Top Banner
b e l i c h t i n g v a n h e t b i j b e l b o e k Jesaja Jesaja.indd 1 26-11-2009 15:51:41
207

Jesaja [Isaiah]

Feb 08, 2023

Download

Documents

Samuel Mahaffy
Welcome message from author
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Page 1: Jesaja [Isaiah]

b e l i c h t i n g v a n h e t b i j b e l b o e k123456789101112131415161718192021222324252627282930313233

Jesaja

Jesaja.indd 1 26-11-2009 15:51:41

Page 2: Jesaja [Isaiah]

Jesaja.indd 2 26-11-2009 15:51:41

Page 3: Jesaja [Isaiah]

Katholieke Bijbelstichting, ’s-Hertogenbosch

Vlaamse Bijbelstichting, Leuven

Jesaja

Archibald van Wieringen

b e l i c h t i n g v a n h e t b i j b e l b o e k

Jesaja.indd 3 26-11-2009 15:51:41

Page 4: Jesaja [Isaiah]

Belichting van het bijbelboek Jesaja

KBS Uitgeverij, ’s-Hertogenbosch / Mechelen(onderdeel van de Katholieke Bijbelstichting, ’s-Hertogenbosch)in samenwerking met de Vlaamse Bijbelstichting, Leuven

www.bijbel.netwww.vlaamsebijbelstichting.bewww.reliboek.eu

Omslagillustratie: Vincent van Gogh, De groene wijngaard, olieverf op doek, 1888, Kröller-Müller Museum, Otterlo(met dank aan: Beeldresearch / CKD, RU Nijmegen).

Omslagontwerp: Rem PolanskiGrafische verzorging: De Groot-Kempen b.v.Productie en distributie: Ce eL eS (www.cross-link.biz)

1e druk 2009© 2009 Archibald van Wieringen© 2009 KBS Uitgeverij, ’s-Hertogenbosch / Mechelen

Behoudens ingeval beperkingen door de wet van toepassing zijn, en onder ge-houdenheid aan de daarbij gestelde voorwaarden te voldoen, mag zonder schrif-telijke toestemming van de uitgeefster niets uit deze uitgave worden verveel-voudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of anderszins, hetgeen ook van toepassing is op gehele of gedeeltelijke bewerking.

ISBN 978 90 6173 139 9

NUR 703

Jesaja.indd 4 26-11-2009 15:51:41

Page 5: Jesaja [Isaiah]

5

Woord vooraf / 9

Hoofdstuk 1De geschiedenis van de exegese van het boek Jesaja: op weg naar een communicatieve exegese

Inleiding / 11

Een communicatieve exgese / 12

De eerste fase van de Jesaja-exegese: één reële auteur / 18

De tweede fase van de Jesaja-exegese: naar drie reële

auteurs / 19

De derde fase van de Jesaja-exegese: terug naar één

reële auteur? / 20

De vierde fase van de Jesaja-exegese: op zoek naar de

impliciete auteurs- en lezersinstanties / 21

Hoofdstuk 2

De structuur van het boek Jesaja

Inleiding / 23

Narratie en discursie / 23

Opschriften / 27

Naschriften / 33

Hoofdstuk 3

Tijd in het boek Jesaja

Inleiding / 35

Tijd in het boek / 35

De dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia / 36

‘De dagen’ in het boek Jesaja / 41

‘De vroegere en nieuwe dingen’ in het boek Jesaja / 46

De nu-momenten in het boek Jesaja / 49

i n h o u d s o p g a v e

Jesaja.indd 5 26-11-2009 15:51:41

Page 6: Jesaja [Isaiah]

6

Hoofdstuk 4

Het ruimtelijke decor in het boek Jesaja

Inleiding / 57

Ruimtelijk decor als aposiopesis / 58

Op naar Jeruzalem: de bedreigende komst / 61

Op naar Jeruzalem: de terugkeer / 70

Op naar Jeruzalem: de vredeskomst van de volkeren / 75

Vormgevingen van de ruimtelijke beweging / 81

Hoofdstuk 5

De dubbelfunctie van Jesaja in het boek Jesaja

Inleiding / 85

Zenderinstanties in het boek Jesaja / 85

De discursor en de impliciete lezer / 92

Jesaja als personage / 93

De dubbelfunctie van Jesaja als profeet / 97

Hoofdstuk 6

De rollen in het boek Jesaja

Inleiding / 107

De rol ‘koning’ in het boek Jesaja / 108

De rol ‘vijand’in het boek Jesaja / 120

De rol ‘Sion/Jeruzalem’ in het boek Jesaja / 128

Hoofdstuk 7

De weg van de impliciete lezer door het boek Jesaja heen

Inleiding / 135

Lezersgeoriënteerde technieken / 135

De lezersgeoriënteerde weg door het boek Jesaja heen / 137

Jesaja 1,9-10 / 138

Jesaja 2,2-5 / 140

Jesaja 6 / 141

Jesaja 7,1-17 / 144

Jesaja.indd 6 26-11-2009 15:51:42

Page 7: Jesaja [Isaiah]

7

Jesaja 8,1-8 / 149

Jesaja 8,11.17-23b / 151

Jesaja 9,5 / 152

Jesaja 10,28-11,16 / 153

Jesaja 12 / 154

Jesaja 13-14 / 154

Jesaja 20 / 156

Jesaja 25,9 / 157

Jesaja 29,11-12 en 34,16-17 / 157

Jesaja 36-37 / 158

Jesaja 38 / 159

Jesaja 39 / 160

Jesaja 40,1-11 / 162

Jesaja 47,4 / 164

Jesaja 52,10 / 165

Jesaja 53,1-11a / 166

Jesaja 55,7 / 167

Jesaja 59,9-13 / 168

Jesaja 63,7-64,12 / 168

Jesaja 66,20b.20e / 169

Hoofdstuk 8

De wordingsgeschiedenis van het boek Jesaja

Inleiding / 171

Diachronie / 171

Hedendaagse diachrone opvatting omtrent het boek

Jesaja / 173

Diachrone implicaties van de lezersgeoriënteerde

eenheid van het boek Jesaja / 175

De wordingsgeschiedenis van het boek Jesaja / 180

Literatuur / 189

register / 191

Jesaja.indd 7 26-11-2009 15:51:42

Page 8: Jesaja [Isaiah]

8

Jesaja.indd 8 26-11-2009 15:51:42

Page 9: Jesaja [Isaiah]

9

Met dit Jesajacommentaar beoog ik, conform de traditie van de

serie ‘Belichting van het Bijbelboek’, geen vers voor vers uiteen-

zetting te geven, maar het bijbelboek Jesaja toegankelijk te maken

door de communicatie in de tekst van het boek Jesaja bloot te

leggen.

Om deze tekstuele communicatie zichtbaar te maken, maak

ik een aantal malen een trektocht door heel dit bijbelboek heen.

Ik doe dit vanuit wat de tekst naar zijn lezer toe te kennen geeft.

Zo behandel ik de aspecten ‘tijd’ en ‘ruimtelijk decor’ binnen het

boek Jesaja (hoofdstuk 3 en 4), ga ik voorts in op de meervoudige

rol die ‘Jesaja’ in het boek speelt (hoofdstuk 5), om daarna de ove-

rige rollen van ‘koning’, ‘vijand’ en ‘Sion/Jeruzalem’ te bespreken

(hoofdstuk 6) en sluit ik af met de rol van de zogenaamde ‘impli-

ciete lezer’, dat wil zeggen: de in de tekst aanwezige lezer (hoofd-

stuk 7).

Voorafgaande hieraan behandel ik de structuur van het boek

Jesaja zoals deze naar voren komt in observaties die bepalend zijn

voor de communicatie (hoofdstuk 2).

Ter afronding van dit commentaar sta ik stil bij de ontstaans-

geschiedenis van het bijbelboek Jesaja en schets ik een beeld van

zijn wordingsgeschiedenis zoals deze achter de tekstuele commu-

nicatie schuilgaat (hoofdstuk 8).

Vanzelfsprekend begin ik het commentaar met een uiteen-

zetting van de door mij gevolgde lezersgeoriënteerde methode,

zoals ik mijn exegese, die gefocust is op de in de tekst aanwezige

communicatie, noem (hoofdstuk 1).

Dit commentaar is op verschillende manieren te gebruiken. Men

kan wegwijs worden in het bijbelboek Jesaja door de verschil-

lende trektochten die ik door het boek Jesaja maak, te lezen en te

W o o r d v o o r a f

Jesaja.indd 9 26-11-2009 15:51:42

Page 10: Jesaja [Isaiah]

10

bestuderen. Het is daarbij wel raadzaam eerst hoofdstuk 2 over

de opbouw van het boek Jesaja tot zich te nemen met het oog op

de structuurachtergrond van de trektochten in de hoofdstukken

3 tot en met 7. Voor wie juist aandacht heeft voor de wordingsge-

schiedenis van het boek Jesaja is het slothoofdstuk een goede start

om dit commentaar te lezen. Voor wie de interesse uitgaat naar

de methodologische discussies, zal het eerste hoofdstuk de ideale

uitgangspositie zijn.

Daarnaast geeft het register van bijbelteksten eveneens een

toegang tot dit commentaar, in het bijzonder voor wie met het

oog op een specifieke passage uit het boek Jesaja het commentaar

wenst te raadplegen.

In het literatuuroverzicht, dat ik zeer beperkt heb willen houden,

geef ik een overzicht van de belangrijkste Nederlandstalige com-

mentaren op (een gedeelte van) het bijbelboek Jesaja. Daarnaast

som ik ook een aantal veelal wetenschappelijke publicaties op die

geschikt zijn voor verdere bestudering van het boek Jesaja.

In dit literatuuroverzicht vermeld ik tevens de twee mono-

grafieën en het artikel van mijn hand waarop dit commentaar in

hoofdzaak gebaseerd is.

Tot slot noem ik in dankbaarheid de namen van hen die mij, ieder

op hun eigen wijze, specifiek hebben bijgestaan bij het schrijven

van dit commentaar: Cornelis Th. van Wieringen (Haarlem), Dr.

Renilde G.W.M. van Wieringen (Utrecht) en Drs. Maurits

J. Sinninghe Damsté (Musselkanaal). Aan hen draag ik dan ook

graag dit commentaar op.

Jesaja.indd 10 26-11-2009 15:51:42

Page 11: Jesaja [Isaiah]

11

De geschiedenis van de exegese van het boek Jesaja: op weg naar een communicatieve exegese

Inleiding

Het boek Jesaja is een overweldigend bijbelboek. Hoe vind je er

een weg doorheen? Met deze basisvraag hebben ook exegeten zich

geconfronteerd gezien. Vanaf het begin van de oudtestamenti-

sche exegese als ‘moderne’ wetenschap, zo sinds de loop van de

zeventiende eeuw, hebben Jesaja-exegeten het antwoord gezocht

bij de ontstaansgeschiedenis van het boek Jesaja. Hedentendage

verschuift in de Jesaja-exegese de aandacht meer en meer naar de

tekst van het boek in zijn huidige vorm.

De exegese die de wordingsgeschiedenis van het boek Jesaja

onder de loep wenst te nemen, wordt wel aangeduid met het

woord ‘diachroon’: een onderzoek doorheen de tijd. De nieuwere

exegese heet ook wel ‘synchroon’: een onderzoek naar het tekstu-

ele eindresultaat van een historisch proces.

Beide exegetische stromingen hebben hun sporen in de exe-

gese verdiend, en doen dat nog, maar zijn uiteindelijk niet toerei-

kend genoeg. Een tekst laat zich niet definiëren vanuit historische

categorieën; zij moet mijns inziens daarentegen beschreven wor-

den als een communicatief geheel.

In dit hoofdstuk wil ik eerst de communicatieve exegese uit-

eenzetten, om vandaar uit de geschiedenis van de Jesaja-exegese

de revue te laten passeren.

h o o f d s t u k 1

Jesaja.indd 11 26-11-2009 15:51:42

Page 12: Jesaja [Isaiah]

12

Een communicatieve exegese

De basisidee van de communicatieve exegese is simpel: een tekst

behelst dat er een boodschap (een tekstinhoud) gecommuniceerd

wordt door een zender (een auteurspool) naar een ontvanger (een

lezerspool). In schema is dat als volgt uit te tekenen:tekenen:

zender tekst ontvanger

De tekstinhoud bevindt zich binnen het drievoudig omkaderde

gedeelte. Daarbuiten staan een zender, een tekstproducent van

vlees en bloed, en een ontvanger, een lezer van vlees en bloed.

Eigen aan elke tekst is evenwel niet alleen een zender en

ontvanger buiten de tekst, maar ook een zenderinstantie en ont-

vangerinstantie die zich in de tekst bevinden. Deze instanties zijn

noodzakelijk, omdat er geen één-op-één-relatie bestaat tussen de

wereld van de tekst en de wereld buiten de tekst. Wat de zender

buiten de tekst, de historische auteur, bedoelt, hoeft immers niet

per definitie gelijk te zijn met wat de tekst bedoelt. Evenmin

hoeft wat de ontvanger-buiten-de-tekst meent te lezen in de

tekst, gelijk te zijn aan wat de tekst te lezen geeft.

Een voorbeeld uit het allerdaagse leven kan dit verduidelij-

ken. Persoon A stelt een boodschappenlijstje op waarmee per-

soon B in de supermarkt de boodschappen kan gaan halen. Bij

thuiskomst blijkt persoon B toch niet in de supermarkt gekocht

te hebben wat persoon A veronderstelde dat gekocht zou gaan

worden. Heeft persoon A, de historische auteur van het bood-

schappenlijstje, iets anders bedoeld dan hij opgeschreven heeft?

Of heeft persoon B, de historische lezer, iets anders gelezen dan er

stond? Kortom: als zender (auteur) en ontvanger (lezer) staan de

personen A en B buiten de tekst; binnen de tekst gelden evenwel

de tekstimmanente zender en ontvanger.

Jesaja.indd 12 26-11-2009 15:51:43

Page 13: Jesaja [Isaiah]

13

In een tekst zal echter niet alleen sprake zijn van een tekstimma-

nente auteur (als zenderinstantie) en een tekstimmanente lezer

(als ontvangerinstantie), maar ook van personages. De tekstim-

manente auteur is als een soort regisseur in de tekst aanwezig. Hij

voert personages op. Dat kan hij zowel in een narratieve (= verha-

lende) als een discursieve (= betogende) tekst doen (in narratieve

teksten worden deze personages veelal ‘verhaalfiguren’ genoemd).

Door middel van de opgevoerde personages communiceert hij

met de tekstimmanente lezer.

Anders gezegd: een personage treedt nooit uit zichzelf op.

Er moet altijd een in de tekst aanwezige auteursinstantie zijn die

het personage laat optreden, die bepaalt wanneer het personage

een scène moet binnentreden of er juist uit weg moet gaan, wat

het personage moet zeggen en doen of juist niet moet zeggen en

doen.

Het communicatieve grondbeginsel voor een tekst kan daar-

om nader uitgewerkt worden tot het volgende schema:

RA discursor /

narrator Pa Pb IL RL

De binnenste communicatie wordt gevormd door de personages (in

het Engels characters en in het Nederlands soms ook wel karakters

genoemd of, voor narratieve teksten, verhaalfiguren). Deze persona-

ges (Pa, P

b, enz.) staan in een communicatieve relatie tot elkaar:

ze kunnen met elkaar spreken, of elkaar juist doodzwijgen, ze

verrichten handelingen ten gunste van elkaar of juist om elkaar

dwars te zitten. Kortom: er wordt over en weer met elkaar in com-

municatie getreden. Deze wederkerige interactie is aangeduid

met de dubbele pijl ↔.

Jesaja.indd 13 26-11-2009 15:51:44

Page 14: Jesaja [Isaiah]

14

De personages in een tekst treden als het ware op een podium op. In

het schema is dit podium met een enkele lijn omkaderd.

De personages staan dus echter niet uit zichzelf op het podium;

zij zijn daar neergezet door een zenderinstantie die zich in de

tekst bevindt: de discursor of narrator. Afhankelijk van het feit of de

tekst een betoog (discursie) of een verhaal (narratie) is, heet deze

zenderinstantie discursor of narrator. Deze instantie is ervoor ver-

antwoordelijk dat er personages in een tekst optreden en zeggen en

doen wat zij zeggen en doen.

Met de discursor / narrator aan de ene kant correspondeert aan

de kant van de lezer de impliciete lezer (IL). Deze impliciete lezer is,

gelijk de discursor / narrator, eveneens tekstimmanent. Hij bevindt

zich derhalve eveneens in de tekst. De discursor / narrator com-

municeert met de impliciete lezer via de personages, maar de discursor

/ narrator is ook in staat om rechtstreeks, buiten de personages om,

met de impliciete lezer te commmuniceren – zoals in het boek Jesaja

een aantal keren zal blijken voor te komen –. De pijlen → en de

positie binnen het meervoudig omkaderde gedeelte van zowel de

discursor / narrator als de impliciete lezer geven deze communicatieve

positie in het schema aan.

Buiten de kaders, dat wil zeggen buiten de tekst, staan ver-

volgens de reële auteur (RA) en de reële lezer (RL). In tegenstelling tot

alle voorafgaande zender- en ontvangersinstanties zijn de reële

auteur en de reële lezer mensen van vlees en bloed. De reële auteur is de

producent (producentengroep) van de tekst, de reële lezer de mens

(mensengroep) die de tekst leest. Vandaar dat ook bij deze instan-

ties de pijlen → gebruikt zijn. Op deze wijze wordt zichtbaar dat

er als het ware sprake is van drie communicatieve werelden: de

wereld van de personages, de wereld van de discursor / narrator en de

impliciete lezer, en de wereld van de reële auteur en de reële lezer. Wat

waar is binnen de ene wereld, behoeft daarbij nog niet waar te

zijn in een van de andere werelden. Er bestaan, zoals gezegd, geen

één-op-één-relaties tussen al deze werelden.

Jesaja.indd 14 26-11-2009 15:51:44

Page 15: Jesaja [Isaiah]

15

Een paar voorbeelden mogen de consequenties van de commu-

nicatieve visie op wat een tekst is, verhelderen. Gn 1,1-2,3 is een

verhaal waarin de wereld in zes dagen geschapen wordt. Dat wil

zeggen in de wereld van de auteursinstantie narrator, de wereld in

de tekst, duurt het ontstaan van de wereld zes dagen en daarmee

natuurlijk ook voor de corresponderende lezerinstantie impliciete

lezer (IL). Maar dat alles is iets heel anders dan dat in de wereld

van de reële auteur en de reële lezer, de wereld buiten de tekst dus,

het ontstaan van de wereld ook zes etmalen in beslag zou hebben

genomen.

Nog een voorbeeld. Op het slot van het Johannesevangelie,

in 20,30-31, wordt vermeld dat dit evangelie is geschreven opdat u

zult geloven dat Jezus de Messias is de Zoon van God. De narrator richt zich

hier direct tot de impliciete lezer en laat hem weten met welk doel

hij het evangelieverhaal geschreven heeft. Als de impliciete lezer het

evangelieverhaal uit heeft, zal hij geloven dat Jezus de Messias is,

de Zoon van God. Maar dit betekent nog niet dat iedere lezer van

vlees en bloed, de reële lezer, ook daadwerkelijk na lezing van het

Johannesevangelie gelooft dat Jesus de Messias, de Zoon van God,

is. Er is een verschil tussen de wereld in de tekst en de wereld bui-

ten de tekst.

Deze drie communicatieve werelden zijn echter soms nog niet

voldoende om alle communicatieve relaties te beschrijven. De dis-

cursor / narrator is namelijk niet zelfstandig in een tekst aanwezig.

Zoals de discursor / narrator de personages neerzet, wordt de discursor /

narrator op zijn beurt door de impliciete auteur (IA) neergezet. Ook

deze zenderinstantie is tekstimmanent. De impliciete auteur corres-

pondeert aan de lezerskant met afgeleide impliciete lezer (AIL).

Dit betekent dat het communicatieve tekstschema als volgt

herschreven moet worden:

Jesaja.indd 15 26-11-2009 15:51:44

Page 16: Jesaja [Isaiah]

16

Het tekstimmanente ‘podium’ met de personages Pa, P

b, enz. is niet

veranderd. Ook de tekstimmanente positie van de discursor / narrator

enerzijds en de impliciete lezer anderzijds is onveranderd en vormt

het communicatieve geheel dat zich binnen het tweevoudig om-

kaderde gedeelte bevindt.

Toegevoegd in dit herschreven schema is de communicatieve

functie van de impliciete auteur (IA) en de afgeleide impliciete lezer (AIL).

De impliciete auteur is verantwoordelijk voor het optreden van de

discursor / narrator. Aan de ontvangerskant correspondeert de impli-

ciete auteur met de afgeleide impliciete lezer.

Het onderscheid tussen enerzijds discursor / narrator en impliciete

auteur en anderzijds impliciete lezer en afgeleide impliciete lezer mag mis-

schien een hoog theoretisch gehalte lijken te hebben, het is echter

wel noodzakelijk. In tegenstelling tot de discursor / narrator kan de

impliciete auteur de afgeleide impliciete lezer niet rechtstreeks aanspre-

ken. Met name ook in teksten waar opschriften in voorkomen

– zoals in het boek Jesaja het geval zal blijken te zijn – is deze

communicatielaag van belang.

De communicatie van de tekstinstanties impliciete auteur en

afgeleide impliciete lezer wordt in het schema zichtbaar door middel

van de pijlen → en het feit dat zij samen in het drievoudig omka-

derd gedeelte staan.

Op deze wijze wordt zichtbaar dat er sprake is van vier com-

municatieve werelden: naast de wereld van de personages, de wereld

van de discursor / narrator en impliciete lezer en de wereld van de reële

auteur en de reële lezer, doet zich ook de wereld van de impliciete auteur

en afgeleide impliciete lezer voor.

RA IA discursor /

narrator Pa Pb IL AIL RL

Jesaja.indd 16 26-11-2009 15:51:44

Page 17: Jesaja [Isaiah]

17

Omdat in het boek Jesaja de diverse instanties vaak dezelfde (ei-

gen)namen krijgen, zal ik in dit commentaar ter onderscheid de

(eigen)naam van een personage, indien gecombineerd met de

aanduiding ‘personage’, in klein kapitaal zetten.

Noch de communicatiepolen impliciete auteur (IA) en discursor / narra-

tor, noch de afgeleide impliciete lezer (AIL) en de impliciete lezer (IL), noch

de personages (P1, P

2, enz.) kunnen direct vanuit de binnentekstuele

wereld met de buitentekstuele wereld verbonden worden. Deze

relatie is alleen indirect te leggen. Daartoe moet gebruik gemaakt

worden van de zogeheten mogelijkheidsvoorwaarden vanuit zo-

wel de impliciete auteur als de afgeleide impliciete lezer.

In schema zien deze mogelijkheidsvoorwaarden er als volgt

uit:

RA IA discursor /

narratorPa Pb IL AIL RL

MVIA MVAIL

Zowel vanuit de impliciete auteur als vanuit de afgeleide impliciete lezer

zijn mogelijkheidsvoorwaarden te destilleren: de MVIA = moge-

lijkheidsvoorwaarden van de impliciete auteur en de MVAIL = mogelijk-

heidsvoorwaarden van de afgeleide impliciete lezer. Deze MVIA en MVAIL

worden vervolgens teruggekoppeld naar de wereld van de reële

auteur en reële lezer.

Een voorbeeld met het oog op het boek Jesaja: de impliciete au-

teur en de afgeleide impliciete lezer delen de mogelijkheidsvoorwaarde

Jesaja.indd 17 26-11-2009 15:51:45

Page 18: Jesaja [Isaiah]

18

‘bijbels Hebreeuws’. Immers, indien de zender- en de ontvan-

gerinstanties niet dezelfde taal delen, zal het boek niet gelezen

kunnen worden. Wanneer deze mogelijkheidsvoorwaarde terug-

gekoppeld wordt naar de wereld van de reële auteur en de reële lezer,

komt het feit in het vizier dat het bijbels Hebreeuws in ieder geval

na de tweede eeuw vóór onze jaartelling geen levende taal meer

was. Geconcludeerd kan daaruit vervolgens worden dat het boek

Jesaja vóór die tijd geschreven moet zijn.

De eerste fase van de Jesaja-exegese: één reële auteur

Vanuit de hiervoor beschreven communicatieve visie op tekst is

de geschiedenis van de exegese van het boek Jesaja goed te ver-

staan.

De eerste fase, die nog tot ver in de 18de eeuw doorloopt, is de pe-

riode van vóór het ontstaan van de oudtestamentische exegese als

moderne wetenschap. Deze fase wordt gekenmerkt door de afwe-

zigheid van wetenschappelijke vragen omtrent het boek Jesaja.

In de praktijk kwam het erop neer dat het boek Jesaja als één

boek beschouwd wordt, dat in zijn geheel door Jesaja ben Amoz,

Jesaja de zoon van Amoz (ca. 750-700 voor onze jaartelling), ge-

schreven is.

Deze visie betekent communicatief gezien dat niet alleen de

eenheid van het boek Jesaja aan de auteurszijde gelegd werd, maar

tevens dat de in de tekst genoemde auteur als een reële auteur

gezien wordt die met een historisch aanwijsbare persoon te iden-

tificeren is. Anders geformuleerd: het personage Jesaja ben Amoz,

de discursor / narrator, de impliciete auteur en de reële auteur worden

alle vier aan elkaar gelijk gesteld en met de historische Jesaja ben

Amoz geïdentificeerd.

Tot op de dag van vandaag wordt deze mening her en der,

met name in orthodox protestantse kringen, aangetroffen.

Jesaja.indd 18 26-11-2009 15:51:45

Page 19: Jesaja [Isaiah]

19

De tweede fase van de Jesaja-exegese: naar drie reële auteurs

De tweede fase is de eerste wetenschappelijke fase. Zij wordt ge-

kenmerkt door het feit dat exegeten afstand nemen van het idee

dat de historische Jesaja ben Amoz de reële auteur zou zijn van

het (gehele) boek Jesaja. Hoe zou immers een historische Jesaja

uit de 8ste eeuw de naam van de Perzische koning Kores uit de 6de

eeuw kennen?

Vragen als deze leidden ertoe dat de hoofdstukken 40-66

aan een andere auteur-producent worden toegeschreven. Deze

krijgt de naam ‘Deutero-Jesaja’ of ‘Tweede Jesaja’. Voor het eerst

gebeurde dit in 1780. In het begin van de 19de eeuw werd deze

gedachte gemeengoed in exegetische kringen. De hoofdstukken

1-39 komen aldus vervolgens op rekening van een ‘Proto-Jesaja’ of

‘Eerste Jesaja’.

Op het einde van de 19de eeuw werden de hoofdstukken 40-66

gesplitst in de hoofdstukken 40-55 en 56-66. Toenmalige exegeten

vonden dat de hoofdstukken 40-55 de Babylonische ballingschap

weergaven, maar dat de hoofdstukken 56-66 de historische situ-

atie na de ballingschap weerspiegelden. Voor de hoofdstukken 56-

66 wordt een nieuwe auteur-producent verondersteld. Deze krijgt

de naam ‘Trito-Jesaja’ of ‘Derde Jesaja’. In 1892 werd deze nieuwe

auteursnaam voor het eerst gebruikt.

De aldus ontstane driedeling in een ‘Proto-Jesaja’ (‘Eerste

Jesaja’), ‘Deutero-Jesaja’ (‘Tweede Jesaja’) en ‘Trito-Jesaja’ (‘Derde

Jesaja’) werd snel algemeen geaccepteerd en is tot op de dag van

vandaag de meest voorkomende manier waarmee over het boek

Jesaja gesproken wordt.

Maar: wat is er in deze tweede fase van de Jesaja-exegese, van-

uit de communicatieve visie op tekst, werkelijk veranderd ten op-

zichte van de eerste fase, de niet-wetenschappelijke fase? De enige

verandering die heeft plaatsgevonden, is een verschuiving van één

reële auteur naar drie reële auteurs. De directe identificaties tussen de

Jesaja.indd 19 26-11-2009 15:51:45

Page 20: Jesaja [Isaiah]

20

communicatieve werelden is verder gewoon blijven bestaan. Waar

evenwel de identificatie met het personage Jesaja ben Amoz wegviel,

is ter vervanging een kunstnaam als Eerste, Tweede en Derde Je-

saja bedacht.

De derde fase van de Jesaja-exegese: terug naar één reële auteur?

De derde fase is een soort overgangsfase in de Jesaja-exegese. In

deze fase, die reeds voorzichtig al in de jaren veertig van de vorige

eeuw, direct na de tgint, wordt de vraag naar de eenheid van het

boek Jesaja expliciet aan de orde gesteld. Nu er traditioneel drie

eenheden bestaan, Js 1-39, 40-55 en 56-66, die soms zelfs als drie

afzonderlijke ‘boeken’ worden aangeduid, roept dat een nieuw

probleem op: hoe vormen die drie losse eenheden dan nog dat éne

bijbelboek? Deze vraag kan met behulp van de communicatieve

tekstopvatting hergeformuleerd worden: als er drie reële auteurs

zijn, waarom zijn er dan niet drie bijbelboeken? In deze derde fase

ontstaan allerlei pogingen dit probleem op te lossen. Een aantal

daarvan som ik hier op.

Zo bestaat de ideale-profeet-theorie. Deze theorie ziet de histori-

sche Jesaja ben Amoz als de profeet bij uitstek. Daardoor trokken

zijn teksten steeds andere teksten aan en kon het boek Jesaja uit-

groeien tot de omvang die het thans heeft.

Een andere theorie is de dissonantietheorie. De voorspellingen

in de uitspraken van de historische Jesaja ben Amoz bleven uit

of klopten niet en dus moesten nieuwe generaties zijn woorden

transformeren naar nieuwe opvattingen en interpretaties. Daar-

door groeide het boek Jesaja tot zijn huidige omvang.

Weer een andere theorie veronderstelt een Jesaja-school. Een

groep leerlingen van uiteindelijk de historische Jesaja ben Amoz

is aan de teksten door blijven werken, ook in en na de Babyloni-

sche ballingschap. En zo ontstond uiteindelijk de huidige om-

vang van het boek Jesaja.

Jesaja.indd 20 26-11-2009 15:51:45

Page 21: Jesaja [Isaiah]

21

Deze drie theorieën hebben gemeen dat zij de oplossing zoeken

aan de kant van de reële auteur. De in de tekst aanwezige auteur

(de impliciete auteur en de discursor / narrator) blijven direct geïdenti-

ficeerd worden met historische personen, al dan niet met name

bekend.

Daarnaast zijn theorieën ontstaan die de oplossing zoeken

in het taalgebruik. Zo is er de lexicale theorie. Deze wijst erop dat

bepaalde woorden en uitdrukkingen door het hele boek Jesaja

voorkomen. Het beroemdste voorbeeld daarvan is wellicht de

Godsaanduiding ‘de Heilige Israëls’ die verspreid over het hele

boek Jesaja voorkomt in 1,4; 5,19.24; 10,20; 12,6; 17,7; 29,19;

30,11.12.15; 31,1; 37,23; 41,14.16.20; 43,3.14; 45,11; 47,4; 48,17; 54,5;

55,5; 60,9.14.

Een andere theorie is de themata-theorie. Niet alleen specifieke

woorden blijken door heel het boek Jesaja voor te komen, maar

datzelfde geldt ook voor bepaalde literaire thema’s. Hiervan is

wellicht het beroemdst het thema ‘Sion’, dat voorkomt in 6,1-13;

8,18; 12,1-6; 28,16-17; 49,14-16; 60,14.

Met deze laatste twee theorieën wordt voor het eerst de een-

heid van het boek Jesaja niet bij de communicatiepool van de reële

auteur gesitueerd, maar in de tekst zelf. Zij vormen aldus een brug

naar de vierde fase in de Jesaja-exegese.

De vierde fase van de Jesaja-exegese: op zoek naar de impliciete auteurs- en lezersinstanties

De vierde fase in de exegese op het boek Jesaja is de tweede weten-

schappelijke fase. Zij vloeit voort uit de overgangsfase en neemt

de tekstuele communicatie serieus: de exegetische vraag moet

zich in eerste instantie niet concentreren op de buitentekstuele

communicatiepolen van reële auteur en reële lezer, maar op de com-

municatie die door en in de tekst wordt geëvoceerd.

Deze fase is nog maar recent, in het laatste decennium van de vo-

Jesaja.indd 21 26-11-2009 15:51:45

Page 22: Jesaja [Isaiah]

22

rige eeuw, begonnen. De eerste studies zijn reeds verschenen. Dit

Jesajacommentaar stelt zich in deze exegetische lijn.

Samenvattend vanuit de communicatieve visie op tekst kan de

geschiedenis van de Jesaja-exegese als volgt in schema weergege-

ven worden:

fasein de geschiedenis van de Jesaja-exe-gese

gebruik van de communicatiepolen

1e fase = voor-weten-schappe-lijke fase

IA = discursor/narrator = RA [= Pa Jesaja ben Amoz]

2e fase = eerste weten-schappe-lijke fase

IA = RA [= Proto-Jesaja] kIA = discursor/narrator = RA g IA = RA [= Deutero-Jesaja] m IA = RA [= Trito-Jesaja]

3e fase = over-gangsfase

IA = discursor/narrator = RA mIA = discursor/narrator = RA g één IA [evenwel nog = RA] kIA = discursor/narrator = RA

4e fase = tweede weten-schappe-lijke fase

IA discursor/narrator RA

Jesaja.indd 22 26-11-2009 15:51:45

Page 23: Jesaja [Isaiah]

23

De structuur van het boek Jesaja

Inleiding

Elke tekst zendt signalen uit naar de impliciete lezer over zijn

structuur. Het gaat daarbij niet om signalen van semantische of

thematische aard, maar om syntactische vormsignalen. Bij een

tekstomvang van een geheel boek spelen drie soorten signalen een

rol:

de onderverdeling in narratieve en discursieve •tekstgedeelten;

het voorkomen van opschriften;•het voorkomen van naschriften.•

Het onderscheid tussen narratie en discursie, opschriften en

naschriften betreffen nog niet de inhoud van een tekst (die komt

in de hoofdstukken hierna aan bod), maar de vorm van de tekst,

en zijn daarom primair geëigend om de structuur van de gehele

tekst te achterhalen.

Ook voor het boek Jesaja gelden de genoemde

structuursignalen. Aan de hand van deze drie signalen is een

structuur voor het boek Jesaja als geheel te achterhalen.

Narratie en discursie

Er bestaan twee soorten tekstwerelden: een narratieve en een

discursieve. Bij een narratieve tekstwereld is sprake van een

verhaal. De impliciete lezer wordt een verhaal verteld door de

narrator. Gewoonlijk gaat een verhaal over anderen dan over de

h o o f d s t u k 2

Jesaja.indd 23 26-11-2009 15:51:45

Page 24: Jesaja [Isaiah]

24

narrator en de impliciete lezer. Bij een discursieve tekstwereld is

dat anders. Er wordt een betoog gehouden, waarbij de discursor

en / of de impliciete lezer een meer actieve attitude tot de

tekstwereld heeft.

Het onderscheid tussen beide tekstwerelden laat zich primair

aantonen door te kijken naar het gebruik van de verbale vormen.

In een narratie wordt standaard de onvoltooid verleden tijd (o.v.t.)

gebruikt, voorafgegaan door het woordje ‘toen’: ‘en toen gebeur-

de er dit en toen gebeurde er dat’. Een blik in een kinderopstel

laat dit basisgebruik van de werkwoordstijden duidelijk zien. In

een discursie wordt standaard evenwel de onvoltooid tegenwoor-

dige tijd (o.t.t.) gebruikt: ‘het is zus, het is zo’.

Er is echter nog een verschil tussen narratie en discursie.

Omdat een narratie in principe over anderen gaat dan de

narrator en de impliciete lezer, wordt een narratie gekenmerkt

door het gebruik van de derde persoon (enkelvoud: hij / zij /

het; meervoud: zij). Een discursie laat zich op grond van zijn

betogende betrokkenheid daarentegen juist karakteriseren door

een eerste persoon (enkelvoud: ik; meervoud: wij) en / of een

tweede persoon (enkelvoud: jij; meervoud: jullie).

Bij een narratie kan echter toch een gebruik van de eerste

persoon voorkomen (overigens zonder tweede persoon). In dat

geval is er sprake van een ik-vertelling (of, theoretisch, van een

wij-vertelling — maar deze komt in het boek Jesaja niet voor). De

narrator verhaalt dan over zichzelf: ‘en toen deed ik dit en toen

deed ik dat.’ De standaardsituatie, de narratie in de derde persoon,

wordt daarom ook wel een hij-vertelling genoemd.

De verdeling van discursie en narratie over het boek Jesaja

ziet er als volgt uit:

Jesaja.indd 24 26-11-2009 15:51:46

Page 25: Jesaja [Isaiah]

25

discursie narratie% aantal

verzenik-verhaal hij-verhaal aantal

verzen%

9,0 115 1,1-5,306,1-13 13 1,0

7,1-17 17 1,30,6 8 7,18-25

8,1-8 8 0,616,7 214 8,9-19,25

20,1-6 6 0,523,0 295 21,1-35,10

36,1-38,8 68 5,30,9 12 38,9-20

38,21-39,8 10 0,840,2 516 40,1-66,24

Uit dit schema blijkt dat het boek Jesaja primair een discursief

boek is. Het boek opent en sluit met discursieve teksten.

Verreweg de meeste teksten in het boek Jesaja zijn discursief,

ongeveer 90,5%. Omdat Js 7,1-17 (een hij-vertelling) direct

aansluit op 6,1-13 (een ik-vertelling), wordt de discursieve wereld

slechts vijf keer onderbroken met een narratieve tekst. Juist deze

onderbrekingen vragen extra aandacht.

In tekstblokken opgesomd, leidt dit tot het volgende

overzicht:

tekstblok 1 Js 1,1-5,30 discursietekstblok 2 Js 6,1-7,17 narratietekstblok 3 Js 7,18-25 discursietekstblok 4 Js 8,1-8 narratietekstblok 5 Js 8,9-19,25 discursietekstblok 6 Js 20,1-6 narratietekstblok 7 Js 21,1-35,10 discursieftekstblok 8 Js 36,1-38,8 narratietekstblok 9 Js 38,9-20 discursietekstblok 10 Js 38,21-39,8 narratietekstblok 11 Js 40,1-66,24 discursief

Jesaja.indd 25 26-11-2009 15:51:46

Page 26: Jesaja [Isaiah]

26

Bij nadere beschouwing laten zich een aantal tekstblokken

hiervan samenvoegen.

De narratieve tekstblokken Js 6,1-7,17 en 8,1-8 staan dicht

bij elkaar. Bovendien bevatten zij met Js 6,1-13 en 8,1-8 twee ik-

narraties. Js 7,18-25 bevat een weliswaar discursieve tekst, maar

deze is door middel van de formules het zal op die dag en op die dag in

de verzen 18, 20, 21 en 23 direct verbonden met de aangekondigde

dagen in vers 17. De narratie Js 8,1-8 is discursief uitgewerkt met

8,9-23b. Deze wordt voorts afgesloten met 8,23c-9,6, waar de in

7,14 aangekondigde geboorte plaatsvindt. Zo lijkt in ieder geval

minstens het tekstblok Js 6,1-9,6 te ontstaan.

De narratie Js 20,1-6 opent met de uitgebreide formule in het jaar

dat …, in die tijd. Door middel van deze formule wordt het verhaal

aan de voorafgaande tekst gekoppeld en komt parallel te staan

met de formule op die dag in Js 19,16.18.19.23. Zo vormen in ieder

geval Js 19,1-25 en 20,1-6 één tekstblok.

Ook de hij-vertellingen Js 36,1-38,8 en 38,21-39,8 staan dicht

bij elkaar. De discursieve tekst Js 38,9-20 blijkt volgens vers 9 een

geschrift te zijn dat betrekking heeft op het personage hizkia, toen

deze ziek was en weer beter werd. Aldus ontstaat het tekstblok Js

36,1-39,8.

Vanuit deze herwaardeerde indeling in discursie en narratie

kan de opbouw van het boek Jesaja als volgt worden weergegeven:

tekstblok 1 Js 1,1-5,30 discursieftekstblok 2 Js 6,1-9,6 narratief + discursieve

uitbreidingentekstblok 3 Js 9,10-18,7 discursieftekstblok 4 Js 19,1-20,6 discursief + narratieve

uitbreidingtekstblok 5 Js 21,1-35,10 discursieftekstblok 6 Js 36,1-39,8 narratief + discursieve

uitbreidingtekstblok 7 Js 40,1-66,24 discursief

Jesaja.indd 26 26-11-2009 15:51:47

Page 27: Jesaja [Isaiah]

27

Opschriften

In het boek Jesaja komen diverse opschriften voor, waarin

verschillende informatie vervat zit:

het type tekst;(a)

de zender van de boodschap;(b)

een aanduiding van de inhoud;(c)

een tijdsaanduiding.(d)

In schema zien de opschriften voor het boek Jesaja er als volgt uit:

(a) (b) (c) (d)

1,1 (a) gezicht

(b) van Jesaja, de zoon van Amoz,

(c) dat hij zag aangaande Juda en Jeruzalem

(d) in de dagen van Uzzia, Jotham,

Achaz, Hizkia, koningen van Juda

2,1 (a) het woord

(b) dat Jesaja, de zoon van Amoz, zag

(c) aangaande Juda en Jeruzalem

13,1 (a) uitspraak

(c) aangaande Babel

(b) dat Jesaja, de zoon van Amoz, zag

15,1a (a) uitspraak

(c) aangaande Moab

17,1a (a) uitspraak

(c) aangaande Damascus

19,1a (a) uitspraak

(c) aangaande Egypte

21,1a (a) uitspraak

(c) aangaande de Wildernis van de zee

21,11a (a) uitspraak

(c) aangaande Dumah

Jesaja.indd 27 26-11-2009 15:51:47

Page 28: Jesaja [Isaiah]

28

21,13a (a) uitspraak

(c) aangaande Ba’rab

22,1a (a) uitspraak

(c) aangaande het Dal van het gezicht

23,1a (a) uitspraak

(c) aangaande Tyrus

30,6a (a) uitspraak

(c) aangaande de kudden kleinvee van de Negev

38,9 (a) geschrift

(c) aangaande Hizkia, de koning van Juda,

(d) toen hij ziek was en vervolgens

beter werd

(a) In de opschriften worden vier verschillende teksttypen

genoemd. De eerste is gezicht. Deze aanduiding komt wel vaker

voor boven een profetenboek (Ob 1; Nah 1,1). In 2 Kr 32,32 lijkt

de uitdrukking het gezicht van de profeet Jesaja, de zoon van Amoz te

verwijzen naar het boek Jesaja in zijn geheel.

Het teksttype woord is uniek, zeker ook in verbinding met het

werkwoord zien. In opschriften komt wel woord van de Heer voor

(Hos 1,1; Jl 1,1) of de woorden van Jeremia (Jr 1,1) en de woorden van Amos

(Am 1,1). Inhoudelijk kan eigenlijk alleen Jr 38,21 als een parallel

beschouwd worden.

De aanduiding uitspraak komt vaker voor in profetische literatuur

(Nah 1,1; Hab 1,1; Zach 9,1; 12,1; Mal 1,1; zie ook: Spr 30,1; 31,1).

Tot slot wordt het teksttype geschrift genoemd. Ook deze is uniek

binnen de profetische literatuur. In 2 Kr 36,22; Ezr 1,1 wordt dit

woord geschrift verder gebruikt om het edict van Kores, dat het

einde van de Babylonische ballingschap markeert, aan te duiden.

(b) Als zenderinstantie van de boodschap wordt telkens één figuur

genoemd: Jesaja, de zoon van Amoz. Omdat dit alleen in Js 1,1; 2,1

en 13,1 gebeurt, wegen deze opschriften zwaarder dan de andere

opschriften.

Jesaja.indd 28 26-11-2009 15:51:47

Page 29: Jesaja [Isaiah]

29

(c) De inhoudelijke aanduidingen vallen in drie soorten uiteen. In

Js 1,1 en 2,1 worden Juda en Jeruzalem genoemd.

Met Js 13,1 opent zich een rij opschriften die telkens met andere

topografische noties verbonden worden.

Js 30,6 lijkt een beetje een uitzondering, omdat met het teksttype

uitspraak geen directe plaatsaanduiding verbonden is.

Het laatste opschrift in het boek Jesaja heeft echter één Judese

koning tot onderwerp, namelijk Hizkia.

(d) Een tijdsaanduiding komt alleen voor bij het eerste en laatste

opschrift binnen het boek Jesaja. In Js 1,1 wordt een lange

tijdsperiode aangegeven door vier achtereenvolgende koningen

van Juda op te sommen.

Welke structurerende functies hebben deze opschriften nu?

Voor Js 38,9 is dit het gemakkelijkst waarneembaar. Dit vers

introduceert de discursieve tekst Js 38,10-20 en houdt aldus het

geschrift binnen het narratieve tekstblok 36-39.

Voor de andere opschriften geldt allereerst dat de uitgebreide

opschriften in Js 1,1; 2,1 en 13,1, die bovendien elk voorzien

zijn van een bijzin, de hoofdindeling aangeeft. Daarbij heeft

het opschrift in Js 13,1 een dubbele functie: enerzijds opent het

de eerste uitspraak, namelijk die aangaande Babel, anderzijds

overspant het de hele rij van negen uitspraak-teksten vanaf Js

13,1 tot en met 23,1. Deze uitspraak-opschriften geven een eerste

onderverdeling aan.

Daarbinnen geschiedt evenwel nog een tweede verfijning.

Zo wordt een aantal uitspraak-teksten gevolgd door een coda, een

soort literaire toegift. Deze coda’s kunnen van diverse aard zijn.

In Js 14,28 wordt voor de inleiding van de coda het woord uitspraak

gebruikt, maar niet in de syntactische vorm van een opschrift: in

het jaar van de dood van koning Achaz was deze uitspraak. In Js 16,13 wordt

de term woord in de inleiding van de coda gebruikt, maar ook hier

niet in de syntactische vorm van een opschrift: dit is het woord dat

Jesaja.indd 29 26-11-2009 15:51:47

Page 30: Jesaja [Isaiah]

30

de Heer eerder gesproken had over Moab. De coda’s Js 17,12-13 en 18,1-6

worden ingeleid met het woord wee.

Zowel de uitspraak als de coda kunnen uitgebreid worden

door middel van de standaardformules het zal zijn op die dag, op die

dag en in die tijd, en één keer door de formule het zal zijn op het eind

van zeventig jaar.

In schema ziet Js 13,1-23,18 er daarom als volgt uit:

opschrift uitspraakuitbrei-ding

codauitbrei-ding

1 13,1 13,2-14,27 14,28-32 (uitspraak-tekst)2 15,1 15,2-16,12 16,13-14 (woord-tekst)3 17,1 17,2-3

17,4-617,7-11

17,12-13 (wee-tekst)18,1-6 (wee-tekst)

18,74 19,1 19,2-15

19,16-1719,1819,19-2219,2319,24

20,1-6 (narratieve tekst)

5 21,1a 21,1b-106 21,11a 21,11b-127 21,13a 21,13b-178 22,1a 22,1b-19

22,20-2422,25

9 23,1a 23,1b-1423,15-1623,17-18

Het laatste uitspraak-opschrift, namelijk in Js 30,6a, is van een

andere aard. De uitspraak zelf omvat slechts de verzen 6b-7. Zij is

ingebed in een wee-tekst die in Js 30,1 begint.

Het laatste opschrift in de rij, die met Js 13,1 begint, is,

zoals het schema aangeeft, 23,1. Omdat het eerstvolgende grote

structuursignaal na Js 13,1 pas in 36,1, een overgang van discursie

naar narratie, voorkomt, strekt het opschrift in 13,1 zich evenwel

uit tot en met 35,10. Zoals, op het niveau van de afzonderlijke

Jesaja.indd 30 26-11-2009 15:51:47

Page 31: Jesaja [Isaiah]

31

uitspraak-teksten, de uitspraak-teksten met maximaal twee coda’s

uitgebreid blijken te zijn, zo is op het niveau van het tekstblok Js

13,1-35,10 de verzameling uitspraak-teksten in haar geheel (= 13,1-

23,18) eveneens met twee coda’s uitgebreid, namelijk 24,1-27,13

en 28,1-35,10.

De focus in de eerste coda Js 24-27 is niet gericht op

een specifieke topografische locatie, maar op een niet nader

geïdentificeerd land en een niet nader geïdentificeerde stad. Deze

aanduidingen blijken evenwel in Js 26,1 aan Juda gerelateerd te

zijn. Parallel aan de uitdrukking op die dag verschijnt in Js 25,6.7.10

op die berg, die evenmin nader gespecificeerd wordt, maar wel doet

denken aan de tempelberg te Jeruzalem.

De tweede coda Js 28-35 wordt gekarakteriseerd door wee-

formules. Deze kunnen als volgt weergegeven worden:

wee-teksten subjectJs 28,1: het eerste wee dronkaards + EfraïmJs 29,1: het tweede wee Ariël + stad DavidsJs 29,15: het derde wee degenen die hun plannen diep verbergen + LibanonJs 30,1: het vierde wee opstandige zonen + EgypteJs 31,1: het vijfde wee degenen die afdalen naar EgypteJs 33,1: het zesde wee de verwoester zelf

Dit schema laat zien dat de wee-formules veelal verbonden worden

met topografische gebieden, zoals ook de uitspraak-teksten in Js

13-23 met topografische plekken verbonden zijn. Vanuit deze

semantische verbondenheid met Js 13-23 is het niet verwonderlijk

dat een extra uitspraak-tekst, Js 30,6-7, in de coda 28-35 voorkomt.

Ook de zes wee-teksten kennen uitbreidingen. Deze kunnen

gecreëerd zijn met de standaardformule op die dag. Maar ook

andere tekstsoorten komen voor: een tekst die wordt aangeduid

met uitspraak – zoals ik hiervoor reeds noemde – een tekst die

wordt ingeleid met welnu of met zie. De twee dan overblijvende

teksten, Js 33,2-6 en 33,14-35,10, worden mede gekenmerkt door

een eerste persoon meervoud.

Jesaja.indd 31 26-11-2009 15:51:48

Page 32: Jesaja [Isaiah]

32

Schematisch ziet de tweede coda er als volgt uit:

wee-tekst

uitbreidings-tekst

uitspraak-tekst

welnu-tekst

zie-tekst

wij-tekst

28,1-4 28,5-2929,1-1429,15-17 29,28-2430,1-5 30,6-7

30,8-2630,27-33

31,1-6 31,7-932,1-20

33,133,2-6

33,7-933,10-13

33,14-35,10

Zoals het opschrift in Js 13,1 doorloopt tot aan de overgang naar

de narratie in 36,1, zo loopt ook het opschrift in 2,1 door tot aan

de overgang naar de narratie in 6,1. Dit betekent dat de opbouw

van het boek Jesaja er als volgt uit komt te zien:

hoofdtekstblok onder te verdelen in onder te verdelen intekstblok 1 Js 1tekstblok 2 Js 2-5tekstblok 3 Js 6-12tekstblok 4 Js 13-35 Js 13-23

Js 24-35 Js 24-27Js 28-35

tekstblok 5 Js 36-39tekstblok 6 Js 40-66

Opvallend is het zesde tekstblok in vergelijking met de andere

tekstblokken wegens zijn grootte. Deze zevenentwintig

hoofdstukken worden door geen enkel opschrift van welke aard

ook verder onderverdeeld.

Jesaja.indd 32 26-11-2009 15:51:48

Page 33: Jesaja [Isaiah]

33

Het is begrijpelijk dat, met name in de Latijnse traditie,

een opschrift ontstaan is voor Js 40-66: het boek der vertroosting. Dit

toegevoegde opschrift zinspeelt op Sir 48,24 waar Jesaja degenen

die over Sion treuren, troost.

Naschriften

Zoals boeken structuur hebben door het gebruik van

opschriftformules kan ook het gebruik van naschriftformules

structuur geven. In het boek Jesaja komen twee op elkaar

gelijkende naschriftformules voor: Js 48,22 en 57,21.

Js 48,22 “Er is geen vrede”,

heeft de Heer gezegd

“voor slechte mensen”.

Js 57,21 ‘ “Er is geen vrede”,

heeft mijn God gezegd,

“voor slechte mensen.” ’

Beide verzen vormen een directe rede van de Heer / God, die

identiek geconstrueerd is en een vergelijkbare inhoud heeft.

Met al deze observaties wordt duidelijk dat in het boek Jesaja

de hoofdstukken 1-39 door opschriften gekenmerkt worden,

terwijl de hoofdstukken 40-60 zich alleen door een beperkt aantal

naschriften laten kenmerken.

Wanneer het structuursignaal van de naschriften wordt

meegenomen, wordt de totaalstructuur van het boek Jesaja als

volgt:

Jesaja.indd 33 26-11-2009 15:51:48

Page 34: Jesaja [Isaiah]

34

hoofdtekstblok onder te verdelen in onder te verdelen in1 Js 12 Js 2-53 Js 6-124 Js 13-35 Js 13-23

Js 24-35 Js 24-27Js 28-35

5 Js 36-396 Js 40-66 Js 40-48

Js 49-57Js 58-66

In het vervolg van dit commentaar zal ik deze hoofdindeling

aanhouden en bijgevolg spreken over ‘hoofdtekstblok 1’ enz.

De inhoud van de twee naschriften correspondeert overigens

met het slotvers van het boek Jesaja. De slechte mensen keren in Js

66,24 terug als mensen die tegen Mij in opstand zijn gekomen. Ook de

slotwoorden van Hizkia in Js 39,8 zijn op deze betekenislijn te

plaatsen, omdat zij over vrede gaan. Op deze wijze ondersteunt de

semantiek van de naschriften tevens de afbakening tussen Js 39,8

en 40,1.

Jesaja.indd 34 26-11-2009 15:51:49

Page 35: Jesaja [Isaiah]

35

Tijd in het boek Jesaja

Inleiding

In de opschriften die de structuur van het boek Jesaja mede

bepalen, zit ondermeer het element ‘tijd’. Inzicht in hoe het

verschijnsel ‘tijd’ zich vanuit de tijdsaanduidingen in de

opschriften binnen het boek Jesaja ontwikkelt, geeft de impliciete

lezer toegang tot de inhoud van dit complexe bijbelboek.

Tijd in het boek

Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen ‘tijd’ zoals

die functioneert binnen de tekst, en de ‘tijd’ die buiten de tekst

aanwezig is. Deze laatste is niet domweg te identificeren met de

eerste. Voor het boek Jesaja betekent dit dat de opeenvolgende

historische tijdvakken der Assyriërs, Babyloniërs en Perzen

niet rechtstreeks in de tekst aanwijsbaar zijn: het boek Jesaja

behandelt niet in chronologische volgorde de Assyriërs, de

Babyloniërs en de Perzen.

Een blik op het voorkomen van de topografische eigennamen

maakt dit reeds duidelijk. De eigennaam Assur komt weliswaar

het meest voor in de hoofdtekstblokken 3, 4 en 5 (= Js 6-39),

maar ook in 52,4. De eigennaam Babel komt weliswaar het meest

voor in hoofdtekstblok 6 (= Js 40-66), zij het slechts vier keer:

43,14; 47,1; 48,14.20. Al deze passages behoren uitsluitend tot

het eerste subtekstblok van hoofdtekstblok 6 (= Js 40-48). Maar

de eigennaam Babel komt ook voor in Js 13-14 en in 39. De aan

h o o f d s t u k 3

Jesaja.indd 35 26-11-2009 15:51:49

Page 36: Jesaja [Isaiah]

36

de naam Babel geassocieerde eigennaam Chaldeeën komt binnen

hoofdtekstblok 6 eveneens alleen voor in het eerste subdeel: Js

43,14; 47,1.5; 48,14.20. Daarnaast verschijnt deze naam ook in

Js 13,19 en 23,13. In dit laatste vers wordt bovendien expliciet

een verwijzing gemaakt naar Assur. Wat de Perzen betreft is het

voorkomen van eigennamen nog schaarser. Het woord Pers

ontbreekt en de eigennaam Kores, de eerste Perzische koning,

komt slechts tweemaal voor: Js 44,28; 45,1; opnieuw alleen in het

eerste subdeel van hoofdtekstblok 6. De Meden, vaak in één adem

genoemd met de Perzen, worden eveneens tweemaal genoemd:

Js 13,17; 21,2; dus juist niet in hoofdtekstblok 6. Belangrijker is

nog dat al deze naamsaanduidingen nergens in het boek Jesaja

verbonden worden met een notie van ‘tijd’. Tijd wordt in het

boek Jesaja blijkbaar op een andere wijze vormgegeven.

De dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia

In het opschrift in Js 1,1 wordt ‘tijd’ niet verbonden met

buitenlandse koningen of staten, maar met koningen van

Juda: Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia. Na hun vermelding in

het openingsopschrift komen deze koningsnamen nog in de

volgende passages voor:

Uzzia 6,1 (in het jaar van de dood van koning Uzzia); 7,1

Jotham 7,1

Achaz 7,1.3.10.12; 14,28 (in het jaar van de dood van koning Achaz);

38,8

Hizkia 36,1.2.4.7.14.15.16.18.22;

37,1.3.5.9.10.14(tweemaal).21; 38,1.2.4.5.9.22; 39,1.2

(tweemaal).3(tweemaal).4.5.8

Wanneer deze koningsnamen op een tijdlijn worden uitgetekend,

levert dit het volgende resultaat op:

Jesaja.indd 36 26-11-2009 15:51:49

Page 37: Jesaja [Isaiah]

37

vier dood dood eerste dood eerste

konings- van van vermelding van vermelding namen Uzzia Jotham Achaz Achaz Hizkia

1,1 6,1 7,1 8,1 14,28 36,1 tijd

Na Js 1,1 wordt koning Uzzia genoemd in 6,1 in de tijdsaan-

duiding in het jaar van de dood van koning Uzzia. Dit impliceert dat

Js 1-5 verstaan moeten worden als ‘de dagen van koning Uzzia’.

Logischerwijze starten ‘de dagen van koning Jotham’ daarom met

Js 6,1. Maar ook houdt dit in dat koning Uzzia nergens in het boek

Jesaja een personage wordt.

Koning Jotham wordt na het opschrift in Js 1,1 alleen nog

genoemd in 7,1. Ook daar betreft het een tijdsaanduiding: in de

dagen van Achaz, de zoon van Jotham, de zoon van Uzzia. Dit betekent dat

‘de dagen van koning Achaz’ in Js 7,1 moeten beginnen en dus

alleen hoofdstuk 6 betrekking heeft op ‘de dagen van koning

Jotham’. Evenals van Uzzia geldt van koning Jotham dat hij

evenmin een personage wordt in het boek Jesaja.

Achaz wordt in Js 7,1 gedetailleerd geïntroduceerd: zijn afstamming

wordt vermeld door middel van zijn vader Jotham en zijn

grootvader Uzzia alsmede zijn functie als koning van Juda. Strikt

genomen is dit, vanuit het opschrift in Js 1,1 bezien, overbodige

informatie; maar de tekst maakt zo duidelijk dat, in tegenstelling

tot Uzzia en Jotham, Achaz als een personage zal gaan functioneren

in de tekst van het boek Jesaja, wat bij de vermeldingen van Achaz in

7,10.12 ook inderdaad het geval is.

Na hoofdstuk 7 komt de eigennaam Achaz voor in Js 14,28,

waar hij verwerkt is in een tijdsaanduiding: in het jaar van de dood van

koning Achaz. Dit houdt in dat Js 7,1-14,27 gezien kan worden als

betrekking hebbend op ‘de dagen van koning Achaz’ en dus ‘de

Jesaja.indd 37 26-11-2009 15:51:49

Page 38: Jesaja [Isaiah]

38

dagen van koning Hizkia’ starten met Js 14,28.

Tot slot komt Achaz voor in Js 38,8. Deze tekst maakt onder-

deel uit van de narratie in Js 38,1-22, waarin Hizkia koning van

Juda is en verteld wordt over zijn ziekte en beterschap. De eigen-

naam Achaz wordt in dat verhaal gekoppeld aan een soort van

trap (vers 8). De oude vertalingen zoals de Aramese Targum en de

Latijnse Vulgaat denken hierbij aan een zonnewijzer, waardoor

de naam Achaz gekoppeld wordt aan een tijdinstrument. Hoe dat

ook zij, wanneer de schaduwen langer worden, valt de nacht. Dit

vallen is overdrachtelijk gebruikt voor de benarde situatie waarin

personage hizkia zich bevindt. Door de eigennaam Achaz te ge-

bruiken roept de tekst de vergelijkbare situatie op van het perso-

nage achaz in Js 7,1-17.

Na het opschrift in Js 1,1 wordt de eigennaam Hizkia pas

wederom genoemd in 36,1: in het veertiende jaar van koning Hizkia.

Deze mededeling accordeert met de vaststelling dat ‘de dagen van

koning Hizkia’ reeds in Js 14,28 begonnen zijn, immers in 36,1 is

hij reeds veertien jaar koning. Evenals Achaz, wordt in Js 36,1 ook

Hizkia dus gedetailleerd geïntroduceerd. Zo duidt de tekst aan

dat Hizkia eveneens tot een personage zal worden, wat vanaf 36,2

ook inderdaad het geval is.

In dit kader is de tijdsaanduiding in Js 38,5 van groot belang:

de Heer belooft Hizkia aan zijn dagen toe te voegen vijftien jaar. Dit

betekent dat de impliciete lezer in Js 36,1 zich dus grofweg halver-

wege de regeerperiode van Hizkia bevindt. Het lijkt of Hizkia’s

dagen ten einde zijn met de belegering van Jeruzalem en met zijn

ziekte, maar ‘de dagen van koning Hizkia’ zijn nog maar halfweg.

Dit komt overeen met de uitdrukking in het Hizkia-geschrift in

Js 38,10: de rest van mijn jaren (de Vulgaat leest hier: in het midden van

mijn dagen).

Dit alles roept de vraag op, waar ‘de dagen van koning Hizkia’

eindigen. Deze vraag is des te pregnanter omdat, in tegenstelling

Jesaja.indd 38 26-11-2009 15:51:49

Page 39: Jesaja [Isaiah]

39

tot de expliciete vermelding van de dood van Uzzia en Achaz en

de impliciete aanduiding van Jothams dood, de dood van Hizkia

niet vermeld wordt in het boek Jesaja.

Na de bevrijding van Jeruzalem creëert de tekst met

betrekking tot ‘tijd’ een open einde voor de hoofdstukken 38

en 39. Voor hoofdstuk 38 wordt dit gevormd door de verzen 21-

22. Gewoonlijk worden deze verzen met een voltooid verleden

tijd (v.v.t.) weergegeven: Jesaja had gezegd… Hizkia had daarop

gevraagd… Maar de Hebreeuwse werkwoordsvormen laten een

dergelijke vertaling niet toe; zij geven gewoon de volgende

verhaalhandelingen aan: daarop zei Jesaja … daarop vroeg Hizkia …

Dit betekent dat het teken waar het personage hizkia om vraagt

in vers 22 niet gelijkgesteld kan worden aan hetzij het teken in

de verzen 7-8, hetzij de vijgenkoek in vers 21. Het teken waar

Hizkia om vraagt, heeft dan ook geen betrekking op zijn herstel;

immers, in vers 22 is Hizkia al beter. Het gevraagde teken in vers

22 heeft betrekking op de vraag of Hizkia op zal gaan naar het

huis van de Heer. Hiermee neemt vers 22 het slot van het Hizkia-

geschrift op, waar toekomstgericht in de uitdrukking alle dagen

van ons leven eveneens sprake is van een opgang op naar het huis van

de Heer. Het gevraagde teken wordt evenwel binnen de narratie Js

36-39 nergens gegeven. Evenmin wordt er als gerealiseerd feit in

verhaald hoe Hizkia daadwerkelijk opgaat naar het huis van de

Heer. Dit is te meer opvallend omdat er in de vertelling Js 36-39

vóór 38,22 wél tekens gegeven worden (37,30; 38,7) en Hizkia ook

opgaat naar het huis van de Heer (37,14). De narratie in hoofdstuk

38 krijgt aldus een open einde.

In hoofdstuk 39 wordt dit open einde geïntensiveerd. Het

personage jesaja reageert furieus op het personage hizkia wanneer

deze alles heeft laten zien aan een delegatie uit Babel. Dit ‘alles’

heeft in Js 39 te maken met Hizkia’s huis. Het woord huis komt

dan ook veelvuldig voor: driemaal in vers 2, tweemaal in vers 4 en

eenmaal in vers 6. De uitdrukking de goede olie in vers 2 suggereert

Jesaja.indd 39 26-11-2009 15:51:49

Page 40: Jesaja [Isaiah]

40

dat tot het ‘huis’ ook ‘het huis van de Heer’ behoort. Hoe het ook

zij, van een opgang naar het huis van de Heer is geen sprake. Jesaja

voorziet in het gebeuren de ondergang van Hizkia’s huis. Dagen

zullen komen, zo stelt hij in vers 6. Maar omdat vers 7 betrekking

heeft op Hizkia’s zonen, zijn deze dagen niet ‘de dagen van

koning Hizkia’. Dit betekent dat de impliciete lezer hier ingelicht

wordt over dagen die voorbijliggen aan de dagen die opgesomd

zijn in het beginopschrift in Js 1,1: de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz,

Hizkia. Maar over het wanneer van deze nieuwe dagen ontvangt de

impliciete lezer geen informatie. Sterker, het laatste woord van Js

39 is in mijn dagen (vers 8). Deze uitdrukking betreft Hizkia’s dagen,

die bovendien maar door lijken te gaan en voorspoedig lijken te

zijn met vrede en waarheid.

Vanuit het opschrift in Js 1,1 lijkt het voor de impliciete lezer

of de dagen van Hizkia weerspiegeld worden in 14,28-66,24. Dit

idee wordt immers niet weersproken door een vermelding van

Hizkia’s dood, maar eerder door het feit dat er in hoofdstuk 39

dagen worden aangekondigd die voorbijliggen aan ‘de dagen

van koning Hizkia’. Voor de impliciete lezer is het van belang

wanneer in de tekst deze dagen-voorbij-aan-Hizkia’s-dagen

starten. Vanaf Js 40,1 blijkt dit inderdaad het geval te zijn. Troost

blijkt daar nodig, wat niet aansluit op de situatie van vrede en

waarheid in Hizkia’s dagen en dus alleen betrekking kan hebben

op de dagen vermeld in Js 39,6.

Dit houdt tevens in dat de (Babylonische) ballingschap, zoals

deze beschreven wordt in Js 39,6, alleen aanwezig is in de vorm

van het literaire stijlmiddel ‘ellips’, namelijk tussen 39,8 en 40,1:

de ballingschap wordt weliswaar niet in de tekst beschreven,

maar is er toch in present. De tekst Js 40-66 is derhalve voorbij aan

de tijdsvermelding in de inscriptie in 1,1; sterker, de tekst 40-66

wordt gekenmerkt door een afwezigheid van wat voor opschrift

ook, juist omdat er geen dagen meer zijn zoals in het opschrift

1,1.

Jesaja.indd 40 26-11-2009 15:51:49

Page 41: Jesaja [Isaiah]

41

‘De dagen’ in het boek Jesaja

Naast ‘de dagen van de koningen’ komen in het boek Jesaja nog

twee specifiek toekomstgerichte ‘dagen’ voor. De meest in het

oog springende wordt in Js 2,2 genoemd: op het tijdsmoment (= de dag)

voorbij aan de dagen. Meestal wordt vertaald met zoiets als ‘op het

einde der dagen’, maar de suggestie dat het om een allerlaatste

tijdsmoment gaat waarna de tijd zou ophouden te bestaan, is niet

aanwezig in de tekst. In de tekst zijn tot dan toe alleen de dagen

van een viertal koningen ter sprake gekomen; het tijdsmoment voorbij

aan de dagen is voor de impliciete lezer derhalve het tijdsmoment

voorbij aan ‘de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia’. De

impliciete lezersvraag die vervolgens met het tijdsmoment voorbij aan

de dagen wordt opgeroepen is de vraag waar deze ‘dag voorbij aan

de dagen’ voorkomt in het boek Jesaja.

Om deze vraag beantwoord te krijgen, ontmoet de impliciete

lezer ook nog een andere toekomstgerichte dag, die gewoonlijk in

de uitbreidingsformule op die dag verwoord is.

De eerste keer dat deze dag voorkomt is in Js 2,6-22. De dag die

in deze tekstpassage beschreven wordt, contrasteert met ‘de dag

voorbij aan de dagen’. De herhaling van de uitdrukking huis van Jakob

vanuit vers 5 in vers 6 laat dit mede zien. Het is een dag waarin de

rollen omgedraaid worden: eenieder die zich hoogmoedig verheven

heeft, zal omlaag gehaald worden (de verzen 12-16), terwijl de Heer,

die door afgodendienst omlaag gehaald is (de verzen 6-8 en 20),

verheven zal zijn (vers 11c, waar de uitdrukking op die dag gebezigd

is). Alleen in vers 12 krijgt deze ‘die dag’ een naam: een dag voor de Heer.

De uitbreidingsformule op die dag in vers 20 verwijst terug naar deze

dag voor de Heer. De dag voor de Heer, voortgezet in die dag, is daarom niet

equivalent aan ‘de dag voorbij de dagen’, maar moet in tijd daarvóór

gesitueerd worden. In schema is dat als volgt weer te geven:

Jesaja.indd 41 26-11-2009 15:51:49

Page 42: Jesaja [Isaiah]

42

A B = C D

tijd

A = in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz, Hizkia, koningen van Juda

(Js 1,1) = de dagen van de koningen

B = een dag voor de Heer (Js 2,12)

C = op die dag (veelvuldig in het boek Jesaja)

D = op het tijdsmoment (= de dag) voorbij aan de dagen (Js 2,2) = de dag

voorbij aan de dagen

De toekomst-dag B/C vóór de toekomst-dag D heeft een program-

matische plaats in het boek Jesaja. Zij wordt beschreven in

algemene termen, zonder een verbinding te maken naar een

Assyrische, Babylonische of wat voor bedreiging ook. Het zou

niet correct zijn dag B/C te beschrijven als een dag van alleen

bevrijding of een dag van alleen verdoemenis: de omkering die

eigen is aan deze dag, behelst beide.

Deze dubbele omkering is ook zichtbaar in de tekstpassages

Js 3,18-26 en 4,2-6, die beide ingeleid worden met op die dag.

In Js 5,26 wordt een nieuwe eigenschap van dag B/C

zichtbaar: de Heer maakt om deze dag te implementeren, gebruik

van een ver volk. Door een vlag als signaal te plaatsen, weet hij

dat volk in de beoogde richting te leiden. Om welk volk (of om

welke volkeren) het hier gaat, wordt niet ingevuld in de tekst

overeenkomstig het programmatische karakter van dag B/C in het

tweede hoofdtekstblok (= Js 2-5).

In Js 7,17 wordt dag B/C en het door de Heer instrumenteel

gebruikte volk geconcretiseerd. De aangekondigde dagen, die de

Heer zal doen komen, worden ingevuld met de koning van Assur. Het

is naar deze dag dat de formule op die dag in de verzen 18, 20, 21 en

23 verwijst. De uitdrukking op die dag in Js 10,20.27 verwijst juist

naar de dag van het einde van Assurs instrumentaliteit.

De formule op die dag in Js 11,10.11.16; 12,1.4 wijst evenwel nog

Jesaja.indd 42 26-11-2009 15:51:50

Page 43: Jesaja [Isaiah]

43

verder de toekomst in dan de dag van Assurs einde. Dit gebeurt

op een drievoudige manier. In Js 10,28-34 wordt weliswaar Assurs

opmars richting Jeruzalem beschreven, maar zonder de naam

Assur te gebruiken. Op deze wijze blijft de tekst toepasbaar op

welke vijandige buitenlandse macht ook. Voorts wordt Sion

beschreven als heilig aan de Heer, met name in Js 11,9. Tot slot

worden de volkeren beschreven in een positieve relatie tot Sion.

Dat geldt zowel voor de volkeren die in Js 11,11-16 beschreven

worden, als voor de proclamatie tot alle volkeren van de aarde in

12,4-5.

Vooral deze laatste twee zaken maken een toespeling op Js

2,1-5. Het heeft er op deze wijze alle schijn van dat op het einde

van het derde hoofdtekstblok (= Js 6-12) de ‘dag voorbij aan de

dagen’ even zichtbaar wordt, evenwel zonder dat van een echte

realisatie ervan sprake is.

Het vierde hoofdtekstblok (Js 13-35) opent met de dag van de Heer

in Js 13,6.9. Deze dag is een dag van hevige toorn tegen Babel (Js

13,13), maar ook een dag van ontferming over het huis van Jakob

(14,1). Op deze wijze sluit Js 13-35 direct aan bij 6-12, met dien

verstande dat de toorn die tegen Assur gericht was tot Assurs

verdwijning uit de geschiedenis, thans gericht wordt tegen Assurs

opvolger Babel. Deze voortzetting van Assur in Babel wordt in Js

14,24 nog eens onderstreept met een voltooid verleden tijd (v.v.t.):

de Heer had gezworen.

Eveneens wordt door de dag van de Heer zo strategisch aan

het begin van het vierde hoofdtekstblok te plaatsen de dag voor de

Heer uit Js 2,12 (dag B) hernomen. De tijdsmomenten in Js 13-35

moeten daardoor vanuit het perspectief van ‘de dag voor de dag

voorbij aan de dagen’ (dag C) verstaan worden.

Langs twee lijnen wordt dit tijdsperspectief gestalte gegeven.

Na het begin Js 13,1-14,27 wordt er als het ware een sprong terug

in de tijd gemaakt, niet tot aan de dood van koning Uzzia, maar

Jesaja.indd 43 26-11-2009 15:51:50

Page 44: Jesaja [Isaiah]

44

tot aan de dood van koning Achaz in 14,28: in het jaar van de dood

van koning Achaz was deze uitspraak. Vanaf dat tijdsmoment worden

dagen beschreven die hebben geleid tot wat er beschreven staat

in Js 13,1-14,27. Vanuit de crisis van de tijdelijke discontinuïteit

in koningschap te Jeruzalem door Achaz’ dood wordt gekeken

naar de ondergang van Filistea (Js 14,28-32), van Moab (15,1-16,12)

en van Damascus (17,1-14) en naar de zwakke positie van de eens

zo sterke wereldmacht Egypte (18,1-19,15). Dit allemaal behelst

ook een bedreiging voor het huis van Jakob, zoals de dagen in Js

17,4.7.9. Maar die dag (dag C) is tevens de dag van omkering en

bevrijding: Egypte is machteloos op die dag in Js 19,16.18 door het

ingrijpen van de Heer op die dag in 19,19.23, wat op die dag in 19,24

leidt tot een zegen voor Israël alsmede voor Egypte en Assur.

De tweede lijn maakt eveneens een sprong terug in de tijd,

niet tot aan de dood van Achaz, maar naar een gebeurtenis die

na zijn dood plaatsheeft (Js 20,1). Deze gebeurtenis, die, omdat

Jeruzalem niet rechtstreeks bedreigd wordt, niet aan een Judese

koning gekoppeld is, opent een nieuwe serie van dagen (Js 20,6

op die dag). Het bevrijdende perspectief verschijnt aan de horizon

vanuit Tyrus (Js 23,15-18). De duur van de ondergang van Tyrus

wordt beschreven als de dagen van één koning (vers 15). Omdat een

koning in Jeruzalem vanaf Js 20,1 niet genoemd wordt, kan met

deze koning alleen de koning van Assur bedoeld zijn. Op deze

wijze ontstaat er een parallel tussen Js 23,15-18 en het slot van de

eerste lijn in 19,23-25.

In de twee coda’s van het vierde hoofdtekstblok (= Js 24-27

en 28-35) lijkt ‘de dag’ (dag C) zich steeds verder te ontwikkelen

richting ‘de dag voorbij aan de dagen’ (dag D). Op die dag heerst

de Heer als koning op de berg Sion en in Jeruzalem (Js 24,23);

vernietigt de Heer de dood en wist hij de tranen van alle

aangezichten (25,8); wordt de kracht en openheid van de sterke

stad in Juda bezongen (26,1-2); treedt de Heer bevrijdend op

(27,1); keren Israëls zonen terug zowel uit Egypte als uit Assur

Jesaja.indd 44 26-11-2009 15:51:50

Page 45: Jesaja [Isaiah]

45

(27,12-13); is de Heer als een diadeem voor zijn volk (28,5); kunnen

doven horen en blinden zien (29,18); schenkt de Heer regen aan

het zaad op de akkers, zodat er voedsel is in overvloed (30,23);

geneest de Heer de wonden van zijn volk (30,26); en worden de

zilveren en gouden afgoden verwijderd (31,7). Maar desondanks is

deze dag toch nog niet te identificeren met ‘de dag voorbij aan de

dagen’ (dag D), omdat de dubbele beweging, namelijk de opgang

van alle volkeren naar Sion én het uitgaan van de Tora vanuit

Sion, niet beschreven wordt.

Het vijfde hoofdtekstblok (= Js 36-39) speelt zich uitdrukkelijk

af tijdens de regering van koning Hizkia. De bedreiging die

plaatsheeft, interpreteert Hizkia als een dag van benauwenis,

straf en schande (Js 37,3). Jesaja daarentegen laat juist weten dat

dit de reeds lang van tevoren aangekondigde dag is waarop de

bedreiging zal worden afgewend (met name Js 37,26) en de dagen

van het leven zullen worden verlengd (met name 38,5.19.20).

Deze overgang van Hizkia’s dag-interpretatie naar Jesaja’s

dag-interpretatie is ook voor hoofdstuk 39 van belang. Het

woord dag speelt daar een gewichtige rol. Tweemaal wordt in

vers 6 het woord dag gebruikt door Jesaja in een aankondiging

van Godswege: de uitdrukking zie, dagen staan op het punt te komen

wijst in de toekomst, terwijl de uitdrukking tot op deze dag naar het

verleden wijst. De tijdspanne tussen deze twee dagen wordt door

Hizkia in vers 8 opgevuld met gebruikmaking van het woord

dag. Evenwel, geen van deze drie dag-momenten kunnen worden

beschouwd als ‘de dag voorbij aan de dagen’ (dag D).

De vraag naar de realisatie van ‘de dag voorbij aan de dagen’ uit Js

2,2 (dag D) is ook van belang voor het laatste hoofdtekstblok van

het boek Jesaja (= 40-66).

In Js 40-66 worden verschillende keren dagen genoemd.

Enerzijds worden deze vermeld om terug te kijken in het

Jesaja.indd 45 26-11-2009 15:51:50

Page 46: Jesaja [Isaiah]

46

verleden. Op deze manier spreekt de Heer in Js 49,8 over een

dag van bevrijding. Hetzelfde geldt voor Js 51,9; 60,20; 63,9.11;

65,2. Anderzijds worden dagen opgevoerd die voorafgaan aan

‘de dag voorbij aan de dagen’. Zo wordt de dag gebezigd bij de

beschrijving van Babels ondergang in Js 47,9. Hetzelfde geldt voor

Js 61,2; 63,4.

Daarnaast komen echter ook dagen voor die lijken te

tenderen naar ‘de dag voorbij aan de dagen’. In Js 52,6 zal op die dag

het Godsvolk de naam van God kennen. In de daarop volgende

verzen 7-10 heeft er inderdaad een beweging plaats richting Sion.

Maar het zijn daar niet de volkeren die naar Sion optrekken, het is

alleen nog maar God die terugkeert naar Sion.

Ook de dagen van de Knecht in Js 53,10 gaan richting ‘de

dag voorbij aan de dagen’. Echter, ook hier betreft het niet alle

volkeren, maar slechts één personage, namelijk in dit geval de

Knecht.

In Js 65,20.22 wordt zelfs expliciet vooruitgewezen naar een

toekomstdag die buiten de tekst ligt, terwijl deze dag nog niet

eens gelijkgesteld kan worden met ‘de dag voorbij aan de dagen’.

Dit overzicht laat maar één conclusie toe: hoezeer het boek Jesaja

zijn dag-tijdsmomenten ook geordend heeft in het perspectief

van ‘de dag voorbij aan de dagen’, deze dag zelf (dag D) wordt niet

binnen het boek Jesaja gerealiseerd. Het is alsof de impliciete lezer

dit ultieme tijdsmoment in handen wordt gegeven, om zelf te

gaan meewerken aan de realisatie ervan.

‘De vroegere en nieuwe dingen’ in het boek Jesaja

In het kader van de tijdsaanduiding ‘dag’ moeten ook ‘de vroegere

en nieuwe dingen’ in het boek Jesaja aan de orde gesteld worden.

Zoals met behulp van de aanduiding ‘dag’ geen absoluut punt in

de tijd wordt bedoeld, wordt evenmin met de uitdrukkingen van

Jesaja.indd 46 26-11-2009 15:51:50

Page 47: Jesaja [Isaiah]

47

‘de vroegere en de nieuwe dingen’ een absoluut tijdspunt beoogd,

noch als start, noch als eschaton.

Hoewel ‘de vroegere en nieuwe dingen’ hoofdzakelijk

in het eerste subdeel van het zesde hoofdtekstblok (= Js

40-48) voorkomen, zijn zij daartoe echter niet beperkt. De

‘vroegere dingen’ hebben primair te maken met dat wat in tijd

voorafgaat, terwijl de ‘nieuwe dingen’ een continuering zijn

van Gods positieve bemoeienis met zijn volk zoals deze er in de

voorafgaande tijd reeds was.

Een eerste indicatie van zoiets als ‘de vroegere en nieuwe

dingen’ komt voor in Js 1,26: uw richters maak ik als vroeger, uw

raadsheren weer als voorheen. De begintijd die hierin verwoord wordt,

ligt, evenals het tijdsmoment ‘voorbij aan de dagen’, buiten

het boek Jesaja. Hoewel daarbij gedacht zou kunnen worden

aan een toespeling aan de tijd der richters, ligt een algemene

terugverwijzing naar de beginperiode van het volk Israël in het

land in ieder geval voor de hand.

Een tweede indicatie komt voor in Js 8,23c-d: zoals in de vroegere

tijd smaad gebracht is over het land Zebulon en over het land Naftali, zo heeft

hij in de latere (tijd) eer gebracht over de weg der zee, over de overzijde van de

Jordaan, het gebied der volkeren. De vroegere smaad wordt gebruikt in

een beschrijving van een nieuwe situatie, waarbij ‘het vroegere’

hier terugverwijst naar de voorafgaande bedreiging van Jeruzalem

onder Achaz in Js 7,1-17. Vanuit deze crisis kan de nieuwe situatie

van bevrijding in Js 8,23c-9,6 beschreven worden. Daarbij is het

opvallend dat het standpunt van de beschrijving, wegens het

gebruik van een onvoltooid verleden tijd (o.v.t.), ook reeds in het

verleden gepositioneerd wordt.

Zoals Js 8,23c-d met ‘vroeger’ en ‘later’ omgaat, zijn ook ‘de

vroegere en nieuwe dingen’ in 40-48 begrijpbaar. Een tekst als

Js 43,16-19 illustreert dit uitstekend: Zo heeft de Heer gezegd, die een

weg legt door de zee, een pad door machtige wateren, die wagen en paard, leger

en macht, doet uittrekken: ze liggen neder, niet staan ze op, uitgeblust zijn ze,

Jesaja.indd 47 26-11-2009 15:51:50

Page 48: Jesaja [Isaiah]

48

als een vlaspit uitgedoofd: ‘Gedenkt niet de vroegere dingen en let niet op de

voorafgaande dingen. Zie, ik ben bezig het nieuwe te maken. Thans spruit het

uit. Merken jullie het nog niet? Ik leg een weg door de woestijn, door het dorre

land beken.’ De ‘vroegere dingen’ die niet meer in gedachtenis

genomen mogen worden, zijn niet de weg en het pad door

de wateren der zee –alsof opgeroepen zou worden, dat Gods

bevrijdend handelen uit het slavenhuis Egypte niet herdacht mag

worden (vergelijk: Js 11,16) – maar ‘de vroegere dingen’ verwijzen,

opnieuw, naar de voorafgaande crisis, wederom een crisis van

bedreiging van Jeruzalem. Deze crisis is tekstueel present tussen

de hoofdstukken 39 en 40 in de vorm van een ellips. De allusie

op de bevrijding uit Egypte wordt vervolgens opgenomen in de

beschrijving van ‘het nieuwe’: ‘het nieuwe’ is een continuering

van deze bevrijding en ziet er eveneens uit als een weg.

Zoals ‘de vroegere dingen’ niet terugverwijzen naar een

enkele crisis alleen, bijvoorbeeld Jeruzalems ondergang als start

van de Babylonische ballingschap, zo vallen ‘de nieuwe dingen’

evenmin samen met één enkele bevrijding, bijvoorbeeld de

terugkeer uit de Babylonische ballingschap. Na Js 40-48 komen

‘de vroegere en nieuwe dingen’ nog voor in Js 65,17-19. Hier gaat

het om een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. In Js 66,22 worden de

nieuwe hemel en de nieuwe aarde nogmaals genoemd. De realisatie van

deze ‘nieuwe dingen’ valt echter buiten het boek Jesaja.

Naast ‘de vroegere dingen’ en ‘de nieuwe dingen’ komen ook nog

‘de komende dingen’ voor in het boek Jesaja. Hoewel ‘komen’ een

act is die primair aan de categorie ruimte gebonden is, zijn ‘de

komende dingen’ in het boek Jesaja als het ware gesitueerd tussen

‘de vroegere dingen’ en ‘de nieuwe dingen’ in.

Zo wordt in Js 7,17 de activiteit ‘komen’ zowel gebruikt voor

‘dagen’ als voor de koning van Assur. Op gelijke wijze wordt het

komen van de dag van de Heer en het komen van de Heer en de

werktuigen van zijn gramschap in Js 13,5.6.9 beschreven. Ook

in Js 39,3.6. zijn het komen van, in dit geval, het Babylonische

Jesaja.indd 48 26-11-2009 15:51:50

Page 49: Jesaja [Isaiah]

49

gezantschap en van ‘dagen’ met elkaar verbonden. Evenzo is

er sprake van een combinatie van een komen van een bepaald

tijdsmoment en van een bedreiging in Js 41,23.25. Tot slot komt

dit duo voor in Js 47,9.11, maar dan toegepast op Babel zelf en zijn

ondergang.

Wegens de overeenkomst tussen het komen van Assur en

het komen van Babel met de roeping van Kores door God (zie in

het bijzonder: Js 45,1), moet ook Kores behoren tot ‘de komende

dingen’ en niet tot ‘de nieuwe dingen’.

Afsluitend moet dus vastgesteld worden dat, zoals de

realisatie van de tijd voor de impliciete lezer zich buiten de tekst

van het boek Jesaja bevindt, voor de impliciete lezer de realisatie

van ‘de nieuwe dingen’ eveneens buiten de tekst van het boek

Jesaja ligt.

De nu-momenten in het boek Jesaja

Naast de bewegingen die de impliciete lezer voeren tot over de

tekst van het boek Jesaja heen, wordt de impliciete lezer ook

gevoerd langs een beperkt aantal nu-momenten in de tekst van

het boek Jesaja. Om van een nu-moment voor de impliciete lezer

te kunnen spreken, zijn drie tekstuele kenmerken in het geding:

de impliciete lezergerichtheid speelt zich op een nu-•tijdstip af; voor directe redes betekent dit dat niet de

inhoud ervan zich op een nu-tijdstip moet afspelen, maar

het uitspreken van de directe rede in kwestie;

de werkwoordelijke functies die gebezigd zijn, wijzen •een nu-moment aan; in concreto gaat het hierbij om een

tegenwoordige tijd of een gebiedende wijs;

er worden deiktische (aanwijzende) partikels gebruikt die •het nu aanwijzen, zoals welnu, hierbij, dit, aldus.

Deze drie tekstuele indicatoren van een nu-moment komen veel-

al in combinatie met elkaar voor. Deze nu-momenten zijn zo

Jesaja.indd 49 26-11-2009 15:51:50

Page 50: Jesaja [Isaiah]

50

belangrijk omdat daarin de impliciete lezer direct een toegang tot

het tekstgebeuren geboden wordt.

Het eerste nu-moment in het boek Jesaja is 1,21. In dit vers

wordt een overgang gemaakt vanuit het verleden naar het heden:

Ach hoe is de trouwe, met gerechtigheid volle veste tot een hoer geworden –

rechtvaardigheid overnacht in haar –; maar nu: moordenaars! Vanuit de

plaatsgevonden verwording van de stad wordt, conform de

directe rede in de verzen 2-20, vastgesteld dat de rechtvaardigheid

bij haar zich thans, op het nu-moment, in de nacht bevindt en

dat dit nu-moment gekarakteriseerd wordt door verbrekers.

Door deze actualisatie naar het nu toe wordt de impliciete lezer

betrokken in de observaties over Sion/Jeruzalem. Maar omdat aan

dit nu-moment het toekomstperspectief van de ontrouwe stad

aangeduid wordt in de verzen 26c-e: Daarna wordt tot jou geroepen:

‘Stad der gerechtigheid, getrouwe veste’, krijgt de impliciete lezer, al

staat hij nog maar aan het begin van de verwikkelingen rond

Sion/Jeruzalem, reeds een glimp te zien hoe Sions/Jeruzalems

toekomst zal zijn.

In de laatste perikoop van het boek Jesaja, namelijk 66,5-

24, is de positie van de impliciete lezer een totaal andere. In de

verzen 18-22, waarin de Heer aan het woord is, vormen de verzen

20b en 20e een terzijde: ‘Ja, ík, hun daden en hun gedachten – het staat

op het punt te komen om alle volkeren en talen te vergaderen. Zij zullen komen

en mijn heerlijkheid zien. Ik zal onder hen een teken plaatsen en ik zal uit hen

ontkomenen zenden naar de naties, Tarsis, Pul en Lud, de boogschutters, Tubal

en Jawan, de verre kustlanden, die mijn tijding niet gehoord hebben en mijn

heerlijkheid niet gezien, en zij zullen mijn heerlijkheid onder de naties berichten.

Zij zullen al jullie broeders brengen uit alle naties’ – een offergave voor de

Heer – ‘op paarden en op wagens en op draagstoelen en op muildieren en op

dromedarissen op mijn heilige berg, Jeruzalem’, heeft de Heer gezegd

– zoals de zonen van Israël de offergave in rein vaatwerk naar het huis van

de Heer brengen – ‘en ook uit hen zal ik nemen tot priesters, tot levieten’,

Jesaja.indd 50 26-11-2009 15:51:50

Page 51: Jesaja [Isaiah]

51

heeft de Heer gezegd, ‘want zoals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die

ik aan het maken ben, stand blijven houden voor mijn aangezicht’, orakel

van de Heer, ‘zo houdt jullie zaad en jullie naam stand.’ Middenin de

directe rede van het personage de heer wordt in vers 20b aan de

impliciete lezer uitgelegd wat het brengen van al de broeders

uit alle naties betekent, namelijk: een offergave voor de Heer.

Even verderop, in vers 20e, wordt dit procédé herhaald met een

uitgebreider terzijde: het terugbrengen van al de broeders moet

de impliciete lezer parallel verstaan aan het brengen van de

offergave door Israëls zonen in rein vaatwerk. Ten gevolge van

deze terzijdes kijkt de impliciete lezer als het ware terug op wat

de Heer in zijn directe rede als positiefs over Israël en Jeruzalem

mededeelt. De positie van de impliciete lezer is daardoor

precies tegenovergesteld aan die in het eerste hoofdtekstblok:

zoals de impliciete lezer in Js 1,21 nog aan het begin staat van

alle verwikkelingen rondom Sion/Jeruzalem en een positieve

toekomst alleen nog maar in het verschiet ligt, kan de impliciete

lezer in 66,18-22 terugkijken op alle ontwikkelingen, inclusief de

positieve terugkeer van Israël en de positieve behandeling van de

volkeren.

Ook in de tussenliggende teksten van het boek Jesaja komen nu-

momenten voor. In het tweede hoofdtekstblok (= Js 2-5) zijn deze

beperkt tot 3,1 en, met name, 5,3.5. In Js 3,1 staat centraal hoe de

Heer aan Jeruzalem en Juda elke stut en steun ontneemt. De nu-

momenten in Js 5,3.5 worden ingeleid met het deiktische partikel

welnu. Aangesproken zijn de inwoners van Jeruzalem, evenwel

zonder een directe rede inleidende formule. Het ontbreken van een

dergelijke formule suggereert de aanwezigheid van de impliciete

lezer bij de crisis waarover de Heer spreekt.

In het derde hoofdtekstblok (= Js 6-12) hebben de nu-momenten

tot doel de impliciete lezer door de vijandige bedreiging heen

te leiden. In Js 10,32 wordt het nu-moment aangeduid met het

Jesaja.indd 51 26-11-2009 15:51:50

Page 52: Jesaja [Isaiah]

52

deiktische signaal vandaag nog. Het doet de impliciete lezer mee

optrekken met het vijandige, anonieme leger richting Jeruzalem/

Sion. In het daaropvolgende vers wordt dit nu-moment voortgezet

door de reactie van de Heer tegen de vijandige aanval.

In contrast tot deze nu-momenten staan de ik-narraties en ik-

discursies in dit hoofdtekstblok. Een narratie wordt altijd op een

nu-moment verteld, maar vindt meestal niet op een nu-moment

plaats. Dit betekent dat de impliciete lezer altijd een terugkijkende

positie inneemt, terwijl de voornoemde nu-momenten hem met

het vertelde en besprokene mee laten opschuiven. Ook een discursie

heeft een nu-moment voor het tijdstip van uitspreken. Deze wordt

in de ik-discursie van Js 8,17-20a versterkt door het feit dat het

besprokene samenvalt met het uitspreken ervan. Het beroep op de

Heer krijgt daardoor voor de impliciete lezer een tijdswaarde die

uitstijgt boven dat van het nu-moment. Daarmee beantwoordt de

oproep in Js 8,17-20a aan de eveneens boventijdige uitspraak van de

Serafim in 6,3c-d binnen de ik-narratie 6,1-13.

Het is opvallend dat deze nu-momenten van de ik-narratie en

ik-discursie de andere nu-momenten in het derde deel voorafgaan.

Daarmee wordt voor de impliciete lezer een onderlinge hiërarchie

gecreëerd. De eisen van betrokkenheid op de Heer gaan ook logisch

de tocht door de crisis vooraf.

In het vierde hoofdtekstblok (= Js 13-35) heeft, zoals reeds

aangegeven, Babel de eerste plaats in 13,1-14,23 ten opzichte

van Assur in 14,24-32. Deze plek van Babel komt overeen met

de impliciete lezergerichte nu-momenten in Js 13,9.17. In vers

17 hitst de Heer de Meden op, wat het einde van de als ellips

in het boek Jesaja aanwezige ballingschap impliceert. Omdat

dit nu-moment voorkomt in een niet ingeleide directe rede in

de verzen 17-18, wordt het betreffende nu-moment eveneens

belangwekkend buiten de directe rede voor de impliciete lezer zelf.

Dit accordeert met vers 9 waar de komst van de dag van de Heer in

Jesaja.indd 52 26-11-2009 15:51:50

Page 53: Jesaja [Isaiah]

53

het middelpunt staat. Aan het begin van het vierde hoofdtekstblok

wordt de impliciete lezer aldus geconfronteerd met het einde van

de tijdlijn die het boek Jesaja omspant.

De overige vier nu-momenten in dit hoofdtekstblok hebben

opnieuw de functie de impliciete lezer door de crisis heen te

leiden. Bij de eerste, in Js 24,13, staat de impliciete lezer aan het

begin van de crisis.

Ook Js 30,8 staat nog aan het crisisbegin, maar is veel meer

uitgewerkt. De activiteit van schrijven en vastleggen roept Js

8,12-16 en het vervolg 8,17-20a in herinnering. Het opschrijven

als profetische handeling is betekenisvol voor de toekomst. De

tijdsaanduiding voor de dag erna in Js 30,8 roept het tijdsmoment achter de

dagen in 2,2 op, zodat de impliciete lezer niet alleen aan het begin

van de crisis staat, maar tevens een blik heeft op de toekomst.

In Js 30,27 gaat het om de komst van de naam van de Heer.

Deze komst leidt Gods toekomstig handelen in. De impliciete

lezer schuift aldus als het ware op in de crisisontwikkeling.

Het laatste nu-moment wordt gevormd door Js 33,10.

Niet alleen het deiktische partikel nu is gebruikt, maar ook een

onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.) in de werkwoordsvorm zegt.

Op deze wijze maakt de impliciete lezer ook de laatste stap mee: de

Heer zégt dat hij nú ingrijpt. Evenwel, een nu-moment van Israëls

bevrijding zelf komt in het vierde hoofdtekstblok niet voor.

In het vijfde hoofdtekstblok (= Js 36-39) komt geen enkel nu-

moment voor. Dit is echter niet verrassend, niet zozeer omdat

deze hoofdstukken een hij-narratie vormen, maar vooral omdat

de hoofdstukken 36-39 een expliciete inleiding zijn op de ellips

die zich tussen de hoofdstukken 39 en 40 bevindt. En juist in deze

ellips is de climax van de crisis verborgen.

In het laatste hoofdtekstblok (= Js 40-66) komen eveneens

nu-momenten voor. Het hoofdtekstblok opent zelfs met een

Jesaja.indd 53 26-11-2009 15:51:50

Page 54: Jesaja [Isaiah]

54

opvallend nu-moment in Js 40,1c: zegt jullie God. Deze zin is op

grond van zijn onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.) niet alleen

een nu-moment om de directe redes in de verzen 1a-b en 2 in te

leiden, maar, omdat zij zelf ook een directe rede is, hoewel zonder

inleidende formule, een eigen nu-moment. Op deze wijze vloeien

drie communicaties samen: de opdracht aan de geadresseerden

Gods volk te troosten, het feit dat God deze opdracht geeft aan

de geadresseerden, en de woorden van de spreker van vers 1c om

de impliciete lezer direct bij dit gebeuren te betrekken. Hiermee

wordt bovendien de toon gezet voor het zesde hoofdtekstblok:

zowel het Godsvolk als de impliciete lezer bevinden zich thans

voorbij aan de in de hieraan voorafgaande ellips aanwezige crisis.

De overige nu-momenten in Js 40-66 staan op dezelfde lijn

als 40,1c: eerst volgen drie nu-momenten binnen een oproep

te luisteren naar de Heer (44,1; 47,8; 48,1), vervolgens een nu-

moment wanneer de Heer naar Sion terugkeert (52,5), dat de

climax vormt van de ruimtelijke beweging in de tekst.

In Js 44,1 wordt Jakob, Israël, de Knecht, opgeroepen om

te luisteren. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het deiktische

partikel nu. Het betreft een niet ingeleide directe rede met een

bijzondere status, omdat in vers 2 een nieuwe directe rede start

door dezelfde spreker en dezelfde aangesprokene als in vers 1.

Door deze isolatie krijgt Js 44,1 bijzondere betekenis voor de

impliciete lezer.

Een vergelijkbare situatie doet zich voor in Js 48,1. Ook Js

47,8 is parallel hieraan, met dien verstande dat het hier niet de

aankomende bevrijding van Israël betreft, maar de ondergang van

Babel. De impliciete lezer wordt direct getuige van beide soorten

oproepen.

Tot slot zijn de verzen 1, 5, 7 en 11 in de perikoop Js 52,1-12

van belang. Deze passage beschrijft de terugkeer van de Heer naar

Sion en geeft zicht op de terugkeer van het volk in het kielzog

van de Heer. In een niet gemarkeerde directe rede, waarvan niet

Jesaja.indd 54 26-11-2009 15:51:50

Page 55: Jesaja [Isaiah]

55

de Heer spreker is, wordt opgeroepen tot handelen van Sion,

Jeruzalem en de ballingen. Deze directe rede wordt gemarkeerd

door gebiedende wijzen (de verzen 1 en 11), het woord nu (vers

5) en de uitroep hoe welkom! (vers 7). De vele gebiedende wijzen

zijn eerst bestemd voor Sion en Jeruzalem (vers 1), vervolgens

voor de ballingen (vers 11). Door deze directheid wordt de

impliciete lezer mee betrokken in de oproepen voor zowel Sion/

Jeruzalem als de ballingen. Hierdoor verkrijgt bovendien Js 52,7a

met de uitdrukking hoe welkom! bijzondere zeggingskracht. Het

koningschap van God in Sion krijgt zo voor de impliciete lezer

alle reliëf en vormt aldus een aansluitende voortzetting op de

troost die in Js 40,1 ter sprake gebracht is.

Jesaja.indd 55 26-11-2009 15:51:50

Page 56: Jesaja [Isaiah]

56

Jesaja.indd 56 26-11-2009 15:51:50

Page 57: Jesaja [Isaiah]

57

Het ruimtelijke decor in het boek Jesaja

Inleiding

Zoals via de opschriften in het boek Jesaja het verschijnsel ‘tijd’

ter sprake kwam, moet eveneens het verschijnsel ‘ruimtelijk

decor’ aan de orde komen. In de opschriften worden immers

verschillende topografische eigennamen opgesomd.

Parallel aan het verschijnsel ‘tijd’ gaat het bij het ‘ruimtelijk

decor’ om de ruimte die in de tekst van het boek Jesaja wordt

gecreëerd en niet om de topografische ruimtes die buiten de

tekst om aangeleverd zouden kunnen worden. Zoals er in het

boek Jesaja geen sprake is van een Assyrische, Babylonische of

Perzische tijd, is er evenmin sprake van een Assyrisch, Babylonisch

of Perzisch ruimtelijk decor. Ook hier leert een eenvoudige blik

op het voorkomen van ruimtelijke uitdrukkingen verbonden

aan Assur, Babel, de Meden en Perzen en de Chaldeeën dat een

dergelijke ruimteverdeling niet eigen is aan het boek Jesaja. De

aanduiding land van Assur komt alleen voor in Js 7,18; 27,13; het

land van Babel, de Meden, Perzen of Chaldeeën komt nergens

in het boek Jesaja voor. Het woord land wordt alleen in Js 14,25;

36,17; 37,7(tweemaal).18 voor Assur gebruikt, voor Babel zelfs

alleen in 14,20; 39,3. Eventueel kan de aanduiding een vreeswekkend

land in Js 21,1 als een verwijzing naar Babel beschouwd worden.

Het ruimtelijke decor in het boek Jesaja heeft daarentegen

altijd iets van doen met de plaatsaanduidingen Juda en Jeruzalem.

Dit krijgt op verschillende wijzen naar de impliciete lezer toe

gestalte in de tekst.

h o o f d s t u k 4

Jesaja.indd 57 26-11-2009 15:51:50

Page 58: Jesaja [Isaiah]

58

Ruimtelijk decor als aposiopesis

De meeste tekstpassages in het boek Jesaja maken niet expliciet

in welk ruimtelijk decor zich het een en ander afspeelt. Een goed

voorbeeld daarvan is Js 32,1-8. De tekst handelt over een koning:

maar waar die koning koning is, wordt niet gezegd. Vanuit het

opschrift in Js 1,1 is evenwel duidelijk dat een koning te maken

moet hebben met het koningschap in Jeruzalem. De woorden

recht en gerechtigheid in Js 32,1 gaan dan het ideale Jeruzalem

oproepen (vergelijk ook: 1,21). Zo doet, met name via Js 4,6, ook

het woord schaduw in 32,2. In het Hebreeuws zou zelfs het woord

droog land in Js 32,2 gezien kunnen worden als een klankspel op de

naam Sion.

Dit literaire verschijnsel van verzwijging heet aposiopesis.

Voor het ruimtelijke decor maakt het boek Jesaja veelvuldig

gebruik van een aposiopesis.

Dat dergelijke aposiopeses door de impliciete lezer begrepen

moeten worden vanuit Sion/Jeruzalem, wordt versterkt door het

eerste en laatste concrete ruimtelijke decor in het boek Jesaja,

en wel buiten een directe rede, namelijk: Js 2,2-4 en 66,6. In Js

2,2 wordt dit decor met de woorden de berg van het huis van de Heer

aangeduid. In het daaropvolgende vers 3 wordt dit decor in een

directe rede uitgewerkt met de aanduidingen de berg van de Heer, het

huis van de God van Jakob, Sion en Jeruzalem. In de directe rede van vers

5 komt daar nog de uitdrukking het licht van de Heer bij. In Js 66,6

wordt expliciet de tempel vermeld. De daar anoniem opgevoerde

stad wordt aldus Jeruzalem.

In alle hoofdtekstblokken van het boek Jesaja komt het

ruimtelijke decor voor als een aposiopesis voor Sion/Jeruzalem.

In het eerste hoofdtekstblok (= Js 1) wordt in de verzen 21 en 24a-b

geen expliciete identificatie gegeven over de locale ruimte van de

directe redes 2-20, 22-23, 24c-26 en 27-31. Toch is de genoemde

Jesaja.indd 58 26-11-2009 15:51:50

Page 59: Jesaja [Isaiah]

59

stad in vers 21 direct identificeerbaar met Sion/Jeruzalem: niet

alleen het woord veste wordt gebruikt (vergelijk: Ps 48,2), maar

ook de aan Sion/Jeruzalem gerelateerde begrippen vertrouwvol,

rechtvaardig en gerechtigheid. Dit komt overeen met de inhoud van de

directe redes. In vers 9 wordt Jeruzalem met Sodom en Gomorra

vergeleken. Deze vergelijking laat minstens zien dat er iets mis

is met Jeruzalem/Sion en dat dit probleem zou kunnen leiden

tot eenzelfde ondergang als die Sodom en Gomorra meegemaakt

hebben, ware het niet dat God reddend heeft opgetreden voor

Jeruzalem/Sion. Desondanks zwijgt de tekst ook in de directe

redes over mogelijke ruimtelijke consequenties voor Jeruzalem/

Sion.

Tegenover deze aposiopesis in het eerste hoofdtekstblok

staat in het tweede hoofdtekstblok (= Js 2-5) juist de veelvuldige

aanduiding van Sion/Jeruzalem als de centrale locatie. Niet alleen

gebeurt dit in Js 2,2, maar tevens in 3,1.8. Ook in Js 3,18 en 3,19-24

zijn de handelingen nadrukkelijk in Sion gelocaliseerd, zoals de

contrasthandeling in 4,2-6 eveneens in Sion geplaatst wordt.

Naast de expliciete aanduiding van Sion/Jeruzalem komen

in Js 2,19-21 nog andere plaatsbepalingen voor: holen in de rots en

kliffen in het stof. Gezien hun positionering vanuit het oosten en

westen (Filistijnen) moeten zij in Juda gelegen zijn. Maar met

name door het feit dat zij in tegenstelling tot het licht van de Heer

duisternis veronderstellen, contrasteren zij met de locaties in Js

2,2-5. Daarmee roept de tekst wel een spanning op alsof er toch

nog buiten Sion/Jeruzalem een locatie als ruimtelijk decor zou

bestaan.

Deze spanning wordt in Js 5,17 nog vergroot met de

plaatsaanduidingen als in hun weidegronden en ruïnes. Bovendien

worden deze plekken in de directe rede in Js 5,13 gekoppeld aan

de vermelding van zoiets als een ballingschap. Hoewel Js 5,8-30

de ballingschap als zodanig niet bevestigt, wordt zij evenmin

ontkend. Op deze wijze ontstaat er een nieuwe aposiopesis die in

Jesaja.indd 59 26-11-2009 15:51:51

Page 60: Jesaja [Isaiah]

60

het eerste hoofdtekstblok slechts indirect aanwezig was: er moet

zoiets hebben plaatsgevonden als een terugkeer naar Jeruzalem/

Sion. Dan moet er echter logischerwijze eveneens een beweging

weg van Jeruzalem/Sion zijn geschied; maar deze ruimtelijke

verandering ontbreekt geheel in de tekst.

In het derde hoofdtekstblok (= Js 6-12) functioneert de locatie

van de wortel van Jesse in hoofdstuk 11 als een aposiopesis. De

identificatie met Sion/Jeruzalem is weliswaar niet geformuleerd,

maar gemakkelijk gemaakt op grond van de plaatsaanduiding op

geheel mijn heilige berg in de directe rede van de Heer in de verzen

9a-b (vergelijk ook: Jl 2,1; 3,17).

Ook in het tweede deel van het vierde hoofdtekstblok (= Js

24-35) speelt de aposiopesis een rol. De anonieme berg in de

plaatsbepaling op deze berg in Js 25,6.7.10 is wegens de combinatie

met de Heer der heirscharen niet moeilijk te identificeren. Het

feestelijke banket komt in beeldspraak overeen met teksten

als Js 7,15.22; 30,23; 37,30; 55,1-2.10; 65,13.21 en vormt aldus

een tegenhanger van 5,12; 9,19; 22,13; 29,8. Het feit dat de Heer

de smaad van zijn volk wegneemt tegenover alle volkeren

veronderstelt echter wel een situatie waarin zo’n handeling zinvol

is; maar daarover en over de mogelijke ruimtelijke consequenties

ervan zwijgt de tekst.

In Js 29,1 wordt een stad aangesproken met Ariël, dat

gewoonlijk vertaald wordt met Vuurhaard. Hoewel pas en alleen

in vers 8 de eigennaam Sion valt, wordt met de uitdrukking de

stad waar David zijn kamp opsloeg in vers 1 de identiteit van Ariël al

prijsgegeven. Zoals ik al aangegeven heb, wordt ook in Js 32, waar

als tegenhanger een ideale koning voorkomt, als aposiopesis een

ideaal Jeruzalem geschetst.

Jesaja.indd 60 26-11-2009 15:51:51

Page 61: Jesaja [Isaiah]

61

Het vijfde hoofdtekstblok (= Js 36-39) begint, op de keper

beschouwd, met een vorm van aposiopesis. Js 36,1 vermeldt alle

versterkte steden van Juda, waarbij de vraag of Jeruzalem ook tot deze

steden behoort – immers Jeruzalem is de hoofdstad van Juda –

onbeantwoord blijft. Wanneer in vers 2 een antwoord komt, is dat

niet erg geruststellend: vanuit Lakisj wordt een beweging richting

Jeruzalem ingezet.

Ook het woord tempel als aanduiding van de tempel te Jeruzalem

laat een vorm van ruimtelijke aposiopesis zien en wel voor het

zesde hoofdtekstblok (= Js 40-66). In Js 6,1-13 wordt de tempel

voorgesteld als gevuld. Dat wat de tempel vult, is zelfs groter dan

het tempelgebouw zou kunnen bevatten: alleen de zomen van het

koningsgewaad van de Heer maken de tempel al helemaal vol

(vers 1). In Js 66,6 verschijnt de tempel ook als gevuld: er is sprake

van de stem van de Heer, die eveneens buiten de tempel hoorbaar

is. Buiten deze twee tekstpassages komt het woord tempel alleen

nog voor in Js 44,28. Daar spreekt de Heer over de tempel dat hij

gebouwd moet worden; iets wat in 66,6 blijkbaar plaatsgevonden

heeft. Vanuit Js 6,1 is dat een opvallende uitspraak, omdat de

tempel daar reeds bestaat. Dit betekent dat er in Js 48,28 iets met

de tempel gebeurd moet zijn dat in 6,1 nog niet het geval was en

in 66,6 niet meer het geval is; maar wat er gebeurd is, is voor de

impliciete lezer slechts als een aposiopesis in de tekst present.

Op naar Jeruzalem: de bedreigende komst

Uit het voorafgaande is onder meer duidelijk geworden dat er

een beweging moet hebben plaats gevonden weg van Jeruzalem/

Sion, maar dat deze niet in het boek Jesaja als zodanig vermeld

wordt, maar verzwegen aanwezig is. Wél present is de beweging

naar Jeruzalem/Sion toe. Deze is zelfs op een drievoudige manier

in het boek Jesaja tegenwoordig, als een komst van bedreigende

Jesaja.indd 61 26-11-2009 15:51:51

Page 62: Jesaja [Isaiah]

62

volkeren, als een terugkomst van het Godsvolk en als de

vredeskomst van alle volkeren.

Hoewel de volgorde van de handelingen die deze drie

bewegingen logisch veronderstellen, eerst die van de dreigende

komst van de volkeren is, vervolgens – na de verzwegen

ballingschap – de terugkomst van het Godsvolk en tenslotte

de vredeskomst van de volkeren, is de volgorde waarin deze

drie bewegingen van komen voorkomen in de tekst een

andere. Daarmee wordt de impliciete lezer gemanipuleerd. De

belangrijkste beweging wordt als eerste genoemd in het boek

Jesaja, om pas daarna over te gaan op een volgorde waarin de

bedreigende komst logisch eerst is.

De eerste komst naar Jeruzalem die in het boek Jesaja beschreven

wordt en die plaatsvindt in Js 2,2-5 met de uitdrukkingen alle

volkeren gaan op en vele naties komen, is een vredeskomst. De berg Sion

te Jeruzalem is het ruimtelijke realisatiepunt van deze beweging.

Aan deze vredeskomst van de volkeren richting Sion/Jeruzalem

beantwoordt een beweging die uitgaat van Sion/Jeruzalem:

de lering en het woord van de Heer gaan in vers 3 uit van Sion/

Jeruzalem. Evenwel, de in Js 2,1-5 aangeduide vredeskomst wordt

als toekomstig gezien; sterker nog, zij blijkt binnen de tekst van

het boek Jesaja niet gerealiseerd te worden.

Na de inleiding in het eerste hoofdtekstblok (= Js 1) opent

het boek Jesaja derhalve met deze komst richting Jeruzalem.

In zijn implementatie is deze komst evenwel parallel aan het

verschijnsel ‘tijd’: gelijk ‘het tijdsmoment voorbij aan de dagen’

niet gerealiseerd wordt binnen de tekst van het boek Jesaja –

hoezeer er ook via de tijdsaanduiding ‘dag’ naar toegewerkt

wordt – zo wordt evenmin de realisatie van de vredesbeweging

naar Jeruzalem als ruimtelijk centrum binnen de tekst van het

boek Jesaja bereikt. In plaats daarvan worden de verschillende

bewegingen richting Jeruzalem/Sion in de opeenvolgende

Jesaja.indd 62 26-11-2009 15:51:51

Page 63: Jesaja [Isaiah]

63

hoofdtekstblokken aan de orde gesteld.

De tweede keer dat er in het boek Jesaja sprake is van een

beweging richting Jeruzalem, is in Js 7,1-17 in het derde

hoofdtekstblok (= Js 6-12). In contrast tot Js 2,2-5 behelst de

komst deze keer een bedreiging voor Jeruzalem. De komst

wordt uitgevoerd door de koning van Aram. Hij gaat op niet

naar, maar tegen Jeruzalem (vers 1). Daartoe moet hij een tracé

afleggen door Efraïm, het Noordrijk (vers 2). De koning van Aram

is hier een exponent van de volkeren, maar duidelijk niet in het

kader van hun vredeskomst. In zijn gezelschap figureert tevens

de koning van het Noordrijk Israël. Het maakt de komst nog

wranger. Terwijl in Js 2,2-5 sprake is van een verbroedering tussen

de volkeren en het Godsvolk, laat de komst in Js 7,1 juist het

tegenovergestelde zien in de participatie van de broederstammen

van het Noordrijk in Jeruzalems bedreiging.

Echter, nog voordat het verhaal daadwerkelijk op gang

komt, wordt de afloop al verteld: maar hij was niet in staat geweest om

ertegen te strijden (vers 1). Deze mededeling is niet alleen interessant

omdat het Noordrijk blijkbaar uit het perspectief van de narrator

verdwenen is, maar ook omdat niet zozeer gezegd wordt dat Aram

niet in staat was Jeruzalem in te nemen, maar dat hij zelfs niet

in staat was ertegen te strijden. Er is weliswaar sprake van een

bedreigende komst, maar zij stelt dus eigenlijk niets voor.

Dit betekent echter niet dat er sprake is van een automatisme

van machteloosheid in de bedreigende komst richting Jeruzalem/

Sion. In het kielzog van Aram wordt in Js 7,17 de komst van de

veel machtiger koning van Assur aangekondigd.

In de verzen 18-19 wordt deze toekomstige Assyrische komst,

nog al liefst vergezeld van Egypte, figuurlijk uitgebeeld met de

komst van vliegen en bijen. Maar er wordt niet bij vermeld dat zij

ook daadwerkelijk in Juda aankomen, laat staan dat zij Jeruzalem/

Sion bereiken. Het daaropvolgende vers 20 functioneert als

Jesaja.indd 63 26-11-2009 15:51:51

Page 64: Jesaja [Isaiah]

64

climax. Assur, nu zonder gezelschap, wordt als een scheermes

voorgesteld. De plaatsbepaling hierbij beperkt zich echter tot de

herkomst van dit scheermes, namelijk aan de overzijde van de Rivier (=

de Eufraat), en laat de plek waar het scheermes gebruikt zal gaan

worden, in het ongewisse.

De volgende beschrijving van een komst vindt plaats in

Js 10,28-32. Het is meer dan duidelijk dat er sprake is van een

beweging richting Jeruzalem/Sion. De focus op Jeruzalem wordt

nog versterkt door het feit dat de spreker van de directe rede in

vers 30 in Jeruzalem gelocaliseerd is. Hoezeer er ook sprake is van

een onverwacht snelle beweging in de richting van Jeruzalem/

Sion, de tekst zwijgt over het bereiken van het beoogde einddoel.

Het lijkt er eerder op dat de militaire expeditie vastloopt en

slechts in staat is de hand uit te strekken naar de berg Sion

(vers 32). Het ineenstorten van de vijandige beweging wordt

ondersteund door het feit dat de Heer stevig ingrijpt in Js 10,33-

34.

De beweging in Js 10,28-32 valt tevens op door het feit dat de

uitvoerder ervan naamloos blijft in de tekst. Op het eerste gezicht

lijkt het om de legermacht van Assur te gaan, zeker ook omdat

Assur in de uitbreiding in Js 10,20-26 vermeld werd. Op grond

van de anonimiteit kan echter iedere andere armee ook in de

oprukkende strijdmacht gelezen worden.

In het vierde hoofdtekstblok (= Js 13-35) wordt deze bedreigende

komst voortgezet. Deze continuering is mede mogelijk wegens

de centrale positie die Jeruzalem ruimtelijk inneemt. Js 13-23

richt zich tegen verschillende volkeren, zoals door de opschriften

wordt aangegeven. In twee bewegingen cirkelt de tekst als het

ware rond om Jeruzalem, om het uiteindelijk te bereiken. De

eerste beweging begint in Js 13,1 in Babel en loopt naar Egypte

in 19,1. De tweede beweging start in Elam (Js 21,2) en bij de

Meden (21,2) in de uitspraak over de wildernis van de zee (21,1), die alle

Jesaja.indd 64 26-11-2009 15:51:51

Page 65: Jesaja [Isaiah]

65

Babel oproepen. Beide bewegingen hebben een halteplaats in

de gebieden ten oosten van Juda: de eerste in Moab (Js 15,1) en

Damascus (17,1), de tweede in Dumah / Seïr (21,11) (= Edom / Moab)

en Ba’rab (21,13) (= Arabië). Het einddoel wordt in Js 22 bereikt: het

dal van het gezicht. Omdat het woord gezicht alludeert op Js 1,1, is in

hoofdstuk 22 Jeruzalem als een aposiopesis aanwezig.

De eindbestemming is al voorbereid in Js 20. Hoofdstuk 20

is het enige narratieve gedeelte in het vierde hoofdtekstblok. Het

valt onder het opschrift aangaande Egypte in 19,1: de eigennamen

Egypte en Kusj worden expliciet genoemd in de verzen 3, 4 en 5.

Js 23 functioneert als een brug naar de hoofdstukken 28-35.

Door de vermelding van Tyrus en aanverwante topografische

aanduidingen wordt niet alleen de beweging van oost naar west

voltooid, maar tevens de meest afgelegen locatie bereikt als

overgang naar de gehele aarde.

Deze topografische ordening van het ruimtelijke decor kan

als volgt in schema worden weergegeven:

verafgelegen

Oosten

dichtbijgelegen

Oosten

Westen eind-

bestemming

eerste beweging

Js 13-14: Babel

Js 15-16: Moab Js 17-18:

Damascus

Js 19: Egypte

[Js 20: Jeruzalem]

tweede beweging

Js 21,1-10: Babel

Js 21,11: Dumah (Edom) Js 21,12-16:

Arabië

Js 22: Jeruzalem

overgangs-tekst

Js 23: Tyrus

In het aldus gerangschikte ruimtelijke decor is alleen sprake

van een bedreigende komst richting Jeruzalem in Js 20.

Sargon, de koning van Assur, marcheert in de persoon van zijn

legeraanvoerder vanuit Mesopotamië richting Middellandse Zee.

Maar hoezeer Jeruzalem ook in focus is – zelfs het personage jesaja

wordt uitdrukkelijk en liefst twee keer genoemd (de verzen 2 en

Jesaja.indd 65 26-11-2009 15:51:52

Page 66: Jesaja [Isaiah]

66

3) – de topografische eigennaam van de plaats waar de profeet

Jesaja zich bevindt, wordt nergens in hoofdstuk 20 genoemd

(daarom zijn voor dit hoofdstuk vierkante haakjes gebruikt in

vorenstaand schema). Het resultaat van deze komst is: naar Asdod

(vers 1). Er wordt verteld dat tegen Asdod gestreden wordt en dat

Asdod ingenomen wordt, dit in tegenstelling tot Jeruzalem in Js

7,1. Over een verdere komst, meer richting Jeruzalem, zwijgt de

tekst.

In het vijfde hoofdtekstblok (= Js 36-39) komt de bedreigende

komst van de volkeren uitvoerig aan bod. Allereerst gaat Assur op

richting Jeruzalem. De beweging verloopt van alle versterkte steden

van Juda naar Lakisj en allereerst van daaruit richting Jeruzalem

(Js 36,1-2), daarna vanuit Libnah (37,8). Hoewel het wegens de

parallellie tussen de plek die de Assyrische legeraanvoerder

inneemt in Js 36,2 aan de leiding van het bovenbassin aan de heerbaan naar

het vollersveld, en de plek die als de ontmoetingsplaats dient van

Jesaja, vergezeld van zijn zoon, en Achaz aan het eind van de leiding

van het bovenbassin aan de heerbaan naar het vollersveld in Js 7,3, lijkt alsof

Assur verder komt dan Aram in 7,1-17, komt Assur niét verder

dan de stadsmuur, wordt er niét gestreden tegen Jeruzalem, laat

staan dat Jeruzalem ingenomen wordt; de tekst laat zelfs in het

ongewisse of de Assyrische legeraanvoerder eigenlijk wel een

armee bij zich heeft.

De dubbele beweging van Assur zowel vanuit Lakisj als

vanuit Libnah wordt door Hizkia beantwoord met eveneens een

dubbele beweging naar het huis van de Heer: in Js 37,1 wordt deze

beweging beschreven als een komen, in 37,14 als een opgaan. Beide

keren laat Hizkia zijn komst en opgang naar het huis van de Heer

vergezeld gaan met een religieuze act: de eerste keer scheurt hij

zijn kleren en doet een zak aan (Js 37,1), de tweede keer bidt hij in

het huis van de Heer (37,15-20). Beide keren ook is het huis van de

Heer het ruimtelijke decor waar Hizkia de bevrijdingsprofetie van

Jesaja.indd 66 26-11-2009 15:51:52

Page 67: Jesaja [Isaiah]

67

Jesaja ontvangt.

Het komen naar Jeruzalem is in het vijfde hoofdtekstblok

met Assurs actie nog niet compleet. Er vindt nog een komst

plaats; nu van Babel (Js 39,3). Deze komst roept voor de impliciete

lezer, gezien al dat vijandige komen, de vraag op hoe deze

Babylonische komst gewaardeerd moet worden.

In het laatste hoofdtekstblok (= Js 40-66) wordt deze dreigende

komst voortgezet in Kores. Kores’ komst in Js 44,24-28; 45,1-8 is

daarom ambigu. Het komen van Aram, Assur, Babel en Perzië

lijken niet wezenlijk van elkaar te verschillen.

Al deze bedreigende komsten van volkeren naar Jeruzalem

contrasteren heftig met de vredeskomst naar Jeruzalem van

de volkeren in Js 2,2-5. Dit contrast wordt nog eens op twee

manieren versterkt. Bij de bedreigende komst, hoe intensief

ook, wordt Jeruzalem echter nooit daadwerkelijk betreden.

Aram komt in Js 7,2 niet eens verder dan Efraïm en Sargom blijft

steken in Asdod in 20,1. Alleen in Js 36,11-13 lijkt Assur nog het

dichtst bij Jeruzalem te komen; in ieder geval is de Assyrische

legeraanvoerder in staat de mensen op Jeruzalems stadsmuur toe

te schreeuwen.

De komst van Babel in hoofdstuk 39 is evenwel uiterst

ambigu. Deze ambiguïteit wordt thans nog versterkt. Het

Babylonische gezantschap komt dieper Jeruzalem in dan enig

voorafgaand vijandig leger. Het krijgt bovendien ook nog eens

alles te zien: het schathuis, het wapenhuis, de opslagmagazijnen, kortom

alles in Hizkia’s huis en in Hizkia’s rijk (Js 39,3).

Nu is weliswaar een gezantschap niet hetzelfde als een

legermacht; maar deze constatering alleen geeft nog geen zicht

op de aard van het Babylonische gezantschap. Uit Js 39,1 wordt

duidelijk dat niet de ziekte en / of genezing van Hizkia de reden

voor Babel is, een gezantschap te zenden: het gezantschap blijkt

Jesaja.indd 67 26-11-2009 15:51:52

Page 68: Jesaja [Isaiah]

68

reeds te bestaan, wanneer het verneemt van Hizkia’s ziekte

en beterschap. In feite zwijgt de tekst over de reden. Des te

opvallender is het dat Hizkia alles laat zien aan het gezantschap

van Merodach-Baladan en dat de profeet Jesaja naar aanleiding

daarvan fel uithaalt. Bovendien behoort tot het alles dat Hizkia

laat zien, ook het militair belangrijke wapenhuis. Al met al

suggereert de tekst op deze wijze dat Babel een militair doel

heeft met zijn delegatie. Het Babylonische gezantschap wordt

zo een voorafbeelding van de Babylonische komst om Jeruzalem

in te nemen en te verwoesten, een komst die in het boek Jesaja

aanwezig is in de ellips tussen de hoofdstukken 39 en 40.

Naast de onbereikbaarheid van Jeruzalem wordt het contrast

tussen de bedreigende komst van de volkeren en de vredeskomst

van de volkeren versterkt door het feit dat de ruimtelijke

verplaatsing van de inwoners van Jeruzalem ten gevolge van

Jeruzalems niet beschreven val eveneens verzwegen wordt in de

tekst van het boek Jesaja. Alleen in Js 39,6-7, in de directe rede

van het personage profeet jesaja, wordt een dergelijke ruimtelijke

beweging geïmpliceerd.

In plaats van de ballingschapbeweging van het Godsvolk

weg van Jeruzalem geeft het boek Jesaja wel een andere beweging

weg van Jeruzalem weer: de aftocht volgend op de mislukte

bedreigende komst richting Jeruzalem. Een aftocht is natuurlijk

alleen mogelijk, wanneer eerst een soort van aankomst bij

Jeruzalem heeft plaatsgevonden. Daarom komt deze vervangende

beweging alleen voor op het einde van de narratie in Js 36-37. In

drie korte bewegingen, direct op elkaar volgend, wordt Assurs

exit beschreven: hij vertrok, ging en keerde terug (Js 37,37). Met het

werkwoord terugkeren wordt een verwijzing gemaakt naar Jesaja’s

aankondiging van Assurs vertrek in Js 37,7.29.

Assurs aftocht wordt evenwel nog verder uitvergroot.

Niet alleen wordt immers verteld dat Assur terugkeert, maar

vervolgens ook dat hij wegblijft: en daarop bleef hij te Nineve (Js 37,37).

Jesaja.indd 68 26-11-2009 15:51:52

Page 69: Jesaja [Isaiah]

69

Daarmee wordt zelfs gesuggereerd dat er in het geheel geen

vijandig leger meer zal optrekken tegen Jeruzalem.

De aftocht van Assur wordt vervolgens nog een keer vergroot:

de Assyrische koning Sanherib wordt vermoord (Js 37,38). Ook

hiermee wordt een verwijzing gemaakt naar de aankondiging

van het personage profeet jesaja en wel naar Js 37,7. De moord

wordt zeer sarcastisch beschreven. De moord vindt plaats in het

ruimtelijke decor van een afgodstempel, dat wil zeggen van een

ruimte van een totaal machteloze godheid. Bovendien komen

de moordenaars er ongeschonden vanaf; zij het dat daarvoor wel

een beweging nodig is nog verder weg van Jeruzalem: de berg

Ararat. De opvolger van Sanherib, zijn zoon Eserhaddon, kan

de impliciete lezer geen angst inboezemen: immers een koning

die de moordenaars van zijn voorganger niet wil aanpakken,

oogt verre van sterk. Of zou Eserhaddon zelf de hand in de

moord gehad hebben dat hij de moordenaars een stilzwijgende

vrijgeleide geeft? Maar in dat geval is de moord alleen maar nog

sarcastischer.

Kortom: elke bedreigende komst wordt in het boek Jesaja

voorgesteld als een komst die niet zal slagen en die zal eindigen

in een vernederende afgang. Voorbeeld: Assur. Echter, Babels

crypto-bedreiging door middel van zijn delegatie lijkt hiermee

in contrast te staan. Niet alleen komt de delegatie Jeruzalem

daadwerkelijk binnen en niet alleen krijgt de delegatie alles te

zien, ook alle militaire zaken, maar bovenal vertelt de tekst niet

dat de delegatie Jeruzalem weer verlaat. Door Hizkia’s ontvangst

van het Babylonische gezantschap is Babel reeds in Jeruzalem

aanwezig en is het voor de impliciete lezer duidelijk dat Babel in

Jeruzalem aanwezig blijft als een tikkende tijdbom.

In het zesde hoofdtekstblok wordt het idee van een aftocht

voortgezet in Js 49,17 waar het werkwoord uitgaan gebruikt wordt

in combinatie met de bepaling weg van jou (= Sion).

Een enkele keer wordt de wegtrekkende beweging vergroot

Jesaja.indd 69 26-11-2009 15:51:52

Page 70: Jesaja [Isaiah]

70

tot de grootst mogelijke beweging naar beneden: een beweging de

onderwereld in. Het is opvallend dat deze beweging wordt gebruikt

juist voor Babel. In Js 14,11.15.19 wordt deze neergang aan de orde

gesteld. Hetzelfde werkwoord naar beneden afdalen wordt bovendien

voor Babel gebezigd in Js 47,1 met de bestemming het stof. Hier is

bovendien sprake van een scherp contrast met Hizkia in Js 38,18

waar zijn naar beneden afdalen naar de onderwereld niet doorgaat.

Op naar Jeruzalem: de terugkeer

De tweede beweging richting Jeruzalem is die van de terugkeer

van het Godsvolk. Op grond van de ellips tussen de hoofdstukken

39 en 40 zou verwacht kunnen worden dat deze beweging zich

alleen voordoet in het zesde hoofdtekstblok (= Js 40-66), maar dat

is niet het geval. De impliciete lezer wordt als het ware voorbereid

op deze centrale beweging in het zesde hoofdtekstblok.

De eerste keer dat deze ruimtelijke beweging zich voordoet

is op het einde van het derde hoofdtekstblok (= Js 6-12) in 11,11-

16. De beweging wordt daar voorgesteld als toekomstig. De

verzen 11 en 16 omlijsten deze perikoop. In vers 16 is er sprake

van een heerbaan die in Assur begint. Deze heerbaan roept de

exodus uit Egypte op. Ook in vers 11 komen de eigennamen

Assur en Egypte voor. De eigennaam Assur verwijst daarmee naar

Mesopotamië en de eigennaam Egypte naar de andere kant van

de toenmalig bekende wereld. Deze twee gebieden worden

chiastisch (= in kruisstelling) uitgebreid door stroomopwaartse

plaatsaanduidigen: Patros en Kusj aan de Egyptische kant en Elam,

Sinear en Hamat aan de Mesopotaamse kant (11,11). Opvallend

is dat Babel ontbreekt, alsof daarmee ook de Babylonische

ballingschap ontbreekt.

Ook aan het begin van het vierde hoofdtekstblok (= Js 13-35)

wordt op deze terugkomstbeweging gealludeerd als toekomstig.

Jesaja.indd 70 26-11-2009 15:51:52

Page 71: Jesaja [Isaiah]

71

In Js 14,1 wordt daartoe zelfs het woord opnieuw gebezigd.

Evenzo gebeurt dit in Js 27,12-13. De plaatsaanduiding op

de heilige berg in Jeruzalem functioneert als een climax. Ook hier

worden, in een toekomstgerichte tekst het zal zijn op die dag (zowel

vers 12 als vers 13), Mesopotamië en Egypte genoemd.

Op het einde van dit hoofdtekstblok wordt deze terugkomst

nog eens geïntensiveerd in Js 35,7-10. De tekst speelt zich af in

de toekomst. De terugkomst vindt plaats via een heerbaan, die

in vers 7 gelocaliseerd is in de wildernis die tot bloei komt als

implementatie van de directe rede in de verzen 1-6. Geen enkele

topografische eigennaam wordt er evenwel aan de heerbaan

gekoppeld, met uitzondering van de eindbestemming: in vers

10 valt de eigennaam Sion. Deze heerbaan wordt tot in detail

beschreven. Zij wordt de heilige weg genoemd (vers 8), waarmee op

de plaatsaanduidingen voor Jeruzalem/Sion gealludeerd wordt

in Js 11,9; 27,13; 48,2; 52,1; 56,7; 57,13; 65,11.20.25. Vervolgens

wordt precies aangegeven wie zich wel en wie zich niet op die weg

bevinden. De beschrijvingen hiervan alluderen uitgebreid op het

zesde hoofdtekstblok (= Js 40-66): onrein roept 52,11 op, het bevrijde

volk 52,3.9 en het vrijgekochte volk van de Heer en zijn vreugde 51,11.

In het zesde hoofdtekstblok (= Js 40-66) is de terugkomst als de

centrale ruimtelijke beweging aanwezig. In het eerste subdeel

(= Js 40-48) vinden de voorbereidingen voor deze komst plaats.

De Heer zelf blijkt degene te zijn die als eerste deze ruimtelijke

beweging voltrekt. Hij gaat daarmee voor zijn volk uit, zoals Js

42,13 beschrijft. In tegenstelling tot de beschrijvingen van deze

beweging in de voorafgaande hoofdtekstblokken wordt zij niet

meer als toekomstig voorgesteld, maar speelt zij zich af in het nu-

moment.

In de installatie van de Knecht, die moet doen wat het

Godsvolk moet gaan doen, wordt het werkwoord uittrekken maar

liefst tweemaal gebruikt (Js 42,1.7). In Js 43,8 wordt dit nog eens

Jesaja.indd 71 26-11-2009 15:51:52

Page 72: Jesaja [Isaiah]

72

herhaald tot de Knecht als een gebiedende wijs. Een en ander

bereikt in Js 48,20 zijn hoogtepunt waar een gebiedende wijs

meervoud gebruikt is, gecombineerd met de plaatsbepaling uit

Babel.

In het tweede subdeel (= Js 49-57) staat de vraag centraal wie

bereid is deze door God geïnitieerde beweging te voltrekken. Een

eerste antwoord volgt in Js 49,1-50,3.

Deze tekstpassage bestaat uit een aantal directe redes, die

evenwel niet in chronologische volgorde aan de impliciete lezer

gepresenteerd worden. Een aantal directe redes wordt ingeleid

met de formulaire uitdrukking: zo heeft de Heer gesproken. Deze

introductie komt voor in hoofdstuk 49 in de verzen 7a, 8a, 22a,

25a en in hoofdstuk 50 in vers 1a. De verbale tijd in deze verzen

komt eveneens voor in Js 49,13c-d, waardoor al deze verzen op één

lijn komen te staan. De inleiding in vers 14a tot de directe rede

luidt: en toen zei Sion. Aansluitend op deze directe rede van Sion in

vers 14b-c neemt de Heer het woord in vers 15, evenwel zonder de

formule die een directe rede inleidt. Door deze constructie liggen

de directe rede in vers 14 en de directe rede die in vers 15 begint in

tijd vóór de directe redes uit de verzen 7, 8-12, 13c-d, 22-24, 25-26

van hoofdstuk 49 en de verzen 1-3 van hoofdstuk 50. In schema

kan de tijdlijn in Js 49,1-50,3 als volgt weergegeven worden:

nu-moment 1-6 13a-bverleden 7 8-12 13c-d 22-24 25-26 1-3verder wegliggend verleden

14 15-21

Zo wordt duidelijk dat de eerste die aangeeft dat hij bereid is de

door God aangezette weg te volgen, de Knecht is. Hij spreekt

dat uit in de verzen 1-6, mede door een dialoog in het verleden

tussen de Heer en hem (de Heer in vers 3, de Knecht in vers 4

Jesaja.indd 72 26-11-2009 15:51:52

Page 73: Jesaja [Isaiah]

73

en wederom in Heer in vers 6 met vers 5 als inleiding op deze

directe rede). Om te begrijpen dat de Knecht in het heden zo kan

spreken, worden twee directe redes van de Heer in het verleden

tot de Knecht gericht.

Vanuit de bereidwillige houding van de Knecht klinkt de

oproep tot het gehele decor (de verzen 13a-b). Deze opwekking is

mogelijk omdat de Heer door zo te handelen tot de Knecht in het

verleden daarmee juist zijn volk heeft getroost (de verzen 13c-d).

Dit verleden lokt als het ware een nog verder liggend verleden op:

toen God troostte, heeft Sion daarop gereageerd met een uitspraak

van Godvergetenheid (vers 14), waarop de Heer op zijn beurt

gereageerd heeft (de verzen 15-21).

God heeft dus troost gebracht. Dat betekent dat hij

gesproken heeft zoals weergegeven in de verzen 22-24, 25-26 en

1-3. De eerste twee hiervan gaan over de houding van de volkeren,

de laatste over de houding van Sion tot haar God en Sions rol als

moeder.

De beweging, die de Heer zelf heeft ingezet in het eerste subdeel

(= Js 40-48), bereikt haar voltooiing in 52,7-10. In vers 7 staat de

vreugdeboodschapper centraal die het goede nieuws naar Sion

brengt dat Sions God koning is. In vers 8 wordt duidelijk dat Sion

dit ook kan afleiden uit het gedrag van de wachters die beginnen

te jubelen, omdat zij, oog in oog, de terugkeer van de Heer naar

Sion zien. Met andere woorden: de vreugdeboodschapper kan

het goede nieuws over Gods koningschap te Sion brengen, juist

omdat de Heer naar Sion teruggekeerd is.

Op grond van dit koninklijke nieuws kunnen de ruïnes van

Jeruzalem opgeroepen worden eveneens te gaan juichen. Gelijk

in Js 49,13 komt hier het werkwoord troosten voor, maar nu kan dit

uitgebreid worden met de zin: want de Heer heeft Jeruzalem bevrijd. De

tekst kan daarom voortgezet worden in Js 52,11 met een dubbele

gebiedende wijs meervoud: trekt uit, trekt uit.

Jesaja.indd 73 26-11-2009 15:51:52

Page 74: Jesaja [Isaiah]

74

Het is cruciaal voor de tekst dat in Js 52,11 Babel niet meer

genoemd wordt. De tekst wordt immers geformuleerd vanuit

het terugkeerpunt Sion/Jeruzalem. Het gaat aldus niet om een

beweging uit Babel, maar om een beweging weg van de plek waar

de Heer niet meer is.

De terugkomst van het Godsvolk zelf is evenwel als een

aposiopesis aanwezig in het tweede subdeel (= Js 49-57). In de

lange directe rede in hoofdstuk 55 is deze beweging niet zozeer

ruimtelijk beschreven als voorondersteld. Driemaal komt de

gebiedende wijs meervoud gaat voor in vers 1. Deze gebiedende

wijs wordt voorts in vers 3 herhaald. In vers 7 wordt bovendien

het werkwoord terugkeren gebruikt. Dan wordt ook pas de

eindbestemming medegedeeld, maar niet in de vorm van een

plaatsbepaling: naar de Heer en naar onze God. In vers 12 wordt ten

slotte het werkwoord uittrekken gebezigd om te laten zien hoe

eenvoudig de ruimtelijke beweging is.

Ook de directe rede in Js 56,1-8 vooronderstelt de terug-

komstbeweging van het Godsvolk. Als plaatsbepalingen worden

in mijn huis (vers 5), binnen mijn muren (vers 5) en op mijn heilige berg

(vers 7) gebruikt. De eerste en derde aanduiding doelen op de

tempel en de tempelberg Sion, de tweede op de stad Jeruzalem.

In het derde subdeel (= Js 58-66) komt geen ruimtelijke

verandering meer voor. Een beweging weg uit Babel of een

beweging terug naar Jeruzalem/Sion is voor het Godsvolk niet

meer aan de orde. Wel wordt deze terugkomstbeweging steeds

voorondersteld. Zo kan de naam van Sion niet meer luiden

verlatene, maar wordt zij mijn welbehagen in haar en gehuwde (Js 62,4).

Js 66,24 is hier een belangrijke tekst. Het is de enige passage

in het derde subdeel waarin het werkwoord uittrekken voorkomt

en tevens de laatste keer dat het in het boek Jesaja gebruikt

wordt. Het duidt hier evenwel geen beweging aan weg van een

ruimtelijke locatie noch een beweging naar een ruimtelijke

Jesaja.indd 74 26-11-2009 15:51:52

Page 75: Jesaja [Isaiah]

75

locatie toe. Het werkwoord wordt gebezigd om degenen die tegen mij

rebelleren te beschrijven.

In het derde subdeel vindt wel een ander soort beweging

plaats. Het is geen beweging bínnen het ruimtelijke decor, maar

een beweging waarin het tekstuele decor in zijn gehéél vervangen

wordt: de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. De vervanging van

het decor heeft echter maar één doel: Jeruzalem centraal te stellen.

In Js 65,17 komen de nieuwe hemel en de nieuwe aarde voor het

eerst voor. Met het scheppen van iets nieuws wordt op Js 43,18;

48,6-7 gealludeerd. Deze creatie wordt aldus voorgesteld als de

climax van de voorafgaande terugkomstbeweging. Scheppen van

een nieuwe hemel en een nieuwe aarde gaat hand in hand met

het scheppen van Jeruzalem. De slotperikoop Js 66,5-24 bevestigt

deze centrale functie van Jeruzalem in vers 12 en met de tempel

in vers 6, ten gunste van de Knechten (vers 14). In vers 22 worden

bovendien de nieuwe hemel en de nieuwe aarde herhaald.

Op naar Jeruzalem: de vredeskomst van de volkeren

In de terugkomst naar Jeruzalem van het Godsvolk moet ook

de vredeskomst van de volkeren naar Jeruzalem/Sion, reeds

onmiddellijk na het inleidende eerste hoofdtekstblok (= Js

1) beschreven in 2,2-5 in het tweede hoofdtekstblok (= 2-5),

zichtbaar worden. In Js 11,11-16 in het derde hoofdtekstblok

(= 6-12) betekent evenwel de terugkomst allereerst een

strafvoltrekking aan de nabije volkeren: vers 14 noemt de Filistijnen,

de zonen van het Oosten, Edom en Moab.

In Js 12 volgt daarop evenwel een contrastbeweging. Hoewel

de volkeren in hoofdstuk 12 niet opgaan naar Jeruzalem, gaat er

wel een positief signaal van Jeruzalem uit. Js 12 bestaat uit een

keten van roepen.

Geheel hoofdstuk 12 is een directe rede. Wie de discursor[1]

deze directe rede laat spreken, wordt niet vermeld. Hoe dat ook

Jesaja.indd 75 26-11-2009 15:51:52

Page 76: Jesaja [Isaiah]

76

zij, binnen de directe rede van degene die spreekt[2], wordt eerst

tegen een tweede persoon enkelvoud[3] gezegd dat hij wat zal gaan

zeggen (de verzen 1b-2). Het eerste gedeelte daarvan (de verzen

1b-f) is gericht tot de Heer[5]; maar het tweede gedeelte spreekt

over God en is dus gericht tegen een niet nader aangeduide

ontvanger[6]. Hierna wordt tegen een tweede persoon meervoud[4]

gezegd dat zij in vreugde water zullen putten uit de bronnen

van bevrijding en dat ook zij wat zullen gaan zeggen (de verzen

4b-6). Het eerste gedeelte daarvan (de verzen 4b-5) is opnieuw

gericht tegen niet nader aangeduide ontvangers[7]. Dezen

worden opgeroepen God[9] te prijzen en hem onder de volkeren

te verkondigen, opdat ook de volkeren[10] tot verheerlijking van

God[11] komen. Het tweede gedeelte (vers 6) is gericht tot Sion[8].

Op deze wijze ontstaat een ingewikkeld communicatie-

patroon van elf communicatie-instanties waarvan bovendien een

aantal onbekende geadresseerden zijn:

Heer/God[5]

÷ jij[3]

÷ ÿ geadresseerde(n)[6]

discursor[1] “ X[2]

Heer/God[9]

geadresseerden[7] ÷ ÿ volkeren[10] “ Heer/God[11]

ÿ jullie[4]

ÿ Sion[8]

÷

Gezien de positie van deze tekst in het boek Jesaja, geef ik er de

voorkeur aan de onbekende X[2] met het personage profeet jesaja

in te vullen. Dan moet, vanuit de voorafgaande hoofdstukken

6-11 waarin steeds van een ideale leider sprake was, met name de

Immanu-El, en de groeiende groep rond deze ideale leider heen,

de resterende communicatieve posities als volgt verder ingevuld

worden:

Jesaja.indd 76 26-11-2009 15:51:53

Page 77: Jesaja [Isaiah]

77

Heer/God[5]

ideale leider[3]

÷ ÿ volk van ideale leider[6]

discursor[1] “ Jesaja[2]

Heer/God[9]

gehele volk[7] volkeren[10] “ Heer/God[11]

ÿ volk van ideale leider[4]

ÿ Sion[8]

÷

÷

÷ ÿ

Daarmee ontstaat een uitvoerige communicatieve keten vanuit

de discursor[1] naar verschillende personages: jesaja[2], de ideale

leider[3], zijn volk[4=6], het gehele volk[7], sion[8], heer/god[5=9=11] en de

volkeren[10].

Voor de impliciete lezer is van belang dat de realisatie van

de voltooiing van deze keten voorbij ligt aan de tekst van niet

alleen hoofdstuk 12, maar ook van het boek Jesaja zelf. Nergens

nog worden de volkeren zodanig bereikt dat dezen God gaan

aanroepen. De situatie die in Js 12 beschreven wordt, is daarom

niet identiek aan die van 2,2-5.

Ook in het vierde hoofdtekstblok (= Js 13-35) is de vredeskomst van

de volkeren slechts beperkt aanwezig. Op twee strategische plaatsen

in dit hoofdtekstblok komt zij ter sprake in het terugbrengen

van de zonen en dochters naar Jeruzalem: aan het begin van het

eerste subdeel (= Js 13-23) in 13-14 en aan het begin van het tweede

subdeel (= 24-27).

In de beschrijving van Babels naderende ondergang wordt

de keuze van de Heer ten gunste van Israël beschreven als een

terugkeer naar zijn eigen grond (Js 14,1-2), zelfs nog voorafgaand

aan het sarcastische spotlied op Babel in de verzen 4c-21. Deze

Jesaja.indd 77 26-11-2009 15:51:54

Page 78: Jesaja [Isaiah]

78

handeling van God vraagt om een reactie van de niet-Israëlieten. De

gastvreemdeling sluit zich bij Israël aan en ontsnapt op deze manier

aan de naderende ondergang. Een omkering van de rollen vindt

plaats: de gevangenen nemen nu gevangen wie hen gevangen

hielden, en de drijvers worden nu gedreven door hen die zij dreven

(vers 2). De taak van de volkeren wordt het hen terug te brengen die

zij eens wegvoerden. Deze situatie is evenmin gelijk aan die in Js

2,2-5.

Wanneer vanuit het perspectief van allerlei volkeren in Js 13-

23 in het tweede subdeel (= 24-27) de gehele aarde in beeld komt,

neemt de aandacht voor de vredeskomst van de volkeren toe.

Deze berg in Js 25,6-12, de berg Sion, functioneert eveneens naar

de volkeren toe. Alle volkeren en alle naties worden zichtbaar door

Gods redding (vers 7). Wanneer God de tranen van alle aangezichten

afwist in vers 8, zijn daarom ook de aangezichten van de volkeren

ingesloten. De men, die daarop in vers 9 aan het woord komt, kan

daarom verstaan worden als het Godsvolk mét de volkeren.

Toch is het maar de vraag of deze situatie een volledige

implementatie is van Js 2,2-5. In vers 10 duikt Moab op als een

ruimtelijke tegenhanger van deze berg: Moab ondergaat een

beweging naar beneden en wat op die manier overblijft van

Moab, een mesthoop (vers 10), kan niet wedijveren met deze berg. Een

dergelijke ruimtelijke tegenhanger heeft Js 2,2-5 evenwel in zijn

geheel niet.

In het subdeel Js 28-35 ontbreekt elke hint naar een

vredeskomst van de volkeren. De vreugde van het Godsvolk dat

terugkeert, krijgt zoveel aandacht dat de tekst zwijgt over een

mogelijk positieve komst van de volkeren. Sterker, in Js 34 is

God vertoornd op alle naties, in het bijzonder op Edom, en wel

omwille van Sion (vers 9). Op deze manier neemt Edom de rol

over van Moab uit Js 25,6-12.

Jesaja.indd 78 26-11-2009 15:51:54

Page 79: Jesaja [Isaiah]

79

In het laatste hoofdtekstblok (= Js 40-66) wordt enerzijds deze

ambigue lijn voortgezet, anderzijds ontstaan nieuwe pogingen

tot implementatie van 2,2-5.

De ambiguïteit krijgt vorm in de taak van de volkeren om de

zonen en dochters terug te brengen naar Sion/Jeruzalem. Deze

taak was reeds in Js 14,2 beschreven. In het eerste subdeel (= Js

40-48) wordt deze taak verwoord in 43,6. In het tweede subdeel

(= Js 49-57) komt deze taak aan de orde in 49,22-23. De volkeren

worden tot voedstervaders en minnen. Wanneer hun terugbrengtaak

vervuld is, rest hun niets anders dan ter aarde neer te buigen en

het stof te likken van de voeten van de teruggebrachte zonen en

dochters.

In het laatste subdeel (= Js 58-66) komt deze taak uitgebreid aan

bod in hoofdstuk 61. Aanvankelijk zijn het de schepen van Tarsis

die de zonen terugbrengen (vers 9) en met hen ook goud en zilver

aanvoeren. De schepen vormen een koerierdienst, die vervolgens

uit de tekst verdwijnt. Het terugbrengen wordt daarentegen nog

uitgebreid met de welvaart van de naties (vers 11). En mocht er een

volk zijn dat niet mee doet in deze beweging, dan wordt dat volk

vernietigd (vers 12). Alle meewerkende naties buigen zich neer aan

de voeten van het teruggebrachte volk (vers 14).

In Js 66,18-21 wordt deze lijn voltooid. In deze tekst worden

weliswaar geen zonen meer teruggebracht, maar broeders (vers

20), en wel naar mijn heilige berg in Jeruzalem. Dit betekent dat deze

perikoop niet gaat over het terugbrengen van bevolking naar

een onbewoond Sion, maar over het terugbrengen van een

volk dat nog niet aanwezig was voor Sions huidige inwoners.

Deze terugkomst wordt voor de impliciete lezer uitgelegd

als een offergave voor de Heer, zoals het brengen van de offergave

door de zonen van Israël (de terzijdes in verzen 20b en 20e). De

overlevenden uit de naties en tongen – dus niet alle volkeren –

voltrekken deze handeling. Na voltooiing van hun taak worden

Jesaja.indd 79 26-11-2009 15:51:54

Page 80: Jesaja [Isaiah]

80

zij evenwel geen overwonnenen van de teruggebrachten, maar

integreren zij zodanig in het Godsvolk dat de Heer ook uit hen

priesters en levieten kan kiezen (vers 21). Op deze wijze eindigt

het boek Jesaja met de meest verreikende implementatie van Js

2,2-5, zonder dat evenwel van een volledige realisatie sprake is;

deze ligt voorbij aan de tekst van het boek Jesaja.

De weg naar deze voorlopige implementatie van Js 2,2-5 aan het

slot van het zesde hoofdtekstblok (= Js 40-66) is mede gebaseerd

op Gods optreden naar de Knecht. In Js 42,4 wordt duidelijk dat

de Knecht een relatie onderhoudt met de lering, juist mede met het

oog op de niet-Israëlieten. Maar de lering is niet toegankelijk, niet

alleen niet voor de volkeren (vergelijk ook: Js 24,5), maar evenmin

voor het Godsvolk (vergelijk ook: 1,10, waar woord van de Heer als

parallelle uitdrukking voor lering gebruikt is; 5,24; 30,9; 42,24).

In Js 8,16 moet het personage jesaja zelfs, wegens een gebrek aan

interesse van zijn toehoorders, de lering verzegelen om deze te

bewaren. In Js 51,4 stelt God daarom dat de lering van hem uit zal

gaan, zoals in 2,3. Hetzelfde geldt voor mijn woorden in de directe

rede van God in Js 55,11.

De uitbreiding van de taak van de Knecht in Js 49,6b-f

bereidt eveneens 66,18-21 voor. In deze uitbreiding wordt de

Knecht namelijk tot een licht van de naties, daar Gods bevrijding van

de Israëlieten moet reiken tot aan het uiteinde van de wereld. Wat dit

voor de niet-Israëlieten betekent, staat in hoofdstuk 49 nog open.

Hetzelfde geldt ook voor de jubelkreten in Js 52,10. De tekst stelt

alleen maar dat Gods bevrijding plaatsgrijpt voor de ogen van alle

naties, zodat zij gezien kan worden door alle uiteinden van de wereld.

Deze taakuitbreiding krijgt ook in Js 55,5 aandacht. Israël

roept daar onbekende naties. Deze oproep is gebaseerd op het feit

dat God, als de Heilige van Israël, Israël verheerlijkt. Zij kan echter

niet losgemaakt worden van de taak die de Heer in vers 4 aan

David gegeven heeft, namelijk om getuige te zijn van de weldaad

Jesaja.indd 80 26-11-2009 15:51:54

Page 81: Jesaja [Isaiah]

81

des Heren tegenover de naties. Op deze wijze heeft getuige voor de

naties een parallelle functie als de uitdrukking tot een licht van de

naties voor de Knecht (Js 42,9; 49,6).

Deze voorbereiding op de voorlopige implementatie van

Js 2,2-5 in 66,18-21 culmineert in de beschrijving van 56,8: de

Heer God verzamelt niet alleen de verstotenen van Israël, maar

zelfs meer volk dan dat er reeds door hem verzameld is. Wie dat

zijn, laat Js 56,8 open, maar de aanwezigheid van de zoon van de

vreemdeling (de verzen 3 en 6) en de castraat (vers 4) lichten een tipje

van de sluier omtrent de vredeskomst van de volkeren alvast op.

Vormgevingen van de ruimtelijke beweging

In de drievoudige komst op naar Jeruzalem speelt de heerbaan

een belangrijke rol. In tegenstelling tot allerlei andere

wegaanduidingen is de heerbaan primair bedoeld voor het

Godsvolk. De bedreigende komst richting Jeruzalem wordt zowel

in Js 7,3 als in 36,2 waargenomen vanaf de heerbaan.

Wanneer de terugkomst beschreven wordt, is er opnieuw

sprake van een heerbaan. De eerste keer komt deze voor in Js

11,16, waar de heerbaan vanaf Assur terug naar het land loopt en

parallel aan de vroegere heerbaan vanuit Egypte loopt.

De aanstormende legers maken geen gebruik van deze

heerbaan; zij hebben hun eigen wegen van komen en gaan. Dit

bleek niet alleen in bijvoorbeeld Js 10,28-32, maar wordt ook

expliciet verwoord met betrekking tot Assur in 37,29.34 dat hij

zal terugkeren langs de weg die hij gekomen is: de weg waarlangs jij

kwam. Vanzelfsprekend maakt het Godsvolk van zo’n weg geen

gebruik (vergelijk ook: Js 8,11).

In het zesde hoofdtekstblok (= Js 40-66) is de heerbaan

eveneens van belang. Reeds in de eerste perikoop wordt zij

opgeroepen: een heerbaan moet door de wildernis aangelegd

worden door dalen op te vullen en bergen te slechten (Js 40,3-4).

Jesaja.indd 81 26-11-2009 15:51:54

Page 82: Jesaja [Isaiah]

82

In Js 49,11 laat de Heer aan de Knecht weten dat hij inderdaad

hierbanen heeft geconstrueerd. Terugkijkend kan tenslotte over

een heerbaan gesproken worden in Js 62,10.

Ook in hun vredeskomst naar Jeruzalem maken de volkeren

geen gebruik van de heerbaan. Een uitzondering is echter Js

19,23-25. De heerbaan die hier genoemd wordt, heeft zowel met

Assur als met Egypte van doen. Deze situatie lijkt op die in Js

11,16; maar deze keer gaat de heerbaan gelijktijdig vanuit Egypte

en vanuit Assur, zodat een heerbaan tussen drie naties ontstaat.

In aansluiting op de heerbaan speelt ook de banier een rol in

de markering van de drie ruimtelijke bewegingen richting

Jeruzalem/Sion. Van Godswege wordt een banier gebruikt, zodat

reeds van verre te zien is waarnaar toe gekomen moet worden.

In Js 5,26 is de banier gebruikt om de bedreigende komst

richting Jeruzalem te markeren.

In het kader van de vredeskomst van de volkeren wordt ook

een banier gebruikt. In de uitbreidingen Js 11,10 en 11,11-16

wordt een banier opgericht (de verzen 10 en 12), zodat de volkeren

de weg kunnen vinden naar de wortel van Jesse. In Js 49,22

richt de Heer eveneens een banier op, om aan te geven naar welke

ruimtelijke locatie de volkeren de zonen en dochters moeten

terugbrengen. In Js 30,17 wordt zelfs de rest van Israël zélf tot

banier.

Om het ruimtelijke decor vorm te geven speelt bovendien de

vegetatiebeeldspraak een belangrijke rol. De vegetatie past

zichzelf aan het soort komst aan: wanneer er een bedreigende

komst is richting Jeruzalem, wordt de vegetatie tot woestenij,

maar wanneer het Godsvolk terugkomt, wordt de vegetatie

weelderig.

Zo duiken in Js 7,23-25 dorens en distels op ten gevolge van

Assurs bedreigende komst. Deze vegetatie contrasteert met de

Jesaja.indd 82 26-11-2009 15:51:54

Page 83: Jesaja [Isaiah]

83

vruchtbaarheid van het land voor de Immanu-El, die immers boter

en honing eet (vers 15), en voor al het volk dat, in navolging van de

Immanu-El, hetzelfde voedsel kan eten (vers 22). Zo kan men ook

de overvloedige oogst in Js 9,2 bij de geboorte van de Immanu-El

begrijpen.

De bedreigende komst in Js 10,28-32 wordt voortgezet met

een vegetatiebeeldspraak waarin een ondoordringbaar woud van

hoge bomen wordt omgehakt (10,33-34). In tegenstelling tot deze

omgehakte bomen verschijnt in Js 11,1 de wortel van Jesse. Deze

was reeds in Js 6,13 met een tweezijdig toepasbare beeldspraak

opgeroepen: de stronk is enerzijds het beeld van totale destructie,

anderzijds de mogelijkheid tot het opnieuw uitspruiten, als een

nieuw begin.

Ook in Js 36-37 komen vegetatiebeeldspraken voor. De

Assyrische legeraanvoerder probeert het volk op Jeruzalems muur

te misleiden met een beeld van een vruchtbaar land van melk en

honing (Js 36,16-17). Ook hier ontstaat een contrast, namelijk

met de vegetatiebeeldspraak in Js 37,30-32, waarin een jong

ontspruiten van gewas voor een overvloedige oogst beeld is voor

de nakende bevrijding van Jeruzalem.

Opvallend genoeg ontbreken vegetatiebeeldspraken voor

Kores (Js 44,24-28; 45,1-8). Hiermee wordt het verschil tussen

Assur enerzijds en Kores anderzijds duidelijk onderstreept.

Bij de terugkeerkomst naar Jeruzalem worden ook vegetatie-

beeldspraken gebruikt. In Js 35,1-2a ontvouwt zich dankzij de

terugkomst een weelderige bloei. In Js 51,3 betekent Gods troost

voor Sion dat zij verandert in een tuin van de Heer. Ook Js 55,10.13

zijn aldus te verstaan. Als climax hiervan worden de inwoners van

Sion eiken van gerechtigheid genoemd en een planting van de Heer om te

verheerlijken (Js 61,3).

In de beschrijving van de vredeskomst van de volkeren is de

vegetatiebeeldspraak afwezig. Deze afwezigheid moet verklaard

worden vanuit de niet-gerealiseerde implementatie van Js 2,2-5

Jesaja.indd 83 26-11-2009 15:51:54

Page 84: Jesaja [Isaiah]

84

binnen de tekst van het boek Jesaja.

De wijngaard en de wijnstok passen eveneens in de vegetatie-

beeldspraak. Zij zijn beide beeld voor Jeruzalem en het land Israël.

Beide worden gebruikt om zowel de komende dreiging als de

toekomstige bevrijding te schilderen.

Voorbereid door Js 1,8, bezingen zowel 5,1-7 als 27,2-5 een

wijngaard die niet opbrengt wat van een wijngaard verwacht mag

worden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in plaats van deze

vegetatie doornen en distels opschieten in Js 7,23.

In contrast tot de tevergeefs gebruikte vegetatiebeeldspraak

door de Assyrische legeraanvoerder in Js 36,16-17 verschijnt het

beeld van de wijngaard in 37,30 met betrekking tot Jeruzalems

bevrijding.

In Js 63,2-3 wordt het beeld van de wijnpers en de daaruit

voortvloeiende rode kleur gebruikt om het optreden van de Heer

tegen Edom, wiens eigennaam ‘rood’ betekent, te schilderen.

Bij de vredeskomst van de volkeren is het beeld van de

wijngaard slechts bescheiden aanwezig. Alleen in Js 61,5 is er

sprake van. Ook hier is de reden daarvoor dat de uiteindelijke

implementatie ervan buiten de tekst van het boek Jesaja valt.

Jesaja.indd 84 26-11-2009 15:51:54

Page 85: Jesaja [Isaiah]

85

De dubbelfunctie van Jesaja in het boek Jesaja

Inleiding

Bij de beschrijving van de opschriften in hoofdstuk 2 is ook

het (b)-element de ‘zender’ van de boodschap genoemd. Het is

duidelijk dat daarmee een auteursinstantie bedoeld wordt, maar

dan wel een auteursinstantie in de tekst. Deze geïmpliceerde

auteursinstantie, die verantwoordelijk is voor het optreden van de

personages, wordt narrator/discursor genoemd. In Js 1,1; 2,1; 13,1 krijgt

deze narrator/discursor de eigennaam Jesaja, de zoon van Amoz.

Daarnaast komt er in het boek Jesaja ook nog een personage

voor dat de eigennaam Jesaja draagt. Deze eigennaam komt

evenwel niet vaak voor; slechts in een paar teksten treedt het

personage profeet jesaja met name op: in Js 7,3 binnen de narratie

7,1-17; in 20,2.3 in de narratie 20,1-6 en in 37,2.5-6.21; 38,1.4.21;

39,3.5.8 in de narratie 36,1-39,8.

Dit betekent dat Jesaja een dubbele rol vervult in het boek

Jesaja: hij is zowel narrator/discursor als personage.

Zendersinstanties in het boek Jesaja

De opschriften in Js 1,1; 2,1 en 13,1 (samen met de afgeleide

opschriften 15,1a; 17,1a; 19,1a; 21,1a.11a.13a; 22,1a; 23,1a) creëren

binnen de hoofdstukken 1-39 een discursieve tekst (slechts een

enkele keer narratief onderbroken), te weten: 1,2-31; 2,2-12,6;

en 13,2-14,32; 15,1b-16,14; 17,1b-18,7; 19,1b-20,6; 21,1b-10.11b-

12.13b-17; 22,1b-25; 23,1b-35,10. De afwezigheid van enig

h o o f d s t u k 5

Jesaja.indd 85 26-11-2009 15:51:54

Page 86: Jesaja [Isaiah]

86

opschrift creëert eveneens een discursieve tekst, te weten: Js 40,1-

66,24.

In de hoofdopschriften wordt de zenderinstantie discursor

(en voor de narratieve onderbrekingen narrator) een rol; deze

heeft de eigennaam Jesaja, de zoon van Amoz. Dit betekent dat de

eenheid van Js 1-39 niet door het personage profeet jesaja wordt

gewaarmerkt, maar door de discursor/narrator Jesaja.

Het opschrift in Js 30,6a heeft een andere functie, omdat deze

ingebed is in een zogenaamde wee-tekst, namelijk Js 30,1-33. Ook

het opschrift in Js 38,9 duidt niet op een nieuwe zenderinstantie,

omdat Hizkia daar als object van het geschrift in de verzen 10-20

wordt opgevoerd (en niet als subject, oftewel zenderinstantie).

Jesaja blijft dus de discursor/narrator ook voor Js 30,6a; 38,9.

De tekst van de opschriften zelf stamt uiteraard niet af van de

discursor/narrator met de eigennaam Jesaja. De auteursinstantie

in de tekst die voor de tekst van de opschriften verantwoordelijk

is, voert juist de discursor/narrator Jesaja op. Dit betekent dat

een anonieme geïmpliceerde auteursinstantie de tekst Js 1,1; 2,1;

13,1 voor haar rekening neemt, namelijk de impliciete auteur. De

communicatieve situatie, zoals ik deze theoretisch in hoofdstuk

1 uiteengezet heb, moet voor Js 1-39 daarom als volgt worden

weergegeven:

anonieme IA discursor/narrator Jesaja Pa Pb

Pn = JESAJA IL AIL

Het gedeelte dat met een drievoudige lijn omkaderd is,

omvat de gehele tekst, in dit geval dus Js 1-39. Een anonieme

impliciete auteur (= IA) is voor die tekst verantwoordelijk.

Deze voert via de opschriften een niet-anonieme discursor/

Jesaja.indd 86 26-11-2009 15:51:54

Page 87: Jesaja [Isaiah]

87

narrator op met de eigennaam Jesaja. Deze instantie delegeert

zijn verantwoordelijkheid voor Js 1,2-31; 2,2-12,6; en 13,2-14,32;

15,1b-16,14; 17,1b-18,7; 19,1b-20,6; 21,1b-10.11b-12.13b-17;

22,1b-25; 23,1b-39,8 aan allerlei personages (Pa, P

b, enz.), onder wie

het personage met de eigennaam Jesaja (Pn), die de rol heeft van

profeet, zoals het woord profeet in Js 37,2; 38,1; 39,3 tevens aangeeft.

Kortom, de communicatie verloopt wat de zenderinstanties

betreft voor Js 1-39 als volgt:

anonieme IA discursor (een enkele keer narrator) Jesaja

personages (onder wie de profeet jesaja)

Een naamloze impliciete auteur voert een niet-naamloze

discursor/narrator op (namelijk Jesaja), die op zijn beurt

personages opvoert, onder wie een profetenpersonage met de

eigennaam Jesaja.

Wegens de afwezigheid van opschriften in Js 40-66 lijkt er voor

die hoofdstukken geen discursor/narrator-instantie geïnstalleerd

te worden, laat staan een die de eigennaam Jesaja draagt. Sterker

nog, de eigennaam Jesaja komt in het geheel niet voor in Js 40-66.

Hoe ziet de situatie voor de hoofdstukken 40-66 er dan uit?

Vanzelfsprekend heeft de discursieve tekst Js 40-66

een discursor-instantie. In die zin is de situatie parallel aan

de hoofdstukken 1-39. Maar er is meer aan de hand. De

communicatieve setting van de hoofdstukken 40-66 wordt

geïnitieerd in de eerste perikoop Js 40,1-11. Deze tekstpassage

bestaat uit allerlei directe redes die aan elkaar gekoppeld zijn door

verschillen en overeenkomsten in tijd en spreker. De syntactische

relaties tussen de zingroepen / zinnen in deze tekst kunnen als

volgt weergegeven worden:

Jesaja.indd 87 26-11-2009 15:51:54

Page 88: Jesaja [Isaiah]

88

1a-b ‘“Troost, troost mijn volk’, 1c zegt jullie God, 2a-b ’Spreekt tot het hart van Jeruzalem en roept tot haar.”’

2c-e Ja, haar diensttijd is vervuld; ja, haar schuld is vergeven. Ja, ze heeft ontvangen uit de hand van de Heer dubbel voor al haar missers. 3a Een stem is aan het roepen: 3b-5b ‘Bereidt in de steppe de weg van de Heer, effen in de woestenij een heerbaan voor onze God. Elk dal moet opgehoogd worden en elke berg en heuvel moeten vlak ge- maakt worden; de oneffen grond zal een vlakte worden en de ruige grond een vallei. De heerlijkheid van de Heer zal zich openbaren en alle vlees zal het tezamen zien. 5c Ja, de mond van de Heer heeft het gespro- ken.’

6a Een stem is aan het roepen: 6b [ ‘Roep!’ 6c Maar men had gezegd: 6d-7d ‘Hoe zal ik roepen? Alle vlees is gras en al zijn betrokkenheid als een bloem op het veld. Het gras verdort, de bloem verwelkt; ja, de geest van de Heer heeft erover- heen geblazen. Waarlijk, het gras is het volk.’

Jesaja.indd 88 26-11-2009 15:51:55

Page 89: Jesaja [Isaiah]

89

8a-c ‘Het gras verdort, de bloem verwelkt. En het woord van onze God houdt stand voor altijd.’ 9a-f ‘Ga op voor jou op een hoge berg, vreugdeboodschapster aan Sion; verhef jouw stem met kracht, vreugdeboodschapster aan Jeruzalem, verhef ze. Vrees niet. 9g Zeg tot de steden van Juda: 9h-11d “Daar, jullie God, daar, de Heer God komt met macht en zijn arm voert de heerschappij voor hem. Daar, zijn beloning is met hem en zijn verdiensten zijn voor zijn aan- gezicht. Zoals een herder weidt hij zijn kudde. In zijn arm verzamelt hij de lammeren en in zijn schoot draagt hij ze; hij leidt de zogende dieren met zorg.”

Van een aantal directe redes in deze tekstpassage wordt aangegeven

wie de eigenaar is. De directe rede 1a-b + 2a-b wordt gesproken

door het personage jullie god.

Het gebruik van het bezittelijk voornaamwoord jullie geeft

aan dat vers 1c op zijn beurt ook weer directe rede is. De tekst van

Js 40,1-11 begint dus niét met een directe rede van God tegen een

meervoudige adressaat, maar met een zenderinstantie die tegen

een meervoudig adressaat zegt dat God tegen een meervoudig

adressaat spreekt.

Omdat in de verzen 2c-e een dérde persoon vrouwelijk

enkelvoud gebruikt is, in plaats van een tweede persoon, kunnen

deze verzen niet als directe rede functioneren van wat tot het hart

van Jeruzalem gezegd moet worden. De verzen 2c-e is derhalve

een tekst van de anonieme zenderinstantie die het personage

jullie god sprekend opvoert.

Jesaja.indd 89 26-11-2009 15:51:55

Page 90: Jesaja [Isaiah]

90

In vers 3a wordt het personage stem opgevoerd. Hij spreekt

de directe rede in de verzen 3b-5c. Het laatste vers, vers 5c, geeft

daarbij aan dat zijn woorden terug te voeren zijn op de Heer die

ze gesproken heeft. Op de oproep van het personage god om te

gaan roepen (de verzen 2a-b), gaat het personage stem roepen.

Deze stem roept tot het volk – en dit volk bevindt zich, vanuit

Jeruzalem bezien, aan de andere kant van de woestijn – dat, alleen

nadat een weg door de woestenij tot stand gekomen is, Jeruzalem

geadresseerd kan worden.

In vers 6a wordt een personage stem opnieuw opgevoerd,

maar nu roept hij tot een enkelvoudig adressaat. De directe rede

die met vers 6a ingeleid wordt, omvat alleen vers 6b.

In vers 6c wordt opnieuw een directe rede ingeleid, die in

vers 6d start. De spreker is anoniem: men. Deze spreker heeft

uitspraken gedaan die twijfels bevatten over de mogelijkheid

te gaan roepen. Daartoe gebruikt de spreker het beeld

van het gras en de bloem die verdorren en verwelken. Met

deze vegetatiemetafoor sluit de spreker aan bij de andere

vegetatiebeeldspraken die in het boek Jesaja voorkomen, met

name bij Js 37,27, waar het woord gras eveneens voorkomt, en

tevens bij 6,12.

Een reactie volgt in de verzen 8a-c. Gezien het feit dat de in

vers 6c opgevoerde men in discussie is met de stem uit vers 6a,

moet deze zelfde stem de spreker zijn van de verzen 8a-c. Deze

geeft aan dat de situatie met het verdorde gras en de verwelkte

bloem weliswaar correct aangeduid mag zijn (de verzen 8a-b),

maar dat Gods uitgesproken oproep toch blijft staan (vers 8c).

In vers 9a begint opnieuw een directe rede die niet wordt

ingeleid. Binnen die directe rede komt de vreugdeboodschapster

aan het woord. Deze vreugdeboodschapster heeft een taak ten

gunste van Sion/Jeruzalem en begint deze uit te voeren door te

roepen tot de steden van Juda in de verzen 9h-11d. Wie de spreker

is van de directe rede in de verzen 9a-11d wordt echter niet

Jesaja.indd 90 26-11-2009 15:51:55

Page 91: Jesaja [Isaiah]

91

expliciet gemaakt. Daar echter een onpersoonlijk voornaamwoord

(men in vers 6c) als subject zijn twijfels kan uitspreken in de verzen

6d-7d over de roepopdracht, moet dat betekenen dat dit subject

eerder over de roepopdracht toegesproken was. Deze situatie is

alleen mogelijk wanneer de stem uit vers 6a als spreker van de

verzen 9-11 gezien wordt en gericht tegen de spreker in vers 6c.

Op deze wijze ontstaat de volgende chronologische

opeenvolging van gebeurtenissen:

eerste oproepteroepen (verzen 9a-11d)

twijfelsover de oproep(verzen 6c-7d)

verwijderingvan de twijfels(verzen 8a-c)

tweede oproepte roepen(verzen 6a-b)

In tegenstelling tot de chronologische volgorde onthult de

tekstuele volgorde de identiteit van de anonieme spreker,

het onpersoonlijk voornaamwoord men, pas nadat de geuite

twijfels verwijderd zijn. De anonieme twijfelaar gaat over in de

vreugdeboodschapster voor Sion/Jeruzalem.

Vanuit de onthulde identiteit kan teruggekeken worden

naar de verzen 1-2. De inhoud van de verzen 9-11 en de verzen

1-2 lopen in hoge mate parallel. In beide directe redes gebruikt

de eigenaar ervan de aanduiding jullie God (vers 9h en vers 1c). Het

einde van Jeruzalems deplorabele situatie wordt gemarkeerd met

het komen van de Heer, waarbij de twee begrippen beloning (vers

10c) en verdienste (vers 10d) contrasteren met de twee begrippen

diensttijd (vers 2c) en schuld (vers 2d).

Op deze wijze wordt zichtbaar dat de tekstinstantie discursor

optreedt in de vorm van de vreugdeboodschapster.

Aldus ontstaat een opmerkelijke parallellie tussen de

hoofdstukken 1-39 en 40-66 met betrekking tot de

binnentekstuele zenderinstanties. Uiteraard worden beide

teksten bepaald door een discursor. Deze discursor neemt

evenwel ook de vorm aan van een personage. Binnen de

Jesaja.indd 91 26-11-2009 15:51:55

Page 92: Jesaja [Isaiah]

92

hoofdstukken 1-39 is dit het personage profeet jesaja, binnen de

hoofdstukken 40-66 het personage vreugdeboodschapster in Js

40,1-11 en haar continuering in de vreugdeboodschapper in 41,27;

52,7.

Deze communicatieve ordening betekent enerzijds dat

de discursor met de eigennaam Jesaja ook in Js 40-66 aanwezig

is, anderzijds dat het personage profeet jesaja, die voor de

elliptische crisis optreedt, de vorm aanneemt van het personage

vreugdeboodschapster/vreugdeboodschapper na deze crisis.

De discursor en de impliciete lezer

In tegenstelling tot de impliciete auteur is de discursor in staat de

impliciete lezer direct aan te spreken. In het boek Jesaja gebeurt

dit tweemaal: in Js 7,9c-d en 40,1c.

De verzen 9c-d van hoofdstuk 7 kenmerken zich door een

tweede persoon meervoud: vertrouwen jullie het niet, dan houden jullie

het niet. De directe rede in de verzen 3b-9b, die daaraan voorafgaat,

is gericht tegen een tweede persoon enkelvoud, namelijk het

personage profeet jesaja. Mede daarom is niet het personage

profeet jesaja in de verzen 9c-d aan het woord, maar de discursor.

In Js 40,1c zegt een sprekende instantie een directe rede

waarvan zij de eigenaar in de vorm van een directe rede aangeeft:

zegt jullie God. Zonder gebruikmaking van in de tekst aanwezige

personages als adressaat, wordt een directe rede gecreëerd tot een

tweede persoon meervoud. Hierin laat zich de impliciete lezer

herkennen.

Dit betekent dat in een tekst waarin het personage profeet

jesaja fungeert, de discursor, die eveneens Jesaja heet, zich richt

tot de impliciete lezer, en dat in een tekst waarin het personage

vreugdeboodschapster fungeert, de discursor, die uiteraard nog

steeds Jesaja heet, zich eveneens richt tot de impliciete lezer.

Dit brengt tevens met zich mee dat de impliciete lezer

Jesaja.indd 92 26-11-2009 15:51:55

Page 93: Jesaja [Isaiah]

93

in beide tekstblokken op dezelfde wijze wordt vormgegeven,

niet alleen inhoudelijk, maar ook communicatief. Wat de

inhoud betreft, wordt in beide teksten aan de impliciete lezer

een bevel gegeven vertrouwen te stellen in het woord van God.

Juist de act van vertrouwen betekent redding, en wel voor

Sion/Jeruzalem. Communicatief ontstaat in beide teksten een

dubbele communicatie. Het bevel dat het personage profeet

jesaja geeft aan het personage achaz, namelijk om Gods oproep

te vertrouwen en dus niet in paniek te raken, is tevens de taak

die de discursor/narrator, eveneens Jesaja genaamd, uitvoert

ten opzichte van de impliciete lezer. In Js 40,1-11 gaat het

erom dat andere tekstinstanties Gods oproep overnemen. Deze

voortzetting van Gods oproep geschiedt niet alleen op het niveau

van de personages, maar ook hier tevens op het niveau van de

communicatie tussen de discursor/narrator en de impliciete lezer.

Jesaja als personage

In Js 6,1 wordt Jesaja als een personage geïntroduceerd in het

eerste narratieve stuk van het boek Jesaja, namelijk 6,1-7,17. Deze

overgang naar het communicatieve niveau van het personage

jesaja verloopt in twee stappen: de eerste van Js 1,1; 2,1 naar 6,1-13

en de tweede van 6,1-13 naar 7,1-17.

In het begin van het boek wordt Jesaja geïntroduceerd als

discursor/narrator, tot tweemaal toe in de opschriften van Js 1,1

en 2,1. Vervolgens, in Js 6,1-13, verschijnt Jesaja als een personage

in het ik-verhaal Js 6,1-13. Omdat Js 6,1-13 een ik-verhaal

is, brengt dit met zich mee dat Jesaja daarin niet alleen een

personage is, maar het verhaal ook vertelt. Kortom: Jesaja heeft

in 6,1-13 een dubbelfunctie, die kenmerkend is voor het gehele

boek.

Pas na het ik-verhaal kan Jesaja optreden als een personage

in een hij-verhaal, namelijk in Js 7,1-17. Maar in dit verhaal

Jesaja.indd 93 26-11-2009 15:51:55

Page 94: Jesaja [Isaiah]

94

vervult Jesaja ook een dubbelfunctie: enerzijds participeert hij

als personage aan de communicatie tussen de personages in de

verzen 1-9b.10-17, maar anderzijds ook aan de communicatie

tussen de narrator en de impliciete auteur in de verzen 9c-d.

In Js 6,1-13 wordt de overgang nog niet gemarkeerd door het

profetenpersonage al met de eigennaam Jesaja aan te duiden. De

eerste stap wordt gemaakt door de eerste persoon enkelvoud te

gebruiken. Pas wanneer de ‘ik’ tot ‘hij’ wordt, in de overgang van

ik-verhaal naar hij-verhaal, verschijnt de eigennaam Jesaja.

Na een kort discursief intermezzo in Js 7,18-25 wordt de

omgekeerde beweging ingezet. Js 8,1-8 is een ik-verhaal. De

eigennaam Jesaja wordt noch voor het personage noch voor de

narrator gebruikt. Vanaf Js 8,9 keert de tekst weer terug tot de

discursie.

Ook inhoudelijk vindt vanuit de opschriften in Js 1,1 en

2,1 de overgang plaats van de discursor/narrator Jesaja naar het

personage jesaja. In het eerste opschrift wordt het visioen vermeld,

in het tweede het woord. Het visioen keert in de narratie Js 6,1-13

terug in met name de verzen 1-7 waarin het zien centraal staat

(het werkwoord zien in de verzen 1 en 5); het woord met name

in de verzen 8-13 waar het horen van Gods spreken de aandacht

heeft (het werkwoord horen in vers 8).

Het verhaal Js 20,1-6 functioneert op vergelijkbare wijze. Het

maakt onderdeel uit van de tekstpassages die ingeleid worden

met een uitspraak-opschrift. In het eerste uitspraak-opschrift in Js

13,1 wordt de eigennaam Jesaja van de discursor/narrator expliciet

vermeld.

Ook in dit verhaal ligt de nadruk niet op een of andere

handeling van het personage jesaja, maar op het feit dat dit

personage de woorden van de Heer bemiddelt, zoals vers 2a

aangeeft in die tijd sprak de Heer door de hand van Jesaja de zoon van Amoz,

en dat hij die woorden uitvoert ook, zoals vers 2f weergeeft en toen

Jesaja.indd 94 26-11-2009 15:51:55

Page 95: Jesaja [Isaiah]

95

deed hij aldus.

Verder komt in deze narratie het personage jesaja nog

expliciet voor in de directe rede van de Heer in de verzen 3b-e met

de aanduiding mijn knecht Jesaja (vers 3b).

Het nieuwe uitspraak-opschrift in Js 21,1a markeert vervolgens

de terugkeer naar de discursie.

Na de nadrukkelijke overgang rond Js 6,1 en 8,1 van discursie

naar narratie en dus van Jesaja als discursor naar Jesaja óók als

personage, is de markering bij 20,1 minder expliciet. Nog zwakker

is deze voor het narratieve gedeelte Js 36-39. In Js 36,1 begint

gewoon een hij-verhaal, waarin ook het personage jesaja optreedt.

Toch wordt Jesaja’s dubbelfunctie nog eenmaal expliciet

gemaakt, opdat de impliciete lezer deze niet uit het oog zou

verliezen. Js 38,9-20 vormt een discursief stuk midden in de

narratie 36-39. Vers 9 vormt daarbij een ingebed opschrift: geschrift

aangaande Hizkia. Dat betekent dat de discursor/narrator, genaamd

Jesaja, expliciet aanwezig is in een verhaal over onder anderen het

personage jesaja. De overgang terug naar het verhaal vindt plaats

in vers 21 waar jesaja het eerste personage is dat na het discursieve

intermezzo optreedt: toen zei Jesaja.

Zo onopvallend als het narratieve deel Js 36-39 begint, zo

opvallend is de overgang weer vanuit de narratie terug naar de

discursie van Js 39,8 naar 40,1. Drie opvallende zaken hierbij heb

ik reeds aan de orde gesteld:

het is een overgang van narratie naar discursie zonder dat •er nog opschriften gebruikt worden in de tekst;

het is een overgang waarin een tijdsellips voorkomt vanuit •Hizkia’s dagen naar de tijd voorbij aan de ballingschap

heen;

het is een overgang waarin een ruimtelijke ellips •voorkomt met een beweging weg van Jeruzalem naar

Jesaja.indd 95 26-11-2009 15:51:55

Page 96: Jesaja [Isaiah]

96

opnieuw een beweging richting Jeruzalem.

De vierde markering van de overgang tussen Js 39,8 en 40,1

voltrekt zich op communicatief niveau.

Op het niveau van de personages treden in hoofdstuk 39

twee hoofdpersonages op: hizkia en de profeet jesaja. Door middel

van uitspraken van het personage profeet jesaja worden de dagen

voorbij aan de dagen van het personage hizkia aangeduid en

daarmee impliciet de dood van het personage hizkia. Op deze

manier wordt echter tevens gesuggereerd dat het personage

profeet jesaja van het toneel verdwijnt, immers niets blijft er over

(vers 6). Zo bezien is het niet verwonderlijk dat na Js 39,8 er niet

alleen geen personage hizkia of wat voor koningspersonage ook

meer optreedt, maar ook het personage profeet jesaja niet meer

kan optreden. In Js 40,1-11 zal dan ook in eerste instantie een

anonieme stem Gods oproep overnemen.

Niet alleen op het communicatieve niveau van de

personages zijn er veranderingen, maar ook met betrekking tot

de communicatie tussen de discursor/narrator en de impliciete

lezer. Hoofdstuk 39 eindigt met een directe rede, namelijk

van het personage hizkia. Vanzelfsprekend moet een narrator

verantwoordelijk zijn voor het feit dat een personage een directe

rede kan spreken. Bij de laatste directe rede in Js 36-39 is dat nog

eens duidelijk door het feit dat de directe rede inleidende formule

toen zei hij is gebruikt (vers 8d), een inleidende formule die gezien

vers 8a toen zei Hizkia tegen Jesaja overbodig lijkt. Hoofdstuk 40 start

met een directe rede. Dit betekent dat er derhalve ook sprake moet

zijn van een discursor. Vanuit Js 36-39 kan deze discursor niemand

anders zijn dan de narrator Jesaja.

Hoezeer de zenderinstantie discursor/narrator tussen Js 38,8

en 40,1 direct gecontinueerd wordt, blijft de impliciete lezer wel

met de vraag zitten of deze zenderinstantie zich nog opnieuw

met de eigennaam Jesaja zal tooien. Dit gebeurt echter niet

meer. De eigennaam Jesaja voor de zenderinstantie discursor/

Jesaja.indd 96 26-11-2009 15:51:55

Page 97: Jesaja [Isaiah]

97

narrator blijft een aposiopesis in Js 40-66. Deze is evenwel

zorgvuldig voorbereid in Js 1-39, waar de eigennaam Jesaja voor

de discursor/narrator niet meer voorkomt na 13,1. Daarentegen

verschijnt voor de impliciete lezer in Js 40-66 wel een nieuw

personage waarin de discursor/narrator vormt neemt, namelijk de

vreugdeboodschapster/vreugdeboodschapper.

De dubbelfunctie van Jesaja als profeet

Als personage wordt Jesaja steeds aangeduid met behulp van het

woord profeet met bepaald lidwoord: de profeet (Js 37,2; 38,1; 39,2).

Deze term de profeet contrasteert met andere profeten die niet echt

profeten zijn. Als zij voorkomen, is dat steeds in opsommingen:

in Js 3,2-3 samen met krijgsman, soldaat, rechter, waarzegger, oudste,

hoofdman, notabele, raadsheer, tovenaar en bezweerder; in 9,14-15, waar

de onechte profeten profeten die leugens verkondigen worden genoemd,

samen met oudsten, aanzienlijken en leiders van dit volk; in 28,7 samen

met priester; en in 29,10 met zieners. In het perspectief van het

personage jesaja als de profeet wordt de moeder van zijn kinderen

de profetes genoemd (Js 8,3), eveneens dus met bepaald lidwoord.

Het is zo duidelijk in de tekst dat onder de personages er maar

één echte profeet is: het personage profeet jesaja.

Als personage is Jesaja intermediair tussen enerzijds het

personage god en anderzijds de personages volk (Js 6,1-13; 8,1-8;

20,1-6) en koning, hetzij achaz (Js 7,1-17), hetzij hizkia (Js 36,1-

39,8). In zijn hoedanigheid als discursor/narrator is Jesaja ook een

intermediair, maar dan ten aanzien van de ontvangersinstantie

impliciete lezer. Zoals Jesaja als personage in Js 7,1-9b.10-17

intermediair is tussen de personages god en achaz, zo is hij dat in

de verzen 9c-d naar de impliciete lezer toe. Jesaja is dus profeet op

beide communicatieve niveaus.

De discursor/narrator behoudt deze intermediaire functie

voor het gehele boek Jesaja. In Js 40,1c komt deze functie

Jesaja.indd 97 26-11-2009 15:51:55

Page 98: Jesaja [Isaiah]

98

nogmaals expliciet aan de oppervlakte in wederom een

uitdrukkelijke communicatie met de impliciete lezer.

De vraag waar zich in het boek Jesaja de profeet bevindt, moet

derhalve op twee niveaus beantwoord worden: overal als

discursor/narrator en in een aantal tekstpassages als personage.

Omdat de introductie van het personage profeet verloopt via

de ik-verhalen in Js 6,1-13 en 8,1-8, ontstaat voor de impliciete

lezer een identificatie tussen het narratieve personage profeet en

een anonieme discursieve eerste persoon enkelvoud.

De eerste keer geschiedt dit in Js 5,1-7 in het lied van de

wijngaard dat gezongen en uitgelegd wordt. Omdat het lied

gezongen wordt voor mijn dierbare vriend (vers 1b), houdt dat in dat

een ik-figuur het lied zingt. Deze ik-figuur wordt in de uitleg van

het lied in vers 7 niet geïdentificeerd, maar de ik-figuur vertoont

hier wel profetengedrag.

Vervolgens komt een anonieme eerste persoon enkelvoud

voor in Js 5,9a. Dit vers is de inleiding op een directe rede van de

Heer in de verzen 9b-10. Zij maken onderdeel uit van de wee-

uitspraak in de verzen 8-10, de eerste van een serie van zes. Op

deze wijze ontstaat aan het begin van de wee-reeks een sprekende

instantie die de woorden van God bemiddelt. De wee-reeks

opent aldus met een profetisch wee. Dit profetische wee is des

te opvallender, omdat in vers 9a een werkwoord van spreken

ontbreekt: in mijn oren de Heer der heirscharen. De spanning die het

ontbreken van een dergelijk werkwoord oproept, wordt opgelost

in het ik-verhaal in hoofdstuk 6.

In Js 8,11 is sprake van een inleidende formule op een directe

rede van de Heer, waarin eveneens een anonieme eerste persoon

enkelvoud voorkomt. Deze directe rede omvat de verzen 12-16.

De eerste persoon enkelvoud die in deze directe rede voorkomt,

is vanzelfsprekend de Heer. De uitdrukking mijn leerlingen in

vers 16b zijn dus de leerlingen van de Heer. De eerste persoon

Jesaja.indd 98 26-11-2009 15:51:55

Page 99: Jesaja [Isaiah]

99

enkelvoud in vers 11 daarentegen kan vanuit de ik-verhalen Js

6,1-13 en 8,1-8 niemand anders zijn dan de profeet. Dit wordt

nog eens onderstreept in de voortzetting van deze eerste persoon

enkelvoud in de verzen 17-18, waar de profeet zichzelf, aangeduid

met een nadrukkelijk ík, en zijn kinderen, aangeduid als de kinderen

die de Heer mij gegeven heeft, ziet als tekens en zinnebeelden van de

kant van de Heer der heirscharen.

Daarna komt een dergelijke anonieme eerste persoon

enkelvoud voor in Js 10,2b. Opnieuw is hier sprake van een wee-

tekst. De spreker van de wee-uitspraak wordt aldus uitdrukkelijk

als profeet gezien.

Op grond van de identificatie van de anonieme ik-figuur met

de profeet wordt ook de anonieme eerste persoon enkelvoud in de

uitspraak-teksten begrijpelijk. Deze situatie doet zich in de uitspraak

aangaande Moab voor in Js 15,5; 16,4.9.10.11; in de uitspraak aangaande

Damascus in de directe rede inleidende formule in 18,4 (opnieuw

in een serie wee-teksten, te weten 17,12 en 18,1); in de uitspraak

aangaande de Wildernis van de zee in de introductieformule in 21,6 en

in 21,3.4; in de uitspraak aangaande Bar’ab in de introductieformule

in 21,16; en in de uitspraak aangaande het Dal van het gezicht in 22,4 en

in de introductieformule in 22,14.

In de coda’s van de uitspraak-tekstpassages, de hoofdstukken

24-27 en 28-35, functioneert de anonieme eerste persoon

enkelvoud eveneens op deze wijze. In de meeste gevallen gaat het

om een directe rede inleidende formule: Js 24,16; 25,1; 26,9.19;

28,22; 31,4. In Js 28,23; 32,9.13.18 richt de ik-figuur zich tot de

Heer.

Op gelijke wijze wordt de spreker van Js 50,4-9 inzichtelijk.

In deze tekst heeft de ik-figuur een relatie tot de Heer die

gekenmerkt wordt door het woord leerling. Hierdoor ontstaat

een relatie met Js 8,16, waar het personage profeet jesaja gerekend

wordt tot Gods leerlingen, zoals dat ook later het geval zal zijn

voor de zonen van Sion in 54,13. Deze ik-figuur treedt op als

Jesaja.indd 99 26-11-2009 15:51:55

Page 100: Jesaja [Isaiah]

100

leerling gerelateerd aan God en volk, waardoor een intermediaire

functie ontstaat. Tot Js 50,10-11 werd een ik-figuur nergens

aangeduid als knecht (vers 10a), een aanduiding die het personage

profeet jesaja in 20,3 kreeg. Ten gevolge hiervan verkrijgt niet

alleen de profetische ik-figuur een knechtsaanduiding, maar

bovendien de knecht een profetische kwalificatie.

Ook in Js 57,21, dat als een soort naschrift functioneert,

fungeert de anonieme ik-figuur als een profetenfiguur.

De vraag wie de spreker is van Js 61,1-7 en van 61,10-11 is

eveneens verbonden met de identificatievraag van de anonieme

eerste persoon enkelvoud. Parallel aan de hiervoor beschreven

identificatieprocedure wordt ook hier de profeet zichtbaar. In dit

hoofdstuk krijgt de profetenfiguur kenmerken van de knecht:

beiden zijn gezonden (Js 61,1 en 48,16), en wel door de geest van de

Heer (61,1 en 42,1). De taak van de profeet in Js 61,1 vertoont veel

gelijkenissen met die van de knecht in 42,7 (de werkwoorden

gevangen nemen en openen). De profeet heeft bovendien

overeenkomsten met de vreugdeboodschapster. Bij beiden speelt

de activiteit troosten een voorname rol (Js 40,1; 61,2).

Deze ik-figuur in Js 61,1-7.10-11 wordt voortgezet in

62,1-12. Opnieuw krijgt de profetenfiguur kernmerken van

de vreugdeboodschapper: in zowel Js 61,1.6.12 als 52,7 gaat het

om hun communicatieve taak ten opzichte van Sion. Verder

komen in 62,6 wachtposten voor parallel aan de wachters in 52,8. Zij

participeren aan de door de ik-figuur geïnitieerde communicatie.

Ten slotte wordt hier de tekst Js 63,7-64,11 begrijpbaar. Deze

tekst bevat een lang gebed, uitgesproken door een anonieme ik-

figuur en gebeden als een profetische daad namens het volk. In Js

65,1-25 volgt dan ook Gods antwoord, eveneens in de vorm van

een directe rede, waarin God vanaf vers 1 als een eerste persoon

enkelvoud aanwezig is.

Niet alleen de eerste persoon enkelvoud is van belang, maar ook

Jesaja.indd 100 26-11-2009 15:51:55

Page 101: Jesaja [Isaiah]

101

de eerste persoon meervoud. Deze is echter veel complexer dan

de eerste persoon enkelvoud. Een eerste persoon meervoud kan

namelijk zowel inclusief als exclusief gebruikt worden. Bij een

inclusief gebruik sluit de spreker met de eerste persoon meervoud

tevens de aangesprokene(n) in, bij een exclusief gebruik wijst de

eerste persoon meervoud alleen naar de spreker.

Vanzelfsprekend gebruiken personages die uit meer dan

één persoon bestaan, geregeld een exclusieve eerste persoon

meervoud. Een exclusieve eerste persoon meervoud voor een

enkel personage komt alleen voor bij het personage de heer. In

Js 6,8 is sprake van een pluralis majestatis in de bepaling voor ons. De

Heer, die in de verzen 1-7 als koning zichtbaar werd, spreekt in

een majesteitsmeervoud. Eenzelfde gebruik van de eerste persoon

meervoud is zichtbaar in Js 41,22.23.26; 43,9.

Een inclusieve eerste persoon meervoud in de mond van het

personage de heer komt voor in Js 1,18; 41,1.22(tweemaal); 43,26;

46,5; 50,8. Met deze eerste persoon meervoud duidt het personage

de heer zowel zichzelf als de door hem aangesprokenen aan.

Met betrekking tot de profetenfiguur is het gebruik van de

eerste persoon meervoud complexer dan bij het personage de

heer. Het inclusieve gebruik van een eerste persoon meervoud

door de profetenfiguur verschaft de impliciete lezer veelal een

toegang tot de tekst. Deze inclusiviteit bestaat evenwel nergens

uit alleen de profetenfiguur en de impliciete lezer, maar omvat

altijd een groep rond de profeet die bereid is het woord dat hij

namens God verkondigt, te aanvaarden.

De eerste keer dat een dergelijke communicatieve situatie

zich voordoet, is in Js 1,9-10. De leiders worden opgeroepen naar het

onderricht van onze God te luisteren. Deze eerste persoon meervoud is

alleen mogelijk, nadat een wij-groep zich als overgelatenen heeft

gepresenteerd (vers 9b voor ons).

In het boek Jesaja komt dezelfde procedure voor rond de

Immanu-El. Het personage profeet jesaja spreekt in Js 7,14 over

Jesaja.indd 101 26-11-2009 15:51:55

Page 102: Jesaja [Isaiah]

102

de Immanu-El. Dit teken kan niet los gezien worden van de oproep

van het personage profeet jesaja aan het medepersonage achaz op

de Heer te vertrouwen. Via jouw (= Achaz’) God in vers 11 en mijn (=

Jesaja’s) God in vers 13, komt de naam Immanu-El naar voren: met óns

God. Deze naam vooronderstelt een contrast, namelijk dat met

iemand anders God niét is. De aanwezigheid van het teken van

de Immanu-El wordt voortgezet in de zin want met óns God in Js

8,10 en in de bepaling aan ons in Js 9,5. Vanuit de Immanu-El, een

derde persoon enkelvoud in Js 7,14-15, begint een wij-groep te

spreken in 9,2-6, parallel aan de communicatieve ontwikkeling

in 1,9-10. De nieuwgeborene bewijst zichzelf als de nieuwe leider

van de wij-groep.

Ook in het vierde hoofddeel komt op deze wijze de eerste

persoon meervoud in een inclusieve context voor in Js 16,6; 17,14;

20,6; 24,16; 32,15; 33,2; 35,2.

Daarnaast komt de eerste persoon meervoud voor in een door

God bevrijde groep. In Js 25,9 komt deze eerste persoon meervoud

maar liefst vijf keer voor: dat is onze God; wij hoopten op hem; hij heeft

ons gered; op wie wij hoopten; en laat ons blij zijn. De onpersoonlijke

uitdrukking men in de inleidende zin op die dag zal men zeggen

versterkt de communicatieve functie van deze eerste personen

meervoud naar de impliciete lezer toe.

Op eenzelfde wijze komt de eerste persoon meervoud voor in

hoofdstuk 26. Na de introductie van de eerste persoon meervoud

in vers 1 verschijnt deze in de verzen 7-21. Het gaat ook hier om

een ik-figuur om wie zich een wij-groep formeert. Eerst gebruikt

de ik-figuur namens de wij-groep een inclusief meervoud in

de verzen 7-16: wij waren aan het wachten (vers 8c); de Heer schenkt ons

vrede (vers 12a); want ook onze werken heeft u voor ons verricht (vers 12b); o

Heer onze God (vers 13a); heren buiten u zijn meester over ons geweest (vers

13b); en wij belijden (vers 13c). Daarna is de wij-groep zelf sprekend

aanwezig in de verzen 17-18, waarbij uiteraard eveneens eerste

personen meervoud worden gebruikt: zo waren wij (vers 17d); wij

Jesaja.indd 102 26-11-2009 15:51:55

Page 103: Jesaja [Isaiah]

103

baarden (vers 18a); wij kronkelden (vers 18b); wij baren (vers 18c); en wij

maken niet (vers 18d).

Hetzelfde procédé komt voor in Js 33,20-24. In deze tekst gaat

het om Sion, die in vers 20 als een derde persoon aanwezig is. Deze

beschrijving krijgt evenwel vorm in een directe rede die aan een

enkelvoudige adressaat gericht is. In deze aanspreking ontwikkelt

zich echter een wij-groep met een eerste persoon meervoud in de

verzen 21-22.

Ook in Js 52,13-53,12 komt dit procédé voor, waar een eerste

persoon meervoud door heel de tekst aanwezig is, namelijk in de

verzen 1, 2, 3, 4 (viermaal), 5 (tweemaal) en 6 (tweemaal).

Tot slot komt dit procédé nog voor in Js 61,2. Door de

uitdrukking ‘onze God’ te gebruiken, roept de profeet tevens een

wij-groep op. In de profetische intercessie in Js 63,7-64,12 wordt

dit gecontinueerd in de vele eerste personen meervoud in de

verzen 7, 16 (vijfmaal), 17 (tweemaal), 18, 19 van hoofdstuk 63 en

in de verzen 2, 4 (tweemaal), 5 (zevenmaal), 6, 7 (viermaal), 8, 10

(viermaal) en 11 van hoofdstuk 64.

Js 38,10 neemt in dezen een bijzondere positie in het boek Jesaja

in. Deze tekst maakt deel uit van het geschrift over Hizkia in de

verzen 10-20 in het narratieve deel Js 36-39. Het geschrift gaat over

een ik-figuur die bevrijd is. Op het einde ervan ontwikkelt de ik-

figuur zich tot een wij-groep, die God prijst alle dagen van ons leven.

Door een inclusieve eerste persoon meervoud te gebruiken, geeft

de ik-figuur tevens stem aan de groep rondom hem. Omdat dit

geschrift binnen een narratie voorkomt die over koning hizkia en

de bevolking van jeruzalem handelt, functioneren zij als narratieve

afspiegeling van de ik-figuur en de door de ik-figuur geëvoceerde

wij-groep.

Een directe inclusiviteit richting de impliciete lezer komt voor

in Js 2,5: laten wij gaan in het licht van de Heer. Het is niet toevallig dat

Jesaja.indd 103 26-11-2009 15:51:55

Page 104: Jesaja [Isaiah]

104

deze inclusief gebruikte eerste persoon meervoud voorkomt na de

eerste persoon meervoud in vers 3d in een ingebedde directe rede

(laten wij opgaan naar de berg van de Heer). Met deze inclusieve eerste

persoon meervoud wordt niet alleen de aangesprokenen o huis van

Jakob bedoeld, maar ook de (anonieme) groep die spreekt.

Eenzelfde inclusiviteit komt voor in Js 47,4. De directe rede

van de ik-figuur, die geïdentificeerd moet worden als de Heer,

wordt in dit vers onderbroken met een uitspraak over de Heer.

Deze verschuiving, waarbij vers 4 een uitspraak is niet van, maar

over de Heer, wordt gemarkeerd door reeds het eerste woord: onze

bevrijder, waarin tevens een eerste persoon meervoud zichtbaar is.

Een dergelijk intermezzo, gericht tot de impliciete lezer,

komt tevens voor in Js 55,7. De zin met de bepaling tot de Heer

wordt nader uitgewerkt met de bepaling tot onze God, waarin een

eerste persoon meervoud zichtbaar is. De spreker van de verzen

6-7 betrekt tevens zichzelf en de groep waartoe hij behoort in

zijn uitspraak door een inclusieve eerste persoon meervoud

te gebruiken. Daarmee biedt hij tevens de impliciete lezer de

mogelijkheid zich in de oproep te herkennen.

In Js 52,10 komt een vergelijkbaar communicatiepatroon

voor. De uitdrukking onze God heeft een dubbel bereik, daar het

niet alleen om een eerste persoon meervoud gaat, accorderend

met de wachters, maar daarenboven de impliciete lezer een

teksttoegang aangeboden wordt.

Het personage profeet, dat voortkomt uit de discursor/

narrator, is vaak zeer nauw verbonden met het personage god/

de heer. Deze vermenging op het niveau van de personages

komt het sterkst naar voren in Js 7,10a. Van de daar gebruikte

werkwoordsvorm toen deed hij het spreken doorgaan is het personage de

heer grammaticaal onderwerp, maar de concrete spreker tot het

personage achaz is het personage profeet jesaja.

Ook met betrekking tot de eerste persoon, die in Js 6,1-7,17

Jesaja.indd 104 26-11-2009 15:51:55

Page 105: Jesaja [Isaiah]

105

tot het personage profeet jesaja wordt, komt dit voor. In Js 10,2

wordt de uitdrukking mijn volk gebruikt. Normalerwijze is dat een

zegswijze in de mond van God ten aanzien van zijn volk, maar

wordt hier door de profetische ik-figuur gebruikt.

In Js 30,7 kan dit verschijnsel ook ontdekt worden. Van

de ene kant ziet de eerste persoon enkelvoud eruit als een

profetenfiguur, te meer daar een eerste persoon enkelvoud in de

uitspraak-teksten gewoonlijk de profetenfiguur betreft, maar van

de andere kant bevat Js 30,1-17 verschillende directe redes van de

Heer, die als spreker daarin uiteraard als eerste persoon enkelvoud

voorkomt.

Zoals de discursor/narrator vorm neemt in het personage

profeet (en daarmee tevens de anonieme ik-figuren beïnvloedt),

zo vindt de discursor/narrator uitdrukking in het personage

vreugdeboodschapster/vreugdeboodschapper. De ik-figuren die

vanaf Js 40,1 voorkomen, nemen vervolgens steeds kenmerken van

deze vreugdeboodschapster/vreugdeboodschapper aan.

Deze hernieuwde vormgeving van de discursor/narrator op

het communicatieve niveau van de personages wordt mede door

het slot van hoofdstuk 39 bewerkstelligd. Omdat Js 38,5-8 indirect

de dood van het personage hizkia beziet, beziet de tekst tevens

indirect de dood van het personage profeet jesaja. Dit roept bij de

impliciete lezer wel de vraag op waar de profetenfiguur aanwezig

blijft op het niveau van de personages en wie derhalve namens

God zal blijven spreken, ook in de dagen die liggen voorbij aan

de dagen van het personage hizkia. Deze vraag wordt beantwoord

met het personage vreugdeboodschapster/vreugdeboodschapper.

Deze communicatieve ontwikkeling wordt mede onderstreept

door de expliciete initiatie van het personage vreugdeboodschapper

door het personage de heer in Js 41,27.

Jesaja.indd 105 26-11-2009 15:51:55

Page 106: Jesaja [Isaiah]

106

Jesaja.indd 106 26-11-2009 15:51:56

Page 107: Jesaja [Isaiah]

107

De rollen in het boek Jesaja

Inleiding

Vanuit de opschriften in het boek Jesaja zijn de verschijnselen

‘tijd’ en ‘ruimtelijk decor’ in het boek zichtbaar geworden.

Bovendien wierp de eigennaam Jesaja, die in de opschriften Js 1,1;

2,1 en 13,1 voorkomt, licht zowel op de zenderinstantie discursor/

narrator als op het personage jesaja. Naast de eigennaam Jesaja

komen er nog meer eigennamen in de opschriften voor die

eveneens als rol optreden in het boek Jesaja.

In het opschrift Js 1,1, bij de eerste keer dat het verschijnsel

‘tijd’ optreedt in het boek Jesaja, wordt ‘tijd’ aan ‘rollen’

gekoppeld. De dagen die in Js 1,1 vermeld worden, worden niet

gekarakteriseerd door dateringselementen, maar door rollen van

koningen. Reeds in de opschriften communiceert de impliciete

auteur via de aldus geïnstalleerde discursor/narrator aan de

impliciete lezer dat er rollen zijn, en wel als eerste de rol ‘koning’,

die door verschillende personages vormgegeven wordt. Ik zal deze

rol dan ook als eerste in dit hoofdstuk behandelen.

De tegenpool van de rol ‘koning’ zal de rol ‘vijand’ blijken

te zijn. Ook deze rol wordt vormgegeven door verschillende

personages. Na de rol ‘koning’ zal ik daarom de rol ‘vijand’ onder

de loep nemen.

Ook Jeruzalem wordt in de opschriften genoemd. Vanuit het

perspectief van de rollen vraagt Jeruzalem/Sion speciale aandacht.

Afsluitend zal ik bij de rol ‘Jeruzalem/Sion’ stilstaan.

h o o f d s t u k 6

Jesaja.indd 107 26-11-2009 15:51:56

Page 108: Jesaja [Isaiah]

108

De rol ‘koning’ in het boek Jesaja

De eigennamen die in de opschriften opgesomd worden, zijn

die van de koningen van Juda. In Js 1,1 zijn dat de koningen

Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia. De aandacht valt aldus op de

koningsfiguur als leider van het volk. Het is juist dit aspect

van het koningschap dat kenmerkend is voor het boek Jesaja,

meer dan de koninklijke staat. De continuïteit van deze rol is

niet afhankelijk van een enkele eigennaam, maar van meerdere

eigennamen.

Afgezien van het opschrift in Js 1,1 en de inleidende zin van de

eerste narratie in het boek Jesaja in 6,1 is god het eerste personage

dat in het boek Jesaja koning genoemd wordt. In Js 6,5e geeft Jesaja,

de discursor/narrator die personage is geworden, aan dat hij de

Heer der heirscharen heeft gezien in diens hoedanigheid als de

koning (met bepaald lidwoord). Het koning-zijn van het personage

god wordt nog verder onderstreept door het feit dat hij op een

hoge en verheven troon zit (vers 1b), een statiegewaad draagt waarvan

alleen al de zomen de tempel vullen (vers 1c), en een hofhouding

heeft in de vorm van Serafim (vers 2a) die zich als het ware tegen

Gods grootheid moeten beschermen met hun vleugels (vers 2c) en

Gods heiligheid proclameren (vers 3).

De koning kan niet los gezien worden van het volk waarover

hij koning is. Hoewel de Heer in hoofdstuk 6 het volk nergens

aanduidt met de klassieke uitdrukking mijn volk, wordt in de

woorden van de Heer in de verzen 8-13 wel degelijk het volk aan

de orde gesteld. Daartoe gebruikt de Heer de zegswijze dit volk in

vers 9c.

Deze observatie krijgt een breder perspectief vanuit het feit

dat de eerste en de laatste keer dat het woord volk in het boek

Jesaja voorkomt, de vorm mijn volk gebruikt wordt (Js 1,3; 65,22).

Daar komt nog bij dat de eerste keer dat het woord volk in het

Jesaja.indd 108 26-11-2009 15:51:56

Page 109: Jesaja [Isaiah]

109

laatste hoofdtekstblok, Js 40-66, voorkomt, het eveneens als mijn

volk gebezigd is (40,1). Bovendien wordt de uitdrukking mijn volk

meerdere keren gebruikt in de tekstpassage die de terugkeer van

de Heer naar Sion beschrijft (Js 52,4.5.6).

Hoewel een koninklijke beschrijving van het personage

god zich beperkt tot hoofdstuk 6, is het daarmee wel de basis op

grond waarvan elders in het boek Jesaja God koning genoemd kan

worden. Deze aanduiding voor God komt nog voor in Js 33,17.22;

41,21; 43,15; 44,6. De relatie tussen de koning en het volk, zoals

deze ook bij God aanwezig is, krijgt verder gestalte in de titel vor-

mer, die in het boek Jesaja exclusief gebruikt wordt voor de relatie

tussen God en het volk Israël (Js 29,16; 43,1.17.21; 44,2.21.24).

Vanuit het perspectief dat de Heer Koning is, worden andere

personages als koning opgevoerd. Van de in Js 1,1 genoemde

koningen worden evenwel alleen achaz en hizkia volledige

personages.

Ook voor hen geldt dat zij niet los gezien kunnen worden van

het volk waarover zij koning zijn. Bij het personage achaz wordt

dat direct duidelijk gemaakt na de inleidende verhaalzin in Js 7,1

door de opsomming zijn hart en het hart van zijn volk in vers 2. Ook in

Js 8,21 komt deze samenhang tussen koning en volk aan bod, zij

het in de negatieve uitdrukkingen zijn koning en diens goden.

Ook bij het personage hizkia wordt de betrokkenheid op de

gemeenschap rondom hem duidelijk gemaakt. In het bijzonder

gebeurt dat door de narratieve eenheid in de hoofdstukken 36-

38 van de zieke stad en de zieke Hizkia, ondersteund door het

feit dat in Js 1,5-6 reeds ziektebeeldspraak gebruikt werd om het

volk te beschrijven. Maar ook details als de inclusief gebruikte

eerste persoon meervoud in Js 37,20; 38,20 in de mond van Hizkia

en de uitdrukking mijn generatie in 38,12 tonen deze relatie aan.

Voorts is het opvallend dat ook de Rab-Sjaqeh, de Assyrische

legeraanvoerder, geen onderscheid maakt tussen Hizkia en diens

Jesaja.indd 109 26-11-2009 15:51:56

Page 110: Jesaja [Isaiah]

110

hofbeambten enerzijds en het volk op de stadsmuur anderzijds

(zoals in Js 36,12).

In het boek Jesaja zijn de twee koningen Achaz en Hizkia

tegenovergestelden van elkaar. Het contrast uit zich in vele zaken.

Achaz verhoudt zich tot de Heer door de vraag om een teken te

verzoeken, af te wijzen (Js 7,11-12), terwijl Hizkia de aangeboden

tekens juist wel aanvaardt (37,30; 38,7.22). Alle tekens hebben te

maken met de continuïteit van het koningschap in Jeruzalem, dat

bedreigd wordt door hetzij aanstormende legermachten hetzij

ziekte. Kernpunt in het contrast tussen Achaz en Hizkia wordt

het teken dat gegeven wordt ná Achaz’ weigering: het teken van

de Immanu-El (Js 7,13-15).

De Immanu-El fungeert in Js 7,1-17 primair als een tegenpool

van Achaz. Aldus staat de Immanu-El voor de ideale koning,

dat wil zeggen de ideale koning van de ideale gemeenschap, een

gemeenschap dus die, net als zijn leider, gericht is op God. Op

deze wijze staat de Immanu-El eveneens voor continuïteit.

Deze contrastpositie van de Immanu-El ten opzichte van

Achaz wordt allereerst verkregen door een spel van bezittelijke

voornaamwoorden. In Js 7,11 spreekt Jesaja namens God tot

Achaz met de uitdrukking jouw God. Maar na Achaz’ weigering

in vers 12, waar Achaz aan het woord was zónder te spreken van

mijn God, gebruikt Jesaja de uitdrukking jouw God niet meer. Door

Achaz’ weigering is dat onmogelijk geworden. Jesaja spreekt

daarom tot het huis van David (vers 13), waarvan Achaz weliswaar

lid is, maar waarmee Achaz niet samenvalt. Het teken dat volgt,

wordt daarom in vers 14 gegeven aan jullie (en dus niet aan jou).

Omdat Jesaja in zijn spreken verschoven is van Achaz naar het

huis van David, kan Achaz ook geen onderwerp zijn van de

naamgevinghandeling in vers 14. Sterker, Achaz is op geen enkele

manier aangesprokene in het teken van de Immanu-El; pas als het

teken voltooid is, verschuift Jesaja terug naar Achaz, aangeduid

Jesaja.indd 110 26-11-2009 15:51:56

Page 111: Jesaja [Isaiah]

111

met een nadrukkelijk jíj in vers 16.

Maar waar gaat het teken van de Immanu-El eigenlijk over?

Allereerst is het belangrijk te zien dat het teken van de Immanu-

El niet het door Achaz geweigerde teken is. De zojuist beschreven

overgangen tussen de aangesprokenen laten dit al meteen zien.

Maar ook inhoudelijk kan het teken van de Immanu-El en het

teken dat Achaz geweigerd heeft, niet aan elkaar gelijkgesteld

worden. Achaz bevindt zich in een benarde situatie. Legers

komen eraan die een ander koning willen maken in Jeruzalem.

Dat zou een einde betekenen aan Achaz’ koningschap, wat Achaz

natuurlijk wenst te voorkomen. Daartoe onderneemt Achaz

zelf stappen, eigen stappen. Zo is hij bezig met een militaire

inspectie; want watervoorraden zijn voor een belegerde stad

wezensnoodzakelijk. Binnen dat kader kan Achaz naar zijn

mening geen teken van Godswege gebruiken. Vanzelfsprekend

zou zo’n teken de bevrijding van Jeruzalem behelzen en daarmee

ook de continuering van Achaz’ koningschap. Indien het teken

van de Immanu-El hetzelfde zou inhouden als het door Achaz

geweigerde teken, namelijk dat Achaz, zelfs ondanks de weigering

van het teken, toch de toezegging krijgt van een zoon als opvolger

op de troon, dus van continuïteit in zijn eigen koningschap, dan

zou het teken niet alleen geen waarde hebben voor Achaz, maar

zelfs in geen enkel geval nog waarde.

Het teken van de Immanu-El is dus een nieuw teken. Het

betekent de continuïteit van het huis van David, dat immers

met de bedreiging van Achaz net zo goed bedreigd is. De wijze

waarop deze continuïteit gewaarborgd is, wordt Achaz als een

bedreiging voorgehouden. Achaz is niet alleen niet aangesproken,

God heeft bovendien Achaz helemaal niet nodig om het huis

van David voort te zetten. De vrouw die in het teken voorkomt,

is dan ook niet voorgesteld als Achaz’ vrouw. Evenmin is het

kind dat geboren zal worden, Achaz’ zoon. Het teken gaat juist

om een nieuwe start, los van Achaz. Daarom wordt de vrouw in

Jesaja.indd 111 26-11-2009 15:51:56

Page 112: Jesaja [Isaiah]

112

het Immanu-El-teken aangeduid met de technische term die

betekent jonge vrouw tot aan de geboorte van haar eerste kind. Op deze

wijze is het Immanu-El teken betekenisvol binnen het spel der

personages: enerzijds garandeert het de continuïteit van het

huis van David, anderzijds verwerpt het Achaz. De betekenis van

de naam Immanu-El, met óns God, is eveneens veelzeggend. Niet

alleen is met de basiscategorie van God met (het huis van) David

(zie: 2 S 7,9; Ps 89,22.25), maar bovendien roept de inversie een

contrast op: met óns is God, met Achaz dus niet.

In het teken van de Immanu-El is meer aan de hand dan

Achaz’ eigen concrete koningschap. Dit komt naar voren in het

feit dat het woord koning niet gebruikt wordt voor de Immanu-

El. De nadruk ligt niet op koning-zijn, maar op het zijn van

een juiste leider van het volk. Het komt tevens naar voren in

de taligheid die wél gebruikt is: een eerste persoon meervoud.

Deze gaat inclusief werken, niet naar Achaz toe, maar wél, via

het huis van David (dat als zodanig geen personage is dat op het

toneelpodium staat) en via de bepaling aan jullie, die, ondanks het

feit dat huis van David grammaticaal enkelvoud is, in het meervoud

staat, naar de impliciete lezer toe. De ons als groep rond de

Immanu-El bestaat allereerst uit Jesaja zelf, zowel als personage

als in zijn hoedanigheid als discursor/narrator, en wordt

vervolgens uitgebreid zelfs tot de impliciete lezer toe.

In het vervolg van het derde hoofdtekstblok, Js 6-12, krijgt de

Immanu-El verder vorm. De aangekondigde geboorte vindt plaats

in Js 8,23c-9,6. De wij-groep, aanwezig in de naam Immanu-El,

komt aan het woord in de verzen 2-6. Ook in deze perikoop reikt

de geborene voorbij aan de tekstgrenzen. De namen die het kind

krijgt in vers 5 zijn programmatisch. Het kind is verbonden met

David in vers 6. Opnieuw is evenwel het woord koning vermeden.

In Js 10,28-11,16 is de invloed van de nieuwe leider verder

uitgewerkt richting de volkeren. Ook hier is sprake van perikoop

overstijgende kenmerken. Het aanstormende leger in de verzen

Jesaja.indd 112 26-11-2009 15:51:56

Page 113: Jesaja [Isaiah]

113

28-32 is multi-toepasbaar: omdat de naam van het leger – hoezeer

het wegens de beschreven route ook op Assur lijkt en Assur reeds

in 7,17 vermeld wordt – niet genoemd is, kan het op elk leger

toegepast worden. De kleding van de leider, ook hier zonder het

woord koning opgevoerd, is programmatisch van aard (vers 5), zoals

ook de vrede programmatisch beschreven is (de verzen 6-8). De

directe rede van de Heer in de verzen 9a-b verschaft de impliciete

lezer wegens het gebruik van een onbepaald voornaamwoord, in

vertaling niemand, een teksttoegang.

Een uitvoerige invulling van het Immanu-El-teken vindt plaats in

de narratieve hoofdstukken 36-39. Zoals het teken geïntroduceerd

wordt in de dagen van koning Achaz, zo vindt een realisatie

ervan plaats in de dagen van koning Hizkia. Voordat dit evenwel

plaatsvindt, wordt er in de tussenliggende hoofdstukken 13-

35 een aantal keren op gealludeerd, steeds door middel van de

eigennaam David of het woord koning.

De eerste toespeling staat in Js 16,4-5. Na een bedreiging en

onderdrukking wordt in deze perikoop de aandacht gevestigd

op de gemeenschap, waarbij de koningswoorden troon en David

gebruikt worden. De woorden rechtvaardigheid en gerechtigheid

in vers 5 zinspelen op dezelfde woorden in Js 9,6. Eveneens is

opvallend dat ook hier het woord koning zelf vermeden wordt.

Dat is niet het geval in Js 32,1-8. Ook deze tekst schetst als

protest tegen de falende koning de ideale koning. Reeds het eerste

vers geeft dit aan. De bepaling in gerechtigheid staat als inversie

voorop. Bovendien gaat de tekst over een koning (zonder bepaald

lidwoord).

Ook hoofdstuk 22 moet hier genoemd worden. De

eigennaam David komt er tweemaal in voor: in de verzen 9

en 22. In vers 9 gaat het om de stad van David, die bedreigd

wordt. Het volk probeert daarom de stad te beschermen

door nieuwe verdedigingswerken te bouwen en een nieuw

Jesaja.indd 113 26-11-2009 15:51:56

Page 114: Jesaja [Isaiah]

114

watervoorzieningsysteem (vergelijk Achaz die in Js 7,4 de

watervoorziening inspecteerde); maar ondertussen is het zijn

blik op God kwijt. In die situatie vervangt God Sjebna door

Eljakim, die God bovendien mijn knecht noemt (vers 20). Aan hem

worden de sleutels van David gegeven (vers 22). Deze intrige

anticipeert op de Hizkia-verhalen: Eljakim heeft daar inderdaad

de functie die hij hier van Sjebna overneemt. Maar hoofdstuk 22

eindigt in mineur. Daarmee lijkt eveneens op de Hizkia-verhalen

geanticipeerd te worden, aangezien ook hoofdstuk 39 in zekere

zin met een donker vooruitzicht eindigt. Daar het slot van Js 39 de

dood van Hizkia vooronderstelt, krijgt ook het grafmonument in

22,16 significantie.

Het uitgangspunt voor Achaz in Js 7,1-17 en voor Hizkia in 36-

39 is identiek: beiden worden geconfronteerd met een militaire

dreiging gericht tegen Jeruzalem. Deze militaire actie wordt

in beide verhalen in het eerste vers met behulp van het woord

opgaan beschreven (Js 7,1 en 36,1). Ook de locatie waar het verhaal

aanvangt, is eender: aan het einde van de weg naar het bovenbassin aan de

weg van het vollersveld in Js 7,3 en aan de weg naar het bovenbassin aan de weg

van het vollersveld in 36,2. Beide koningen worden door de profeet

Jesaja toegesproken met de woorden: vrees niet! (Js 7,4 en 37,6), een

oproep om de militaire bedreiging niet te vrezen. Beide koningen

krijgen vervolgens de gelegenheid om een teken te accepteren dat

de redding van Jeruzalem garandeert (Js 7,10-12 en 37,30-32).

Verder contrasteren Achaz en Hizkia alleen maar. In dat

contrast lijkt Hizkia de invulling van de Immanu-El. Dat Hizkia

een invulling van de Immanu-El is, blijkt alleen al uit het feit

dat hizkia als personage optreedt vanaf Js 36,1. Dit betekent

namelijk dat het huis van David niet met het personage achaz

ten onder is gegaan, maar dat continuering een feit is. Daarbij

is het wel opvallend dat het personage hizkia niet als zodanig

geïntroduceerd wordt in het verhaal; sterker nog, nergens in het

Jesaja.indd 114 26-11-2009 15:51:56

Page 115: Jesaja [Isaiah]

115

boek Jesaja wordt, in tegenstelling tot Achaz in Js 7,1, vermeld

wiens zoon hij is, zoals in het bijzonder in 1,1; 36,1; 38,9.

De eigennaam David, zoals deze ook voorkwam in Js 7,2.13;

9,6, komt wel voor in de Hizkia-verhalen: 37,35; 38,5. Zoals David

het achterliggende motief is bij de Immanu-El, is David dat

eveneens bij de aankondiging van Jeruzalems redding in 37,21-35.

Maar dat geldt niet alleen voor de bevrijding van Jeruzalem, maar

ook voor Hizkia’s redding. Jesaja spreekt in Js 38,5-6 over de God

van jouw (= Hizkia’s) vader David. Verder leggen de woorden vrede in Js

9,5 en 38,17; 39,8, koningschap in Js 9,6 en 37,16 en geest in 11,2-4 en

38,16 deze realiseringsrelatie.

De bevrijdingsaankondiging van Jeruzalem in Js 37,30-32 laat

een overvloed aan voedsel zien, onder meer aangegeven met het

woord oogst. Deze overvloed kwam ook voor in Js 7,15 in het teken

van de Immanu-El in het begrip boter en in de vervolgteksten

aangaande de Immanu-El in de oogst in 9,2 en de vruchtbaarheid

in 11,1.

Ook het kernbegrip van de tot de impliciete lezer gerichte

verzen 9c-d in hoofdstuk 7, vertrouwen, keert terug in de Hizkia-

verhalen in Js 38,3.18-19; 39,8.

Toch valt Hizkia niet samen met de Immanu-El. De positie

van de begrippen vrede en vertrouwen in Js 39,8 geven dit duidelijk

aan. Overigens, de bevrijding van Jeruzalem in Hizkia’s dagen zal

blijken slechts een tijdelijke te zijn.

Een en ander komt ook scherp naar voren in het feit dat het

personage hizkia in hoofdstuk 39 alles, ieder ding, laat zien aan

het Babylonische gezantschap; een handeling waar het personage

jesaja bepaald niet over te spreken is. Hizkia is blijkbaar toch niet

volledig in staat onderscheid te maken tussen goed en kwaad,

zoals de Immanu-El dat kan (Js 7,15).

Zo wordt tevens duidelijk dat de positieve relatie ten

opzichte van de volkeren, die in hoofdstuk 11 voor de Immanu-El

beschreven wordt, niet gerealiseerd is met Hizkia.

Jesaja.indd 115 26-11-2009 15:51:56

Page 116: Jesaja [Isaiah]

116

De incomplete invulling van de Immanu-El in Hizkia, vóór

de ellips tussen Js 39,8 en 40,1, evoceert daarom een nieuwe

realisering na de ellips. Omdat de rol ‘koning’ niet bepaald wordt

door het woord koning, kan deze rol in de hoofdstukken 40-66

vorm krijgen in de Knecht.

In het boek Jesaja manifesteert de Knecht zich als de leider van de

groep rondom hem. Het personage knecht wordt daarom als een

individu voorgesteld, zoals ook de leiders achaz en hizkia als een

individueel personage optraden en eveneens zoals de immanu-el

en zijn tekstuele uitweidingen. Maar daarnaast heeft de Knecht,

juist in zijn betrokkenheid op de groep rondom hem, ook een

collectief element, wederom evenals de Immanu-El.

Dit verklaart tevens waarom de Knecht enerzijds een taak

heeft ten opzichte van Israël (Js 42,6; 49,5.8; 53,8), maar anderzijds

soms ook in contrast tot het volk Israël staat. De Knecht luistert

naar God in Js 50,4-5, terwijl dat van het volk niet gezegd kan

worden in 42,19-20; 43,8; 48,8. Het volk is blind (Js 42,19), terwijl

de Knecht juist de ogen van de blinden opent (42,7). Terwijl de

Heer in Js 43,4 veel geeft in ruil voor het leven van het volk, geeft

de Knecht in 53,8.11-12 zijn eigen leven om velen te redden. Het

volk is gestraft voor zijn eigen overtredingen (Js 40,2; 43,27-28;

50,1), terwijl de Knecht lijdt voor de zonden van anderen (53,4-6).

De taak van de Knecht en die van het volk worden bovendien

als eender voorgesteld. De Heer wil zich verheerlijken zowel in

zijn volk in Js 44,32, als in zijn Knecht in 49,3. Zoals de Heer in Js

49,2 handelt met de mond van de Knecht, doet hij dat in 51,16 met

de mond van het volk. Zowel de Knecht in Js 49,2 als het volk in

51,16 bewaart de Heer in de schaduw van zijn hand. Beiden, Knecht en

volk, ontvangen dan ook de geest des Heren (Js 42,1; 44,3).

Juist deze éne Knecht, nadat hij zijn leven heeft prijsgegeven,

is beloofd dat hij zaad zal zien (Js 53,10). Vanaf de perikoop Js 52,13-

Jesaja.indd 116 26-11-2009 15:51:56

Page 117: Jesaja [Isaiah]

117

53,12 wordt het woord knecht dan ook niet meer in het enkelvoud

gebruikt in het boek Jesaja, maar alleen nog in het meervoud.

De eerste keer dat de knechten voorkomen, in Js 54,12, gebeurt dit

vanuit het perspectief van Sion; de tweede keer, in 56,6, vanuit het

perspectief van de vreemdeling die zich bij de Heer aansluit. De

invulling van het zaad van de Knecht is een open kwestie en vindt

vorm in de knechten, die, net als de Knecht (bijvoorbeeld Js 49,4),

verbonden zijn met gerechtigheid (54,17 en 56,1).

Na Js 56,1-8 komt het woord knechten pas weer voor in 63,17,

maar het blijft wel als een aposiopesis (= literaire verzwijging)

in de tekst aanwezig. Het einde van deze aposiopesis resulteert

in een identificatie van de knechten met de slachtoffers van de

onderdrukkers.

De Knecht, als leider van het ideale volk Gods, heeft koninklijke

kenmerken, juist zoals de eveneens transhistorische Immanu-El.

Alleen al de aanduiding knecht zelf laat dit zien: David wordt op

meerdere plaatsen met deze titel benoemd, zoals in 2 S 3,18; 7,8;

1 K 11,13.32.34.36.38. Ook in het boek Jesaja wordt David met het

woord knecht betiteld, namelijk in Js 37,35.

Ook het gebruik van andere woorden wijst op de koninklijke

aard van de Knecht. Het werkwoord verkiezen wordt in het boek

Jesaja zowel voor de Knecht (42,1; 45,4) als voor de knechten

(65,9.15.22) gebezigd, maar ook voor David in Ps 89,4. Het

woord geest dat in de hoofdstukken over Davids koningschap

een belangrijke rol speelt (1 S 16,13; 2 S 23,2), wordt niet alleen

in Js 11,2-4 gebruikt voor de tot Spruit uit de stronk van Jesse

geworden Immanu-El en in het geschrift over Hizkia in 38,16,

maar ook voor de Knecht in 42,1.

De overeenkomst tussen Knecht en de koninklijke

leidersfiguur wordt in het boek Jesaja nog vergroot, daar er maar

twee zieke personages in voorkomen: hizkia in hoofdstuk 38 en de

knecht in Js 52,13-53,12. De ziektebeeldspraak komt verder nog

Jesaja.indd 117 26-11-2009 15:51:56

Page 118: Jesaja [Isaiah]

118

voor in Js 1,5-6. Hizkia bidt om eigen genezing, maar de Knecht

trekt door geheel het lijden heen. Hoewel Hizkia’s genezing op

het eerste gezicht continuering lijkt te waarborgen, ligt voor zijn

zonen in hoofdstuk 39 toch ballingschap in het verschiet. De

dood van de Knecht lijkt een einde aan continuïteit te betekenen,

maar verschaft hem juist blijvende continuïteit in zijn zaad (Js

53,10).

Het voorzetsel met, zoals dat voorkomt in de naam Immanu-

El, met óns God, geeft de hoofdcategorie aan van Gods relatie met

David en diens huis (zie vooral: 2 S 7,9; 1 K 1,37; 11,38-39; 2 K

18,3-7; Ps 89,25). Dit voorzetsel wordt eveneens voor de Knecht

gebruikt en wel in Js 41,10.

Hier is ook Js 55,3-5 van belang. Het is de enige tekst na de

ellips tussen de hoofdstukken 39 en 40 waarin de eigennaam

David voorkomt. Het begrip verbond zinspeelt daarbij ook op het

Davidshuis (zie ook: 2 S 23,5; Ps 89,4.29.35.40; Jr 33,21; 2 Kr 13,5;

21,7).

In de uitwerking van de Immanu-El in Js 6-12 komen nog

verdere aspecten voor die ook voor de Knecht opgaan. In Js

11,10 en 11,11-16 wordt een positieve relatie ten opzichte van de

volkeren getekend. De Knecht wordt tot een licht voor de volkeren

(Js 49,6; 51,4). Daarbij valt, net als in Js 11,10, in 49,22 het woord

banier.

De eenheid van het boek Jesaja is niet gelegen in de continuering

van eigennamen als rollen. Alleen de rol van het personage god /

de heer wordt door middel van dezelfde naam in het gehele boek

Jesaja voortgezet en, in het kielzog daarvan, geldt dat ook voor

de rol van Sion/Jeruzalem. De continuïteit van de rollen bevindt

zich op een ander niveau. De focus is gericht op hoe de leider

en het volk Gods eruit zouden moeten zien en op de spanning

die dit ideaal teweegbrengt. De eerste spanning krijgt vorm in

de confrontatie tussen Achaz en Hizkia als koningen van Juda

Jesaja.indd 118 26-11-2009 15:51:56

Page 119: Jesaja [Isaiah]

119

met de Immanu-El in Js 7,14-15 en zijn verdere vormgevingen in

8,23c-9,6 en 10,28-11,16 als referentiepunt. Hizkia blijkt daarbij

toch niet de eindrealisatie van het Immanu-El-teken te zijn en

verdwijnt in de ellips tussen de hoofdstukken 39 en 40. Juist deze

ellips evoceert een nieuwe realisatie in de vorm van de Knecht.

Deze wordt daarmee de continuering van de Immanu-El.

Het gaat echter niet alleen om de ideale gemeenschap

rondom de ideale leider als personages in de tekst, maar ook

om de mogelijkheden voor de impliciete lezer daaraan te

participeren. Bij de Immanu-El speelt de impliciete lezer een

grote rol. Deze wordt primair uitgedrukt in het gebruik van de

eerste persoon meervoud in de naam Immanu-El: met óns God.

Ook bij de Knecht speelt de impliciete lezer een voorname rol. De

anonieme, transhistorische Knecht zal zaad zien (Js 53,10). Dit zaad

was de Knecht reeds in Js 44,3 toegezegd. In het boek Jesaja neemt

dit zaad allereerst de vorm aan van de knechten. Uiteindelijk

komen deze knechten tot spreken in Js 63,7-64,11, waar zij

zichzelf presenteren met een eerste persoon meervoud. Deze

ontwikkeling verloopt aldus parallel aan die van de Immanu-El,

waar de groep rondom de Immanu-El ook tot spreken komt,

namelijk in Js 9,2-6, eveneens met gebruikmaking van de eerste

persoon meervoud. Op gelijke wijze heeft de impliciete lezer

derhalve ook toegang tot het geestelijk nageslacht van de Knecht.

Hierbij speelt ook naar de impliciete lezer de lering een rol. De

lering zal uitgaan van de Knecht, zelfs tot aan de kustlanden (Js 42,4;

51,4), de in het bijbelse wereldbeeld meest verafgelegen gebieden.

Als de lering overal kan komen, dan ook tot de impliciete lezer.

Deze beweging verloopt eender als bij de Immanu-El. De lering

speelt daar een rol zowel in Gods onderricht in Js 8,16 als in het

onderricht van het personage jesaja in 8,20-23b, die als het ware de

eerste participant in de Immanu-El is.

Jesaja.indd 119 26-11-2009 15:51:56

Page 120: Jesaja [Isaiah]

120

De rol ‘vijand’ in het boek Jesaja

Naast de rol ‘koning’, de rol van de ideale leider van het ideale

volk, komt in het boek Jesaja ook een tegenrol voor. Deze is met

het woord vijand of een synoniem daarvan aan te duiden. De rol

‘vijand’ is evenwel zeer complex in het boek Jesaja.

De echte vijanden zijn in het boek Jesaja interne vijanden.

De vijanden bevinden zich niet buiten, hetzij buiten Jeruzalem,

hetzij buiten de door de ideale leider geleide groep, maar binnen.

Alle interne vijanden zijn bovendien vanzelf vijanden van God.

Op deze wijze wordt het begrip ‘vijand’ dan ook geïntroduceerd

in het boek Jesaja in 1,24 en behandeld tot aan het einde in

66,6.14.

In het kielzog van deze vijanden komen ook vijanden voor in

de vorm van buitenlandse onderdrukkers, in het bijzonder de

supermachten Assur en Babel.

Het specifieke kenmerk van deze externe vijanden is hun

instrumentaliteit: deze vijanden zijn slechts een werktuig in de

hand van de Heer. Geconfronteerd met zijn vijanden, dat wil dus

zeggen met de interne vijanden, mobiliseert God deze externe

vijanden. Nadat zij hun taak uitgevoerd hebben, kunnen ze

verdwijnen. Het probleem is evenwel dat op dat moment die

instrumentele vijanden er zelf anders over denken. In reactie

daarop keert God zich ook tegen deze externe vijanden. Dit geldt

voor beide supermachten, Assur alsmede Babel.

De instrumentele vijand Assur wordt voorafgegaan door

Rezin. Hij fungeert slechts als voorspel op Assur. In Js 7,1-17 is

duidelijk dat achter Rezin Aram verborgen zit en achter Aram

weer Assur. De slotaanduiding van vers 17 de koning van Assur

maakt duidelijk dat in het kielzog van deze kruimelvijand de

grote vijand Assur klaar staat om te komen. Dit idee wordt in de

beeldspraak van Js 8,6-8 hernomen: het volk maakt zich alleen

Jesaja.indd 120 26-11-2009 15:51:56

Page 121: Jesaja [Isaiah]

121

maar blij ten koste van Rezin, maar heeft niet door dat daarachter

een verwoestende rivier komt aangestroomd. Pas in Js 9,10 wordt

duidelijk dat de Heer erbij betrokken is, daar Rezin nu zelf

slachtoffer wordt van een externe, door de Heer verordineerde

vijand.

Assurs instrumentaliteit komt expliciet aan de orde in Js 10,5-

15, een directe rede van God. Voor God is Assur niet meer dan een

roede en een stok (vers 5). Assur daarentegen denkt dat het zelf de

touwtjes in handen heeft. In zijn directe rede in de verzen 8b-11

drukt Assur dit uit door zijn hofbeambten koningen te noemen

en nog meer door alle goden van alle steden die hij overwonnen

heeft, dan wel wenst te overwinnen, inclusief Samaria en

Jeruzalem, afgoden te noemen. In zijn tweede directe rede in de

verzen 13b-14 geeft Assur aan dat hij alles op eigen kracht doet en

als onafhankelijk, autonoom opererend persoon. De reactie van

God komt in vers 15: hij is degene die de roede vasthoudt, niet de

roede zichzelf. Overigens, het feit dat Assurs directe redes ingebed

waren in die van God, laat reeds zien dat Assur niet zelfstandig

optreedt.

Twee conclusies worden in Js 10,24-26 uit deze

instrumentaliteit getrokken. De eerste is dat Gods volk, in vers

24 aangeduid als mijn volk, helemaal niet bang behoeft te zijn voor

Assur. Het volk kent immers Gods optreden in het verleden, dat

duidelijk maakt dat Assurs onderdrukking niet anders is dan die

van Egypte. De tweede is dat God optreedt tegen Assur, en wel op

dezelfde manier met de roede zal slaan als in het verleden Egypte.

Deze roede komt in Js 30,31 nogmaals voor ten aanzien van het

optreden van de Heer tegen Assur.

Assurs instrumentaliteit en diens verzet daartegen keert

in de hoofdstukken 36-39 terug. De Assyrische delegatie vóór

Jeruzalems stadsmuur, bij monde van de Rab-Sjaqeh, weigert

Hizkia koning te noemen, maar ondertussen beschouwt het

zichzelf in Js 36,4 wel als de grote koning (met bepaald lidwoord).

Jesaja.indd 121 26-11-2009 15:51:56

Page 122: Jesaja [Isaiah]

122

De manier waarop Assur spreekt, verraadt zijn vermeende

autonoom optreden: alsof het om een Godsorakel gaat, zoals in

Js 37,6 zo heeft de Heer gesproken: ‘…’, zo spreekt Assur over zichzelf in

36,4 zo heeft de grote koning gesproken: ‘…’ en in 36,16 zo heeft koning Assur

gesproken: ‘…’ Ook de inhoud van Assurs woorden liegen er niet

om: Js 36,16c-17 lijken vol van bijbelse taal, maar toch is het land

waarover Assur spreekt, een land van koren en most, een land van brood en

wijngaarden, niet het beloofde land, het land overvloeiende van melk en

honing (zie onder meer: Gn 27,28; Ex 3,8.17; 13,5; 33,3; Lv 20,24; Nu

13,27; 14,8; 16,13-14; Dt 6,3; 8,8-9; 26,9; 27,3; 33,28; Joz 6,5; zie ook:

Jr 11,5; 32,22; Ez 20,6; Jl 3,18).

Zoals Assur in hoofdstuk 10 in twee directe redes het woord

voert, zo doet hij dat in Js 36-37 ook in 36,4b-10 en 36,12b-20. Ook

hier gaat het in de tweede directe rede om de krachteloosheid van

de goden van de overwonnen, dan wel te overwinnen gebieden.

Het antwoord van God laat niet lang op zich wachten. In Js 37,4

blijkt dat God de woorden van Assur, die door hemzelf gezonden

was, als opstand tegen God zelf beschouwt.

Opnieuw wordt vervolgens de oproep van God aan het volk

verwoord niet te vrezen (Js 37,6). Met name de verzen 26 en 28

maken duidelijk dat God degene is die dit alles heeft geïnitieerd,

niet Assur. Assur zal daarom terugkeren langs de weg die hij

gekomen was (vers 29). God slaat daarop Assur tweemaal: eerst

slaat een bode van de Heer Assur tijdens diens militaire actie

tegen Jeruzalem (de verzen 36-37), vervolgens wordt koning Assur

doodgeslagen terwijl hij een Assyrische afgod aanbidt (vers 38).

De vormgeving van Babel als externe, instrumentele vijand

verloopt parallel aan die van Assur. Ook Babel is slechts een

werktuig in de hand des Heren.

Reeds de eerste keer dat Babel buiten de opschriften

voorkomt in het boek Jesaja, wordt dit in 13,19 vastgesteld.

Retrospectief wordt deze instrumentaliteit in een satirisch lied

Jesaja.indd 122 26-11-2009 15:51:56

Page 123: Jesaja [Isaiah]

123

over Babel uitgezongen in Js 14,4c-25. Ook voor Babel worden

daarbij de woorden roede en staf (vers 5) gebruikt.

In een ingebedde directe rede van Babel in Js 14,13b-14 geeft

Babels incorrecte voorstelling weer dat hij eigenstandig kan

opereren, dat hij aan God gelijk zou zijn. De hoogte die hij meent

te zullen opstijgen, contrasteert met de diepe val de onderwereld

in die Babel in feite maakt.

Na dit sarcastische lied wordt de eigenlijke situatie

tegenover Babel, overeenkomstig Js 13,9, in 14,22 opnieuw

verwoord. Deze inclusie bevestigt de ondergang van Babel en de

verantwoordelijkheid van de Heer daarvoor.

De hele perikoop Js 13,2-14,23 wordt gefundeerd op een

uitspraak van de Heer in het verleden in vers 24: de Heer van de

heirscharen had gezworen: ‘…’ Deze uitspraak in het verleden gaat

blijkens vers 25 over Assur. Assur wordt aldus de historische

garantie van het optreden van de Heer tegen Babel. De

parallelliteit tussen Assur en Babel wordt daarmee nog vergroot:

zoals Rezin de historische garantie is dat de Heer optreedt tegen

Assur, is Assur dat met betrekking tot het optreden van de Heer

tegen Babel. Deze functie van Assur met betrekking tot Babel

wordt bevestigd in Js 52,4.

In hoofdstuk 39 wordt niet expliciet duidelijk gemaakt

of Babel op eigen gelegenheid (wat dan dus door God niet

zal worden geduld) of op initiatief van de Heer komt. Wel is

duidelijk dat God van alles van doen heeft met Babels bezoek

en de consequenties ervan. Het open einde van hoofdstuk 39

suggereert in ieder geval dat voor Babel de zaak niet gesloten zal

zijn wanneer het Hizkia’s zonen in ballingschap weggevoerd zal

hebben.

In hoofdstuk 47 komt met betrekking tot Babel nog eenmaal

hetzelfde procédé voor met betrekking tot zijn vermeende

zelfstandigheid. In de verzen 6a-c laat God weten dat híj het

was die zijn volk in de hand van Babel uitleverde. Maar, zoals

Jesaja.indd 123 26-11-2009 15:51:56

Page 124: Jesaja [Isaiah]

124

de verzen 6d-7 aangeven, Babel begon zijn taak los van God uit

te voeren. Opnieuw wordt hierbij gebruik gemaakt van een

ingebedde directe rede van Babel in de directe rede van God,

waarmee ook literair zichtbaar wordt dat Babels vermeende

zelfstandigheid een verzinsel is. God treedt derhalve op tegen

Babel en neemt haar status weg (in hoofdstuk 47 is Babel als

vrouw voorgesteld). Zwijgend moet zij, Babel, neerzitten: Babel

heeft geen enkele directe rede meer, zelfs geen ingebedde, om nog

iets te zeggen.

Ten gevolge van hun instrumentaliteit vormen de externe

vijanden een keten. De toekomst van Assur is reeds verborgen

aanwezig in het lot van Rezin en zijn kompanen, die Assur

voorafgingen. Js 7,17.20; 8,5-8 geeft aan dat Assur door God

gebruikt wordt ter vervanging van Rezin: het ene instrument

wordt vervangen door het andere, ook door het nieuwe

instrument het oude te laten verjagen.

En zoals het Rezin vergaan is, zo vergaat het ook Assur. Met

behulp van het nieuwe werktuig Babel wordt Assur verjaagd. En

zoals het Assur vergaan is, vergaat het Babel. Daarvoor neemt God

als nieuw instrument de Meden in Js 13,17-18. In Js 43,14 spreekt

God weliswaar ook van een nieuw instrument dat Babel moet

vervangen, maar zonder dit met een eigennaam in te vullen.

Vanuit deze invalshoek is het niet verwonderlijk dat ook

Kores als een instrument van Godswege wordt voorgesteld. Het

is immers God die Kores opdracht geeft tot handelen, tot militair

handelen (Js 44,28; 45,1). De positieve of negatieve draagwijdte van

dit handelen zal afhangen van hoe het instrument zelf tegen zijn

afhankelijkheid van God aankijkt.

Wat dat betreft, gelijkt Kores op de Immanu-El en op de

Knecht. Kores wordt daarom in Js 45,1 messias genoemd. Maar

verder verschilt Kores van hen, omdat hij als extern instrument

geen concentratiefiguur is met het oog op het volk Gods.

Jesaja.indd 124 26-11-2009 15:51:56

Page 125: Jesaja [Isaiah]

125

De neiging van de externe vijanden zich onafhankelijk te

achten, wordt met behulp van twee semantische woordvelden

weergegeven. Het eerste is dat van de hybris.

In Js 10,5-19 beschrijft de Heer Assurs houding met de

woorden trots en hooghartigheid (vers 12). Hetzelfde aspect van de

hoogmoed komt in de Hizkia-verhalen terug in Js 37,22c-29.

Voor Babel, parallel aan Assur, geldt hetzelfde. Met name in

de hoofdstukken 13-14 en 46-47 wordt het hoogmoedselement

uitvoerig beschreven, onder meer opnieuw met het woord

hooghartigheid (Js 13,19; 46,13).

Overigens worden in het kielzog van Assur en Babel ook an-

dere volkeren vanuit de diagnose ‘hoogmoed’ neergezet, in het

bijzonder in de hoofdstukken 13-23. Zo wordt Moab van hoog-

moed beschuldigd in Js 16,6 en Tyrus in 23,9. De hoogmoedbe-

schrijvingen worden soms nog versterkt door gebruik te maken

van het beeld van de hoge ceders van de Libanon (Js 2,13; 10,33).

Overigens functioneert hoogmoed niet als hét onderscheid

tussen volkeren en Godsvolk. Als het volk Gods het op eigen

houtje meent te kunnen, dan geldt voor hen net zo zeer

het hoogmoedverwijt als tegen de volkeren die als externe,

instrumentele vijanden fungeren. Dit geldt zowel voor Samaria /

Efraïm (Js 9,8; 28,1.3.4) als voor Jeruzalem / Sion (3,16.18; 4,2; 20,5;

28,5). Dat hybris ook het Godsvolk aangerekend kan worden,

wordt nog eens versterkt door het feit dat niet alleen Babel te

vergelijken is met Sodom en Gomorra (Js 13,19), maar Jeruzalem

evenzeer (1,10-11).

Het Hebreeuwse woord voor hooghartigheid, een negatieve

betekenis, kan ook de positieve betekenis van tooi hebben. In

het laatste hoofdtekstblok komt deze positieve betekenis voor

Jeruzalem voor en verdwijnt de negatieve. In deze positieve zin

wordt Jeruzalem getooid in Js 52,1; 60,7.19; 62,3 en de tempel in

64,10.

Jesaja.indd 125 26-11-2009 15:51:56

Page 126: Jesaja [Isaiah]

126

Het tweede woordveld waarvan gebruik gemaakt wordt, is

dat van ‘plannen maken’. Het onafhankelijke optreden van de

instrumentele vijanden behelst een plan dat indruist tegen Gods

plan.

Het contrast tussen het plan van God en het plan van

een externe vijand komt scherp naar voren in Js 14,24-27. Het

werkwoord een plan maken en het zelfstandig naamwoord plan

komen in deze perikoop maar liefst viermaal voor ten aanzien

van God (de verzen 24, 26 en 27): God maakt zijn plan en voert

het plan ook uit zoals hij het opgesteld heeft. Assurs plan kan

God niet breken, maar God breekt wél Assur wegens diens niet-

werkend tegenplan.

Het is opvallend dat het eerste tegenplan dat in het boek

Jesaja voorkomt, van Rezin en de zijnen stamt. In Js 7,5-6

verwoordt hij zijn plan: optrekken tegen Juda, het veroveren,

innemen en iemand anders, een zekere Taba’al, er tot koning

maken. Uiteraard slaagt Rezins plan niet. Ook hier speelt literair

dat Rezins directe rede waarmee hij zijn plan onder woorden

brengt, een diep ingebedde directe rede is in de directe rede van

God. Alleen via Gods visie is het tot mislukken gedoemde plan

van Rezin hoorbaar. Dat het plan niet slaagt, wordt duidelijk

in de Immanu-El. Wanneer deze geboren wordt, ontvangt hij

programmatische namen in Js 9,5. Een van die namen luidt: maker

van wondervolle plannen. Js 11,2 neemt dit op waar de Spruit uit de

stronk van Jesse een geest ontvangt om plannen te maken.

Overigens valt ook bij deze semantiek op dat het maken van

eigen plannen geen onderscheidend aspect is tussen het Godsvolk

en de externe vijandvolkeren. In Js 29,15; 30,1 geldt het verwijt van

eigen plannenmakerij het volk van de Heer.

Na de ellips tussen Js 39,8 en 40,1 komt alleen nog maar het

positieve plan Gods aan de orde in 40,13-14; 41,28; 44,26; 45,21;

46,10-11; 47,13. Zelfs in de hoofdstukken 46-47, die gericht zijn

tegen Babels eigenwaan, is er geen plaats voor Babels tegenplan.

Jesaja.indd 126 26-11-2009 15:51:56

Page 127: Jesaja [Isaiah]

127

Naast Assur en Babel vragen evenwel nog drie andere volkeren

aandacht. Allereerst is dat Egypte. Egypte wordt primair gebruikt

in het boek Jesaja als historische garantie van Gods optreden,

zoals Assur dat is ten opzichte van Babel en, daarvoor, Rezin ten

opzichte van Assur (zie met name: Js 10,24.26).

Het is om die reden dat Assurs optreden met Egypte wordt

vergeleken. Dat gaat zelfs zó ver, dat Js 7,18 Assur uit Egypte laat

aanmarcheren.

Bij de bevrijding terug naar Jeruzalem/Sion klinkt dan

ook de bevrijding uit Egypte mee, waarin zich eveneens een

ruimtelijk bewegingsaspect bevindt. In Js 11,11-16 wordt dit zelfs

nadrukkelijk naar voren gebracht, met name in vers 16. Ook in Js

27,12-13; 43,3; 45,14; 52,4 komt dit aan de orde.

Niet alleen Egypte wordt gebruikt als historisch appèl, maar ook

de topografische eigennamen Sodom en Gomorra.

In de beschrijving van Babels brutaliteit wordt in Js 13,19

teruggegrepen op Sodom en Gomorra. Deze referentie versterkt

Babels ondergang in de hoofdstukken 13-14.

In Js 1,10-11 worden Sodom en Gomorra voor het Godsvolk

gebruikt. Het perspectief is echter anders dan bij Babel: hier

is niet ondergang aan de orde, maar wordt, retrospectief, het

overleven van de ondergang verwoord.

Als laatste vraagt Edom aandacht. Edom neemt een bijzondere

plaats in het boek Jesaja in en is daarmee een tweevoudige

uitzondering in vergelijking met de andere volkeren. Edom

wordt nergens in het boek Jesaja gebruikt als historische garantie

vanuit een verleden perspectief. Edom is daarentegen steeds

contemporain. Bovendien komt Edom alleen voor in voor

Jeruzalem/Sion positieve tekstpassages

Wanneer in Js 11,14 een bevrijding terug naar Jeruzalem/Sion

beschreven wordt, houdt dit tevens een strafexpeditie in tegen

Jesaja.indd 127 26-11-2009 15:51:56

Page 128: Jesaja [Isaiah]

128

Edom. Ook in Js 34,5-6 is het gericht dat aan Edom voltrokken

wordt, de uitdrukking van de bevrijding die Jeruzalem/Sion

ten deel valt. Hetzelfde procédé doet zich voor in Js 63,1, waar

God optreedt tegen Edom precies na Gods terugkeer tot Sion/

Jeruzalem, die in hoofdstuk 62 besproken is.

De rol ‘Sion/Jeruzalem’ in het boek Jesaja

De rollen ‘koning’ en ‘vijand’ zijn steeds gerelateerd aan het volk

Gods, hetzij positief, hetzij negatief. Het positieve deel van het

Godsvolk is op haar beurt steeds verbonden met Sion/Jeruzalem.

Het is daarom opvallend dat Sion/Jeruzalem, door personificatie,

een eigen rol gaat spelen in het boek Jesaja.

In de vormgeving van deze rol blijft wel gelden dat Sion/

Jeruzalem een topografische plek blijft. Terwijl andere rollen

onderhevig zijn aan ruimtelijke bewegingen, blijft Sion/

Jeruzalem op haar plaats. Alleen in Js 49,21 wordt Sion in

ballingschap gevoerde genoemd; maar deze uitspraak vindt plaats in

een directe rede van God, die Sion sprekend opvoert om haar een

situatie te laten beschrijven die de facto al niet meer klopt.

De personificatie van Sion/Jeruzalem wordt reeds zichtbaar in

de gebruikte terminologie van de woorden dochter en maagd. De

uitdrukking dochter Sion komt door heel het boek Jesaja voor (1,8;

10,32; 16,1; 52,2; 62,11). In Js 37,22 is zij uitgebreid tot maagd dochter

Sion. In dit vers komt ook de constructie dochter Jeruzalem voor. Ook

de uitdrukking de dochter (van) mijn volk in Js 22,4 kan als aanduiding

van de hoofdstad beschouwd worden.

Eenmaal als dochter of maagd aangeduid, begint Sion/

Jeruzalem een vrouwenrol te spelen. Deze rol wordt reeds in

het inleidende hoofdtekstblok zichtbaar. In Js 1,1-31 speelt de

eens getrouwe veste de rol van hoer in de verzen 21-26. Pas nadat de

Heer opgetreden is tegen haar en de getrouwe veste opnieuw

Jesaja.indd 128 26-11-2009 15:51:56

Page 129: Jesaja [Isaiah]

129

getrouw geworden is, wordt haar identiteit onthuld in vers 27

met de eigennaam Sion. Zo wordt vanaf hoofdstuk 1 duidelijk dat

Sion niet alleen gerelateerd is aan de Heer, maar deze relatie ook

onder druk staat en wel wegens Sion. Dit accordeert met de rol

‘vijand’: de echte vijand bevindt zich niet buiten Sion – dat zijn

eigenlijk alleen maar instrumentele vijanden die de Heer ter hand

genomen heeft juist omwille van Sion – maar in Sion.

De meest uitvoerige personificatie van Sion in vrouwenrollen

vindt plaats in Js 49,1-50,3. In deze tekstpassage wordt niet

alleen over Sion gesproken, zij neemt ook zelf deel aan de

communicatie, daar zij in vers 14 zelf het woord neemt. Sion geeft

in haar in het verleden geplaatste directe rede aan dat zij zich

verlaten voelt. Dit werkwoord roept het beeld op van een vrouw die

door haar echtgenoot in de steek gelaten is, maar verwijst tevens

naar de afwezigheid van haar zonen en dochters, haar inwoners.

Sion presenteert zichzelf als een manloze en, indirect, als een

kinderloze vrouw.

In het antwoord van de Heer in Js 49,15 wordt het beeld van

verlatenheid overgenomen, maar dan primair in het kader van

een kind dat door zijn moeder verlaten zou zijn, waarbij de Heer

de rol van de moeder speelt. De afwezigheid van zonen en doch-

ters behandelt de Heer in de daaropvolgende verzen 16-21. De

Heer geeft aan dat de situatie geheel anders is dan Sion voorstelt:

hij, als moeder, vergeet Sion niet en Sions kinderen zijn ook niet

meer afwezig. Overigens, de voorstelling van de Heer als moeder

vindt in zekere zin indirect plaats. Het woord moeder zelf wordt

gereserveerd voor Sion alleen in Js 50,1.

In de directe redes in Js 49,22-24, 49,25-26 en 50,1-3 staan de

kinderen centraal. Tot dezen spreekt de Heer over een (overigens

niet-aanwezige) scheidsbrief (vers 1). Dat roept een forse spanning

op in deze tekstpassage. De scheiding heeft immers van doen

met de relatie tussen Sion en de Heer, maar de reden voor de

scheiding wordt niet bij Sion gelegd, maar bij Sions kinderen. En

Jesaja.indd 129 26-11-2009 15:51:56

Page 130: Jesaja [Isaiah]

130

hoewel gezegd wordt dat Sion weggestuurd is (vers 1), is Sion niet

van plaats veranderd, maar haar kinderen wél, weg, verkocht als

zij zijn. Het bestaan van een scheiding wordt door de Heer als

zodanig niet ontkend, wél het bestaan van een scheidsbrief, die

de scheiding definitief en wettig zou maken. Het beste bewijs

voor de afwezigheid van zo’n scheidsbrief is dat de Heer er zelf als

afwezig over spreekt. Zo concludeert de Heer uit het feit dat Sion

niet kinderloos is, dat zij evenmin manloos zou zijn.

Echo’s van deze personificatie van Sion komen voor in Js

51,17-52,12. Hoewel Sion geen zelfstandige rol speelt in deze

tekstpassage, is de communicatie wel op haar gericht. Sion wordt

erin voorgesteld als een moeder, zoals het werkwoord baren in vers

18 aangeeft.

Ofschoon in Js 54,1-10 evenmin van een volledige

personificatie van Sion sprake is, wordt haar vrouwenrol in

deze tekstpassage wél zichtbaar. De focus ligt opnieuw bij Sions

kinderen. Sion wordt aldus tot moeder en tot echtgenoot. De

moederrol wordt uitgedrukt met woorden als baren en weeën (vers

1), haar rol als echtgenote met het woord weduwschap (vers 4). Zoals

de scheidsbrief niet echt bestond, zo bestaat Sions weduwschap

evenmin echt. Om dit duidelijk te maken, gebruikt de Heer in

zijn directe rede het werkwoord iemand tot vrouw nemen. Overigens,

zo min de Heer direct moeder genoemd wordt in Js 49,1-50,3, zo

min wordt de Heer direct aangeduid met het woord echtgenoot.

Het werkwoord iemand tot vrouw nemen komt nog voor in Js

62,4-5, waarbij het eveneens gaat om de herstelde relatie tussen de

Heer en Sion. Via de beeldspraak van bruid en bruidegom komt

het opnieuw tot een vorm van personificatie van Sion.

De moederrol verschijnt nog eenmaal in het boek Jesaja,

namelijk in Js 66,7-14. Niet alleen wordt opnieuw het werkwoord

baren gebruikt (de verzen 7-9), maar ook het woord moeder is

gebezigd. Opvallend genoeg wordt dit woord niet voor Sion

gebruikt, maar in een vergelijking voor de Heer om zijn relatie met

Jesaja.indd 130 26-11-2009 15:51:57

Page 131: Jesaja [Isaiah]

131

Sions kinderen aan te geven.

Wegens haar vrouwenrol gaat Sion een parallelle rol spelen ten

opzichte van de mannenrol Knecht. Beiden hebben immers een

nauwe band met de Heer, waarin een moederelement een rol

speelt. De Knecht is namelijk vanaf de moederschoot door de Heer

geroepen (Js 49,1), terwijl de Heer zich in 49,15 als een moeder

gedraagt ten opzichte van Sion.

Ook volkeren hebben een identieke reactie ten opzichte van

beiden: koningsfiguren buigen voor de Knecht in Js 49,7, terwijl ze

dat ook doen voor Sion in 49,23.

Zowel Sion als de Knecht bevinden zich, minstens

aanvankelijk, in een negatieve situatie van verlatenheid en pijn.

De woorden die daarvoor gebruikt worden, komen voor Sion en

de Knecht veelvuldig overeen. Voor beiden geldt dat het lijden

ontvangen wordt vanwege de Heer. Voor Sion wordt daartoe in

Js 40,2; 51,17 de uitdrukking uit de hand van de Heer gebruikt. Bij

de Knecht wordt de arm van de Heer genoemd in Js 53,1. In beide

gevallen gaat het bovendien om een lijden dat in zekere zin

buiten proportie is. In Js 40,2 wordt het woord dubbel gebruikt

om Sions ellende te beschrijven, terwijl de Knecht zijn leven tot

schuldoffer geeft in 53,10.

Het einde van het lijden wordt voor beiden gekenmerkt door

een omvangrijk nageslacht. In Js 49,20 is sprake van een menigte

kinderen, zodat Sion ruimtegebrek krijgt. Het zaad van de Knecht

(Js 53,10) ontwikkelt zich tot knechten, die Juda zullen bewonen

(65,8) en aan Sion gerelateerd zijn (66,14).

In dit kader ontvangen zowel Sion als de Knecht een (nieuwe)

naam. In Js 62,2 wordt Sion medegedeeld dat zij met een nieuwe

naam genoemd zal worden. Dat brengt met zich mee dat namen

als verlatene en woestenij tot het verleden behoren (vers 4), maar

de namen mijn welbehagen en gehuwde klinken. De Knecht wordt

vaak bij name genoemd (Js 43,1; 45,3-4; 49,1), zonder dat evenwel

Jesaja.indd 131 26-11-2009 15:51:57

Page 132: Jesaja [Isaiah]

132

concrete (eigen)namen genoemd worden. De enige uitzondering

is Js 48,1, waar de Knecht met de eigennaam Israël aangeduid

wordt.

In het kielzog van Sion en de Knecht krijgen ook de inwoners

van Sion nieuwe namen: eiken van gerechtigheid en planting van de

Heer om te verheerlijken (Js 61,3), priesters van de Heer en dienaren van onze

God (61,6), en het heilige volk (met bepaald lidwoord) en door de Heer

bevrijden (62,12). Ook aan de knechten wordt in Js 65,15 een andere

(nieuwe) naam beloofd. Zelfs zij die zich van buitenaf bij de Heer

aansloten, ontvangen zijnentwege een naam (Js 56,5).

Hier wordt een parallellie met de Immanu-El zichtbaar die in

Js 7,14 en 9,5 eveneens expliciet namen toebedeeld krijgt.

Als tegenpool van Sions vrouwenrol spelen in het boek Jesaja

andere volkeren soms ook een vrouwenrol.

Voornamelijk wordt deze vormgegeven door Babel in

hoofdstuk 47. Parallel aan Sion in Js 37,22 wordt Babel er in

vers 1 maagd dochter Babel genoemd, wat voortgezet wordt in de

verzen 1 en 5 met de dochter der Chaldeeën. Omdat Babel zich als een

onafhankelijk opererende heerseres beschouwt (vers 7), besluit God

tot haar ondergang. In haar ondergang wordt Babel als een vrouw

voorgesteld. In de verzen 1-7 vindt een openbare striptease plaats,

mogelijkerwijze als uitdrukking van seksueel oorlogsgeweld

tegen vrouwen. Vervolgens wordt Babel als een kinderloze vrouw

neergezet, met name in de verzen 8-9. Babel is aldus al haar

bestaansmogelijkheden kwijt: én haar bezittingen én haar man

en kinderen. Deze vrouwenrol van Babel is reeds voorbereid in de

hoofdstukken 13-14. In Js 13,8 wordt het woord weeën gebruikt om

de pijn van Babels ondergang aan te geven.

Ter voorbereiding op Babels vrouwenrol treden in hoofdstuk

23 Sidon en Tyrus als vrouwen op. De uitdrukking maagd dochter

Sidon in vers 12 is hier dan ook opvallend. Sidon en Tyrus worden

eveneens tot kinderloze vrouwen. Daarnaast speelt Tyrus ook de

Jesaja.indd 132 26-11-2009 15:51:57

Page 133: Jesaja [Isaiah]

133

rol van hoer in de verzen 15-18. Hoewel daarmee Tyrus lijkt op

Sion in Js 1,21-26, is het grote verschil dat Tyrus aangeeft ermee

door te gaan.

Op deze manier bereiden Sidon en Tyrus niet alleen de

vrouwenrol van Babel voor, maar contrasteren zij tevens met

Sion/Jeruzalem.

Jesaja.indd 133 26-11-2009 15:51:57

Page 134: Jesaja [Isaiah]

134

Jesaja.indd 134 26-11-2009 15:51:57

Page 135: Jesaja [Isaiah]

135

De weg van de impliciete lezer door het boek Jesaja heen

Inleiding

In de hoofdstukken 3 tot en met 6 heb ik telkens één aspect

laten zien dat dwars door het boek Jesaja heen loopt, binnen de

structuur die ik in hoofdstuk 2 ontvouwd heb. Al deze aspecten

van ‘tijd’, ‘decor’ en communicatieve setting van impliciete

auteur, discursor/narrator en personages worden gebruikt om te

kunnen communiceren met de impliciete lezer (en, belangrijk

voor met name de diachrone vraag naar het boek Jesaja, de

afgeleide impliciete lezer).

Verschillende technieken worden gebruikt om deze

impliciete lezer te bereiken. Allereerst zal ik in dit hoofdstuk

deze technieken bespreken. Daarna wil ik laten zien waar deze

technieken in het boek Jesaja worden aangewend om door dat

boek heen een weg te creëren voor de impliciete lezer. Stap voor

stap wil ik vervolgens deze weg langslopen.

Lezersgeoriënteerde technieken

In het boek Jesaja wordt gebruikgemaakt van vijf verschillende

lezersgeoriënteerde technieken. Eigenlijk zijn deze, zonder

dat ik dit expliciet aangegeven heb, reeds in de voorafgaande

hoofdstukken langsgekomen; hier wil ik er eerst afzonderlijk

nader op ingaan.

De lezersgeoriënteerde technieken zijn bedoeld om de

impliciete lezer te bereiken. Uiteraard kan dit meer of minder

h o o f d s t u k 7

Jesaja.indd 135 26-11-2009 15:51:57

Page 136: Jesaja [Isaiah]

136

intensief gebeuren. Ik presenteer de technieken daarom in een

opklimmende graad van intensiteit.

De eerste lezersgeoriënteerde techniek is die van de impli-

ciete lezer als narratieve waarnemer. De impliciete lezer neemt

waar wat er in een narratie, een verhaal, gebeurt. Daarbij hoeft

de impliciete lezer niet bijzonder actief te worden. Verhalen zijn

gewoonlijk in de derde persoon (hij, zij, het) geschreven; het gaat

voor de impliciete lezer als het ware om buitenstaanders.

Dit wordt anders bij de tweede lezersgeoriënteerde techniek.

Daarbij is de impliciete lezer een discursieve getuige. Een

discursieve, of betogende, tekst is wegens het gebruik van niet

alleen een eerste persoon (ik, wij), maar ook een tweede persoon

(jij, jullie) veel dynamischer naar de impliciete lezer toe. De

impliciete lezer wordt met name door het vóórkomen van de

tweede persoon de tekst ingezogen.

Nog een graad intensiever is de lezersgeoriënteerde techniek

van de ‘wij’-teksten. De eerste persoon meervoud, ‘wij’, is in

zijn gebruik ingewikkeld: bedoelt een sprekersinstantie met

‘wij’ alleen zichzelf of ook de aangesprokene(n)? Bedoelt /

bedoelen de spreker / sprekers alleen zichzelf, dan is er sprake

van een exclusief ‘wij’, maar wordt / worden de aangesprokene /

aangesprokenen mede bedoeld, dan wordt dat een inclusief ‘wij’

genoemd. Een enkelvoudige sprekersinstantie kan ‘wij’ zeggen,

waarmee hij alleen zichzelf bedoelt, zoals een koning met ‘wij’

alleen zichzelf aanduidt (een zogeheten majesteitsmeervoud).

Maar een enkelvoudige sprekersinstantie kan met ‘wij’ ook

zichzelf bedoelen inclusief de (enkelvoudige of meervoudige)

instantie die hij aanspreekt. En dat kan ook als die enkelvoudige

sprekersinstantie een koning is. Zo bedoelt de Heer in Js 6,8 met

ons in de vraagzin wie zal voor ons gaan? zichzelf als Koning, gezeten

op de troon en door hofhouding omringd. Of betrekt hij toch

ergens reeds de aangesproken ik-figuur, de profeet Jesaja, in zijn

spreken, zodat deze geen nee meer kan antwoorden?

Jesaja.indd 136 26-11-2009 15:51:57

Page 137: Jesaja [Isaiah]

137

Een meervoudige sprekersinstantie, een groep dus, kan met

‘wij’ gewoon zichzelf bedoelen, maar kan ‘wij’ ook gebruiken

om samen met zichzelf tevens de (enkelvoudige of meervoudige)

instantie die door deze groep aangesproken wordt, mee aan te

duiden. Wanneer een ‘wij’ gebruikt wordt die tevens de adressant

beoogt, een inclusieve eerste persoon meervoud, dan ontstaat een

nog dynamischer beweging naar de impliciete lezer toe dan in de

tweede lezersgeoriënteerde techniek.

Een nog intensievere betrokkenheid van de impliciete lezer

komt tot stand, wanneer deze door een van de tekstinstanties

rechtstreeks wordt aangesproken. In dat geval wordt de impliciete

lezer niet meer indirect bij het tekstgebeuren betrokken, maar

direct.

Een dergelijke situatie zal ik voor Js 7,9c-d beschrijven, waar

de narrator uit zijn verhaal 7,1-17 stapt en, als discursor, in een

terzijde de impliciete lezer direct aanspreekt met een tweede

persoon meervoud.

De vijfde lezersgeoriënteerde techniek bestaat uit het

toevertrouwen aan de impliciete lezer van implementaties voorbij

aan de tekst. Wanneer de ‘dag voorbij aan de dagen’ in Js 2,2

geïntroduceerd wordt, blijkt dat deze nergens in het boek Jesaja

als zodanig gerealiseerd wordt. Deze realisatie wordt als het ware

de impliciete lezer in handen gelegd. De impliciete lezer wordt

door middel van deze vijfde techniek niet alleen bereikt, maar

krijgt tevens de opdracht dat wat in de tekst begonnen is, voort te

zetten tot over de grenzen van de tekst heen.

Het spreekt voor zich dat binnen een en dezelfde tekst

meerdere lezersgeoriënteerde technieken tegelijk gebruikt

kunnen worden.

De lezersgeoriënteerde weg door het boek Jesaja heen

Uiteraard moet niet alleen vastgesteld worden dát en wáár deze

Jesaja.indd 137 26-11-2009 15:51:57

Page 138: Jesaja [Isaiah]

138

vijf lezersgeoriënteerde technieken voorkomen in het boek Jesaja,

maar ook waaróm zij daar en in deze vorm voorkomen. Met deze

dubbele vraag zal ik de tekstpassages langslopen die door deze

technieken gekenmerkt worden.

Jesaja 1,9-10

De inleiding in Js 1,1-31 schildert niet alleen een beeld van wat

er allemaal gaat gebeuren rond Sion/Jeruzalem, maar betrekt

daar van meet af de impliciete lezer in. Dit gebeurt door in de

verzen 9-10 gebruik te maken van een inclusieve eerste persoon

meervoud.

In de verzen 9-10 – in vertaling: Zo niet de Heer der heirscharen aan

ons een kleine rest overgelaten zou hebben, dan zouden wij als Sodom geweest

zijn, zouden wij op Gomorra gelijkend geweest zijn! Hoort het woord van de

Heer, bestuurders van Sodom, neemt ter ore de lering van onze God, volk van

Gomorra! – komt deze eerste persoon meervoud voor in de woorden

wij en onze. In beide verzen wordt deze eerste persoon meervoud

verbonden met de plaatsaanduidingen Sodom en Gomorra. Toch

geven beide verzen niet eenzelfde beeld weer: terwijl vers 10

zich afspeelt in het nu van het betoog (in vers 10 worden de

gebiedende wijzen hoort en luistert gebruikt), kijkt vers 9 terug

vanuit een toekomstige positie op een crisis die in vers 10 nog

plaats moet gaan vinden (in vers 9 wordt een als-dan-constructie

gebruikt met de modale werkwoordsvormen overgelaten zou hebben,

zouden geweest zijn en zouden gelijkend geweest zijn).

Op grond van de positionering van vers 9 ná vers 8, moet

deze ‘wij’ geïdentificeerd worden met Sion. Nadat dochter Sion

in de tekst neergezet is, komt zij aan het woord. Een adressaat

is evenwel niet geformuleerd, maar de constructie als niet … dan

… maakt zichtbaar dat de directe rede uitgesproken is tegen de

adressanten zelf.

Enerzijds ontstaat hierdoor een minimale aanduiding van

Jesaja.indd 138 26-11-2009 15:51:57

Page 139: Jesaja [Isaiah]

139

de communicatieve situatie, maar aan de andere kant wordt deze

verwijd door het gebruik van de eerste persoon meervoud. De

primaire communicatieve setting geeft een exclusief gebruik aan,

gericht op de Sionbewoners alleen, die zichzelf toespreken. Maar

de betekenisverbreding richting de impliciete lezer suggereert

juist een inclusief gebruik. De ‘wij’-tekst in vers 9 opent een

teksttoegang voor de impliciete lezer. Dit brengt tevens met

zich dat de impliciete lezer zich op een of andere manier moet

verhouden tot Sion, en wel positief; meer nog, er zelfs onderdeel

van uit kan gaan maken. Vers 9 beschrijft op deze wijze niet

alleen de ontwikkeling in de relatie tussen de Heer en zijn volk,

een ontwikkeling waarvan de aanvang in het verleden ligt en

de toekomstige ontknoping reeds verraden wordt; vers 9 maakt

tevens de impliciete lezer tot medegetuige van deze ontwikkeling

en biedt hem zelfs een toegang zélf de beoogde positieve

ontwikkeling te ervaren.

In vers 10 worden de bestuurders van het volk en het volk zelf

opgeroepen te luisteren naar het onderricht van onze God. Vanuit

het breedst mogelijke publiek van hemel en aarde in vers 2 zoomt

de tekst in waar het de adressaten betreft. In de verzen 10-20

worden diegenen aangesproken over wie in de verzen 9-10 tegen

hemel en aarde gesproken werd.

Door gebruik te maken van een inclusieve eerste persoon

meervoud vindt daarnaast echter ook een verbreding plaats.

Niet alleen de spreker betrekt zichzelf bij de aangesprokenen, als

medelid van het volk, maar ook de impliciete lezer krijgt via de

eerste persoon meervoud toegang tot het tekstgebeuren, daar onze

God ook als zijn God beschouwd moet worden.

Dat evenwel in vers 10 opgeroepen kan worden te luisteren

naar het onderricht van onze God, is in de tekst alleen mogelijk,

nadát een wij-groep zich als geredden heeft gepresenteerd in vers

9.

Op deze wijze zijn de verzen 9 en 10 tevens een voorbereiding

Jesaja.indd 139 26-11-2009 15:51:57

Page 140: Jesaja [Isaiah]

140

op de eveneens inclusief bedoelde eerste persoon meervoud in

vers 18: kom, laten we de zaak afhandelen. God biedt aan, de crisis te

overwinnen. Dat de adressaten, inclusief de impliciete lezer,

daarop in kunnen gaan, maakt de positie van de wij-groep in vers

9 duidelijk: er is een plek ná de crisis.

Semantisch wordt deze crisis parallel gezet aan de

ondergangscrisis van Sodom en Gomorra (zie: Gn 18,16-19,29).

De slechtheid van Sodom en Gomorra, uitgedrukt in hun

ongastvrijheid, leidde tot hun totale verwoesting. De slechtheid

van Sion is blijkbaar niet veel beter; de gastvrijheid (vers 21

overnachten) aan gerechtigheid verleend blijkt verleden tijd. Dat

de crisis niet tot een totale verwoesting geleid heeft, is slechts te

danken aan God.

In Js 13,19 komt het koppel Sodom en Gomorra nog eenmaal

terug in het boek Jesaja, en wel om Babel en zijn ondergang

te beschrijven. Het feit dat deze beeldspraak eerst voor Sion/

Jeruzalem gebruikt is en pas daarna voor Babel, laat zien dat

Babel niet de echte vijand is, maar deze in Sion/Jeruzalem zelf

gesitueerd moet worden.

Jesaja 2,2-5

Het tweede hoofdtekstblok van het boek Jesaja, de hoofdstukken

2-5, opent na het opschrift in 2,1 met de verzen 2-5. De

impliciete lezer wordt direct op de meest intensieve manier

bij het tekstgebeuren betrokken door gebruikmaking van de

lezersgeoriënteerde techniek van een implementatie voorbij aan

de tekst.

In deze tekstpassage speelt allereerst het tijdsmoment in vers

2 een belangrijke rol: de dag voorbij aan de dagen. Dit tijdsmoment

is niet alleen de opzet naar de dag voor / van de Heer (vanaf Js 2,12)

en naar de standaardformule op die dag (vanaf 2,20), maar tevens

een tijdsaanduiding die binnen de tekst van het boek Jesaja haar

Jesaja.indd 140 26-11-2009 15:51:57

Page 141: Jesaja [Isaiah]

141

realisatie niet zal vinden.

Niet alleen het tijdsmoment staat nog open, ook wat er

op dat tijdsmoment geschieden moet: de vredeskomst van de

volkeren. Hoezeer in het boek Jesaja deze komst soms benaderd

wordt, gerealiseerd wordt zij niet. Het is een gebeuren, dat,

evenals het tijdsmoment dat buiten het boek Jesaja valt, voorbij

ligt aan het boek Jesaja.

Daarenboven maken de verzen 2-5 gebruik van een inclusieve

eerste persoon meervoud. Een ‘wij’ komt voor in vers 3, waar

uitgesproken wordt: laat ons optrekken en hij zal ons wijzen en wij zullen

bewandelen. Voorts komt ‘wij’ ook voor in vers 5: laat ons wandelen.

Omdat deze directe redes niet als zodanig zijn gemarkeerd en

dus geen sprekende instantie ervoor opgevoerd wordt, heeft

de impliciete lezer rechtstreeks toegang tot deze directe redes.

Daarmee krijgt de gebruikte eerste persoon meervoud een sterk

inclusief karakter.

Inhoudelijk is deze tekstpassage het baken bij uitstek voor

de plaatsbepaling in het boek Jesaja: de kernlocatie is Sion/

Jeruzalem. Dit accordeert met de laatste geconcretiseerde

plaatsbepaling in het boek Jesaja in 66,6, waar de tempel voorkomt.

Zij is bovendien het referentiepunt voor de in de vorm van een

aposiopesis (= literaire verzwijging) aanwezige plaatsbepaling van

Sion/Jeruzalem.

Nog concreter wordt deze semantiek met betrekking tot de

locatie berg, die na haar introductie in vers 2 (en vers 3) nog veel-

vuldig terugkeert in het boek Jesaja: 4,5; 8,18; 10,12; 11,9; 24,23;

25,6.7.10; 27,13; 37,32; 40,9; 52,7; 65,11; 66,20. Ook de berg houdt de

focus gericht op Sion/Jeruzalem.

Jesaja 6

Met de overgang naar hoofdstuk 6 begint niet alleen het derde

hoofdtekstblok van het boek Jesaja, maar worden bovendien

Jesaja.indd 141 26-11-2009 15:51:57

Page 142: Jesaja [Isaiah]

142

lezersgeoriënteerde technieken aangewend om de impliciete lezer

aan dit hoofdtekstblok te laten participeren.

Allereerst verandert de positie van de impliciete lezer. In Js

1,1-5,30 was deze een discursieve getuige: hij was getuige van een

betoog. Vanaf 6,1 wordt hij evenwel een narratieve waarnemer.

De tekstsoort verandert van een betoog in een verhaal en daarmee

verandert de positie van de impliciete lezer ook.

Deze overgang van betoog naar verhaal wordt echter

geleidelijk voltrokken. Hoofdstuk 6 is een ik-verhaal. Dat

betekent dat een ik-instantie het verhaal als narrator vertelt en

daarin tevens als personage optreedt. Pas in Js 7,1-17 is sprake van

een hij-verhaal en is daarmee de narrator geen personage meer

binnen het verhaal. Op deze wijze wordt de eerste persoon, als een

van de kenmerken voor een discursieve tekst, nog voortgezet in

hoofdstuk 6, niet meer in Js 7,1-17.

Bovendien bewerkt deze geleidelijke overgang dat de

impliciete auteur tot personage kan worden. De door de

impliciete auteur neergezette discursor/narrator in de opschriften

Js 1,1; 2,1 onder de eigennaam Jesaja, wordt tot een personage, dat

eveneens de eigennaam JesaJa draagt. Deze eigennaam valt echter

pas in het hij-verhaal Js 7,1-17.

Binnen al deze communicatieve veranderingen, waarin

personages ontstaan, wordt voorts zorgvuldig het personage

de heer opgevoerd als het eerste koningspersonage (de verzen

1-3); eerder dus dan het personage achaz, dat in het verhaal de

toenmalige concrete koning in Jeruzalem is en dat overigens

als handelend personage met zijn eigen naam aangeduid pas

verschijnt in Js 7,10. Het koningschap van de Heer God wordt

onder meer zichtbaar in het majesteitsmeervoud in vers 8.

Binnen de beschrijving van het koningschap van de Heer

treedt zijn hofhouding op, die zijn heiligheid uitroept. Serafs

staan opgesteld, boven de tronende Heer, die elkaar als in een

tableau vivant toeroepen: heilig, heilig, heilig is de Heer der heirscharen; al

Jesaja.indd 142 26-11-2009 15:51:57

Page 143: Jesaja [Isaiah]

143

wat het land vult, is zijn heerlijkheid. Deze roep heeft binnen het zich

ontwikkelende verhaal een statisch moment in zich, waardoor

de Serafijnenroep zich als boventijdelijk gaat gedragen. Het

personage de heer bewijst zich niet alleen als heilig binnen Js

6, maar is dat ook buiten het verhaal van dit hoofdstuk (zie: Js

1,4; 5,16.19.24; 10,17.20; 12,6; 17,7; 29,19.23; 30,11.12.15; 31,1;

37,23; 40,25; 41,14.16.20; 43,3.14.15; 45,11; 47,4; 48,17; 49,7; 52,10;

54,5; 55,5; 57,15; 58,13; 60,9.14; 63,10). Met deze uitroep wordt

tevens de vraag opgeroepen aan de impliciete lezer wat het land

nu eigenlijk vult en of dat waarmee het land concreet gevuld is,

Gods heerlijkheid kan vormen. In hoofdstuk 6 klinkt alleen de

onreinheid van zowel het profetenpersonage als het volk (vers 5).

En dat land lijkt op het einde van het verhaal, in de verzen 11-13,

leeg, zodat er van enige volheid van het land geen sprake meer is.

Toch klinkt door de verlatenheid en woestenij heen ook het einde

daarvan door. De ik-figuur vraagt immers aan de Heer hoelang?

(vers 11), een vraag die alleen zinvol is als er een tijdsmoment

zal zijn waarop de in vers 10 uitgesproken doofheid, blindheid

en hardheid des harten ophouden. Bovendien wordt in vers 13

het beeld van de stronk gebruikt. Deze is enerzijds het beeld van

de totale ondergang (vers 13a), maar wordt ter afsluiting ook

gebruikt als beeld van een herstart in de vorm van heilig zaad (vers

13b).

De inhoud van de boodschap die de Heer in de verzen

9-10 aan de profetische ik-figuur toevertrouwt is niet alleen

een contrast ten opzichte van de uitgeroepen heiligheid van

God (vers 3). Zij heeft tevens een andere functie in de relatie

tot de impliciete lezer. Met betrekking tot het driewerf heilig

is sprake van een boventijdelijke verwoording, maar dat geldt

niet voor de verzen 9-10. Deze verzen maken gewoon onderdeel

uit van de tijdsontwikkeling binnen het verhaal van hoofdstuk

6, waar eerst zien-elementen (de verzen 1-7) geschieden en

daarna hoor-elementen (de verzen 8-13). Hoezeer het aspect van

Jesaja.indd 143 26-11-2009 15:51:57

Page 144: Jesaja [Isaiah]

144

discommunicatie tussen God en volk ook ter sprake komt in het

boek Jesaja (zie bijvoorbeeld: 1,15; 28,12; 29,18; 30,9-11; 42,18; 43,8;

52,15; 59,1; 65,12; 66,4), zij heeft geen boventijdelijke waarde.

Jesaja 7,1-17

De communicatieve beweging die vanaf Js 6,1 ingezet is naar de

impliciete lezer toe, wordt in 7,1-17 verder uitgebouwd. Van een

ik-verhaal ontwikkelt de tekst zich nu tot een hij-verhaal. Het

personage ik-figuur, die een profetische opdracht toebedeeld

krijgt, ontwikkelt zich tot het personage profeet jesaja.

Maar dat is niet de enige lezersgeoriënteerde techniek

die in Js 7,1-17 gebruikt wordt. De betrokkenheid van de

impliciete lezer wordt vergroot door een nog intensievere

lezersgeoriënteerde techniek te benutten. De impliciete lezer

wordt namelijk rechtstreeks aangesproken in het terzijde vers

9c-d vertrouwen jullie het niet, dan houden jullie het niet.

In vers 3 opent zich een directe rede die het personage de

heer spreekt tegen het personage jesaja. Omdat het personage

jesaja enkelvoud is, worden vanzelfsprekend grammaticaal

enkelvoudige elementen gebruikt, zoals de gebiedende wijzen

ga tegemoet (vers 3) en zeg (vers 4) en de persoonsaanduidingen jíj

en jouw zoon (vers 3). De tweede persoon meervoud jullie in vers 9b

kan daarom geen betrekking hebben op het personage jesaja. De

impliciete auteur stapt daarom in vers 9c-d als het ware even uit

het verhaal en spreekt de impliciete lezer rechtstreeks aan. Vers

9b vormt aldus een terzijde, dat bestaat uit een korte, krachtige

en rijmende spreuk. Wanneer het terzijde tot de impliciete lezer

voorbij is, worden de personages de heer en jesaja, die reeds

voor het terzijde optraden in het verhaal, opnieuw en met name

geïntroduceerd (vers 10).

Het terzijde van vers 9c-d is zodanig geplaatst in Js 7,1-17

dat het samenvalt met de verhaalellips. Voor het terzijde wordt

Jesaja.indd 144 26-11-2009 15:51:57

Page 145: Jesaja [Isaiah]

145

verteld dat wegens een militaire bedreiging de Jeruzalemse

koning Achaz de watervoorzieningen van de stad inspecteert.

Daarop wordt Jesaja door de Heer toegesproken om tot Achaz te

zeggen dat hij moet vertrouwen op God en derhalve verder rustig

kan blijven. Dat vervolgens Jesaja tegen Achaz deze boodschap

van God heeft overgebracht, vertelt de tekst niet. Op dat moment

staat namelijk het terzijde in de tekst. Na het terzijde gaat het

verhaal verder met de vervolgdialoog tussen de personages jesaja

en achaz en wordt dus het overbrengen van Gods boodschap

voorondersteld.

Van belang is hierbij overigens dat de precieze inhoud van

de bedreiging voor de impliciete lezer alleen bereikbaar is in

een directe rede van de vijanden in vers 6, die ingebed is in een

directe rede die Jesaja moet zeggen tegen Achaz (de verzen 4-9b),

die op zijn beurt weer ingebed is in een directe rede die de Heer

spreekt tegen Jesaja (de verzen 3-9b). Anders geformuleerd: voor

de impliciete lezer is de inhoud van de bedreiging ver weggestopt

en bovendien alleen toegankelijk via een directe rede van de Heer.

Geen wonder dat het dreigement een ander koning te maken in

Jeruzalem geen stand zal houden.

Dat het terzijde en de ellips samenvallen in vers 9b, maakt

dat de focus gericht is op het vervolggesprek. Jesaja biedt namens

de Heer aan Achaz aan een teken te vragen. Een teken is een

aanduiding dat de geschiedenis zal verlopen zoals toegezegd.

Dat wil in deze situatie zeggen: Achaz mag een teken ontvangen

van de Heer dat de bedreiging een ander koning te maken in

Jeruzalem onzin is en dat hij dus met een gerust hart op de Heer

kan vertrouwen. Maar Achaz weigert. Daarop geeft Jesaja toch

een teken van Godswege. Uiteraard niet het teken dat Achaz

weigerde; anders zou de vraag of hij een teken zou willen hebben,

geen betekenis hebben. Jesaja geeft een teken dat, ondanks de

weigering van Achaz, vertrouwen op de Heer toch zinvol zal

blijken te zijn.

Jesaja.indd 145 26-11-2009 15:51:57

Page 146: Jesaja [Isaiah]

146

Achaz valt daarom buiten het teken. Sprak Jesaja Achaz

eerst nog aan met de woorden jouw God (vers 11), nu Achaz zijn

weigering geformuleerd heeft, is God in de woorden van Jesaja

nog slechts mijn God (vers 13). Bovendien spreekt Jesaja in zijn

directe rede in de verzen 13-17 niet zomaar Achaz aan. De eerst

aangesprokene is het huis van David (vers 13). Weliswaar behoort

Achaz daar formeel nog toe, maar hij valt er niet mee samen. Om

trouw te blijven aan het huis van David (vergelijk: 2 S 7,9; 1 K 1,37;

11,38-39; 2 K 18,3-7; Ps 89,25), heeft God Achaz niet nodig. Pas

na het teken, verwoord in de verzen 14b-15, wordt Achaz weer

aangesproken met een nadrukkelijk jíj in vers 16. Over Achaz en

de zijnen komt een boel ellende, culminerend in de koning van Assur

(vers 17).

Het teken luidt: heus! de jonge vrouw is zwanger en baart een

zoon en men zal zijn naam noemen ‘met óns: God’ – boter en honing eet

hij, omdat hij het kwade weet te verwerpen en het goede te kiezen. In dit

teken zitten verschillende communicatieve elementen. Binnen

de communicatie tussen de personages is het teken ook van

belang voor het personage achaz. Hij kan uit het teken afleiden

dat het huis van David niet tot een einde zal komen door een

vreemdeling koning te maken in Jeruzalem. Het huis van David

wordt gecontinueerd. Voor Achaz in het gunstigste geval met

zijn zoon; maar het teken laat dit in het midden. Wel maakt

het teken duidelijk dat de continuïteit niet met Achaz zal zijn,

maar dat God een herstart maakt met een nieuwe zoon die nog

geboren moet worden. Deze nieuwheid wordt onderstreept door

het woord jonge vrouw, in het bijbels Hebreeuws een technische

term waarmee een vrouw tot aan de geboorte van haar eerste kind

aangeduid wordt. Dat het plan om een vreemdeling met de naam

Tabe’al (= het goede: neen!) koning te maken, niet doorgaat, blijkt ook

uit het feit dat de koningsfiguur die de continuïteit belichaamt,

het kwade juist weet te verwerpen en het goede te kiezen.

Daarmee contrasteert deze nieuwe koningsleider ook met Achaz

Jesaja.indd 146 26-11-2009 15:51:57

Page 147: Jesaja [Isaiah]

147

zelf. Achaz weet het goede, namelijk het vertrouwen op de Heer,

niet te kiezen en krijgt daarom allerlei oorlogsellende, inclusief de

koning van Assur, over zichzelf heen. De nieuwe koning duidelijk

niet. Er heerst zelfs zoveel vrede dat er alle tijd is om van melk

boter te maken en het land, overvloeiende van melk en honing, als

het goede in het kwadraat te beleven.

Het teken speelt evenwel ook een rol in de communicatie

naar de impliciete lezer toe. De formulering van het teken

maakt van het teken een soort nu-moment, vergelijkbaar met de

heiligheidsroep in Js 6,3. Het teken heeft daardoor een functie die

uitstijgt boven dit concrete verhaal van Js 7,1-17: het teken wordt

multi-implementeerbaar. Koning Hizkia in de hoofdstukken 36-

39 krijgt trekken van deze nieuwe leider, maar dat geldt ook voor

de Knecht in Js 40-66. Sterker, de uiteindelijke realisatie mag de

impliciete lezer verstaan als gelegen voorbij aan de tekst van het

boek Jesaja zelf.

De impliciete lezer wordt voorts toegang geboden tot de

inhoud van het teken door het gebruik van het onpersoonlijk

voornaamwoord men. De tekst van het teken specificeert niet

nader wie de naam geeft aan degene die nieuwgeborene zal

worden. Dat geeft de impliciete lezer de mogelijkheid zich ook als

mogelijke naamgever te beschouwen.

De naam zelf vraagt ook aandacht. In het bijbels Hebreeuws

luidt deze naam Immanu-El. Vertaald betekent dit: met óns: God. In

deze naam valt de eerste persoon meervoud ons op. Deze eerste

persoon meervoud is op grond van de setting van de verwoording

van het teken inclusief gebruikt. Opnieuw mag de impliciete

lezer zich erin herkennen. Dat betekent dat óók de impliciete

lezer tot die wij-groep gaat behoren voor wie de nieuwgeborene

de ware leider zal blijken te zijn. Op het niveau van de personages

behoort hiertoe in ieder geval het personage jesaja, dat gezonden

door God optreedt. Zeker niet behoort hiertoe het personage

achaz. De naam van de zoon luidt immers niet God met ons, maar

Jesaja.indd 147 26-11-2009 15:51:57

Page 148: Jesaja [Isaiah]

148

met óns: God. Door deze woordvolgorde komt er nadruk op ons te

liggen en roept dat aldus een contrast op: met óns God, maar met

jóu …

Met al deze verhaalontwikkelingen is echter nog niet alles

gezegd over Js 7,1-17 waar het de impliciete lezer betreft. Voor

de personages is het een spannend verhaal. Het personage achaz

vraagt zich af of Jeruzalem (en hij als de Jeruzalemse koning)

het zal redden. Daartoe neemt hij zo zijn eigen maatregelen en

kan hij het lastig voor zijn voeten lopende personage jesaja niet

gebruiken. Maar voor de impliciete lezer herbergt de in Js 7,1-17

verhaalde bedreiging van Jeruzalem niet de minste spanning.

In vers 1 heeft de narrator reeds verraden dat de vijanden niet in

staat waren geweest tegen Jeruzalem te strijden, laat staan het in

te nemen. De impliciete lezer weet van meet af dat Jeruzalem het

zal redden. Wat de houding van Achaz ook mag zijn, de afloop

is bij de impliciete lezer – in tegenstelling tot bij het personage

achaz – al lang bekend. Door deze prolepsis, deze vooropplaatsing

van de afloop, heeft de impliciete lezer te maken met een niet-

spannend verhaal. Als narratieve waarnemer zal de impliciete

lezer van dit verhaal niet warm of koud worden. Juist daardoor

valt alle nadruk op de andere gebruikte lezersgeoriënteerde

technieken, inclusief de zeer intensieve rechtstreekse aanspreking

van de impliciete lezer. Het verhaal leert de impliciete lezer

dat híj moet vertrouwen. Het personage achaz is daarbij zijn

negatieve voorbeeld en het teken zijn baken op de weg van

Godsvertrouwen.

Op deze manier is de impliciete lezer voorbereid op

het vervolg van het boek Jesaja, dat, wanneer hijzelf in een

situatie terecht zou komen dat hij zou moeten vertrouwen, dit

vertrouwen op kan brengen, wetend dat God trouw blijft, zelfs

tegen een weigerhouding in. Dat deze oproep tot vertrouwen

zelfs reikt tot voorbij de tekst van het boek Jesaja, bewijst Mt

1,18b-25 als onderdeel van 1,18b-2,23, waar Herodes de rol van

Jesaja.indd 148 26-11-2009 15:51:57

Page 149: Jesaja [Isaiah]

149

Achaz speelt, de bode van de Heer (de engel) de rol van Jesaja en

Jesus de rol van de Immanu-El.

Jesaja 8,1-8

De volgende tekst die in het kader van lezersgeoriënteerde

technieken voor de weg van de impliciete lezer door het boek

Jesaja heen van belang is, wordt gevormd door Js 8,1-8. Deze

tekst is de start van de omgekeerde route die, komend vanuit

het tweede hoofdtekstblok van het boek Jesaja, door Js 6,1-13 en

7,1-17 gevormd wordt. Na de discursieve onderbreking in Js 7,18-

25, die door middel van de formule op die dag (de verzen 18, 20,

21 en 23) als tekstuele uitweidingen fungeren bij het verhaal in

7,1-17, keert de narratieve tekst terug van een hij-verhaal in 7,1-

17 naar een ik-verhaal in 8,1-10. Daarna starten met Js 8,11 weer

discursieve teksten, zoals in de hoofdstukken 1-5.

Opnieuw wordt de eigennaam van de ik-figuur, die zowel als

personage als in de hoedanigheid van narrator optreedt, evenals

in hoofdstuk 6, niet vermeld. Op deze wijze wordt de overgang

terug naar de discursieve wereld, waarin een eerste persoon

gebruikelijk is, bewerkt.

De voortzetting vanuit Js 7,1-17 wordt bovendien

onderstreept door de continuering van de aanwezigheid van de

Immanu-El uit het teken. In Js 8,8 is deze eigennaam, met zijn

inclusieve eerste persoon meervoud, als vocatief aanwezig. Deze

voortzetting zal in de discursieve teksten na Js 8,1-8 vorm krijgen

in vers 10, waar van de eigennaam Immanu-El een causale bijzin

gemaakt is: want met óns is God.

Maar ook de bedreiging aan het adres van koning Achaz en

de zijnen wordt gecontinueerd. In het kielzog van Rezin werd

de koning van Assur aangekondigd. Het beeld in Js 8,6-8 geeft

hieraan uitdrukking: omdat het volk niet doorheeft wat de

bevrijding van de bedreiging door Rezin behelst en zich alleen

Jesaja.indd 149 26-11-2009 15:51:57

Page 150: Jesaja [Isaiah]

150

maar verblijdt ten koste van Rezin (vers 6), laat de Heer Assur komen

als een verwoestende rivier (de verzen 7-8). Pas in Js 9,10 blijkt

de bemoeienis van de Heer met Rezin definitief, waar de vijand

Rezin zelf slachtoffer wordt van de door de Heer opgeroepen

instrumentele vijand Assur.

Deze instrumentaliteit wordt nog eens onderstreept door het

feit dat God in Js 7,17; 8,5-8 Assur lijkt te gebruiken om Rezin te

verjagen. Het ene instrument (Rezin) wordt zo door het andere

instrument (Assur) vervangen, door tevens het nieuwe instrument

in te zetten tegen het oude.

In het korte verhaaltje Js 8,1-10 onderneemt op Gods

initiatief de ik-figuur, het personage jesaja, een schrijveractiviteit

(vers 1). De communicatie die de ik-figuur op gang moet

brengen, vraagt alle zorg. Daarom moet er een groot schrijfbord

genomen worden en in een schrift dat iedereen kan lezen geschreven

worden. Wat er gelezen moet worden, kan aldus geen probleem

meer zijn; ook niet voor de impliciete lezer. Bovendien neemt

God als initiatiefnemer van deze onderneming zich tevens twee

betrouwbare getuigen (vergelijk ook: Dt 17,6-7; 19,15-16), om de

betekenis van de tekst te onderstrepen (vers 2). Op het bord staat

de naam van de toekomstige zoon van Jesaja: Spoedig Roof Buit Nabij.

In Js 7,1-17 werden de eerste leden van de wij-groep van de

Immanu-El, naast de impliciete lezer, gevormd door Jesaja en zijn

zoon Rest Terug. Met deze nieuwe zoon ziet de impliciete lezer de

wij-groep groeien. De geboorte van Jesaja’s nieuwe zoon verloopt

parallel aan de aankondiging van de geboorte van de Immanu-El.

Niet zozeer overeenkomstig woordgebruik (zwanger zijn en baren

in Js 7,14 en 8,3) toont dit aan, dan wel het feit dat de Heer zelf de

geboorte aankondigt en bewerkt. Ook de naamgeving gaat terug

op wat de Heer gezegd heeft. Daarbij komt dat de discursieve

tekst na het verhaal in Js 8,1-8 aangeeft deze zoon Spoedig Roof Buit

Nabij, samen met Jesaja’s zoon Rest Terug, als tekens van de kant van de

Heer te beschouwen (vers 18).

Jesaja.indd 150 26-11-2009 15:51:57

Page 151: Jesaja [Isaiah]

151

Jesaja 8,11.17-23b

Met Js 8,11 is de tekst terug in de discursieve wereld. Omdat

vanaf vers 17 bovendien sprake is van een ik-discursie, namelijk

een betogende tekst die gekenmerkt wordt door een ik-figuur (=

het personage jesaja), ontstaat er een specifieke werking naar de

impliciete lezer toe.

Een narratie wordt altijd op een nu-moment verteld, maar

vindt niet altijd op een nu-moment plaats. In de bijbel spelen alle

narraties standaard in het verleden. Dit betekent dat de impliciete

lezer altijd een terugkijkende positie inneemt. Ook een discursie

heeft een nu-moment voor het tijdstip van uitspreken. Deze

wordt in de ik-discursie van Js 8,17-23b versterkt door het feit dat

het uitsprokene samenvalt met het uitspreken ervan. Dit wordt

bewerkt door het feit dat de ik-figuur, het personage jesaja, en de

discursor in deze discursie convergeren.

Het beroep op de Heer door de ik-figuur, en daarmee

dus tevens door de discursor, krijgt aldus een algemene

betekeniswaarde, geldend op elk tijdstip. Op deze wijze vertoont

deze oproep overeenkomsten met de heiligheidsroep in Js 6,3 en

het teken in 7,14b-15.

Alvorens de ik-figuur, het personage jesaja, onderricht geeft,

heeft de Heer in de verzen 11-16 onderricht gegeven. Vers 16 is

daarbij de climax: de Heer wil dat zijn getuigenis en lering onder

zijn leerlingen bewaard blijft. Het personage jesaja, samen met zijn

kinderen, zijn de eerste leerlingen van de Heer. Maar de tekst

biedt wegens zijn karakter als ik-discursie de mogelijkheid aan

de impliciete lezer zich ook als leerling van de Heer te kunnen

verstaan.

Door deze lezersgeoriënteerde techniek, verborgen in de

uitdrukking mijn leerlingen (vers 16), bewijzen de leerlingen zich als

de invulling van de wij-groep rond de Immanu-El in Js 7,14b-15,

waarbij van een parallelle lezersgeoriënteerde techniek gebruik

gemaakt is.

Jesaja.indd 151 26-11-2009 15:51:57

Page 152: Jesaja [Isaiah]

152

In het onderricht van Jesaja zijn de verzen 19-20a te verstaan

als een hypothetische discussie tussen de leerlingen van de

Heer en diens tegenstrevers. Deze hypothetische discussie wint

bovendien aan emotie, omdat de diverse reacties steeds bondiger

– en wel elliptisch – geformuleerd worden en daarom vanuit de

voorafgaande zinnen steeds meer aangevuld moeten worden.

Stel nu, zo legt Jesaja uit, dat ze jullie zeggen: ‘Gaat te rade bij de

voorvaderen en bij de waarzeggers, die lispelen en fluisteren!’, dan moeten

jullie zeggen: ‘Gaat een volk niet bij zijn God te rade?!’ Maar, zo vervolgt

Jesaja, als ze dan daartegenin zeggen: ‘Ten gunste van de levenden

moet men te rade gaan bij de doden!’, dan moeten jullie zeggen:

‘Nee, je moet te rade gaan bij God overeenkomstig het onderricht

en overeenkomstig het getuigenis!’ Als de impliciete lezer zich in de

voorafgaande verzen als leerling van de Heer is gaan verstaan,

klinkt dit onderricht van Jesaja ook voor hem.

Jesaja 9,5

Ook in Js 9,5 als onderdeel van de perikoop 8,23c-9,6 wordt

intensief van lezersgeoriënteerde technieken gebruik gemaakt.

Js 8,23c-9,6 behelst een continuering van de Immanu-El

uit de voorafgaande tekstpassages. Met de vroegere smaad wordt

teruggegrepen op de crisissituatie rond het personage achaz.

Wordt bij Achaz gesproken van een zwangerschap, thans vindt

de geboorte plaats van de aangekondigde zoon. Semantische

motieven accentueren deze voortgang. De overvloedige spijs

van de Immanu-El en zijn volgelingen (Js 7,15.22) wordt

gecontinueerd in een overvloedige oogst (9,2).

Deze tekstpassage maakt gebruik van een eerste persoon

meervoud (aan ons tweemaal in vers 5), waardoor in de verzen

2-6 een directe rede ontstaat. Op deze wijze komt de groep rond

de Immanu-El tot spreken. Maar tevens wordt hiermee bereikt

dat de eerste persoon meervoud van de eigennaam Immanu-El

Jesaja.indd 152 26-11-2009 15:51:57

Page 153: Jesaja [Isaiah]

153

gecontinueerd wordt in vers 5.

De context maakt deze lezerstoegang evenwel nog

breder. Er worden geen bedreigingen genoemd waartegen de

nieuwgeborene zich zou moeten verzetten, in tegenstelling tot

Js 7,1-17 waarin naast Rezin en zijn kornuiten ook Assur nog

opduikt. Bovendien worden in Js 9,5 geen eigennamen gegeven

aan de nieuwgeborene, maar programmatische namen: maker

van wondervolle plannen, heldhaftige held, vader voor eeuwig, vorst van

vrede. Daarbij wordt weliswaar het zelfstandig naamwoord koning

vermeden, maar wel de link gelegd met David, de enige eigennaam

die hier klinkt. Dit alles betekent dat hier sprake is van een

perikoopoverstijgende naamsverwoording. De concrete invulling

van de Immanu-El is aan de impliciete lezer.

Jesaja 10,28-11,16

De perikoopoverstijgende verwoording herhaalt zich bij de twijg

van de stronk Jesse (Js 11,1), die als volwassen leider optreedt na de

zwangerschap en geboorte in de voorafgaande tekstpassages.

Opnieuw is sprake van een ideale leider, uitgerust met gaven

van de geest van de Heer (Js 11,2). Een concrete eigennaam draagt hij

evenwel niet. De enige eigennaam die klinkt, is die van Jesse, de

vader van David.

Met de eigennaam Jesse wordt aangesloten bij de nieuwheid

die in Js 7,14b-15 ten aanzien van de Immanu-El en diens afkomst

beschreven wordt.

Ook een beschrijving van een bedreiging ontbreekt in

zekere zin. In Js 10,28-34 wordt weliswaar een militaire opmars

geschilderd, gericht tegen Jeruzalem, maar wie deze aanvalsweg

gaat, wordt verzwegen. Hoewel het vanuit vers 27 voor de hand

ligt aan Assur te denken, kan de impliciete lezer telkens opnieuw

de verzen 28-34 benutten. In het verlengde daarvan geldt dat ook

voor de opgevoerde ideale leider.

Jesaja.indd 153 26-11-2009 15:51:58

Page 154: Jesaja [Isaiah]

154

Deze leider krijgt vervolgens wel een veel bredere taak in

de door middel van de inleidingformules op die dag beschreven

tekstuele uitweidingen in vers 10 en de verzen 11-16. Zijn taak

stijgt uit boven die voor het Godsvolk. Alle volken worden

genoemd: zowel de grootmacht Egypte als de grootmacht Assur.

Jesaja 12

Het hoofdtekstblok Js 6-12 vindt zijn voltooiing in de keten

van oproepen die hoofdstuk 12 vormt. Allerlei zenderinstanties

krijgen een rol om deze keten te vormen vanuit de discursor aan

uiteindelijk alle volkeren toe.

De impliciete lezer is hier allereerst discursieve getuige.

Maar dan wel van een tekst waarvan zijn implementatie voorbij

ligt aan de tekst van het boek Jesaja zelf. Daarmee lijkt Js 12 sterk

op 2,2-5 dat eveneens vooruitgrijpt op een voorbij aan de tekst

van het boek Jesaja. Hoewel de impliciete lezer niet rechtstreeks

aangesproken wordt, krijgt hij daarmee wel een taak om deze

implementatie juist ook voorbij aan de tekst mogelijk te maken.

Jesaja 13-14

Met de hoofdstukken 13-14 start het vierde hoofdtekstblok van

het boek Jesaja, ingeleid met een opschrift in 13,1. De impliciete

lezer bevindt zich in een uitvoerige discursieve omgeving.

Door dit opschrift wordt de impliciete lezer als discursieve

getuige neergezet: hij krijgt discursieve teksten, namelijk

uitspraken (Js 13,1; 15,1a; 17,1a; 19,1a; 21,1a.11a.13a; 22,1a; 23,1a),

voorgeschoteld. Het lijkt of na de intense lezersgeoriënteerde

techniek van hoofdstuk 12 de rust is weergekeerd.

Maar schijn bedriegt. Aan het begin van Js 13-35 wordt

Rezin (7,1; 8,6) niet gecontinueerd met Assur, maar met Babel.

Van deze verschuiving is de impliciete lezer observator vanuit

Jesaja.indd 154 26-11-2009 15:51:58

Page 155: Jesaja [Isaiah]

155

Js 6-12. In Js 7,17 dreigt reeds in het kielzog van Rezins militaire

expeditie tegen Achaz de koning van Assur. Vervolgens lijkt deze in

zijn opmars in 10,28-32 – de derde persoon meervoud in vers 28

verwijst terug naar wee Assur in vers 5 – door de Heer gesmoord

en vernietigd in de verzen 33-34. Zoals het personage achaz niet

bang behoeft te zijn voor Rezin en diens kornuiten, behoeft de

impliciete lezer evenmin bang te zijn, bijvoorbeeld voor Assur;

immers de impliciete lezer is observator ervan hoe Assur eveneens

faalt in zijn boze militaire plannen en zijn opmars strandt. Aan

het begin van het nieuwe hoofdtekstblok, in Js 13-14, is Assur

echter vervangen door Babel. Hiermee wordt van de impliciete

lezer gevraagd nu hetzelfde vertrouwen in de Heer op te brengen

als hij daarvoor heeft opgebracht tijdens de dreiging van Assur,

een vertrouwen dat contrasteert met de falende Achaz tijdens de

miserabele bedreiging door Rezin.

Om de impliciete lezer maximaal uit te dagen, is een zo

eenvoudig mogelijke lezersgeoriënteerde techniek gebruikt,

namelijk een waarbij de impliciete lezer discursieve getuige is.

Tegenover dit alles staat dat Js 13-14 start vanuit het

perspectief van de reeds plaatsgevonden ondergang van Babel.

Er wordt zelfs een spotlied gezongen op Babels diepe val in Js

14,4c-21. Dit perspectief op Babel doet denken aan de prolepsis

(= literaire vooropplaatsing) in Js 7,1 ten opzichte van Rezin en de

zijnen.

Dit perspectief wordt versterkt door de wijze waarop in Js

14,24a een Godsspraak over Assur gekoppeld is aan de tekst over

Babel. De werkwoordsvorm (hij) had gezworen heeft namelijk een

terugkijkend perspectief. Bovendien zegt de Heer vervolgens in

deze directe rede eerst dat Hij uitvoert wat hij bedenkt en waartoe

hij besloten heeft, om daarná pas te spreken over Assur.

Voorts wordt zowel van Assur als van Babel gesproken in

termen van instrumentaliteit. Assur is een instrument in de

hand van de Heer. Dit blijkt reeds bij de vermelding in Js 7,17,

Jesaja.indd 155 26-11-2009 15:51:58

Page 156: Jesaja [Isaiah]

156

waar de causatieve werkwoordsvorm (hij) doet komen gebruikt is.

Dat de Heer Assur doet komen, is niet hetzelfde als dat Assur uit

zichzelf komt. Assur wil evenwel meer zijn dan een instrument,

zoals blijkt uit Js 10:5-11 en 10,15-19. Het einde van Assurs

instrumentaliteit betekent automatisch het einde van Assurs

bedreiging (Js 10,20). Het is opvallend dat met name in Js 14,5-7

dezelfde wens om meer te zijn dan instrument, Babel in de mond

gelegd wordt. De volgende semantische parallellen tussen Assur

en Babel worden hierbij gebruikt:

stok Assur 9,3; 10,5.15.24 // Babel 14,5

roede Assur 10,5.15 // Babel 14,5

toorn Assur 10,5 // Babel 13,13; 14,6

gramschap Assur 10,5 // Babel 13,5

Dezelfde thematiek komt overigens ook voor in Js 37,21-35 ten

aanzien van Assur, terwijl het werkwoord afdalen in Js 14,11.15.19

voor Babel ook in 47,1 voor Babel gebruikt wordt.

Ondanks hun sterke semantische overeenkomsten vallen

Assur en Babel toch ook weer niet samen. Ze verschillen wat hun

komst naar Jeruzalem betreft. Maar dat zal duidelijk worden in de

hoofdstukken 36-39.

Jesaja 20

Binnen de positie van de impliciete lezer, uitgedrukt in de

lezersgeoriënteerde techniek van de discursieve getuige, wordt

in het vierde hoofdtekstblok van het boek Jesaja één keer

omgeschakeld naar een narratie. Dit gebeurt in hoofdstuk 20.

In het verhaal, dat per definitie terugkijkend is, wordt nog

even gerefereerd aan Assur en zijn militaire actie. En zoals de

impliciete lezer vanuit de prolepsis (= literaire vooropplaatsing)

in Js 7,1 kan transponeren dat Assur ook hier zal falen waar het

Jesaja.indd 156 26-11-2009 15:51:58

Page 157: Jesaja [Isaiah]

157

om Jeruzalem en het Davidshuis gaat, faalt Assur in hoofdstuk 20

inderdaad ten opzichte van Jeruzalem met het Davidshuis. Hij

komt niet verder dan Asdod.

Jesaja 25,9

In de twee subsecties bij Js 13-23, te weten de hoofdstukken 24-27

en 28-35, komt telkens nog één lezersgeoriënteerde techniek voor.

Binnen Js 24-27 betreft dit 25,9.

In deze tekst wordt de lezersgeoriënteerde techniek van een

‘wij’-tekst gebruikt. Via de onpersoonlijke uitdrukking men wordt

een wij-groep opgevoerd die God als onze God prijst.

Deze ‘wij’-tekst gaat echter nog boven zichzelf uit, omdat

de realisatie van de onthulling van de volkeren (vers 7) nog open

staat en niet in de tekst zelf gerealiseerd wordt. Daarmee wordt

tevens de lezersgeoriënteerde techniek voorbij aan de tekst van

het boek Jesaja aangewend.

Wellicht dat deze lezergerichtheid verder ondersteund wordt

door de semantiek van het feestmaal (tweemaal in vers 6, met voorts

de uitdrukkingen belegen wijnen, verrukkelijke uitgelezen gerechten en

belegen gelouterde wijnen), dat bij de Immanu-El aanwezig is in de

royale spijs van boter en honing (Js 7,15.22) en overvloedige oogst

(9,2).

Jesaja 29,11-12 en 34,16-17

In Js 28-35, de tweede subsectie bij de hoofdstukken 13-23, wordt

de vierde lezersgeoriënteerde techniek aangewend. De impliciete

lezer wordt opgeroepen Gods beschermende inzet zelf na te lezen

in het boek van de Heer. Op twee plaatsen wordt de impliciete

lezer hiertoe aangezet: in Js 29,11-12 en in 34,16-17.

Het is de Heer die het land toedeelt en zorg draagt voor het

altoosdurende bezit ervan. In die zorg past dat de Heer Jeruzalem,

Jesaja.indd 157 26-11-2009 15:51:58

Page 158: Jesaja [Isaiah]

158

in Js 29,1 aanwezig in de symbolische naam Ariël (= Vuurhaard),

beschermt tegen militaire dreiging, van wie deze ook uit mag

gaan. In 34,5-6 wordt deze bedreigingsrol door Edom gespeeld.

Jesaja 36-37

Met Js 36,1 begint een groot narratief deel binnen het boek Jesaja.

De overgang vanuit de discursie naar deze narratie wordt niet

voorbereid, zoals bij de start van het narratieve deel dat met Js 6,1

begon. Het optreden van een personage genaamd profeet jesaja

(Js 37,2.5.6.21) is immers voor de impliciete lezer geen verrassing

meer.

De impliciete lezer wordt tot narratieve waarnemer. En op

het eerste gezicht lijkt hij waarnemer van een spannend verhaal:

Jeruzalem met zijn koning – in dit geval niet Achaz, maar Hizkia –

wordt bedreigd. In tegenstelling tot Js 7,1-17 wordt de ontknoping

niet reeds van tevoren gegeven en blijft het verhaal dus spannend

tot het slot, zeker omdat de dreigende vijand Assur steeds dichter

bij komt, vanuit Lakis naar Libna richting Jeruzalem (Js 37,8) en de

Assyrische opperbevelhebber zich reeds voor de stadsmuur heeft

gemeld (36,2).

Zoals bij een keurig spannend verhaal komt de ontknoping

pas op het einde. Het blijkt een happy end te zijn: Jeruzalem wordt

gespaard. Eerst wordt de koning van Assur met een gedecimeerd

leger weggejaagd van Jeruzalem (Js 37,36-37), om vervolgens zelf

vermoord te worden (37,38).

Toch is het verhaal voor de impliciete lezer niet op deze wijze

spannend. De impliciete lezer is namelijk in Js 7,9c-d, tijdens het

verhaal waarin het personage profeet jesaja het personage achaz

opriep tot vertrouwen, zélf al opgeroepen vertrouwen aan de dag

te leggen. De impliciete lezer kan de spanning van de narratie in

hoofdstukken 36-37 daarom probleemloos aan. Hij kan reeds bij

de aanvang in Js 36,1 vertrouwen en dan blijkt dat vertrouwen

Jesaja.indd 158 26-11-2009 15:51:58

Page 159: Jesaja [Isaiah]

159

niet ijdel geweest te zijn, want het verhaal loopt ook inderdaad

goed af.

Semantisch wordt de impliciete lezer geholpen door het

personage hizkia, de opvolger van Achaz, op dezelfde locatie neer

te zetten als Achaz (Js 36,2 de weg naar het vollersveld naar het einde

van de waterleiding van de bovenste vijver parallel aan 7,3 de weg naar het

vollersveld naar het einde van de waterleiding van de bovenste vijver). Door

deze locatie weet de impliciete lezer dat de vertrouwensoproep

van wezenlijk belang is. En de impliciete lezer weet er gehoor aan

te geven.

Jesaja 38

Hoofdstuk 38 biedt een parallel verhaal bij Js 36-37. Terwijl

Jeruzalem belegerd wordt, wordt Hizkia, de koning te Jeruzalem,

ziek.

De impliciete lezer, vertrouwd met vertrouwen-hebben,

weet reeds vanuit de hoofdstukken 36-37 dat Jeruzalem gespaard

zal worden en kan daarom, zeker ook wegens de eenheid tussen

koning en zijn volk, erop vertrouwen dat tevens Hizkia gespaard

zal worden.

Hoofdstuk 38 is daarom als het ware niet bedoeld voor het

vertrouwen van de impliciete lezer, maar voor het vertrouwen van

het personage hizkia.

In Js 36,2, aan het begin van de narratie in de hoofdstukken

36-37, is Hizkia op dezelfde locatie neergezet als Achaz. Dit roept

uiteraard de vraag op of er een onderscheid zal zijn tussen deze

twee personages.

Dat onderscheid tussen beide personages komt het sterkst

naar voren met betrekking tot van de Godstekens. In Js 37,20

wordt een eerste teken, binnen de narratie van de hoofdstukken

36-37, verwoord in de mond van de profeet jesaja, gericht aan

hizkia. De acceptatie ervan wordt indirect verondersteld door de

Jesaja.indd 159 26-11-2009 15:51:58

Page 160: Jesaja [Isaiah]

160

goede afloop voor het belegerde Jeruzalem. Semantisch wordt deze

versterkt door de overvloedige oogst die aangekondigd wordt en

terugverwijst naar Js 9,2 (en 7,15).

In hoofdstuk 38 wordt dit contrast tussen de personages achaz

en hizkia aangevuld en expliciet gemaakt met een nieuw teken,

toegesneden op Hizkia zélf. Terwijl Achaz het teken weigert en er

niet om wenst te vragen (Js 7,10-12) en er een ander teken door de

profeet Jesaja in de plaats gesteld moet worden (7,14b-15), vindt bij

Hizkia acceptatie van het teken plaats (38,7-8) en vraagt hij ook zelf

om een teken (38,22).

Semantisch neemt de onderwereld daarin een speciale positie

in. In Js 7,11 zou Achaz zelfs een teken in de diepte mogen vragen.

Maar de onderwereld is geen goede plek: het is een plaats waar

Hizkia niet naar toe wil gaan wegens de afwezigheid van God (Js

38,10.18). Op deze wijze gaat het personage hizkia in de aanname

van het teken niet alleen contrasteren met het personage achaz,

maar tevens met de onderwereld. Het is overigens opvallend dat

Babel, die in hoofdstuk 39 zal opduiken, in Js 14,9.11.15 met de

onderwereld wordt verbonden.

Toch is het niet zo dat er voor de impliciete lezer niets te

doen is. Omdat de verhaalstof in chronologische tijdsvolgorde

verteld wordt, eindigt het verhaal met de vraag van Hizkia om

een teken voor zijn opgang naar het huis van de Heer (vers 22).

De impliciete lezer wordt verondersteld in staat te zijn deze

narratieve slotvraag te beantwoorden.

Jesaja 39

De narratie Js 39 is echter een heel ander verhaal dan de narratieve

teksten in de hoofdstukken 36-38. Het gaat nu niet om Assur,

maar om Babel. En dat maakt veel uit, zowel op het niveau

van de personages als van de impliciete lezer. Beiden, zowel

het personage hizkia als de impliciete lezer, hebben geleerd te

Jesaja.indd 160 26-11-2009 15:51:58

Page 161: Jesaja [Isaiah]

161

vertrouwen en dat ook in de praktijk bewezen; beiden hebben dat

nader geleerd via een eigen route in de narraties in Js 36-38. Hoe

gaan ze daarmee om in hoofdstuk 39?

Het personage hizkia reageert enthousiast op de komst van

Babel en laat in vers 2 aan Babel alles zien, zowel zijn financiële

mogelijkheden (schatkamer, zilver, goud), als zijn religieuze

mogelijkheden (reukwerk, kostbare olie), alsmede zijn militaire

mogelijkheden (wapenhuis, voorraadkamers). Wat is het personage

hizkia van plan? Voor een oorlog heb je wapens nodig, voorraden

in geval van een langdurige belegering, vanzelfsprekend geld, en,

om de steun van Babel te krijgen, uiteraard ook een religieuze

deal. Maar nergens in het verhaal wordt verteld dat Hizkia ook

daadwerkelijk oorlogsplannen heeft. Of is het personage hizkia

alleen maar overmoedig? Een gevoel van onschendbaarheid

dat uitgroeit tot vermetel vertrouwen? Maar ook hierover geeft

het verhaal geen eensluidende informatie. Wel is duidelijk dat

het personage profeet jesaja furieus is. Namens God kondigt

hij de komst van dagen aan (vers 6), zoals hij de komst van dagen

aankondigde aan Achaz (Js 7,16-17). Zoals de dagen bij Achaz

gevuld waren met de koning van Assur (Js 7,17), zijn zij bij Hizkia

gevuld met de koning van Babel (39,7). In Js 7,17 komen deze dagen

over Achaz en zijn volk (over jou en over jouw volk), in 39,7 komen

ze over Hizkia’s zonen. Terwijl Achaz niet gespaard wordt, blijft

Hizkia dat wel, maar zijn zonen niet.

Hoewel het personage hizkia wel vertrouwen kon opbrengen,

in tegenstelling tot het personage achaz, faalt hij toch in de

narratie Js 39. De ballingschap ligt in het verschiet, maar wordt

slechts aan zijn zonen gekoppeld.

Voor de impliciete lezer is de overgang van Assur naar

Babel niet nieuw; de overgang tussen hoofdstuk 12 en Js 13-14,

als aanvang van het hoofdtekstblok 13-35, werd er eveneens

door gekenmerkt. Om die reden lijkt het vertrouwen, door de

impliciete lezer aan de dag gelegd in de narratieve hoofdstukken

Jesaja.indd 161 26-11-2009 15:51:58

Page 162: Jesaja [Isaiah]

162

36-38, eenvoudig te continueren voor het verhaal in hoofdstuk 39.

Toch wordt deze voortzetting van vertrouwen ernstig op de

proef gesteld. Js 39 kent geen prolepsis zoals 7,1-17, maar kent

evenmin een goede afloop zoals 36-37. In plaats daarvan is de

impliciete lezer narratieve waarnemer van de woorden van het

personage profeet jesaja over de aankomende ballingschap. De

vraag is of de impliciete lezer genoeg vertrouwen heeft geleerd

in Js 1-38 om hoofdstuk 39 door te kunnen komen, meer nog,

om de sprong te kunnen wagen naar 40,1-11, waar hij zich

opeens bevindt terugkijkend ten opzichte van het in 39,6-7

aangekondigde onheil.

Op semantisch niveau wordt de impliciete lezer daartoe

een steun geboden. Het laatste woord van hoofdstuk 39 is vrede.

Omdat van het personage hizkia, in tegenstelling tot de andere

koningspersonages in Jeruzalem, niet verhaald wordt dat hij

gestorven is, lijkt deze vrede in tijd te blijven voortgaan.

Jesaja 40,1-11

Met Js 40,1-11 begint het laatste hoofdtekstblok van het boek

Jesaja, de hoofdstukken 40-66. Vanuit de narratie keert de

impliciete lezer terug naar de discursie. Deze overgang is niet

gemarkeerd als vanuit de narratie Js 7,1-17 terug naar de discursie.

Het is daardoor een scherpe overgang. Deze scherpte wordt

versterkt door het feit dat hoofdstuk 39 een narratie was met een

open einde.

Deze abrupte overgang wordt bovendien verscherpt door

de gebruikmaking van de lezersgeoriënteerde techniek van de

rechtstreekse aanspreking van de impliciete lezer. Deze zeer

intrinsieke benadering van de impliciete lezer, die als zodanig

schaars is in het boek Jesaja, wordt gecreëerd door de zin zegt

jullie God in vers 1c. Omdat deze zin niet alleen op grond van het

werkwoord van spreken zeggen de inleiding tot een directe rede

Jesaja.indd 162 26-11-2009 15:51:58

Page 163: Jesaja [Isaiah]

163

vormt, maar wegens de aanwezigheid van een tweede persoon zelf

ook directe rede is, ontstaat een niet nader bepaalde adressaat in

de tekst, die open is voor de impliciete lezer als teksttoegang.

De sprong die de impliciete lezer maakt vanuit de

aangekondigde ballingschap naar een situatie van troost (Js 40,1),

dat wil zeggen naar een situatie waarin troost zowel noodzakelijk

is geworden als geconcretiseerd wordt, is een sprong van vóór de

ballingschap naar (het begin van) het einde van de ballingschap.

De nieuwe situatie die voorbij ligt aan de implementatie van de

aangekondigde ballingschap is niet alleen voor de personages van

Js 40,1-11 toegankelijk, maar met de onbepaalde tweede persoon

meervoud jullie ook voor de impliciete lezer.

Met deze jullie wordt de directe aanspreking van de impliciete

lezer in Js 7,9c-d hernomen. Daar werd de impliciete lezer,

eveneens met een tweede persoon meervoud jullie tijdens een

minicrisis, genaamd Rezin, opgeroepen te vertrouwen, teneinde

elke nieuwe crisis te kunnen overbruggen. Door de sprong te

wagen van hoofdstuk 39 door te lezen in hoofdstuk 40 toont de

impliciete lezer het aangeleerde vertrouwen.

Deze sprong overspant een diepe crisis. De ballingschap is

noch narratief, noch discursief expliciet aanwezig in de tekst van

het boek Jesaja. Precies de kloof tussen de hoofdstukken 39 en 40

vormt de ellips van de ballingschap. Bedroegen de lengten van

de vorige crises telkens de nodige verzen, de diepe crisis van de

ballingschap bedraagt exact nul verzen; zij is slechts aanwezig als

ellips.

Voorbij zijn aan de crisis vraagt evenwel om een nieuwe vorm

van vertrouwen, minstens het vertrouwen dat de crisis voorbij is,

dat er weer nieuwe toekomst zichtbaar wordt. In het discursieve

gebeuren van Js 40,1-11 moet op het niveau van de personages het

nodige daartoe gedaan worden. Het personage stem in de verzen 3

en 6 heeft een extra zetje daartoe nodig.

Onder de personages komt ook het personage vreugde-

Jesaja.indd 163 26-11-2009 15:51:58

Page 164: Jesaja [Isaiah]

164

boodschapper/vreugdeboodschapster voor (vers 9). Dit personage

blijkt de uitbeelding van de impliciete auteur te zijn op

het niveau van de personages. Daarmee is het personage

vreugdeboodschapper/vreugdeboodschapster de continuering van

het personage profeet jesaja in met name de narratieve gedeelten Js

6,1-7,17 en 36-39. Zoals voor Js 1-39 de discursor/narrator met de

eigennaam Jesaja zichtbaar wordt op het niveau van de personages

in het personage jesaja, zal hij in 40-66 zichtbaar worden in het

personage vreugdeboodschapper/vreugdeboodschapster.

Jesaja 47,4

De impliciete lezer is met Js 40,1 reeds voorbij aan de

ballingschap; het personage volk, dat in ballingschap, in Babel,

verkeert, evenwel nog niet. Om het volk uit ballingschap te

krijgen installeert God de Knecht en wordt het personage babel

van Godswege met haar ondergang geconfronteerd.

Tegen het einde van de eerste subsectie van dit

hoofdtekstblok van het boek Jesaja, de hoofdstukken 40-48,

spreekt God Babel rechtstreeks toe. Zoals Babel in hoofdstuk

14 reeds afdaalde zijn ondergang tegemoet de onderwereld in,

wordt Babel ook nu opgedragen af te dalen (Js 47,1 daal af). Voor de

impliciete lezer is deze ondergang daarom geen verrassing meer,

voor de personages evenwel een noodzakelijke stap om zelf in

beweging te komen terug naar Jeruzalem (Js 48,20 trekt uit Babel!).

De directe rede tot Babel wordt evenwel in vers 4

onderbroken. Er is wel sprake van een directe rede, omdat een

eerste persoon gebruikt is, maar die kan niet in de mond van

God of van Babel liggen. De aanduiding onze verlosser, die als titel

gebruikt wordt voor de Heer der heirscharen, veronderstelt een

andere spreker. Deze wordt evenwel niet nader geïdentificeerd

binnen hoofdstuk 47.

Het gebruik van de eerste persoon meervoud biedt de

Jesaja.indd 164 26-11-2009 15:51:58

Page 165: Jesaja [Isaiah]

165

impliciete lezer evenwel een teksttoegang om ook zelf God als

bevrijder van de door Babel veroorzaakte onderdrukking te

belijden.

Jesaja 52,10

In Js 52,10 wordt in de woordgroep onze God opnieuw een eerste

persoon meervoud gebruikt die een teksttoegang geeft aan de

impliciete lezer.

Deze lezersgeoriënteerde techniek wordt hier niet op een

bijzondere wijze gebruikt, maar wel op een opvallend moment.

De personages zijn opgeroepen in beweging te komen en terug

te keren naar Jeruzalem. Semantisch gebruikt de tekst daarvoor

het woordpaar uittrekken en (binnen)komen, dat reeds bekend is van

het uittrekken uit Egypte (zie onder meer: Ex 13,3.8-9.16; zie ook:

Js 43,16-17; 48,20; 49,9; 52,11-12; 55,12) en het komen in het land

der beloften (zie ondermeer: Lv 14,34; 19,23; 23,10; 25,2; Nu 15,2;

34,2; Dt 17,14; 18,9; 26,1; 27,3; Joz 2,18). Als eerste gaat in Js 52,7-

10 het personage god de andere personages voor naar Jeruzalem,

om vervolgens opnieuw de oproep te laten klinken uit te trekken,

achter Israëls God aan (vers 11 trekt uit!). Ter afsluiting van de

terugkeer van de Heer naar Jeruzalem verbreedt het perspectief

zich in Js 52,10, wat locatie betreft tot aan de verste hoeken van de aarde,

wat de tekstuele communicatie betreft tot aan de impliciete lezer.

Opvallend is bovendien dat, na de introductie van het personage

vreugdeboodschapper/vreugdeboodschapster in de eerste subsectie,

deze weer optreedt in de tweede subsectie in Js 52,7, dat tevens het

beginvers is van de onderhavige perikoop. Dit bijzondere perso-

nage spreekt als goed nieuws over Gods koningschap, namelijk

in Sion. Deze boodschap wordt evenwel verwoord vanuit het per-

spectief van de torenwachters als hoorders van dit goede nieuws

(vers 8). Daarmee wordt de impliciete lezer reeds in Sion geplaatst

vóór de terugkomst van God zelf. Deze positionering accordeert

Jesaja.indd 165 26-11-2009 15:51:58

Page 166: Jesaja [Isaiah]

166

met het feit dat de impliciete lezer reeds vanuit hoofdstuk 39 naar

hoofdstuk 40 de sprong voorbij aan de ballingschap gewaagd

heeft en Sion derhalve niet heeft verlaten.

Jesaja 53,1-11a

De lezersgeoriënteerde techniek van de eerste persoon meervoud

wordt in Js 53,1-11a op een bijzondere manier gebruikt. Bleef een

eerste persoon meervoud vaak beperkt tot een enkel vers of een

paar verzen, hier is sprake van een lange directe rede waarin de

eerste persoon meervoud overheersend is (aan ons in vers 1, ons in

de verzen 3 en 6, wij in de verzen 3, 4, 5 en 6, onze in de verzen 4

en 5). Omdat deze directe rede niet ingeleid is met een of andere

formulering waarin een spreker aangeduid wordt, krijgt deze rede

een tekstuele toegangsfunctie voor de impliciete lezer.

De eerste persoon meervoud spreekt over het personage

knecht. Deze Knecht was het eerste personage dat bereid was aan

de roepstem van God gevolg te geven en de ballingschapcrisis

te overkomen. Maar de Knecht ondervond daarbij de nodige

tegenstand. Deze tegenstand kwam niet van een externe vijand,

maar van binnenuit. Het kost hem blijkbaar zijn leven, zijn

ziel (vers 10 zichzelf). Maar daarmee is het niet afgelopen met de

Knecht. Hij zal immers zaad zien (vers 10), zodat na hem er sprake

zal zijn van knechten.

Op deze wijze is de impliciete lezer betrokken bij twee

belangrijke ontwikkelingen. Zichtbaar wordt dat het echte

probleem zich bevindt binnen het Godsvolk zelf. Niet Babel, of

zijn voorgangers Rezin en Assur, zijn het probleem. Omdat de

impliciete lezer tekstueel dicht op dit schuldinzicht geplakt zit,

stelt zich de vraag naar de echte vijand ook voor de impliciete

lezer zelf.

Tevens wordt manifest dat de Knecht, hoezeer ook

geslachtofferd, voortgezet zal worden in zijn zaad, in knechten. Deze

Jesaja.indd 166 26-11-2009 15:51:58

Page 167: Jesaja [Isaiah]

167

overgang van Knecht naar knechten voltrekt zich in de directe

rede van Js 53,1-11a. Op deze wijze is de impliciete lezer eveneens

direct verbonden met deze verbreding en presenteert zich ook aan

de impliciete lezer de mogelijkheid knechten te zijn.

Wanneer in Js 54 de focus ligt op Jeruzalem dat zijn kinderen,

zonen en dochters, terugkrijgt, wordt de discursie aldaar

semantisch afgesloten met een godsspraak van de Heer dat

Jeruzalem het erfdeel is van de knechten van de Heer (vers 17).

Communicatief wordt de directe rede Js 53,1-11a in de eerste

persoon meervoud omsloten door een directe rede van de Heer

in 52,13-15 en 53,11b-12. Beide directe redes beginnen met het

personage knecht in zijn relatie tot God: mijn Knecht. God maakt

duidelijk dat de Knecht slaagt ondanks zijn geschondenheid. De

directe rede van de eerste persoon meervoud in Js 53,1-11a biedt

derhalve geen nieuwe informatie, maar juist de toe-eigening door

middel van deze eerste persoon meervoud ook door de impliciete

lezer. Dat aan deze geschondenheid de eerste persoon meervoud

schuld heeft, maar ook dat deze in de lijn van de Knecht kan gaan

staan door zijn zaad te zijn, maakt de ontwikkeling van de positie

van de eerste persoon zichtbaar.

Jesaja 55,7

De lezersgeoriënteerde techniek van de eerste persoon meervoud

wordt nogmaals aangewend in de hoofdstukken 49-57, het

tweede subdeel in Js 40-66, namelijk in 55,7.

In deze directe rede is de eerste persoon meervoud aanwezig

in de bepaling naar onze God. Het is een oproep de weg van de

goddeloze te verlaten en terug te keren tot de Heer. Deze Heer is

immers een God die rijkelijk vergeeft. Door deze formulering met

een eerste persoon meervoud bevindt de impliciete lezer zich aan

de kant van de vergeving. Deze positie, die nog niet betreden is

door de personages die opgeroepen zijn terug te keren, heeft de

Jesaja.indd 167 26-11-2009 15:51:58

Page 168: Jesaja [Isaiah]

168

impliciete lezer reeds in Js 53,1-11a ingenomen.

Semantisch wordt deze positie ondersteund door de

heropname van het werkwoord uittrekken. Na Js 48,20 en 52,11

klinkt het opnieuw in 55,12 (want in vrede trekken jullie uit). De

terugkeer wordt nu ook werkelijkheid voor de in ballingschap

verkerenden.

Jesaja 59,9-13

Opnieuw vindt in Js 59,9-13 een directe rede plaats van enige

omvang, die gekenmerkt wordt door het vóórkomen van de eerste

persoon meervoud. Deze rede doet daardoor denken aan Js 53,1-

11a. De lezersgeoriënteerde techniek werkt in beide gevallen op

dezelfde wijze, zijn positie binnen het tekstuele geheel verschilt

evenwel.

Nadat in het tweede subdeel de terugkeer werkelijkheid

is kunnen worden, is in het derde subdeel van het laatste

hoofdtekstblok van het boek Jesaja, de hoofdstukken 58-66, toch

de in Js 53,1-11a geconstateerde problematiek opgelost. Daarom

klinkt in deze rede de constatering van het falen door de eerste

persoon.

Hoe verhoudt zich deze ‘wij’ tot de impliciete lezer? Wegens

de afwezigheid van enige inleiding tot deze directe rede lijkt een

identificatie tot de mogelijkheden te behoren. Maar van de andere

kant bevindt de impliciete lezer zich reeds verder voorbij de

diepe crisis van de ballingschap dan de terugkerenden. Hierdoor

ontstaat een communicatieve spanning in de tekst, die om een

oplossing vraagt in het verloop van de tekst van dit derde subdeel.

Jesaja 63,7-64,12

Voor de derde keer komt een directe rede voor die uitgesproken

wordt door een eerste persoon meervoud: Js 63,7-64,12. Door

Jesaja.indd 168 26-11-2009 15:51:58

Page 169: Jesaja [Isaiah]

169

in deze tekstpassage dezelfde lezersgeoriënteerde techniek

te gebruiken als in Js 53,1-11a en in 59,9-13 ontstaat een

communicatieve lijn waarin de impliciete lezer actief participeert.

Deze directe rede kenmerkt zich semantisch door de

terugkeer van het woord knechten. Nadat de Knecht zaad zal zien

(Js 53,10), zijn de knechten verbonden aan Jeruzalem in 54,17.

Dit knechtschap wordt in Js 56,6 expliciet verbonden aan hen die

buiten de boot dreigen te vallen: aan vreemdelingen en kinderloze

ontmanden. Maar de beginsituatie in de derde subsectie blijkt

niet te beantwoorden aan de situatie waarin knechtschap tot

zijn recht komt. Uit deze situatie van benauwing, zonde en

onderdrukking komen zij die knechten zouden moeten zijn, tot

een klaaglied waarin zij niet alleen schuld erkennen, maar tevens

zich presenteren vóór de Heer als degenen die openstaan voor zijn

gunstbewijzen. Daartoe klinkt het woord knechten opnieuw in Js

63,17: keer terug omwille van jouw knechten, de stammen van jouw erfdeel.

Deze positie tussen Knecht en knechten en tussen personages

en impliciete lezer verklaart tevens de wisseling tussen ‘ik’ en

‘wij’. Zoals de Knecht, een eenling, staat voor geheel Israël,

presenteren de knechten, meervoud, zich hier als een eenheid, het

gehele Israël.

De knechten kunnen hierna weer volop aanwezig zijn. Zo

worden zij in Js 65,13 gekoppeld aan overvloedig voedsel, zoals in

de tekenen in 7,1-17 en 36-37 sprake was van overvloedige spijs.

Jesaja 66,20b.20e

In de directe rede Js 66,18-22 van de Heer komen twee terzijdes

voor: in vers 20b een offergave voor de Heer en in vers 20e zoals de zonen

van Israël de offergave in rein vaatwerk naar het huis van de Heer brengen.

Het bijzondere van een terzijde is dat zij altijd direct gericht is

tot de impliciete lezer. Aan het slot van het boek Jesaja wordt

aldus nog een laatste keer en wel op een zeer intrinsieke wijze een

Jesaja.indd 169 26-11-2009 15:51:58

Page 170: Jesaja [Isaiah]

170

lezersgeoriënteerde techniek aangewend.

Door de gebruikmaking van deze twee terzijdes bevindt de

impliciete lezer zich op een tijdsmoment dat voorbij ligt aan

het moment van spreken van de directe rede door de Heer. Deze

positie is des te opvallender, omdat de directe rede bijna een

implementatie vormt van wat in Js 2,2-5 aangekondigd is.

De impliciete lezer bevindt zich aan het slot van het boek

Jesaja derhalve in een terugkijkende positie. Een dergelijke positie

is voor een narratie standaard, maar niet voor een discursie.

Hierdoor krijgt de positie van discursieve getuige bijzonder reliëf.

Op deze wijze wordt tevens indirect een andere

lezersgeoriënteerde techniek aangewend: de impliciete lezer als

voorbij aan de tekst. Wanneer de positie van de impliciete lezer

getekend wordt als gelegen voorbíj aan de tekst, roept dat de

vraag op of hij de implementatie die voorbij aan de tekst van het

boek Jesaja ligt, ook daadwérkelijk ter hand genomen heeft. Op

deze wijze sluit het boek Jesaja af met een positief en open einde

ten aanzien van de impliciete lezer.

Jesaja.indd 170 26-11-2009 15:51:58

Page 171: Jesaja [Isaiah]

171

De wordingsgeschiedenis van het boek Jesaja

Inleiding

Nu ik in het kader van de lezersgeoriënteerde exegese van het

boek Jesaja via de lijnen van tijd, ruimtelijk decor, de diverse

rollen, de impliciete auteur, de discursor/narrator en de

impliciete lezer door de tekst van dit bijbelboek heengegaan ben,

wordt het tijd de vraag te stellen naar de wordingsgeschiedenis

van het bijbelboek Jesaja.

De vraag naar de wordingsgeschiedenis is een diachrone

vraag. Daarom zal ik, in aansluiting op mijn eerste

hoofdstuk, allereerst stilstaan bij het verschijnsel diachronie.

Vervolgens zal ik kort de thans vigerende opvattingen over

de wordingsgeschiedenis van het boek Jesaja de revue laten

passeren. Mijn voorstelling van deze wordingsgeschiedenis zal

vanzelfsprekend gebaseerd zijn op de lezersgeoriënteerde exegese

die ik van dit bijbelboek ontvouwd heb. Met een uiteenzetting

daaromtrent zal ik dit hoofdstuk afsluiten.

Diachronie

Het woordpaar diachronie en synchronie is klassiek geworden in

de bijbelexegese. Veelal worden deze begrippen als tegengesteld

aan elkaar beschouwd, zozeer zelfs dat er een onoverbrugbare

kloof zou zijn. Deze algemene mening komt voort uit een aantal

misvattingen omtrent diachronie en synchronie.

h o o f d s t u k 8

Jesaja.indd 171 26-11-2009 15:51:58

Page 172: Jesaja [Isaiah]

172

In deze foutieve voorstelling van zaken worden diachronie

en synchronie tegenover elkaar gesteld als ‘historisch’ tegenover

‘tekstueel’. Maar in feite hebben diachronie en synchronie beide

een historische component. Diachronie focust op de tekst door

een bepaalde tijdsfase heen, terwijl synchronie één vast historisch

moment kiest (bijvoorbeeld dat van de eindtekst).

Een ander onjuist aspect is het idee dat diachronie zou

focussen op de bedoeling van de auteur en synchronie op de

bedoeling van de lezer. In mijn eerste hoofdstuk heb ik laten zien

dat de reële auteur en de reële lezer buiten de tekst staan. Zij zijn

voor de tekstuitleg niet van belang. Sterker nog, de reële auteur is

via de tekst niet bereikbaar, evenmin de reële lezer. De wereld van

de tekst en de wereld buiten de tekst vallen nu eenmaal niet één

op één met elkaar samen. Ze zijn, zoals ik aangegeven heb, alleen

indirect bereikbaar via de MVIA = mogelijkheidsvoorwaarden van de

impliciete auteur en de MVAIL = mogelijkheidsvoorwaarden van de afgeleide

impliciete lezer.

In de diachrone exegese wordt gesproken over ‘bron’ of ‘laag’.

Daarmee wordt een literair product bedoeld ouder dan de te

exegetiseren tekst. Daarbij is het verstandig zich van twee zaken

goed bewust te zijn.

Een ouder literair product, voorafgaande aan, in dit geval,

het boek Jesaja, is per definitie een hypothetisch literair product.

Het bestaan van zo’n ‘bron’ of ‘laag’ is denkbeeldig en bestaat

niet echt in de werkelijkheid, of, in het gunstigste geval, is nog

niet opgegraven en als archeologische vondst teruggevonden. Een

diachroon voorstel, ook het mijne betreffende het boek Jesaja,

dient daarom altijd met een zekere reserve gepresenteerd te

worden.

Voorts is het bij het postuleren van een ‘bron’ of ‘laag’

van groot belang zich te realiseren hoe de schrijfpraktijk

van de antieke wereld er eigenlijk uit zag. Het moderne

Jesaja.indd 172 26-11-2009 15:51:58

Page 173: Jesaja [Isaiah]

173

computerwereldbeeld, waarbij de cursor op elk gewenst moment

naar elke gewenste plek in een tekst gebracht kan worden om

lettertekens toe te voegen dan wel lettertekens te verwijderen,

bestond niet. Schrijven was duur en tijdrovend. Het continu

heruitgeven van een en hetzelfde profetenboek in telkens een

vernieuwde versie ligt verre van voor de hand.

In de antieke wereld werden rollen geschreven. Het best

voorstelbaar is dat tekst toegevoegd werd aan het begin of, vooral,

aan het einde van een rol, door een aantal nieuwe vellen eraan

vast te naaien. Verder zijn kleine wijzigingen denkbaar die in

de kantlijn van de tekst erbij geschreven konden worden. Deze

worden ook wel ‘glossen’ genoemd. Het is dus veel moeilijker

voorstelbaar dat continu langere aanvullingen in de lopende

tekst aangebracht werden. Voor dergelijke toevoegingen zou de

hele rol steeds weer overgeschreven moeten worden. Alleen al

hierom is het vergeefse moeite van de hedendaagse exegese, een

wordingsgeschiedenis van een bijbeltekst per vers op te stellen.

Hedendaagse diachrone opvatting omtrent het boek Jesaja

Met betrekking tot het boek Jesaja bestaan reeds vele diachrone

voorstellingen. Een aantal oudere heb ik in het eerste hoofdstuk

al genoemd. In de huidige exegese zijn drie tendensen

waarneembaar met betrekking tot de diachrone vraagstelling

omtrent het boek Jesaja.

In het redactieproces wordt thans de zogenoemde Eerste

Jesaja, de hoofdstukken 1-39, ondergeschikt gemaakt aan de

zogenaamde Tweede Jesaja, de hoofdstukken 40-55, of aan Js

40-66 in zijn geheel. Dat betekent dat de kerntekst van het boek

Jesaja Js 40-55*1 (of 40-66*) zou zijn.

Echter, vanuit een lezersgeoriënteerde benadering rijst

in ieder geval de vraag, waarom het boek Jesaja dan naar Jesaja

1 Diachrone voorfasen van een bijbeltekst worden met een asterisk (*) aangeduid.

Jesaja.indd 173 26-11-2009 15:51:58

Page 174: Jesaja [Isaiah]

174

genoemd is. Het optreden van een profetenpersonage met de

eigennaam Jesaja komt alleen voor in Js 1-39. Wanneer vanuit Js

40-55(66)* de stap teruggemaakt moet worden naar een Jesajaans

optreden voor de hoofdstukken 1-39*, is deze eigenlijk niet

meer voltrekbaar. Het zou dan logischer zijn geweest als er zich

naast Js 40-55(66)* een afzonderlijk boek ‘Jesaja’ met alleen 1-39*

ontwikkeld had.

Omdat in de huidige exegese in min of meer twee afzonderlijke

helften gedacht wordt, namelijk 1-39* en 40-66*, wordt het nood-

zakelijk de kloof daartussen te overbruggen om een koppeling

tot één boek mogelijk te maken. De tweede tendens in de hui-

dige exegese bestaat daarom in het aanwijzen van ‘bruggen’. Zo

menen verscheidene exegeten al heel wat ‘bruggen’ opgespoord

te hebben: hoofdstuk 34, hoofdstuk 35, de hoofdstukken 36-39.

Maar ook een passage als Js 11,11-16 kan in dit rijtje opgenomen

worden.

De lezersgeoriënteerde exegese zal hier minstens de vraag

moeten stellen of deze teksten dan ook lezersgeoriënteerde

technieken bevatten die een zogenaamde brugfunctie zou

rechtvaardigen.

Tenslotte, als derde tendens, heeft de hedendaagse exegese

twee verklaringstheorieën opgesteld om de aaneenvoeging

van de twee losse helften Js 1-39* en 40-66* te verklaren. In de

verenigingstheorie is simpelweg sprake van een samenvoeging,

in de voortschrijvingstheorie is er sprake van nieuwe teksten die

als een vervolg op bestaande geschreven zijn. Vanuit een

lezersgeoriënteerde benadering moet hier in ieder geval gesteld

worden dat beide theorieën de ellips tussen de hoofdstukken 39

en 40 verwaarlozen. Daarmee wordt een belangrijk aspect in de

tekst van het boek Jesaja naar de impliciete lezer toe niet serieus

genomen.

Jesaja.indd 174 26-11-2009 15:51:58

Page 175: Jesaja [Isaiah]

175

Diachrone implicaties van de lezersgeoriënteerde eenheid van het

boek Jesaja

Het opstellen van een wordingsgeschiedenis voor het boek Jesaja

moet naar mijn oordeel gebaseerd zijn op het resultaat van de

ondernomen lezersgeoriënteerde exegese. Daarom is het goed

eerst nog even de belangrijkste diachrone implicaties daarvan op

te sommen.

Zeer belangrijk is de ellips die verborgen zit tussen de hoofd-

stukken 39 en 40. Daarmee is deze overgang de lezers-

georiënteerde hoofdcesuur van het boek Jesaja.

Deze cesuur wordt versterkt door het verschijnsel aposio-

pesis: de tekst focust weliswaar steeds op Jeruzalem/Sion, maar

veelal zonder Jeruzalem/Sion te noemen. Wat in tijd aanwezig is

in de vorm van een ellips, is in het ruimtelijke decor vaak aanwe-

zig als aposiopesis.

Dit brengt verschillende diachrone implicaties met zich mee:

In de meeste bijbelboeken worden alleen de randen van de •Babylonische ballingschap genoemd, hetzij het begin (2 K

24,18-25,26; 2 Kr 36,11-21; Jr 40,1-43,7), hetzij het einde (2

Kr 36,22-23; Ezr 1,1-11). Een diachrone visie op het boek

Jesaja moet recht doen aan het feit dat in het bijbelboek

Jesaja de ballingschap anders behandeld wordt.

Het boek Jesaja valt primair in tweeën uiteen, en •dus niet in drieën. Een cesuur in de vorm van een

lezersgeoriënteerde overgang tussen Js 55,13 en 56,1

is niet aanwijsbaar. De diachronie van het boek Jesaja

kan daarom niet gebaseerd zijn op een meer of minder

expliciete driedeling.

De ellips bevindt zich tussen de twee hoofddelen Js •1-39 en 40-66 in; de aposiopesis komt daarentegen in

beide voor. De aposiopesis komt aldus in aanmerking

Jesaja.indd 175 26-11-2009 15:51:58

Page 176: Jesaja [Isaiah]

176

als (onderdeel van de) motor van de koppeling van beide

diachrone hoofddelen.

Uiteraard is het alleen mogelijk de Babylonische crisis •van Jeruzalem als ellips te hanteren, als de tekst zich

diachroon ná deze crisis bevindt. Dit betekent dat Js 40-66

en de eindredactie van 1-39 post-exilisch is.

In het verlengde van de hoofdcesuur moet ook de aandacht

gevestigd worden op de andere lezersgeoriënteerde overgangen,

met name de opschriften binnen het boek Jesaja en de overgangen

tussen discursie en narratie.

Ook dit brengt een aantal diachrone consequenties met zich

mee:

Gezien het feit dat de lezersgeoriënteerde overgangen •zich in hoge mate concentreren ten aanzien van Js 1-39,

mag verondersteld worden dat dit hoofdtekstdeel meer

redactionele bewerkingen heeft ondergaan dan 40-66.

De diachrone grenzen mogen de lezersgeoriënteerde •grenzen niet bruskeren.

In het opschrift in Js 1,1 worden weliswaar vier Jeruzalemse

koningen opgesomd, maar alleen achaz en hizkia spelen

daadwerkelijk een rol binnen het boek Jesaja. De koningen Uzzia

en Jotham zijn nagenoeg afwezig.

Met name de afwezigheid van koning Jotham kan opvallend

genoemd worden. Jotham nam de regeringsmacht van zijn vader

reeds over als regent, wegens diens melaatsheid (2 Kon 15,5; 26,21).

Bovendien wordt veelal aangenomen dat de Syro-Efraïmitische

crisis, in het boek Jesaja present als de bedreiging van Jeruzalem

door Rezin ten tijde van Achaz, reeds onder koning Jotham

begon. Jotham wordt verder als een van de weinige koningen

in de boeken Koningen en Kronieken positief gewaardeerd (2 K

15,34; 2 Kr 27,2); dat geldt overigens ook van Hizkia (2 K 18,3; 2 Kr

Jesaja.indd 176 26-11-2009 15:51:58

Page 177: Jesaja [Isaiah]

177

29,2), die het nog iets beter doet dan Jotham door de hoogten te

verwijderen (zie: 2 K 18,4 in vergelijking met 15,35) en de tempel

te betreden (zie: 2 Kr 27,2 in vergelijking met 29,20).

De koningen na Hizkia ontbreken eveneens in het boek

Jesaja. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor koning Josia, die eveneens

een positieve waardering krijgt in de boeken Koningen en

Kronieken (2 K 22,2; 2 Kr 34,2).

Het is duidelijk dat de koningenreeks ten dienste van de

ellips staat. Dit wordt al zichtbaar in het spel rond het woord dag,

dat zowel in het eerste opschrift in Js 1,1 voorkomt als in 39,8, het

slotvers van het hoofddeel 1-39.

Ook deze zaken hebben een consequentie voor de diachronie

van het boek Jesaja:

Diachrone voorstellen waarbij tekstproductie of redacties •verondersteld worden ten tijde van de hervorming van

Josia zijn niet aannemelijk. De mogelijkheidsvoorwaarden

voor een concentratie op Hizkia geeft eerder de

mogelijkheid van een of andere ‘Hizkia-redactie’ te

spreken.

Evenmin aanwezig in het boek Jesaja is de ondergang van

Samaria. Zij wordt slechts terloops genoemd ten tijde van de

bedreiging van Jeruzalem door Rezin in Js 7,9a; 8,4. Ook in Js 9,8

alludeert de tekst op Samaria’s ondergang, terwijl zij in 10,9-11

wordt verondersteld.

In het boek Jesaja blijft de focus op Jeruzalem. De ondergang

van Samaria is hooguit een literaire opmaat naar de crises rond

Jeruzalem. Juist in de ellips wordt het verschil tussen Samaria en

Jeruzalem zichtbaar: Jeruzalem overleeft de crisis, terwijl over

Samaria niet met behulp van een ellips gesproken kan worden.

Ook dit heeft gevolg voor een diachroon voorstel voor het boek

Jesaja:

De tekst van het boek Jesaja heeft derhalve een moge-•

Jesaja.indd 177 26-11-2009 15:51:59

Page 178: Jesaja [Isaiah]

178

lijkheidsvoorwaarde nodig waarin de focus gericht kan

zijn en blijven op Jeruzalem, zonder per se Samaria daarbij

te betrekken als een gelijkwaardige ondergang. De niet-

post-exilische tijd komt hiervoor niet in aanmerking.

In mijn lezersgeoriënteerde exegese van het boek Jesaja is ook

naar voren gekomen dat het boek ‘iets’ heeft met Jesaja. Jesaja

treedt immers niet alleen op als personage, maar heeft ook een

taak als discursor/narrator.

Ook deze lezergeoriënteerde observatie heeft diachrone

implicaties:

Het idee dat Js 40-55(66)* de motor van het gehele •boek zou zijn geweest en 1-39* ervoor geplakt zou

zijn, doet de vraag ontstaan, waarom het boek dan

niet naar deze (anonieme) Tweede Jesaja genoemd is.

De functie van Jesaja laat niet alleen zien dat er in de

mogelijkheidsvoorwaarden van de tekst een historische

Jesaja nodig is, maar ook dat deze krachtig genoeg

moet zijn om Js 40-66* ‘anoniem’ te houden. Anders

geformuleerd: de redactionele motor van het boek Jesaja

ligt niet in Js 40-55(66)*.

Een diachrone voorstelling van het boek Jesaja waarbij •slechts enige woorden als de zogenaamde ‘ipsissima

verba’ (= de meest eigen woorden) van de historische

Jesaja beschouwd worden, doet evenmin recht aan de

belangrijke rol van Jesaja.

Eveneens ontstaat er een probleem, wanneer er in een •diachrone voorstelling omtrent het boek Jesaja een grote

tijdsperiode zou liggen tussen de tekst uit de tijd van de

historische Jesaja en de eerste redactionele bewerking

daarvan, bijvoorbeeld door deze redactie als post-exilisch

te beschouwen. Ook dan is de binding met Jesaja niet meer

reëel.

Jesaja.indd 178 26-11-2009 15:51:59

Page 179: Jesaja [Isaiah]

179

De lezersgeoriënteerde exegese van het boek Jesaja heeft voorts

laten zien dat Assur alleen vanuit het perspectief van Babel

opgevoerd wordt: zo Assur, zo Babel. Dit is helder geworden in

het feit dat de Assyrische opmars in Js 10,28-32 anoniem geschiedt

en daardoor toepasbaar wordt voor mogelijk andere militaire

opmarsen richting Jeruzalem. Maar ook de overgang tussen het

slothoofdstuk van het derde hoofdtekstblok, Js 12, en de start

van het vierde, de hoofdstukken 13-14, hebben dit inzichtelijk

gemaakt. In de hoofdstukken 36-39 krijgt dit Babylonische

perspectief op Assur eveneens vorm: de Assyrische bedreiging

wordt vanuit Js 39 bezien vanuit de komst van Babel, die reeds,

maar nog net niet (expliciet) militair, aanwezig is in de stad, die

Assur maar niet vermocht in te nemen.

Ook de instrumentele vijand Babel moet uiteindelijk het veld

ruimen. Dit is in het boek Jesaja echter nauwelijks uitgewerkt tot

een ‘zo Babel, zo de Perzen’. Hooguit indirect komt dit ter sprake

in Js 13,17-18; 43,14.

Voorafgaande aan de visie ‘zo Assur, zo Babel’ wordt, met

name in Js 7,1-17 en 8,5-8, aandacht besteed aan het voorspel

ervan in de vorm ‘zo Rezin, zo Assur’.

Dit lezersgeoriënteerde inzicht heeft eveneens diachrone

consequenties:

Het spreekt voor zich dat het onderdeel ‘Babel’ in het •Babylonische perspectief op Assur pas ontstaan kan

zijn, nadat Babel zich een rol op het wereldtoneel heeft

verworven. Zo geldt voor de ondergang van Babel, dat

zij veronderstelt dat de Perzen op het wereldtoneel

verschenen zijn.

Zoals de Assyrische bedreiging zijn •mogelijkheidsvoorwaarden moet hebben in de

Babylonische tijd en dus niet in een contemporaine

Assyrische tijd, zo heeft de Syro-Efraïmitische crisis

evenmin contemporaine mogelijkheidsvoorwaarden.

Jesaja.indd 179 26-11-2009 15:51:59

Page 180: Jesaja [Isaiah]

180

Daar de uitbouw naar ‘zo Babel, zo de Perzen’ •minimaal aanwezig is in het boek Jesaja, lijken

mogelijkheidsvoorwaarden anders dan in de eerste

periode van het post-exilische tijdvak niet haalbaar.

De wordingsgeschiedenis van het boek Jesaja

Op basis van mijn lezersgeoriënteerde exegese en de beschreven

implicaties voor de diachronie, wil ik nu de kaders van de

wordingsgeschiedenis van het boek Jesaja schetsen.

De diachrone motor van het boek Jesaja is gelegen in Js 36-

38*. Hier ligt de bron van de Jesajaanse hermeneutiek voor het

bedreigde Jeruzalem dat door de crisis heen gered wordt. Deze

redding uit de crisis wordt in deze hoofdstukken bovendien

parallel aan de zieke en genezen koning uitgedrukt.

Deze verhalen met de profeet jesaja en koning hizkia in de

hoofdrol, zullen vrij spoedig na het einde van de Assyrische

bedreiging die zich ten tijde van Hizkia in reactie op de anti-

Assyrische opstand vanaf 701 v.Chr. voordeed, zijn ontstaan.

Dat in Js 36-38* de redactionele oermotor ligt, is niet

verwonderlijk. Profetenvertellingen zijn als genre ouder dan

de andere profetische tekstsoorten. De Jesajaverhalen in Js 36-

38* hebben een karakter dat vergelijkbaar is met de Elia- en

Elisaverhalen in de boeken Koningen. Het is dan ook niet

bevreemdend dat juist deze verhalen uit het boek Jesaja een

parallel hebben in de boeken Koningen (2 K 18,13-20,11(21)),

terwijl dit voor de narratieve gedeelten uit Js 6-12 ontbreekt.

De ouderdom van Js 36-38* wordt bevestigd door het feit dat

in ieder geval de hoofdstukken 36-37 in een oudere taalvariant

van het bijbels Hebreeuws geschreven zijn, in relatieve datering

ouder dan de Jesajaverhalen in de boeken Koningen.

Een vergelijking met de andere narraties in het boek Jesaja

Jesaja.indd 180 26-11-2009 15:51:59

Page 181: Jesaja [Isaiah]

181

ondersteunt het idee dat Js 36-38* de redactionele oermotor is.

Deze hoofdstukken maken onderdeel uit van Js 36-39, de enige

doorlopende narratie van enige omvang in het boek Jesaja, slechts

onderbroken door het Hizkia-geschrift in 38,9-20.

De narratie in hoofdstuk 20 is veel te beperkt van omvang.

Bovendien is deze ingepast in een groot discursief hoofdtekstblok,

de hoofdstukken 13-35.

Js 6-12 komt evenmin in aanmerking de redactionele

oermotor te zijn. Deze hoofdstukken bestaan immers uit zowel

narratieve als discursieve teksten. Verder bevatten zij veel

lezersgeoriënteerde overgangen. Bovendien start dit deel met

een ik-narratie, in tegenstelling tot Js 36-38*, dat een hij-narratie

is. Door deze zaken ontstaat in Js 6-12 een ingewikkeld(er)

communicatief patroon, waarbij narrator en personages

samenvallen.

Inhoudelijk is het eveneens goed voorstelbaar dat niet Js 6-12,

maar 36-38* de redactionele oermotor is. In vergelijking met de

Syro-Efraïmitische crisis zijn de historische gebeurtenissen van de

Assyrische bedreiging, verhaald in Js 36-37, van grote omvang. Een

ministaatje, met Jeruzalem als hoofdstad, is met coalitiepartners

in opstand gekomen tegen wereldmacht Assur. In reactie daarop

trekt Assur met een geweldige legermacht naar het westen en

slaat alle coalitiepartners neer. Jeruzalem is nu geheel geïsoleerd.

De hoofdstukken 36-37 verhalen evenwel hoe wereldmacht Assur,

door een ingrijpen Gods, de aftocht moet aanvaarden, zonder

Jeruzalem daadwerkelijk veroverd te hebben.

Deze situatie wordt bevestigd uit de koningsinscripties

van de Assyrische koning Sanherib. Deze verhaalt hoe hij tegen

Jeruzalem optrekt. Hij volgt daarbij de militaire tactiek van een

blokkade. Daartoe neemt hij naar eigen zeggen zesenveertig

versterkte plaatsen rond Jeruzalem in. Als resultaat meldt

Sanherib dat hij het land van Hizkia verkleinde en hem

bovendien een zware schatting oplegde.

Jesaja.indd 181 26-11-2009 15:51:59

Page 182: Jesaja [Isaiah]

182

Het relaas van Sanherib is opvallend. Tot een militaire

blokkade wordt alleen besloten als een stad te sterk is om in

te nemen. Blijkbaar was dat voor Jeruzalem het geval. Terwijl

Sanherib Jeruzalems coalitiegenoten een voor een afzet en door

vazalkoningen vervangt, blijft Hizkia gewoon de koning van

Jeruzalem. De schatting moet Sanherib zelfs nagebracht worden

naar Nineve.

De reden van de abrupte afbreking van Sanheribs beleg is

historisch onduidelijk, maar zal vanuit Jeruzalems perspectief

zeker als aanleiding tot de theologische motor rond Gods

reddend optreden ten opzichte van Jeruzalem kunnen gelden.

Js 7,1-17 in zijn huidige vorm komt bovendien niet in

aanmerking als redactionele oermotor, omdat de communicatieve

situatie geheel anders is dan in de narratie van Js 36-37(38). Js

7,1-17 begint met een prolepsis waarin de goede afloop van

het verhaal reeds aan de aanvang ervan verklapt wordt. Deze

prolepsis houdt verband met de rechtstreekse aanspreking van

de impliciete lezer in vers 9c-d. De hoofdstukken 36-38 worden

gekenmerkt noch door een dergelijke prolepsis noch door een

lezersgeoriënteerde techniek waarbij de impliciete lezer direct

geadresseerd wordt.

Bovendien is in Js 7,1-17 de vijand rezin niet echt uitgewerkt

tot een volwaardig personage, zoals assur dat wel is in de

hoofdstukken 36-37. Ook dit bevestigt de andere, complexere

communicatieve structuur van Js 7,1-17 ten opzichte van 36-

37. Zo spreekt Assur wel in de hoofdstukken 36-37, namelijk

in de directe redes Js 36,4b-10.12b-20, maar is de directe rede

van Rezin en zijn kornuiten in 7,6 alleen toegankelijk via een

directe rede van Jesaja in de verzen 4b-9b, die weer ingebed is

in een directe rede van de Heer in de verzen 3b-9b. De vijand is

zover weggestopt dat hij voor de impliciete lezer alleen via via

bereikbaar is.

Jesaja.indd 182 26-11-2009 15:51:59

Page 183: Jesaja [Isaiah]

183

De narratie Js 7,1-17 in zijn huidige vorm is terugkijkend

vanuit de hoofdstukken 36-37(38), dat wil zeggen terugkijkend

vanuit de tijd van Hizkia geredigeerd. Wegens de algemeenheid

van de formulering in Js 7,9c-d is de toepasbaarheid groter dan

alleen de nieuwe crisis na die van Achaz ten tijde van Hizkia. Hier

opent zich de vruchtbaarheid van de Jesajaanse hermeneutiek

aangaande het bedreigde en geredde Jeruzalem.

Dit neemt niet weg dat achter de narratie Js 7,1-17* heel goed

een profetenverhaal schuil kan gaan dat contemporain is met de

historische gebeurtenis van de Syro-Efraïmitische crisis, gelijk

een dergelijk contemporain ontstaan ook voor de Hizkiaverhalen

geldt. De narratieve elementen uit het hoofdstuk 8 zullen dan

uit ongeveer dezelfde tijd stammen. Vanuit het terugkijken uit

Hizkia’s tijd zijn de Achazverhalen na voltooiing van de narratie Js

36-38* bewerkt tot 7,1-10,32*.

Vanuit de communicatieve setting van Js 7,1-17 is het

niet verwonderlijk dat deze hij-narratie uitgebreid is met ik-

narraties in 6,1-13 en 8,1-18, omdat in een ik-narratie het ik-

personage en de narrator samenvallen. Dat sluit niet uit dat

achter Js 6* eveneens een Jesajaverhaal kan schuilgaan uit de tijd

van koning Jotham, maar binnen het boek Jesaja gaat het om

zijn communicatieve functie met betrekking tot met name de

personages profeet jesaja en achaz en tevens ten aanzien van de

impliciete lezer.

De focus op Jeruzalem, eigen aan de Jesajaanse hermeneutiek

uit de tijd van de Hizkiaanse crisis, verklaart waarom deze

terugkijkende visie op de crisis met Sargon, de veroveraar van het

Noordrijk met zijn hoofdstad Samaria, weinig tekstproductie

heeft opgeleverd voor het boek Jesaja. Slechts Js 20 kan hier

genoemd worden.

Sargon wordt in hoofdstuk 20 weliswaar in vers 1 genoemd,

maar Samaria ontbreekt geheel: de blikrichting gaat naar het als

Jesaja.indd 183 26-11-2009 15:51:59

Page 184: Jesaja [Isaiah]

184

aposiopesis aanwezige Jeruzalem. Mogelijk gaat achter Js 20 wel

een Jesajaverhaal schuil. De omwerking tot Js 20 zal uit dezelfde

tijd stammen als de uitbouw van Js 7,1-17* tot Js 6,1-10,32*,

omdat daarin immers enige toespelingen op Samaria en haar

ondergang voorkomen.

Omdat deze op Jeruzalem gerichte bewerking van Js 20* zijn

context heeft binnen het vierde hoofdtekstblok van het boek

Jesaja, is het niet onaannemelijk dat meerdere passages uit Js 13-

23* eveneens in deze tijd hun oorsprong hebben.

De interpretatie van Babel vanuit Assur zal zeker niet uit dezelfde

periode stammen als Js 20*. Js 13-14*; 21,1-10* zijn zeker post-

exilisch. Ook de datering in Js 14,28 moet zo verstaan worden,

omdat deze dateringsmededeling, die de vorm lijkt te hebben van

een opschrift, de functie heeft de rol van Hizkia voor te bereiden

vanuit een perspectief voorbij de Babylonische crisis. Dit brengt

wel met zich mee dat het framewerk van Js 13-23* uit dezelfde tijd

moet stammen als de bewerking van Js 20*.

Dit wordt bevestigd door Js 22*, waar Jeruzalem eveneens

in de volle aandacht staat. De twee personages sebna en eljakim

in respectievelijk Js 22,15 en 22,20 komen ook voor in 36,3.11.22;

37,2. In zijn huidige vorm is Js 22* afhankelijk van 36-38*. Het

bereflecteert immers niet zozeer een schandaal binnen de kring

van topambtenaren van Hizkia, maar hier wordt reeds, zonder

Hizkia met name te noemen, de vraag naar diens dagen, beter

nog: de vraag naar de continuering van diens dagen, voorbereid.

Voorts valt op dat Edom in Js 13-23* nagenoeg afwezig

is. Alleen onder de vermelding van Duma in Js 21,11 wordt

het vermoed. In de catastrofale crisis van de ondergang van

Jeruzalem en het begin van de Babylonische ballingschap speelt

op het historische toneel Edom echter wel degelijk een rol.

Daarentegen worden in Js 13-23* juist topografische eigennamen

genoemd die in de anti-Assyrische coalities een rol speelden:

Jesaja.indd 184 26-11-2009 15:51:59

Page 185: Jesaja [Isaiah]

185

Damascus en, zeker voor Hizkia’s tijd van belang, ook Moab

en Tyrus. Daarnaast komt ook Egypte (en het veelal in het

kielzog van Egypte genoemde Kusj) aan de orde, van wie de anti-

Assyrische coalities steeds op hulp rekenden. De oorspronkelijke

mogelijkheidsvoorwaarden van deze teksten moeten derhalve

gesitueerd worden in de tijd van de anti-Assyrische coalities.

De ombouw van een hypothetisch Jesajaverhaal tot Js 20* en de

inkadering in 15,1-23,18* plaatst deze anti-Assyrische invalshoek

in de tijd van Hizkia.

De nieuwe mogelijkheidsvoorwaarden van de impliciete

lezer van de huidige tekst is post-exilisch door de bewerking van

Js 15,1-23,18* tot een vanuit Assur eveneens negatief beoordeeld

Babel in 13-23*.

De rol van het personage edom krijgt vorm in hoofdstuk 34.

Evenals voor de inkadering in Js 28-35* is daarbij sprake van een

post-exilische herkomst.

Op analoge wijze is Js 36-38* uitgebreid met hoofdstuk 39*. De

Jesajaanse hermeneutiek had zich bewezen als een vruchtbaar

model waarin, na de Syro-Efraïmitische crisis ten tijde van

Achaz, de crisis rond Samaria en de crisis ten tijde van Hizkia,

uiteindelijk op elliptische wijze de ballingschap en vervolgens

de redding daaruit aan de orde gesteld konden worden. Js 39* is

daartoe de opmaat.

Gezien het feit dat in Js 39* sprake is van een soort geïmpli-

ceerde dood van Hizkia, parallel aan de, overigens expliciet ver-

melde, dood van Uzzia in Js 6,1, zal de uitbreiding van 36-38* met

39* gerealiseerd zijn na de uitbreiding van 7,1-17* met 6,1-10,32*.

Bijna alle teksten, ontstaan na de totstandkoming van Js 6,1-

10,32*; 20*; 36-39*, zijn naar alle waarschijnlijkheid post-exilisch.

In ieder geval geldt dat voor alle teksten in Js 40-66*.

Om de Jesajaanse hermeneutiek eveneens voor de redding

Jesaja.indd 185 26-11-2009 15:51:59

Page 186: Jesaja [Isaiah]

186

uit de Babylonische crisis zichtbaar te maken, was een koppeling

van Js 40-66* onmiddellijk aan 36-39* noodzakelijk, alsmede een

bewerking van 1-39*. In deze post-exilische periode ontstaat het

vanuit de Assur-ervaring ook negatief te formuleren perspectief

op Babel, die uiteindelijk in hoofdzaak verantwoordelijk is voor

de huidige vorm van het boek Jesaja.

Omdat de Jesajaanse hermeneutiek ten aanzien van de Meden

en Perzen slechts indirect herkenbaar is, is een situering van de

mogelijkheidsvoorwaarden in het begin van de Perzische tijd voor

de hand liggend. Dit houdt in dat het boek Jesaja zijn (relatieve)

eindvorm heeft verkregen voor het einde van de regeerperiode

van de Perzische koning Darius, maar, gezien het feit dat het

personage kores ook een instrument Gods is, na het optreden van

deze Perzische koning.

Veelal wordt in de oudtestamentische exegese aangenomen

dat in de eerste perioden van het post-exilisch tijdvak zowel

een discussie ontstaan is over de voortzetting van de Davidische

monarchie als over de herbouw van de tempel. Beide, David en de

tempel, zijn echter beperkt aanwezig in het boek Jesaja. In zoverre

David een rol speelt, komt hij naar voren in de vormgeving

van de ideale leider van het volk. Een lezersgeoriënteerde

breuk is daarbij niet aan te wijzen tussen de hoofdstukken

1-39* en 40-66*. Uiteraard komt de tempel wel eens voor waar

Jeruzalem/Sion de volle aandacht krijgen, maar de focus blijft

op Jeruzalem/Sion gericht. Ook met betrekking hierop is van

geen lezersgeoriënteerde breuk sprake tussen Js 1-39* en 40-

66*. Dit betekent dat de mogelijkheidsvoorwaarden van de

impliciete lezer gezocht moeten worden in een, om zo te zeggen,

discussievrije context zowel aangaande de Davidsdynastie als

betreffende de tempel(herbouw). De beginperiode van Darius’

regeertijd komt daartoe in aanmerking.

Ten slotte de vraag welke vorm Js 40-66* had in de tijd dat deze

Jesaja.indd 186 26-11-2009 15:51:59

Page 187: Jesaja [Isaiah]

187

hoofdstukken aan 1-39* gekoppeld werden.

De lezersgeoriënteerde exegese van het boek Jesaja levert

weinig gegevens op voor de diachronie van Js 40-66*. Hieruit

volgt de conclusie dat deze hoofdstukken, diachroon bezien, vrij

uniform zijn.

Wel is duidelijk geworden dat Js 40-66* nooit als zelfstandig

geschrift bestaan heeft. Het is van meet af gecomponeerd met

het oog op de Jesajaanse hermeneutiek die in Js 1-39* reeds

voorhanden was.

Bovendien kan er geen verschil in ontstaanstijd gemaakt

worden tussen Js 40-66* en de redactionele bewerking van de

toenmalige vorm van 1-39*. Deze twee gaan hand in hand.

Deze redactionele bewerking komt het meest direct aan de

oppervlakte in Js 2-5* en 28-35*. Daaraan zijn ook de capita 11-

12*, 24-27* en vermoedelijk ook het inleidende hoofddeel Js 1*

toe te voegen. Juist het feit dat deze teksten tot de post-exilische

redactionele bewerking behoren, bemoeilijkt hun diachrone

analyse: enerzijds roepen teksten als Js 11,11-16* direct verbanden

met 40-66* op, anderzijds lijken teksten als het lied van de

wijngaard in 5,1-7, mede wegens het post-exilisch gebruik ervan

in 27,2-5*, en de wee-roepen in 5,8-23* pre-exilisch materiaal

te bevatten. Lezersgeoriënteerde aanwijzingen zijn vanuit het

perspectief van het hele boek Jesaja evenwel niet beschikbaar.

Wanneer de schaarse lezersgeoriënteerde overgangen in Js

40-66 serieus genomen worden, ontstaat een driedeling in 40-48,

49-57 en 58-66. Vermoedelijk is daarbij Js 40-48*; 49-57* ouder

dan 58-66*. De belangrijkste reden is gelegen in het feit dat in

Js 61* een hernieuwde ik-figuur optreedt in het kader van de

dubbelfuncties van discursor/narrator en personage, analoog

aan de dubbelfunctie die reeds in 1-39* voorgegeven was en in

40,1-11* hernieuwd is aangewend voor de hoofdstukken die na

de ellips tussen de hoofdstukken 39 en 40 volgen. Bijkomend is

de observatie dat de vrouwenbeelden voor Sion, afgezien van het

Jesaja.indd 187 26-11-2009 15:51:59

Page 188: Jesaja [Isaiah]

188

inleidende hoofdtekstblok Js 1 en het slot van het boek Jesaja

66,5-24, zich beperken tot 40-48*;49-57*. Mogelijkerwijze kan de

observatie dat het woordpaar vroeger en nieuw zich concentreert

in Js 40-48* en afwezig is in 49-57*, als een aanvullend argument

gebruikt worden.

De op de lezersgeoriënteerde exegese gebaseerde diachronie van

het boek Jesaja kan daarom samenvattend als volgt in schema

weergegeven worden.

fase datering omschrijving materiaal 1 vóór 701

v.Chr. Jesaja-verhalen

achter 36-38* en ook achter 7,1-17*; 20* gaan vertellin-gen schuil over Je-saja

2 eerste tijds-periode na 701 v.Chr.

Hizkiaan-se bewer-king van de Jesaja-verhalen

het Jesajaverhaal van de Hizkiaanse crisis krijgt zijn vorm en vanuit die crisis worden de andere verhalen bewerkt

36-38*

7,1-17*; 20*

3 tussen 701 en 587 v.Chr.

uitbouw van de Hizki-aanse be-werking

deze verhalen wor-den uitgebreid met nieuwe ondersteu-nende teksten

36-39* 6,1-10,32* 15-20* + 22-23*

4 eerste tijds-periode na 538 v.Chr.

post-exi-lische aanvul-ling en ombouw

vanuit de nieuwe crisis van de Baby-lonische balling-schap ontstaan nieuwe teksten en worden tevens tegelijkertijd de ou-de teksten herlezen en (tot) nieuwe tek-sten gecomponeerd

40-57* + 58-66*

1* + 2-5* + 6-12* + 13-23* + 24-27* + 28-35* + 36-39*

Jesaja.indd 188 26-11-2009 15:51:59

Page 189: Jesaja [Isaiah]

189

Nederlandstalige commentaren (op jaartal geordend)

a. schoors, 1972, Jesaja (De Boeken van het Oude Testament 9),

Roermond (J.J. Romen & Zonen).

l.a. snijders, 1979, Jesaja deel I (De Prediking van het Oude

Testament), Nijkerk (Callenbach).

W.a.m. beuken, 1979 / 1983 / 1989, Jesaja, deel II A + B, deel III A + B

(De Prediking van het Oude Testament), Nijkerk

(Callenbach).

j.l. koole, 1985 / 1990, Jesaja II, deel I, deel II (Commentaar op het

Oude Testament), Kampen (Kok).

Overige literatuur (alfabetisch geordend)

r. albertz, 2001, Die Exilszeit. 6. Jahrhundert v. Chr. (Biblische

Enzyklopädie 7), Stuttgart — Berlin — Köln (Kohlhammer).

u. berges, 1998, Das Buch Jesaja. Komposition und Endgestalt (Herders

Biblische Studien 16), Freiburg — Basel — Wien — Barcelona —

Rom — New York (Herder).

U. berges, 2008, Jesaja 40-48 (Herders Theologischer Kommentar zum

Alten Testament), Freiburg - Basel - Wien (Herder).

W.a.m. beuken, 2003 / 2007, Jesaja 1-12, Jesaja 13-27 (Herders

Theologischer Kommentar zum Alten Testament), Freiburg —

Basel — Wien (Herder).

j. blenkinsopp, 2006, Opening the Sealed Book. Interpretations of the Book of

Isaiah in Late Antiquity, Grand Rapids — Cambridge (Eerdmans).

h.j. bosman — h. van grol (eds.), 2000, Studies in Isaiah 24-27. The Isaiah

Workshop (De Jesaja Werkplaats) (Oudtestamentische Studiën 43),

Leiden — Boston — Köln (Brill).

e.W. conrad, 1991, Reading Isaiah (Overtures to Biblical Theology 27),

Minneapolis (Fortress).

l i t e r a t u u r

Jesaja.indd 189 26-11-2009 15:51:59

Page 190: Jesaja [Isaiah]

190

f. delitzsch, 18894 (18661), Commentar über das Buch Jesaia (Biblischer

Commentar über das Alte Testament III/1), Leipzig (Dörffling

& Franke).

p. höffken, 2004, Jesaja. Der Stand der theologischen Diskussion, Darmstadt

(Wissenschaftliche Buchgesellschaft).

a. van der kooij, 1978, De oude tekstgetuigen van het boek Jesaja, Utrecht

(Theologisch Instituut).

r. lack, 1973, La Symbolique du Livre d’Isaïe. Essai sur l’image littéraire

comme élément de structuration (Analecta Biblica 59), Rome (Biblical

Institute Press).

h. leene, 1987, De vroegere en de nieuwe dingen bij Deuterojesaja,

Amsterdam (VU Uitgeverij).

p.d. miscall, 1993, Isaiah (Readings: A New Biblical Commentary),

Sheffield (JSOT Press).

a.j. rosenberg, 1982 / 1983, Isaiah. Translation of text, Rashi and

Commentary, Volume One, Volume Two (Judaica Books of the

Prophets), New York (The Judaica Press).

m.a. sWeeney, 1996, Isaiah 1-39 (The Forms of the Old Testament

Literature 16), Grand Rapids — Cambridge (Eerdmans).

e. talstra, 2002, Oude en Nieuwe Lezers. Een inleiding in de methoden van

uitleg van het Oude Testament (Ontwerpen 2), Kampen (Kok).

a.l.h.m. van Wieringen, 1998, The Implied Reader in Isaiah 6-12 (Biblical

Interpretation Series 34), Leiden — New York — Köln (Brill).

———, 2004, Jesaja 1-39. Geloof en vertrouwen, f. maas — j. maas —

k. spronk (eds.), De Bijbel Spiritueel. Bronnen van geestelijk leven in de

bijbelse geschriften, Zoetermeer (Meinema) — Kapellen (Pelckmans),

351-357.

———, 2006, The Reader-Oriented Unity Of The Book Isaiah (Amsterdamse

Cahiers voor de Exegese van de Bijbel en zijn Tradities

Supplement Series 6), Vught (Skandalon).

h.g.m. Williamson, 1998, Variations on a Theme. King, Messiah and Servant

in the Book of Isaiah (The Didsbury Lectures 1997), Carlisle

(Paternoster Press).

Jesaja.indd 190 26-11-2009 15:52:00

Page 191: Jesaja [Isaiah]

191

1,1 27-29, 36-38, 40, 42,

58, 65, 85-86, 93-94,

107- 109, 115, 142,

176-177

1 32, 34, 58, 62, 75,

128-129, 138, 187-188

1-5 25-26, 142, 149

1-38 162

1-39 20, 33, 37, 85-87,

91-92, 97, 164,

173-178, 186-187

1,2 139

1,2-20 50, 58

1,2-31 85, 87

1,3 108

1,4 21, 143

1,5-6 109, 118

1,8 84, 128, 138

1,9 59, 138-140

1,9-10 101-102, 138-140

1,9b 101

1,10 80, 138-139

1,10-11 125, 127

1,10-20 139

1,15 144

1,18 101

1,21 50, 58-59, 140

1,21-26 128, 133

1,22-23 58

1,24a-b 58

1,24 120

1,24c-26 58

1,26 47

1,26c-e 50

1,27 129

1,27-31 58

2,1 27-29, 32, 85-86,

93-94, 107, 140, 142

2,1-5 43

2-5 32, 34, 42, 51, 59, 75,

187-188

2,2 41, 45, 53, 58-59, 137,

140-141

2,2-4 58

2,2-5 59, 62-63, 67, 75,

77-81, 83, 140-141,

154, 170

2,2-12,6 85, 87

2,3 58, 80, 141

2,3d 103

2,5 41, 58, 103, 141

2,6 41

2,6-8 41

2,6-22 41

2,11c 41

2,12 41-43, 140

2,12-16 41

2,13 125

2,19-21 59

r e g i s t e r o p j e s a j a

blz blz

Jesaja.indd 191 26-11-2009 15:52:00

Page 192: Jesaja [Isaiah]

192

2,20 41, 140

3,1 51, 59

3,2-3 97

3,8 59

3,16 125

3,18 59, 125

3,18-26 42

3,19-24 59

4,2 125

4,2-6 42, 59

4,5 141

5,1-7 84, 98, 187

5,1b 98

5,3 51

5,5 51

5,7 98

5,8-10 98

5,8-23 187

5,8-30 59

5,9a 98

5,9b-10 98

5,12 60

5,13 59

5,16 143

5,17 59

5,19 21, 143

5,24 21, 80, 143

5,26 42, 82

6,1 32, 36-37, 61, 93-95,

108, 142, 144, 158, 185

6 21, 25, 37, 52, 61,

93-94, 97-99, 108-109,

141-144, 149, 183

6,1-3 142

6,1-7 94, 101, 143

6,1-7,17 25-26, 93, 105, 164

6,1-9,6 26

6,1-10,32 184-185, 188

6-11 76

6-12 32, 34, 43, 51, 60, 63,

70, 75, 112, 118,

154-155, 181, 188

6-39 35

6,1b 108

6,1c 108

6,2a 108

6,2c 108

6,3 108, 143, 147, 151

6,3c-d 52

6,5 94, 143

6,5e 108

6,8 94, 101, 136, 142

6,8-13 94, 108, 143

6,9-10 143

6,9c 108

6,11 143

6,11-13 143

6,12 90

6,13a 143

6,13 83, 143

blz blz

Jesaja.indd 192 26-11-2009 15:52:00

Page 193: Jesaja [Isaiah]

193

6,13b 143

7,1 36-37, 63, 66, 109,

114-115, 148, 154-156

7,1-9b 94, 97

7,1-17 25, 38, 47, 63, 66, 85,

93, 97, 114, 120, 137,

142, 144-150, 153,

158, 162, 169, 179,

182-185, 188

7,1-10,32 183

7,1-14,27 37

7,2 63, 67, 109, 115

7,3 36, 66, 81, 85, 114,

144, 159

7,3-9b 145

7,3b-9b 92, 182

7,4 114, 144

7,4-9b 145

7,4b-9b 182

7,5-6 126

7,6 145, 182

7,9a 177

7,9c-d 92, 97, 115, 137, 144,

158, 163, 182-183

7,10a 104

7,10 36-37, 142

7,10-12 114, 160

7,10-17 94, 97

7,11 102, 113, 146, 160

7,11-12 110

7,12 36-37, 110

7,13 102, 110, 115, 146

7,13-15 110

7,13-17 146

7,14 26, 101, 110, 132, 150

7,14-15 102, 119

7,14b-15 111-112, 146, 151,

153, 160

7,15 60, 83, 115, 152, 157,

160

7,16 111, 146

7,16-17 161

7,17 26, 42, 48, 63, 113,

120, 124, 146, 150,

155, 161

7,18 26, 42, 57, 127, 149

7,18-19 63

7,18-25 25-26, 94, 149

7,20 26, 42, 124, 149

7,21 26, 42, 149

7,22 60, 83, 152, 157

7,23 26, 42, 84, 149

7,23-25 82

8,1 37, 95, 150

8,1-8 25-26, 94, 97-99, 149

8,1-10 150

8,1-18 183

8,2 150

8,3 97, 150

8,4 177

8,5-8 124, 150, 179

8,6 150, 154

blz blz

Jesaja.indd 193 26-11-2009 15:52:00

Page 194: Jesaja [Isaiah]

194

8,6-8 120, 149

8,7-8 150

8,8 149

8,9 94

8,9-23b 26

8,9-19,25 25

8,10 102, 149

8,11 81, 98-99, 149, 151-152

8,11-16 151

8,12-16 53, 98

8,16 80, 99, 119, 151

8,16b 98

8,17 151

8,17-18 99

8,17-20a 52-53

8,17-23b 151-152

8,18 21, 141, 150

8,19-20a 152

8,20-23b 119

8,21 109

8,23c-d 47

8,23c-9,6 26, 47, 112, 119, 152

9,2 83, 115, 152, 157, 160

9,2-6 102, 112, 119, 152

9,3 156

9,5 102, 112, 115, 126, 132,

152-153

9,6 112-113, 115

9,8 125, 177

9,10 121, 150

9,10-18,7 26

9,14-15 97

9,19 60

10,2b 99, 105

10,5 121, 155-156

10,5-11 156

10,5-15 121

10,5-19 125, 156

10,8b-11 121

10,9-11 177

10,12 125, 141

10,13b-14 121

10,15 121, 156

10,17 143

10,20 21, 42, 143, 156

10,20-26 64

10,24 127, 156

10,24-26 121

10,26 127

10,27 42, 153

10,28 155

10,28-32 64, 81, 83, 113, 155, 179

10,28-34 43, 153

10,28-11,16 112, 119, 153-154

10,32 51, 128

10,33 125

10,33-34 64, 83, 155

11,1 115, 153

11 60, 115

11-12 187

11,2 126, 153

blz blz

Jesaja.indd 194 26-11-2009 15:52:00

Page 195: Jesaja [Isaiah]

195

11,2-4 115, 117

11,5 113

11,6-8 113

11,9 43, 71, 141

11,9a-b 60, 113

11,10 42, 82, 118, 154

11,11 42, 70

11,11-16 43, 70, 75, 82, 118, 127,

154, 174, 187

11,12 82

11,14 75, 127

11,16 42, 48, 70, 81-82, 127

12,1 42

12 21, 75-77, 154, 161, 179

12,1b-f 76

12,1b-2 76

12,4 42

12,4-5 43

12,4b-5 76

12,4b-6 76

12,6 21, 76, 143

13,1 27-30, 32, 64, 85-86, 94,

97, 107, 154

13,1-14,23 52

13,1-14,27 43-44

13-14 35, 65, 77, 125, 127, 132,

154-156, 161, 179, 184

13-23 30-32, 34, 64, 77-78,

125, 157, 184-185, 188

13-35 31-32, 34, 43, 52, 64, 70,

77, 113, 154, 161, 181

13,2-14,23 123

13,2-14,27 30

13,2-14,32 85, 87

13,5 48, 156

13,6 43, 48

13,8 132

13,9 43, 48, 52, 123, 127

13,13 43, 156

13,17 36, 52

13,17-18 52, 124, 179

13,19 36, 122, 125, 140

14,1 43, 71

14,1-2 77

14 164

14,2 78-79

14,4c-21 77, 155

14,4c-25 123

14,5 123, 156

14,5-7 156

14,6 156

14,9 160

14,11 70, 156, 160

14,13b-14 123

14,15 70, 156, 160

14,19 70, 156

14,20 57

14,22 123, 160

14,24a 155

14,24 43, 123, 126

blz blz

Jesaja.indd 195 26-11-2009 15:52:00

Page 196: Jesaja [Isaiah]

196

14,24-27 126

14,24-32 52

14,25 57, 123

14,26 126

14,27 126

14,28 29, 36-38, 44, 184

14,28-32 30, 44

14,28-66,24 40

15,1a 27, 30, 65, 85, 154

15-16 65

15-20 188

15-23 185

15,1b-16,12 30, 44

15,1b-16,14 85, 87

15,5 99

16,1 128

16,4 99

16,4-5 113

16,5 113

16,6 102, 125

16,9 99

16,10 99

16,11 99

16,13 29

16,13-14 30

17,1a 27, 30, 65, 85, 154

17 44

17-18 65

17,1b-3 30

17,1b-18,7 85, 87

17,2 99

17,4 44

17,4-6 30

17,7 21, 44, 143

17,7-11 30

17,9 44

17,12-13 30

17,14 102

18,1 99

18,1-6 30

18,1-19,15 44

18,4 99

18,7 30

19,1a 27, 30, 64-65, 85, 154

19 26, 65

19-20 26

19,1b-15 30

19,1b-20,6 85, 87

19,3 65

19,4 65

19,5 65

19,16 26, 44

19,16-17 30

19,18 26, 30, 44

19,19 26, 44

19,19-22 30

19,23 26, 30, 44

19,23-25 44, 82

19,24 30, 44

blz blz

Jesaja.indd 196 26-11-2009 15:52:00

Page 197: Jesaja [Isaiah]

197

20,1 44, 66-67, 95, 183

20 25-26, 30, 65-66, 85, 94,

97, 156, 183-185, 188

20,2a 94

20,2 65, 85

20,2f 94

20,3 66, 85, 100

20,3b 95

20,3b-e 95

20,5 125

20,6 44, 102

21,1a 27, 30, 85, 95, 154

21,1 57, 64

21,3 99

21,4 99

21,1-10 65, 184

21,1b-10 85

21-35 25-26

21,1b-10 30, 85, 87

21,2 36, 64

21,6 99

21,11a 27, 65, 85, 154

21,11 65, 184

21,11b-12 30, 85, 87

21,12-16 65

21,13a 28, 65, 85, 154

21,13b-17 30, 85, 87

21,16 99

22,1a 28, 85, 154

22 65, 113-114, 184

22-23 188

22,1b-19 30

22,1b-25 85, 87

22,4 99, 128

22,9 113

22,10-24 30

22,13 60

22,14 99

22,15 184

22,16 114

22,20 114, 184

22,22 113-114

22,25 30

23,1a 28-30, 85, 154

23 65, 132

23,1b-14 30

23,1b-35,10 85, 87

23,9 125

23,12 132

23,13 36

23,15 44

23,15-16 30

23,15-18 44, 133

23,17-18 30

24-27 31-32, 34, 44, 77-78, 99,

157, 187-188

24-35 32, 34, 60

24,5 80

24,13 53

24,16 99, 102

blz blz

Jesaja.indd 197 26-11-2009 15:52:00

Page 198: Jesaja [Isaiah]

198

24,23 44, 141

25,1 99

25,6 31, 60, 141, 154

25,6-12 78

25,7 31, 60, 78, 141, 157

25,8 44, 78

25,9 78, 102, 157

25,10 31, 60, 78, 141

26,1 31, 102

26,1-2 44

26 102

26,7-16 102

26,7-21 102

26,8c 102

26,9 99

26,12a 102

26,12b 102

26,13a 102

26,13b 102

26,13c 102

26,17-18 102

26,17d 102

26,18a 103

26,18b 103

26,18c 103

26,18d 103

26,19 99

27,1 44

27,2-5 84, 187

27,12 71

27,12-13 45, 71, 127

27,13 57, 71, 141

28,1 31, 125

28,1-4 32

28-35 31-32, 34, 44, 65, 78, 99,

157, 185, 187-188

28,2 99

28,3 125

28,4 125

28,5 45, 125

28,5-29 32

28,12 144

28,16-17 21

28,23 99

29,1 31, 60

29,1-14 32

29,8 60

29,10 97

29,11-12 157-158

29,15 31, 126

29,15-17 32

29,16 109

29,18 45, 144

29,18-24 32

29,19 21, 143

29,23 143

30,1 30-31, 126

30,1-5 32

blz blz

Jesaja.indd 198 26-11-2009 15:52:00

Page 199: Jesaja [Isaiah]

199

30 86, 105

30,6a 28-30, 86

30,6-7 31-32

30,6b-7 30

30,7 105

30,8 53

30,8-26 32

30,9 80

30,9-11 144

30,11 21, 143

30,12 21, 143

30,15 21, 143

30,17 82

30,23 45, 60

30,26 45

30,27-33 32

30,31 121

31,1 21, 31, 143

31,1-6 32

31,4 99

31,7 45

31,7-9 32

32,1 58

32,1-8 58, 113

32 32, 60

32,2 58, 102

32,9 99

32,13 99

32,15 102

32,18 99

33,1 31-32

33,2-6 31-32

33,7-9 32

33,10 53

33,10-13 32

33,14-35,10 31-32

33,17 109

33,20 103

33,20-24 103

33,21-22 103

33,22 109

34 78, 174

34,5-6 128, 158

34,9 78

34,16-17 157-158

35,1-2a 83

35,1-6 71

35 174

35,2 102

35,7 71

35,7-10 71

35,8 71

35,10 30, 71

36,1 30, 32, 36-38, 61, 95,

114-115, 158

36,1-2 66

36-37 68, 83, 122, 158-159,

162, 169, 180-183

36,1-38,8 25-26

blz blz

Jesaja.indd 199 26-11-2009 15:52:00

Page 200: Jesaja [Isaiah]

200

36-38 109, 160-162, 180-185,

188

36-39 26, 29, 32, 34, 39, 45, 53,

61, 66, 85, 95-97, 103,

113-114, 121, 147, 156,

164, 174, 179, 181,

185-186, 188

36,2 36, 38, 61, 66, 81, 114,

159

36,3 184

36,4 36, 121-122, 158

36,4b-10 122, 182

36,7 36

36,11 184

36,11-13 67

36,12 110

36,12b-20 122, 182

36,14 36

36,15 36

36,16 36

36,16-17 83-84

36,16c-17 122

36,17 57

36,18 36

36,22 36, 184

37,1 36, 66

37,2 85, 87, 97, 158, 184

37,3 36, 45

37,4 122

37,5 36, 158

37,5-6 85

37,6 114, 122, 158

37,7 57, 68-69

37,8 66, 158

37,9 36

37,10 36

37,14 36, 39, 66

37,15-20 66

37,16 115

37,18 57

37,20 109, 159

37,21 36, 85, 158

37,21-35 115, 156

37,22 128, 132

37,22c-29 125

37,23 21, 143

37,26 45, 122

37,27 90

37,28 122

37,29 68, 81, 122

37,30 39, 60, 84, 110

37,30-32 83, 114-115

37,32 141

37,34 81

37,35 115, 117

37,36-37 122, 158

37,37 68

37,38 69, 122, 158

38,1 36, 85, 87, 97

38 38-39, 117, 159-160

38,2 36

38,3 115

blz blz

Jesaja.indd 200 26-11-2009 15:52:00

Page 201: Jesaja [Isaiah]

201

38,4 36, 85

38,5 36, 38, 45, 115

38,5-6 115

38,7 39, 110

38,7-8 160

38,7-9 39

38,8 36, 38, 40

38,9 28-29, 36, 86, 95, 115

38,9-20 25-26, 95, 181

38,10 38, 103, 160

38,10-20 29, 86, 103

38,12 109

38,16 115, 117

38,17 115

38,18 70, 160

38,18-19 115

38,19 45

38,20 45, 109

38,21 39, 85

38,21-22 39

38,21-39,8 25-26

38,22 36, 39, 110, 160

39,1 36, 67

39 35, 39-40, 45, 67, 96,

105, 114-115, 118, 123,

160-162, 179, 185

39,2 36, 39, 97, 161

39,3 36, 57, 67, 85, 87

39,4 36, 39

39,5 36, 85

39,5-8 105

39,6 39-40, 45, 96, 161

39,6-7 68, 162

39,7 40, 161

39,8a 96

39,8 34, 36, 40, 45, 48, 53,

68, 70, 85, 95-96,

115-116, 118-119, 126,

163, 166, 174-175, 177,

187

39,8d 96

40,1a-b 54, 88-89, 100, 163

40,1 34, 40, 48, 53, 55, 68, 70,

95-96, 105, 109, 116,

118-119, 126, 163, 166,

174-175, 187

40,1-2 91

40,1-11 87-93, 96, 162

40-48 34-35, 47-48, 71, 73, 79,

164, 187-188

40-55 19-20, 173-174, 178

40-57 188

40-66 19, 25-26, 32-35, 40, 45,

53-54, 61, 67, 70-71, 78,

80-81, 85, 87, 91-92,

97, 109, 116, 147, 162,

164, 167, 173-176, 178,

185-187

40,1c 53-54, 88-89, 91-92, 162

40,2a-b 88, 90

40,2 54, 116, 131

40,2c 91

blz blz

Jesaja.indd 201 26-11-2009 15:52:00

Page 202: Jesaja [Isaiah]

202

40,2c-e 88-89

40,2d 91

40,3a 88, 90

40,3 163

40,3-4 81

40,3b-5b 88, 90

40,5c 88, 90

40,6a 88, 90-91

40,6 163

40,6b 88, 90

40,6c 88, 90-91

40,6d 90

40,6d-7 88, 91

40,8a-b 90

40,8 89-90

40,8c 90

40,9a 90

40,9a-f 89

40,9 141, 164

40,9-11 90-91

40,9g 89

40,9h 91

40,9h-11 89-90

40,10c 91

40,10d 91

40,13-14 126

40,25 143

41,1 101

41,10 118

41,14 21, 143

41,16 21, 143

41,20 21, 143

41,21 109

41,22 101

41,23 49, 101

41,25 49

41,26 101

41,27 92, 105

41,28 126

42,1 71, 100, 116-117

42,4 80, 119

42,6 116

42,7 71, 100, 116

42,9 81

42,18 144

42,19 116

42,19-20 116

42,24 80

43,1 109, 131

43,3 21, 127, 143

43,4 116

43,6 79

43,8 71, 116, 144

43,9 101

43,14 21, 35-36, 124, 143, 179

43,15 109, 143

43,16-17 165

43,16-19 47

43,17 109

43,18 75

43,21 109

blz blz

Jesaja.indd 202 26-11-2009 15:52:00

Page 203: Jesaja [Isaiah]

203

43,26 101

43,27-28 116

44,1 54

44,2 109

44,3 116, 119

44,6 109

44,21 109

44,24 109

44,24-28 67, 83

44,26 126

44,28 36, 61, 124

44,32 116

45,1 36, 49, 124

45,1-8 67, 83

45,3-4 131

45,4 117

45,11 21, 143

45,14 127

45,21 126

46-47 125-126

46,5 101

46,10-11 126

46,13 125

47,1 35-36, 70, 132, 156, 164

47,1-7 132

47 123-124, 132

47,4 21, 104, 143, 164-165

47,5 36, 132

47,6a-c 123

47,6d-7 124

47,7 132

47,8 54

47,8-9 132

47,9 46, 49

47,11 49

47,13 126

48,1 54, 132

48,2 71

48,6-7 75

48,8 116

48,14 35-36

48,16 100

48,17 21, 143

48,20 35-36, 72, 164-165, 168

48,22 33

49,1 131

49,1-6 72

49,1-50,3 72, 129-130

49-57 34, 72, 74, 79, 167,

187-188

49,2 116

49,3 72, 116

49,4 72, 117

49,5 73, 116

49,6 73, 81, 118

49,6b-f 80

49,7a 72

49,7 72, 143

blz blz

Jesaja.indd 203 26-11-2009 15:52:00

Page 204: Jesaja [Isaiah]

204

49,8a 72

49,8 46, 116

49,8-12 72

49,9 165

49,11 82

49,13a-b 72-73

49,13 73

49,13c-d 72-73

49,14a 72

49,14 72-73, 129

49,14-16 21

49,14b-c 72

49,15 72, 129, 131

49,15-21 72-73

49,16-21 129

49,17 69

49,20 131

49,21 128

49,22a 72

49,22 82, 118

49,22-23 79

49,22-24 72-73, 129

49,23 131

49,25a 72

49,25-26 72-73, 129

50,1a 72

50,1 116, 129-130

50,1-3 72-73, 129

50,4-5 116

50,4-9 99

50,8 101

50,10a 100

50,10-11 100

51,3 83

51,4 80, 118-119

51,9 46

51,11 71

51,16 116

51,17 131

51,17-52,12 130

52,1 54-55, 71, 125

52,1-12 54

52,2 128

52,3 71

52,4 35, 109, 123, 127

52,5 54, 109

52,6 46, 109

52,7a 55

52,7 54-55, 73, 92, 100, 141,

165

52,7-10 46, 73, 165

52,8 73, 100, 165

52,9 71

52,10 80, 104, 143, 165

52,11 54-55, 71, 73-74, 168

52,11-12 165

52,12 168

52,13-15 167

52,13-53,12 103, 116-117

52,15 144

blz blz

Jesaja.indd 204 26-11-2009 15:52:00

Page 205: Jesaja [Isaiah]

205

53,1 103, 131

53,1-11a 166-169

53,2 103

53,3 103, 166

53,4 103, 166

53,4-6 116

53,5 103, 166

53,6 103, 166

53,8 116

53,10 46, 116, 118-119, 131,

166, 169

53,11-12 116

53,11b-12 167

54,1 130

54,1-10 130

54 167

54,4 130

54,5 21, 143

54,12 117

54,13 99

54,17 117, 167, 169

55,1 74

55,1-2 60

55 74

55,3 74

55,3-5 118

55,4 80

55,5 21, 80, 143

55,6-7 104

55,7 74, 104, 167-168

55,10 60, 83

55,11 80

55,12 74, 165

55,13 83, 175

56,1 117, 175

56,1-8 74, 117

56-66 19-20

56,3 81

56,4 81

56,5 74, 132

56,6 81, 117, 169

56,7 71, 74

56,8 81

57,13 71

57,15 143

57,21 33, 100

58-66 34, 74, 79, 168, 187-188

58,13 143

59,1 144

59,9-13 168-169

60,7 125

60,9 21, 143

60,14 21, 143

60,19 125

60,20 46

61,1 100

blz blz

Jesaja.indd 205 26-11-2009 15:52:00

Page 206: Jesaja [Isaiah]

206

61,1-7 100

61 79, 187

61,2 46, 100, 103

61,3 83, 132

61,5 84

61,6 100, 132

61,9 79

61,10-11 100

61,11 79

61,12 79, 100

61,14 79

62 100, 128

62,2 131

62,3 125

62,4 74, 131

62,4-5 130

62,10 82

62,11 128

62,12 132

63,1 128

63,7 103

63,7-64,12 103, 168-169

63,2-3 84

63,4 46

63,7-64,11 100, 119

63,9 46

63,10 143

63,11 46

63,16 103

63,17 103, 117, 169

63,18 103

63,19 103

64,2 103

64,4 103

64,5 103

64,6 103

64,7 103

64,8 103

64,10 103, 125

64,11 103

65 100

65,2 46

65,8 131

65,9 117

65,11 71, 141

65,13 60, 169

65,15 117, 132, 144

65,17 75

65,17-19 48

65,20 46, 71

65,21 60

65,22 46, 108, 117

65,25 71

66,4 144

66,5-24 50, 75, 188

66,6 58, 61, 75, 120, 141

66,7-9 130

66,7-14 130

66,12 75

blz blz

Jesaja.indd 206 26-11-2009 15:52:00

Page 207: Jesaja [Isaiah]

207

66,14 75, 120, 131

66,18-21 79-81

66,18-22 50-51, 169

66,20 79, 141

66,20b 50, 79, 169-170

66,20e 50-51, 79, 169-170

66,21 80

66,22 48, 75

66,24 34, 74

blz

Jesaja.indd 207 26-11-2009 15:52:00