Top Banner

of 230

Jellema 4C Omhulling-gevelopeningen

Jan 08, 2016

Download

Documents

Nienke

Jellema 4C Omhulling-gevelopeningen
Welcome message from author
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
  • JELLEMA 4C

    OMHULLING GEVELOPENINGEN

    06950459_voorw.indd 1 28-06-2005 15:08:22

  • II

    omslagontwerp Marjan Gerritse, Amsterdamvormgeving binnenwerk Peter van Dongen, Amsterdamopmaak Van de Garde, Zaltbommeltekenwerk Advies- en Tekenbureau voor bouwtechniek ing. F. Oomen, Almere-Stad,J.M. Witte Tekenbureau, PijnackerVeltman Bouwkundig Ontwerp- en tekenburo, Delft

    De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

    ThiemeMeulenhoff ontwikkelt leermiddelen voor: Primair Onderwijs, Algemeen Voortgezet Onder-wijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Beroepsonderwijs.Voor meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze leermiddelen:www.thiememeulenhoff.nl

    ISBN 90 06 95045 9Tweede druk, eerste oplage

    ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2005

    Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopien, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

    Voor zover het maken van kopien uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 jo het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.

    06950459_voorw.indd 2 28-06-2005 15:08:23

  • III

    BouwtechniekOmhulling4C gevelopeningen

    06950459_voorw.indd 3 28-06-2005 15:08:23

  • IV

    De serie Jellema Hogere Bouwkunde bestaat naast het inleidende deel uit drie reeksen boeken: bouwtechniek, bouwmethoden en bouwproces. Tezamen vormt de inhoud de onontbeerlijke basiskennis voor het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs.

    Ook deze vernieuwde uitgave is ontstaan vanuit de noodzakelijke interactie tussen het onderwijs enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds. Beide sectoren leveren auteurs, maar zijn ook bereid tot het leveren van commentaar en kritiek in een voortdurende discussie tussen redactie, auteurs en het onderwijs.

    De redactie:ir. K. HofkesDocent Bouwkunde, Hogeschool INHOLLAND,Haarlem en Alkmaar

    ing. N. ZimmermannArchitect, Amsterdam

    ir. A. van TolArchitect, Zwolle

    H.A.J. FlapperBouwinnovator, Amsterdam

    ir. M. BonebakkerAdviseur Bouwmanagement, Geesteren

    ir. H. BrinksmaDocent Bouwkunde, Hogeschool van Utrecht,Utrecht

    Auteurs deel 4c:ing. F.Th. van GesselDocent BouwkundeAvans Hogeschool, s-HertogenboschDirecteur Bouw- en Adviesbureau Van Gessel,Sprang-Capelle

    ing. A. ReitsmaarchiQ begeleiding van de bouwcyclus, Surhuizum

    J.ReymersDirecteur Artinex Geveladvies, Zandvoort

    ir. A.J. ZegelaarDirecteur Vereniging Kunststof Gevelelementen-industrie VKG, Leidschendam

    H. Zeinstra, J.J. RoetenAtelier Zeinstra van der Pol bv, Amsterdam

    ing. N. ZimmermannITZ-Architecten bv, Amsterdam

    06950459_voorw.indd 4 28-06-2005 15:13:51

  • V

    AM

    ELLEJ

    AM

    ELLEJ

    AM

    ELLEJ

    1

    www.jellema-online.nl

    7 102

    Serieoverzicht

    1183

    1294

    124

    134

    5

    6

    6

    6

    06950459_voorw.indd 5 28-06-2005 15:13:54

  • VI

    Woord vooraf

    Gevelopeningen zijn een belangrijk onderdeel van de uitwendige scheidingsconstructie van gebouwen. Door de vorm, detaillering, plaats en rangschikking bepalen gevelopeningen in belangrijke mate het aanzicht van de gevels.Onder gevelopeningen wordt verstaan de kozij-nen met eventuele bewegende delen, compleet gemonteerd en voorzien van beglazing en/of panelen en van hang- en sluitwerk.

    Functionele eisen voor gevelopeningen zijn de toetreding van daglicht, uitzicht en ventilatie-mogelijkheden. Belangrijke eisen daarbij zijn de water- en luchtdichtheid, de sterkte en stijfheid, de thermische isolatie en de geluidsisolatie, waarbij op de aan de gevel gestelde bouw-fysische eisen niet te veel mag worden inge-boet. Van belang zijn ook de bediening en de toegankelijkheid, waarbij rekening moet worden gehouden met bijvoorbeeld gebruik door oude-ren, kinderen en mensen met een handicap en aan- en afvoermogelijkheden voor goederen en transportmiddelen. Controversieel bij de bedie-ning en de toegankelijkheid van gevels zijn het noodzakelijke eenvoudige gebruik en toegang tijdens de bedrijfsuren en de beveiliging tegen ongewenste personen en vandalisme daarbuiten. Bijzondere aandacht wordt daarom gegeven aan de inbraakbeveiliging. Ook krijgt de brand-werendheid van gevelopeningen aandacht, vooral als deze gelegen zijn aan vluchtwegen en omdat brandoverslag vaak via de gevel-openingen plaatsvindt.

    De algemene eisen worden besproken in hoofd-stuk 14.In de volgende hoofdstukken wordt beschreven hoe kozijnen, ramen en deuren uitgevoerd in hout, metaal en kunststof aan de prestatie-eisen kunnen voldoen en wat de aandachtspunten zijn bij uitvoering in het betreffende materiaal.

    Verschillende fabrikanten hebben zich toegelegd op kozijnen voor specieke toepassingen en gebruik. Deze kozijnen kunnen als standaard en

    soms op maat worden geleverd. In hoofdstuk 18 worden de bedrijfsdeuren besproken; in hoofd-stuk 19 komen enkele bijzondere kozijnconstruc-ties aan bod.Dit deel eindigt met een hoofdstuk over zonwe-ring.

    De auteursmei 2005

    06950459_voorw.indd 6 28-06-2005 15:13:56

  • VIIINHOUD

    Inhoud14 Gevelopeningen 1Inleiding 214.1 Functionele uitgangspunten 214.1.1 Veiligheid 214.1.2 Gezondheid 814.1.3 Bruikbaarheid 1014.1.4 Energiezuinigheid 1114.1.5 Duurzaamheid 1214.2 Algemene berekening 1314.2.1 Belastingen uiterste grenstoestand 1314.2.2 Belastingen voor uiterste bruikbaarheidstoestand 1414.2.3 Benodigde materiaalgrootheden 1414.2.4 Benodigde doorsnedegrootheden 1414.2.5 Opdeling gevelelement ten behoeve van afdracht windbelasting 1414.3 Aansluitingen 1514.3.1 Waterkerende laag 1714.3.2 Luchtdichte laag 1714.3.3 Geluidwering 1714.3.4 Aansluitingen tegen het bouwkundig kader 1714.4 Plaatsing kozijnen 1814.4.1 Maatvoering 1814.4.2 Ligging van het kozijn in de gevel 1814.5 Vullingen in kozijnen 1814.5.1 Glas en beglazing 1914.6 Ventilatievoorzieningen 2114.6.1 Ventilatieroosters 2314.7 Geluidwerende kozijnen 2514.7.1 Kierdichting 2614.7.2 Dichtingsproelen 2614.8 Brandveiligheid van gevelelementen 2714.8.1 Brandveiligheidseisen 2714.8.2 Brandvoortplanting 2714.8.3 Rookontwikkeling 2814.8.4 Brandoverslag 2914.8.5 Brandwerendheid buitenkozijnen 2914.8.6 Voorbeelden brandwerende houten buitenkozijnen 3314.9 Politiekeurmerk Veilig Wonen 3514.10 Toegankelijkheid en aanpasbaar bouwen 3814.10.1 Vrije doorgang, hoogteverschil 38Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 39

    15 Kozijnen, ramen en deuren van hout 41Inleiding 4215.1 Ontwerpaspecten 4215.1.1 Levensduur 4215.1.2 Klimaat 4315.1.3 Aansluitingen 4315.1.4 Inmetsel- en montagekozijn 4315.1.5 Gevelsluitende elementen 4415.1.6 Houten gevelbekleding 4415.1.7 Bijzondere kozijnvormen 4515.1.8 Ronde delen kozijnen en ramen 4515.2 Houtsoorten voor geveltimmerwerk en milieuaspecten 4515.2.1 Geschiktheid 4515.2.2 Duurzaamheid 4615.2.3 Milieuaspecten 5015.3 Keuze houtproelen en afmetingen 5115.3.1 Algemene eisen 5115.3.2 Houtmaten 5115.3.3 Draaiende delen 5215.3.4 Beglazing en glaslatten 5515.4 Dubo en het NPW 5515.4.1 Materiaal 5615.4.2 Energiebesparing 5715.5 Stichting Garantiefonds voor Timmerwerk (SGT) 5915.6 Detaillering 6015.6.1 Aansluitingen 6015.6.2 Kozijn- en raamverbindingen 6015.6.4 Buiten- en binnensponningen 7015.6.5 Opgebouwde vakvullingen en sandwichpanelen 7115.6.6 Aluminiumproelen 7115.7 Voorbeelden kozijnen met aansluitingen 7415.8 Buitendeuren 8215.8.1 Indeling en uitvoering 8215.8.2 Maatvoering 8215.9 Schuifdeuren, tuimelramen, draaivalramen 8315.9.1 Schuifdeuren 8315.9.2 Tuimelramen 8315.9.3 Draaivalramen 8315.10 Gevelvullende elementen 8615.10.1 Opbouw 8615.10.2 Onderscheid 8615.11 Renovaties 8615.11.1 Soorten renovaties 88

    06950459_voorw.indd 7 28-06-2005 15:13:57

  • VIII

    16.8.2 Kogelwerendheid 13216.8.3 Brandwerendheid 13216.9 Serres 13316.10 Bouwplaatsbehandeling 13316.11 Reiniging 13316.12 Aluminium en het milieu 13416.12.1 Hergebruik 13416.12.2 Energiegebruik bij hergebruik 13416.12.3 Verontreinigingen 13516.13 Nieuwe ontwikkelingen 135Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 135

    17 Kozijnen, ramen en deuren van kunststof 137Inleiding 13817.1 PVC-proelen 13817.1.1 Maken van pvc-proelen 13817.1.2 PVC en het milieu 13917.1.3 Eisen aan gextrudeerde proelen 14017.1.4 Kleur 14117.1.5 Mechanische en fysische eigenschappen van kunststofproelen 14117.2 Thermische isolatie 14117.2.1 Luchtinltratie 14217.3 Brandgedrag 14317.3.1 Praktijkervaring 14317.4 Recycling 14317.5 Systemen 14417.5.1 Systeemkenmerken 14417.5.2 Proelkenmerken 14517.5.3 Proelvormen 14617.6 Eisen aan gevelelementen 14717.6.1 Belastingen, stijfheid en sterkte 14717.6.2 Inbraakwerendheid 14817.7 Assemblage 14917.8 Muuraansluitingen 15017.8.1 Toleranties 15017.8.2 Aansluitdetails 15017.9 Montage 15017.9.1 Eisen en adviezen met betrekking tot de uitvoering 15017.9.2 Beglazen 151Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 152

    18 Bedrijfsdeuren 155Inleiding 15618.1 Draai- en vouwdeuren 15618.1.1 Vouwdraaideuren 15618.1.2 Vouwschuifdeuren 15718.1.3 Snelvouwdeuren of balansdeuren 157

    15.11.2 Nieuwe ramen of kozijnen in bestaande kozijnsponning 8915.11.3 Geheel nieuwe kozijnen 9015.11.4 Geluidwering 9015.11.5 Ventilatieroosters 9115.11.6 Voorschriften 9115.12 Verduurzamen en afwerken 9115.12.1 Afwerken 9215.12.2 Afschilderen 9515.12.3 Onderhoud 9615.13 Timmerfabriek 9615.13.1 Basisbewerking 9615.13.2 Maximaal toelaatbare maatafwijkingen 9715.13.3 Transport, opslag en verwerking 9715.13.4 Interne kwaliteitsbewaking (IKB) 97Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 97

    16 Kozijnen, ramen en deuren van aluminium 99Inleiding 10016.1 Materiaal 10016.1.1 Aluminium 10016.1.2 Legeringen 10116.1.3 Mechanische en fysische eigenschappen van aluminium 10216.2 Fabricage van platen en proelen 10216.2.1 Plaatmateriaal 10216.2.2 Extrusie van proelen 10416.3.1 Weerstand tegen corrosie 10616.3.2 Lakprocedures en -systemen 10716.3.3 Anodiseren 10916.4 Gevelopeningen 11016.4.1 Proelen 11016.4.2 Typen beweegbare delen 11116.4.3 Gekoppelde kozijnen 11316.4.4 Functionele eisen 11316.4.5 Constructies en verbindingen 11716.4.6 Hang- en sluitwerk 12016.5 Productie kozijnen, ramen en deuren 12116.5.1 Productie 12316.5.2 Aluminium en andere materialen 12416.6 Beglazingssystemen 12516.6.1 Sponning 12616.6.2 Steun- en stelblokjes 12716.7 Bouwkundige aansluitingen 12716.7.1 Montage 13016.8 Veiligheid van aluminium gevelopeningen 13116.8.1 Inbraakwerendheid 131

    06950459_voorw.indd 8 28-06-2005 15:13:58

  • IX

    18.1.4 Tourniquets of draaivleugeldeuren 15918.2 Schuifdeuren 16018.2.1 Enkelbladige schuifdeuren (horizontaal en verticaal) 16018.2.2 Meerbladige schuifdeuren (horizontaal en verticaal) 16518.3 Roldeuren 168

    19 Bijzondere kozijnconstructies 169Inleiding 17019.1 Prestatie-eisen vanuit regelgeving 17019.1.1 Geluidwerendheid 17019.1.2 Brandwerendheid 17119.1.3 Inbraakwerendheid en veiligheid 17319.2 Bijzondere functies 17419.3 Onderhoud en duurzaamheid 17519.4 Esthetiek 176Aanbevolen en geraadpleegde literatuur 180

    20 Zonwering 181Inleiding 18220.1 Weren van zonnewarmte 18220.1.1 Zontoetredingsfactoren 18220.1.2 Convectie- en lichttoetredingsfactor 18420.2 Buitenjaloezien 18720.2.1 Constructies 18820.2.2 Bediening 19020.2.3 Warmtewering 19120.2.4 Montage en onderhoud 19120.3 Zonneroosters 19220.3.1 Horizontale zonneroosters 19220.3.2 Verticale zonneroosters 19220.4 Zonneschermen 19420.4.1 Markiezen 19420.4.2 Zonneschermen in hedendaagse architectuur 19520.5.1 Constructie 19920.5.2 Warmtewering 19920.5.3 Montage en onderhoud 19920.6 Rolluiken 20020.6.1 Constructie 20020.6.2 Warmtewering 20220.6.3 Montage en onderhoud 20220.7 Jaloezien in de spouw tussen dubbel beglaasde ramen 20220.7.1 Lamellen met emissieverlagende coating 20320.7.2 Isolatieglasjaloezien 20320.8 Bijzondere toepassingen 20620.8.1 Verduisteringsrolgordijnen 206

    20.8.2 Raam- en deurhorren 20620.8.3 Serrezonwering 20620.9 Zonwerende beglazing 21020.9.1 Warmteabsorberend glas 21020.9.2 Warmtereecterend glas 21120.9.3 Fabricageprocessen zonwerende beglazing 21120.9.4 Zonwerende folies 212Geraadpleegde en aanbevolen literatuur bij het onderwerp zonwerend glas 213

    Register 215

    06950459_voorw.indd 9 28-06-2005 15:13:58

  • X

    06950459_voorw.indd 10 28-06-2005 15:13:58

  • 14Gevelopeningening. A. Reitsma, ir. A. van Tol

    Onder gevelopeningen worden doorgaans niet de openingen zelf ver-staan, maar de wijze waarop de opening wordt dichtgezet. Voor het dichtzetten van een opening wordt gebruikgemaakt van een kozijn. Kozijnen worden gebruikt voor het toelaten van licht en lucht, voor het weren van regen en kou en voor de toegankelijkheid van het ge-bouw. In dit boek wordt het kozijn eerst benaderd als eindproduct.Als we spreken over het eindproduct, bedoelen we het compleet ge-plaatste element in zijn eindpositie. Voor een kozijn betekent dit dat deze is opgenomen in de buitenwand en dat alle onderdelen, zoals ramen, deuren, glas en ventilatievoorzieningen, zijn aangebracht.Na de bouwkundige aansluiting van het kozijn worden de beglazing, de specieke kenmerken van kozijnen en de methoden waarop ele-menten moeten worden aangebracht, besproken.

    06950459_hfs14.indd 1 28-06-2005 15:25:51

  • 2

    Inleiding

    Een kozijn kan in diverse vormen voorkomen, zoals een binnenkozijn of een buitenkozijn. Een binnenkozijn staat aan beide zijden bloot aan een binnenklimaat, terwijl een buitenkozijn aan n zijde blootstaat aan een binnenklimaat en aan de andere zijde aan het buitenklimaat. Een buitenkozijn is een onderdeel van de verticale uitwendige scheidingsconstructie. Eenvoudiger gezegd is een buitenkozijn een onderdeel van de gevel. Om die reden wordt er wel gesproken over een gevelelement. Als onderdeel van een groter geheel moet een gevelelement weerstand kunnen bieden aan nagenoeg alle belastingen die op dat geheel werken, guur 14.1. Het moet voldoen aan zekere functionele uitgangspunten.

    14.1 Functionele uitgangspunten

    Voor elke uitwendige scheidingsconstructie en voor elk onderdeel daarvan kunnen functionele uitgangspunten worden vastgelegd.In het Bouwbesluit worden de functionele uit-gangspunten onderverdeeld in de volgende hoofdgroepen:1 veiligheid;2 gezondheid;3 bruikbaarheid;

    4 energiezuinigheid;5 milieu.

    Vanuit het gebruik moet hieraan nog de levens-duur worden toegevoegd. Hierna komen deze hoofdgroepen aan de orde.

    14.1.1 VeiligheidEen kozijn levert geen bijdrage aan de stabiliteit van het gebouw. Dat betekent dat geen belastin-gen, anders dan windbelastingen en belastingen door bijvoorbeeld het leunen van personen of voorwerpen, door kozijnen zullen worden over-gebracht. Het mag dus niet voorkomen dat een deel van het gebouw steun ontleent aan het kozijn.Behalve van de constructieve veiligheid is ook nog sprake van brandveiligheid en van sociale veiligheid.De sterkte van een kozijn moet worden bere-kend op basis van de permanente belastingen, zoals het eigen gewicht, en van diverse andere veranderlijke belastingen, zoals windbelastingen en gebruiksbelastingen. De grootte van deze belastingen staat aangegeven in NEN 6702 TGB-Belastingen en vervormingen. Als gevolg van deze belastingen mag de constructie niet bezwijken. Daarvoor moet in de berekening gebruik worden gemaakt van diverse berekeningsfactoren, die hierna worden aangegeven.

    Figuur 14.1 Invloeden op een gevelelement

    06950459_hfs14.indd 2 28-06-2005 15:25:52

  • 14 GEVELOPENINGEN 3

    De volgens de TGB in rekening te brengen belastingen worden besproken in deel 7

    Bouwmethodiek hoofdstuk 3 Dragen

    Onder de permanente belastingen zijn onder te brengen het eigen gewicht van het gevelelement zelf en van de vullingen (bijvoorbeeld het glas) en van andere onderdelen, zoals zonwerende voorzieningen. Vaak is de grootte van deze belas-tingen vrij nauwkeurig te berekenen.Veranderlijke belastingen op gevelelementen zijn de belastingen die niet voortdurend, maar wel onregelmatig kunnen voorkomen. Hieronder val-

    len de windbelastingen, die kunnen variren in grootte en richting, alsook de belastingen door leunende of vallende personen. Omdat deze laatste belastingen niet nauwkeurig kunnen wor-den bepaald, zijn hiervoor waarden in de norm NEN 6702 vastgelegd.

    14.1.1.a WindbelastingDe rekenwaarde van de windbelasting is afhan-kelijk van de plaats van het gebouw en van de hoogte boven het maaiveld. Voor de plaats is Nederland onderverdeeld in drie windsnelheids-gebieden.Deze gebieden zijn in guur 14.2 weergegeven.

    In de tabel van guur 14.3 zijn de waarden van de extreme stuwdruk (pw) voor de berekening op de sterkte als gevolg windbelasting opgenomen. Bij het beschouwen van de tabel van guur 14.3 valt op dat er onderscheid wordt gemaakt tussen de bebouwde of onbebouwde omgeving. Ook hiervoor wordt in NEN 6702 een bepalings-methode aangegeven. Voor de benadering mag het volgende worden aangehouden:

    bebouwd: laagbouw in een dicht bebouwde kom;

    onbebouwd: gebouw aan de rand van een dorp of van een stad, globaal op minder dan 10 de gebouwhoogte vanaf het open terrein of bij een bebouwingsdichtheid kleiner dan circa 15%.

    Voor de sterkte en stijfheid van kozijnen en ramen is de windbelasting in twee opzichten van belang:

    voor de buigsterkte van het hout (NEN 6760); als randvoorwaarde voor de sterkte van het glas (NEN 2608).

    Voor beide criteria geldt echter een verschillende windbelasting. NEN 2608 staat namelijk sinds 1 oktober 1997 een reductiefactor 2/3 toe: De maximale doorbuiging van de stijlen en regels welke de glasplaat ondersteunen mag bij twee-derde van de voorgeschreven fundamentele be-lastingcombinatie, waarbij de veranderlijke be-lasting de windbelasting is, niet meer bedragen dan 0,005 de lengte van de stijl of regel.

    Figuur 14.2 Windsnelheidsgebieden

    06950459_hfs14.indd 3 28-06-2005 15:25:53

  • 4

    Hoogte dakrand pw in kN/m2

    boven maaiveld Gebied I Gebied II Gebied III

    in m Onbebouwd Bebouwd Onbebouwd Bebouwd Onbebouwd Bebouwd

    2 0,64 0,64 0,54 0,54 0,46 0,46 3 0,70 0,64 0,54 0,54 0,46 0,46 4 0,78 0,64 0,62 0,54 0,49 0,46 5 0,84 0,64 0,68 0,54 0,55 0,46 6 0,90 0,64 0,73 0,54 0,59 0,46 7 0,95 0,64 0,78 0,54 0,63 0,46 8 0,99 0,64 0,81 0,54 0,67 0,46 9 1,02 0,64 0,85 0,54 0,70 0,46 10 1,06 0,70 0,88 0,59 0,73 0,50 11 1,09 0,76 0,91 0,64 0,76 0,54 12 1,12 0,81 0,94 0,68 0,78 0,58 13 1,14 0,86 0,96 0,72 0,80 0,61 14 1,17 0,90 0,99 0,76 0,82 0,64 15 1,19 0,94 1,01 0,79 0,84 0,67 16 1,21 0,98 1,03 0,82 0,86 0,70 17 1,23 1,02 1,05 0,85 0,88 0,72 18 1,25 1,05 1,07 0,88 0,90 0,75 19 1,27 1,08 1,09 0,90 0,91 0,77 20 1,29 1,11 1,10 0,93 0,93 0,79 25 1,37 1,23 1,18 1,03 1,00 0,88 30 1,43 1,34 1,24 1,12 1,06 0,95 35 1,49 1,43 1,30 1,20 1,11 1,02 40 1,54 1,50 1,35 1,26 1,15 1,07 45 1,58 1,57 1,39 1,32 1,19 1,12 50 1,62 1,62 1,43 1,37 1,23 1,16 55 1,66 1,66 1,46 1,42 1,26 1,20 60 1,69 1,69 1,50 1,46 1,29 1,24 65 1,73 1,73 1,53 1,50 1,32 1,27 70 1,76 1,76 1,56 1,54 1,34 1,31 75 1,78 1,78 1,58 1,57 1,37 1,33 80 1,81 1,81 1,61 1,60 1,39 1,36 85 1,83 1,83 1,63 1,63 1,41 1,39 90 1,86 1,86 1,65 1,65 1,43 1,41 95 1,88 1,88 1,68 1,68 1,45 1,44 100 1,90 1,90 1,70 1,70 1,47 1,46 110 1,94 1,94 1,74 1,74 1,51 1,50 120 1,98 1,98 1,77 1,77 1,54 1,54 130 2,01 2,01 1,80 1,80 1,57 1,57 140 2,04 2,04 1,83 1,83 1,60 1,60 150 2,07 2,07 1,85 1,86 1,62 1,62 Bij tussenliggende waarden van h mag voor de bepaling van pw lineair zijn genterpoleerd.Voor de berekening op doorbuiging dienen de waarden in de tabel meestal te worden vermenigvuldigd met de factor 0,88.

    Figuur 14.3 Windbelastingen in Nederland ten behoeve van de berekening op sterkte van gevelelementen (volgens tabel 10

    van NEN 6702 gecorrigeerd) in kN/m2

    06950459_hfs14.indd 4 28-06-2005 15:25:53

  • 14 GEVELOPENINGEN 5

    Afgezien van deze reductiefactor is de reken-waarde voor de windbelasting (NEN 2608 para-graaf 5.1):

    pd = Cdim Ct Ceq 1 t pw f;q (1)

    waarin:pd = rekenwaarde (representatieve winddruk, in

    kN/m2)Cdim = reductiefactor voor de afmetingen van

    het beschouwde deel van het bouw-werk, om de belasting van een lokale windvlaag uit te middelen. Bij een re-latief grote stijl- of dorpeloverspanning bedraagt de reductie maximaal 1%. Formeel moet voor Cdim de waarde 1 zijn aangehouden in belastingcombinaties met lokale windvormfactoren (NEN 6702, paragraaf 8.6.3, bijlage A2)

    Ct = windvormfactor; de ongunstigste com-binatie van de windvormfactoren voor locale windzuiging (Cpe;loc) en overdruk in het gebouw Cpi (NEN 6702, paragraaf 8.6.4, bijlage A3 guur 28-31), zie guur 14.4 en 14.5

    Ceq = drukvereffeningsfactor = 1 voor vlakglas (NEN 6702, paragraaf 8.6.5)

    1 = vergrotingsfactor dynamische invloed = 1 (NEN 6702, paragraaf 8.6.6)

    t = reductiefactor = 1 (NEN 6702, paragraaf 5.5.2 en paragraaf 8.6.1.2). Een reductie-factor t van 0,87 is volgens NEN 6702 paragraaf 5.5.2 in samenhang met para-graaf 5.1 verantwoord als is voldaan aan drie voorwaarden:

    het constructieonderdeel is niet van belang voor de hoofddraagconstructie;

    het gewicht is minder dan 2 kN of het gewicht per oppervlakte is minder dan 0,3 kN/m2;

    de lijnlast qrep = 0,5 kN/m en de punt-last Frep = 1 kN, beide op borstwerings-hoogte, zijn niet maatgevend. De tweede voorwaarde is een probleem voor geluidwerend glas. De laatste voor-waarde is een probleem voor lange, slanke dorpels. Vooral vanwege de laatste voorwaarde is in ontwerp-NEN 3661 uit-gegaan van t = 1,0, behorende bij een referentieperiode van 50 jaar

    pw = extreme stuwdruk (basisdruk) te ontlenen aan NEN 6702 paragraaf 8.6.2, tabel 10 (kN/m2), zie guur 14.3

    f;q = belastingfactor = 1,2 (NEN 2608 para-graaf 5.1 en NEN 6702 paragraaf 5.2)

    Ct Gesloten Open gebouw gebouw

    Overdruk Cpi 0,3 0,8

    Gevelzone Aan het gevelelement Windzuiging toe te rekenen oppervlakte A Cpe;loc

    Langszijde 10 m2 2 0,8 1,1 1,6 1 m2 2 1,0 1,31 1,8

    Randzone 10 m2 3 0,9 1,2 1,7 1 m2 3 1,2 1,5 2,0

    1 Ontwerp NEN 3661 gaat uit van deze combinatie van zuiging en overdruk voor kleine gevelelementen in de middenzone van de lijzijde.2 Voor tussenliggende waarden van A geldt: Ct = 1,3 0,2 log A als 1 A 103 Voor tussenliggende waarden van A geldt: Ct = 1,5 0,3 log A als 1 A 10

    Figuur 14.4 Windvormfactor Ct; combinatie van lokale windzuiging en overdruk in het gebouw

    06950459_hfs14.indd 5 28-06-2005 15:25:53

  • 6

    Figuur 14.5 Vormfactoren voor wind

    Dus:pd = Ct pw f;q = Ct pw 1,2

    Als Ct = 1,3 dan geldt:

    pd = Ct pw f;q = 1,3 pw 1,2 = 1,56 pw

    De formule kan nu worden geschreven als:

    pd = Ct pw f;q (2)

    De enige factor die nog om invulling vraagt, is nu Ct. Hiervoor kunnen we gebruikmaken van de diverse guren uit NEN 6702, zie guur 14.6 en 14.7. Deze guren hebben betrekking op:1 windvormfactoren voor winddruk en wind-zuiging Cpe (voor constructieonderdelen met een oppervlakte groter dan 10 m2). De meest ongunstige factoren voor gevelelementen zijn + of 0,8;2 lokale windvormfactor Cpe;loc. Deze wordt be-paald door de plaats in de gevel. Hiervoor wordt de gevel onderverdeeld in een middengebied (in guur 14.6 aangegeven met f) en een rand-gebied (in de tekening aangegeven met een b). Met behulp van een graek worden de lokale windvormfactoren voor zuiging afgeleid. Ook deze graek is in guur 14.6 aangegeven. Op de horizontale as wordt de grootte van het con-structieonderdeel afgelezen en op de verticale as de windvormfactor voor de windzuiging.

    Uit de graek zijn enkele extreme waarden voor Cpe;loc voor windzuiging af te leiden, zoals:

    van 0,4 of 0,8 voor grote elementen tot

    In gebied bij A1 10 m2 dient Cpe;loc te zijn

    bepaald volgens guur 14.5. Bij 1 m2 A 10 m2 dient Cpe;loc te zijn bepaald door inter- polatie tussen de betreffende waarden bijA1 = 1 m

    2 en A1 = 10 m2.

    Figuur 14.6 Lokale windvormfactor Cpe;loc voor gevels

    1,0 voor kleine elementen voor het midden-gebied f;

    van 0,9 voor grote elementen tot 1,2 voor kleine elementen voor het randgebied b.3 Windvormfactor voor windoverdruk of onder-druk binnen Cpi. Binnen een gebouw moet rekening worden gehouden met een over- of met een onderdruk. Ook hiervoor worden facto-ren aangegeven in NEN 6702, zoals:

    gesloten gebouw: onderdruk: 0,3; over-druk: +0,3;

    open gebouw: onderdruk: 0,4; overdruk: +0,8.

    In het algemeen kan worden gesteld dat de meeste gebouwen waarin gevelelementen voor-komen, kunnen worden gezien als gesloten gebouwen.

    14.1.1.b GebruiksbelastingenBij het toepassen van gevelelementen moet tevens rekening worden gehouden met belastin-gen door het leunen van personen. Ook het te-gen een constructie vallen van een persoon moet

    06950459_hfs14.indd 6 28-06-2005 15:25:54

  • 14 GEVELOPENINGEN 7

    als een belasting worden gezien. Deze belastin-gen zijn in NEN 6702 vertaald in horizontale krachten, die op een constructie of een construc-tieonderdeel kunnen worden uitgeoefend.

    Door het gebruik van diverse onderdelen van het gebouw mogen geen gevaarlijke situaties ont-staan. Om die reden worden er eisen gesteld aan de hoogte van een afscheiding of borstwering ter plaatse van een hoogteverschil boven een aanliggende vloer of het aanliggende terrein aan de andere kant van de afscheiding (bijvoorbeeld bij een te openen raam of bij een trap). Deze hoogte mag voor toepassingen waarbij er sprake is van een hoogteverschil van 0,6 m tot een hoogte van 13 m, niet kleiner zijn dan 0,85 m. Is het hoogteverschil tussen de vloeren (of tussen de vloer en het terrein) groter dan 13 m, dan moet deze hoogte 1,2 m zijn.Voor de belastingen door het leunen van perso-nen worden in NEN 6702 de volgende waarden aangegeven, die moeten aangrijpen op de hiervr genoemde hoogtes. Als het gaat om de meest voorkomende ruimten in woningen, woongebouwen of kantoorgebouwen zijn dit:1 een horizontale lijnlast loodrecht op het vlak van de afscheiding (gevel) van qrep = 0,5 kN/m;2 een horizontale of een verticale puntlast van Frep = 1,0 kN.

    Bij de meest voorkomende ruimten in andere gebouwen, zoals stationsgebouwen, horeca-gebouwen, bijeenkomstgebouwen en dergelijke moeten de volgende belastingen worden aan-gehouden:

    een horizontale lijnlast loodrecht op het vlak van de afscheiding (gevel) van qrep = 3,0 kN/m;

    een horizontale of een verticale puntlast van Frep = 1,0 kN.

    In alle overige ruimten geldt:

    een horizontale lijnlast loodrecht op het vlak van de afscheiding (gevel) van qrep = 0,8 kN/m;

    een horizontale of een verticale puntlast van Frep = 1,0 kN.

    Voor de belasting die wordt veroorzaakt door vallende personen, wordt uitgegaan van een kinetische energie. Voor deze energie wordt een waarde voorgeschreven van 0,5 kNm, die aan-

    grijpt op een oppervlak met een middellijn van 0,2 m.Deze energie moet worden beschouwd als een vrije belasting, die horizontaal op de afscheiding wordt uitgeoefend en die niet hoger aangrijpt dan de hiervr genoemde lijnlast. In praktijksitu-aties kan men een dergelijke belasting aanbren-gen door middel van voorgeschreven gewicht, grootte en hardheid, zoals een zak met zand. Dit voorwerp kan men dan met een bepaalde val-hoogte loslaten op het gevelelement (een massa van 50 kg dat men aan een koord hangt en met een hoogteverschil van 1 m laat vallen).

    14.1.1.c GebruiksveiligheidEen ander aspect dat te maken heeft met de veiligheid door gebruik, is de toepassing van be-weegbare delen in kozijnen. Er zal rekening moe-ten worden gehouden met de toepassing, indien de beweegbare delen zich in de geopende toe-stand boven een weg of boven een trottoir be-vinden. Als het element zich kan bevinden boven een voor motorvoertuigen opengestelde weg of boven een strook met een breedte van 0,6 m naast deze weg, moet onder het element zich altijd een vrije hoogte bevinden van ten minste 4,2 m. Is er sprake van dat het element zich kan bevinden boven een niet voor motorvoertuigen openstaande weg, dan moet een vrije hoogte van 2,2 m worden aangehouden.

    14.1.1.d BrandveiligheidGevelelementen die een rookvrije vluchtroute begrenzen, mogen niet in een vroeg stadium van brand bezwijken. Daarom geldt de eis dat ze een brandwerendheid met betrekking tot bezwij-ken van 30 minuten moeten hebben. Deuren op deze route moeten van binnenuit zonder sleutel te openen zijn. De brandwerendheid bepaalt men met de normen NEN 6069 Experimentele bepaling van de brandwerendheid van bouwdelen, NEN 6073 Rekenkundige bepaling van de brand-werendheid van bouwdelen Houtconstructies en NEN 6760.

    Beperking ontwikkeling brandEen brand mag zich niet snel uitbreiden langs het geveloppervlak van een woning, woon-gebouw of niet tot bewoning bestemd gebouw, waardoor gebruikers onvoldoende vluchttijd

    06950459_hfs14.indd 7 28-06-2005 15:25:55

  • 8

    hebben. Daarom dient een gevelelement ten minste te voldoen aan klasse 4 van de bijdrage tot brandvoortplanting (of brandklasse D volgens NEN/EN 13501-1). Een gevelelement van een ruimte met brand- en rookvrije vluchtroute moet behoren tot klasse 2 (of brandklasse B volgens NEN-EN 13501-1). Afhankelijk van de gebruiks-functie geldt deze klasse ook voor een rookvrije vluchtroute. De eisen gelden voor alle zijden van constructieonderdelen, ook voor de naar de bui-tenlucht toegekeerde zijden van gevels.

    Beperking uitbreiding brandOm uitbreiding van brand naar andere gebou-wen of een te groot deel van het gebouw te voorkomen, moeten de ruimtes zo zijn ingericht, dat de brand beperkt blijft c.q. gedurende een zekere tijdsduur een niet te grote omvang aan-neemt. Daarom wordt een gebouw ingedeeld in (sub)brandcompartimenten. In een woongebouw is elke woning een brandcompartiment.Omdat gevelopeningen gevaar opleveren voor brandoverslag naar hoger gelegen verdiepingen en belendingen en omdat via gevelopeningen uitslaande vlammen en rook de vluchtroute (bij-voorbeeld over een galerij) kunnen belemmeren, wordt op de brandveiligheid van gevelelementen in paragraaf 14.9 uitgebreid ingegaan.

    14.1.1.e Sociale veiligheidOnder sociale veiligheid wordt vooral verstaan de inbraakwerendheid. Inbraakwerendheid is een eigenschap van een totaal gevelelement. Tot eind twintigste eeuw werd een gevelelement in Nederland als inbraakwerend beschouwd als het hang- en sluitwerk zelf inbraakwerend was. Deze benadering was niet volledig. Om die reden wordt nu gekeken naar het volledige gevelele-ment. We kunnen zelfs nog verder gaan door het gevelelement te beschouwen als een onderdeel in zijn omgeving, in samenhang met verlichting, beplanting en dergelijke. In dat geval hebben we het over een integrale aanpak van sociale veilig-heid. Dit is een benadering waarvoor met name de politie zich probeert in te zetten. Het Politie-keurmerk Veilig Wonen wordt in paragraaf 14.9 nader besproken.

    14.1.1.f Gebruiksveiligheid Het onderste deel van de gevel van een woning, woongebouw of niet tot bewoning bestemd ge-bouw, gelegen aan een direct voor motorvoertui-gen openstaande weg, mag alleen naar binnen draaiende deuren of ramen dan wel schuifdeuren of -ramen hebben. Ramen waarvan de onderkant zich op voldoende hoogte bevindt (4,2 m boven die weg of strook) en daardoor geen gevaar vor-men voor bijvoorbeeld vrachtwagens en auto-bussen, mogen wel naar buiten draaien. Ditzelfde geldt bij een niet voor motorvoertuigen openstaande weg en in gemeenschappelijke verkeersruimten. Naar buiten draaiende ramen mogen hier echter op 2,2 m boven de weg of verkeersruimte voorkomen. Het verbod van een naar buiten draaiende deur over een gemeen-schappelijke verkeersruimte is niet van kracht als in deze ruimte een vrije doorgang overblijft van ten minste 0,85 m, gemeten als de deur onder een hoek van 90 is geopend.

    14.1.2 GezondheidDe eisen die worden geformuleerd op het ge-bied van gezondheid hebben te maken met de omgeving van de gebruiker van het gebouw. Dan gaat het bijvoorbeeld over de beleving van de gebruiker op het gebied van:

    vocht; geluid; reuk.

    Als we bij een gevelelement praten over vocht, wordt al snel gedacht aan de waterdichtheid van het element (vocht van buiten). Een ander vochtprobleem is de condensatie (vocht van bin-nen).Wat betreft het geluid is er sprake van de ge-luidsisolatie. Bij het aspect reuk is nog geen duidelijk beeld te vormen. Er zijn nog geen harde eisen voor de reukdichtheid van constructies gemaakt.

    14.1.2.a WaterdichtheidDe waterdichtheid van een gevelelement geeft de prestatie van dat element aan bij een water-belasting in combinatie met een luchtdrukver-schil (bijvoorbeeld als gevolg van wind). Het ligt voor de hand om aan gevelelementen die vrij aan weer en wind en op grote hoogte worden

    06950459_hfs14.indd 8 28-06-2005 15:25:55

  • 14 GEVELOPENINGEN 9

    toegepast, hogere eisen te stellen dan aan gevel-elementen in laagbouwwoningen. Dit onderscheid komt tot uiting in NEN 2778, zie guur 14.7.

    14.1.2.b Condens (vocht van binnen)Condens in de constructie of aan de binnenzijde van de constructie ontstaat door een combinatie van een bepaalde luchtvochtigheid binnen en de temperatuur van het oppervlak ter plaatse. Het Bouwbesluit stelt geen eisen aan inwendige con-densatie, alleen aan oppervlaktecondensatie.

    De binnenoppervlakte-temperatuurfactor wordt berekend met de formule (volgens NEN 2778):

    fri = s;i e

    (3) i ewaarin:s;i = binnenoppervlaktetemperatuur in Ce = buitenluchttemperatuur in Ci = binnenluchttemperatuur in C

    Deze waarden moeten groter zijn dan 0,65.Het Bouwbesluit meldt echter expliciet dat deze eis niet geldt voor kozijnen, ramen en deuren. NPR 2652 gaat hiervoor uit van een factor 0,35.

    Hoogte dakrand Windsnelheidsgebiedboven maaiveld Gebied I Gebied II Gebied III

    in m Onbebouwd Bebouwd Onbebouwd Bebouwd Onbebouwd Bebouwd

    8 230 100 160 80 120 60 10 260 110 180 90 130 70 15 300 180 220 140 170 110 20 340 230 250 180 190 140 25 370 270 280 210 210 170 30 390 300 300 240 230 190 35 410 330 320 260 240 210 40 430 350 340 280 260 230 45 450 380 350 300 270 240 50 470 400 360 320 280 250 55 480 420 380 330 290 270 60 490 440 390 350 300 280 65 510 450 400 360 310 290 70 520 470 410 370 320 300 75 530 480 420 380 330 310 80 540 500 430 400 340 320 85 550 510 440 410 340 330 90 560 520 450 420 350 330 95 570 540 460 430 360 340 100 580 550 470 440 360 350 110 590 570 480 450 380 360 120 610 590 490 470 390 380 130 620 610 500 480 400 390 140 630 630 510 500 410 400 150 640 640 520 510 420 410

    Voor indeling windsnelheidsgebieden en het bepalen van het type omgeving zie paragraaf 14.1.1a.

    Figuur 14.7 Drukken (in Pa) volgens tabel 2 van NEN 2778 (gecorrigeerd)

    06950459_hfs14.indd 9 28-06-2005 15:25:55

  • 10

    14.1.2.c GeluidIn de Wet Geluidhinder zijn toelaatbare geluid-belastingen voor diverse ruimten, zoals voor verblijfsgebieden, omschreven. Doorgaans wordt uitgegaan van een toelaatbare geluidbelasting van 35 dB(A).Volgens het Bouwbesluit moet een uitwendige scheidingsconstructie het geluid zodanig redu-ceren dat hierdoor binnen sprake is van een maximale geluidbelasting van 35 dB(A), zoals eerder is aangegeven. Daarbij gaat men ervan uit dat de geluidwering ten minste 20 dB(A) moet bedragen. Dit komt er gemakshalve op neer dat de geluidbelasting buiten lager is dan 55 dB(A). Er doen zich echter ook regelmatig situaties voor die een hogere geluidsisolatie vragen.

    Geluidwering tussen ruimtenTussen een besloten ruimte en een verblijfsge-bied van een woning moeten de karakteristieke luchtgeluidsisolatie-index ten minste gelijk zijn aan 0 dB. De contactgeluidsisolatie-index moet dan ten minste gelijk zijn aan 5 dB. Bij gevel-timmerwerk is deze eis van belang voor de geluidsoverdracht tussen woningen (met name ankerende geluidsoverdracht) en tussen woning en gemeenschappelijke verkeersruimten in een woongebouw.

    14.1.2.d VentilatieBesloten ruimten moeten worden geventileerd voor een gezond binnenmilieu. Bij een systeem van natuurlijke luchttoevoer zitten de ventilatie-voorzieningen doorgaans in of boven het kozijn. De vereiste opening hiervan hangt af van de functie van het gebouw. Voor een woning geldt een eis van 0,9 10-3 m3/s per m2 verblijfsge-bied, met daarnaast een bepaald minimum voor specieke ruimten, zoals een verblijfs-, toilet- of badruimte. Bovendien moeten in een woning voldoende ramen en deuren aanwezig zijn voor de spuiventilatie.

    14.1.2.e Schadelijke of hinderlijke materialenTer beperking van de aanwezigheid van voor de gezondheid gevaarlijke stoffen kunnen door de overheid voorschriften worden gegeven voor de toepassing van bepaalde materialen waaruit die

    stoffen kunnen vrijkomen. De eerste stof waar-aan een maximum gesteld is, is formaldehyde.

    14.1.2.f Wering van schadelijk en hinderlijk gedierte Het is niet toegestaan om openingen in de uit-wendige scheidingsconstructie toe te passen die groter zijn dan 0,01 m, die niet afsluitbaar zijn. Dit geldt ook voor de buitenste schil van de ge-vel, bijvoorbeeld de borstwering van een kozijn, zodat muizen zich hier niet kunnen nestelen.

    14.1.2.g Daglichttoetreding Bij woningen moet de equivalente daglicht-oppervlakte ten minste gelijk zijn aan 10% van het vloeroppervlak van het verblijfsgebied. NEN 2057 Daglichtopeningen van gebouwen geeft aan hoe deze te bepalen zijn. De equiva-lente daglichtoppervlakte is de daglichtopening, voorzover hoger gelegen dan 0,6 m boven de vloer, vermenigvuldigd met reductiefactoren. Deze factoren worden verdisconteerd vanwege bepaalde belemmeringen, zoals dakoverstek-ken en uitkragende balkons die de toetreding van daglicht beperken. Bij een verblijfsgebied, ingedeeld in afzonderlijke verblijfsruimtes, moet elk van deze ruimtes een minimum aan daglicht-openingen hebben; bovendien moet er visueel contact met buiten mogelijk zijn. Op grond van NEN 2057 moet men bij de bere-kening belemmeringen voor de daglichttoetre-ding door de woning of het woongebouw zelf meenemen. Als aan de buitenzijde bijvoorbeeld een serre of besloten galerij aanwezig is, mag men de daglichttoetreding via die serre of galerij meerekenen. De daglichtfactor van niet tot be-woning bestemde gebouwen wordt op dezelfde manier bepaald. De eisen zijn echter afhanke-lijk van de functie van het gebouw en van de ruimte.

    De bepaling van de daglichttoetreding en de belemmeringen worden besproken in deel 7

    Bouwmethodiek hoofdstuk 4 Scheiden

    14.1.3 BruikbaarheidDe bruikbaarheid van gevelelementen heeft te maken met vervormingen, bediening, toeganke-lijkheid voor personen en dergelijke. De vervor-ming als gevolg van een belasting wordt bepaald

    06950459_hfs14.indd 10 28-06-2005 15:25:56

  • 14 GEVELOPENINGEN 11

    door de stijfheid van het element. De bediening van bijvoorbeeld draaiende delen mag niet te zwaar zijn, maar wellicht ook niet te licht. Er zijn diverse oorzaken die de bruikbaarheid negatief kunnen benvloeden. Extreme klimaatverschillen kunnen bijvoorbeeld een deur op den duur laten vervormen. De overheid stelt weinig eisen aan de bruikbaarheid en laat dit dus over aan de vrije markt.

    14.1.3.a StijfheidGevelelementen zijn niet-dragende onderdelen. Dat wil zeggen dat de gevelelementen alleen hun eigen gewicht te dragen hebben en dat van buiten werkende belastingen moeten kunnen worden overgebracht. In het algemeen zijn de volgende belastingen van toepassing: windbe-lasting en stootbelasting. Het Bouwbesluit stelt geen eisen aan de stijfheid, alleen als randvoor-waarde voor andere eisen, zoals de sterkte van glas.

    14.1.3.b BedieningVoor de bediening worden geen specieke eisen gesteld door de regelgever. Er worden hiervoor geen eisen geformuleerd in de door de over-heid aangestuurde voorschriften. Deze worden wel ingevuld door diverse marktpartijen, waarbij rekening wordt gehouden met het gebruik door invaliden, ouderen en jongeren.

    14.1.3.c Toegankelijkheid De toegankelijkheid voor personen heeft te maken met breedte- en/of hoogtematen. In de voorschriften spreekt men over de vrije doorgang of over de vrije hoogte. Als vrije doorgang wordt doorgaans 0,850 m aangehouden en voor de vrije hoogte 2,300 m.

    BereikbaarheidHet hoogteverschil tussen ten minste n toe-gang van een woning of woongebouw en het aansluitende terrein of de vloer van een gemeen-schappelijke verkeersruimte mag maximaal 0,02 m zijn. De eventuele toegankelijkheids-sector in een gebouw moet bereikbaar zijn met een maximaal hoogteverschil van 0,020 m. Om te voorzien in deze maximale dorpelhoogte zijn speciale laagrelifdorpels ontwikkeld die ook voldoen aan de eisen van waterdichtheid.

    Laagrelifdorpels hebben hoge neuten om het hout van de kozijnstijl op veilige afstand van het maaiveld en de waterafvoerende sponning te houden. Voor houten stijlen en loofhouten dorpels is 50 mm standaard. Voor naaldhouten dorpels geldt een veilige afstand van 300 mm.

    14.1.4 Energiezuinigheid

    14.1.4.a Thermische isolatieBij ramen en deuren rekent men doorgaans met de U-waarde, de warmtedoorgangscofcint. Deze grootheid, uitgedrukt in W/(m2 K), is een maat voor de thermische kwaliteit van een con-structie. De grootheid behelst het gemiddelde warmteverlies per m2 en per graad temperatuur-verschil tussen binnen en buiten gedurende een middellange periode. Kozijnen, ramen en deuren moeten een warm-tecofcint U kleiner dan 4,2 W/(m2 K) heb-ben. NEN 5128 Energieprestatie van woningen en woongebouwen, waarmee men de energie-prestatiecofcint (EPC) kan bepalen, bevat een tabel met de warmtedoorgangscofcinten van ramen en deuren (Uraam), zie de tabel van guur 14.8.

    Bij de tabel van guur 14.8 geldt dat kozijnen, ramen en omrandingsmateriaal geen hogere -waarde mogen bezitten dan 0,3 W/(m K). De U-waarden zijn gebaseerd op een kozijnaandeel van 25% in de totale raam- en/of deuropper-vlakte. Voor de toerekening van de randeffecten bij beglazing (de afstandhouders bij dubbelglas) is uitgegaan van een beglazingsomtrek van 2,5 m per m2 raam- en/of deuroppervlak.

    Er zijn NEN-EN-normen beschikbaar die de waar-den van de warmtedoorgangscofcint meer differentiren naar oppervlakte, aard afstand-houder en aard kozijn. Het is mogelijk in de EPC-berekening lagere U-waarden te hanteren. Dit betreft onder andere NEN-EN-ISO 10077-1:2000 Thermische eigenschappen van ramen, deuren en luiken - Berekening van de warmtegeleiding - Deel 1: Vereenvoudigde methode.

    14.1.4.b Luchtdoorlatendheid Het Bouwbesluit stelt eisen aan de luchtdoorla-tendheid van de uitwendige scheidingsconstruc-

    06950459_hfs14.indd 11 28-06-2005 15:25:56

  • 12

    tie. De luchtdoorlatendheid van een gebouw is het verlies van de hoeveelheid lucht bij een be-paald drukverschil, uitgedrukt in een qv10-waarde. Dit is de luchtvolumestroom die weglekt per se-conde bij een drukverschil van 10 Pa, uitgedrukt in dm3/s of m3/s. Volgens het Bouwbesluit mag de totale luchtdoorlatendheid van een woning niet groter zijn dan 0,2 m3/s.Dit is met de gangbare dichtingsmethoden goed te verwezenlijken. Bij zwaardere eisen, zoals ten gevolge van lagere luchtdichtheidswaarden bij de EPC-berekening, moet het ontwerp gericht zijn op een betere luchtdichtheid. NEN 2687 Luchtdoorlatendheid van woningen onderscheidt luchtdichtheidsklasse 1 en 2.Klasse 1 is van toepassing op woningen met een natuurlijke ventilatie, dan wel een natuurlijke toevoer (ventilatieroosters in de gevel) en een mechanisch afzuigsysteem.Klasse 2 is voor woningen met een gebalanceerd ventilatiesysteem (zowel mechanische luchttoe-voer als -afvoer). Deze ventilatiesystemen leiden tot een beperkter warmteverlies dan de bij klasse 1 vermelde systemen. Ze functioneren echter niet goed bij een gebrekkige luchtdichtheid. Ook zijn ze snel ontregeld bij hogere luchtdichtheids-waarden.

    De gewenste luchtdichtheid ontstaat door een goede aansluiting van het kozijn op de spouw-zijde van het binnenblad. Dit betekent:

    luchtdichting zo ver mogelijk naar binnen

    plaatsen, maar wel op een logische en praktische plaats;

    luchtdichtingen aanbrengen in het vlak van de sponningaanslag van het kozijn of van het beweegbare raam. In de hoeken moeten de luchtdichtingen zo goed mogelijk aansluiten. Dit is optimaal als de luchtdichtingen langs de om-trek in n vlak liggen.

    De qv10-waarde per m2 verwarmd gebruiksopper-

    vlak is een invoergegeven bij de EPC-berekening.

    14.1.5 DuurzaamheidAl eerder is aangegeven dat bepaalde producten om onderhoud vragen. Bij het houten gevelele-ment gaat het bijvoorbeeld om:

    verf (elke twee drie jaar inspecteren); kitvoegen (elke twee drie jaar inspecteren); hang- en sluitwerk; ventilatierooster; dichtings- en beglazingsbanden (elke twee drie jaar inspecteren).

    De beheerder van het gevelelement zal hiervoor een goed onderhoudsplan moeten vaststellen om problemen in de toekomst te voorkomen. Het is mogelijk dat bepaalde onderdelen gere-pareerd, dan wel vervangen moeten worden. Als het gaat om halfproducten, moet worden gezorgd voor een mogelijkheid van demontage. De demontagemogelijkheid moet worden afge-stemd op de plaatsing in de bouw.

    Spouwvulling Lucht Argon Krypton SF61

    Spouwbreedte 9 12 15 9 12 15 9 12 15 12 15 20

    Emissiecofcint Warmtedoorgangscofcint Uraam in W/m2/K volgens NEN 5128

    0,89 (normaal glas) 3,0 2,9 2,8 2,8 2,8 2,7 2,7 2,7 2,7 3,1 3,1 3,1 0,4 2,7 2,6 2,4 2,5 2,4 2,3 2,3 2,3 2,3 2,8 2,8 2,8 0,2 2,5 2,2 2,1 2,3 2,1 2,0 2,0 2,0 2,0 2,6 2,7 2,7 0,1 2,4 2,1 2,0 2,1 2,0 1,9 2,0 2,0 2,0 2,5 2,5 2,5 0,05 2,3 2,1 2,0 2,0 2,0 1,7 2,0 1,7 1,7 2,4 2,4 2,4

    De tabel geldt voor een forfaitaire waarde van de Ukozijn = 2,4 W/m2/K voor hout

    1 SF6 = Zwavelhexauoride, gebruikt in geluidwerende beglazing

    Figuur 14.8 Warmtedoorgangscofcint Uraam t.b.v. berekening energieprestatie

    06950459_hfs14.indd 12 28-06-2005 15:25:56

  • 14 GEVELOPENINGEN 13

    14.2 Algemene berekening

    Bij de berekening van gevelelementen moet, volgens NEN 6702, worden bepaald of wordt voldaan aan de uiterste grenstoestand bij de vast-gelegde fundamentele belastingen. Dit is een eis aan de sterkte. Bij de uiterste grenstoestand bezwijkt de constructie.Hiervoor moet gebruik worden gemaakt van de materiaalgebonden normen, zoals:

    NEN 6710 voor aluminiumconstructies; NEN 6760 voor houten constructies; NEN 6770 voor stalen constructies.Privaatrechtelijk gelden doorgaans ook eisen aan een een bruikbaarheidsgrenstoestand. Bij een gevelelement kan dan worden gedacht aan een toelaatbare vervorming (stijfheid).

    14.2.1 Belastingen uiterste grenstoestandNEN 6702 geeft rekenwaarden voor de belastin-gen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van belas-tingfactoren die afhankelijk zijn van een van te voren vast te stellen veiligheidsklasse. De klasse is mede afhankelijk van het gebouw of van het constructieonderdeel. De meest gangbare ge-bouwen (woningen, woongebouwen, kantoor-gebouwen, enzovoort) vallen in veiligheidsklasse 3, de hoogste klasse. Doorgaans geldt voor alle onderdelen van een gebouw dezelfde veilig-heidsklasse als waarin het gebouw is ingedeeld.Er zijn echter uitzonderingen gemaakt voor on-derdelen die licht zijn en waarbij de belasting door personen, meubilair of aankleding niet maatgevend is. Dit is meestal van toepassing op gevelelementen. Deze kunnen worden ingedeeld in de veiligheidsklasse 1 of 2. In veiligheidsklasse 1 kunnen alle elementen worden opgenomen indien hun gewicht lager is dan 2 kN of het eigen gewicht per oppervlakte kleiner is dan 0,3 kN/m2. Veiligheidsklasse 2 heeft betrekking op alle andere onderdelen.Voor gevelelementen zijn de volgende funda-mentele belastingscombinaties van toepassing:1 belasting door het eigen gewicht (en andere permanente belastingen);2 belasting door wind in combinatie met het eigen gewicht;3 belasting door personen, meubilair, aankle-ding en stootbelasting in combinatie met het eigen gewicht.

    OpmerkingDe sterkte onder het eigen gewicht is in het al-gemeen niet bepalend voor de dimensionering van stijlen of regels, maar kan wel van invloed zijn op de verbindingen. Maatgevend voor de tussendorpels is vaak wel de stijfheid onder het eigen gewicht van het hout en het glas dat hier op staat. Volgens NPR 3577 mag de doorbuiging maximaal 2 mm bedragen.

    14.2.1.a Belasting door eigen gewichtDe belasting door het eigen gewicht wordt be-paald met de volgende formule:

    Fd = f;g Grep (4)

    waarin:Fd = rekenwaarde voor de belastingf;g = belastingfactor voor de permanente

    belasting = 1,35Grep = eigen gewicht of andere permanente

    belastingen

    14.2.1.b Belasting door windbelastingDe combinatie van windbelasting en de belas-ting door het eigen gewicht wordt berekend met:

    Fd = f;q prep + f;g Grep (5)

    waarin:f;q = belastingfactor voor de veranderlijke

    belasting (= 1,2 bij toepassing in de veiligheidsklasse 1)

    f;g = de belastingfactor voor de permanente belasting (= doorgaans 1,2)

    prep = representatieve waarde van de windbelas-ting (zie paragraaf 14.1.1.a)

    14.2.1.c Belasting door personen, enzovoortDe belastingcombinatie van eigen gewicht plus belasting door personen, meubilair, aankleding en stootbelasting wordt berekend met:

    Fd = pd + f;g Grep (6)

    waarin:pd = rekenwaarde van de belasting, zoals die is

    genoemd in paragraaf 14.1.1b

    06950459_hfs14.indd 13 28-06-2005 15:25:57

  • 14

    De rekenkundige benadering van de stoot-belasting valt in de praktijk extreem streng uit. Om aan te tonen dat een constructie voldoet is meestal een zandzakslingerproef noodzakelijk (zie paragraaf 14.1.1.b).

    14.2.2 Belastingen voor uiterste bruikbaar-heidstoestandVoor de vervorming loodrecht op het gevelvlak van beglaasde kozijnen geldt NEN 2608 Vlakglas voor gebouwen. Weerstand tegen windbelasting. Eisen en bepalingsmethode. Uit het oogpunt van duurzame sterkte van de glasrand van met name dubbelglas worden eisen gesteld aan de toelaat-bare doorbuiging van de rand die de glasplaat ondersteunt. De doorbuiging van de stijlen en regels mag bij de windbelasting niet meer bedra-gen dan 0,005 (= 1/200) maal de lengte.Voor de doorbuiging in het gevelvlak moet re-kening worden gehouden met het functioneren van vullingen, zoals van draaiende delen. Draai-ende delen hebben omtrekspelingen nodig om te kunnen functioneren. Ook rondom glas of andere vaste vullingen moet enige ruimte wor-den aangehouden. Deze omtrekspeling mag niet ten gevolge van vervormingen teniet worden gedaan.

    14.2.3 Benodigde materiaalgroothedenVoor de berekening van de uiterste grenstoe-stand van de stijlen en regels van gevelelemen-ten zijn de volgende materiaalgegevens van belang:1 buigsterkte (N/mm2);2 afschuifsterkte (N/mm2);3 treksterkte, bijvoorbeeld bij verbindingen (N/mm2);4 instabiliteit, zoals bijvoorbeeld knik bij hoge elementen, die min of meer worden belast.

    De berekening van de bruikbaarheidsgrenstoe-stand vraagt als materiaalgrootheid de elastici-teitsmodulus E (in N/mm2).

    14.2.4 Benodigde doorsnedegroothedenVoor de berekening op sterkte is doorgaans het weerstandmoment van de doorsnede van belang (in mm3). Per materiaal wordt de geigende om-schrijving weergegeven.

    Voor de uiterste bruikbaarheidsgrenstoestand (bij gevelelementen bijvoorbeeld de doorbuiging) is het noodzakelijk het traagheidsmoment (in mm4) van de doorsnede te weten.De berekening van het traagheidsmoment van een doorsnede kan als volgt plaatsvinden: deel de doorsnede op in een aantal eenvoudige vor-men, waarvan het oppervlak A (in mm2) en het eigen traagheidsmoment, alsmede de afstand tot het zwaartepunt (in mm) kan worden bere-kend. Het kan ook worden bepaald aan de hand van de tabel van guur 14.9.

    14.2.5 Opdeling gevelelement ten behoeve van afdracht windbelastingEen gevelelement bestaat uit stijlen en regels. Deze stijlen en regels worden door middel van verbindingen aan elkaar gekoppeld. Voor de berekening wordt aangenomen dat elke stijl of regel een ligger is, die ter plaatse van de verbin-ding is opgelegd. Er is dus sprake van verschil-lende liggers, elk opgelegd op twee steunpun-ten. Deze benadering is aan de veilige kant, maar is goed en eenvoudig uit te voeren. Een voorbeeld van een onderverdeling is weergege-ven in guur 14.10. Elk vak binnen de stijlen en regels van een gevelelement is voorzien van een vulling. Op deze vulling werkt de windbelasting, die door de vulling wordt afgevoerd naar de rand. Om de berekening eenvoudig te houden, wordt elk vak opgedeeld in:

    twee trapezia en twee driehoeken indien de hoogte en de breedte van het vak ongelijk zijn;

    vier driehoeken bij gelijke hoogte en breedte van het vak.

    De windbelasting op een trapezium of op een driehoek wordt dan toegerekend aan die bijbe-horende stijl of regel.Voor de berekening van de buigende momenten en van de doorbuigingen wordt verwezen naar de formules in guur 14.12.Elke belasting op een tussenstijl of tussenregel leidt tot een reactie in de verbinding. De verbin-ding moet deze reactie kunnen opnemen en/of overdragen. Doorgaans wordt ervan uitgegaan dat alle belastingen moeten worden afgedragen aan de bouwkundige constructie langs de om-trekken van het kozijn.

    06950459_hfs14.indd 14 28-06-2005 15:25:57

  • 14 GEVELOPENINGEN 15

    14.3 Aansluitingen

    Kozijnen kennen diverse aansluitingen:

    aan de omringende constructie: de gevel-aansluiting;

    tussen kozijn en beweegbaar deel, zoals deur of raam;

    tussen kozijn en vulling: bijvoorbeeld een beglazing;

    tussen kozijnen onderling: de koppeling.

    Elke aansluiting moet ten minste voldoen aan de eis die aan het geheel wordt gesteld. Moet bij-voorbeeld het geheel waterdicht zijn, dan geldt dit ook voor de aansluiting.

    Profielvorm Oppervlak A Afstand tot Traagheids- zwaartepunt ez moment I

    Rechthoekig b h h b h3

    2 12

    Driehoekig met b h h b h3

    horizontale basis 2 3 36

    Driehoekig met b h h b h3

    verticale basis 2 2 48

    Rond met straal r r 2 r 4 r 4

    Halfrond met r 2 0,4244 r 0,1098 r 4

    straal r 2

    Kwartrond met r 2 0,4244 r 0,0549 r 4

    straal r 4

    Zeshoek met 2,598 c2 c 0,5413 c 4 zijden c

    Figuur 14.9 Overzicht van diverse doorsnedegrootheden, zoals oppervlak A, afstand tot zwaartepunt ez en traagheidsmoment I

    Figuur 14.10 Schematisering gevelelement

    06950459_hfs14.indd 15 28-06-2005 15:25:58

  • 16

    Elke bouwkundige constructie die onderdeel vormt van de uitwendige scheidingsconstructie, moet een zekere opbouw hebben om daarmee zo efcint mogelijk aan de gestelde eisen te vol-doen, guur 14.13.

    Belasting Moment Doorbuiging

    Mmax fmax

    Gelijkmatig 18q

    2 5 q4

    verdeeld q 384 E I

    Driehoekig 112q2 1 q4

    120 E I

    Trapezium- 18q

    2 16qa2 5 q2 1 q2a2 1 qa4

    vorming 384 E I

    48

    E I

    + 120

    E I

    Puntbelasting 14F

    1 F3

    F in het midden 48 E I

    Twee puntbelas-tingen 2, elk op

    F a 18F

    2a 16Fa3

    afstand a van E Isteunpunt

    Figuur 14.12 Overzicht van belastingen, berekende momenten en doorbuigingen

    Eis Laag Bewerkstelligd door

    Waterdichtheid Waterkerende laag en waterdichte laag Opbouw constructie, zie paragraaf 14.3.1Luchtdichtheid Luchtdichte laag Tochtdichting, zie paragraaf 14.3.2 Geluidsisolatie Vullingen en aansluitingen Glaspakket, tochtdichtingen e.d.

    Figuur 14.13 Eisen aan de diverse lagen in een constructie

    Figuur 14.11 Dichtingsgebieden

    06950459_hfs14.indd 16 28-06-2005 15:25:59

  • 14 GEVELOPENINGEN 17

    14.3.1 Waterkerende laagDe bovenzijde van een kozijn moet van een waterkerend materiaal worden voorzien, die bij toepassing in een spouw aan beide einden mini-maal 100 mm moet oversteken.Indien een overstek niet mogelijk is, moet voor een waterdichte aansluiting aan beide einden worden zorggedragen. De waterkering moet zodanig worden aangebracht dat het water altijd naar buiten wordt afgevoerd. De hoogte van de waterkering moet ten minste zijn afgestemd op de toepassing (te verwachten winddruk). Een minimale hoogte van circa 250 mm voldoet doorgaans.Bij toepassing van een waterkerend materiaal (DPC) op de verticale spouwlat moet worden zorggedragen voor een waterdichte aansluiting op de spouwlat.Bij toepassing van een niet over de lengte water-dichte waterslag (raamdorpelstenen) moet tegen de onderzijde van de onderdorpel een water-kerende laag worden aangebracht. Deze water-kerende laag moet de onderliggende constructie beschermen tegen waterlekkage en moet dan ook vrij gehangen worden van de onderliggende isolatie.

    14.3.2 Luchtdichte laagAan de binnenzijde moet in de aansluiting van het kozijn tegen het bouwkundig kader n luchtdichting in n vlak worden aangebracht. Een koude aansluiting van stucwerk, afwerkvloer of van een vensterbank wordt niet gezien als een luchtdichting. Dergelijke aansluitingen lijken wel luchtdicht, maar blijken dat niet te zijn onder omstandigheden waaronder luchtdichtheid ver-eist is, zoals bij ijzig koude wind.

    14.3.3 GeluidweringAan de aansluitingen van het kozijn aan het bouwkundig kader en aan de afsluiting van de naden tussen de bewegende delen en de vaste delen van het gevelelement worden ook wat de geluidsisolatie betreft hoge eisen gesteld. Met aan te knellen tochtweringsproelen is hier rondom de bewegende delen doorgaans goed aan te voldoen.

    14.3.4 Aansluitingen tegen het bouwkun-dig kaderHet goed aansluiten van kozijnen aan het bouw-kundig kader en aan elkaar is een voorwaarde. Immers, de aansluitingen maken ook deel uit van de gehele constructie. Om die reden vragen de aansluitingen veel aandacht. Het is vanzelfspre-kend onmogelijk om voor iedere variant die in de praktijk voorkomt hier een oplossing te geven. We moeten ons beperken tot principes.In dit deel worden de volgende aansluitingen besproken:

    van kozijnen tegen het bouwkundig kader; van kozijnen onderling.

    14.3.4.a Stijfheid en verankering, bevestiging en/of ondersteuningStijlen en dorpels van kozijnen zijn vaak lang in vergelijking met hun doorsnede. Dat betekent dat ze redelijk slap zijn. Om te zorgen dat de kozijnen in hun uiteindelijke situatie goed func-tioneren, is het zeer belangrijk dat de stijlen en dorpels van de kozijnen tijdens de montage zo goed mogelijk worden gesteld en zonodig tijde-lijk worden gexeerd. Een afwijking van enkele millimeters kan al snel leiden tot het niet meer goed functioneren van ramen of deuren. Dit is van belang tijdens het uitvoeringsproces, waarbij bijvoorbeeld sprake kan zijn van het doormetse-len van de kozijnstijl of bovendorpel.Onderdorpels van kozijnen worden meestal ondersteund. Kozijnstijlen en -bovendorpels moeten goed worden verankerd aan het bouw-kundig kader, aan de binnenzijde van de thermi-sche isolatie. Hiermee worden koudebruggen en roestvorming voorkomen. Verankering van een dorpel is wel nodig onder een deurkozijn, spe-ciaal bij laagrelifdorpels. De verankering moet de stootbelastingen afdragen die optreedt bij het dichtslaan van een deur. De verankering kan ook belangrijk zijn voor de inbraakwerendheid en voor het beperken van de thermische vervor-ming van kunststof of aluminium dorpels.

    06950459_hfs14.indd 17 28-06-2005 15:25:59

  • 18

    14.4 Plaatsing kozijnen

    14.4.1 MaatvoeringVroeger werd een kozijn gebruikt als metselpro-el en moest de maat overeenkomen met een veelvoud van de steenmaat. De kozijnbreedte werd aangegeven met de koppenmaat plus een voeg. De kozijnhoogte bestond uit de lagenmaat plus voeg. Deze maten werden aangeduid als de steenmaat.Als de steenmaat niet meer bepalend is, is de ontwerper meestal vrij in de maatvoering van een kozijn. Er kan mogelijk gebruik worden ge-maakt van de modulaire cordinatie.

    14.4.2 Ligging van het kozijn in de gevelEr zijn diverse mogelijkheden om een kozijn in een gevel op te nemen. Zo kan de buitenzijde van het kozijn gelijkliggen met de buitenzijde van de gevel. Er ontstaat dan een vlak gevel-beeld. Het kozijn krijgt dan wel een hogere be-lasting met hemelwater. Doorgaans wordt een kozijn verdiept in de gevel opgenomen. De maat tussen de buitenkant van het kozijn en de bui-tenkant van de gevel wordt de negge genoemd. Deze negge bepaalt dus het schaduwbeeld van de gevel. Het is ook mogelijk om de binnenzijde van een kozijn gelijk te plaatsen met de binnenzijde van de buitenwand. Men krijgt dan diepliggende kozij-nen. Een goede oplossing is het kozijn te plaatsen in het vlak van het isolatiemateriaal van de gevel. Hierdoor is de kans op koudebruggen het kleinst.

    14.5 Vullingen in kozijnen

    We onderscheiden:1 vaste vullingen:2 beweegbare delen.

    1 Vaste vullingenOnder vaste vullingen verstaan we:

    glas; plaatachtige bekledingsmaterialen; ventilatieroosters; niet te bedienen raam (vast raam en verhuis-raam).

    2 Beweegbare delenDe beweegbare delen zijn de ramen en de deu-ren.

    Beweegbare ramen:

    naar buiten draaiend (draairaam), afgehangen aan een van de stijlen, guur 14.14-1;

    naar binnen draaiend (draairaam), afgehan-gen aan een van de stijlen, guur 14.14-2;

    naar binnen vallend (draairaam), afgehangen aan de onderzijde, sluiting aan bovenzijde, guur 14.14-5;

    naar buiten kleppend (uitzetraam), afgehan-gen aan de bovenzijde, sluiting aan de onder-zijde, guur 14.14-6;

    naar binnen draaiend of vallend (draaival-raam) (door middel van een beslag zijn beide bewegingen mogelijk), sluiting aan n van de zijden, guur 14.14-4;

    naar buiten kleppend en zakkend (uitzet-zakraam), afgehangen aan de stijlen, sluiting aan de onderzijde, guur 14.14-10;

    tuimelend over een horizontale as (tuimel-raam), boven de as naar binnen bewegend, on-der de as naar buiten bewegend, guur 14.14-7;

    draaiend om verticale as in het raamvlak (taatsraam), aan een zijde van de as naar binnen bewegend, aan de andere zijde van de as naar buiten bewegend, guur 14.14-3;

    horizontaal schuifraam met n of meer schui-vende delen op een railconstructie op de daaron-der gelegen dorpel, guur 14.14-8;

    verticaal schuifraam met n of meer schui-vende en uitgebalanceerde delen die worden geleid door de kozijnstijlen aan weerszijden van het raam, guur 14.14-3;

    naar binnen vallend en schuivend (verticaal schuifraam);

    parallel schuivend, naar binnen lossend waarna schuivend (verticaal schuifraam).

    Beweegbare deuren:

    naar buiten draaiend (al dan niet dubbel), afgehangen aan n van de stijlen;

    naar binnen draaiend (al dan niet dubbel), afgehangen aan n van de stijlen;

    naar binnen draaiend of vallend (draaivaldeur) (door middel van een garnituur zijn beide bewe-gingen mogelijk), sluiting aan n van de zijden;

    06950459_hfs14.indd 18 28-06-2005 15:25:59

  • 14 GEVELOPENINGEN 19

    horizontale schuifdeur met een of meerdere schuivende delen op een railconstructie op de daaronder gelegen dorpel;

    naar binnen vallend en schuivend, guur 14.14-9;

    parallel schuivend, naar binnen lossend waarna schuivend;

    hefschuifdeur, guur 14.14-8.

    Met speciaal beslag of speciale beslagonderdelen zijn variaties op en combinaties van bewegings-richtingen mogelijk. In guur 14.15 worden enkele veel voorko-mende begrippen en denities toegelicht.

    14.5.1 Glas en beglazingDe beglazing omvat alle materialen en hande-lingen ten behoeve van het plaatsen van glas of andere vlakke materialen in sponningen.Het glas kan van buitenaf (buitenbeglazing) of van binnenuit (binnenbeglazing) worden ge-

    plaatst. Zowel voor de buitenbeglazing als voor de binnenbeglazing wordt een naar buiten belucht systeem toegepast met beluchtings- of waterafvoeropeningen naar beneden en naar buiten.De dichting van de beglazing mag worden uit-gevoerd met een kit op rugvulling, dan wel door middel van voorgevormde beglazingsproelen. Combinaties zijn ook mogelijk. Het glas moet worden geplaatst respectievelijk ondersteund door middel van steun- of stelblokjes. Als ge-volg van de plaatsing van het glas mag er geen spanning in de rand van dubbel glas ontstaan. Materialen en posities van steun- en stelblokjes moeten aan eisen voldoen zoals omschreven in NPR 3577.In guur 14.16 wordt de positie van de steun- en stelblokjes aangegeven voor diverse typen bewe-gingsrichtingen van bijvoorbeeld ramen.

    Figuur 14.14 Beweegbare ramen

    06950459_hfs14.indd 19 28-06-2005 15:26:00

  • 20

    Voor de te gebruiken kit worden diverse produc-ten op de markt gebracht. Onderscheiden wordt:

    duurzaam elastische vervorming; al dan niet overschilderbaar.

    Rugvullingsmateriaal moet zijn van PE-band of PE-koord met gesloten celstructuur, voorzien van een zelfklevende laag.

    Indien in de fabriek wordt beglaasd, moet de kit bij transport voldoende zijn uitgehard.Het materiaal van een beglazingsproel moet voldoen aan NEN 5656 of aan DIN 7863.Het buitenbeglazingsproel moet rondgaand, zonder rek, worden aangebracht, waarbij de stuik in de bovendorpel plaatsvindt (koud tegen elkaar). De beglazingsproelen vereisen een

    Algemene begrippen en definities met betrekking tot gevelelement

    Figuur 14.15 Algemene begrippen en denities

    Bouwkundig kader: dat deel van het gebouw waarin of waartegen het kozijn aansluit. Dagkant: binnenkant van een deur- of raam-opening. Dagmaat: vrije tussenliggende maat. Gesloten buitenbekleding: buitenbekleding waar-van zeker is dat geen waterpenetratie door de bekleding zelf of door de aansluitingen kan plaats-vinden. Gevelelement: fabrieksmatig samengesteld bouw-element ten behoeve van opname in de verticale uitwendige scheidingsconstructie met het doel van de gebruiker voldoende lucht en licht toe te laten. Gevelelementen zijn doorgaans uitgevoerd als kozijnen, waarin beweegbare delen en vaste vullingen zijn opgenomen. Glaslijn: denkbeeldige lijn tussen het glas in het kozijn of raam. Halfproduct: toegeleverde producten ten be-hoeve van de opname in kozijnen of ramen, zoals bijvoorbeeld het glas, aluminiumprofielen of hou-ten glaslatten. Hefschuifdeur: de deur die bij het openen eerst uit de dichting wordt getild, waarna de deur kan schuiven. Inmetselkozijn: kozijn dat vroeg in het uitvoe-ringsproces wordt geplaatst en dat de functie ver-vult als maatvoering voor het later aan te brengen metselwerk van het binnen- en van het buiten-spouwblad. Kozijn: vormvast kader samengesteld uit rand- en of tussenstijlen, onder-, tussen- of bovendor-pels, met een onderverdeling die afhankelijk is van de gewenste toepassing. Dit kozijn is de drager voor de in het kozijn aan te brengen vullingen en voorzieningen als: deuren, ramen, borstweringen,

    glas, panelen, ventilatievoorzieningen, bevesti-gingsmiddelen enzovoort. Montagekozijn: kozijn dat later in een prefab bouwelement of in de bouw tegen de daarvoor opgenomen producten wordt geplaatst, zoals bijvoorbeeld tegen een stelkozijn of een aanslag met een vooraf vastgestelde maatvastheid. Negge: maat tussen voorkant kozijn en voorkant aansluitende muur. Open buitenbekleding: buitenbekleding waarvan niet met zekerheid kan worden uitgegaan dat geen waterpenetratie door de bekleding zelf of door de aansluitingen kan plaatsvinden. Pui: een gevelelement dat wordt aangebracht tussen de muren en de vloeren. Raamstrook: gevelelement aangebracht in een strook, te onderscheiden in: horizontale raamstrook, aangebracht tussen vloeren of borstweringen, maar vr de muren langs; verticale raamstrook, aangebracht tussen de muren, maar vr de vloeren langs. Stelkozijn: kozijn dat vroeg in het uitvoerings-proces wordt geplaatst (en waartegen het metsel-werk van het binnen- en van het buitenspouwblad wordt aangebracht) met het doel als aanslag en bevestigings- en stelmogelijkheid te dienen voor het later te plaatsen montagekozijn. Stellat: lijnvormig element dat tijdens het uit-voeringsproces wordt geplaatst met het doel als aanslag en bevestigings- en stelmogelijkheid te dienen voor het later te plaatsen montagekozijn. Sterk geventileerde verticale luchtlaag: luchtlaag in verbinding met de buitenlucht door middel van openingen, aan de bovenzijde en/of aan de onder-zijde, die tezamen een grotere doorsnede hebben dan 1500 mm2 per m1 gevellengte.

    06950459_hfs14.indd 20 28-06-2005 15:26:00

  • 14 GEVELOPENINGEN 21

    voordruk overeenkomstig de verwerkingsvoor-schriften van de leverancier. Bij het aanbrengen van de glaslatten moet deze voordruk worden aangebracht op de glaslatten.De waterafvoeropeningen van de beglazing moe-ten worden aangebracht op een zo laag mogelijk punt van de beglazing. Voor de waterdichtheid van binnenbeglazing moet onder langs de bin-nenste glasplaat een dichting (kitmassa) worden aangebracht (= hieldichting), die ter plaatse van de stijlen aansluitend ten minste 100 mm verti-caal moet oplopen, guur 14.17. Voor de spon-ninghoogte moeten de in de tabel van guur 14.18 gegeven maten worden aangehouden.

    14.6 Ventilatievoorzieningen

    Door de hoge eisen aan energiezuinigheid en daarmee gepaard gaande kierdichtheid van ge-bouwen kan inltratie van verse buitenlucht nog maar slecht plaatsvinden. Toch zal er moeten worden geventileerd (dit is continu vervangen

    Figuur 14.16 Positie van steun- en stelblokjes volgens NPR 3577 voor diverse draairichtingen

    Figuur 14.17 Plaatsingsproelen voor het beglazen van

    binnenuit

    06950459_hfs14.indd 21 28-06-2005 15:26:01

  • 22

    van binnenlucht door buitenlucht) om een ge-zond binnenklimaat te krijgen.De belangrijkste argumenten voor een goede ventilatie zijn:

    door woonactiviteiten zoals koken, douchen en dergelijke krijgt de binnenlucht een hoge rela-tieve vochtigheid waardoor sneller en in grotere mate condensatieproblemen ontstaan. Opper-vlaktecondensatie in relatie met een voedings-bodem levert vaak schimmelvorming op. Ook is een hoge relatieve vochtigheid verantwoordelijk voor grote huismijtpopulaties. De hierdoor ge-produceerde allergenen zijn zeer nadelig voor met name carapatinten;

    het afvoeren van door bouwmaterialen, meu-bels en stoffering afgegeven stoffen en gassen (emissies) en van sigaretten- en sigarenrook;

    het aanvoeren van voldoende zuurstof, ook voor open verbrandingstoestellen, brandende kaarsen en dergelijke.

    Ventilatievoorzieningen zijn in het Bouwbesluit beschreven onder Luchtverversing en Spuivoorzie-ningen.

    VentilatiesystemenEr worden de volgende vier ventilatiesystemen onderscheiden:1 systeem A: volledig natuurlijke ventilatie met meestal toevoerroosters in de gevels en afvoer-kanalen door het dak;

    2 systeem B: mechanische toevoer en natuurlijke afvoer. Dit systeem wordt in ons land nauwelijks toegepast;3 systeem C: toevoerroosters in de gevels en afvoerkanalen aangesloten op een ventilator (mechanische afzuiging);4 systeem D: toevoer- en afvoerkanalen aange-sloten op een ventilator (gebalanceerde ventilatie, meestal gecombineerd met warmteterugwinning).

    De afvoerkanalen zullen in de toiletruimten, badruimten en keukens worden aangebracht. De bij de systemen A en C toegepaste natuurlijke toevoer zal doorgaans worden gezocht in de gevelopeningen. Soms worden klepraampjes of draaivalramen (in kierstand) toegepast als ven-tilatievoorziening. Deze voorzieningen mogen niet inbraakgevoelig zijn, omdat ze dan bij af-wezigheid van de bewoners of s nachts worden dichtgezet. Doeltreffender is het aanbrengen van ventilatieroosters in de gevelopeningen. De luchtsnelheid in de leefzone mag bij winterse omstandigheden niet groter zijn dan 0,2 m/s. Deze eis is gesteld om comfortklachten (tocht) te voorkomen en te vermijden dat de bewoner de ventilatievoorzieningen afzet. Toevoerroosters dienen de juiste afmetingen te bezitten, geen tocht te veroorzaken en eenvoudig bedienbaar te zijn. NEN 1087 stelt de in de tabel van guur

    Ruitoppervlak Sponninghoogte b in mm

    Enkele beglazing Isolerend dubbelglas

    Gebouwhoogte Grootste ruitafmeting

    tot 15 m vanaf 15 tot 40 m tot en met 2,5 m vanaf 2,5 m

    0 1,5 m2 12 mm 15 mm 17 mm1 18 mm1,5 3 m2 15 mm 15 mm 17 mm1 18 mm2 3 m2 15 mm 15 mm 17 mm1 18 mm3 4 m2 15 mm 17 mm 17 mm1 20 mm4 5 m2 15 mm 18 mm 20 mm 20 mm

    1 De sponninghoogte van de onderdorpel van houten kozijnen mag tot 16 mm beperkt blijven, op voor-waarde dat het beglazen van buitenaf geschiedt en de grootste afmeting van de ruit een lengte van 2 m niet overtreft.

    Figuur 14.18 Sponninghoogte b volgens NPR 3577

    06950459_hfs14.indd 22 28-06-2005 15:26:02

  • 14 GEVELOPENINGEN 23

    14.19 gegeven eisen aan de ventilatiehoeveel-heid. De luchtdoorlaat van de roosters wordt weergegeven door de luchtvolumestroom qv en getoetst bij 1 pascal drukverschil. Deze gegevens staan vermeld in de brochures van de leveran-ciers. Ter orintatie geeft de tabel van guur 14.20 de toetsingsdrukken voor enkele situaties. Ten behoeve van het doorspuien (luchten) van woningen en kinderdagverblijven moeten be-weegbare ramen worden aangebracht.De ventilatielucht moet zich goed met de aan-wezige lucht kunnen mengen en zo van de toevoerroosters via de diverse ruimten naar de afvoeropeningen kunnen stromen. Daartoe dienen ruime openingen (10 mm) onder de bin-nendeuren worden gehouden. De afstand van de toevoeren en afvoeren is afhankelijk van de verdunningsfactor. De berekening hiervan wordt gegeven in NEN 1087.

    De klimaatregeling met ventilatie van gebouwen wordt behandeld in deel 6b Installaties

    Werktuigbouwkunde en gas, hoofdstuk 12

    Klimaatregelingsinstallaties

    14.6.1 VentilatieroostersDoor een groot aantal leveranciers worden ventilatieroosters in de handel gebracht die kun-nen worden ingebouwd in gevelkozijnen. Deze ventilatieroosters of kleproosters kunnen met een glassponning voor diverse isolatieglasdikten (20/26, 24/30 of 28/34 mm) in de sponningen van het kozijn worden opgenomen boven de beglazing. Ook is met een speciaal kalfproel plaatsing boven een speciaal daartoe aange-bracht kalf in het kozijn mogelijk. Plaatsing op het glas ter plaatse van de bovendorpel van een draairaam is af te raden omdat de schoorwerking van het glas wordt verbroken en het raam kan

    Ruimte Eis (toe- en afvoer)

    Verblijfsgebied 10,9 dm3/ sm2 met een minimum van 7 dm/s per verblijfsruimte (= ingedeeld VG) Badruimte 14 dm3/s Toiletruimte 17 dm3/s Opstelruimte kooktoestel 21 dm3/s Garage 13 dm3/s per m2 netto vloeroppervlak Buitenbergruimte 11 dm3/s per m2 netto vloeroppervlak Gemeenschappelijke ruimte: 11 maal de ruimte-inhoud per uur trappenhuis, gang naar woningen

    Figuur 14.19 Ventilatiedebiet volgens NEN 1087

    Toetsingsdruk Type bouw Afstand uit de kust

    1 Pa laagbouw meer dan 30 km

    2 Pa laagbouw 5 30 km middelhoge bouw meer dan 10 km hoogbouw meer dan 20 km

    3 Pa laagbouw 0 15 km middelhoge bouw 2 10 km hoogbouw 5 20 km

    4 Pa middelhoge bouw 0 2 km hoogbouw 0 5 km

    Figuur 14.20 Toetsingsdruk in verband met de locatie

    06950459_hfs14.indd 23 28-06-2005 15:26:02

  • 24

    gaan schranken, guur 14.21. Deze ventilatie-roosters zijn samengesteld uit in kleur gemof-felde of geanodiseerde aluminiumproelen met thermische onderbreking en voorzien van een insectenwerend binnenrooster dat eenvoudig is schoon te maken.In grote lijnen kunnen we onderscheiden:1 vlakke roosters;2 kleproosters;

    3 zelfregelende kleproosters;4 suskasten.

    1 Vlakke roostersVlakke roosters blijven binnen het raam, guur 14.22, waardoor ze geen belemmering zijn voor zonwering (screens, jaloezien en lamellen) en andere raamstoffering. Ook zijn deze platte roos-ters zeer geschikt voor inbouw in schuifpuien. De luchtregulatie vindt plaats door ingebouwde smalle kleppen, schuifroosters of een neerklap-bare binnenklep die zodanig is gevormd dat de lucht naar boven wordt gestuwd.

    2 KleproostersKleproosters zijn dikker en zijn voorzien van een dubbelwandige klep. Dit kunnen zijn:

    normale kleppen, draaibaar opgehangen in het bovenproel, guur 14.23-1;

    vlinderkleppen, draaiend om hun as, guur 14.23-2;

    cilindervormige kleppen, die voor het schoon-maken eenvoudig uitneembaar zijn, guur 14.23-3.

    De aansluitranden van de kleppen zijn voorzien van een zachtere aansluitlip van EPDM-rubber zodat het rooster bij gesloten stand volledig luchtdicht is. De kleppen zijn traploos of in ver-scheidene standen met de hand instelbaar of voor hogergeplaatste roosters met bedienings-koord of -stang. Enkele typen zijn op afstand met een elektromotor bedienbaar.

    Figuur 14.21 Plaatsing ventilatieroosters

    Figuur 14.22 Vlakke roosters

    Bron: Duco Art in Ventilation N.V.

    06950459_hfs14.indd 24 28-06-2005 15:26:03

  • 14 GEVELOPENINGEN 25

    3 Zelfregelende kleproostersOmdat bij hevige windaanval het lastig wordt de stand van de kleppen steeds te regelen, bestaat het gevaar dat de gebruikers het rooster maar he-lemaal dichtzetten en zo dus de ventilatie onder-breken. Daarom hebben de meeste fabrikanten ook een type op de markt gebracht waarin, naast de in te stellen klep, in de luchttoevoer van het rooster een automatisch werkende zelfregelende klep is aangebracht, guur 14.24. Deze klep rea-geert op de winddruk in de luchttoevoer van het rooster waardoor een windkrachtonafhankelijke constante luchtvolumeregeling wordt bereikt.

    Bij roosters waarvan de regelklep met een servo-motor wordt bewogen, gebeurt de aansturing door middel van een ingebouwde windsnel-heidssensor. Voor utilitaire gebouwen kan de servomotor worden gestuurd door een tijdscha-kelaar, zodat buiten werktijd niet onnodig wordt geventileerd.

    4 SuskastenAls de gevel een grotere geluidbelasting door bijvoorbeeld verkeer ondervindt, kan een venti-latierooster met geluiddempende voorzieningen (suskast) op gelijke wijze als ventilatieroosters worden aangebracht. Het suskastgedeelte is voorzien van absorptiemateriaal, guur 14.25.

    14.7 Geluidwerende kozijnen

    Als de geluidbelasting van woningen en kantoren door wegverkeer hoger is dan 55 respectievelijk 50 dB(A), eist het Bouwbesluit dat de geluidwe-ring van de gevel hieraan wordt aangepast. Voor rail- en vliegverkeer geldt iets dergelijks, evenals bij sanering en renovatie. Deze paragraaf beperkt zich tot de kierdichting van te openen gevel-delen, zoals ramen en deuren in een houten kozijn. Zie voor andere geluidsaspecten para-graaf 14.1.2.

    Figuur 14.23 Kleproosters

    06950459_hfs14.indd 25 28-06-2005 15:26:05

  • 26

    14.7.1 KierdichtingDe consequenties blijven beperkt tot een geluid-belasting door wegverkeer van circa 60 dB(A) bij woningen en van circa 65 dB(A) bij kantoren. Daarboven zijn speciale maatregelen nodig. In dit verband spreekt men vaak van enkele en dubbele kierdichting. Dit zijn algemene begrip-pen, waarvan de uitwerking in de praktijk sterk

    varieert. De enkelvoudige kierdichting is goed toe te passen bij een gevelisolatie GA;k tot circa 30 dB(A). Bij nieuwbouwwoningen komt dit overeen met een geluidbelasting door wegverkeer van 63 dB(A). Het Bouwbesluit stelt aan de kierdich-ting hogere eisen dan aan de luchtdichtheid. Behalve detaillering en materiaal zijn ook enkele uitvoeringsaspecten van belang. Uit de praktijk blijkt dat de akoestische prestatie erg gevoelig is voor het gelijkmatig aandrukken van het draai-ende deel tegen de aanslag. Naast een goede maatvoering is de kwaliteit van het hang- en sluitwerk belangrijk. Bij hogere eisen (dubbele kierdichting) zijn vaak extra hangpunten en een meerpuntssluiting nodig. Speciaal bij dubbele kierdichtingen zijn soms grote aandrukkrachten nodig, die alleen met daarop aangepast sluitwerk gebruiksvriendelijk zijn te realiseren.

    14.7.2 DichtingsproelenDe verschillende typen proelen zijn akoestisch niet gelijkwaardig. Borstelproelen hebben akoes-tisch geen nut. Kokerproelen isoleren in de prak-tijk beter dan lipproelen.

    Figuur 14.24 Zelfregelende kleproosters Bron: Aralco Nederland B.V.

    Figuur 14.25 Suskast

    06950459_hfs14.indd 26 28-06-2005 15:26:10

  • 14 GEVELOPENINGEN 27

    Figuur 14.26 toont enkele gebruikelijke lip- en kokerproelen. De kokerproelen verdienen akoestisch gezien de voorkeur. Het linkerproel is het meest gangbaar.Kokerproelen moeten over een klein traject kunnen worden ingedrukt. De indrukking dient echter minimaal 2 mm te zijn, terwijl de eenvou-dige knevelsluitingen op een houten kozijn in de praktijk een werking van maar 1 tot 1,5 mm hebben. Deze zijn dus niet toereikend. Omdat de sluitkrachten bij een goede kierdichting volgens NEN 3662 Ramen en deuren Mechanische eigen-schappen tot meer dan 80 N kunnen oplopen, hebben knevels met rol de voorkeur. Dit geldt ook voor spanjoletten.Bij hoge eisen is een dubbele kierdichting onver-mijdelijk. Een dubbele kierdichting isoleert 10 tot 15 dB beter dan een enkele dichting. Dit verschil in kwaliteit is niet door andere maatregelen in de gevel te compenseren. De enige uitzondering hierop zijn draaivalramen met een rondgaande, ingebouwde kierdichting en een opdek (van het raam op het kozijn). Als de proelen voldoende zijn aangedrukt, leveren deze ramen ook goede prestaties.

    Bij de detaillering van houten kozijnen en de keuze van het hang- en sluitwerk moet men ten behoeve van een redelijke geluidsisolatie op de volgende punten letten:1 kokervormige proelen hebben de voorkeur boven lipproelen;2 tochtproelen moeten in de hoeken worden doorgezet;3 bewegende delen moeten vlak zijn en goed in de aanslag passen. Ze mogen niet uitzakken of scheeftrekken. Bij zware beglazing in draaiende delen (bijvoorbeeld 4/20/8 mm dubbelglas) is

    zwaarder raamhout nodig, evenals meer hang-punten;4 te openen delen moeten rondom gelijkmatig tegen het proel worden aangedrukt. De knevel-werking moet circa 4 mm zijn.

    14.8 Brandveiligheid van gevelelementen

    14.8.1 BrandveiligheidseisenGevelopeningen zijn belangrijk bij de beoorde-ling van mogelijke brandoverslag naar hogere verdiepingen en naar belendingen. Het Bouwbe-sluit bevat dan ook diverse voorschriften voor de brandveiligheid van gevelopeningen (prestatie-eisen). Voor kozijnen in buitengevels worden eisen gesteld aan de bijdrage tot de brandvoortplanting en rookontwikkeling, alsmede aan de brandwe-rendheid. Deze laatste eisen volgen uit de vereiste Weerstand tegen Brandoverslag (WBO).

    De brandveiligheidseisen worden besproken in deel 7 Bouwmethodiek, hoofdstuk 2

    Bouwregelgeving

    14.8.2 BrandvoortplantingHet Bouwbesluit stelt eisen aan de mate waarin een constructieonderdeel bijdraagt aan de brandvoortplanting. Deze eisen dienen om te voorkomen dat een brand zich onbeperkt ont-wikkelt, zonder dat gebruikers voldoende tijd hebben een brandend (deel van een) gebouw veilig te verlaten. De bijdrage tot brandvoort-planting komt tot uitdrukking in een klassenaan-duiding.De brandvoortplantingsklasse van een materiaal is enerzijds afhankelijk van de mate waarin dat materiaal vlam vat (vlamoverslagproef) en ander-zijds van de snelheid waarmee een brand zich er in horizontale richting over uitbreidt (vlamuit-breidingsproef). Er zijn in totaal vijf klassen gefor-muleerd, varirend van zeer zwakke bijdrage (klasse 1) tot materiaal voldoet niet aan de ba-siseis (te grote bijdrage) (klasse 5).Deze klassen worden vervangen door Europese brandklassen volgens NEN-EN 13501-1. Sinds 2003 geldt er een overgangsperiode, waarin het Bouwbesluit zowel de oude Nederlandse als de nieuwe Europese klassen erkent.

    Figuur 14.26 Typen kierdichtingsproelen

    Bron: R.C. Muchall, De geluidwering van kierdichtingsproelen,

    Gemeente Amsterdam, dienst O. en W.

    06950459_hfs14.indd 27 28-06-2005 15:26:11

  • 28

    Al naar gelang de situering van een constructie-onderdeel in een gebouw schrijft het Bouwbe-sluit verschillende brandvoortplantingsklassen voor. Hoewel kozijnen constructieonderdelen zijn, hoeven ze niet aan brandvoortplantings-klasse 1 en 2 te voldoen (Europees respectievelijk A2 en B); uitzondering hierop is de eis voor de naar een brand- en rookvrije vluchtroute toege-keerde zijde van een constructieonderdeel. Voor kozijnen geldt derhalve een minimale eis van brandvoortplantingsklasse 4 of Europese brand-klasse D.Voor houten gevelelementen geldt dat alle hout-soorten met een volumieke massa van meer dan 550 kg/m3 behoren tot brandvoortplantings-klasse 4 (bijvoorbeeld vuren en Oregon pine), en die met een volumieke massa van meer dan 790 kg/m3 tot klasse 2 (bijvoorbeeld afzelia, merbau).

    Houten buitenkozijnen zijn meestal voorzien van een afwerking. Verfsystemen op basis van acrylaatdispersies (op waterbasis) voldoen veelal aan klasse 3, die op basis van alkydhars meestal aan klasse 4. Met de gangbare houtsoorten en afwerksystemen wordt zonder meer aan de ba-siseis van brandvoortplantingsklasse 4 voldaan.

    Gevelpuien en logiesgebouwenBij gevelpuien in de brand- en rookvrije vlucht-route, zoals een vluchttrappenhuis op de kop van een woongebouw, en bij logiesgebouwen geldt voor de naar deze vluchtroute toegekeerde zijde (de binnenzijde dus) brandvoortplantings-klasse 2 of Europese brandklasse B. In het alge-

    meen geldt voor 5% van het oppervlak in het geheel geen brandvoortplantingseis.Deze regel, bedoeld om te voorkomen dat ook voor bijvoorbeeld lichtschakelaars, brand- en rookmelders eisen zouden moeten gelden, is ui-teraard ook op kozijnonderdelen te betrekken.

    Eisen dichte geveldelenDe eisen voor de brandvoortplanting van kozij-nen staan los van die voor dichte geveldelen. Deze laatste zijn in guur 14.27 weergegeven.

    14.8.3 RookontwikkelingOm te voorkomen dat gebruikers van een ge-bouw zich bij een beginnende brand door sterke rookontwikkeling onvoldoende kunnen orinte-ren, zijn er eisen geformuleerd voor de rookpro-ductie van de zijde van een constructieonderdeel die naar een besloten ruimte is toegekeerd.Voor de naar de ruimte gekeerde zijde van een constructie (binnenzijde) geldt dat de rookdicht-heid maximaal 10 m-1 mag bedragen. Indien door de ruimte een brand- en/of rookvrije vluchtroute voert, is dit maximaal 2,2 m-1. Voor materialen die behoren tot klasse 1 van de bij-drage tot brandvoortplanting laat het Bouwbe-sluit een hogere rookdichtheid toe: maximaal 5,4 m-1. Deze Nederlandse klassen worden vervangen door n Europese klasse: s2 volgens NEN-EN 13501-1.

    In het algemeen gelden deze grenzen aan de rookdichtheid niet voor 5% van het oppervlak Deze regel, bedoeld om bijvoorbeeld licht-schakelaars, brand- en rookmelders te kunnen

    Figuur 14.27 Brandvoortplantingsklassen voor geveldelen

    06950459_hfs14.indd 28 28-06-2005 15:26:12

  • 14 GEVELOPENINGEN 29

    toepassen, is uiteraard ook op kozijnonderdelen te betrekken. Deze eisen zijn ook in verband te brengen met de brandvoortplantingseisen, guur 14.28.

    14.8.4 BrandoverslagVoor brand is een combinatie nodig van brand-baar materiaal, zuurstof en temperatuur (een ontstekingsbron). Naarmate de brand zich verder ontwikkelt, stijgt de temperatuur in de ruimte, zodat overige materialen buiten de vuurhaard eveneens gaan ontleden. De hierbij vrijkomende gassen komen vervolgens weer tot ontbranding, wat resulteert in een plotselinge verdere toename van de temperatuur en vlam-overslag. Meestal zal het aanwezige glas in de gevel hierdoor springen, met als gevolg een extra toevoer van zuurstof.Bij voldoende zuurstoftoevoer in relatie tot de hoeveelheid brandbaar materiaal blijft de vuur-haard binnen de brandruimte. Bij onvoldoende zuurstoftoevoer komen brandbare gassen, ont-staan door ontleding, pas buiten de gevelope-ningen tot ontbranding: hier slaan dan vlammen uit.De straling afkomstig van de vuurhaard, en de eventuele uitslaande vlammen kunnen leiden tot brandoverslag naar een ander gebouw of brand-compartiment. Of dit ook werkelijk plaatsvindt, is onder meer afhankelijk van de temperatuur van de vuurhaard en/of de vlammen en van de afstand tot de bedreigde gevel.

    Voor buitenkozijnen is vooral de brandoverslag van belang oftewel de uitbreiding van een brand via de buitenlucht.De brandoverslag dient men te bepalen van-uit een gevelop