Quickscan natuur en techniek Voorbereiding op de bijzondere nadere vooropleidingseisen voor aardrijkskunde, geschiedenis en natuur en techniek Matching van bronnen/aanbevolen literatuur in het kader van de entreetoets met het werkdocument SLO ‘Specificatie leerdoelen instapniveau pabo’ april 2014 Instapniveau pabo
31
Embed
Instapniveau pabo · 2017-04-06 · Voorbereiding op de bijzondere nadere vooropleidingseisen voor aardrijkskunde, geschiedenis en natuur en techniek . Matching van bronnen/aanbevolen
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Quickscan natuur en techniek
Voorbereiding op de bijzondere nadere
vooropleidingseisen voor aardrijkskunde,
geschiedenis en natuur en techniek
Matching van bronnen/aanbevolen literatuur in
het kader van de entreetoets met het
werkdocument SLO
‘Specificatie leerdoelen instapniveau pabo’
april 2014
Instapniveau pabo
2
Titel : Instapniveau pabo – quickscan natuur en techniek
4 Conclusie over nog te ontwikkelen leermateriaal voor aansluiting op SLO-doelen 8
4.1 Algemeen 8
4.2 Aanvulling is gewenst 8
4.3 Internetbronnen voor aanvullende informatie/zelfstudie: 8
5 Bijlage 1 SLO-leerdoelen in relatie tot onderzochte boeken 9
4
1 Inleiding
Per 1 augustus 2015 gaan bijzondere nadere vooropleidingseisen gelden voor de pabo’s (pedagogische academie basisonderwijs). Dit betekent dat havoleerlingen en mbo-studenten landelijke kennistoelatingstoetsen moeten doen voor aardrijkskunde, geschiedenis en natuur en
techniek. Voor leerlingen en studenten die zich niet goed op deze nieuwe eisen hebben kunnen voorbereiden, is vanaf september 2014 een tijdelijk ondersteuningsaanbod beschikbaar via het
project Instroom pabo.
Vanuit dit project is een matchingsonderzoek uitgevoerd om inzicht te krijgen in hoeverre bestaande bronnen aansluiten op de bijzondere nadere vooropleidingseisen. In dit geval zijn de bronnen
bekeken die aangewezen zijn als relevante bronnen voor de bestaande entreetoets Mens en Wereld voor de pabo 1. SLO heeft leerdoelen geformuleerd 2 voor de bijzondere nadere vooropleidingseisen.
In het onderzoek zijn de bronnen gerelateerd aan deze SLO-leerdoelen.
Leeswijzer Na een inleiding over deze bronnen (algemene typering) volgt in dit rapport een samenvattend
overzicht van de kenmerken van deze bronnen (content, verwerkingsopdrachten, toetsing en didactiek). In de bijlage is een gedetailleerd overzicht opgenomen van de quickscan, waarin de bronnen en de SLO-leerdoelen aan elkaar worden gerelateerd. Op basis van deze analyse is
aangegeven welke onderwerpen de beschreven bronnen nog niet of onvoldoende afdekken.
Hiermee legt deze analyse een basis om, in samenspraak met uitgevers, te komen tot afspraken over de ontwikkeling van aangepast leermateriaal voor de landelijke kennistoelatingstoetsen voor de
pabo.
1 Uiteraard zijn er ook nog andere bronnen die aansluiten (zoals de bronnen voor de onderbouw havo en voor vmbo-t), maar we beperken ons hier tot de bronnen die zijn aanbevolen voor de entreetoets. 2 Specificatie leerdoelen instapniveau pabo; Specificering van de bijzondere nadere vooropleidingseisen voor aardrijkskunde, geschiedenis en natuur & techniek. Werkdocument 11 maart 2014. SLO, Enschede. Kenmerk: OB-VO/7155/E/14-077
5
2 Onderzochte bronnen
(Aanbevolen in verband met entreetoets, zie http://www.entreetoets-menw.nl/Informatie.htm) 1. Oostendorp, C.L , Oostendorp , P. (2009). Natuur en didactiek. Natuurlijk beginnen.
Natuuronderwijs voor de Pabo; Bronnenboek. . Noordhoff Uitgevers, Groningen 2. Kersbergen, C., Haarhuis, A (2010, 3e druk), Natuuronderwijs inzichtelijk. Een basis voor de
vakinhoud van natuur, milieu en techniek. Coutinho, Bussum. 3. Thijssen, J (jaartal uitgave onbekend). Natuuronderwijs voor de basisschool. Cito, Arnhem.
De drie onderzochte boeken voor natuur en techniek verschillen onderling in hun perspectief op deze onderwerpen; van een ‘ontleedkundige’ benadering tot een meer overstijgende benadering
gericht op verschijnselen en processen. De SLO-leerdoelen bevatten beide benaderingen, maar zijn iets meer overstijgend van aard. De grenzen van het vak zijn niet strikt afgebakend, met name
rondom techniek verschillen de boeken qua onderwerpen. Naast algemene ‘natuurkundige verschijnselen’ en ‘technische’ principes speelt actualiteit een rol in de voorbeelden. Om tot de
verbeelding te spreken moeten deze voorbeelden aansluiten op de huidige situatie en dat is niet in alle boeken het geval.
1. Natuurlijk beginnen. Natuur en didactiek
Een boek voor biologie en natuurkunde, en met raakvlakken met scheikunde en fysische geografie. Het boek is speciaal samengesteld voor pabostudenten. Het is ontworpen voor zelfstudie (vanwege
zelfstandig leren op de pabo) of voor geïnteresseerden, zoals amateuronderzoekers. Deel 1 betreft ecologie, deel 2 planten, deel 3 dieren, deel 4 mensen en deel 5 verschijnselen uit de natuur.
Daarmee sluit deze indeling (naar soorten) niet aan op de indeling van de SLO-leerdoelen. Het boek is voorzien van een cd-rom met extra materiaal, foto’s en toetsopgaven (zowel in Word als html). Het betreft ruim vijfhonderd vragen, met antwoorden, geordend naar de hoofdstukindeling van het
boek. Nummers in de tekstblokken op de cd-rom verwijzen naar dezelfde nummering bij de paragrafen in het boek. Uitgebreid register. Met toegangscode tot de website Pabowijzer waar de
hoofdstukken als e-book, samenvattingen per hoofdstuk en toetsvragen met feedback te vinden zijn. Een kleine kanttekening is dat de aanbevolen literatuur (per hoofdstuk opgenomen) niet zeer recent
is. Bij ‘techniek’ zouden een aantal voorbeelden en afbeeldingen geactualiseerd kunnen worden (zoals zonnepanelen en digitale thermostaat).
2. Natuuronderwijs inzichtelijk. Een basis voor de vakinhoud van natuur, milieu en techniek
Het boek is erop gericht om (door zelfstudie) tot inzicht te komen over de samenhang tussen verschillende verschijnselen in de natuur, het milieu en de techniek. Elk hoofdstuk verwijst naar de
kerndoelen voor het basisonderwijs. Per paragraaf worden ‘inzichten’ uitgewerkt en voorzien van bijbehorende illustraties. Studieteksten worden afgewisseld met vragen en doe-opdrachten. De doe-
opdrachten dienen ter verhoging van het eigen inzicht, maar zijn meteen ook bedoeld als lessuggesties. Ook zijn er vele verwijzingen naar andere bronnen voor verdere verdieping. Opbouw in zeven hoofdstukken: planten, dieren, eigen lichaam en gezond gedrag, ecologie en milieu,
natuurkundige verschijnselen, technische inzichten, weersverschijnselen en hemellichamen.
3. Natuuronderwijs voor de basisschool In de beschrijving wordt de leerstof in ieder hoofdstuk geordend in terugkerende paragrafen:
basisinzichten, uitwerkingen, voorbeelden en achtergrondinformatie. Inhoudelijk gezien is gekozen
7
voor een insteek vanuit het concreet waarneembare om zo te komen tot biologische inzichten. Dus niet een aan biotopen gerelateerde ordening, omdat er dan een overdaad ontstaat aan feiten en
herhaling van kenmerken zoals ademhaling, voeding, voortplanting en groei. De drie hoofdthema’s zijn ‘waarnemen en reageren’, ‘stofwisseling’ en ‘voortplanting en ontwikkeling’. Het boek bevat ook
een hoofdstuk over natuurkunde en techniek, met mooie foto’s.
4 Conclusie over nog te ontwikkelen leermateriaal voor aansluiting op SLO-doelen
4.1 Algemeen
Leermateriaal en opdrachten gerelateerd aan leerdoelen onder A (onderzoeken, ontwerpen, hanteren van instrumenten) ontbreken. Ter voorbereiding op het natuuronderwijs is kennis en
praktische ervaring hiermee wel gewenst. Een meer algemeen punt van aandacht zijn actuele voorbeelden rondom energie (duurzame
bronnen) en voorbeelden van (natuur)technische toepassingen.
4.2 Aanvulling is gewenst
Uit de quickscan naar de aansluiting van de onderzochte boeken op de SLO-leerdoelen komt naar voren dat de volgende doelen of (deel)onderwerpen of begrippen niet of nauwelijks aan de orde
komen in één of meer boeken: B1.1. Cellen als zelfstandige eenheid
B2.1 Assimilatie/dissimilatie
B2.2 Proces ademhaling, transport, stofwisseling, uitscheiding als geheel; van levensbelang
B2.5 Reactie op lichaamsvreemde stoffen
B3.1 Hormonen
B3.3 Mimicry
B4.2 Primaire en secundaire geslachtskenmerken
B4.3 Meiose, DNA, X- en Y-chromosoom
B5.1 Ontwikkeling na geboorte; puber, adolescent; één- twee-eiige tweeling
B5.5 Erfelijke aanleg en interactie omgeving; fonotype, genotype
B5.6 Kunstmatige selectie
B6.2 Materialen en relatie met vorm, functie ontwerp
5 Bijlage 1 SLO-leerdoelen in relatie tot onderzochte boeken
In deze bijlage is het resultaat opgenomen van de quickscan matching SLO leerdoelen3 met de zeven bronnen die in hoofdstuk 2 beschreven zijn. In kernwoorden wordt aangegeven welke onderwerpen deze boeken behandelen, met een aanduiding van hoofdstuk, paragraaf of bladzijde. Als onderwerpen ontbreken, staat dit aangeven met ‘niet’.
• Onder A staan leerdoelen gericht op ‘vakgebonden vaardigheden natuur en techniek’
• Onder B staan vakinhoudelijke leerdoelen, geordend naar tien thema’s
• Onder C staan de kaarten genoemd die geselecteerd zijn in verband met de leerdoelen
• De kleuren in de balken geven een globale aanduiding aan van de ‘match’ tussen het boek en het leerdoel:
Geen of nauwelijks aansluiting Aansluiting redelijk Aansluiting goed Aansluiting uitstekend
Natuurlijk beginnen Natuuronderwijs inzichtelijk Natuuronderwijs voor de basisschool
A. Vakgebonden vaardigheden natuur & techniek
A1. Onderzoeken
A.1.1. De aspirant-student kan bij een vraag of probleem een onderzoeksmethode kiezen, zijn keuze toelichten en de fasen van de onderzoekscyclus benoemen.
A.1.2. De aspirant-student kan bij een onderzoeksobject (voorwerp, verschijnsel of organisme) in een bepaalde context uit gegeven onderzoeksvragen, voorspellingen en
onderzoeksopzetten de juiste selecteren, uit een onderzoek systematisch resultaten verzamelen, interpreteren en verwerken tot conclusies en deze conclusies relateren aan
3 De auteur van de quickscan heeft onderstreping en vetgedrukte markering toegevoegd om accenten te verduidelijken.
10
A.2.1. De aspirant-student kan bij een ontwerpprobleem (wens, behoefte) de fasen van de ontwerpcyclus benoemen.
• Ontwerpcyclus (ontwerpprobleem formuleren, programma van eisen opstellen, deeluitwerkingen maken, ontwerpvoorstel maken, realiseren van het ontwerp [prototype of model], testen, evalueren, reflecteren).
Zie hierboven
A.2.2. De aspirant-student kan bij een gegeven ontwerpprobleem een verband leggen tussen het programma van eisen (de functie) en de technische aspecten van het ontwerp
(materiaal en vorm) en de werking van het prototype of model toelichten.
• Werking, materiaal-functie relatie, vorm-functie relatie, ontwerpcyclus (ontwerpprobleem formuleren, programma van eisen opstellen, deeluitwerkingen maken, ontwerpvoorstel maken, realiseren van het ontwerp [prototype of model], testen, evalueren, reflecteren).
Zie hierboven
A.3. Hanteren van onderzoeksobjecten, instrumenten, materiaal en reken- en wiskundige vaardigheden
A.3.1. De aspirant-student kan bij het uitvoeren van onderzoek criteria benoemen bij de wijze van omgaan met objecten en organismen en de keuze van
onderzoeksinstrumenten toelichten en bij het aflezen van meetinstrumenten de grootheid en de bijpassende eenheid gebruiken.
• Onderzoeksinstrumenten: loep, microscoop Zie hierboven Doe-opdrachten stimuleren het experimenteren en leren
gebruiken van meetinstrumenten
A.3.2. De aspirant-student kan bij het maken van een prototype of model kiezen welk materiaal, gereedschap en apparatuur nodig zijn en criteria benoemen hoe deze worden
Zie hierboven Doe-opdrachten stimuleren het experimenteren en leren
gebruiken van meetinstrumenten en het afleiden van conclusies
A.3.3. De aspirant-student kan gegevens selecteren, verwerken en interpreteren uit tabellen en grafieken en werken met eenvoudige formules, die de relaties tussen
grootheden weergeven.
• Tabel (determineertabel), grafiek, diagram, formule Zie hierboven Bij enkele vragen in de hoofdstukken wordt gevraagd om een
tabel in te vullen (zie bijvoorbeeld 2.3) of bij doe-opdrachten,
bijvoorbeeld 1.2
11
Natuurlijk beginnen Natuuronderwijs inzichtelijk Natuuronderwijs voor de basisschool
B1. Biologische eenheid (kerndoel 39 / 40)
B.1.1. De aspirant-student kan een cel beschrijven als een zelfstandig functionerende eenheid, de onderdelen van cellen benoemen en enkele functies
B.1.3. De aspirant-student kan kenmerken van planten en dieren gebruiken om ze te classificeren en kan daarbij het begrip soort toepassen. • Soort, determineertabel; eencelligen, schimmels, planten (sporenplanten, mossen, korstmossen, vaatplanten [naaktzadigen, bedekt zadigen]), dier, warm- en
koudbloedig, gewervelde dieren (amfibie, vogel, reptiel, vis [kraakbeenvis], zoogdier [buideldier]), ongewervelde dieren (holtedieren [kwal, zeeanemoon], sponzen, wormen, weekdieren [schelpen, huisjes- en naaktslakken, koppotigen zoals inktvis, octopus], stekelhuidigen[zeester], geleedpotigen [duizendpoten, kreeftachtigen met krabben, kreeften en garnalen, spinachtigen, insecten])
Kenmerken om dieren te classificeren (zoals geraamte,
voortbeweging, huid/haren/veren, temperatuur
vasthouden).
Niet: voorbeelden van eencelligen, schimmels, planten;
Beperkt aantal voorbeelden ongewervelde dieren.
B.1.4. De aspirant-student kan beschrijven dat een ecosysteem het geheel is van biotische factoren (organismen) en abiotische factoren (omgeving) die in
relatie, carnivoren, herbivoren, omnivoren, voedselweb Ecosysteem: (p. 15) een samenhangend geheel tussen
levende en niet-levende organisme, voorwerp of
verschijnsel.
1: ecologische begrippen: ecosysteem, wisselwerking met
klimaat, predator, prooi, carnivoren, herbivoren,
omnivoren, voedselweb (1.2, 1.3, 1.4),
2: ecosystemen op wereldniveau: bos, woestijn
3: ecosystemen in Nederland: bos, sloot, duin, strand
4.1 samenhang in ecosystemen: Inzicht 1:
samenhangend geheel van abiotische en biotische
factoren in een bepaald gebied.
4.1.1 wat is een ecosysteem?
4.1.2 voedselrelaties in een ecosysteem (bijvoorbeeld
voedselweb)
2.2.2 carnivoren, herbivoren (gebit)
Organismen en evenwicht (3.4)
B.2 Instandhouding (kerndoel 34 / 39 / 41)
B.2.1. De aspirant-student kan toelichten dat stofwisselingsprocessen zich afspelen in cellen en kan uitleggen dat fotosynthese voorwaarde is voor het
voortbestaan van het leven op aarde. • Stofwisseling (assimilatie [aanmaak van bouw-, brand- en reservestoffen], dissimilatie [afbraak]), fotosynthese (bladgroen)
6.2: stofwisseling
voorwaarde voor voortbestaan op aarde
6.2.1 zuurstof en koolzuurgas (Fotosynthese en
ademhaling)
1.2.2 de bouw en functie van bladeren: het proces van
fotosynthese.
1.1.1 bladgroen en fotosynthese: eigen voedsel maken
= onmisbare schakel in bijna alle
voedselketen/ecosysteem.
Niet: dissimilatie en assimilatie;
3.2 stofwisseling bij mensen en dieren; bij planten , bij
schimmels en bacteriën.
Niet vanuit perspectief ‘voorwaarde voor voortbestaan
op aarde’.
14
Natuurlijk beginnen Natuuronderwijs inzichtelijk Natuuronderwijs voor de basisschool
Niet: assimilatie, dissimilatie
(Is wel behandeld, alleen de termen zijn niet gebruikt)
B.2.2. De aspirant-student kan toelichten dat processen als ademhaling, transport, stofwisseling en uitscheiding met elkaar samenhangen en nodig zijn
voor het in leven blijven van planten, dieren en de mens. Ademhaling en bloedsomloop (functies van bloed [zuurstoftransport en uitwisseling zuurstof en koolzuurgas], rode bloedlichaampjes [hemoglobine], transport van voedings- en
afvalstoffen en regulerende stoffen [hormonen]), chemische, enzymatische, mechanische en bacteriële spijsvertering (speeksel, maagsappen, darmsappen, gal,
alvleeskliersappen, darmperistaltiek), uitscheiding (zweet, urine, koolzuurgas, water), opname, transport en uitscheiding van mineralen, suikers en gassen [koolzuurgas en
3.3.2 voedingsstoffen (bouwstoffen en brandstoffen)
3.3.3 voeding en gezondheid
3.3.4 Schijf van Vijf
3.1 bouwstoffen, brandstoffen, vitamines en zuurstof.
3.5 invloed van mens op inwendig evenwicht: mens en
gezondheid.
B.2.4. De aspirant-student kan bij beweging betrokken organen benoemen en de functie en werking toelichten. • Spierweefsel, pees, skelet, gewrichten, antagonisme
B.2.5. De aspirant-student kan uitleggen hoe het menselijk lichaam reageert op lichaamsvreemde stoffen en welke organen daarbij een rol spelen. • Virus, bacterie, giftige stoffen (bijvoorbeeld alcohol), • geneesmiddelen (pijnstillers, antibiotica, koortswerende middelen) en bijwerkingen, • afweersysteem (mechanisch [huid, slijm], moleculair [antistoffen] en cellulair [witte bloedlichaampjes], vaccinatie, immuniteit), • lever, zwezerik, hygiëne, ontsteking, allergie, griep, koorts, ziek, gezond
Afweersysteem: witte bloedlichaampjes en lymfeklieren
als onderdeel van het afweersysteem (10.6/313 en met
name 10.7), mechanische bescherming (10.3), antistoffen
(10.6/314); afweer in luchtwegen tegen bacteriën en stof
(10.8/325); afweersysteem in keel en
spijsverteringskanaal (10.5; amandelen, maagzuur, in
darmwand), afweersysteem in bloedsomloop (10.6/313
witte bloedlichaampjes).
Giftige stoffen; lever (10.5; 311)
Niet: geneesmiddelen, zwezerik, koorts
3.4.2 bloedvatenstelsel: witte bloedcellen als
onderdeel van het afweersysteem
niet: virus, giftige stoffen, geneesmiddelen
Geen informatie
B.2.6. De aspirant-student kan uitleggen dat een ecosysteem in stand wordt gehouden door de interacties van planten, dieren en de mens met hun
omgeving en door hun onderlinge interactie met als gevolg een dynamisch evenwicht. • Onderlinge interactie (voedselkeuze, voedselketen, voedselpiramide [accumulatie van gifstoffen], plaag), omgeving (energiestroom, water, licht, temperatuur,
bodem, [kringlopen van]mineralen en gassen), verstoring, duurzaamheid Mens en ecosysteem (nr. 4)
1.1 biodiversiteit, successie, climax, invloed van
verstoring
1.2 energie en voedsel (voedselketen, voedsel kringloop,
4.1 samenhang in ecosystemen (energiestroom,
voedselkringloop)
4.2 ecosystemen in verandering
4.3 menselijke invloeden op ecosystemen
3.5 invloed van mens op inwendig evenwicht en op het
evenwicht in de natuur: dynamisch evenwicht,
voedselkeuze en voedingsgewoonte.
16
Natuurlijk beginnen Natuuronderwijs inzichtelijk Natuuronderwijs voor de basisschool
voedselpiramide, accumulatie van gifstoffen)
1.3 aanpassingen aan de niet-levende natuur
(temperatuur, water, licht en bodem (verwijzing naar
14.5))
1.4 aanpassingen aan de levende natuur voedselrelaties,
relaties met soortgenoten en andere soorten
Diverse voorbeelden van interacties van planten en
dieren met hun omgeving en hun soortgenoten en andere
soorten.
Invloed van de mens wordt aan het eind van elk
ecosysteem behandeld.
Onderlinge relaties en voedselkeuze staat tevens in elk
(wisselwerking, milieu, duurzame ontwikkeling) 3.3 organismen en kringloop: kringloop van gassen.
Voedselketen en kringloop van mineralen .
3.4 organismen en evenwicht; verstoring van evenwicht
in de natuur en van het inwendig evenwicht
B.3. Gedrag en interactie (kerndoel 40 / 41)
B.3.1. De aspirant-student kan de rol van zintuigen en hormonen bij dieren en de mens uitleggen in relatie tot hun gedrag. • Zien, horen, ruiken, proeven, voelen, hormonen (insuline, glucagon, adrenaline, geslachtshormonen [oestrogeen, progesteron, testosteron]), voeding, verdediging,
voortplanting 10.13 zintuigen: zien (p. 231, nr. 349), horen (oor en
onderdelen zijn uitgelegd. Functie van horen staat in 462,
pag. 306), reuk (10.13.3), smaak (10.13.4)
Rol van zintuigen bij voeding, verdediging en
3.1.1 zintuigen om te overleven
3.1.3 de belangrijkste zintuiten (oog, gehoor,
evenwichtsorgaan, smaakzintuigen, reuk, tast)
Niet: hormonen
2.2 waarnemen van omgeving, belang voor overleven.
Horen, zien, ruiken en proeven, voelen.
Niet: hormonen
17
Natuurlijk beginnen Natuuronderwijs inzichtelijk Natuuronderwijs voor de basisschool
voortplanting komt regelmatig ter sprake maar niet als
een apart tekstblok.
Adrenaline (bijnier, p.226, nr. 337), insuline, glucagon
(10.5/310)
B.3.2. De aspirant-student kan een verband leggen tussen gedrag van organismen om zich te voeden, (voort) te bewegen, voort te planten, te verdedigen
en te beschermen enerzijds en de rol van hun omgeving daarin anderzijds. • Winterslaap, vogeltrek, territorium, nestbouw, balts, jacht, prooi, predator, herbivoor, carnivoor, omnivoor, competitie, symbiose, parasiet, saprofyt
2.3 aanpassingen aan de winter (winterslaap, migratie,
vogeltrek, paddentrek)
2.4 aanpassingen aan de omgeving
3.4 handhaving in de omgeving.
4.2 dieren en bevruchting, territoriumgedrag
(afbakenen door geur, geluid), gedrag bij partnerkeuze,
baltsen, veren opzetten, nestmateriaal.
B.3.3. De aspirant-student kan uitleggen dat planten, dieren en de mens zich aanpassen aan (a-) biotische factoren. • Adaptatie (rui, onderhuidse vetlaag, vorm van lichaam, snavel, poten, kiezen, lengte van darmkanaal, vorm van blad [naaldvorming] en stengel, doorn, gif), mimicry,
schutkleur, snelheid 1.3 aanpassingen aan de niet-levende natuur
(temperatuur, water, licht, lucht)
1.4 aanpassingen aan de levende natuur: voedselrelaties,
relaties met soortgenoten, relaties met andere soorten.
6.4 Relaties tussen planten en hun biotische en a-
biotische omgeving
Bij elke bijschrijving van de ecosystemen staat vermeld
hoe planten en dieren zich hebben aangepast aan dat
specifieke ecosysteem in gedrag en uiterlijk en
lichaamsbouw.
Niet: schutkleur, Mimicry
2.2 aanpassingen aan de primaire levensbehoeften
(voedsel, gevaar, partner bemachtigen)
Waaronder lichaamskenmerken zoals camouflage,
schutkleur, mimicry (p. 97-99)
2.1 basisinzicht 3: organismen hebben eigenschappen
waardoor ze passen in een bepaalde omgeving:
voortbeweging, ademhaling, voedselvoorziening en
voortplanting (vinnen of vleugels, haren of schubben,
vorm van blad/naalden, wortelstelsel, grootte van blad)
3.4: basisinzicht: bouw organisme zodanig dat zuurstof
en voedsel ingenomen kunnen worden. Voorbeelden:
longen/kieuwen(3), poten/klauwen (5), bek- of
snavelvorm past bij soort voedsel (6), (hoek)tanden (8),
Natuurlijk beginnen Natuuronderwijs inzichtelijk Natuuronderwijs voor de basisschool
B.4. Voortplanting (kerndoel 38 / 41)
B.4.1. De aspirant-student kan uitleggen hoe de voortplanting bij dieren, planten en de mens verloopt. • Planten: ongeslachtelijk voortplanting (bollen, knollen, stekken, uitlopers, klonen), geslachtelijke voortplanting, soort, zaadplanten, man, vrouw, eenslachtig,
1.3.1 geslachtelijke en ongeslachtelijke voorplanting
Dieren
2.5: voortplanting: 2.5.1 geslachtelijke en
ongeslachtelijke voorplanting; 2.5.2: eierleggend en
levendbarend
Mensen
3.5 voortplanting en seksualiteit
4.1 Voortplanting en ontwikkeling; organismen en
voortplanting; voorplantingscellen en bevruchting.
B.4.2. De aspirant-student kan kenmerken van planten, dieren en de mens (bouw, gedrag) in verband brengen met de wijze van bevruchting. • Wind-, en insectbestuiving, primaire en secundaire geslachtskenmerken, balts, nesteldrang, paringsdrang
Verspreiding zaden en vruchten (p. 126, nr. 183): vorm
kenmerken in relatie tot voortbestaan.
Zie B4.1 voortplanting en bevruchting (diersoorten en
Planten
1.3 voortplanting van bloemplanten; 1.3.4 bestuiving;
1.3.5 bevruchting.
4.2 organismen en bevruchting:
dieren en bevruchting;
mensen, seksualiteit en bevruchting;
planten en bevruchting
19
Natuurlijk beginnen Natuuronderwijs inzichtelijk Natuuronderwijs voor de basisschool
mens)
Niet: kenmerken dieren, mens (bouw, gedrag) in relatie
tot wijze van bevruchting, balts
primaire en secundaire geslachtskenmerken
Dieren
2.5: voortplanting, baltsgedrag
Mensen
3.5 voortplanting en seksualiteit
Niet: primaire en secundaire geslachtskenmerken
Niet: primaire en secundaire geslachtskenmerken
B.4.3. De aspirant-student kan het ontstaan van geslachtscellen beschrijven aan de hand van het verschil tussen een dubbele set en een enkelvoudige set
chromosomen en de rol van chromosomen bij het overdragen van erfelijke eigenschappen op nakomelingen toelichten. • Meiose (vorming chromosoomparen), DNA, gen, erfelijke eigenschappen, erfelijkheid (dominant, recessief), X- en Y- chromosoom
10.1 cellen: chromosomen (nr. 285), x en y; genen, erfelijk
B.5.1. De aspirant-student kan uitleggen hoe de ontwikkeling bij de mens en andere zoogdieren voor en na de geboorte verloopt. • Embryo, celdeling (mitose), foetus, placenta, navelstreng, draagtijd, eeneiige en twee-eiige tweeling, nageboorte, zuigeling, puberteit, adolescentie, zogen, broeden
B.5.2. De aspirant-student kan uitleggen hoe de ontwikkeling van planten verloopt. • Van vruchtbeginsel tot vrucht, van zaad tot plant, kiemingsfactoren (zoals licht, temperatuur, water), eenjarigen, tweejarigen, overblijvers, seizoensinvloed,
B.5.3. De aspirant-student kan van verschillende organismen stadia van levenscycli beschrijven en de daarbij passende begrippen gebruiken. • Volledige metamorfose (ei, rups, larve, pop [vlinder, kever]), onvolledige metamorfose (sprinkhaan), levenscycli (kikker, paddenstoel), schimmels
dieren en hun ontwikkeling: p60: gedaanteverwisseling
(voorbeeld 14), larven en poppen.
Niet: levenscyclus schimmels; vorming paddenstoel
B.5.4. De aspirant-student kan uitleggen hoe dieren hun eieren en/of jongen verzorgen. • Ouderzorg, broedzorg, nestvlieders en nestblijvers, bij (koningin, dar, werkster), mier (koningin, werkster)
9.4 vogels: jongen, aantal eieren, broeden.
8.8.9 mieren: in mierennest één koningin die eieren legt.
Onvruchtbare vrouwtjes: werksters. Voor het uitkomen
van de eieren en de ontwikkeling van larven is vocht en
hoge temperatuur nodig
2.5.2 eierleggen of levendbarend, nestvlieder,
nestblijver
2.2.6 mieren
(werksters en koningin)
4.3 organismen en hun ontwikkeling
Dieren en hun ontwikkeling/verzorging van jongen
(voorbeelden: eieren leggen, zogen, nestblijvers,
nestvlieders).
21
Natuurlijk beginnen Natuuronderwijs inzichtelijk Natuuronderwijs voor de basisschool
8.8.11 bijen: koningin, werksters, darren, eieren in cellen
in raten, larven gevoed met nectar en stuifmeel, poppen.
Onderscheid nestvlieder/nestblijver beschreven in 9.5
(278) maar termen nestvlieder, nestblijver niet genoemd
B.5.5 De aspirant-student kan uitleggen dat de erfelijke aanleg en de interactie met de omgeving, de ontwikkeling van een organisme bepalen • Fenotype, genotype, erfelijke aanleg
Geen informatie Geen informatie Geen informatie
B.5.6. De aspirant-student kan beschrijven hoe soorten evolueren: genetische variatie in een veranderende omgeving leidt tot (natuurlijke) selectie,
waarbij beter aangepaste organismen meer kans hebben op overleving en voortplanting. • Darwin, evolutie, biodiversiteit, fossiel, natuurlijke selectie, isolatie, genetische variatie, mutatie, genetische modificatie, kunstmatige selectie
Aanpassingen in het kader van ecosysteem: 1.3 en 1.4
Natuurlijk beginnen Natuuronderwijs inzichtelijk Natuuronderwijs voor de basisschool
Natuurkunde en Techniek
B.6. Materie en techniek (kerndoel 42 / 44 / 45)
B.6.1. De aspirant-student kan materialen ordenen aan de hand van een aantal gegeven fysische eigenschappen. • Kleur, geur, fases (vast, vloeibaar of gasvormig), magnetisch zijn, (on)oplosbaarheid (in water, of in andere vloeistoffen), dichtheid, massa, volume (dichtheid =
massa/volume), brandbaarheid, elektrische geleiding, warmtegeleiding, kookpunt, smeltpunt (in ieder geval voor water) 14.1 stoffen: vast, vloeibaar of gas (nr. 411) mengen (nr.
B.6.2. De aspirant-student kan van een product benoemen uit welke materialen het is samengesteld en bij een ontwerpvoorstel een verband leggen
tussen de keuze van het materiaal en de vorm en functie van het ontwerp. • Materialen (metaal, kunststof, hout, glas, steen en textiel), eigenschappen (sterkte, hardheid, geleiding), materiaal-eigenschap relaties, vorm-functie relaties
Geen informatie in relatie tot materiaal
eigenschappen/ontwerp voorstellen
6.2.2 materialen; eigenschapen van materialen in
relatie tot hun functie
Geen materialenkennis in relatie tot ontwerpvoorstel.
B.6.3. De aspirant-student kan de fase en de faseverandering van stoffen herkennen en benoemen en uitleggen of daar energie voor nodig is of bij vrij
Niet: verandering in relatie tot energie (nodig of
vrijkomen)
5 energie
basisinzicht (4): voor smelten en verdampen is warmte
nodig. Bij condenseren en stollen (bevriezen) komt
warmte vrij.
Achtergrondinformatie (k); overgangsfase van vast naar
gas (verluchtigen); van gas naar vast (sublimeren).
Voorbeelden (11, 12, 13)
23
Niet: verandering in relatie tot energie (nodig of
vrijkomen)
Niet: verandering in relatie tot energie (nodig of
vrijkomen)
B.6.4. De aspirant-student kan het voorkomen van stoffen in een bepaalde fase beschrijven aan de hand van de beweging van moleculen. • Molecuul, fase (vast [moleculen bewegen op hun plaats], vloeibaar [moleculen bewegen vrij maar afhankelijk], gas [moleculen bewegen vrij en onafhankelijk])
14.2 bouwstenen van stoffen. Moleculen.
15.5 warmte (474): relatie warmte – bewegingen
moleculen - fase
Niet: in relatie tot fase (vast, vloeibaar of gas)
5.1.1 Verschijningsvorm wordt bepaald door gedrag
moleculen
5.1.2 van koud naar warm: door energietoevoer
verandert het gedrag van de moleculen van een
bepaalde stof en daarmee de verschijningsvorm.
Afbeelding 5.1.2a van vast, naar vloeibaar naar
gasvorming.
Afbeelding 5.1.2b overgangen tussen
verschijningsvormen (vast, vloeistof, gas).
Van warm naar koud, moleculen bewegen langzamer.
Geen informatie over moleculen
B.6.5. De aspirant-student kan zuivere stoffen en soorten mengsels beschrijven, en uitleggen hoe mengsels met scheidingstechnieken te scheiden zijn. • Zuivere stoffen, soorten mengsels (suspensie, oplossing, legering, gasmengsel), ingrediënt, scheidingstechnieken (bezinken en afschenken, filtreren [residu], indampen,
Niet de techniek van het scheiden (bezinken, filteren,
centrifugeren, etc.).
5.1.3 Water als oplosmiddel: oplossing, mengsels,
emulsie. Ontmengen, bezinken.
Niet de techniek van het scheiden (bezinken, filteren,
centrifugeren, etc.).
Geen informatie over mengsels en
scheidingstechnieken.
B.7. Energie en techniek (kerndoel 39 / 42 / 43 / 44 / 45)
B.7.1. De aspirant-student kan diverse vormen van (duurzame) energie en energiebronnen onderscheiden. • Energievorm (bewegingsenergie, potentiële energie, kernenergie, elektrische energie, chemische energie, geluid, licht, warmte, straling), energiebron (brandstoffen
[kolen, olie, gas, hout, biomassa], waterkracht, wind, zon), duurzame energie
energie (nr. 436), fossiele energie: steenkool (nr. 437),
aardgas (nr. 438), aardolie (nr. 439); wind- en
waterenergie, kernenergie.
Niet: term ‘duurzame energie’
6.3.1 wat is energie; 6.3.2 energiebronnen; duurzame
energiebronnen (windmolens, zonnecollectoren)
Niet: kernenergie
5.1 energie. basisinzicht (1): energiebronnen
(brandstoffen, stromend water, wind en zon);
energievormen: beweging, licht, warmte en elektrische
energie.
voorbeelden van groene energie (6).
Niet: kernenergie
B.7.2. De aspirant-student kan uitleggen hoe verschillende vormen van energie in elkaar omgezet kunnen worden en toelichten dat daarbij nooit energie
verloren gaat. Energieomzetting (van bewegingsenergie naar elektrische energie [zoals dynamo], van elektrische energie naar bewegingsenergie [zoals elektromotor], van chemische
energie naar elektrische energie [zoals accu, batterij])
14.6 Energie: energie omzetten (432):
- bewegingsenergie in warmte (wrijving)
- chemische energie in bewegingsenergie
- bewegingsenergie in elektriciteit (waterkrachtcentrale)
- elektrische energie in licht (lamp), geluid (luidspreker),
warmte (kachel, beweging (klok)
- zonne-energie in elektriciteit (435)
15.2 opwekken van elektriciteit (nr. 451): in een batterij
zit chemische energie die omgezet kan worden naar
elektrische energie. Elektrische energie kan weer omgezet
worden naar chemische energie
6.3.3 energie omzettingen:
- van elektrische energie in warmte/licht/beweging
- van chemische energie in warmte/licht/beweging
- van bewegingsenergie in warmte/licht/beweging
(elektromotor, watermolen)
6.3.2. energiebronnen. Omzetting van elektrische
energie in lichtenergie (batterijen).
5.1 energie: basisinzicht (1) energievormen kunnen in
elkaar worden omgezet. Dynamo zet beweging om in
elektrische energie. Elektromotor omgekeerd.
Zonnepaneel zet licht om in elektrische energie. In een
lamp wordt elektrische energie omgezet in licht.
B.7.3. De aspirant-student kan beschrijven op welke manieren warmtetransport kan plaatsvinden of voorkomen kan worden. • Warmtegeleiding (goede geleiders [metalen]), warmtestroming [gassen, vloeistof], warmtestraling [warmteoverdracht zonder tussenstof]), warmte-isolatie
B.7.4. De aspirant-student kan een elektrische huisinstallatie met een kWh-meter en aangesloten apparaten beschrijven, de veiligheidsvoorzieningen
toelichten, het energieverbruik berekenen op basis van vermogen van apparaten en een energierekening interpreteren. • kWh (kilowattuur) als eenheid voor elektrische energie, randaarde, zekeringen, aardlekschakelaar, elektriciteitstarief, energieverbruik = vermogen x tijd
15.2 elektriciteit: bedrading en meterkast (nr 453).
B.7.5. De aspirant-student kan statische elektriciteit beschrijven. • Elektron, statische elektriciteit (ontstaan door wrijving, elektronoverdracht, positief/negatief geladen, aantrekking/afstoting, ontlading [bijv. bliksem, vonkende trui]),
voorwaarden (geen elektrische geleiding tussen geladen voorwerp en omgeving [droge lucht, rubber]) 15.2 elektriciteit: elektrische lading, positieve en
negatieve deeltjes, afstoting en aantrekking, wrijven
(499), statische elektriciteit (450)
ontstaan door wrijving elektronenoverdracht, , ontlading
(bliksem, knetterende trui, tv scherm), voorwaarden
(droog)
5.3.1 statische elektriciteit
positief, negatief geladen, elektronen, ontlading
Geen informatie
B.7.6. De aspirant-student herkent een spanningsbron als energiebron, kan een stroomkring beschrijven en kan stroomsterkte en spanning meten. • Spanningsbron, batterij, accu, stroomkring, schakelaar, schakeling, parallelschakeling, serieschakeling, spanning (Voltmeter), stroomsterkte (Ampèremeter),
Niet: serieschakeling en parallelschakeling, Volt,
Ampère
26
B.7.7. De aspirant student kan magnetisme beschrijven en kan toepassingen beschrijven waarbij een elektrische stroom een magneetveld opwekt. • Magneet, (noordpool, zuidpool, magnetisch veld, aardmagnetisme)
B.8.1. De aspirant-student kan enkele lichtbronnen noemen, de voortplanting en eigenschappen van licht beschrijven en een schaduw construeren als licht
van een of twee puntbronnen op een niet-transparant voorwerp valt.
Schaduw ontstaat als een ondoorzichtig voorwerp licht
onderbreekt. Grootte is afhankelijk van afstand
voorwerp tot lichtbron.
Niet: kernschaduw, halfschaduw, lichtsnelheid
B.8.2. De aspirant-student kan van een voorwerp dat vóór een vlakke spiegel staat, met een constructietekening uitleggen waar zich het spiegelbeeld
bevindt.
27
• Lichtstralen, spiegelbeeld, hoek van inval = hoek van terugkaatsing
15.4 licht. doorlaten, kaatsen en opnemen (nr. 468):
spiegeling, terugkaatsing.
5.5.3 weerkaatsing en absorptie van licht;
hoek van inval, hoek van terugkaatsing
Geen informatie
B.8.3. De aspirant-student kan uitleggen dat zichtbaar licht samengesteld is uit primaire licht kleuren (rood, groen en blauw) en kan beschrijven dat verschillende lichtkleuren zijn samengesteld uit combinaties van primaire lichtkleuren. En hij kan beschrijven dat voorwerpen bepaalde kleuren licht absorberen dan wel reflecteren en dat op basis daarvan de waargenomen kleuren van een voorwerp verklaard kunnen worden.
• Primaire lichtkleuren, absorptie en reflectie van licht 15.4 licht. kleur (nr. 467). Kleur in relatie tot golflengtes.
Primaire kleuren.
5.5.3 weerkaatsing en absorptie van licht ;
5.5.6 kleuren zien
5.2 licht en kleur. basisinzicht (2): licht opgebouwd uit
groot aantal kleuren. Kleurenfilter.
Niet: primaire kleuren, absorptie en reflectie
B.8.4. De aspirant-student kan uitleggen dat licht breekt bij de overgang van lucht naar glas/water en van glas/water naar lucht. • Breking, normaal (als hulplijn), medium, lichtsnelheid, prisma, regenboog, lichtbreking, lens (bol,hol)
(decibel), geluidshinder, geluidsisolatie, toonhoogte in relatie met frequentie, microfoon, werking van muziekinstrumenten (toonhoogte afhankelijk van lengte trilmedium [snaar, luchtkolom]), stembanden en gehoor, echo
15.3 geluid: toon, frequentie en klank (nr. 458): toon,
B.9.2. De aspirant-student kan verklaren dat als een voorwerp in rust is of met een constante snelheid beweegt, de krachten op het voorwerp elkaar in
evenwicht houden (de resulterende kracht is gelijk aan nul). • Rust, beweging, constante snelheid/beweging, v-t-diagram, s-t-diagram
Geen informatie Geen informatie Geen informatie
B.9.3. De aspirant-student kan uitleggen dat het versnellen of vertragen en/of van richting veranderen van een voorwerp veroorzaakt wordt door een
werkende (resulterende) kracht. • Versnelling, vertraging, voortdurende snelheidstoename of –afname
Geen informatie Geen informatie Geen informatie
B.9.4. De aspirant-student kan zinken, zweven en drijven van voorwerpen in vloeistoffen met verschillende dichtheid verklaren als een resulterende kracht
van zwaartekracht en opwaartse kracht. • Zwaartekracht, opwaartse kracht (gewicht verplaatste vloeistof)
14.3 water: drijven, zweven, zinken (nr. 419).
Opwaartse kracht, soortelijk gewicht.
5.1.3 eigenschappen van water: opwaartse kracht
(zinken, drijven, dichtheid van een stof)
5.4 zinken, zweven en drijven.
Zwaartekracht en opwaartse kracht, waterverplaatsing.
Voorbeelden en achtergrondinformatie
B.9.5. De aspirant-student kan uitleggen dat bewegingen en krachten overgebracht kunnen worden door middel van (tand)wielen, hefbomen en katrollen
en dat daarbij krachten worden vergroot, verkleind of van richting worden veranderd en bewegingen worden versneld, vertraagd
of van richting worden veranderd. • Overbrenging, hefboom, 'wat je wint aan kracht, verlies je aan afstand (zoals tang, hamer, breekijzer, steekwagen, steek/ringsleutel), katrol, takel, tandwielen,
versnelling, vertraging, wiel en as Geen informatie 6.4 bewegings- en overbrengingsprincipes
6.4.2 hefbomen, katrollen
6.4.3 tandwielen, draaisnelheid
6.4.4 van ronddraaiend naar rechtlijnige beweging
6.4.5 van rechtlijnige naar ronddraaiende beweging
5.8 constructies, overbrengingen en besturingen:
overbrengingen (p.77): tandwielen, hefbomen.
Kracht vergroten, verkleinen, van richting veranderen,
beweging versnellen, vertragen of van richting
veranderen.
Duidelijke voorbeelden en foto’s.
30
Niet: katrollen
B.9.6. De aspirant-student kan bij het ontwerpen van een product uitleggen hoe hij stevigheid en stabiliteit kan realiseren door gebruik te maken van
profielen, driehoekconstructies, bogen, brede basis en/of in verband bouwen en zijn keuzen relateren aan de vorm en functie(s) van het product. • Profielen, driehoekconstructie, bogen, brede basis, in verband bouwen
(399) , zonnestelsel (nr. 392): planeten en manen die om
de zon draaien en om hun eigen as.
De zon (nr. 393), kleine planeten (nr. 394), grote planeten
(nr. 395), de maan (nr. 396), aarde (397)
Melkweg stelsel 13.1 (391)
7.2 hemellichamen en natuurverschijnselen
7.2.4 de acht planeten, zonnestelsel (planeten, aarde,
Mars, etc.)
Niet: Melkweg.
Geen informatie
B.10.3. De aspirant-student kan uitleggen hoe de beweging van de aarde om de zon en van de maan om de aarde natuurverschijnselen kunnen
veroorzaken. • Schijngestalten van de maan, maans- en zonsverduistering, daglengte, dag- en nachtritme, seizoenen, eb en vloed, beweging, zwaartekracht, luchtledige, aardas
Maan (nr. 396): maansverduistering, volle maan, nieuwe
maan, eb en vloed.
Tijd (nr. 398): dag en nacht, jaar, schrikkeljaar, lente,
zomer, herfst, winter. Maand.
Aarde (nr. 397): draait om aardas, gekantelde aardas, dag
en nacht; seizoenen, winter/zomer, zonsverduistering.
Zwaartekracht 15.7
7.2.1 de basis voor onze tijdrekening en kalender
- dag en nacht; maanden en jaren;
7.2.2 seizoenen; afbeelding aarde draait gekanteld om