Top Banner
Kennismaking met de filosofie “Die Eule der Minerva beginnt erst mit der einbrechenden Dämmerung ihren Flug.“ Hegel Vrij vertaald: slechts bij valavond bereikt de uil van Minerva zijn hoogste vlucht (Minerva=Pallas Athena=Godin van de wijsheid) Marcus Dehond: 2009 oorspronkelijke titel: Fundamentele filosofie Met dank aan mijn vriend Luc voor zijn morele steun en waardering Volledig herwerkt: 2011 voor de amateurfilosoof Alle rechten voorbehouden aan de auteur Belangrijke opmerking: dit werk werd slechts eenmaal gelezen en geldt dan ook als proefdruk, expertises worden momenteel
387

Inleiding op de filosofie deel I

May 02, 2023

Download

Documents

Sophie Dufays
Welcome message from author
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Page 1: Inleiding op de filosofie deel I

Kennismaking met de filosofie

“Die Eule der Minerva beginnt erst mit der einbrechenden Dämmerung ihren Flug.“ Hegel

Vrij vertaald: slechts bij valavond bereikt de uil vanMinerva zijn hoogste vlucht

(Minerva=Pallas Athena=Godin van de wijsheid)

Marcus Dehond: 2009 oorspronkelijke titel: Fundamentele filosofieMet dank aan mijn vriend Luc voor zijn morele steun enwaardering

Volledig herwerkt: 2011 voor de amateurfilosoof

Alle rechten voorbehouden aan de auteur

Belangrijke opmerking: dit werk werd slechts eenmaal gelezen engeldt dan ook als proefdruk, expertises worden momenteel

Page 2: Inleiding op de filosofie deel I

uitgevoerd en zal daarna in een luxueuzere uitgave verschijnen.Bijwerking voorzien zomer 2012

Voorafagaandelijke bespreking: zeer belangrijk

In dit onderdeel wordt uiteengezet wat U van deze cursus mag verwachten alsmede een overzicht van de te behandelen stof. Tevens wordt de bedoeling ervan benadrukt en op welke wijze (modus) we dit doel kunnen inlossen zodat we op een ontspannen en gezellige wijze van gedachten kunnen wisselen. In de filosofie heet dat dialogeren: het praten of communiceren met elkaar door woord en wederwoord. Voor moeilijke woorden (die vaak gebruikt worden in de filosofie) bestaat er een truckje omhet iets inzichtelijker te maken wat ook geldt voor gewone woorden (andere dan vreemde woorden) willen we hun diepere betekenis volledig snappen. We splitsen het woord gewoon en onmiddellijk krijgen we er een ander zicht erop. Nemen we het vreemde woord dia-logeren. Dit stamt van het Grieks (waarin de wortels van de filosofie gelegen zijn)Dia betekent zoveel als” tegen “ terwijl we in logeren het woord logos ,wat woord betekent, herkennen (ook wel legein :het grieks voor uiteen-leggen of uiteen zetten). Het is dus een samenspraak in die zindat iemand zijn mening of overtuiging zegt en een ander daarop reageert om te komen tot een discussie.

Page 3: Inleiding op de filosofie deel I

Wat mag men van deze cursus niet verwachten. Indien wij sprekenover filosofie dan bedoelen we daarmee of beperken we ons tot de Westerse filosofie. Dit betekent dat de zogeheten Oosterse filosofie niet aan bod komt ondanks het feit dat soms er zijdelings (dus zeer beperkt en in ondergeschikte orde) ernaar kan verwezen worden. Het zal u tijdens de lessen duidelijk worden waarom we ons houden aan de Westerse filosofie. Dus nietomdat de Oosterse filosofie zoals het hindoeïsme, Lao-tse, Taoïsme, de leer van Confucius (om er maar enkele te noemen) niet interessant zouden zijn of als minderwaardig overkomen maar omdat we nu eenmaal leven in een Westerse maatschappij waar de rede een belangrijke rol speelt en we nu eenmaal gewoonzijn in ons denken alles te verklaren met die rede, in plaats van de dogmatische stelsels zonder meer aan te nemen. Zoals beloofd zal dit verschil tijdens de lessen tot uiting komen. Voorlopig onthouden we dat er twee manieren zijn om tegen het leven aan te zien. Daarbij komt nog het feit dat in dit kort tijdsbestek het haast onmogelijk wordt om verantwoorde informatie te verschaffen over de diverse (verschillende en uiteenlopende) en complexe (zeer ingewikkelde en moeilijk te vertolken) Oosterse leringen. Ik waarschuw met klem tegen allerhande zogeheten occulte (duistere, verkeerde voorstellingen van theorieën zoals Yoga, astrologie e.d) en esoterische (naar binnen gericht ) leerstelsels omdat de informatie meestal een mengeling is van allerlei soorten theorieën verspreid door charlatans of regelrechte oplichters.

Wat mogen we dan wel verwachten van dit vak.

Algemeen mag worden gesteld dat de wijsbegeerte u doet nadenken, uw hersenen (ik zal niet zeggen pijnigen) maar moetenworden gebruikt in de eerste plaats om u in te leven (=eigen maken of be-grijpen) bij de menig of idee van een ander, daarover na te denken en autonoom (zelfstandig, in volle zelfvertrouwen) te oordelen m.a.w. die theorieën kritisch (komtvan het Griekse Kritein : oordelen met verstand) te beoordelen,waaruit een weerlegging ervan kan volgen of een akkoord (consensus heet dat in het Latijn).Laat ons dit illustreren aande hand van een voorbeeld. : U verneemt tijdens een

Page 4: Inleiding op de filosofie deel I

nieuwsbericht dat België 500 miljoen Euro schenkt aan een Afrikaans land als ontwikkelingshulp teneinde zijn betrekkingenmet dat land te verbeteren en de plaatselijke bevolking te helpen. Ik geloof dat iedereen een gelijkaardige beslissing zaltoejuichen tot plots iemand zegt (die dus daarover nadenkt) maar dat geld komt van de belastingbetaler, het is wel goed besteed maar ik zou willen weten waaruit dit project (plan)bestaat. Hoe is dat geld gespendeerd? (uitgegeven). Nu blijkt dat het gaat om de opbouw van een zetmeelfabriek die aldus de plaatselijke bevolking werk kan verschaffen en ook de boeren. Maar het geld wordt uitbetaald aan Belgische ingenieurs, managers, ploegbazen en een deel als geschenk aan de vreemde machthebbers in ruil voor de grond en het ondertekenen van een contract. Dit werpt al een totaal ander licht op de zaak en men stelt verdere vragen. Waaruit bestaat dat contract en wat is het voordeel ervan voor de bevolking. Stel nu dat de inhoud van de overeenkomst uitlekt:1° de boeren mogen geen maniok meer verbouwen ( de o zo nodige voeding)2° zij moeten maïs telen dat rijk is aan zetmeel3° zij zijn deze verplicht aan een zeer lage prijs te verkopen aan de bewuste fabriek4° een honderdtal mensen (de meeste vrouwen) worden in die fabriek tegen twee euro per dag te werk gesteld.Dus wat is het gevolg( men blijft verder redeneren) : zowel de boeren als de arbeiders moeten hun voeding (die ze niet meer mochten verbouwen of telen) duur betalen op de markt terwijl zeover een hongerloon beschikken m.a.w. mijn centen worden uitgegeven om arme mensen nog armer te maken : is dat ontwikkelingshulp?? Een filosoof neemt zomaar geen genoegen metoppervlakkig nieuws of met de gang van zaken. (wie daarover meer wil weten hoe bv. de Verenigde staten met zijn partners inde praktijk te werk gaat moet eens een boek van Noam Chomsky lezen , een vermaard Amerikaans taalfilosoof die zich toelegt op het bloot leggen van wantoestanden zoals Haïti, Mexico etc.., ik wil wel waarschuwen voor de saaie inhoud)Hier wordt aangetoond dat uw denken zal worden verscherpt en uwzelfvertrouwen vergroot.

Daarenboven is het belangrijk dat het onderwezen vak in gemeenschap gebeurt, zeker in een tijd waar iedereen achter zijn computer hangt (in se =op zich) zeker niet af te keuren

Page 5: Inleiding op de filosofie deel I

voor kennisverwerving en correspondentie maar opgelet voor allerlei rages die u volledig afsluiten van de realiteit of de buitenwereld en als het ware u opsluiten terwijl een ontmoetingmet de medemens zo noodzakelijk is voor iedere verdere ontwikkeling (cfr. Infra= verwijzing die achteraf nog zal worden uitgelegd, letterlijk zie verder of in de cursus)

Vooraleer te starten met een summier (oppervlakkig of beperkt of zeer algemeen) van de cursus, wil ik nog een gouden en uitermate belangrijke tip kwijt. Als filosoof moet u zich vragen stellen en nog eens vragen en nog vragen. Je kunt zaken die je niet begrijpt schriftelijk noteren, trachten om te splitsen en vooral te lezen wat er staat. Dit is en blijft een goede oefening voor uw hersenen maar voor alle zekerheid bij de minste zweem van twijfel (in dezin van ja ik denk toch dat het zo is) stel uw vraag en alsjeblief, stoor u niet aan uw collega’s die dikwijls met dezelfde vragen zitten. Een vraag is altijd interessant, een vraag is een teken dat u denkt! Een stomme of idiote opmerking zoals sommigen beweren (meestal doen ze die uitspraak om zichzelf te beschermen) bestaat niet. Er bestaan enkel kortzichtige (mensen die niet verder kijken dan hun neus lang is) mensen, geen kortzichtige of domme vragen. Een dom mens stelt geen vragen!!!!! In zeldzame gevallen en ik onderstreep zeldzaam, kan een zekere gêne (gegeneerd zijn voor anderen) u ervan weerhouden om een vraag te stellen doch meestal valt dit weg indien er iemand anders een vraag heeft gesteld. De openingsdans is het moeilijkst, daarna staat de dansvloer vol. Mocht iets u toch verhinderen dan vraag je het persoonlijk aan de lesgever tijdens de pauze of na de les of zelfs telefonisch of per mail. Ik meen dat bij dergelijke afspraak er geen enkelereden meer bestaat om u af te zonderen en met het probleem te blijven zitten.

Een efficiënte (meest doelmatige) indeling van de stof kan zoals hierna omschreven worden en samengevat.In het eerste hoofdstuk zal worden getracht een antwoord te verstrekken op wat filosofie eigenlijk is . We zullen dit pogente benaderen vanuit drie verschillende oogpunten naast enkelealgemene gegevens:

- Vanuit de ontstaansgeschiedenis met onmiddellijke toevoeging van een tijdslijn waarop de voornaamste

Page 6: Inleiding op de filosofie deel I

richtingen en periodes staan aangeduid, zodat de cursist zich steeds kan oriënteren bij een bespreking van een bepaalde filosoof (onder deze rubriek zal vooral de wijsbegeerte aanbod komen van de oudheid)

- Vanuit het onderzoek naar de voornaamste eigenschappen vande filosofie (eveneens geïllustreerd aan de hand van voorbeelden inzake filosofische strekkingen)

- Uiteindelijk zal worden overgegaan tot een mogelijke definitie.

Het tweede hoofdstuk zal worden gewijd aan de middeleeuwen waarbij het Christendom een overheersende rol heeft gespeeld. Er kan bezwaarlijk uitgebreid worden ingegaan op deze zeer lange periode waaraan een einde kwam na de renaissance (cfr. Infra :letterlijk wedergeboorte of een teruggrijpen als inspiratiebron naar klassieke thema’s of onderwerpen) en de reformatie (teruggrijpen naar de openbaring van de christelijkeleer of de afscheuring van de katholieke Godsdienst)

Het derde hoofdstuk bevat een overzicht van de filosofie in de moderniteit met bespreking van Descartes, Kant, Hegel en Marx en Nietzsche

Het vierde hoofdstuk handelt over de hedendaagse filosofie metaandacht voor het existentialisme (Heidegger ,Kierkegaard, Sartre, Merleau-Ponty) , tevens wordt de taalfilosofie aangeraakt alsmede het postmodernisme.

Het ligt niet in de bedoeling om u onmiddellijk af te schrikkenmet een resem namen van gekende filosofen of stelsels. Het enige dat gevraagd wordt is een zeker zelfvertrouwen daar het in de praktijk heel eenvoudig zal blijken. Daarenboven wordt een zekere flexibiliteit aan de dag gelegd (soepelheid ) waarbij de cursist zelf zijn accenten kiest en de debatten zal openen. In dit verband wil ik opmerken dat de leerstof niet strikt moet worden gevolgd doch dat men bv. vlugger overgaat naar de hedendaagse filosofie mits een elementaire basis een garantie is om met succes die andere richtingen in te slaan. Nieuw:Gelet op de omvang van de leerstof, moet er noodzakelikkerwijzeeen selectie worden gemaakt tussen de verschillende denkers,

Page 7: Inleiding op de filosofie deel I

die ons via hun leer de verschillende themata (meervoud van thema, onderwerp, iets waarover het gaat) aanreiken voor diverse debatten en waarbij de besproken onderwerpen vandaag nog actueel zijn. Deze selectie werd gedaan in functie van de representativiteit (vertegenwoordiging) van de denker voor bepaalde filosofische stromingen die deels vandaag nog actueel klinken of waarop het hedendaags denken nog steunt. Dit veronderstelt enerzijds dat de filosofische stroming zelf een impact heeft , waarvan de geschiedenis bewijst dat ze niet alleen binnen de periode van haar ontstaan belangrijk was maar ook vandaag nog worden “her-dacht” vanuit een actueel perspectief (standpunt) en als hulpmiddel gelden voor de bespreking van hedendaagse kwesties. Anderzijds worden die stromingen verduidelijkt door de leerstelsels van wijsgeren dieals voorbeeld kunnen worden gesteld voor die stroming. In een poging om te streven naar een zo groot mogelijk aanbod wordt deze cursus nog jaarlijks bijgewerkt. De komende bijwerkingen en addenda (toevoegingen) worden nu al vermeld inde inhoudstabel zodat de lezer al een overzicht heeft van filosofen wier leer kortelings zal worden besproken. Zo is dan ook vanaf 2012 de cursus in twee delen gesplitst en afzonderlijk gepubliceerd met behoud van deze voorafgaandelijkeonderwerpen. Doch ieder deel bevat zijn eigen inhoudsopgave alsmede een personenregister die verwijst naar al de besproken filosofen met de vermelding van de bladzijde indien ze in dat deel worden besproken en/of al worden vermeld, indien ze in hetandere deel worden aangehaald staat er enkel de aanduiding “deel2”. Per deel komt een korte synthese voor van de inhoud gevolgd door voornoemde tabellen. Grosso modo komt het hier op naar datdeel I gewijd is aan te antieke wijsbegeerte, het middeleeuws denken en de moderniteit tot en met eind negentiende eeuw. Het tweede deel is een voortzetting van de moderniteit tot aan de tweede wereldoorlog, waarna het fenomenologisch existentialismewordt besproken, het postmodernisme en de aansluiting wordt gemaakt met denkers die vandaag volop in de actualiteit staan.

Het doel van deze cursus mag niet uit het oog worden verloren:In een zeer begrijpelijke taal de wijsgerige stelsels te benaderen (wat heet een vulgariseren, of een taal spreken die toegankelijk is voor iedereen en waarbij technische termen zoveel mogelijk worden verduidelijkt). De cursus mag geen

Page 8: Inleiding op de filosofie deel I

drempel bevatten en moet inzichtelijk blijven voor iedereen. Daarenboven worden de wijsgerige stelsels slechts uiteengezet als aanzet tot reflectie ( een nadenken) om alzo zijn geest kritisch te ontwikkelen.Het hiernavolgend voorwoord is een evaluatie van onderhavige cursus door het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte verbonden aande katholieke universiteit te Leuven. Toch even herhalen dat het hier om een samengaan van fundamentele wijsbegeerte en historisch overzicht gaat. Een uitgewerkte moraalfilosofie komthier zijdelings aan bod bij de bespreking van de ethische houding, vertolkt door sommige filosofen. Logica en zuivere wetenschapstheorie worden hier omzeggens niet besproken evenminals wiskunde of een diepgaande uiteenzetting van geschiedkundige feiten (beperkt tot enkele belangrijke gebeurtenissen) . Auteur verontschuldigt zich op voorhand voor de eventuele spellings-en grammaticafouten : een controle op dit gebied is nog altijd bezig.

Voorwoord door derden:

Geachte Heer Dehond, Ik ben blij dat je nog eens contact opneemt, want toenje me je tekst doorgaf heb ik heelder stukken daarvan gelezen, maar voor zover ik weet had ik geen email of ander adres op je te contacteren. Zoals gezegd heb ik indertijd grote stukken van je tekst gelezen, en ik moet zeggen dat ik ervoor in bewondering stond hoe je de centrale elementen op heel

Page 9: Inleiding op de filosofie deel I

accurate manier weergeeft. Inhoudelijk denk ik dat de tekst heel goed is, zowel in de weergave van de theorieën van allerlei filosofen als in de biografische en andere gegevens die je er terecht bij geeft. Ook de keuze van de filosofen die je behandelt lijkt mij perfect.  Dus op al die vlakken : niets dan lof.  Ook over de manier waarop je de filosofische problemen koppelt aan hedendaagse maatschappelijke en andere problemen. Met goeie kennis van zaken overigens.

In het geheel vind ik het een degelijke, diepgaande, systematische en goed-vulgariserende inleiding. Ik kanje daar alleen maar proficiat voor wensen

Met vriendelijke groet, André Cloots

Nota van scriptor (schrijver, auteur) A. Cloots is professor verbonden aan het Hoger instituut voor wijsbegeerte, gespecialiseerd in de fundamentele wijsbegeerte.

Page 10: Inleiding op de filosofie deel I

DEEL I: Wat is filosofie, gekoppeld aan de antieke, middeleeuwse wijsbegeerte evenals de moderniteit tot eind negentiende eeuw:

We zullen trachten het begrip filosofie te omschrijven met behulp van de bespreking inzake de antieke wijsbegeerte. Vooraleer de filosofie als begrip te benaderen, illustreren we dit met een aantal leerstelsels uit de periode van de bloeitijdder Griekse filosofie. Zij zullen een leidraad zijn voor onze eerste debatten alsmede een inleiding vormen op het filosofischdenken. We zullen de wijsbegeerte vanuit verschillende invalshoeken bestuderen: haar ontstaan, haar domein of definitie en haar verhouding ten overstaan van de andere wetenschappen. Onder ditzelfde hoofdstuk zal het verder verloopvan het denken in de oudheid worden uiteengezet. Het belang ervan evenals de draagwijdte zal met deze uiteenzetting duidelijk worden.Het tweede hoofdstuk is gewijd aan de middeleeuwse filosofie die in feite op de grondslagen van het antieke denken (vooral Plato en Aristoteles) de verdere ontwikkeling van het christendom inhoudt en waarbij ons Westers denken als een huwelijk tussen Athene en Jeruzalem mag worden beschouwd. De middeleeuwse visie met haar typische methode, de scholastiek (schola= schoolmeester, vakken die worden onderwezen) is zomaarniet weg te denken als een christelijke leer. De hantering van begrippen, het commentaar op de antieke wijsgeren en in het bijzonder op Aristoteles door Thomas van Aquino vormt een waardevolle leer. Het belang van deze periode met de eerste profilering van het Angel Saksisch denken ,komt hier duidelijk aan bod.Hoofdstuk 3 handelt over de moderniteit. De moderniteit wordt anders dan op historisch vlak bekeken als gaande van de vijftiende eeuw tot en met het interbellum. (Bellum betekent oorlog en inter tussen) ,hier wordt de periode aangeduid tussen

Page 11: Inleiding op de filosofie deel I

beide wereldoorlogen en meer bepaald tot aan de vooravond van de tweede wereldoorlog. Deze vrij lange periode wordt nogmaals onderverdeeld ongeveer in overeenstemming met de geschiedenis in de Renaissance, Barok, de Verlichting, en de filosofie van de negentiende eeuw. Het tweede deel behandelt de wijsbegeerte vanaf de twintigste eeuw zodat de moderniteit er nog in vervat is. Ik wil nogmaals accentueren dat wijsgerige stelsels niet op zich staan . Het zijn doorlopende stromingen met een zekere continuïteit: ze lopen ofwel gewoon door of over in een andere stromingen, ze worden bekeken vanuit verschillende invalshoeken, geherformuleerd en vormen geen geïsoleerde (afzonderlijke) cultuurentiteiten (zelfstandige bestanddelen) . Ze hebben een wisselwerking met de maatschappelijke ontwikkelingen en zijn nauwer verbonden met de evolutie van de positieve wetenschappendan wordt gedacht. Zo is de fysica de wetenschap bij uitstek in een overgangsperiode naar de renaissance en barok, gebaseerdop de explosieve ontwikkeling van de wiskunde. De psychologie komt tijdens de negentiende eeuw alsmaar meer opzetten met een eigen methode en met Darwin (cfr infra) vormt de biologie, samen met de chemie een belangrijke wetenschap. Overigens vanafde achttiende eeuw begint er een differentiërend (afscheiding en onderscheidingen) in alle wetenschappen met de menswetenschappen op kop. Het postmodernisme (besproken in het tweede deel) kan worden samengevat als één reactie tegenover het ideologisch denken van de moderniteit. De vroegere filosofie zijn geen uitgedoofde sintels of zielloze leerstof zoals Professor Willemyn beweert maar het is gloeiend houtskoolwaarop vandaag bereidingen kunnen worden klaargemaakt en het doorlopen van deze stadia blijkt dan niet alleen zeer belangrijk te zijn maar een noodzaak voor het actuele gedachtegoed.

De verwevenheid met de religie en de kunst zal duidelijk tot uiting komen waarbij het filosofisch aspect meestal doorslaggevend zal zijn en de “spirit” of een oervuur vormt voor deze domeinen. Men kan even goed een boek samenstellen vande filosofie over de kunst en de kunst van de filosofie (dit laatste is trouwens een onderdeel van een wijsgerige opleiding). Kunst waarbij uitsluitend de techniek aan de orde komt, zonder binding met de creatieve uitdrukking, is een doodszelfs nutteloos gegeven. Een hark, als instrument in onze brede

Page 12: Inleiding op de filosofie deel I

culturele context (gebruiksvoorwerpen, wonen, eetgewoonten etc.) bezit nog een ontwerp als doel of middel….

Gelet op wat voorafgaat meen ik de lezer afdoende te hebben kunnen overtuigen dat inzake filosofie er bezwaarlijk sprake kan zijn van nutteloos verouderde leerstellingen en dit eerste deel onontbeerlijk is om met succes een inzicht te verwerven inde hedendaagse wijsbegeerte.

Vergeet het belang niet van:1° de inhoudstabel2° het personenregister3° de tijdstabellen aangegeven per periode.

Nogmaals veel leesplezier toegewenst.

Page 13: Inleiding op de filosofie deel I

Hoofdstuk I Wat is filosofie

1.Algemene moeilijkheid

1.1. Mogelijke verklaring door analyse (ontleding) van het woord zelf

We zouden kunnen vertrekken van het woord filosoof wat van het Griekse filos-sophos afkomstig is. Filos hoort je wel meer in woorden die dagelijks worden gebruikt zoals bv Filantroop (menslievend man) of homofilie (iemand wiens vriendschap uitgaat naar een mens van hetzelfde geslacht in tegenstelling met hetero =man en vrouw) .

Sophos betekent wijsheid dus een filosoof is letterlijk een vriend van de wijsheid: zijn liefde of voorkeur gaat uit naar het zoveel mogelijk verwerven van de wijsheid. Daarom wordt ditin een Nederlands woord aangeduid met wijsbegeerte (wijs-begeerte) dus iemand die de wijsheid gaat nastreven. Zijn we nual een stap verder? Ik vermoed van niet: want wat is eigenlijk wijsheid?? Is dat een slim mens of een intellectueel? Of wordt

Page 14: Inleiding op de filosofie deel I

wijsheid verkondigd aan een herbergtoog of in een of andere eredienst? Komt de wijsheid met de jaren zoals wordt beweerd integenstelling tot een onbezonnen jeugd. Is wijsheid zoiets van zich bevrijd te weten van emoties…. Vragen en nog eens vragen stapelen zich op, waarop verschillende en uiteenlopende antwoorden mogelijk zijn.

Anderzijds blijft de vraag open wat is eigenlijk dat begeren ofhet willen verkrijgen van wijsheid of een soort inzicht willen hebben in de wereld rondom ons. Vanwaar deze haast instinctmatige neiging van de mens om alles verklaard te willenzien, terwijl we vergeleken met het universum (heelal) slechts een stofdeeltje uitmaken gedurende een tiende van een seconde in vergelijking met de levensduur van andere elementen (=delen)in dit heelal.. Die weetgierigheid en vooral de drang naar zingeving (zin aan ons leven, zin in de wereld of rondom ons) is dat de mens aangeboren? Hadden de eerste mensen een gelijkaardige ingesteldheid? ook de dieren? of sterker nog de planten? Of de materie die als iets doods wordt aangezien?

1.2. Vergelijking met andere wetenschappen

Wanneer we in het WAT Engels gaan studeren weten we dat ons de Engelse taal zal worden aangeleerd zodat we Engelse boeken kunnen lezen, Engels schrijven en spreken.

Hetzelfde geldt bv. voor geschiedenis waarbij we naargelang de door ons gekozen periode, we de relevante (die van belang zijnof de voornaamste) gebeurtenissen en feiten in ogenschouw nemen. Chemie bv handelt over chemie. Heel anders is het gesteld met de filosofie. Deze richting bevraagt alles en nog wat. In feite indien we over wijsbegeerte discussiëren doen we reeds aan filosofie. We nemen een standpunt in waarbij wij met argumenten (bewijzen en gegevens) trachten weer te geven wat filosofie eigenlijk is, wat voor soort vragen er gesteld

Page 15: Inleiding op de filosofie deel I

worden. Niet alleen verschillen de filosofen onderling van mening over diverse (verschillende) punten maar ze vragen zich reeds ab initio (van bij het begin) af of we wel kennis kunnen opdoen en of er zoiets bestaat als de “waarheid”. Het zou immers onzin zijn zo de mens gedoemd is geen inzicht te kunnen verwerven of niet te kunnen steunen op enige zekerheid , om alsdan nog tijd te verliezen met filosofie.

We mogen voorlopig concluderen (besluiten)dat filosofie iets temaken heeft met vragen stellen. (bv. Socrates ongeveer 500 v.c bleef steeds doorvragen in gesprekken met anderen)

Vragen stellen doet men altijd over iets en naar aanleiding vaniets. Een vraagstelling (in het Griekse épochè) is een uiting van het denken en meer gespecificeerd (meer bepaald) van een nadenken of hetgeen na het denken komt: na-denken over iets waarvan men kennis heeft. Een eenvoudig voorbeeld: ik zeg tegeniemand het zou eens mogen regenen. De andere persoon begrijpt me of denkt heel bewust (geconcentreerde vorm) dat ik om regen vraag. Dit begrijpen is een denkact( act is een gebeurtenis ofdaad) dat zich in de hersenen afspeelt. Nu gaat hij nadenken over hetgeen ik hem heb meegedeeld en kan hij met mij akkoord gaan hetzij taciet (stilzwijgend) hetzij uitdrukkelijk. Hij kanbij dit nadenken ook vragen waarom het zou moeten regenen.

Een tweede voorlopige conclusie is dus dat filosofie iets te maken heeft met het verstand nominatim (namelijk) het denken ofde ratio in sensu lato(in brede zin tegenover in sensu stricto in enge zin) Ratio is de Latijnse benaming voor verstand, rede (denk maar aan het dialect “raisonneren”)

Meestal zijn we ons er niet zo duidelijk van bewust dat we denken , anders gezegd het denken gebeurt meer op de achtergrond. Dat denken kan op de achtergrond geschieden terwijl we perfect op de voorgrond aan iets anders kunnen denken. Als voorbeeld nemen we een cursist die naar het leslokaal komt. Onderweg respecteert hij misschien wel honderd

Page 16: Inleiding op de filosofie deel I

verkeersregels zonder dat hij dat duidelijk beseft en ondertussen kan hij aan iets anders denken.

De lichaamstaal is ook een uiting die men niet onder controle heeft en waaraan psychologisch veel aandacht wordt besteed temeer daar deze taal meer dan 80% van een communicatie uitmaakt (bv ondervraging inzake een strafonderzoek van een verdachte).

2.Ontstaansgeschiedenis en filosofie van de Oudheid

2.1. Tijdstabel

2.1.1. Enkele verklaringen

Er wordt getracht een volledige tabel in chronologische volgorde op te stellen vanaf het ontstaan van de filosofie tot heden. Deze tabel heeft vooral tot doel dat de cursist op een gemakkelijke wijze een filosoof kan plaatsen in de tijdscontexten het geschiedkundig gebeuren. Ergo (bijgevolg, dus) worden tevens geschiedkundige feiten en gebeurtenissen vermeld voor zover ze relevant zijn (een weerslag hebben op, of een invloed uitoefenen) op het filosofisch gebeuren. Er moet worden opgemerkt dat de geschiedkundige indeling van de verschillende perioden niet altijd samenvalt met de filosofische indeling. Daarenboven bestaat er onder de geschiedkundigen zelf onenigheid over de datum die kan worden vooropgesteld als het begin van een bepaald tijdvak (o.a. de middeleeuwen). Tevens wordt gewaarschuwd dat sommige auteurs niet meer de geijkte benamingen (klassieke zoals die vroeger werden aangeleerd op school) bezigen doch bv. spreken over het tijdperk van de pruiken.

Teneinde het aangewend overzicht beter in te delen, wat tegemoet komt aan de duidelijkheid, worden de tabellen

Page 17: Inleiding op de filosofie deel I

omgedeeld per periode in subtabellen (bijkomende ondergeschiktegegevens) wat ook de volledigheid in de hand werkt en aldus betiteld volgens een nummer. De filosofen die in de les zelf worden vermeld zijn aangeduid met een asterix (*)Tijdens de leskunnen alleszins bijkomende inlichtingen worden verschaft.

2.1.2. Tabel

Hoofdtabel:

Datum Feit of gebeurtenis 50.000 VC Homo sapiens13000 VC Trojaanse oorlog10000 VC Homo sapiens recens of

praefilosofische mens800 VC Homeros schrijver van het epos

Trojaanse oorlog de Ilias (oorlogzelf) en de Odyssee (terugkeer vande oorlog)

650 VC Ontluiken van de filosofie zowel in het Oosten als in het Westen

600VC-400 NC Filosofie Oudheid of Griekse filosofie

0?-1492 Filosofie van de middeleeuwen (christendom) gevolgd door een overgans-en overlappingsperiod: 15° en 16° eeuw

1500-1716 Het tijdvak van de Renaissance en de Barok

1789 Franse revolutie18° eeuw Filosofie van de verlichting19° eeuw Filosofie van de negentiende eeuw

(romantiek en materialisme)20° eeuw Filosofie van de twintigste eeuw:

1914_1918: WOI1940-1945: WOII

21° eeuw enkele speculatiesSubtabel 1: Griekse filosofie (eerste detail)

Page 18: Inleiding op de filosofie deel I

Datum Benaming600 VC-500 VC Prae-Socratishe periode500 VC-300 VCSommigen:300NC

Bloeitijd der Griekse wijsbegeerte

200 VC-300 NC? Griekse en Romeinse filosofie na Aristoteles

Subtabel 1.1 Presocratische periode volledig:

600 VC Milesische natuurfilosofen600VC-? Thales van Milete611-549 VC Anaximander?-527 VC Anaximenes580-500 VC Pythagoras en Pythagoreërs58O VC-450VC De eleaten580 VC Xenophanes540 VC Parmenides490 VC ZENO van Elea500VC Natuurfilosofen van de vijfde eeuw500 VC-? Hedrakleitos of Heraclitus (Latijn)*490 VC Empedocles470 VC-360 VC AtoomleerIdem( hetzelfde)

Leucippus

Idem Democritus (overgenomen door Lucretius)

500 VC Anaxagoras

Subtabel 1.2: Bloeitijd der Griekse filosofie (volledig)

480 VC De Sofisten *480-410 Protagoras? Gorgias470VC Socrates *387 VC Plato leerling van Socrates *

Page 19: Inleiding op de filosofie deel I

384 VC Aristoteles leerling van Plato *360 VC Socratische,Platonische en

Aristotelische schoolIdem Socratische schoolIdem Megarische school (Euclides

stichter 360 vc)? Cyraeneïsche school (Airistippus

van Cyrene in N-Afrika)? De cynische school: Anthistenes en

Diogenes300VC-586 NC Platonici vervolgd door Keizer Justianus300 VC-200 NC Peripatetici leerlingen van Aristoteles

Subtabel 2: Griekse en Romeinse filosofie na Aristoteles (volledig)

340 VC De Stoïcijnen*340-260 VC Zeno van Cition (Cyprus)? ongeveer idem

Cleanthes

Idem Chrysippus100 VC? Posidonius (midden stoa)65 NC Seneca (keizer Nero verplichtte hem een einde

te maken aan zijn leven)121-180 NC Keizer Marcus Aurelius50-130 NC Epictetus slaaf341 VC Epicureeërs*341-270VC Epicurus “Tuin van Epicurus:leef bverborgen”98-55 VC Lucretius65-8 VC Horatius (dichter)360 VC De sceptici360 VC Pyrrho uit Ellis300VC ArcesilausO VC Aenesidemus200 NC Sextus Empiricus100 VC De Eclectici106VC Romeins eclectisisme106VC-43VC Cicero25 NC Alexandrijns eclectisisme

Page 20: Inleiding op de filosofie deel I

25-50 NC Philo (invloed van leer Mozes)200 NC Neo-Platonici+ 270 NC Plotinus300-500 NC Einde van de antieke wijsbegeerte:

vervolgingen door Justinianus en terechtstellingen door Thedorik:De vervolgde (christen)werd nu vervolger

De overige subtabellen van middeleeuwen, renaissance worden voor de te behandelen stof gegeven (dus per rubriek)

2.2. Algemene kenmerken van de filosofie in de oudheid

2.2.1. Situatie van de mythische mens en het loskomen ervan

Wat is eigenlijk een mythe?

Een mythe is een overlevering, een traditie die overgedragen wordt naar de volgende generaties toe met de bedoeling een zo goed of gelukkig mogelijk en veilig leven te kunnen leiden .De mens leefde haast blindelings met en in het verhaal zelf van deoverlevering die tot doel had om te overleven, zich in stand tehouden en zich te laten gelden. In die verhalen speelde de Goden een belangrijke rol. Het waren geen gewone vertelseltjes of sprookjes, neen het was alsof de Goden de mensen dicteerden wat ze moesten doen. De huidige mens neemt geen genoegen meer met die mondeling overgeleverde verhalen hoewel we nog eens horen van “mijn overgrootvader zei altijd dat je na april betergeen gras meer zaait”.

De Grieken net als andere mensenstammen (over Griekenland in die tijd cfr.infra) leefden in kleine gemeenschappen waaronder de aristocraten (letterlijk de besten) die vanuit hun fysieke en technische macht plunderingen ondernamen, gronden verwiervenetc. Het gewone volk had veelal geen andere keuze dan zich te onderwerpen aan deze landadel etc. (etcetera: hetgeen daarna

Page 21: Inleiding op de filosofie deel I

nog kan volgen in dezelfde lijn, er kunnen dus nog tal van andere voorbeelden worden aangehaald die iedereen wel kent).Hetvolk leerde hoe ze hun huizen (oorspronkelijk hutten) moesten zetten, omheiningen moesten aanbrengen, de dieren huisvesten (oorspronkelijk samen met de mens, daarna in stallen). Welke dieren ze moesten fokken om er zoveel mogelijk profijt van te hebben (dieren die bestand waren tegen een ruw bergklimaat, tegen de hitte , tevreden waren met het plantaardig voedsel aanwezig in de schroeiende hitte en ruw berglandschap). Kortom ze installeerden zich met hebben en houden in een bepaalde streek die ze eventueel verlieten bij overbevolking of voedselschaarste. Gans dat leven, de wijze van bouwen, van bewerken, de jacht en de zeevisserij (erg belangrijk voor hen) noemt men de habitat of de woonst en al wat daarbij komt kijken. Vergelijk even met het Franse woord “Habitude” dat gewoonte of gebruiken betekent.

Tegenover de Goden stonden ze met gemengde gevoelens enerzijds vreesden ze hun toorn en trachtten in de gratie bij hen te staan (offers, spelen die aan hen werden gewijd) en anderzijds beschouwden ze hen als hun raadgevers en als de bron van hun kracht. De Goden vertelden hoe de aarde en het heelal was geschapen (kosmogonie noemt men zulke verhalen: kosmos betekentletterlijk sieraad of aarde maar ook in ruimere zin het uitspansel of het universum. ; gonie daarin zie je het woord genen, verantwoordelijk voor de wording). Die verhalen zaten over het algemeen tamelijk goed in elkaar. We zouden het kunnenvergelijken met onze Genesis of versie van de schepping (cfr. Bijbel Pentateuch)De mens wist wanneer hij moest zaaien en maaien, zijn oogst moest opslaan en hoe hij het voedsel kon bewaren voor de winterperiode (de Griek was geen fijnproever : gedroogde bonen, soms geitenvlees en schapenvlees met uiteraardook de kaas en vooral vis). Het werd winter omdat dan Persefonede dochter van Zeus (oppergod) naar haar gemaal Hades (koning van de onderwereld) vertrok en als ze terugkwam begon de lente.Hierbij zie je hoe dat alles werd verantwoord door de

Page 22: Inleiding op de filosofie deel I

Goddelijke overlevering. De mens wist wat hem te doen stond en ook het waarom ervan, dus leefde hij zonder vragen opgenomen inde traditie. Dit was niet alleen het geval voor Griekenland maar ook voor de andere volkeren. Zeus (Griekse oppergod) in het Latijn heette hij Jupiter en bij de Germanen Thor (met zijnhamer: bliksem en donder). Het vuur was het bezit van de Goden en door Prometheus via (langs)een list bij de mensen gebracht (vergelijk Lucifer in de christelijke leer).Vele wetenschapperszijn ervan overtuigd dat deze verhalen teruggaan tot een gemeenschappelijke wortel. Zoals gezegd is het voor ons zeer moeilijk de toestand van de mythische mens te begrijpen preciesomdat we willen begrijpen, de inhoud achterhalen met ons verstand of een redelijke verklaring zoeken terwijl er sprake is van een soort intuïtieve ( op het gevoel af , haast instinctmatig) levenswijze. De Goden woonden als het ware nog onder de mensen zelf, zij streden aan zijn zijde (cfr. Trojaanse oorlog)

Een leerling van de dieptepsycholoog Sigmund Freud (einde negentiende eeuw) Wilhelm Jung bezocht het toen nog primitieve Afrika precies om bij die stammen restanten van de mythische mens te vinden en een analyse (letterlijk een ontleding, een onderzoek door gegevens op een rijtje te zetten en daarna samente voegen wat dan een syn-these is) te maken van hetgeen wij als primitief bestempelen. Onze superieure Westerse houding (dat hybris mag worden genoemd=hoogmoed) heeft er een onherstelbare natuurschade veroorzaakt alsmede een blijvende enschrijnende armoede doen ontstaan.

Herinnert u het kind dat in Sinterklaas geloofd. Het stelt geenvragen want Sinterklaas weet alles ook wat goed is voor hem al is het bij monde van zijn ouders. Maar eenmaal de vragen, is het definitief gedaan met Sinterklaas.(bespreking van het verhaal Genesis de zondeval)

Reactie tegen de mythe.

Page 23: Inleiding op de filosofie deel I

Aan dit vanzelfsprekende of evidente (het is zo en niet anders)komt abrupt een einde rond eenzelfde periode. Opgelet we mogen een mythe niet verwarren met een sage, een sprookje of een legende (komt van legere =lezen en was verplichte lectuur over een heilige in kloosters tijdens de maaltijden). Doch omstreeks700VC à 600VC staan overal mensen op met een eigen leer die door hun vragen de mythe in twijfel trekken, waardoor de vanzelfsprekendheid of de gesloten cirkel wordt opengebroken. De geschiedenis wijst als eerste filosoof Thales van Milete aanhoewel het eerder zijn leerlingen zijn, die de leer hebben neergeschreven. Bemerk in dit verband dat de betrouwbaarheid van sommige bronnen te wensen overlaat. Die eerste filosofen worden natuurfilosofen genoemd omdat ze uiteraard geboeid blijven door de natuurverschijnselen en de wereld waarin de mens een plaats heeft. Zij gaan met hun verstand op zoek of op verkenning in de hen omringende wereld. De Logos (cfr. aanhef van het Johannesevangelie) wordt geboren . men neemt geen vredemeer dat iets op de rug van de Goden wordt geschoven.

De Logos, letterlijk het woord, dekt verschillende ladingen: het betekent orde, harmonie, begrippen, wet (natuurwetten: logoi) en uiteraard ook woord. Door het woord (taal) ordenen weimmers de natuur en de ons omringende wereld. Alles krijgt een naam waarmee we verder kunnen werken. We kappen de werkelijkheid in stukken (eenheid in de veelheid brengen of overzichtelijk maken). Indien ik zeg tafel dan weet iedereen wat ik wil zeggen en kan het best zijn dat ik een andere tafel voor ogen heb dan mijn gesprekspartner omdat mijn ervaring (ontmoeting met de wereld) anders was, in een ander milieu en het wonder is dat we beiden weten wat een tafel is. (dit wondervan de taal is niet uitgewerkt door taalfilologen (taaldeskundigen)maar door de taalfilosofen (cfr infra). We kunnen dus communiceren (deelnemen aan hetzelfde) en hebben al vaste maatstaven. We kunnen verschijnselen omschrijven bv de donder: donkere wolken, met een lichtflits en daarna een ontploffend geluid of donder. We gaan dus verschijnselen

Page 24: Inleiding op de filosofie deel I

omschrijven en verder ontleden, op zoek gaan naar de herkomst ervan evenals de mogelijke gevaren opsommen. Thales een rijke koopman ondernam reizen naar de omringende gebieden zoals Egypte, Fenicië etc., hij maakte er kennis met de sterrenkunde en de wiskunde. Hij kon meten en opmeten, wist wat men nodig had om constructies op te richten en dit alles met de ratio of het verstand. God beschouwde hij als een getallenreeks zonder begin en zonder einde. Al zit men aan het hoogst mogelijk neerschrijfbare getal toch kan men er nog altijd één bij optellen (de idee van het oneindige). Eigenschappen toeschrijven aan God was uit den boze want dan beperkte men zijn almacht die boven het menselijke uitsteeg. Men begon aan geneeskunde te doen via een weloverwogen en rationele methode door de ziekteverschijnselen vast te leggen, op zoek te gaan naar helende stoffen in de natuur of het geneesmiddel vervaardigen. Men ging nadenken over het leven, over bepaalde waarden in het leven (ethiek), hoe dat men moest leven. In de praktijk ging men de gemeenschap indelen, de noden ervan optekenen en verhelpen. Concluderend was het uit met de Goden ,het was de menselijke natuur zelf (want dat beseften de Griekenzeer goed dat de mens zelf uit de natuur is ontstaan) die op zoek ging naar zijn routes en die van het ontstaan van de natuur. De mythe was verbroken, de Goden verdwenen naar hun wereld : de Olympos (bergketen waarvan de Grieken zegden dat daar de Goden in het hoge huisden zoals wij zouden zeggen in dehemel).

Evidenties (vanzelfsprekendheden) werden doorbroken precies door het rationele: ze werden in vraag gesteld, een soort van contestatie (betwisting) en hierdoor werd alle wetenschap geboren: de wiskunde, de natuurkunde, de levenswijsheid, de omgang of verantwoorde levenswijze of ethiek, de geneeskunde. De Grieken zelf kende die wetenschappen wel bij naam maar voor hen was dit alles wijsheid of filosofie.

Page 25: Inleiding op de filosofie deel I

Betekende die wijsheid of de zoektocht met de rede het einde van de Godsdienst?

Neen a contrario (integendeel!). De Griek was zeer Godsdienstigmaar geloofde niet aan de menselijke eigenschappen die men de Goden had toebedeeld zoals woede,toorn, jaloezie evenmin geloofde hij in de Goden zoals die werden afgeschilderd als helden door Homeros. Hij vereerde in stilte ,in de huiskamer zijn Goden waarvan Apollo en Dionysisch de voornaamste waren envoor wie hij spelen alsmede theaterstukken opvoerde. Hij geloofde in de aarde met haar vruchtbaarheid (het Dionysische karakter) en in de meditatie (het geestelijke, de maat of de gulden middenweg of het Apollinische ) Zo kreeg de Godsdienst samen met de filosofie haar eigen plaats.

Uit de mythe is de filosofie en de religie geboren (tijdens de cursus zal aan het woord religie aandacht worden besteed door een debat waarbij ook het woord geloof wordt betrokken)

Een laatste punt en om u een beter beeld te geven van de bakermat van onze beschaving evenals een reden waarom de filosofie precies in de Griekse gebieden zo een hoge vlucht namin tegenstelling met de nochtans uitermate erudiete (intellectueel ontwikkelde) buurlanden zoals Babylonië en Egypte , zullen we zeer beknopt de situatie van het oude Griekenland weergeven.

1 Kaarten en uitleg:

Page 26: Inleiding op de filosofie deel I
Page 27: Inleiding op de filosofie deel I

Uit de eerste kaart blijkt overduidelijk dat we het Oude Griekenland niet kunnen vergelijken met het huidige. In de Oudheid bestond het land slechts uit dichtbevolkte gemeenschappen gelegen in de kustreken. Die gemeenschappen waren op zich autonoom, hardden eigen wetten en werden polissengenoemd (polis is een stad,denk maar aan het woord politiek :deleer om een polis te besturen, wat zeer hoog in achting stond in tegenstelling met onze huidige tijd). Zo’n polis had bijvoorbeeld een eigen geneesheer (Aristoteles bv. was de zoon van een geneesheer; Socrates de zoon van de stedelijke vroedvrouw). Die polissen leefden in onmin met elkaar of slotenverdragen vooral tegen invallen van vreemde volkeren( de Perzenwaren geduchte tegenstanders van de Grieken). Tevens waren er tal van verschuivingen zo heeft men de archaërs gehad, de doriërs,de Ioniërs (zeer hoge beschaving) die zich

Page 28: Inleiding op de filosofie deel I

hoofdzakelijk vestigden op de Westkust van Klein-Azië en de Minoïsche beschaving (Kreta) om een nog ongekende reden zo goedals verdwenen. Toeristen opgelet laat u niet vangen aan nep voorwerpen en/of gebouwen die worden ten toon gesteld op Kreta .Het binnenland was ruw en onherbergzaam zodat de kuststreken werden bevolkt en zelfs overbevolkt geraakten. De Grieken leefden voor het overgrote gedeelte van de visvangst ende handel (erts: koper,brons en later ijzer).

Kijken we even naar Kaart 2 (in de les zullen duidelijke en meer exacte kaarten worden getoond, hier heeft de lesgever zichbeperkt tot de middelen ter zijner beschikking.) Dan zien we dat de Grieken uitweken over het ganse Middellands zeegebied endaar nederzettingen stichtten evenals handelsposten. Griekenland was een mengelmoes van vreemde beschavingen en als het ware het centrum van Europa en voor een stuk van Azië. In aanraking met vreemde culturen leerden de Grieken de meest nuttige zaken ervan, zij waren in hun kennis flexibel genoeg wat in hun kaart speelden bij het vormen van een eigen mening. Athene was belangrijk,er heerste zelfs ten tijde van Pericles een democratie met voor en tegenstanders, vooral onder de filosofen die de intellectuelen waren.

Doch laat ons eerlijk wezen de slavernij tierde er even weelderig als bij andere stammen. In de polis bestond de bevolking voor meer dan de helft uit slaven om nog niet te spreken van de onmenselijke omstandigheden waarin de mijnslaven(mijnwerkers) werden tewerkgesteld. Sommige huisslaven konden relatief een goed leven leiden en maakten deel uit van de familie. Slavernij was het laagste dat bij de Griek bestond:zijhadden er een geweldige minachting voor, het waren lafaards diezich liever als slaaf overleverden dan zich van kant te maken. Daarnaast waren er halfvrijen (metoikoi in Athene) die zich meestal voor de niet werkende Griek bezighielden met de handel doch geen bezittingen mochten hebben.(Voor een uitstekende kijkraad ik u het boekje Zoeklicht op het oude Athene aan).

Page 29: Inleiding op de filosofie deel I

Tevens kenden de Grieken geen priesterstand zoals dat het gevalwas in Egypte bv. Er waren weliswaar religieuzen die bepaalde ceremonies leiden maar hun invloed bleef meer op de achtergrond. (niet altijd). Dit verschafte de filosofie in haarontwikkeling een zekere vrijheid en geen frequente (=dikwijls,meerdere malen) confrontatie met religieuze dogma’s of leerstellingen.

Last but not least : filosofen kwamen uit voorname en rijke families die de wetenschap” en scholei” beoefenden. Dit betekent vrij en in hun vrije tijd, het was hun hobby of hun levensdoel te zoeken naar waarheid en die door te geven aan hunleerlingen. Bij Aristoteles bestond het hoogste geluk erin te filosoferen!

2.2.2. Summier en rudimentair overzicht van de inhoud der Griekse wijsbegeerte

Immanuel Kant een 18° eeuwse verlichtingsfilosoof (we komen hier in de cursus nog uitgebreid op terug), stelde bij het begin van een filosofische analyse zichzelf vier vragen die ondertussen werden overgenomen door andere filosofen en zeer praktisch bleken bij de indeling van de leerstof evenals voor het verkrijgen van de relevante (juiste antwoorden )antwoorden die erop betrekking hadden. Deze vragen luidden als volgt:

a) Wat is de mens of het wezen van de mens en zijn plaats in de wereld,

b) Kan de mens kennis opdoen en wat is dat eigenlijk echt kennen: de waarheid? (cursus debat mens geboren in ledige ruimte stelling Avicenna) Kunnen we wel de waarheid achterhalen?

c) Op wat mag de mens zijn hoop vestigen?d) Wat moet hij doen (misschien ondertussen als er

een doel in het vooruitzicht is gesteld) om gelukkig te kunnen leven of is dat voor hem nietweggelegd?

Page 30: Inleiding op de filosofie deel I

Dit is een zeer belangrijk hoofdstuk in die zin dat nu al enkele eigenschappen van de filosofie worden aangehaald en de betekenis van veel gehoorde stelsels reeds worden verklaard.. Laat ons nu met deze vragen op zoek gaan naar de Oude Grieken.

a) Over de mens.

We hebben reeds gezegd dat de Grieken veel belang hechtten aan de “physis” dit betekent de natuur waaruit zijzelf zijn voortgekomen Ze zien zich dan ook niet anders dan iets fysisch doch dat fysische is in een verschijningsvorm verpakt. De mens zit als het ware in een kostuum en het is enkel dat kostuum watwe te zien krijgen. De eigenlijke mens is verborgen in een materiële verschijningsvorm (zijn lichaam) : het slijk van de aarde (cfr christelijke leer over de schepping). De geest of deechte natuur kunnen we niet zien. De mens is onderhevig aan de natuurwetten ,: als verschijningsvorm is hij eindig of sterfelijk. Hij heeft een algemene structuur die hem tot mens maakt. Het “ik” is irrelevant (zonder belang, niet relevant); Het individuele of het particuliere zoals de Jos, Jean, Nicole etc. zijn slechts namen om een verschijningsvorm aan te duiden.De echte Jos, Jean of Nicole is een mens waarin de geest en de wil van de natuur huist die hen maakt tot die verschijningsvorm. Het echte en onzichtbare is de ziel bij de ene filosoof zal ze onsterfelijk zijn (Plato) bij de andere sterfelijk (Aristoteles).

Toen Socrates de gifbeker als doodstraf moest drinken en de leerlingen zijn begrafenis wilde regelen, zei Socrates zelf “Socrates zelf als mens zal er niet meer zijn dus spreek niet meer over hem, mijn lichaam zal er nog zijn terwijl mijn geest overgaat op mijn leerlingen (Plato zijn leerling schreef dit inPhaedro doch later ging hij niet akkoord met Socrates).Een gelijkaardige theorie leidde bij de Grieken tot een “dualisme” =scheiding van geest en lichaam tegenover een monisme dat de eenheid benadrukt tussen geest en lichaam. Het dualisme vinden

Page 31: Inleiding op de filosofie deel I

we pro parte (gedeeltelijk) terug bij de christelijke leer. Debat waarom slechts gedeeltelijk??

Het is duidelijk dat dit twee extreme (uiterste ) standpunten uitmaken waartussen verschillende opties mogelijk blijven of minder extreem. Naargelang we de nadruk leggen op één van de componenten (samengestelde delen zoals bij de mens :geest en lichaam)kunnen we te maken hebben met enerzijds een spiritualisme dat vooral het geestelijke benadrukt doch het lichamelijke niet ontkent of het materialisme dat het lichamelijke accentueert en slechts een bijkomende rol toebedeelt aan het geestelijke

In de bloeitijd van de Griekse beschaving was er tevens sprake van een uitgesproken relativisme (cfr. Infra),een extatische mensvisie (cfr. Plato) en een menselijke dynamische mensvisie (Aristoteles) .

De dualist bij uitstek was René Descartes die we nog zullen zien.. Marx zal eerder bij het materialisme worden gerangschiktomdat daar de materie het fundament (oorsprong) van het menszijn vormt.

Tot besluit mogen we stellen dat het fundament (of de basis) van de mens buiten zichzelf lag: in de natuur of bij God (christelijke leer). Het individu of het ik bestond niet als basis voor zijn mens zijn.

b) Wat kan de mens kennen. De Grieken hechten weinig of geen belang aan encyclopedische kennis (= veelweterij) zonder het eigenlijke of de werking van iets te kennen, behoudens in zekere mate de sofisten. Echte kennis betekende voor hen het wezen of de essentie van de dingen kennen. Dus het noodzakelijke ervan kennen. De mens was in voortdurende ontmoeting met de wereld, zijn medemens en zichzelf. Alles wat hij ontmoette of de dingen (algemene

Page 32: Inleiding op de filosofie deel I

omschrijving of zeer onbepaalde verklaring), die hij wilde kennen dan mocht hij bij dit kenproces (gebeuren)niet te zeer afgaan op de vorm maar dan moest hij hun geheim ontsluieren. Weten wat de dingen maakte zoals ze zijn. Ware kennis noemde Plato épistèmè (vergelijk met het epistel dat tijdens een katholieke misviering wordt voorgelezen). We moeten het zo bekijken dat de mens geplaatst werd voor een veelheid van dingen die ongeordend op hem afkwamen. We hebben vroeger gesproken over de logos als woord dat een ordenend effect gaf. Ordening in de chaos of eenheid brengen in de veelheid. Dus eenecht weten is die eenheid herkennen als datgene wat dat tot ding maakt. Het zijn de noodzakelijke eigenschappen kunnen aanduiden dat het ding niet alleen maakt maar ook maakt zoals het eruitziet. Ieder ding heeft dus een wezensstructuur : eidè in het Grieks. Voorbeeld een boom die heeft een stam (groot of soms klein), hij behoort tot de familie der planten , hij heeftbladeren (die in alle vormen kunnen voorkomen zoals naalden of schubben naargelang het klimaat), hij heeft wortels (diepe,ondiepe…)waarmee hij moet water zuigen dat wordt omgezetin boomvocht (bv hars in aanraking met zuurstof) en noem maar op… Ik heb hier een aantal kenmerken vernoemd die uiteraard verschillen van boom tot boom doch die noodzakelijk zijn om te kunnen spreken van een boom (wezenstructuur die kenmerken vertoont maar die beter worden omschreven als eigenschappen: eigen-schappen) . Overige zaken vermeldde ik tussen haakjes hetzijn maar accessoria (bijkomstigheden die niets van doen hebbenbij die noodzakelijkheid maar alleen maar mutaties zijn zoals Darwin dit noemde, zij worden dan ook eerder als kenmerken beschouwd). Wat dat echt is, dus wat bestaat noemen de Grieken ta Onta (de zijnden) Iets dat echt is moet dus ook echt bestaan. In het Latijn zegt men:”Ens et verum convertuntur” Watecht is bestaat ook en wat bestaat is echt hoewel van dit laatste de Grieken niet zo heel zeker van waren. Indien je ietswerkelijk kent moet je het ook kunnen uiteen-leggen: weten hoe het in elkaar zit.

Page 33: Inleiding op de filosofie deel I

Doch die structuren zien we zomaar niet. Het is toch eigenaardig wanneer ik bijvoorbeeld 50 notenbomen plant en als alles meezit ik 50 notenbomen zal krijgen weliswaar met wat particulariteiten (bijzonderheden of afwijkingen) bij de een ofandere. Maar de structuur hangt niet af van de boom doch van denatuur wat deze in mijn plantvrucht heeft gedaan. De structuur zit dus vervat in de genen van de boom maar bestond al voor datdie boom werd gepland en bijgevolg voor het plantgoed zelf(cfr.Wie was het eerst de kip of het ei?). Daarin ligt precies het wonder dat ik de wet van de natuur die tevens logos wordt genoemd in het Grieks, door mijn logos (woord als taal)) kan worden begrepen en uitgelegd. De wetten worden logoi genoemd het meervoud van logos. Het onvoorstelbare is dat ik dat onzichtbare kan begrijpen( be-grijpen cfr. Een baby) en eventueel kan ingrijpen met mijn rede. De natuur wordt dus inzichtelijk: ze luistert als het ware naar mij.

Empedokles (zie tabel) was nog erg materialistisch op dit punt.Hij omschrijft kennis als een fysisch proces ( een natuurkundiggebeuren dat werkelijk plaatsvindt en ook van daaruit kan worden verklaard): kennis zijn kleine substanties onooglijke prikkels die door de huid worden opgenomen. Zij worden door hetlichaam erkend als zijn gelijke. Onnodig te zeggen dat deze visie slechts een beperkte periode van toepassing is geweest.

Veel belangrijker is hierbij de rol van de waarheid

Kennis of liever echte kennis is echt of waar, zeggen de Grieken. Zoals vermeld verschillen filosofen van mening maar het meest fundamentele verschil is terug te vinden in de discussie wat waarheid eigenlijk is en of ze wel bestaat. We zullen deze stof begrenzen in overeenstemming met de gangbare opvatting van de Oudheid en de Middeleeuwen. Een aantal termen en visies zijn hierbij onontbeerlijk wil men een duidelijk inzicht verwerven in het waarheidsprobleem.

Page 34: Inleiding op de filosofie deel I

Debat in de les wat is volgens u waarheid (prefilosofische opvatting)

Bij waarheid wordt in eerste instantie een onderscheid gemaakt tussen “dingwaarheid ” of ontologische waarheid en de logische waarheid (het oordeel zelf van iets). Het ontologische zal worden uiteengezet in een addendum op het laatste van deze bespreking. We verklaren dit eerst aan de hand van een voorbeeld. Ik zeg bijvoorbeeld deze appel is rood. Dan doe ik een uitspraak over de getoonde appel. Een dergelijke uitspraak noemt men in de filosofie ook een oordeel vellen. Opgepast een oordeel vellen, hoeft niet synoniem (gelijk) te zijn met een zin. Wanneer ik zeg de appel, is dat al een oordeel op zich zonder toevoeging van een woord want dat betekent eigenlijk datde appel is! Dat hij bestaat! (Aristotelische logica)Hier voeg ik een kenmerk toe (geen eigenschap want dat is iets dat de appel maakt: eigen-schap) met name dat hij rood is. Wij zien naar de appel en iedereen erkent dat hij rood is. Het ding, incasu (in dit geval de appel) is inderdaad rood. Er is dus een dingwaarheid of zijnswaarheid (=ontologische waarheid) , weliswaar op dat moment. Nadien zal hij misschien bruin en rot zijn. Maar mijn uitspraak of oordeel over een kenmerk van de getoonde appel (rood als woord) stemt overeen met het ding. Hier hebben we daarenboven te doen met een corresponderend ietswaardoor de waarheid ontstaat: mijn woorden en de kleur van de appel.

Waarheid werd bij de Grieken altijd gezien als een overeenstemming en als het echte. Waarheid bestond dan als echt,niet afhankelijk van de mens maar steeg boven de mens uit. Hetwas een zekerheid.(dit was stellig zo bij Plato terwijl Aristoteles het bestaan als idee iets afzwakte). Ieder zijn waarheid ging hier niet op evenmin als iets is een beetje waar en een beetje niet. Wat is nu het waarheidsprobleem. De waarheid zelf: op zich kon men de waarheid niet waarnemen maar wel vormen ervan. Bij dit proces zijn drie partijen betrokken: de waarnemer die in de latere filosofie, waarbij men meer belang gaat hechten aan het individu of de particulier, als

Page 35: Inleiding op de filosofie deel I

subject gaat betitelen of het onderwerp (ook fundament van de waarneming zelf). De tweede component is wat men waarneemt of het waargenomene , nadien als tegenhanger van het subject, het object genoemd: voorwerp letterlijk iets dat in de weg staat, waar men tegen aanbotst. En nu komt het probleem dat het derde component uitmaakt. Ik, subject, neem een schilderij waar, object. Ik verwerk deze informatie met mijn ogen en de hersenen. Hoe kan ik nu weten dat die schilderij in werkelijkheid er zo’ uitziet?? Mijn ogen en hersenen zeggen daten misschien een ander zijn ogen en hersenen ook maar is dat wel zo in de werkelijkheid??De derde component is het probleem van de brug tussen subject en object. Er is m.a.w. geen scheidsrechter die kan oordelen of we gelijk hebben. Een hond bijvoorbeeld zou in zekere mate kleurenblind zijn wat weer gecompenseerd wordt door een goede reukzin. Maar zijn wereld ziet er helemaal anders uit als de onze, nochtans is hij ook een verschijnvorm van de natuur en leeft hij ook in de wereld. Op die manier hebben we geen enkele zekerheid.

Een extreem realist, iemand die enkel het autonoom bestaan van de werkelijkheid aanvaardt zonder tussenkomst van het menselijkwaarnemingsvermogen heeft principieel geen enkele zekerheid waarop hij zijn mening kan staven wat leidt tot een extreem relativisme en zelfs tot een nihilisme(men kan zelfs geen uitspraak doen, nog niet eens beginnen en dus doet men niets wat leidt tot immobilisme )

Debat in de cursus over relativisme en absolutisme.

Een realist die de werkelijkheid aanneemt zonder tussenkomst van de mens wordt daarom een mediaat realist genoemd. Mediaat betekent bij middel van in casu een minimale tussenkomst van demenselijke waarneming en: of structuur.

Een idealist zal geneigd zijn te beweren dat de werkelijkheid bepaald wordt door de mens zonder noemenswaardige tussenkomst van die werkelijkheid. Ook hier is de waarheid iets dat de mensontstijgt en onaantastbaar is in gelijk welke omstandigheden.

Page 36: Inleiding op de filosofie deel I

Kant bijvoorbeeld zegt duidelijk “das ding an sich ist ein unbekantes” of de werkelijkheid zelf kan men niet kennen.

Addendum(=toevoeging): het ontologische= komt van het Griekse werkwoord “eimi” dat zijn betekent en waarvan het onvoltooid deelwoord luidt : on of ontos: Het zijnde, dus hetgeen dat is of de dingen. Men kan die dingen benaderen vanuit hun ding zijn: de watheid ervan blootleggen zoals we hebben besproken. Toch sommigen vooral wat betreft de zijnsleer spreken over” hetzijn van het zijnde”. Het zijnde is immers een verschijningsvorm van het zijn waaraan het deel heeft terwijl het zijn zelf niet kan worden verpakt in een verschijningsvorm het is alsof we een “naakt” zijn bedoelen. (geen striptease please)

Welnu, de leer van het zijn van het zijnde wordt door Aristoteles metafysica genoemd. Daardoor dat men tijdens vroegere jaren in de lessen van wijsbegeerte niet sprak over filosofie maar eerder over de metafysica. Wat betekent de term metafysica zelf en welke inhoud geven we hem het beste. Letterlijk betekent het: “hetgeen na de fysica (de fysische wereld) komt. Aristoteles schreef na zijn fysica zijn zijnsleer. Anderen beweren dat Aristoteles die na de zijnsleer nog een boek liet uitbrengen over de ethiek (in werkelijkheid uitgegeven door zijn zoon),dus besluiten ze hieruit dat “meta” betekent wat de fysische wereld ontstijgt, te boven gaat of watniet waarneembaar is maar alleen door een zuiver denken gedeeltelijk kan worden achterhaald.

Tweede addendum: zeer belangrijk en zeer moeilijk.

Waarheid is dus iets verheven, boven het menselijke en toch kunnen we volgens Aristoteles de waarheid of de vorm ervan kennen:

Page 37: Inleiding op de filosofie deel I

“Veritas adaequatio intellectus et rei est” wat wordt vertaald als volgt: Waarheid is een overeenstemming (inde zin van een gelijklopendheid of van dezelfde orde) van het intellect (verstand of de ratio) en het ding.

Debat: over het woord tafel of ander woord naar keuze.

Pas na het debat zal deze passus (dit onderwerp, gedeelte, stukof zinsnede) worden meegedeeld onder een afzonderlijke rubriek (cfr. Plato en Aristoteles)

-wat mag een mens hopen of verwachten

Hier wordt een vraag gesteld naar het ultieme (het uiterste) waarin alles besloten ligt. Bij de Grieken alsook in de Middeleeuwen lag dat tevens boven en buiten de mens. Oorspronkelijk was het een vraag naar het eerste waarom, het eerste fundament waaruit alles zich ontwikkelde en alles zou terugkeren: tot de Natuur, de Idee of de God. Oorsprong en einde lagen in dezelfde lijn of waren hetzelfde. De latere filosofie heeft de twee gescheiden. Indirect is dat de vraag over de zin van het leven zelf, vanwaar komen we en waar gang we naartoe. Gaan we wel ergens naartoe en wat is dat einde? Zo er geen eindbestemming is, heeft het leven dan nog zin? Kortom Moeder waarom leven wij?(een boek van Lode Zielens).

In ieder geval staat de mens voor een veelheid van dingen die relatief zijn (het een komt verder uit het ander en ze staan inverhouding tot elkaar, daarenboven zijn ze beperkt en eindig) en contingent (toevallig), hun bestaan lijkt niet noodzakelijk:ze kunnen er zijn en evengoed niet, ze kunnen zo zijn en evengoed anders. In die veelheid zoekt de mens naar een constante, een zekerheid of een eenheid die aan de basis ligt van de dingen en die zelf onveranderlijk blijft, samenvallend met zichzelf.

Page 38: Inleiding op de filosofie deel I

Door het inschakelen van een Godheid zijn de problemen niet vande baan. Integendeel dan komen pas de vragen: is God iets anders of een andere entiteit (zelfstandig wezen) dan de wereld, weet hij wel het bestaan af van die wereld temeer geletop zijn volmaaktheid, hoe combineert men de schepping met hem of waarom heeft hij de wereld geschapen, waarom schept hij ietsonvolmaakts en wat eindig is ….?????( Vooral de filosoof Leibniz heeft zich met deze vragen bezig gehouden)

Parmenides stelt zeer relevante vragen die hij tracht te beantwoorden.

Debat : bestaat er volgens u iets en niets,of alleen iets of bestaat er in het geheel niets.?

Antwoord wordt verstrekt na debat onder de rubriek eigenschappen van de filosofie.

Samengevat kan men stellen dat de natuurfilosofen geloofden in de natuurwetten, die gereduceerd (teruggebracht) kunnen wordentot de Wet hoe deze ook verder kan worden genoemd.

Socrates geloofde in het Goede en het leven van de ziel.

Zijn leerling Plato was van mening dat er een ideeënwereld bestond (denken stond bij hem gelijk met ideeën) waarvan de hoogste in rangorde het Goede was.

Aristoteles geloofde in een eerste en laatst fundament nl. de onbewogen beweger die echter van het andere geen weet had. Hij nam tevens het bestaan van de ziel aan doch deze was even sterfelijk als het lichaam.

- d) Wat moet ik doen?

Bestaat er zoiets als het goede leven voor het individu en voorde gemeenschap? Heb ik bepaalde verplichtingen?Hier belanden webij de ethiek dat als onderdeel van de filosofie wordt aangezien en meer bepaald van de praktische filosofie.De ethiek(hier bedoeld als levenswijze en manier van handelen) is

Page 39: Inleiding op de filosofie deel I

een zeer complex gegeven met verschillende raakvlakken. De filosofie denkt niet alleen na over het menselijk bestaan in dewereld maar ziet ook de mens als “homo agens” de handelende mens.Zij denkt ook na over waarden zoals het goede en het kwade. We onthouden voorlopig dat de wijsbegeerte twee grote delen bevat enerzijds de theoretische wijsbegeerte en anderzijds de praktische wijsbegeerte. De leerstof van deze rubriek is een saaie materie en wordt beter behandeld onder hetdomein van de definitie der filosofie waar haar voorwerp (hetgeen wat haar werkterrein is of studieobject) wordt uiteengezet.

Algemeen is het in de Oudheid qua (wat betreft) ethiek niet anders gesteld dan dat we tot nog toe hebben gezien. Hoe men moet leven en hoe dat leven moet worden verantwoord: in de filosofie gaat men ook hier op zoek naar een fundament, wat weinig te maken heeft met het individu als zodanig. De wetten kwamen immers van de natuur of van God, ze liggen dus buiten enboven de mens hoewel naargelang de aard van de filosofie er zich varianten (verschillen die weliswaar met elkaar verband houden) voor doen. De Grieken leven met het inzicht het goede na te streven omdat dit een leven is in harmonie met de natuur.Ze trachten de juiste maat te houden zowel in hun politieke instellingen als in hun individueel leven. De Romeinen die de Griekse waarden grotendeels overnamen hoewel ze de overwinnaarswaren, hadden even als de Grieken de hoogste afschuw voor de slavernij. Vrijheid bleek een garantie te zijn voor een gelukkig leven in gemeenschap. De Romein was een organisator, bestuurde jarenlang een wereldrijk en ook de diensten tegenoverde gemeenschap stonden in hoog aanzien. Zo is het Romeins rechtvia de code Napoléon de bakermat van ons huidig rechtssysteem. Doch naast het goede doken ook meer individuelere levenswijzen op naargelang de verhouding tot de gemeenschap en de medemens onderling. (cfr.infra)

Page 40: Inleiding op de filosofie deel I

2.3. Bondige bespreking van filosofen uit de bloeitijd van de Griekse wijsbegeerte

2.3.1. Herakleitos:Hoewel deze filosoof niet tot de bloeitijd van de Griekse filosofie wordt gerekend is zijn leer zo diepgaand en van belang geweest voor de latere filosofen (Hegel en Nietzsche). Over hem en zijn theorieën is nochtans weinig bekend daarenboven is hij door velen verkeerdelijk geïnterpreteerd (begrepen en alzo verkondigd). Een van de redenen is dat de bronnen die hem vermeldden slechts enkele zaken accentueerden doch de essentie van zijn leer slechts zijdelings aanhaalden alsook de taal waarin hij schreef: hij drukte zich uit in korteaforismen (naast ook een beeldende beschrijving van de natuur) wat hem de bijnaam “de duistere” bezorgde. Een aforisme is een compacte (bijeengedrongen zegswijze) stijl zoal bijvoorbeeld “ken uzelf” “langs het huis van straks komt men aan het huis van nooit” Hij werd geboren omstreeks 540VC uit een voornaam geslacht in Efeze (het toenmalige Ionië waar een zeer hoge cultuur heerste). Vooral de tijd intrigeerde hem alsmede de natuur. (gedachtewisseling over tijd)

De tijd zag hij als opeenvolgende veranderingen en ook hij zocht naar de eenheid achter die veelheid. In dit verband een citaat van hem “Men stapt nooit tweemaal in dezelfde rivier

Page 41: Inleiding op de filosofie deel I

ofwel zijn er nieuwe wateren toegestroomd ofwel ben jezelf veranderd” Het panta rei =alles vloeit en er is niets nieuws onder de zon, zijn citaten die aan hem worden toegeschreven doch waarvan de echtheid zeer twijfelachtig is.

Hij zag de wereld als één verandering: een eeuwig worden, een overgang van het ene naar het andere, “niets is blijvend” Allesverspreidt zich en komt weet bijeen, daarna verspreidt het zichweer” Deze permanente (blijvende, voortdurende) verandering heeft vooral Nietzsche geïnspireerd die een uitstekend classicus was. Maar Herakleitos ziet dit niet als een eeuwige wording, hij ziet daarin ook een ordening! Een soort wet die voor alle wezens geldt en te vergelijken is met een vuur: een levend vuur dat ontbrandt en dooft, niet op willekeurige wijze maar volgens een bepaalde maat.

Tevens bemerkt hij in die verandering een synthese (een samengaan, een samenvoeging) van tegengestelden. De synthese betekent niet dat de tegenstellingen aan elkaar gelijk zijn doch wel dat ze een spanning veroorzaken door op mekaar betrokken te zijn vandaar zijn uitspraak “Alles is strijd, oorlog is de vader van alles, de koning van alles…”Begin en einde zijn met elkaar verbonden als een cirkel” De wet van de tegenstellingen kan als volgt worden geïllustreerd:

Neem nu de oorlog, na de oorlog komt er vrede met eventuele gevolgen (slavernij, onderdrukking, triomf). Maar door de oorlog weten we wat vrede is. De tegenstelling oorlog en vrede is voorlopig in elkaar opgegaan. Neem nu verzadiging. Ik ken verzadiging omdat ik weet wat honger is.

Hegel (cfr. Infra) neemt deze theorie over in zijn dialectiek (een woord dat later zal worden verklaard) Voorlopig kunnen we een gesprek voeren over dag en nacht, wat deze theorie extra zal verduidelijken (Debat). Tevens wordt deze theorie aangewendin de psychologie (te verduidelijken tijdens voornoemd gesprek)

Het besluit van zijn leer is dat alles relatief is m.a.w. er isgeen waarheid die geldt voor iedereen tenzij deze van de

Page 42: Inleiding op de filosofie deel I

verandering en relativiteit. Ter illustratie een citaat “De zeeis het zuiverste en het meest onreine water: voor vissen is hetdrinkbaar en gezond, voor mensen ondrinkbaar en levensgevaarlijk.” Ziekte maakt gezondheid tot iets aangenaams en goeds”

Of nog (te vergelijken met het evangelie) “Voor God is alles mooi en goed en rechtvaardig maar de mensen hebben opvattingen over wat onrechtvaardig en rechtvaardig is”

Herakleitos gelooft in de enige onveranderlijke wet , de Logos of de wet van God, die de eeuwige verandering van alles wat is dicteert (les rondvraag voor kritiek op is)

Alleen de Godheid ziet de manifestatie (wat gebeurt, wat zich vertoont) als een onveranderlijke eenheid.

Herakleitos geloofde in de ziel die deel uitmaakt van de oerenergie (het vuur cfr supra hierboven) waarin ze terugkeert.

Na zijn werk trok hij zich terug om in ascese (onthouding, sober leven) en in volle afzondering als kluizenaar te leven.

2.3.2. De sofisten (de wijzen)

Met als voornaamste vertegenwoordigers Gorgias,Protagoras en Thrasymachus leefden ongeveer circa 500 VC . In die periode wasAthene een democratie waar de vrije burger een werkelijke inbreng had in het bestuur en er ook een systeem van stemrecht bestond. Dit impliceert dat burgers moesten overtuigd worden van de onderlegdheid der kandidaat bestuurders. Zelfs toen was het inspelen op de massa, het manipuleren (naar zijn hand zetten) niet vreemd. Het vereiste van een politicus was veeleerzijn overtuigingskracht door zijn welsprekendheid (eloquentia genoemd) en uitstraling de gunst te bekomen van de massa.

De sofisten hadden zich gespecialiseerd in deze materie en boden tegen betaling hun diensten aan om jonge mensen op te

Page 43: Inleiding op de filosofie deel I

leiden en hen op die manier kansen te verschaffen. Sommigen hadden zich toegelegd op het recht doch in Athene moest de beklaagde of eiser zichzelf verdedigen en niet laten bijstaan door een advocaat (in tegenstelling tot het Romeins recht met de vermaarde Cicero). Dus moest beklaagde zijn verdediging uit het hoofd leren met behulp van de sofist.

Volgens hen bestond de waarheid niet, het was in zekere zin eenconsensus of overtuiging van de partijen onderling. Een briesje, zei Protagoras kan voor de ene mens verfrissend zijn voor de ander (oud en ziekelijk individu) dodelijk. Dus de waarheid op zich is al relatief. Hieruit maakten ze op dat het geen kwestie is van gelijk te hebben doch van gelijk

te krijgen. Uiteraard leidt deze opvatting tot een scepticisme (terughoudendheid, een algemene twijfel waardoor er geen meningis).

Thrasymachus gaat nog een stapje verder door te beweren dat rechtvaardigheid gewoon het recht van de sterkste is (klasbespreking is deze uitspraak ongewoon?)

De sofisten werden fel bekampt door Socrates en zijn leerlingendie tevens fundamenteel gekant waren tegen de opinie van de massa ergo (bijgevolg,ook,dus) tegen de bestaande democratie (klasbespreking wat is uw houding ten overstaan van de democratie)

De verdienste van de sofisten is dat zij haast als enige strekking naast de stoïcijnen en eclectici tegenstanders waren van de slavernij.

2.3.3. Socrates

a) Leven en werk

Wellicht de meest bekende filosoof van de Oudheid die ten onrechte al eens vergeleken wordt met de Christusfiguur. Hij

Page 44: Inleiding op de filosofie deel I

werd geboren te Athene In 470 VC als zoon van een beeldhouwer. Zijn moeder was vroedvrouw. Van zijn vader leerde hij het vak aan doch zijn belangstelling en tijd gingen volledig uit naar de filosofie en dit ten koste van een regelmatig gezinsleven. Zijn vrouw Xantippe heeft hem nooit kunnen weerhouden van zijn voortdurende uithuizigheid of hem enig gezinsverantwoordelijkheid kunnen bijbrengen. (Nu nog spreekt men van Xantippe als een zeur, een verzuurde vrouw etc.)

Zelf heeft hij zijn leer nooit op schrift gezet en de enige bron waarop we kunnen terugvallen zijn de werken van Plato (zijn meest bekende leerling).

Zijn eerder ongeordende werkwijze die meer uit vragen dan uit antwoorden bestond, maakt het moeilijk om de juiste draagwijdteervan toe te lichten. We zien ons dan ook genoodzaakt de toelichting te beperken tot een aantal kerngedachten overigens wordt ervan uitgegaan dat de theorie van Plato voor een groot gedeelte in overeenstemming was met deze van zijn leermeester.

Socrates vertrok vanuit de ethiek (de normen, de waarden in de maatschappij) waarbij hij vooral begeesterd werd door het goedeof wat hij noemde een “schoon mens”. Zelf moet hij een zeer moedig iemand zijn geweest (nam deel aan verschillende veldtochten) en ook een zeer religieuze man. Hij nam tevens hetbestaan van een geweten aan of een Goddelijke stem of het daimonion (letterlijk het Goddelijke)

Bespreking wat is dat voor iets het geweten: discussie

De verzamelnaam de deugd, gebruikte hij menigmaal. Hij sprak over alles en nog wat, hij sprong als het ware van de hak op detak zoals men zegt. Ondanks zijn robuuste en gedrongen gestalte, straalde hij een groot charisma uit (uiterlijk vertrouwen opwekkend, iemand waarin men op intuïtieve wijze vertrouwen heeft: wordt tevens besproken in de psychiatrie bij de zogeheten Szondi test: voorbeeld zijdelings geven)

Naast dit feit streefde hij vooral naar inzicht of verantwoording of nog echte kennis van het goede en de deugd

Page 45: Inleiding op de filosofie deel I

anderzijds vond hij het zijn taak anderen aan te zetten om hierover na te denken. Hij sprak hierover niet alleen met zijn leerlingen doch klampte op de agora (Grieks voor markt of plein) voorbijgangers aan en bestookte die met allerlei vragen in de zin van”U ziet er mij een rechtschapen mens uit,is dat ook zo?; waaruit bestaat uw rechtschapenheid?;dus volgens u isdie opsomming DE rechtschapenheid of zie ik het fout?” Hij gingrechtstreeks in dialoog met. Deze methode noemt men de Socratische methode of de methode van de maïeutiek (de verloskunde, genoemd naar het beroep van zijn moeder). Hij wektideeën op bij de mensen door zijn vragen. In zijn vraagstellinggaat hij tot de radix (= de wortel, het fundamentele of de oerbasis).

Kennis en het opdoen van kennis intrigeert hem in hoge mate en leidt tot zijn eerder nederige uitspraak “hoe meer ik weet hoe meer ik besef dat ik niets weet”: het lot van iedere filosoof!!Op zeker moment roept hij zijn slaaf en vraagt hem een vierkantte tekenen (de Grieken hadden een enorme belangstelling voor getallen en meetkundige vormen cfr Pythagoras en zijn orde gevestigd in Italië en die tevens de muziek bij de meetkunde betrok: zelfs het geluid van de planeten!). De slaaf kende niets af van meetkunde en toch slaagt hij erin na herhaaldelijke pogingen een vierkant te tekenen. De vraag rijstonmiddellijk waar haalt de slaaf die kennis vandaan? Uit de natuur of de ervaring: neen primo (ten eerste) een volmaakt vierkant vindt men omzeggens niet in de natuur, secundo (ten tweede) de slaaf zelf heeft geen voorkennis ervan en toch komt die kennis uit de slaaf zelf. Niet uit zijn geest die gevangen en begrensd wordt door het lichaam maar wel uit een sluimerendekennis van iets dat vroeger die vorm moet gekend hebben: de ziel. In de ziel huist een zeker eroos (is hier niet bedoeld als levensadem maar als een streven naar iets hogers) Het gaat hier dus om een anamnese (wederherinnering) van kennis die de ziel nog van vroeger had, zeg maar uit de “zielentijd” waar ze vertoefde onder de zuivere vormen in echte waarheid vooraleer

Page 46: Inleiding op de filosofie deel I

ze bij de geboorte van de mens in casu de slaaf in zijn lichaamomzeggens gekerkerd werd.

Omwille van politieke redenen die werden afgedaan als Goddeloosheid en blasfemie (Godslastering: nog steeds strafbaarcfr schrijver Reve in 1966?) werd hij veroordeeld op zeventigjarige leeftijd tot het drinken van de gifbeker. Hij weigerde te vluchten of een verzoekschrift (vraag volgens bepaalde vormen opgesteld) om genade in te dienen. De voltrekking van het vonnis is door Plato zeer gevoelig beschreven in zijn Phaedro.

b) Wat moet ik doen om gelukkig te zijn (ethische kwesties)1° de mens wil niet zomaar een leven maar een gelukkig leven= eudaimoniaElke handeling doen we met het oog op iets of heeft eendoel (=telos). Dit doel is gericht op het goede of wat we denken dat goed is.. Maar wat is nu dat goeded of hetgeen als “goed” wordt aanvaard.2° criterium voor goed:

- Goed is niet het genot (hedonisme=streven naar aangename zaken en onaangename vermijden), zijn verlangens bevredigen door zoveel mogelijk goederen en vermogen aan te schaffen, waardoor men macht een aanzien verwerft. “Niet alle genietingen zijn goed te noemen terwijl een slechte smaak van een geneesmiddel toch goed is daar het genezing schenkt”

- Ook hetgeen men als “goed” bestempelt, reeds vanuit de traditie, is daarom nog niet per se goed. He blijft immersde taak van de filosoof om die bewering uit de overlevering te onderzoeken.

- Een mens kan maar een gelukkig leven ontwikkelen dank zij de deugd en de deugd bezitten betekent betekent dit goede nastreven en onlosmakelijk ermee handelen 3° Inzicht:

- Dit goede leven (streven naar eudaimonia= gelukzaligheid),wat de Grieken aretè noemen (vergelijk met aristos= de beste=aristocratie, kan maar begrepen worden door de logosof de rede of nog het verstandelijk inzicht.

Page 47: Inleiding op de filosofie deel I

- Dit inzicht moet niet worden verstaan als een technische kennis van de vakman of de wetenschapper en nog minder alseen theoretische kennis hetzij abstract hetzij algemeen.

- Inzicht behelst hier gezamenlijk drie factoren:o Een waar inzicht in het goede : het verschil kennen

tussen bijvoorbeeld x en y en weten dat x beter is dan y

o Dit inzicht ook kunnen verantwoorden, dus met redelijke argumenten kunnen aantonen en aanvaarden dat x beter is om te doen

o In staat zijn om te handelen zoals xHandelen en inzicht zijn hier met elkaar verbonden. Dit noemt men het Socratisch intellectualisme waarbij de praktijk of de daad zelf vastzit aan het inzicht. Socratesnoemt iemand deze kwaliteiten bezit een “schoon” mens .Maar dat betekent ook indien iemand slecht handelt hij dienooit willens wetens doet: dergelijke handelswijze is een gebrek aan kennis. Anderzijds zijn alleen zij in staat om dit doel (telos) te verwezenlijken die de wijsheid nastreven of de filosoof.4° gevolg voor de maatschappij:Een maatschappij bestaat uit verschillende individuen en de staat moet die weg naar het gelijk in goede banen leiden en instaan voor het ware geluk van de gemeenschap.

- De staat moet niet alleen macht en rijkdom nastreven. Macht onderkent Socrates niet want een Staat moet zichzelfkunnen handhaven en verdedigen tegen allerlei invallen. Zemoet dus in de eerste plaats een veilige thuishaven betekenen voor haar inwoners.

- Ze moet constant streven naar rechtvaardigheid (een door Socrates frequent aangewend woord). Dit betekent rechtvaardigheid tegenover haar eigen burgers bij de machtsuitoefening en bij het opstellen van de wetten. Maarniet alleen tegenover haar eigen burgers maar ook tegenover andere Staten.

- Hoe kan de politiek nu dit bewerkstelligen? Door politiek inzicht en de vraag luidt dan verder: hoe verkrijg ik die?Politieke en ambtelijke macht (zij die de uitvoering van de wetten garanderen) mag niet worden verleend aan eender wie bijvoorbeeld op basis van afstamming, rijkdom of volksgunst. Socrates was fel gekant tegen de democratie omdat hierbij de keuze wordt overgelaten aan mensen die

Page 48: Inleiding op de filosofie deel I

niet in staat zijn om de bekwaamheid van personen te herkennen. De sofisten daarentegen, met hun overtuigingskracht zweerden bij deze staatsvorm.

2.3.4. Plato:a) Leven en werk

Hij werd in 427 VC geboren te Athene en was een afstammeling van een zeer invloedrijke en politiek aanzienlijke familie. Zijn doel was trouwens een politieke carrière uit te bouwen doch op twintigjarige leeftijd ontmoet hij de toentertijd al beroemde Socrates. Hij was zo gefascineerd door zijn leer en uitspraken (geboeid, stond ervoor in bewondering) dat hij afzagvan zijn oorspronkelijke plannen en zijn leerling werd. Acht jaar lang verbleef hij in de nabijheid van Socrates tot op de dag dat deze de gifbeker moest drinken. Na dit voorval verafschuwde hij zijn geboortestad en ondernam tal van reizen (o.a; Egypte) waar hij vooral de gebruiken en toenmalige wetenschappen bestudeerde. Hij verbleef een tijdlang in Italië meer bepaald in de Pythagorese school (een soort van klooster) wegens zijn passie voor de getallen en vormenleer. In 387VC keert hij naar Athene terug en richt er de Platonische Academieop waar hij zijn filosofie gratis onderwees aan zijn leerlingen. ((zoals uw dienaar op het WAT). Tot op de dag van zijn overlijden op tachtigjarige leeftijd bleef hij actief. Na zijn dood bleef de Academie nog een paar eeuwen bestaan.

Hij heeft tal van werken geschreven (weliswaar nadien geordend)waarvan we er enkele opsommen:

De Apologie: verdediging van Socrates op zijn proces.

Crito: handelt over de wetten en de eerbied voor de wetten.

Protagoras en Gorgias : twee werken die een discussie aangaan met de sofisten over de deugd.

Meno: over het weten als herinnering

Phaedo: over de onsterfelijkheid

Page 49: Inleiding op de filosofie deel I

Phaedrus: de ideeënleer en over de ziel

Dit zijn zowat de voornaamste waaruit zijn leer kan worden gedistilleerd (hier in de betekenis van samengevat, te voorschijn gehaald) naast tal van onvoltooide werken zoals zijnlaatste De wetten, die evenwel door zijn leerlingen werden aangevuld.

b) Zijn leer:Het is onbegonnen werk zijn leer te bespreken volgens de opgesomde werken daarom moeten we ons beperken tot een eerder summier overzicht van zijn leer. Deze leer heeft vooral zijn historisch belang in die zin dat het Christendom bij de uitbouwvan zijn geloofsverkondiging naar redelijke (of rationele) argumenten zocht om die verkondiging te ondersteunen (o.a. Augustinus met De civitate Dei wat eerder als een verweerschrift door sommigen wordt aangezien, zijdelingse uitleg tijdens de les). Die argumenten of de visie neigde naar het Platonisme. Thomas van Aquino (bloeitijd van de middeleeuwen trachtte Aristoteles te verzoenen met Plato qua christelijke visie. (eventueel meer hierover naargelang de belangstelling van de cursist)

Zijn leer wordt filosofisch een dualistische extatische visie of nog de leer van Ideeën en Vormen of nog de leer van de “denkbeeldige Werkelijkheid”. Geen nood deze moeilijk begrijpbare technische termen zullen u volledig duidelijk en uitvoerig worden toegelicht.

Wat of wie is eigenlijk de mens, vraagt hij zich af. Is dat de persoon zoals ik die ontmoet of zoals hij mij verschijnt of nogzoals ik hem waarneem? Het eigene van de mens : hetgeen iemand tot mens maakt is niet het individu want dat is maar schijn. De authentieke (authenticiteit wordt het best omschreven als het ware of het werkelijke cfr een authentieke akte van een notaris: zo zie je maar dat deze terminologie of woordgebruik doorsijpelt in ons dagelijks leven) mens is niet gelegen in zijn particuliere verschijning (cfr supra: de Jos, de Rik, Marcus…)want dat is slechts een veelheid. Hetgeen de mens vormt

Page 50: Inleiding op de filosofie deel I

of het “zelf” van de mens is een eenheid die gelegen is in de ziel. Het lichaam is slechts een begeleidende schijn van de ziel. Plato maakt een sterk onderscheid tussen het geestelijke en het stoffelijke vandaar de benaming dualistisch hetgeen we reeds vroeger hebben aangehaald. Het geestelijke wordt eigenlijk vertroebeld door het lichamelijke.

Debat over onze manier van naar de wereld zien of onze kenwijzemet verwijzing naar Kant.

Aldus neemt Plato eigenlijk een “schijn-werkelijkheid” aan die vergankelijk is, naast een werkelijkheid van de geest die in feite de echte en eeuwigdurende werkelijkheid is. De ziel is dus eigenlijk de vorm of een geestelijke structuur van DE MENS. Ook kan dat worden omschreven als een oerbeeld (oer= meest oorspronkelijke en waarachtige) van de mens, vergelijkbaar hiermee is bijvoorbeeld de Adam (Kadmon) uit de Bijbel. De onsterfelijke mens . Zo’n beeld of vorm noemt Plato een Idee. Die vormen of ideeën bestaan dus echt in de ideeënwereld doch deze is onzichtbaar voor de mens. (Welke vraag moet de filosoof hier onmiddellijk stellen?)

Plato gaat zelfs nog verder door te stellen dat alles wat in dewerkelijkheid bestaat (dus in deze”schijn” wereld) daarvan een volmaakt beeld bestaat in de ideeënwereld: een boom bijvoorbeeld daarvan zal het eigene, wat een boom maakt, dus deidee van boom ook werkelijk bestaan in de ideeënwereld of de volmaakte boom. Dus deze ideeënwereld is een denkwerkelijkheid of kosmos noètos genoemd (kosmos= de wereld;noètos komt van nous of bewustwording ,het redelijke, het verstandelijke, het denken zelf: daarom kan men ook stellen, cfr. Prof. Cloots dat denken bij Plato in feite ideeën zijn. Deze wereld (van het denken) maakt eigenlijk de stoffelijke wereld die er een onvolmaakte afspiegeling van is en maakt ook dat de mens via zijn denken (het intelligibele of het intellect) inzicht verwerft in deze stoffelijke wereld.

In die intelligibele wereld of ideeën bestaat er een bepaalde hiërarchie (gezag, ordening naargelang de belangrijkheid van

Page 51: Inleiding op de filosofie deel I

wat de idee vertegenwoordigt) met aan de top de idee van het “Goede” of het volmaakte van alles of nog de idee van het Al genoemd. De ons omringende wereld, ook de zintuiglijke wereld is er één van veelheid en vormeloosheid: een nabootsing van de ideeën. Dank zij de ziel kunnen wij al in de veelheid de eenheid ontwaren. (een soort van Visio Dei of het schouwen van het Goddelijke in deze wereld zoals ook aangehaald door het christendom). Daarvoor gelden er echter bepaalde voorwaarden. De mens moet daarom uit zijn egocentrische gerichtheid stappen.(Uit zijn persoontje dat hij ervaart als HET middelpunt van de wereld, uit zijn materieel streven zoals het vergaren van rijkdom, macht en aanzien). Uit betekent ex of ek (Grieks;denk maar aan exit of uitgang). Stellen geldt in de betekenis van opstellen of letterlijk ergens gaan staan. De twee samen vormt dan extatisch vandaar de term extatische en dualistische visie van Plato. Dan pas kan de mens zijn ware ik kennen overigens deziel streeft naar de hereniging met die ideeënwereld. Een fysische dood betekent dus helemaal niet het einde van de ziel:zij zal het lichaam verlaten als een adem (psyhè) zoals rook envervliegt zodat ze nergens meer is tenzij in die werkelijke wereld van de idee waarnaar ze terugkeert. In dit leven moet demens zijn ogen openen, hij zit als het ware gevangen in een grot terwijl de echte wereld buiten de grot is te vinden (allegorie= zinnebeeld verpakt in een verhaal, van de grot).

Welke argumenten haalt Plato nu aan om aan te tonen dat de zielonsterfelijk is.

Primo: in alles wat we ervaren zien we dat het tegengestelde uit het tegengestelde ontstaat: uit het levende ontstaat het dode dus omgekeerd geldt uit het dode ontstaat het levende.

Secundo: we hebben al een voorkennis; zie bij Socrates hoe de slaaf erin slaagt een vierkant na te bootsen (een volmaakt vierkant bestaat slechts in de ideeënwereld)

Tertio: De ziel kan immers niet verdwijnen want precies door denotie van haar denken weten we het bestaan af (in deze wereld ervaren we het onvolmaakte ervan) van rechtvaardigheid,

Page 52: Inleiding op de filosofie deel I

eerlijkheid, barmhartigheid, allemaal zaken die we met de zintuigen niet kunnen waarnemen en enkel door ons denken weliswaar hic et nunc (hier en nu) kunnen worden gedacht zonderhet volmaakte ervan volledig in te zien. Deze vormen bestonden vroeger en zullen altijd bestaan, zij zijn transcendente begrippen ( begrippen die het tijdelijke ontstijgen en we kunnen ze overal ter wereld terugvinden).

Uiteindelijk zal de ziel na een verblijf bij de Vormen terug overgaan in een ander wezen. Men mag dat niet zien als een reïncarnatie doch als een soort van de bezieling in de zin van een bezieling door bijvoorbeeld Moeder Theresia, Che Guevara, Damiaan, Spinoza noemt maar op. Een gelijkaardige zielsverhuizing noemt men metempsychose. Die bezieling is eerder onpersoonlijk terwijl een reïncarnatie of wedergeboorte persoonlijk is en meestal een beloning (overgang naar iets hoger) of een straf (overgang naar lagere soort) kan inhouden.

1 Algemeen:

Plato verbleef ongeveer acht jaar bij Socrates waar hij vooral werd geconfronteerd met normen en ethiek onder de vorm van begrippen zoals het eigenlijke (eidos of eidè), vandaar ook hetwoord idee. Het zou verkeerd zijn te geloven dat Plato zomaar voetstoots een ideeënwereld voor werkelijkheid aannam naast de schijnwereld , waarin wij leven . Hij is dus eigenlijk een dubbele realist: de werkelijkheid splitst hij om in een soort van minder ware wereld terwijl hij het bestaan van een volmaakte denkwereld aanvaardt. Maar de vraag waarop hij zich daarvoor baseert. Tijdens zijn verblijf in de omgeving van Socrates logt vooral de nadruk op het ethische doch ook waarbij hij voorhoudt dat deleefwereld of de dingen worden gevormd door Vormers. Het zijn deze vormen die de toestand en het eigen-lijke bepalen: het mens-zijn, het plant-zijn etc. De genen leveren de reproductie van iets maar daarmee wordt dat iets nog niet verklaard. Wat het ding maakt zoals het is zijn de vormen dus genen incluis ende plaats van die vormen is bij uitstek de ziel wat het mens-zijn aangaat. We hebben dus een schijnwereld waarin de vormen zich manifesteren maar op een manier dat ze deel hebben aan de volmaakte vormen zoals die werkelijk moeten bestaan. Deze

Page 53: Inleiding op de filosofie deel I

schijnwereld is de wereld van ervaringen, van een veelheid , van het contingente, van het onvolmaakte, van de eindigheid en tenslotte dwalen we in die wereld. Anderzijds zijn we in staat deze wereld te ordenen of nog een eenheid te zoeken dank zij devormen of ideeën die vervat zijn in de ziel maar beperkt wordenin al hun geledingen . Moest deze participatie of deelhebben aan de ideale wereld (= ideeënwereld) er niet zijn zouden we zelfs geen wereld kunnen waarnemen : alles zou chaotisch en ongeordend alsmede in de grootste verwardheid worden gedompeld.Alleenlijk een waarneming op zich is al bedrieglijk, het is vooral het tussenkomst van het verstand. Indien we dieper willen gaan dan zien we de eigenschappen zij het dan in hun ingebed of beperkt gegeven. Daarom is een eenvoudige uitspraak zoals “deze bank is wit” een noodzakelijk ervaringsgegeven dochhet predicaat wit is beperkt tot onze ervaring terwijl wit deelneemt aan de idee van witheid. Dus moet die witheid bestaanen ze staat boven alle voorwerpen die we ontmoeten m.a.w. we vinden ze ook terug bij bijvoorbeeld de muur is wit, het witte paard. Men kan al deze voorwerpen rangschikken als zijnde wit of wit is een universeel gegeven dat slechts zijn bestaan vindtin de idee van wit of volmaakte witheid. Indien ik spreek over sneeuwwitje dan weet ik dat sneeuwwitje enkel in de fantasie bestaat maar ik kan met het verstand( dus niet met de waatneming) hieruit afleiden dat het wit is en wit bestaat als zijnde iets dat een deel is van de alomvattende witheid. Tevensimpliceert deze uitspraak dat sneeuw ook wit is en tracht ik dewitheid te omschrijven door het beeld sneeuw op te roepen. Dochnooit zal ik de volmaakte witheid bereiken, ik kan ze hoogstenspogen in te denken.

2 Evolutie in het kenproces bij Plato

Na de dood van Socrates verliet Plato Athene , aanvankelijk doelloos om rond te dolen en kennis te maken met de omringende wereld. Doch de eigenlijke capaciteiten van Plato op het gebiedvan de wiskunde komen tot uiting want een wiskundige waarheid was voor hem een noodzakelijke waarheid rechtstreeks verbonden met het zuiver denken.Zo maakt Plato ook kennis met de Pythagoreïsche school waarbij getallen met vormen worden verbonden. Zo treft men driehoeksgetallen aan: 1,3,6,10, vierkant getallen (1,3,5,7…)

Page 54: Inleiding op de filosofie deel I

en rechthoek getallen (2,4,6,8..) Hier worden meetkundige vormen verbonden met getallen.

2.1 De wereld van onze waarneming:

Bladzijde 36 tresDeze wereld is er één van ontstaan, verdwijnen dus eerder van “worden. Tekenen van meetkundige figuren bijvoorbeeld blijft altijd maar een afgietsel of een schets van de volmaakte vorm m.a.w. ook hier streven we naar de juiste vorm. De cirkel is een figuur die gekenmerkt wordt door het ronde : ze heeft deel aan de volmaakte rondheid . Het tellen is geenszins beperkt toteen empirisch tellen of een samenbrengen van voorwerpen zoal men doet in de handelspraktijken of het opmeten van gronden (geometrie). Wij verbinden weliswaar het getal een voorwerp zoals een muntstuk.

2.2 Denkwereld:

Indien we bij onze getallen blijven dienen deze niet noodzakelijk te worden gekoppeld aan objecten of bepaalde verschijnselen (zoals de wereld zich aan ons voordoet). In die schijnwereld leggen ze al bepaalde structuren bloot hetgeen de Grieken logoi noemden : dit zijn verhoudingen die tot uiting komen en die zelfs meetbaar zijn bijvoorbeeld deze boom is zoveel hoger dan die ernaast staat. Hier koppelen we die verhouding nog aan hetgeen we waarnemen maar laat ons eens va naderbij het vierkantgetal drie nemen wat duidt op een dubbele vergroting van het eerste vierkant. Dus zeggen we dat tweede vierkant om perfect vierkant te blijven is tweemaal zo groot. Die verhouding tweemaal kan op alles worden toegepast terwijl “tweemaal” zelf onaantastbaar en eeuwig blijft bestaan . Nu kunnen we precies door het denken deze verhoudingen uitdrukken in onze wereld : we drukken dus wetten logoi uit of structuren.Dus echt kennen of echt weten is niet alleen een soort omschrijving van de voorwerpen of de dingen maar ook zien wat de dingen maakt tot wat ze zijn “ta onta”dus de wezensstructuren ontdekken of het eidè en daarvan uitleg verschaffen. Maar zulks betekent dan ook dat de dingen die wezensstructuur in zich bevatten of alleszins op dergelijke wijze zich laten kannen. Dan is de waarheid een correspondentieof een overeenstemmen met de logos van ons denken en de logos

Page 55: Inleiding op de filosofie deel I

van de dingen. Dus in de schijnwereld of wereld van waarneming kunnen we logische uitspraken doen als overeenstemming met onzedenkstructuur en de structuur van de dingen. Terzelfdertijd kunnen we die structuur loskoppelen van de dingen. Plato gaat nog verder door te benadrukken dat getallen bijvoorbeeld op zich bestaan als volwaardige entiteiten (entiteit is een autonoom geheel). Indien ik zeg dit is een mooie boom. Heb ik het predicaat mooi gebruikt en in de boom geplaatst wetende datdie schoonheid nooit DE SCHOONHEID is maar dit wel benadert in de boom-zijn. Zie volgende bladzijde waarbij een illustratie van “de schreeuw” door Munch

Bladzijde 36 quater

Page 56: Inleiding op de filosofie deel I

Een prachtige creatie van het begrip schreeuw Klasdebat over dit doek

Welnu hier heef men gepoogd schreeuw universeel te maken door gans de omgeving als een schreeuw uit te drukken. Schreeuw bestaat bij Plato echt als idee .

2.3 Aanvullend bewijs via de Waarheid:

Hij illustreert dit vooral aan de hand van een wiskundige waarheid omdat die hem als het meest evidente en zuiver overkomt. Wiskunde is een ware uitspraak ontdaan van iedere subjectieve taal . Daarenboven bestaat een wiskundige uitspraakop zichzelf : zij is een abstract gegeven en een transcendent gegeven2.3.1 Een abstract gegeven:Is een geven dat losstaat van iedere in vorm gegoten stoffelijkheid. Abs-trahere komt van het Latijn: trahere is binden terwijl ab duidt op een tegenovergestelde (letterlijk door of hier doortrekken of loskomen van iets). Vandaar dat menin de schilderkunst ook spreekt van abstracte of non

Page 57: Inleiding op de filosofie deel I

figuratieve schilderkunst ( cfr supra en waarbij de volledige losmaking niet kan worden gerealiseerd). Een wiskundige waarheid zoals een driehoek heeft drie zijden die elkaar snijden en bijgevolg ook drie hoeken . We kunnen weliswaar die meetkundige figuur voorstellen en daarmee vergelijkingen maken met andere identieke meetkundige figuren. Doch deze waarheid staat los van de fysische dingen . De driehoek die Jan tekent of die Jos op papier zet kan verschillen (onregelmatige, gelijkbenige, gelijkzijdige, rechthoekige). Maar de driehoek opzich is niet gebonden aan de illustraties die opgetekend werden: de idee van driehoek is toepasbaar op alle driehoeken in de wereld voor zover uiteraard de wezenseigenschappen ervan vertegenwoordigd zijn.2.3.2 Een transcendent gegeven:1° De driehoek dankt zijn ontstaand aan een universeel geldend principe en daarenboven ontstijgt het wezen ervan de kenner zelf of nog het kennend subject:

- Ik ben het niet die de wezenseigenschappen van de driehoekvastlegt, die bestonden al vooraleer ik er heb kennis meegemaakt dus los van mijn kennis

- Sterker nog deze waarheid vindt in de waarheid zelf zijn zekerheid m.a.w. zelfs indien er geen kennend subject zou bestaan, was er alleszins de zekerheid van de driehoek

- Logisch dat dit dan ook zal gelden voor volgende generaties en zelfs na het uitsterven van de mens

2° Zoals reeds gezegd is de opvatting “driehoek” niet gebonden aan verschillende voorwerpen die beantwoorden aan de eigenschappen ervan want dan zou men de volmaakte driehoek of de idee driehoek in gans zijn entiteit kunnen weergeven: gevolger zou dan maar één driehoek bestaan en de rest probeert er eenweergave of voorstelling ervan te zijn terwijl het omgekeerde geldt.2.3.3 Het werkelijk bestaan van de idee:Nu zegt Plato indien ik in deze wereld een uitspraak doe die waar is en ik weet dat deze wereld beperkt en veranderlijk is dan is bijgevolg mijn uitspraak ook een beperkt gegeven onderhevig aan de fysische evolutie der dingen. Maar in ieder geval kan er zij het dan van een beprkte waarheid sprake zijn zo het ding werkelijk bestaat. Het is nutteloos zelfs zinloos uitspraken te doen over iets dat niet bestaat . Spreek ik over sprookjesfiguren dan kan ik daarover spreken met een besef dat ze niet bestaan doch enkel gedachtenkronkels of voorstellingen

Page 58: Inleiding op de filosofie deel I

zijn van onze fantasie (ik weet dus hierbij het onderscheid te maken). Maar zeg ik: “Jan is ziek” dan wordt reeds vooropgesteld dat Jan bestaat in zijn mens zijn doch dat Jan iszijn particulariteit niet gezond is of ziek is. Dus hetgeen ik over die Jan zeg of waarneem is dat hij ziek is wat ook impliceert dat ziek werkelijk bestaat. Hoewel ik door mijn denken meer dan door waarnemingen ware uitspraken kan doen zoals in de wiskunde wordt er vooropgestelddat getallen, vergevingsgezindheid, oplettendheid , noem maar op werkelijk bestaan in hun zuiverste vorm of in hun wezen of nog de idee wat synoniem is met het wezenlijke.

2.4 Het aanvaarden van twee verschillende werkelijkheden:

Bij Plato bestaat enerzijds de wereld van het worden met permanente veranderingen hoewel we met ons verstand reeds in deze wereld vaststaande gegevens kunnen ontdekken. Deze vaststaande gegevens vormen de wereld van een onveranderlijk zijn of de wereld van de vormen en ideeën. Dit is de wereld waar de menselijke ziel afkomstig van is, gekerkerd wordt in een lichaam en streeft om er terug naartoe te gaan. Het grootste geluk is gelegen in het schouwen van die zuivere vormen (visio Dei) die op hun beurt in het aangezicht blikken van de idee van het AL.In deze wereld kunnen we maar enkel trachten dit schouwen te benaderen door het intelligibele dat ons een inzicht verschaft.Dit is al een beginsel zegt Plato maar nog geen filo-soof want hij beseft dat dit een eeuwig streven uitmaakt en ondanks het onbereikbare zich zal blijven inzetten voor de wijsheid

3. Ethische kijk. Het kan niet anders dat Plato’s gedachten deels zullen aansluiten bij Socrates en door zijn ideeënleer zullen worden verantwoord. Ger Goede is dan ook bij hem een idee,die dus werkelijk bestaat in de werkelijke wereld van de ideeën. Daarenboven stelt hij het Goede gelijk aan het “AL” of de hoogste idee.3.1. De mens gaat voortdurend op zoek naar geluk in zijn handelen:

Page 59: Inleiding op de filosofie deel I

De goden zijn volmaaktere wezens en bezitten dus een vorm van geluk op meer volmaakte wijze. Mensen daarentegen blijven streven in al hun handelen naar dat geluk, aangedreven door iets dynamisch , wat bestendig aanwezig is en wat de Grieken eroos noemen. Het si datgenen wat de mens buiten zichzelf drijft in een voortdurende poging om zich uit zichzelf te verheffen : een eeuwige toestand te bereiken , niet gebonden aan plaats tijd of ruimte: de extatische mens (cfr infra).

3.2 Het absoluut goede is zelf niet bereikbaar:

Daarom streeft de mens dit na in afgeleide dingen, of zaken waarvan hij meent dat ze dit goede benaderen. Waar wat zijn de criteria die bepalen wat dit goede kan zijn?Net zoals bij Socrates zijn deze niet te vinden in het genot, of in een algemene opvatting van wat goed is en noch minder in een praktische kennis (wetenschappelijke entheoretische). Plato kan moeilijk een “subjectieve” meningaanvaarden daar het Goede bij hem een werkelijk bestaand object uitmaakt in de intelligibele wereld of iets dat op zich staat en zo is. Daarvoor moet men een ware inzicht verkrijgen in dat Goede , wat dan deugd wordt genoemd. Het verschil met Socrates is gelegen in het feit dat het Goede werkelijk bestaat en hij dit bestaan radicaal doortrekt tot een transcendente (alles overstijgende) ideewaarvan we enkel een beeld kunnen hebben met de zogehetentweede zeereis of de mensen die de grot verlaten en rechtstreeks de zon niet kunnen aanschouwen op het gevaar af blind te worden . (cfr Visio Dei in de middeleeuwen of nog het aanschouwen van Jahwe door Mozes) 3.3 Het belang van de politiek:Net zoals Socrates hecht Plato veel belang aan de

politieke leiding en de maatschappelijke structuur, die een invloed uitoefent op haar burgers en op ndie manier een leidraad uitmaakt naar een gelukkig leven. Hij doet dat via zijn werken “De Wetten” en “De Staat”.

a) De Staat:In dit werk staat de rechtvaardigheid centraal in gans het maatschappelijk bestel. Rechtvaardigheid is bij Plato een werkelijk bestaande idee die maar kan worden bereikt door de deugd of te streven naar inzicht louteren allee lijk omwille van de deugd.De politieke macht moet dan ook in handen zijn van iemand die permanent

Page 60: Inleiding op de filosofie deel I

gelijkaardige instelling nastreeft: zo iemand is een filo –soof : een vriend van de wijsheid. Daarnaast wijst Plato op de gevaren wan iemand die de deugd nastreeft om terzelfdertijd macht te verkrijgen en aanzien , zal na verloop van tijd in de verleiding komen om belangrijke posten toe te vertrouwen aan gelijkgezinden : vriendjespolitiek. De Grieken noemen dat een “timocratie” (timè= postje). Indien dan dezelfde leider zich nog eens gaat afkeren van een ascetische levenswijze en ten prooi valt van allerlei uitspattingen en daarboven nog eens door zijn macht eenvermogen wil opbouwen kan hij dit slechts waarmaken metde hulp van anderen die hem gunstig gezind zijn (dezelfde levensbeschouwing hebben evenals hetzelfde doel voor ogen). De macht is dan in handen van enkele rijken of wat men een oligarchie noemt .Dit zal zijn gevolgen hebben voor de verhouding van de burgers onderling door grote tegenstellingen die ontstaan tussen rijken en armen wat uiteindelijk zal ontaarden in een heftige strijd waarbij de mening van het volk of de democratie het pleit zaal beslechten. Plato was evenals Socrates fel gekant tegen de democratie die eenbestendig gevaar betekent voor chaos en populisme. Tegen deze chaos zal opnieuw worden gereageerd en zal een tiran de touwtjes in handen nemen (cfr Duitsland inde jaren dertig). Deze tiran moet voortdurend de volksgunst bezitten en anderzijds optreden tegen mogelijke belagers van zijn heerschappij totdat hijzelfwordt weggejaagd, gedood of het droeve lot van de slaven moet delen. In dit werk komt het inzicht van Plato qua machtsverhoudingen in een gemeenschap duidelijk tot uiting.

b) De Wetten:Is een zeer uitgebreide dialoog mat allerhande praktische toepassing en uitwerkingen van verschillendestaatsvormen. Het bezit minder diepgang en houdt zich bezig met meer concrete aangelegenheden zoals de opvoeding, het privé-bezit, de familie tegenover de staat…

Het is opmerkelijk dat Socrates noch Plato en ook niet Aristoteles in hun moraalfilosofie zich inlaten met het

Page 61: Inleiding op de filosofie deel I

lot van de slavernij. In al hun streven naar rechtvaardigheid en deugd wordt omzeggens met geen woord gerept over deze trieste aangelegenheid. Alleen de sofisten wezen openlijk op de onrechtvaardigheid ervan en het zal duren tot de stoïcijnen en het christendom die de slavernij oorspronkelijk publiekelijk afkeurden.

2.3.5. Aristoteles

a) Leven en werkAristoteles, de laatste in de rij van de meest bekende Griekse filosofen en Plato’s grootste leerling maar ook geduchte tegenspeler, werd geboren in 384 VC te Stragira. Stragira is gelegen in het vroegere Thracië in het noorden van Griekenland.Hij stamde af van een belangrijke artsenfamilie en reisde op zijn twintigste naar Athene waar hij Plato ontmoet en kennis maakt met de platonische Academie (cfr supra)..Na de dood van Plato vertrok hij naar Assus (Assos) gelegen in Turkije en verbleef er bij een medeleerling Hannias die daar stadhouder was, volgens andere bronnen dictator. Hij huwde met diens aangenomen dochter Pythias doch deze kwam te overlijden. Ondertussen veranderde het politieke leven in Griekenland grondig. Van polissen en onafhankelijke staatjes werd een overgang gemaakt naar grotere vorstendommen (cfr in de middeleeuwen van de feodale staten opnieuw naar koningrijken). In Griekenland trad de overheersing van Macedonië naar voren met Philippus van Macedonië. Dus ook Athene kwam onder zijn bestuur te staan. Deze koning drong bij Aristoteles aan om zijnzoon Alexander de nodige vorming bij te brengen. Aristoteles aanvaardde het voorstel doch deze Alexander (later Alexander deGrote) was een eigengereide jongeman (iemand waarop je moeilijkvat kunt krijgen) toch steunde deze ook later Aristoteles financieel en ook qua wetenschap (in die zin dat Aristoteles tijdens het schrijven van zijn natuurkunde vanwege Alexander allerhande gedroogde planten ontving). De geschiedenis leert ons dat Alexander tal van veroveringstochten ondernam. De Atheners hadden het zo niet begrepen op hem (waren niet akkoord

Page 62: Inleiding op de filosofie deel I

met diens ideeën en acties evenals met zijn dictatuur). Toen Aristoteles terugkeerde naar Athene en er zijn eigen school hetLykeion (Lyceum) oprichtte kwam hij in ongenade van Alexander terwijl de Atheners in hem een soort verrader zagen en hem evenals Socrates voor Goddeloosheid aanklaagden. Aristoteles vluchtte echter en stierf eenzaam en verlaten in 322VC.

Zijn omvangrijke werken kunnen als volgt worden weergegeven:

1 de logica: werk over denken en bewijsvoering(ook Organon genoemd wat letterlijk betekent een werktuig of instrument)

2 Geschriften over de natuurwetenschappen (liefst 8 boekdelen):wat wij fysica noemen met tevens de biologie (levende wezens)

3 Geschriften over de metafysica: door de filosoof als zijn voornaamste werk beschouwd en waarover we al gesproken hebben

4 De Nicomachische ethiek: moraalfilosofie uitgegeven door zijnzoon Nicomachus

5 Over de politiek: eveneens 8 boekdelen

6 Geschriften over de letterkunde en de redenaarskunst.

Een indrukwekkende bibliografie (geschreven werken van een persoon)

b) Zijn leerAristoteles zijn filosofie, wordt dynamisch genoemd ook hylemorfisch, de leer van de onbewogen beweger of nog de entelecheia of nog die van de doeloorzaak (het typisch denkpatroon voor de Oudheid). Weer wordt de student overrompelden om de oren geslagen met heel wat vreemde en technisch ogenschijnlijke geleerde termen of woorden. Maar laat ons stapje voor stapje gaan en heel wat interessante dingen ontdekken op onze verkenningstocht. Dus geen paniek we nemen onze hersenen mee en veel adempauzes voor onze tocht. Bekijk het als een uitstapje bijvoorbeeld naar Bobejaanland.

Page 63: Inleiding op de filosofie deel I

Aristoteles had heel wat bemerkingen en opmerkingen aangaande de theorie van zijn leermeester Plato. Zo spreekt Plato eigenlijk van twee werelden: die van de schijn, van de veelheid, van de veranderingen en dus van het worden, naast eenwereld die de echte is of de ideeënwereld, waar de vormen op zich staan en onveranderlijk blijven of anders uitgedrukt eigenlijk de wereld van het zijn. Zo kan Plato ook een realist worden genoemd die zelfs het bestaan van twee werelden aanvaardt. Anders bekeken is er dus een intelligibele wereld (zuiver geest en intellect) en de stoffelijke wereld die hij dan weer als dualist verklaart in het onderscheid tussen de ziel en het stoffelijke. Aristoteles gooit de idee van twee werelden overboord: er is maar één werkelijkheid stelt hij waarin zowel het worden als het zijn is vervat. Die werkelijkheid ( ook Aristoteles is dus in feite een realist omdat hij het bestaan van die werkelijkheid met zijn eigen wetten, aanneemt) bestaat uit allerlei dingen of zijnden maar er valt op dat die zijnden voortdurend veranderen. Bijvoorbeeldwe planten een boom en we zien die boom groeien, vruchten dragen, zijn bladeren verliezen in de winter en bloemen in de lente totdat de boom na zo vele jaren verdort en verdroogt met als gevolg dat hij bij de eerste sterke wind omverwaait, het hout vermolmt, rot en tenslotte verdwijnt: de eindigheid. Als we dit even analyseren hadden we dus een boom, een levend zijnde, dat dus was( zijn) maar die permanent (=voortdurend, blijvend) veranderde (worden). Hoe komt dat, vraagt hij zich afen in hoeverre kunnen we dat weten of kennen. Indien we het bijbomen houden onderscheiden we notenbomen (boompje groot, baasjedood), dennenbomen, beuken, eikenbomen, palmbomen (heerlijk wuivend aan verre witte stranden), magnoliabomen, kerselaars kortom een zeer grote variëteit. Welnu, Aristoteles gaat die zijnden beschouwen vanuit die twee perspectieven (standpunt vanwaaruit men iets bekijkt) en besluit dan : langs de ene kant hebben we iets statisch (= iets dat blijft of niet in beweging is, we bekijken de boom zoals hij nu is) en anderzijds hebben we iets dynamisch (= dat beweegt of verandert, de boom zoals die verandert of wordt).

Page 64: Inleiding op de filosofie deel I

Laat ons nu eerst het statische bekijken dus een statisch zijnde of de boom zoals hij nu, hic et nunc is. Hierbij moeten we de terminologie zoals die werd gebezigd bij Plato (vormen, het stoffelijke etc.) volledig uit ons hoofd zetten om iedere verwarring te voorkomen. We kunnen nu al stellen dat we tenminste begrijpen waarom de filosofie van Aristoteles dynamisch is. Maar we gaan verder in op dat statische. Onze boom is samengesteld uit materie en vorm. Aristoteles gebruikt die begrippen niet zoals wij het zouden aanvoelen. We nemen in deze Kempen een dennenboom voor ogen. De materie is eigenlijk een substraat (sub-straat; sub betekent letterlijk onder, straat komt van stratos wat vlak betekent, in dit verband denkmaar aan een straat;dus iets dat onder het vlak of de oppervlakte steekt) . Het is dus een soort van fundament, door Aristoteles drager of het “hypokeimenon” genoemd. Het is dus een onderliggende drager die voor de mens verborgen is. Maar wat doet zij en wat draagt zij? Zij draagt de vorm van het zijnde en de individuele (particuliere)kwaliteiten van het zijnde.

Laat ons terugkeren naar de den:

We zien iets groens, met sprieten of stekels, die vastzitten opstokken (korte en lange),die op hun beurt vastzitten aan een dikke stok, die op zijn beurt bovenaan dunner is en naar onder toe dikker, onderaan gaat hij de grond in waardoor hij blijft staan. Al deze zaken maken de eigenschappen uit van dat groen iets. Het is nu al duidelijk dat met materie hier niet bijvoorbeeld hout, ijzer, aluminium of andere grondstof wordt bedoeld zoals in ons dagelijks woordgebruik. Maar we zijn er nog niet. Nu moet ik beroep doen op uw bijzondere aandacht en concentratievermogen wil men de “hylé”(Grieks voor materie) tenvolle begrijpen. Ik heb een opsomming gemaakt, ik kan niet anders dan daarvoor woorden te gebruiken. Maar materie is de drager van dat groene dat zich leent opdat bij mij de indruk van dat groene ontstaat, het is dus het groene (in al zijn

Page 65: Inleiding op de filosofie deel I

schakeringen) zelf niet maar het is de drager ervan. De naaldenvan de boom zijn al vormen van iets dat de naalden levert. Woorden zijn al namen en namen zijn al vormen van iets. Hier kunnen we spreken over veelheden die al in de vorm zijn gegevenof waardoor er zulke vormen ontstaan. De materie zelf , het onderliggende kan niet worden verwoord, toont zich niet maar leent zich aan de vorm. Er is dus daarover geen menselijke kennis mogelijk. Zij is wel verantwoordelijk voor de veelheid en de accidenten (Aristoteles bedoelt hiermee de eigenschappen)maar daarmee kunnen we die veelheid niet rangschikken laat staan benoemen.

We stappen nu over naar de vorm zelf. Het is dank zij de vorm van het zijnde dat we er kenbare elementen uit , die voor ons duistere veelheid van de materie is, kunnen abstraheren (eruit halen, komen tot een eenheid, grotere eenheden etc. Hierdoor kunnen we de wezenheid of de essentie dus het eigenlijke van het zijnde halen. De vorm is dus het blijvende dat het ding of zijnde kenmerkt. Terug naar onze boom of liever ons zijnde. Onszijnde is een boom. Het heeft de vorm van een boom.(eenheid). De substantie van een boom is hout (eenheid van eigenschap). Hier hebben we te maken met een dennenboom (eenheid van de species of de soort). Het gaat om een Noorse den (eenheid van een subsoort).Deze den heeft als bladeren dennennaalden (eenheid van een soort van bladeren). Hij heeft een stam en takken (eenheid van twee eigenschappen). De stam zit met zijn wortels (eenheid van eigenschap en een deel-eenheid van een boom) in de grond. Met de vorm (in het Grieks “morphè) kan ik de watheid van een zijnde kennen. Vandaar de benaming Hylemorfisme (hyle =materie;morphè=vorm). De kennis ligt dus inde vorm.

Addendum en mogelijk corrigendum:

Bij het herlezen van vorig hoofdstuk moet ik vaststellen dat deverklaringen enerzijds op zich niet onmiddellijk de verhoopte klaarheid en duidelijkheid bieden en anderzijds, bij een zweem

Page 66: Inleiding op de filosofie deel I

van iedere verwarring, leiden tot verkeerde inzichten. Vandaar dat ik besloten heb dit statisch aspect vanuit een ander perspectief te benaderen waardoor eveneens de verschillen met Plato worden benadrukt. We zullen deze stof bekijken vanuit hetkenprobleem zelf waarbij vooral het gematigd empirisme en realisme van Aristoteles zal blijken. 1° Het verschil qua waarheid met Plato:Voor Plato is de waarheid gelegen in het schouwen van de volmaakte ideeën : ze kunnen maar volmaakt zijn indien ze niet beperkt worden door uiterlijke vormen, die we zintuiglijk kunnen waarnemen, dus ze overstijgen dit zintuiglijke. Het zintuiglijke is de materiële werkelijkheid zoals we die ontmoeten. Daarin verschijnen weliswaar de ideeën maar niet in hun volheid dus ook nooit in hun volle essentie (met essentie komt ven het werkwoord esse, Latijn wat zijn betekent, wordt hier bedoeld het zijn zelf of het meest wezenlijke van iets zonder hetwelk iets niet kan zijn) , het zijn maar afgietsels, verschijningsvormen en nooit in hun eigenheid te aanschouwen: dit kan enkel in hun wereld of de wereld van het volmaakte. Laat ons dit even illustreren. Er is een man die geen onderscheid maakt in zijn oordeel over rijk en arm. Alleenlaat hij zich leiden door de rechtvaardigheid, hij is wat men kan noemen een rechtvaardig man : maar is hij dan de rechtvaardigheid, neen want deze is volmaakt daarenboven barmhartigheid is dat ook geen vorm van rechtvaardigheid? De rechtvaardigheid zelf bestaat op zich als idee in de wereld van de ideeën, volgens Plato. Een ander voorbeeld : de bank is wit noemt een eigenschap van die bank met name dat ze wit is. De tafel is ook wit en vertoont dus dezelfde eigenschap, maar witheid zelf in zijn zuivere vorm in zijn idee is niet waarneembaar, wel onvolmaakt als immateriële eigenschap bij de dingen, dus moet ze volgens Plato ook echt bestaan. Neen antwoordt Aristoteles, precies omdat we ze kunnen waarnemen bijverschillende dingen betekent dit nog niet dat ze echt bestaan.Ze zijn ons zo gegeven door de dingen zelf en zijn blijvend metdat ding verbonden. Ze bevinden er niet buiten of zijn niet transcendent (ontstijgend) maar zijn in de dingen aanwezig of immanent (ingegeven, blijvend in iets). Er is hier geen enkele redenen om de materiële wereld te “ont-stoffelijken” of er een geestelijke wereld van te maken die dan zou echt bestaan naast de wereld van het stoffelijke of wat wij waarnemen. Waar is dande waarheid gelegen? Volgens Plato alleszins niet in deze

Page 67: Inleiding op de filosofie deel I

schijnwereld van stoffelijke dingen of substanties. Weer een moeilijk begrip dat de ene keer zus en de andere keer zo wordt gebruikt. U hebt al gemerkt dat in de filosofie het woordgebruik een belangrijke plaats inneemt: de taal moet duidelijk zijn opdat we iets kunnen begrijpen en inzicht verwerven maar dit is nog niet alles want hetzelfde woord kan bij een filosoof anders worden opgevat dan bij een andere wat allerminst de transparantie (doorzicht) ten goede komt. Substantie is een gelijkaardig woord. Ik vraag nu van de lezerveel geduld om dit even door te nemen en niet weg te leggen , geloof me het zal hem zeker ten goede komen. Sub-stantie komt van het Latijnse substantia denk maar aan substantief of het vroegere zelfstandig naamwoord. Het is iets dat op zich staat en staat betekent een vorm van zijn eigenlijk: het is een zijn op zich of een ding dat zich in een bepaald zijn bevindt . Zelfstandig duidt dus hier op een vaste “staat” waar het niet buiten komt. Een voorbeeld maakt dit duidelijk: neem nu een hond, een hond is een substantie die dus samenvalt met de staatwaarin hij zich bevindt of het hond-zijn. Hij is van niets afhankelijk om hond te blijven, hij heeft de zekerheid dat hij een hond blijft en niet bijvoorbeeld plots een kat gaat worden.(Alleen een mens kan zich inbeelden dat hij een tijger wordt bijvoorbeeld, maar gewoonlijk eindigen dergelijke individuen inéén of andere instelling, wat niet wegneemt dat onze hond in zijn baas een hond kan zien als leider van een roedel= een hondenfamilie zoals bij de wolven). Deze zelfstandigheid heeft geen betrekking op een soort van losgemaakt zijn in die zin dathet zijnde op zich kan staan. Een hond wordt geboren, na verwekt te zijn door zijn “ouders” die op hun beurt verwekt zijn en afstammen van een primaire soort m.a.w. zijn bestaan isingeschreven in de natuur met zijn antecedenten (ante= voor, cedere= gaan dus met al zijn voorgaanden of geschiedenis of nogfysische en geestelijke ontwikkelingen). Dus substantie duidt dus hier op een in werkelijkheid zelfstandig bestaan van iets: boom, kat, …Uiteraard kan die substantie binnen zichzelf veranderen, onze hond was eerst een puppy, daarna een jonge speelse hond, daarna een krachtig volwassen hond wat zich niet alleen uit in lengte en gewicht maar ook in zijn conditie qua vermogen zoals het zien, het horen, de reukzin. Daarnaast bezithij ook zijn eigen particulariteiten afhankelijk van zijn soort(species denk maar aan specimen) . Nu staat substantie tegenover of in verhouding tot een accident of algemeen

Page 68: Inleiding op de filosofie deel I

accidenten. Dit heeft niets te maken met wat wij in de omgangstaal “ongelukken” noemen. Accidenten zijn eigenlijk toevallige eigenschappen. Hoe moet ik nu het woord toevallig gaan beschouwen. Het zijn wat men noemt “toe-vallen, dus een toebedeling” aan de substantie en die eventueel kunnen veranderen, het zijn dus toevallige eigenschappen (die dus veranderlijk kunnen zijn) en mede een substantie “inkleuren of een soort van particulariteit verschaffen” zonder dat zij eigenlijk die substantie raken. Een klassiek voorbeeld dat aangehaald wordt is die van een pen waarbij het niets uitmaakt of ze met rode of blauwe inkt schrijft. (Nu over subjecten en attributen gaan we voorlopig zwijgen).Terug naar Aristoteles!Plato zegt dus er bestaat een onstoffelijke essentie (een echtewezensechtheid) zoals witheid, rechtvaardigheid etc. van de stoffelijke substantie of de werkelijkheid zoals we die waarnemen in zijn veelheid. Er bestaan geen twee werelden zegt Aristoteles , dank zij het woord kunnen we de dingen uitzeggen in al hun kenmerken en precies daarin is de waarheid gelegen. Maar we zijn er lang nog niet.2° Waaruit bestaan nu de dingen:Zoals we reeds gezien hebben bestaat het ding (ta onta) uit eensamenstelling tussen materie of stof en de vorm. De stof noemt Aristoteles het substraat zoals hiervoor omschreven de hylè)Nu kan ik de stof als stof niet kennen want het is amorf wat zoveel betekent dat het geen vorm heeft en ons dan ook niet kanverschijnen. Daarom spreekt Aristoteles altijd over dit ding ofdat ding zoals het is . Het ding en alle dingen van de wereld verschijnen mij onder een bepaalde vorm. Het verschijnsel of het fenomeen is altijd een samengaan van stof en vorm. Een stofzonder vorm heeft geen bezieling en hoort niet thuis in deze wereld, ik kan het evenmin waarnemen laat staan kennen. Terug naar ons voorbeeld onze hond. Veronderstel nu eens (want eigenlijk kan ik dat niet eens veronderstellen) dat die hond geen vorm heeft. Hoe kan ik dan weten dat dit dan een hond is want ik zie niets : iets is altijd afgebakend of ingebed. Ik ganu de woorden van Aristoteles zelf citeren uit zijn werk Metaphysica deel IV: “ Zeggen dat wat is niet is of dat wat welis, dat is een vergissing of leugen, maar zeggen dat wat is is en wat niet is niet is, dat is de waarheid. Zodoende zal hij die zegt dat iets is of dat het niet is, de waarheid spreken ofzich vergissen.”

Page 69: Inleiding op de filosofie deel I

3°Maar wat doen dan die Vormen?De vorm maakt iets tot wat het is. Het maakt een hond tot een hond. Het maakt dus het wezen uit van een hond. Een hond moet dus voldoen aan een aantal wezenlijke eigenschappen vooraleer wij kunnen spreken over een hond en hem alsdusdanig kunnen kennen. Maar Aristoteles besefte heel goed dat die wezenlijke eigenschappen op zich niet onveranderd bleven en precies door hun veranderingen ook de substantie waarop ze betrekking hebbenveranderen doch altijd binnen de marge van zijn bepaaldheid of het hond-zijn. Het is precies door die vormen dat we de dingen kunnen waarnemen in hun veelheid . De fenomenen doen zich ons voor in veelheid en bonte verscheidenheid en afwisseling, het is een gegeven waaraan wij moeten (niet anders kunnen) dan gehoorzamen wat eigenlijk waarnemen is. Hiermede bevestigt Aristoteles de prioriteit van de waarneming, pas daarna komt het denken dat weliswaar even constitutief (opbouwend is) voor onze kennis of het echte weten. Vandaar dat Aristoteles zegt: er kan niets in het verstand zijn wat niet eerst in de ervaringwas (vergelijk eens het Engels empirisme cfr infra) . De werkelijkheid baant zich als het ware een weg (cfr Metaphysica)via deze waarnemingen en het denken moet enerzijds systematischen correct zich ontwikkelen (cfr de logica van Aristoteles of het Organon= werktuig) en anderzijds de verschijnselen niet tegenspreken (vandaar dat experimenteren voor Aristoteles uit de boze was).4° Is dat denken dan nog nodig?Denken is zich rekenschaap geven van hetgeen wij waarnemen of logon didonai . Wat is dat nu weer? Hierbij bemerk je het woordlogos en logos betekent woord, begrip, orde, samenhang…Het is eigenlijk het denken wat we hebben waargenomen of de verschijnselen omzet in begrippen waardoor we een doorzicht eninzicht kunnen verwerven op redelijk gebied. Er zijn zaken die ons niet verschijnen zoals de samenhang der dingen en die we opredelijke wijze kunnen achterhalen precies omdat de dingen of de logos van de werkelijkheid, zich redelijk opstellen en zichzelf als het ware aanbieden (hoewel ze meester blijven van de toestand) om door een redelijke taal (de logos van de rede) een licht te brengen of ons kennis kunnen bijbrengen.5° Wat is dan echte wetenschappelijke kennis:We zijn reeds ver afgedwaald van onze poging om een ruwe kennismaking te verwezenlijken met de leer van Aristoteles en verzeild geraakt in zijn meer gecompliceerde kennistheorie. We

Page 70: Inleiding op de filosofie deel I

zullen dit punt dan ook drastisch inkrimpen tot het meest noodzakelijke. Uitgangspunt van echte kennis is zowel voor Plato als Aristoteles het universele (algemeen geldende), het noodzakelijke (iets dat zo is en niet anders kan dan zo te zijn) en bijgevolg tijdloos en niet verbonden aan een bepaalde materie of afhankelijk ervan: dus immaterieel. Het zijn m.a.w. de wezensvormen die geen transcendent bestaan hebben zoals bij Plato maar eigenlijk in de verschijnselen huizen. Vraag blijft hoe kan het denken de eidos (vergelijk met idee) of het wezenlijke uit die verschijnselen halen of eruit losmaken of nog abstraheren (ab = uit of door, trahere= trekken)?Dit gebeurt in twee fasen: dematerialisering en desindividualisering.Dematerialisering geschiedt al bij de waarneming zelf waar we als het ware een foto hebben van het waargenomene en waarbij die kennis een species sensibilis wordt genoemd (sensibilis = op het vlak van sentire =voelen, waarnemen denk aan het afgeleide ervan sentiment). Voorbeeld: wij zien deze tafel en hoe ziet ze eruit : wel het is een ronde tafel , van wortelnootmet een diameter van 1,5 meter , donkerbruin en op één voet. Ikheb dus de vormen uit het fenomeen gehaald van die tafel onder mijn ogen zijnde qua afmeting, kleur, vorm, materiaal (niet materie!) . Ik heb alles eruit verwijderd zodat enkel de vormloze stoffelijkheid overblijft die niet waarneembaar is, ikheb ze bijgevolg van iedere “materie” ontdaan. De desindividualisering is een zeer belangrijke fase: hier worden de opgesomde kenmerken over boord gegooid tot ik datgenenog overhoud wat een tafel tot tafel maakt afgezien van deze tafel wat dan een universeel (geldt voor alle tafels hic et nunc, maar ook uit het verleden en de toekomst) kenbeeld is van DE TAFEL. We hebben hier te maken met een species intelligibilis of wezensbegrip dus begrip. Indien we nu over een tafel spreken hoeft er zelfs geen concrete tafel aanwezig zijn en bedoelen we ook niet langer meer die ronde tafel, met een diameter van zoveel etc. Er is eindelijk licht tot stand gekomen.Maar het mes snijdt langs twee kanten: ik weet ook wat rond is,wat een diameter is, eventueel wat hoogte is, wat wortelnoot isdus soortbesef dat ik ook als begrippen kan toepassen zonder dat deze blijken uit aanwezige verschijnselen.Voor het tot stand komen van dit licht zijn er drie voorwaardennodig een object dat dit inzicht in zich heeft dus hetgeen

Page 71: Inleiding op de filosofie deel I

intrinsiek inzichtelijk is, een subject dat kan denken dus de actuele potentie bezit , begrippen kan oproepen en samenvoegen tot oordelen. In die oordelen is de plaats van de waarheid gelegen, parallel met de werkelijkheid. Nu terug naar het vervolg van onze cursus.Rondvraag : over het hylémorfistisch gedeelte.

Nu stappen we over naar het tweede aspect of perspectief van waaruit Aristoteles de werkelijkheid met het zijnde beschouwt, voornamelijk het dynamische ervan. Het woord verklaart zich alsbeweging of verandering. Iedereen beseft dat een beweging niet vanzelf gaat maar dat men energie nodig heeft om dit te verkrijgen. Vooraleer men energie verkrijgt moet je natuurlijk over iets beschikken dat energie kan leveren zeg maar een energiebron of een stof die de benodigdheden bevat om die energie op te wekken. Stelt u even voor dat u over een kruik benzine beschikt. Benzine heeft de eigenschap dat het plots en vlug kan ontbranden. Het ontbranden is niets anders dan dat diebenzine in het wilde weg wordt omgezet in energie nl. vuur dat op zich energie kan leveren. De benzine houdt dus een mogelijkheid in om energie op te wekken. In de kruik is benzinein zijn actuele toestand een vat vol energie doch nog niet opgewekt. Zo bezit volgens Aristoteles ieder zijnde over een “energeia” die al in de actualiteit (opnieuw kijken we naar de boom zoals hij actueel of nu is) aanwezig is. Aristoteles noemtdeze fase ook “actus”. Vanuit die “actus” bestaat dus de mogelijkheid of potentie (kracht) om over te gaan tot verandering of het eigenlijke dynamische, door Aristoteles “dynamis” genoemd. Keren we nu terug naar ons voorbeeld van de kruik met benzine. We laten de benzine ontbranden en er ontstaat een vuur dat ons warmte verschaft. Eenmaal de benzine opgebrand is het dan ook uit met de potentie of de kracht: alles is omgezet in energie. Natuurlijk is de mens zo slim om

Page 72: Inleiding op de filosofie deel I

dat proces zo lang mogelijk te rekken door bijvoorbeeld de benzine te gebruiken voor het ontsteken van hout dat langer brandt dan de benzine zelf of nog door ontploffingen op te wekken in een motor (rijden met de auto). Bij het zijnde is hetniet anders. Het kan maar zijn energie omzetten volgens zijn aard of zijn vorm. Het gaat dus van de ene actuele toestand over naar de andere, bij sommige soorten vlug bij anderen langzaam. Nemen we nu opnieuw de boom: ja door er voortdurend naar te kijken zullen we weinig veranderingen zien. Maar na eenjaar bijvoorbeeld zullen we een andere actuele toestand opmerken. Hiermede verklaart Aristoteles de veranderingen of het worden van het zijnde. Indien alle potentialiteit is omgezet (of energie verbruikt) in zijn actualiteit of zijn uiteindelijk bereikte actuele toestand is het doel bereikt. (doel= in het Grieks Telos)Het bereiken van dit doel is de volmaakte verwerkelijking wat het zijnde in zich had of het “entelecheia” ( telos=doel dus het volle doel te hebben bereikt)

Aristoteles bedoeld dat dit zo is bij alle zijnden! Ze streven allemaal hun doel na dat als het ware is ingebed (meegegeven inzijn beperkingen) voor al wat is: het is een uiteindelijk streven naar rust.

Het is een streven om zo volmaakt mogelijk te zijn. Onze boom wil een zo goed mogelijke boom zijn: dit betekent hij wil zo goed mogelijk zijn functie opnemen in het kader van de natuur. Hetzelfde geldt voor de mens.

Klasdebat over de volmaaktheid.

Kennis was dus voor Aristoteles niet alleen de watheid van de dingen omschrijven zoals we hebben gezien bij de vorm of de eenheid zoeken maar ook ver-antwoording afleggen met de rede van het waarom der dingen. Dit waarom hangt dus samen met hun doel en de aanwezige mogelijkheden. Dit doel veronderstelt dus

Page 73: Inleiding op de filosofie deel I

ook een functie: iets dient tot iets! Niet alleen een individuele functie zoals de bladeren dienen om de boom de levensadem te verschaffen (overdag koolstof met uitademing van zuurstof en bij nacht omgekeerd) maar tezelfdertijd houden de bomen of het groen samen met de oceanen het zuurstofgehalte in stand wat op zijn beurt dient voor de andere wezens. Aristoteles zelf haalt het voorbeeld aan van de vogels. Een vogel met takjes in zijn bek verandert van actualiteit. Hij gaat een nest bouwen in overeenstemming met zijn mogelijkheid. Hij zorgt voor het verder bestaan van zijn soort en onbewust doet hij zelfs meer. Hij eet van de vruchten in zijn omgeving en door de afscheiding ervan zullen onverteerde vruchten opschieten als nieuwe bomen, die dan vruchten zullen dragen voor het nageslacht. Zo ziet ge maar dat Aristoteles de natuur begrijpt als één geheel ook vanuit de functie wat Hegel inspireerde voor zijn citaat: ”Die Wahrheit ist das Ganze” Dewaarheid is de totaliteit.

(debat: bestaat er in de natuur harmonie en kan de mens ingrijpen om die harmonie te verstevigen)

Nog een laatste inspanning nu we zijn aanbeland bij de onbewogen beweger.

Maar wat brengt eigenlijk de dingen tot beweging. Alles wat we zien verandert van actualiteit door een streven naar iets. Naarde volmaaktheid. Alles doet dat op zijn eigen onvolmaakt niveau. Neem nu de mens die voor Aristoteles de top uitmaakt van de zijnden. Ook hij is opgenomen in die beweging. De volmaaktheid is tezelfdertijd de oorzaak en het doel van onze veranderingen. Kortweg wordt dit bij de redenering in de Oudheid de doeloorzaak genoemd (ik wil onmiddellijk opmerken dat wij op die wijze niet meer redeneren hoewel de hedendaagse filosofie en de kwantummechanica terugkomen op dat

Page 74: Inleiding op de filosofie deel I

doelgerichte, hierop zal uitgebreid worden teruggekomen onder de rubriek eigenschappen van de filosofie).

Terugbuigend op onze redenering zouden we in een uitzichtloze kettingreactie komen: het onvolmaakte streeft naar een volmaaktheid in een ander onvolmaakte. Daarenboven hoe kan een streven vertrekken of zijn oorzaak vinden in een onvolmaakte dat dan op zijn beurt in een ander onvolmaakte zijn oorsprong heeft. Dit zou betekenen dat men nooit kan terugkeren tot een eerste oorzaak die tegelijkertijd het doel is. Wiskundig uitgedrukt hebben we alsdan te maken met de onvolledige reeks: n (kan om het even wat zijn)+ 1, dat een nieuwe n vormt waaraanmen eeuwig een 1 kan toevoegen.

Dus moet er iets aan de basis liggen, een fundament, dat in zich reeds alles bevat , een eerste Volmaaktheid en waarnaar dezijnden zich zullen richten of streven. Doel en oorzaak zijn indie Volmaaktheid begrepen.

Op basis van het voorgaande kunnen we die Volmaaktheid even vannaderbij gaan beschouwen. In dit verband wijs ik er u op dat vele filosofen Aristoteles-kenners door hun interpretatie van elkaar verschillen, zodat we ons strikt houden aan de versie van Aristoteles zelf). Het Volmaakte hoeft niet meer te veranderen of te bewegen want het is volmaakt. Het is dus een onbewogen beweger. Onbewogen begrijpen we nu al in de context maar wat komt dat woord beweger erbij doen. Hij doet al de restbewegen zonder dat hijzelf beweegt door bijvoorbeeld een duw tegeven. Het andere wordt door hem gelokt of voelt zich tot hem aangetrokken. En hoe gebeurt dat dan? Wat is die aantrekkingskracht? Deze bestaat uit de liefde of het beminnelijke voor het volmaakte. Dus alle zijnden verlangen (liefdesverlangen) naar het Volmaakte.

Dit volmaakte is dus noodzakelijk de ontbrekende Eerste Act. Het heeft of kent geen potentialiteit meer want dan zou het niet volmaakt zijn .Het heeft een volmaakte vorm , het staat op

Page 75: Inleiding op de filosofie deel I

zich zonder ook maar enige afhankelijkheid van iets anders en wordt evenmin begrensd door materie. Het is wat het is volledigsamenvallend met zichzelf zonder dat er nog een verwezenlijkingmoet plaatsvinden. Het vindt zijn oorsprong in zichzelf dus Vorm zonder materie en noodzakelijkerwijze Geest zonder lichaam. Zoiets zegt Aristoteles is een Goddelijk denken of de zuivere “nous”in het Grieks. Alle zijnden hebben dus deel aan dit denken . Het is hier een soort van pantheïsme (alles is onderling verbonden samen met een Godheid) Deze leer heeft een zeer grote invloed gehad op Kant, op Thomas van Aquino die daarop zijn Godsbewijs heeft gebouwd alsmede op Hegel.

De hoogste activiteit is dan ook volgens Aristoteles de denkactiviteit en het hoogste geluk is gelegen in het denken.

Nu andere filosofen beweren dat die onbewogen beweger of het Goddelijk denken in zijn volmaaktheid geenszins het besef heeftvan degenen die hem beminnen of naar hem toe bewegen. Anderen zien in hem het zuivere naakte zijn dat alles omvat ergo de wording hem volledig vreemd is en uitsluitend kennis heeft over zichzelf.

Debat: wat is uw gedacht in deze aangelegenheid en vergelijk eens met de christelijke leer.

Nog een addendum vooral dan in vergelijking met Plato wat de ziel aangaat. Aristoteles beweert dat de levende wezens weliswaar een ziel hebben. Hij deelt echter die levende wezens in categorieën: planten,dieren en mensen. De plant heeft een ziel waarvan de functie vooral bestaat uit het verzamelen van voeding en vocht. Het dier heeft een ziel met twee functies: enerzijds om voeding tot zich te nemen en anderzijds om zich teverplaatsen, voort te planten en op die manier op efficiënte wijze te kunnen overleven. De mens heeft een ziel met drie functies: zoals het dier maar dan ook om zijn verstand, zijn ratio en gevoelens tot ontwikkeling te laten komen. Bemerk dat bij Aristoteles de ziel in functie stond van soortbehoud. De

Page 76: Inleiding op de filosofie deel I

ziel is echter sterfelijk samen met het lichaam. Het lichaam isdus doordrongen van de ziel. In casu is er dus geen sprake van een dualisme zoals bij Plato.

Debat over Theïsme, Deïsme, Agnosticisme en Atheïsme: een eerder voorbijgestreefde indeling van de filosofie.

Het verder verloop van de antieke filosofie, samen met de opkomst van het christendom zal ondetr het tweede hoofdstuk worden besproken waarbij zij het dan zeer summier eveneens de wijsgerige stelsels van de middeleeuwen worden aangehaald.

Punt 3= onbestaande

4. Wat is dat filosofie (beoordeling naargelang zijneigenschappen)

Uit de ruime inleiding en bespreking van de voornaamste filosofen uit de oudheid, hebben we reeds impliciet (onrechtstreeks, niet uitdrukkelijk) een aantal eigenschappen aangehaald zodat deze rubriek eerder beperkter kan worden.

Anderzijds wordt de aandacht gevestigd op het feit dat bij de bespreking van de eigenschappen, we ons niet houden tot een bepaalde periode, integendeel we geven een overzicht die tevensgeldt voor de filosofie van vandaag. Sommige passages zullen worden geïllustreerd met filosofische stelsels van hedendaagse en moderne filosofen.

4.1. De filosofie is een reflectie die radicaal kritisch wil zijn:

4.1.1. Een Reflectie

Page 77: Inleiding op de filosofie deel I

Deze rubriek is nogal uitgebreid omdat ze belangrijk is en het meest essentiële van de filosofie bevat.

Reflectie komt van het Latijn re-flecteren; het voorzetsel “re”betekent terug bijvoorbeeld het Franse woord retourner of terugkeren; flecteren betekent buigen , vandaar de benaming flexibel of iets dat buigzaam is, in figuurlijke zin wordt het aangewend als spiegelen; dus in onze context indien je het tweesamenvoegt, betekent het een terugbuigen of een teruggrijpen naar iets. Het terugbuigen over iets, is iets dat we opnieuw inogenschouw nemen zeg maar gaan nadenken zoals we hiervoor hebben omschreven.

a) Wat is dat iets waarover we ons terugbuigen of gaan nadenken?

Dat iets is altijd een geïnterpreteerde ervaring, opnieuw een moeilijke zin die zo klaar als pompwater zal worden. We hebben het al over gehad dat in de oudheid en deels in de middeleeuwenhet ik als individu weinig belang had maar dat het hoofdzakelijk de mens of de menselijke natuur de mogelijkheden verschafte om kennis op te doen. Geleidelijk aan komt het “ik” of het individu meer in het centrum te staan dit betekent dat bijvoorbeeld de Luc, de Marc, de An etc. dragers zijn van de kennis. De ik persoon ligt dan aan de grondslag van ieder kennen en weten. Als er iets gekend wordt is er een kenner en datgene wat gekend wordt. De kenner of het ik, ook subject genoemd (cfr supra) is dus het fundament met zijn eigen mogelijkheden van iets dat gekend wordt. In de latere filosofieen vooral in de hedendaagse worden vragen gesteld naar de autonomie (= zelfstandig, haast onafhankelijk) van dat ik .

Debat over het ik: is het ik werkelijk het zelfstandig individu?

Page 78: Inleiding op de filosofie deel I

Het ik komt dan minder in het centrum, in die zin dat het ik opzijn beurt is gevormd is door de onmiddellijke omgeving (ouders, hun financiële middelen, hun economische omgeving), deopvoeding (de school, de leraren…), de werkomgeving, de plaats in de maatschappij, die maatschappij zelf, het internationaal aspect, de cultuur in brede zin, de religie en noem maar op. John Eccles, een Australiër die echter in Zwitserland verbleef en een vermaard neuro-fysioloog (= geneesheer specialist, niet te verwarren met een neuropsychiater) en die zelfs in 1963 een Nobelprijs kreeg voor zijn bijdrage over de medicijnen, gaat zelfs nog een stap verder met te beweren dat het “ik” een illusie is gecreëerd door de hersenen. Voor wie het mocht interesseren vernoem ik twee belangrijke werken waarin hij dezetheorie uiteenzet en beargumenteert:

1977: The self and its brains (geschreven met de wetenschapsfilosoof Karl Popper)

1989 Evolution of the brain: creation of the self.

Maar laat ons het maar houden bij de kenner of het ik of nog het subject.

Dus dat iets waarover we ons buigen of onder de loep nemen moetdus door ons gekend zijn of wat ik heb genoemd een geïnterpreteerde ervaring of iets dat voorafgaat, iets dat we kennen.

b) Hoe doen we die kennis op of een overzicht van het kenproces

Ook hier verschillen de filosofen zeer sterk van mening. De mens beschikt over verschillende instrumenten om kennis op te doen, te ordenen, te onthouden en aan te wenden. Kant heeft daar een totaal onderzoek naar gesteld wat heel veel reacties heeft uitgelokt.(cfr infra)

Page 79: Inleiding op de filosofie deel I

Zo beschikt de mens over zintuigen, hersenen die nog verder kunnen worden onderverdeeld, reflexen, directe reacties van hetlichaam…, waar we een intense samenwerking vaststellen, gemakkelijkheidhalve noem ik dit de stoffelijke of materiële middelen. Uit deze middelen ontstaan op zijn beurt nieuwe instrumenten die dan ook niet zo stoffelijk zijn maar eerder als geestelijk kunnen worden gerangschikt. Deze elementen zijn bijvoorbeeld de taal (in al zijn vormen: verbaal (uitgesproken woorden), de lichaamstaal enz.

Proef leg uw hand op de bank en verklaar eens wat ge voelt= toepassing van de tastzin.

Nu moet eerst de kenner worden gevormd m.a.w. de mens ontwikkelt zich tot kenner. De allereerste voorwaarde is dat hij zichzelf kan onderscheiden van wat hij wil kennen. Dus hij moet een “ik” worden of een eenheid op zichzelf die bewust is (terdege beseft) dat hij een individu uitmaakt. Een voorbeeld zal dit verduidelijken. We kijken naar buiten en zien bijvoorbeeld een kat rondlopen. Nu kan ik maar bewust zijn van die kat zo ik mijzelf als iets anders zie dan die kat. Ik blijfik en richt mijn ogen op iets dat ik niet ben in casu de kat. Daaraan gaat een heel ontwikkelingsproces aan vooraf. We kunnendit het best verduidelijken door de ontwikkeling van de mens tenemen of van baby tot volwassene. Hierover bestaan verschillende psychiatrische theorieën waarvan de dieptepsychologie of de psychoanalyse van Sigmund Freud nog voor een gedeelte als basistheorie gehandhaafd blijft. Iedere moeder ontvangt tegenwoordig een boekje waarin de verschillendestadia (tijdstippen in de ontwikkeling) van het kindje zijn opgenomen. Oorspronkelijk is een baby zich niet bewust van zichzelf. Hij slaapt en eet. Indien hij honger heeft toont hij dat door bijvoorbeeld een huilconcert. Het komt in contact met de moeder die hem de fles of de borst geeft en hem verzorgt. Het kindje neemt indrukken op en dit eerder amorf (vormeloos,

Page 80: Inleiding op de filosofie deel I

niet geordend).Indien het kindje wordt betrokken bij de wereld door het bijvoorbeeld uit zijn wiegje te nemen, te knuffelen, het op de arm nemen en eens een rondgang maken doorheen de woonkamer of het huis, zal het de dingen ontmoeten doorheen de ogen van de ouders. Een voorbeeld lijkt met hier gepast: ik neem het kindje op mijn arm ga door de woonkamer en herhaal op zachte toon (aanlokkelijk voor de baby) zijn naam en knip het licht aan. Ik wijs naar het aangestoken licht en de lichtknop. Ik herhaal dit een paar maal met de nodige (uiteraard simplistische woordjes) en ik trek aldus de aandacht van de baby. Na een aantal dagen legt het kind zelfs het verband tussen de drukknop en het licht terwijl het een stamelend geluid van bewondering en bevestiging uit. Het kind heeft het licht ontmoet. Een ander voorbeeld is dat een kind voorwerpen graag betast, grijpt en naar de mond brengt. Bij gevaarlijke voorwerpen zullen we ingrijpen op een iets luidere toon waaruitafkeuring klinkt. Ook die indruk wordt door het kind opgeslagen. De baby werpt graag voorwerpen van zich weg en maakt er zich graag meester over: het ontwikkelt langzamerhand een eenheid onderscheiden van de voorwerpen. Verantwoordelijkheid kent het nog niet zelfs al heeft het breedeen voor-bewust ik. Ik ben niet stout maar Jantje is stout geweest! De libido of het lustgevoel dat eerst op het kind zelf was gericht wordt nu uitgebreid tot andere objecten dan hemzelf doch steeds met het oog op het bemeesteren van die objecten. Later zal het deze ook op geestelijke wijze begrijpen. Ook de taalfilosoof Lacan is daarop ingegaan en combineert de taal met de groeiwijze van de mens. Nu krijgen woorden een inhoud voor het kind en samen met het geheugen zal het die woorden oproepen bij ontmoetingen en zelfs gaan hanteren bij zijn spel zonder dat het ding of object moet aanwezig zijn.

Freud schokte de wereldopinie door te stellen dat het kind al gedreven was vanuit de sexualiteit dat niets anders is dan een verdedigingsdrang of de drang om zich in stand te houden. Zo draagt het kind gans de voorgeschiedenis van de mens in zich

Page 81: Inleiding op de filosofie deel I

als species (soort) en zal het al zijn eigenheden hebben in overeenstemming met de genen of de erfelijkheid maar ook door de omgeving en ontmoeting. Het kind wordt ervan bewust dat het zijn verlangens niet altijd kan inwilligen daar het beperkt wordt door het “gezag”(bij Freud naar negentiende eeuws model vertegenwoordigd door de vader) Er speelt dus een zekere censuur (beperking volgens de gangbare normen van de maatschappij waarin ouders en kind leven). Niet alleen in het bewuste denken maar ook in het onderbewuste en zelfs het ongecontroleerde met name de droom speelt deze censuur een rol.Het is pas bij analyse van de droom dat eventueel de ware betekenis ervan kan worden blootgelegd

.

Gesprek in de les over droom de zin ervan en de herinnering ervan.

Zo zijn er dromen die blijkbaar universeel zijn bijvoorbeeld het naakt rondlopen in hoog (hiërarchisch) gezelschap. Angstdromen door wat men heeft moeten doorstaan.

Indien het kind volwassen wordt en uitgroeit tot volwaardig subject valt weliswaar de “vader figuur” weg maar wordt diens plaats ingenomen door een ruimere omgeving: werk, maatschappij van waaruit de volwassene op zijn beurt een gezin sticht. Natuurlijk kan het kind zich verzetten tegen het gezag wat op zich als normaal kan doorgaan.

Debat in de les over normaal en abnormaal.

Het kind kan als volwassene uitgroeien tot dissident van de maatschappij waarin hij leeft en zolang hij dit uit met de toegestane middelen (boeken, vergaderingen en gesprekken…) is er geen probleem. Maar het kind kan ook ieder gezag negeren omdat het niet doordringt tot zijn wezen. Het zal zich verzetten omwille van het verzet wat een ernstige weerslag

Page 82: Inleiding op de filosofie deel I

heeft naar de volwassenheid toe. Het kan zijn dat ook dit bij gewone rebellie blijft maar ook dat het alzo ieder inlevingsvermogen (ook empathie genoemd) afwezig blijft en dan bestaat de kans dat dit kan leiden tot een psychopaat. Het tegenovergestelde bestaat ook. Een kind dat gewetensvol het gezag wil erkennen en naleven tot in de puntjes toe. Indien ditzijn oorsprong vindt om zijn vader of ouders te bevredigen zal het in zijn latere leven een volledig gebrek aan zelfvertrouwentonen. Indien het omwille van het gezag zelf is dus om een soort van zelfbevrediging te vinden bij naleving ervan zal het een maniak worden (graag geziene figuren bij de werkgevers) Maar dit kan zodanig toenemen dat hij als volwassene omzeggens niet meer kan functioneren in de maatschappij en hebben we te maken met een neuroticus.

We mogen dus concluderen dat een eerste voorwaarde om tot kennis te komen een ontwikkeling inhoudt van een subject als onderscheiden van het kenobject en om tot een volwaardig subject te komen een evenwichtige intersubjectiviteit(omgang met andere subjecten of zijn medemens) van het hoogste belang is.

In dit verband mag ik u het verhaal van de meester en de slaaf vanwege Hegel niet onthouden.

Hegel omschrijft daarin de ontwikkeling van de primitieve mens tot een volwaardig subject. De mens in de natuur op zijn territorium of woongebied ontmoet verschillende objecten zoals planten, bomen, bramen en dieren. Hij onderscheidt zich van dieobjecten en bezit daardoor een objectbewustzijn: hij is er zichterdege van bewust.Hij maakt zich ook meester van deze verschillende objecten teneinde zichzelf te affirmeren(=te bevestigen, in stand te houden ,zich een bepaalde inhoud toe teeigenen, bijvoorbeeld iemand die dat schrijft ,veruitwendigt oftoont zich als schrijver, vraag blijft echter of de anderen hemerkennen als schrijver en meer bepaald als goed schrijver). Dusdie mens plukt de vruchten en eigent ze zich toe door ze op te eten. Hij baant zich een weg door de bramen, velt bomen en

Page 83: Inleiding op de filosofie deel I

gebruikt takken als een beschutting. Dieren doodt hij als prooien gebruikt hij tevens als voeding. Dus alle objecten bemeestert hij om zichzelf te ontplooien. Indien hij dat altijdmoet doen, vernietigt hij eigenlijk de objecten afhankelijk vanzijn gebruik en van wat hij wil. Men zou dit in onze huidige maatschappij kunnen vergelijken met een mIlyardair die op een bepaald moment op een berg komt met een fantastisch uitzicht ofpanorama. Hij koopt de berg, bouwt er een kast van een villa enkoopt alle gronden op die hem dat uitzicht verschaffen (dus ookwaarop hij kijkt) en trekt een prikkeldraad omheen dat domein.

Debat over dergelijke handelswijze en het bezit van de natuur, water en lucht. Huidig politiek belichten in het kader van pollutie.

Het zich veruitwendigen dus een eigen creatie tonen of het resultaat van zijn handelen als homo agens of homo faber (de werkende en ontwerpende mens) komt erop neer dat eigenlijk de berg wordt vernietigd en het uitzicht niet meer toegankelijk isvoor anderen . Daarenboven wordt op dit zeer uitgebreid domein alles zijn bezit.

Terug naar onze primitief. Toevallig kruist zijn pad een ander subject (een andere mens) en op het stuk dat hij zich had toegeëigend als zijn territorium. Onze primitief ziet die andermet dezelfde ogen zoals hij een object beschouwt. Onvermijdelijk indien die ander niet de benen neemt ontstaat ereen strijd op leven en dood. Want onze P. wil deze ook toe-eigenen. Nu kan de ander kiezen voor zijn leven en zich gewonnen geven. Dit betekent dat de ander het hoofd buigt en voortaan de slaaf is. We hebben nu een situatie van meester en slaaf. De slaaf verricht in opdracht het werk voor de meester en spreekt hem ook zo aan. Eigenlijk zegt Hegel is de slaaf vrij in die zin dat hijzelf alle behoeftes moet opgeven ten gevolge van zijn keuze tot ondergeschiktheid. Hij zal nog

Page 84: Inleiding op de filosofie deel I

vreugde ondervinden in de arbeid die hem wordt opgelegd bijvoorbeeld het bouwen van een grotere hut voor zijn meester. Hij kan fier zijn op zijn bouwsel, zijn creatie. Bekijken we nueven de meester, onze vroegere P. De meester is niet vrij van zijn behoeftes en hebzucht. Daarenboven beseft hij dat de slaafhem meester noemt omdat de slaaf nu eenmaal gedwongen is. Zijn prestige is dus afgedwongen en in werkelijkheid steunt deze niet op wat hij presteert. Vergelijk dit even met onze schrijver die zijn boek laat publiceren doch geen succes boekt maar de auteur koopt een aantal juryleden om die een prijs toekennen voor een goed boek. Neem nu dat onze man die prijs opdergelijke wijze in ontvangst kan nemen. Hijzelf en zijn omgekochte kompanen beseffen maar al te goed dat dergelijke prijs gestolen is en dat hij zich als schrijver niet heeft kunnen waarmaken of veruitwendigen.

Terug naar onze meester die op een bepaald moment gaat beseffendat de slaaf fantastisch werk verricht en hem daarvoor erkent. Het is al een eerste erkenning via de creatie van de slaaf wat de verhouding tussen beiden zal verbeteren. Nu gaat de meester nog verder en schenkt de slaaf zijn vrijheid terug. Nu pas kan hij tegen de slaaf spreken als zijn gelijke en vice versa (=omgekeerd).De meester laat hier de ander voor wat hij werkelijk is: een van hem onafhankelijk handelend subject dat hij ten volle erkent. De vroegere slaaf zal onze meester dankbaar zijn voor zijn erkenning als een volwaardig mens en beiden zijn echt vrij.

Debat: evalueer eens naar aanleiding van dit verhaal onze hedendaagse maatschappij.

Een gelijkaardige reactie komt van de hedendaagse filosoof Levinas, een Franse jood. Zijn grootste vijand is onze Westerseingesteldheid waarmee we omspringen met de ratio. Zo heeft de ratio bijgedragen tot Auschwitz!!

Page 85: Inleiding op de filosofie deel I

Rondvraag in de klas hoe dat dit te rijmen valt, is die uitspraak terecht of onterecht?

Maar onder deze rubriek geeft Levinas het voorbeeld van de Weduwe en de wees. Dezen zijn op een bepaald moment aangewezen op zichzelf en zoeken hulp bij een rijke heer. Nu kan die heer de hulp weigeren of die verschaffen. De Heer besluit hen op te nemen in zijn huis en hen te behandelen als familie. In feite of eigenlijk gezien blijft de Heer steeds afhankelijk van hun oordeel: neemt hij ze niet op wordt hij door zijn omgeving beschouwd als een asociaal iemand en loopt hij kans niet te worden gerespecteerd, neemt hij ze op wordt hij gewaardeerd.

Zo ziet je maar dat een volwaardig ik slechts tot stand komt inde ontmoeting met de dingen of het andere (L’Autre bij Levinas)en met behoud van andere subjecten. Het is pas in deze volle vrijheid dat echte erkenning kan geschieden en dat men respect zomaar niet kan toe-eigenen.

c) De verschillende manieren om kennis op te doen

Voornoemde ontmoeting met de dingen en de wereld noemen we een ervaring vanuit waar we de wereld in ogenschouw nemen. Dit laatste noemt de filosofie de perceptie: het zicht op de wereldof de wereld ervaren volgens zijn mogelijkheden.

In de Oudheid en middeleeuwen waren de zintuigen van ondergeschikt belang. Nochtans zegt Aristoteles kan er niets inons verstand zijn zonder dat er eerst een ervaring via een zintuiglijke waarneming heeft plaatsgevonden. Hoewel die waarneming niet per se dezelfde moet zijn waarover we gaan redeneren. Het zuivere verstand is betrouwbaarder en zal bijgevolg tot een juister resultaat leiden dan een gevolgtrekking uit de waarneming die veelal bedrieglijk is.

Page 86: Inleiding op de filosofie deel I

Waaruit is een redenering samengesteld? We hebben woorden die een begrip aanduiden en die op hun beurt verwijzen naar de dingen in de werkelijkheid. Die woorden voegen we samen in een oordeel, willen we iets van die dingen zeggen bijvoorbeeld het bord is groen. We kunnen oordelen met elkaar verbinden en de samenhang vinden om tot een eindoordeel te komen: dit is redeneren. Een dergelijke manier of methode om kennis op te doen en te verwerken noemt men het rationalisme. De ratio of het zuiver verstand of fysisch voorgesteld de hersenprocessen zijn hier van overwegend belang. De redenering zal eerder gesloten blijven in die zin dat men vertrekt van een algemeen gegeven, een soort zekerheid die een eigenschap (essentie )inhoudt die op haar beurt een noodzakelijkheid moet zijn. Bijvoorbeeld de cirkel is rond. Het rond zijn is dus essentieel voor de figuur van een cirkel anders konden we niet spreken van de figuur cirkel. Een gelijkaardig systeem noemen we deductie: de-ducere; ducere betekent (Latijn) leiden denken we maar aan de Duce “Mussolini”; “de” betekent omtrent, vanuit ; voegen we beiden samen dan verkrijgen we afleiden. We leiden dus van een universele (overal en altijd geldend) zekerheid iets af dat we toepassen op het te onderzoeken object. We herhalen in dit verband ons voorbeeld:

Alle mensen zijn sterfelijk.

Socrates is een mens

Dus Socrates is sterfelijk.

Een dergelijke vorm van de Aristotelische logica kan echter zeer gevaarlijk zijn. Uw uitgangspunt moet correct zijn en universele uitgangspunten liggen niet zomaar voor de hand. U ziet ook dat de waarneming hier een beperkte rol speelt tenzij dat we in casu iemand ,een mens met de naam Socrates moeten kennen. Nemen we een ander voorbeeld:

Vogels kunnen vliegen.

Een vleermuis vliegt.

Page 87: Inleiding op de filosofie deel I

Dus de vleermuis is een vogel.

Of nog een ander:

Mijn broek kan in de koffer

Ik kan in mijn broek

Dus ik kan in de koffer

Vraag waarom gaan de twee laatste voorbeelden niet op?

Nog een voorbeeld om het verschil met de werkelijkheid en de denkwereld aan te tonen:

De cirkel is rond

Volle maan is rond

De maan is dus een cirkel

Waarom is de deze onjuist doch voor welke filosoof zou ze kunnen gelden?

Opdracht: tracht nog een aantal geldige redneringen aan de hand van een deductiemethode te geven!

U zult al hebben opgemerkt dat deze methode haast een wiskundige methode is waarvoor de Grieken altijd al een grote bewondering koesterden. Ook hier vertrekt men van een zekerheidwaarvan men een andere afleidt die op haar beurt als nieuwe zekerheid kan dienen: er ontstaat een lawine of cascade (waterval). Doch wiskunde bedient zich van zeer eenvoudige symbolen, die vrij zijn of los staan van de dingen en die alleskunnen vertegenwoordigen. Ze zijn m.a.w. universeel vandaar de

Page 88: Inleiding op de filosofie deel I

benaming mathesis (mathematica) universalis waarvan Descartes (cfr infra) gretig gebruik heeft gemaakt. We zullen dit even illustreren:

1+1=2: hier leiden we af dat we één stuk nemen dat eender welk ding kan vertegenwoordigen en daaraan nog een ding toevoegen zodoende dat we in alle gevallen, hoe dikwijls we ook de proef toepassen twee stuks zullen verkrijgen. (Kant noemt dit een a-priori gegeven cfr infra: iets dat we niet achteraf vaststellen). Normaliter (normaal, doorgaans) geeft de wiskundete kennen dat we met hetzelfde ding moeten werken of geen appels met peren vergelijken. Nochtans indien we in ons voorbeeld nu eens een appel en een peer namen blijft het resultaat in casu de 2 hetzelfde in die zin dat we twee stuks hebben weliswaar verschillen ze van elkaar. Om aan dit euvel teverhelpen werkt men eerder met algebra. Niet alleen om de onbekende te zoeken of regels te veralgemenen (generaliseren zodat dit voor alles geldt) maar ook om duidelijker de soort met zijn eigenschappen te omschrijven. Bijvoorbeeld a=b+c; hieris a om het even wat doch verschillend in grootheid van b en c waarvan de samenvoeging a uitmaakt. Een ander voorbeeld in de vorm van een redenering:a=b

b=c

dus moet a=c.

Wiskunde is de meest sobere taal waarbij de dingen niet worden vernoemd, ook gevoelens geen rol kunnen spelen zodat het resultaat neutraal en zeer objectief moet zijn. Geen wonder datvele filosofen en logici (o.a. Bertrand Russell) een gelijkaardige taal wensen om te kunnen redeneren en om tot een opbouwend resultaat te komen. (indien de cursist wenst kunnen hiervan een paar voorbeelden in de klas worden gegeven met p enq). Trouwens in de huidige filosofie opleiding is wiskunde voorzien (weliswaar als een optievak=keuzevak).

Als curiosum (eigenaardigheid) wil ik ook vermelden dat Aristoteles zelden experimenteerde in de natuur want zo zei hij

Page 89: Inleiding op de filosofie deel I

dat is tegen de natuur ingaan, zijn wetten niet respecteren of nog de natuur bedriegen!

Na verloop van tijd (einde van de middeleeuwen) duikt een nieuwe methode op die we het empirisme noemen als een soort tegengestelde van het hiervoor omschreven rationalisme. Dit betekent helemaal niet dat het rationalisme wordt uitgeschakeld. Het empirisme bestudeert de verschijnselen, ze omschrijft hen en ze ordent hen. Het is meer een proefondervindelijke kennis waarbij de waarneming uiteraard eengrote rol moet spelen. Door allerlei proeven lokt ze een aantalverschijnselen uit en tracht daarin een eenheid te ontdekken qua het hoe en waarom ervan. Zij tracht een constante te vindendie dan kan gelden als een algemeenheid of als een soort wet omde werkelijkheid te verklaren. Wie herinnert zich niet de proeven in de scheikunde en de natuurkunde met de omschrijving van de proef, wat wordt waargenomen, een verklaring hiervan te geven om tenslotte tot een besluit te komen. Het zou verkeerd zijn een gelijkaardig onderzoek naar het ware, een zintuiglijkekennis te noemen. Er wordt nogmaals geaccentueerd dat de verklaring met de ratio wordt gegeven doch niet meer vertrekkende van een algemene geldende zekerheid maar van een voorval al of niet uitgelokt. Vooral de Angelsaksische landen waren bedreven in deze methode. De Engelse verlichting (vroeg achttiende eeuw) trachtte op deze wijze een inzicht te verschaffen waaruit tezelfdertijd de wetenschappen als zodanig ontstonden en zich afsplitsten van de filosofie (cfr onder de rubriek definitie van de filosofie) Francis Bacon(1561-1626) had onmiddellijk ingezien dat het om een nieuwe werkwijze ging en schrijft dan ook zijn “ Novum Organon”Novum betekent nieuw en Organon herinnert u zich nog vast bij Aristoteles was de logica of denkwijze bij hem. Letterlijk dus een nieuw werktuig of een nieuwe methode. De bekendste vertegenwoordigers waren Locke en Berkeley (cfr infra tijdstabellen). Nochtans werd dezemethode bekritiseerd door de scepticus David Hume(cfr.infra) Deze zienswijze gaf ook aanleiding tot het ontstaan van de

Page 90: Inleiding op de filosofie deel I

inductiemethode tegenover voornoemde deductiemethode. Men vertrok dus niet meer van een zekerheid om een andere af te leiden maar van een concreet geval om daaruit een zekerheid af te leiden: men dringt de ductie of leiding binnen. Een voorbeeld zal meer klaarheid scheppen: men zet een keteltje water op het vuur dus het water wordt opgewarmd en men ziet na verloop van tijd dat er in het water allerlei luchtbellen ontstaan en er damp opstijgt. Het water gaat van vloeibare toestand over tot waterdamp. Dit proces duurt zolang tot al hetwater is omgezet in damp. Dit verschijnsel noemt men koken van water. Tot nog toe kan geen constante worden gevonden. Maar indien men de temperatuur van water opmeet zal men zien dat de kookverschijnselen optreden bij een temperatuur van 100° C. Zo dikwijls dat we de proef herhalen zullen we dezelfde temperatuur aantreffen wanneer het water gaat koken. Dus de algemene wet luidt: ”Water kookt bij een temperatuur van 100°. Men formuleert hier een regel vanuit de ervaring waarbij de waarneming een belangrijk onderdeel van uitmaakt. Deze methode op zich houdt zowel als de deductiemethode heel wat gevaren en valkuilen in. Bijvoorbeeld ik zie een witte zwaan. Daarna nog één. Na verloop van tijd nogmaals een groep zwanen die eveneenswit zijn.Ik besluit: alle zwanen zijn wit.

Klasbespreking is dit besluit correct? Zo niet waar ligt de oorsprong van de fout

Om een uitspraak als waar te erkennen bij deze methode, gebruikte men de zogeheten verificatiemethode. Iets verifiëren (ook hier merk je het woord veritas Latijn voor waarheid) is een onderzoek instellen naar de juistheid van uitspraken en geschriften. Dit doet men door herhaaldelijke vaststellingen tedoen en na te gaan of men met alle elementen heeft rekening gehouden. Keren we nu terug naar ons kokend water. Wanneer we

Page 91: Inleiding op de filosofie deel I

nu in het Andesgebergte het water aan de kook brengen zullen wemerken dat dit al kookt bij ongeveer 99°C Dus ons besluit is niet universeel geldend. Omdat een verificatie beperkt blijft in casu niet op alle plaatsen kan worden toegepast en anderzijds een aantal facetten ( gevolgen van andere elementen van waaruit men iets bekijkt) verwaarloosd werden is deze toepassing niet 100% betrouwbaar.

De wetenschapstheorie heeft en houdt zich nog bezig met het kenprobleem. Deze is gegroeid uit een groep wetenschappers-filosofen (Wiener Kreiss meer uitleg in de klas , gesticht in 1938 en wegens het nazi regime uitgeweken naar de Verenigde Staten) vooral uit de Angelsaksische landen: Zweden ,USA, Groot-brittanië , en enkele continentale deelnemers. Men steldezich hier de vraag of een bepaalde uitspraak wel kon worden gedaan als algemeen geldend met een transcendente (=ontstijgen =boventijdelijk geldt dus voor alle tijden en bovenruimtelijk, geldt dus voor alle plaatsen) waarde. We kennen de ondertussen beroemde uitspraak van de taalfilosoof en zeer bescheiden luchtvaartdeskundige Wittgenstein (overleden in 1951?) die zijneerste theorie bijstelde doch algemeen verklaarde: “Waarover men niet kan spreken moet men zwijgen!”. Nu Karl Popper maakte door zijn kritisch rationalisme hier ook deel van uit. Hij vervangt de aangehaalde verificatiemethode door het falsifieerbaar principe waaruit hij twee besluiten trekt:

1° een uitspraak kan maar gedaan worden voor zover het falsifieerbaar is, dit betekent dat een uitspraak de mogelijkheid in zich moet dragen niet alleen om na te gaan of ze waar is maar dat men eventueel de valsheid ervan kan bewijzen; bijvoorbeeld na de dood wacht ons de hemel of de hel:deze uitspraak kan waar zijn maar ze houdt geen enkele methode in dat ze toets van valsheid zal doorstaan of men moet dood zijn;

2° dit betekent niet dat die valsheid mogelijk onmiddellijk moet worden aangetoond maar dat ze naargelang de ontwikkeling van de techniek en mogelijkheden eventueel in de toekomst zal

Page 92: Inleiding op de filosofie deel I

of kan worden aangetoond: zo zijn vele uitspraken van Einsteinweliswaar afleidingen van eerst bevonden zekerheden waarover voorlopig nog geen bewijs van valsheid kan worden geleverd dochwaarvan men aanneemt dat men vroeg of laat een dergelijk bewijskan leveren;bijvoorbeeld indien men de snelheid van het licht bereikt wordt de massa geweldig groot (cfr de deeltjesversneller in Zwitserland waar men poogt de snelheid van deze deeltjes op te drijven tot 300.000km per seconde=lichtsnelheid.

Nog een laatste illustratie op het gebied van de meetkunde bijvoorbeeld: daar wordt de rechte voorgesteld als een rechte lijn zonder dikte maar als kortste afstand tussen twee punten. Welnu, de rechte is geen rechte, kan geen rechte zijn vermits het universum een kromming is. Dus moet een rechte noodzakelijkerwijze ook een kromming inhouden.

Even samenvatten waar we nu al staan. We hebben een subject (kenner) die zich onderscheidt van object en een ander subject maar dit laatste in zijn anders zijn respecteert en we hebben wat gekend wordt volgens een bepaalde kenmethode waaraan een aantal kenproblemen gekoppeld zijn. Nu nog een allerlaatste doch ook zeer interessante stap en inspanning om te komen tot een globaal beeld.

d) Het denksysteem waarin we gevangen zitten is onbewust gebonden aan een bepaalde periode.

De titel zelf biedt eigenlijk al een te enge voorstelling. Het is ons denken, doen en handelen evenals de toepassingen ervan zoals de techniek, bouw, het zicht op de maatschappij, het economisch aanvoelen, de religie noemt maar op, dat niet alleenonderling verbonden is maar ook een soort van verborgen fundament inhoudt waardoor alles wordt ingekapseld als het warein een soort van meta-model. (meta Grieks hier gebruikt als groots, iets waaraan alles ondergeschikt is). In de periode

Page 93: Inleiding op de filosofie deel I

zelf zijn we ons er niet van bewust, dus we weten het niet, datwe alles vanuit een bepaald standpunt bekijken. Ik benadruk nogmaals dat dit standpunt zeer breed is en omzeggens verbondenis met onze leefwereld en geestelijke vermogens. Het gaat niet zozeer om een vooruitschrijdende kennis als wel om iets anders te bekijken. Een dergelijk fenomeen (iets dat in ons bewustzijnis, verschijnsel) doet zich meestal geleidelijk voor en wordt een “paradigma” genoemd. Paradigma heeft verschillende betekenissen en komt van het Grieks waar het voorbeeld betekent.

Thomas Kuhn een Amerikaans wetenschapsfilosoof en fysicus liet in 1962 zijn opmerkelijk werk “The strcture of scientific revoltions” verschijnen (De structuur van de wetenschappelijke revoluties). Paradigma wordt hier aangezien als een soort structuur, trouwens een voorbeeld dient om een structuur te verduidelijken en is zelf een onderdeel van die structuur. De natuurwetenschappelijke evolutie zoals alles trouwens, gaat metsprongen en is helemaal niet rechtlijnig of lineair (we komen hierop terug onder de rubriek evolutieleer).Het is nu de hoogste tijd om dit te verduidelijken

Bij de Grieken huldigde men de theorie van het “ondermaanse” daarvan kon men de wetten kennen. Wat zich boven de maan manifesteerde daarvan kon men vermoeden dat daar het meest volmaakte schuilde. Overigens de maan zelf vormde al een mooie ronde vlakke figuur. De vier oerelementen zijn aarde, water, vuur en lucht (in feite was er nog een vijfde nl. ether waarvanweinig was gekend) De aarde vormde het middelpunt van het zonnestelsel men had dus te maken met een geocentrisme (geo= lagen steenlagen, geologie, van gaia =de aarde cfr de beweging Gaia). Nu al wat van de aarde kwam (zowel de dode materie zoalsstenen, zand als de levende materie zoals de planten,dieren en de mens)evenals het water streefde naar rust op de aarde. Een steen die omhoog werd gegooid kwam terug naar de aarde: zijn doel was immers op aarde te rusten. Vuur steeg al omhoog maar de rook ervan sloeg langzaam terug neer op de aarde. Lucht steeg eveneens tot in de atmosfeer daar was zijn plaats om te

Page 94: Inleiding op de filosofie deel I

rusten. Herinner je nog bij Aristoteles de doelgerichtheid van de dingen of wat we de doeloorzaak noemden.

Nemen we nu als voorbeeld de fameuze appel van Newton een natuurkundige (1643-1727). Ook Aristoteles had natuurlijk al verschillende keren de appel van de boom zien vallen en dit verschijnsel door zijn doelgerichte theorie verklaard. Newton zelf begon zich vragen te stellen bij dit verschijnsel. De steel laat de tak los en de appel valt. Maar zo was het met alles en evenredig het gewicht: alles viel op aarde. Een ballongevuld met helium steeg. Helium is een zeer licht gas dat in een ballon wed gedaan( ook gemaakt van een zeer lichte en poreuse stof. Moest ik helium in een ijzeren gasfles verpakken zou er van stijgen geen sprake zijn. Het helium dringt door de laag van de ballon zodat de ballon valt. Maar lucht blijft ook hangen (stikstof en zuurstof etc.) rond de aarde. De aarde houdt zijn atmosfeer bij zich. Hoe komt dat vraagt Newton zich af overigens waarom blijft de appel niet zweven. Het lijkt allemaal heel normaal of vanzelfsprekend maar dat is het niet. Newton gaat op zoek naar de oorsprong in plaats van het doel. Bij dit alles ontdekt hij één constante die daarvoor verantwoordelijk kan zijn: de aarde zelf. De aarde trekt de dingen naar zich toe. De snelheid waarmede de dingen naar zich worden toegetrokken is afhankelijk van het voorwerp of het object. Zeer lichte objecten (zoals sommige gassen) komen weliswaar niet op de aarde terecht maar blijven door haar aangetrokken. Dus de aarde heeft een zekere kracht die permanent werkt. Deze kracht noemt Newton de zwaartekracht. Aanvankelijk lachte men Newton uit. Copernicus een astronoom natuurkundige uit dezelfde periode kwam tot de bevinding dat niet de zon om de aarde draaide maar dat het wel degelijk de aarde was die rond de zon draaide. Er was dus sprake van een heliocentrisme (Helios komt van de Griekse mythe: een God die de zon vervoerde vandaar de betekenis van zon). Ondertussen waren er al telescopen die men aanwendde bij het ruimtelijk onderzoek. Ook Galilei huldigde en verkondigde deze stelling, beargumenteerde ze met allerlei metingen. Nu stond alles op

Page 95: Inleiding op de filosofie deel I

zijn kop. Dag en nacht werd verklaar omdat de aarde zelf om haar as draaide dus een eigen rotatiebeweging uitoefende en tezelfdertijd om de zon. Als tegenargumentatie wierp men onder meer op dat indien dit zo was hoe het dan kwam indien men een steen van een hoge toren wierp die onderaan de toren terecht kwam terwijl de aarde tegen een snelheid van 40.000km per 24 uur om zichzelf draaide en rond de zon. De steen bijvoorbeeld een kleine steen had zoveel tijd nodig bij de val dat het dus niet kon indien de aarde zou draaien, hij onderaan de toren zoute vinden zijn maar dat hij dan een honderdtal meter terug zou moeten gevonden worden

.

Wat denken jullie van dit tegenbewijs.

Toen Gallileï zich voor de paus moest verdedigen stelde hij zijn telescoop op en nodigde de aanwezige clerus (want er warengeen wetenschappers aanwezig omdat de overgrote meerderheid geen geloof kon hechten aan zijn verhaal) om door de kijker naar de maan te zien want er waren bergen en dalen op de maan, ze was dus niet effen en volmaakter dan de aarde, wilde niemandop die uitnodiging ingaan. Een telescoop was boerenbedrog, een kijker kon men maken dat men dat zag, dus was het een soort kermisattractie punt en Gallileï moest het bekopen met zijn leven.

Het eigenlijke van gans die historie die ondanks het verzet vande kerkelijke oversten, meer en meer veld won is dat men ging geloven in het principe van oorzaak en gevolg. Dit noemt men inde fysica een causaliteit en meer algemeen een causaliteitsdenken. Ieder verschijnsel had een oorzaak. Het doel bleef op de achtergrond en werd vertaald als een functie. Zo hebben de nieren van de mens een zuiverende functie doch ze vinden hun oorzaak niet in die functie. Een oog vindt zijn oorzaak in het licht terwijl de functie het zien aangaat. Op deze manier ontstond ook de determinatie. Als die oorzaak

Page 96: Inleiding op de filosofie deel I

bestaat geeft dat die bepaalde vorm. Bijvoorbeeld als het regent wordt alles nat. Achteraf zal die determinatie worden afgezwakt (cfr onder de rubriek evolutieleer).

De eigenschappen van een paradigma ga ik u besparen het voornaamste is dat er denksprongen kunnen ontstaan die verrijkend zijn voor ons inzicht.

We begrijpen nu ook beter dat de kennis of de opgedane ervaringof de perceptie in de allereerste plaats door ons moet begrepenzijn of eigen gemaakt. Indien we iets lezen krijgen we een inzicht in wat we lezen, het is alsof we in de plaats treden van de auteur. Dat inzicht vertelt ons ook wanneer we dwalen. Wanneer we fouten maken kunnen we dat ook inzien. Een student kan inzien dat hij zijn cursus niet kent! Een student kan ook zijn vergissing of verkeerde interpretatie inzien. Eenmaal dit onder de knie, kunnen we daarover oordelen met dezelfde kennis waarmee we iets begrepen hebben.

4.1.2. Een kritische reflectie

Kritein komt zoals gezegd van het Griekse oordelen. We hebben ten overvloede herhaald dat we hier in het stadium van bevindingen komen na het nadenken over het eender wat, waarvan we ons afdoende bewust van zijn of ons hebben eigen gemaakt en waarbij we streven naar een zeker doorzicht. Laat ons het eenvoudig houden en stellen dat dit op hetzelfde neerkomt als redeneren beroep doen op dezelfde ratio waarmee we een perceptie van de wereld opdoen. Dat houdt in dat we een vertrouwen hebben in onze ratio waarmee we ons oriënteren in dewereld, hem verkennen en ook gaan ingrijpen. Het wonder is wel dat die wereld voor ons inzichtelijk wordt en antwoord geeft van wat we van hem verlangen via onze ratio. Het geloof in onzerede of de ratio heeft tot gevolg dat we een beredeneerd antwoord willen verkrijgen dat positief controleerbaar is (niet

Page 97: Inleiding op de filosofie deel I

in de zin van een positieve wetenschap) maar waarvan de uitspraak door de ratio op zijn beurt kan worden gecontroleerd.Een paar illustraties zullen dit verduidelijken:

1 Mijnheer u bent ernstig ziek, u hebt een kwaadaardige tumor die moet worden verwijderd en daarna nog verder medisch behandeld m.a.w. u hebt spijtig genoeg kanker en dringend medische hulp nodig. Een ander zal zeggen maar mijnheer kanker dat bestaat niet dat is een kankerduiveltje in uw lichaam. Dat zit tussen uw ogen. In plaats van de kliniek binnen te stappen moet u naar Scherpenheuvel. Hier heeft men twee antwoorden: eeneerste diagnose na een verstandelijk onderzoek waarbij men een weloverwogen behandeling voorstelt en anderzijds een voor ons irrationeel, een uit de lucht gegrepen antwoord en behandelingswijze (met alle respect voor de Godsdienst).

2 Weet u waarom eigenlijk een mens twee benen heeft? Dat is nogal logisch ( een antwoord dat zoveel zegt als “daarom”), eenbroek heeft toch ook twee pijpen. Hier is er wel sprake van enige associatie of redenering doch zij kan de toets van de ratio niet doorstaan. Wij zien onmiddellijk dat gevolg en oorzaak worden omgekeerd. Onze rede, ons inzicht vertelt dat wete maken hebben met een dwaling. Daarin ligt er een merkelijk verschil met de religie, de kunst en op filosofisch gebied met de Oosterse filosofie. De Oosterse filosofie heeft steeds het basale (ondertoon zonder echter te worden benadrukt) van religie. Ze leggen een levenswijze op zonder verdere uitleg. Voorbeeld de wereld is slechts schijn of Maya als bedekt door een sluier, het zijn de menselijke driften, begeerten die deze sluier weven. Ascese en vasten kunnen hier een oplossing bieden. Indien we de theorie met de schijnwereld van Plato vergelijken dan geeft deze een verantwoording met de ratio voorzijn leer. Waarom versterkt bijvoorbeeld ascese en vasten de meditatie. Bij ascese ontzegt men zich een aantal zaken of behoeften die in overvloed worden opgewekt in deze consumptiemaatschappij. Dus ook het aanbod wordt in uw geest beperkt zodat u zich meer kan toeleggen en met een grotere overgave aan de dingen die u echt belangrijk vindt. Natuurlijk

Page 98: Inleiding op de filosofie deel I

is dit niet altijd mogelijk maar afhankelijk van uw gezinssituatie en werksfeer. Bij het vasten weigert u voedsel voor het lichaam. Als gevolg daarvan ontstaat er een reactie waarbij heel wat elementen worden ingeschakeld en eigenlijk hetganse metabolisme of stofwisseling treft. Het lichaam streeft naar voedsel vandaar het hongergevoel (reden waarom diëten met hongerstillers zeer gevaarlijk zijn en ernstige gevolgen kunnenhebben). Tevens grijpen er heel wat psychische veranderingen in: alles wordt bij wijze van spreken opgetrommeld vraagt zich afwat gebeurt er hier ? De hersenen in samenwerking met gans het lichaam gaan geconcentreerder denken teneinde het ontbrekende voedsel beter te kunnen opsporen. Dit heeft zijn weerslag op dedenkkwaliteit zodat een meditatie geconcentreerder en diepgaandkan geschieden. U ziet dus dat een verklaring door de ratio vanOosterse wijsheid pro parte (voor een gedeelte) opgaat. Ik spreek niet van het Oosters denken dat naargelang het niveau van het individu (in het oosten leven verschillende culturen naast elkaar qua ontwikkeling) neigt naar ons Westers denken. Kritisch betekent hier verantwoording afleggen voor de rechtbank van de rede.

Debat over diëten

4.1.3. Die radicaal wil zijn

Eigenlijk hebben we dit voor een groot gedeelte al aangehaald. Het doordringen tot in de radix (wortel vanwaar het woord radicaal). Zij vaagt dus naar het laatste waarom. Later zoals we hebben uiteengezet in het oorzakelijkheids of causaal denken(oorsprong-gevolg) splitst de vraag zich naar de eerste oorsprong en het laatste gevolg al blijft de mogelijkheid zoalsde christelijke leer ons voorhoudt, dat beiden kunnen samenvallen. Maar een waarom vraag is niet zomaar een waarom

Page 99: Inleiding op de filosofie deel I

zij impliceert een vraag naar alles. Niet alleen naar de watheid der dingen , hun ontstaan en de “hoe-heid” hoe ze zijn,waarvoor ze dienen maar ook naar de wijze waarop ze zijn zoals ze zijn. We gaan dus naar een eerste oorsprong die op zijn beurt geen gevolg is van een andere want anders hebben we niet te maken met de eerste oorsprong, de ontwikkeling ervan of de verschillende gevolgen tot een gevolg dat alles heeft en als het ware geen oorsprong meer kan uitmaken van een ander gevolg:anders hebben we niet te doen met een laatste gevolg vermits zij op haar beurt nog een oorsprong voor iets anders inhoudt. Dit kan een cirkelbeweging zijn vandaar dat bij de Grieken de cirkel als figuur zo hoog in aanzien stond of dit kan een weg zijn naar een volmaaktheid, hier stelt zich de vraag quid (Larijn voor wat) met de eerste oorsprong: was die dan al niet volmaakt??

Daarenboven gaat de waaromvraag nog verder. Indien we deze nu in ogenschouw nemen kunnen we ons bovendien afvragen waarom hetallemaal op die wijze moet verlopen en duikt de problematiek over toeval en zingeving op. Zo vroeg Leibniz zich af (zeker na de aardbeding in Portugal omstreeks die periode) of deze wereld die ons onvolmaakt toeschijnt de beste was die God, een volmaakt wezen, kon scheppen.

Deze alomvattende vraag was vooral de aanleiding tot een sterk toegenomen agnosticisme.(agnoscere= niet weten maar ook het bewijs leveren dat men het niet kan weten of niet kan achterhalen met de ratio)

Debat over het niet weten.

We zullen onder de rubriek definitie uiteenzetten dat de filosofie altijd van “iets” uitgaat. De wetenschappen beschouwen het zijnde in zijn beperktheid, leggen verbanden

Page 100: Inleiding op de filosofie deel I

doch houden zich niet bezig met de vragen naar het alomvattendehoewel hun denken voortdurend in ontwikkeling is.

Nog een laatste woord over het pragmatisme. Achttiende en negentiende eeuw ontstonden ook de Amerikaanse filosofie en wetenschappen. Oorspronkelijk fel beïnvloed door het Engels verlichtingsdenken (cfr infra)Kort en bondig (o.a. uiteengezet door William James zie tijdstabel) kwam dit neer op efficiency (bruikbaarheid). In de volksmond zou men zeggen: “Marcheert het, werkt het dan is het goed en bijgevolg waar. Marcheert hetniet dan zijn het vodden en dus niet meer waar. Marcheert het niet meer dan heb je bij het begin iets over het hoofd gezien en moet je een correctie toepassen zodat het terug waar is” Ik meen dat deze eenvoudige omschrijving meer zegt en verklaart dan ellenlange theorieën. We komen hierop terug bij het postmodernisme (bespreking van de neopragmaticus Rorty.

4.2. De filosofie is gericht op de ganse werkelijkheid

We gaan hier niet verder op in gaan. We hebben gesteld dat de filosofie in feite een vraag is naar het alles. Zij tracht die werkelijkheid niet te verklaren maar te verstaan door inzicht te verwerven. Het leven is geen mechanisch geheel evenmin de mens die zijn oorsprong vindt in die werkelijkheid. Het leven is een be-leven. De filosofie zal dan ook dikwijls terreinen benaderen waar ook de wetenschappen actief zijn of de religie tracht een antwoord te geven.

Hedendaagse filosofie tracht zich toe te spitsen op delen van die werkelijkheid wat eigenlijk een afwijking is van de fundamentele filosofie die voor zover ze het “ganse” bevraagt kan overeenstemmen met de metafysica zoals hiervoor omschreven.In het kader van de cursus en om nodeloze herhalingen te vermijden acht ik het geraadzaam over te gaan naar de volgendepunten.

Page 101: Inleiding op de filosofie deel I

4.3. De filosofie is hermeneutisch en historisch

4.3.1. Hermeneutisch

Dit moeilijk woord komt van het Grieks. Hermeneutiek is een wetenschap waarbij wordt aangeleerd hoe je iets moet uitleggen of hoe iets wordt geïnterpreteerd. Met de hermeneutiek moet omzichtig worden omgesprongen. Je hebt verenigingen die zich bezighouden met allerhande Godsdienstige en niet Godsdienstige verklaringen te geven bijvoorbeeld de verklaring van de Bijbel,de verklaring van de symboliek gebruikt bij tempels en graven (zoals de piramiden etc.)

De filosofie is een voordurend terug buigen op zaken die geïnterpreteerd werden en door de huidige onderzoeker nogmaals worden uitgelegd of geïnterpreteerd. Via deze verklaringen herleven sommige stelsels maar moet steeds ab initio (van bij het begin) worden vertrokken). Filosofie is geen wiskunde waarop men steeds kan verder bouwen en het verleden weinig of geen belang heeft tenzij men een soort geschiedenis van de wiskunde wil bestuderen. Filosofie werkt anders. Zij tracht iets te doorgronden in al zijn facetten. Ook moet het relatieve(het in betrekking staan of in relatie staan met het andere) worden benadrukt. Wilhelm Dilthey(1833-1911) een Duits levensfilosoof voegt eraan dat het verstand alleen ontoereikendis om iets volledig te verstaan. Daarvoor is een samenbundelingvan alle geestesvermogens noodzakelijk.

Gabriel Marcel een existentialist (na de tweede wereldoorlog) sprak van een probleem en mysterie.

Een probleem komt tevens van het Grieks (pro-ballein;pro=voor denk maar aan pro en contra dat tegen wil zeggen;ballein betekent werpen;dus samen: iets dat ge voorgeworpen krijgt of een object, een voor-werp en bemerk nogmaals dat de taal naar de oorsprong der dingen gaat) betekent dus dat er iets een

Page 102: Inleiding op de filosofie deel I

voorwerp buiten uzelf in de weg staat. Men staat dus buiten eenprobleem of men heeft afstand ten opzicht van een probleem. Bijgevolg kan men het probleem overdenken en als een voorwerp in ogenschouw nemen, ontleden of analyseren. Men kan een probleem oplossen. In die zin dat men alle puzzelstukken heeft om uiteindelijk de puzzel af te maken. (in de literatuur en poëzie spreekt men van puzzel-solving)

Een mysterie vraagt eigenlijk onrechtstreeks naar het waarom.Het is iets met mist omgeven waar men geen klare kijk opheeft. Vanwaar komt die mist? Het antwoord is eenvoudig. Het zijn wij die in de mist zitten omdat we zelf deel uitmaken van een onderzoek. De filosofie stelt immers vragen over onszelf terwijl we een antwoord binnen onszelf moeten gaan zoeken. Wij stammen uit de wereld die in vraag wordt gesteld, wij zijn een stuk van die wereld, wij zitten als het ware in die wereld zelfen trachten een inzicht te krijgen dank zij de middelen die de wereld ons verschaft heeft. Daarbij gaat het dan nog om allesomvattende vragen waarbij het ultieme (uiterste) niet wordt geschuwd. Wij gaan diezelfde puzzel oplossen doch beschikken niet over alle puzzelstukken.

Debat : verslaving is dat een probleem of een mysterie?

4.3.2. Historisch

Ook hieraan hebben we reeds aandacht geschonken. We hebben de eigenheid van het individu besproken dat in wezen een kind uitmaakt van zijn omgeving waarin alles door het tijdsgebeuren of de geschiedenis is bepaald. De mens is geplaatst tegen een voortdurend veranderend cultuurbeeld, een wisselwerking van maatschappij, waarden en denkrichtingen. Indien we het hiervoorhadden over de veranderende en de wisselende denkpatronen (paradigma) betekent dat niet dat dit enkel op langere termijn gebeurt a contrario de kwestieuze veranderingen en omgevingen

Page 103: Inleiding op de filosofie deel I

nemen in een versneld tempo toe. Anderzijds mogen we ons niet voorstellen dat de Oudheid en de Middeleeuwen homogene (eenzelfde richting) tijden waren. Ook hier bestond een multiculturele samenleving, een voortdurende aanpassing en uiteenlopende opvattingen die maar al te dikwijls beslecht werden met wapens. Dus niets nieuws onder de zon.

Bijvoorbeeld de christenen die oorspronkelijk als achterlijk enheiden werden aangezien, hebben nadien dezelfde termen en vervolgingen ingesteld tegenover andersdenkenden.

In dit verband wil ik toch nog even een paar accenten blootleggen van onze hedendaagse maatschappij waar er enerzijdsde globalisering wordt gepredikt en anderzijds waarden zoals bescheidenheid, solidariteit, naastenliefde etc. op de helling komen te staan evenals de luisterbereidbaarheid en transparantie (klaarheid, duidelijkheid) waarover politici de mond vol hebben. Vanzelfsprekend staat de filosofie met zijn vraagstellingen ook aangaande de ethiek middenin die permanentewijzigingen. Hegel beweerde immers wil je de mens kennen kijk dan naar de geschiedenis. Het schrijven van de geschiedenis zelf is op zijn beurt opnieuw een interpretatie ven feiten en gebeurtenissen die men relevant acht voor de ingrijpende wijzigingen. Steeds weer is ze het relaas (verhaal)van de overwinnaar!!! Hou daar rekening mee!

Filosofische stelsels zijn historisch bepaald, ze zijn doorleefd, geschiedenis geworden, hier en daar blijft er nog iets bruikbaars over (behalve volgens de opvatting van Hegel enHegelianen), de ziel en context waarin ze zijn ontstaan, zijn zoals het lot van de mens vergaan tot as.

Debat: Globalisering wat is dat en wat zijn zoal de gevolgen. Leidt een multiculturele samenleving tot het verlies van eigenheid ?

Page 104: Inleiding op de filosofie deel I

4.4. De filosofie in verhouding met de religie en positieve wetenschappen

4.4.1. Positieve wetenschappen:

Hieromtrent komen we uitvoeriger terug bij de definitie van de filosofie. Voorlopig onthouden we dat positieve is afgeleid vanhet Latijnse gegevens, feiten, posities etc. We hebben al gesproken over de nog steeds aangewende inductiemethode waar men vertrekt vanuit deze feitenverzameling om te komen tot een algemeen geldende conclusie.

De scheiding tussen deze wetenschappen en de filosofie vergroothaast zienderogen ondanks de roep en de noodzaak tot samenwerking. De wijsbegeerte kan niet anders dan in zijn argumentatie om bepaalde feiten te verduidelijken beroep doen op de kennis verzameld door de deze wetenschappen. De Angelsaksische filosofische richtingen beseffen dit maar al te goed. De filosoof van de oudheid schreef zowel over natuurkunde, eventueel geneeskunde, wiskunde als over filosofieen ethiek. Deze laatste versterkt nog de vraag naar voortdurendoverleg. De samenleving is zo complex en verschillend geworden dat differentiëring noodzakelijk blijkt doch dat de specialisatie nooit de totaliteit uit het oog mag verliezen. Nieuwe ingrijpende machten ontstaan die door de modale burger (zeg maar doorsnee mens) zelfs niet gekend zijn. Foucault een hedendaags postmodernist (waarover later meer) draaide het citaat “kennis is macht” om.

4.4.2. Religie

Filosofie en religie hebben zoals aangetoond dezelfde wortels. Ze vonden beiden hun bestaan of ontstaan in de mythe als twee

Page 105: Inleiding op de filosofie deel I

onderscheiden disciplines. Zowel in de oudheid als in de middeleeuwen kruisten ze dikwijls elkaars pad wat heel normaal is. Beiden trachten immers een antwoord te geven op de vraag naar de zin van het menselijk bestaan.

Religie doet dat op een aanschouwelijke manier, ter ondersteuning van het antwoord dat van meet af aan reeds besloten ligt in haar leer. Ze maakt gebruik van symbolen, handelingen en verhalen. Die handelingen zijn symbolische handelingen, ze verwijzen naar aangewende symbolen die op hun beurt verwijzen naar opvattingen. De filosofie is meer het beschouwelijke die zoekt naar een antwoord en dit met de rede of de logos waarmee ze de logos van de wereld wil ontsluieren. Het woord gevormd door de ratio in ontmoeting met het stoffelijke het concrete of de wereld is haar instrument.

De Westerse wereld leeft nu eenmaal in een Joods-christelijke traditie hoewel het besef van die traditie, ook wel het huwelijk tussen Athene en Jeruzalem genoemd, stilaan verdwijnt en daarmee ook de symboliek. Meer en meer treedt het profane ofhet wereldse naar voor in plaats van het sacrale (het gewijde, waarvoor u ingewijd moet zijn of het heilige wat op zijn beurt zijn betekenis terugvindt in het hele of de totaliteit, het ganse; let hier ook op het woord helen wat betekent terug heel maken of in medische termen gezond maken).

De christelijke kerk kreeg na het concilie van de paus Johannesde XXIII (23°) nogal abrupt (plotseling) ingrijpende veranderingen voorgeschoteld (in de jaren zestig). De paus wilde de gewone man meer betrekken op het christelijk gebeuren door o.a. de misviering in de nationale taal te laten doorgaan in plaats van het Latijn, andere schikkingen te treffen in de kerk zelf (verdwijnen van de biecht, de preekstoel, het altaar naar het publiek etc.) Hoewel sommige orden vooral bij abdijen nog trachtten een onderscheid te maken en te behouden wat volgens hen waardevol was.

Het doopsel met water kennen we nog (reinigend effect van water), eigenlijk is Pasen ook het feest van water, het doopsel

Page 106: Inleiding op de filosofie deel I

met vuur of Pinksteren of het feest van de geest kennen we ook nog doch begrippen zoals de betekenis van de zondeval (er zijn op zijn minst drie genesissen!) kunnen we ons moeilijk symbolisch voorstellen. Hoewel ik geen theoloog ben gaan we toch over tot een debat:

Debat over de zondeval, erfzonde bestaat dat ?ook in andere Godsdiensten?

Tenslotte wil ik het nog even hebben over het geloof. Kierkegaard een Deens filosoof van de negentiende eeuw en een uiterst scrupuleus en gewetensvol iemand noemde het geloof in het christendom (de God die mens wordt) een sprong in het irrationele, het meest duistere en onbegrijpbare voor het verstand. Hij zegt met gans zijn filosofie, die steeds op hetzelfde neerkomt, indien men die sprong doet, zichzelf christen noemt en de vieringen bijwoont dus zichzelf voor een stuk veruitwendigt als een christenmens, dan moet men een volledig christen zijn in gans zijn leven, hoewel de menselijkezwakte blijft. Hij bedoelt daarmee dat de doorsnee christen niet eens weet wat eigenlijk een christen mens is, er niet van doordrongen is of de eigenlijke bezieling, het trachten naar dehereniging met God (re-liere =terugbinden=religie)mist en aldusmeer nog hypocriet is dan bijvoorbeeld een atheïst.

Geloof is niet iets wat je kunt vinden door met uw verstand te zoeken. Geloof is niet het actieve allerlei handelingen verrichten zoals mis horen e.d. Geloof laat zich niet dicteren door de enge ratio, integendeel geloof overkomt u, overvalt u, het is alsof het een keuze is van iemand anders. (denken we in dit verband terug aan de stelling van Levinas met zijn verhaal over de weduwe en de wees)

Tot slot wil ik wijzen dat het christendom weliswaar in zijn openbaring spreekt van :”zoek en je zult vinden, klop en u zal worden opengedaan , vraag en u zal gegeven worden”. Dit zoeken

Page 107: Inleiding op de filosofie deel I

is niet verengd tot het middel van de ratio maar een transcendentaal zoeken (met al zijn vermogens en potentialiteit). Het prachtigste gebod waaruit alles kan wordenafgeleid staat in het Johannesevangelie :” Gij zult de Heer uw God beminnen (ge-loven; loven komt van liefde) met geheel uw verstand, geheel uw hart, geheel uw ziel (totaliteit van uw vermogens van uw mens-zijn) en daarmee GELIJK uw naaste. Wiskundig a=b; de God van Abraham,de God van Isaak, de God van de Jos, de God van de Marc.

Hoe de religie stond ten overstaan van de filosofie zullen we zeer vluchtig zien onder het Hoofdstuk over de Middeleeuwen.

5.Mogelijke definitie

5.1. Naargelang de eigenlijke betekenis:

Helaas we hebben heel wat eigenschappen en meningen van naderbij bekeken zonder tot een sluitende conclusie te kunnen komen. Iedere filosoof heeft zowat zijn eigen mening daarover. Hij komt tot die mening door zijn filosofie. Zoals reed aangetoond indien we over chemie spreken dan hebben we het ook over chemie (scheikunde) die we verder kunnen onderverdelen in de anorganische en organische. Indien we het hebben over filosofie moeten we eerst aan filosofie gaan doen of filosoferen over wat eigenlijk filosofie is. Volgens Plato is dat de leer van het intelligibele, de geestelijke conditio sinequa non (de voorwaarde die absoluut noodzakelijk is, waar men niet buiten kan) om een inzicht te verweven in de echte wereld.Volgens de natuurfilosofen gaat het om de studie van de logoi (de wetten) waarbij ons geestelijk vermogen gelijk loopt met de

Page 108: Inleiding op de filosofie deel I

natuurlijke structuur. Inzicht betekent hier de logos kennen. Volgens Aristoteles is dit een zoeken naar het doel of “telos” der dingen al aanwezig in de “archè” of het oertype. Volgens Thomas van Aquino is dit een zodanig inzicht verwerven op basisvan filosofische begrippen om dichter bij God te staan en hem te ontmoeten op aarde door een Visio Dei. Een andere weg is dievan de mystiek. Volgens Descartes (barokperiode ) vormt filosofie een boom waarin de toen gekende wetenschappen vertegenwoordigd zijn en de vruchten ervan de ethiek vormen. Volgens Hegel gaat het om een geschiedkundige beweging naar hetabsolute toe of de weg naar de zuivere geest (cfr.infra). Volgens Comte is het een inventaris van wetenschappelijke kennis en bestaat er eigenlijk geen autonome filosofie. VolgensHusserl (hoogtepunt 1939 van de fenomenologie gaat het om een “strenge” wetenschap…

Heeft het dan nog wel zin om door te gaan??

Debat : Hoe voelt de cursist dit aan???

5.2. Naargelang het woord definitie:

Definitie gaan we eerst eens verklaren. De-fin-itie: we bemerken “de” in het Latijn een voorzetsel dat vele betekenissen kan omvatten maar meestal over betekent zoals in de zin van Caesar De bello Gallico= Over de Gallische oorlog; finitie heb ik opzettelijk verder uitgespitst omdat we daarin het woord finis of het Franse fin in zien wat einde betekent ofgrens. Met een definitie zoeken we dus naar een betekenis door de grenzen van iets aan te geven. Bijvoorbeeld een boom daarvanwillen we verklaren wat dat inhoudt en komen tenslotte tot het meest algemene ervan voornamelijk dat het een plant is of de uiterste grens en waardoor we een onderscheid kunnen maken met iets anders dat niet binnen deze begrenzing gelegen is bijvoorbeeld een dier. In het Nederlands hebben we daarvoor nog

Page 109: Inleiding op de filosofie deel I

een duidelijker woord: bepalen. Laat nu uw fantasie werken dan zie je bij de uitsplitsing ervan be-palen Denk aan een weide die we willen afgrenzen als eigendom en ook om de vlucht van erop grazende dieren te vermijden, we bakenen dan die weide af.We zetten palen met draad erdoor en onze weide is afgegrensd. Indien we het nu over een leerstof hebben dan wil ik naar zijn betekenis zoeken in de zin van waarmede houdt die zich bezig, wat is het studiedomein ervan: dus tracht ik een verklaring te geven aan de hand van de afgrenzing ervan.

Ook hier kan ik als antwoord” allesomvattend” geven doch in de loop van de geschiedenis met de diversifïering van de kennis alsmede het doel ervan is er een grote uitsplitsing gekomen.

Deze rubriek bevat een eerder saaie en droge tekst maar ze is en blijft noodzakelijk voor het verder vervolg van de cursus die heel wat afwisselender en boeiender gaat zijn. Dus een laatste krachtinspanning.

5.2.1. De oudheid

We hebben omschreven dat uit de mythe twee autonome leerstellingen zijn ontstaan nl. de religie en de filosofie diezo goed als kon naast elkaar fungeerden. Doch de filosofie was geen loutere beredenering of een beschouwen of nog een theoretische kennis. In casu werd onderscheid gemaakt die vandaag nog geldig is: tussen wat men noemt de noësis en de praxis waaraan bovendien een eigen vorm van redeneren werd toebedeeld. Noësis komt van nous en nous is het Grieks voor hetzuiver denken los van het dagelijks leven, wat wij de theorie zouden noemen zonder enige toepassing. Wie van de twee er eerstwas, daarover hebben we al gedebatteerd. Waarschijnlijk zijn beiden tezelfdertijd ontstaan. Nu komt het meer ingewikkelde inhet bijzonder de praxis die rechtstreeks verband houdt met de levenswijze en door Aristoteles ook deugdenleer genoemd en waaronder we in de volksmond de ethiek verstaan of het zedelijk

Page 110: Inleiding op de filosofie deel I

leven. (Kant maakt onderscheid in “Reinen Vernunft” en “Praktischen Vernunft”) Wat goed en kwaad is wordt niet door defilosofie bepaald en zeker niet vandaag waar zelfs de bestaansreden in vraag wordt gesteld.(cfr. Infra) Om een juister inzicht te verkrijgen gaan we even op deze ethiek in.

a) Betekenis volgens de oorsprong1 we hebben de Germaanse wortels : zeden,zedelijk en zedelijkheid

2 we hebben de Latijnse: moraal, moreel en moraliteit

3 we hebben de Griekse: ethos, ethisch en ethiek

4 gelijkaardige in het Frans: habitude ,habiter,moeurs, démeurer( deze Franse vertalingen tonen duidelijk aan dat het begrip zeden of gewoonten door heel wat factoren worden beïnvloed en op hun beurt een invloed hebben op de levenswijze zoals manier van wonen, gemeenschap etc.). Voor het overige wordt er gesteund in de uiteenzetting op de eerste drie wortels.

Bij ethos nog een kleine kanttekening: ethos betekent de woon of verblijfplaats van mensen en dieren met de daaruit voortvloeiende gewoonten en gebruiken die men in het Grieks aanduidt met èthos doch in bredere gangbare taal wordt ook hiervoor ethos gebezigd.

De substantieven (zelfstandige naamwoorden zoals moraal,zeden en ethos worden meestal in neutrale betekenis gebruikt zoals degangbare zeden bij acteurs. Ze zijn dus eerder beschrijvend of hetgeen men noemt descriptief (scribere=Latijn voor schrijven)Zedelijkheid en moraliteit hebben een normatieve betekenis : hierbij gebeurt een evaluatie zoals het eigenlijk de norm of het normale zou moeten zijn. Bijvoorbeeld de zedelijkheid van onze huidige Westerse samenleving is van bedenkelijk allooi (allegaartje in de slechte betekenis van hetwoord).

b) Ethiek

Page 111: Inleiding op de filosofie deel I

Is de theoretische wijsbegeerte een weten omwille van het wetenmet als voorwerp de werkelijkheid zoals ze is (Sein)dan is de ethiek een weten omwille van het handelen waarbij ze haar omgang met die werkelijkheid wil verbeteren. Zij is dan een soort van moeten om iets beters te verkrijgen (Sollen).

Nu gaat deze algemene ethiek onder invloed van de afsplitsing der positieve wetenschappen en de vorming van de humane wetenschappen (vooral in de negentiende eeuw) zich nog verder uitsplitsen en tevens in het domein van andere wetenschappen worden opgenomen. Achteraf zal hier worden op teruggekomen.

We hebben de descriptieve ethiek die het morele in kaart brengt samen met zijn oorzaken van het heden of verleden: ze zoekt dus naar de oorzaken zelf (toepassingen in de sociologie,culturele antropologie, psychologie, mentaliteitsgeschiedenis (al een uitsplitsing van geschiedenis zelf),criminologie etc.;

De normatieve ethiek blijft nog een filosofische reflectie op het morele. Ze gaat op zoek naar het fundament van het morele. In vaktermen noemt men dat de legitimatie (men ziet daarin het Latijnse lex=wet) . Het is in feite een fundament maar meer in menselijke zin wat de norm wettigt. Wie mag zeggen wat! Bijvoorbeeld een lid van de GDA (gerechtelijke politie) mag een huiszoeking verrichten in privévertrekken op voorwaarde dat hij daartoe gewettigd is:

Primo hij moet dus behoren tot die politiemacht

Secundo hij moet een bevelschrift van de onderzoeksrechter tonen

Page 112: Inleiding op de filosofie deel I

Tertio dit bevelschrift moet op zijn beurt voldoen aan de procedure, zeg maar aan bepaalde voorwaarden.

De beoordeling of evaluatie van dit ethisch gebeuren kan niet met de enge rede, de filosoof spreekt hier van een bredere rede. Ook dit illustreren we aan de hand van een voorbeeld: menmag niet stelen. Dat staat immers in de wet maar omdat het alleenlijk in de wet staat is dat verbod nog niet verantwoord. De filosoof gaat op zoek naar de verantwoordingsgronden of de legitimatie ervan. Dit lijkt allemaal vanzelfsprekend maar iemand die honger heeft en niets krijgt van zijn medemens wat moet die doen? Aristoteles wist het al dat daarop een antwoord met de zuivere ratio ontoereikend is. Kant lost het op door te stellen veronderstel dat iedereen steelt, dan is er niets meer veilig en bestaat er geen eigendom meer. De fundering is hier van een andere orde: de samenleving, het groepsleven en de ordening evenals de rechten van de enkeling zijn doorslaggevende elementen die leiden naar een veiliger bestaan.

c) Verdere onderverdeling van normatieve ethiek:Ik ga u hiervan besparen en enkel wijzen op elementaire zaken. Zo kan het gaan over de algemene en bijzondere ethiek (op zijn beurt nog verder onderverdeeld in individuele en sociale ethiek), naargelang dat men het subject in ogenschouw neemt (zijn intenties, recidive, consequenties) spreekt men over subjectieve ethiek. Naargelang het uitgeoefend beroep kan daar een plichtenleer (denk maar aan de geneeskunde) worden verbonden en heeft men het over de deontologie. Men kan het goede op zich (bijvoorbeeld de maat houden) nog omsplitsen wat de enkeling als goed ervaart of wat hij niet als goed voor hem toeschijnt (betalen van zijn belastingen). Verder kan men het genot of het hedonisme nastreven of zich richten op de toekomstof een gelukzaligheid nastreven (=Griekse eudaimonisme= iets Goddelijks)

d) De filosofische ethiek in onze huidige maatschappijBelangrijker vind ik even na te gaan hoe het in ons huidig wereldbestel gesteld is met de filosofische invloed qua ethiek.

Page 113: Inleiding op de filosofie deel I

De afsplitsing en het onvermijdbaar ontstaan van de diverse wetenschappen brachten met zich een specialisatie. Tevens verandert het aanschijn van de wereld op drastische en grondigewijze. De wetenschappen vonden hun toepassing in de technologie. Voornoemde specialisten oordeelden dan ook autonoom over hun wetenschapsdomein en beleid. Aanvankelijk onder druk van de openbare opinie werd de aanwending van sommige uitvindingen niet alleen wetenschappelijk beoordeeld maar had de filosoof met zijn schriftelijke reacties nog een zekere inbreng. Thans is dit niet meer zo expliciet het geval. Het is zeer interessant en de moeite waard om de rudimentair (zeer vluchtig) even de stelling van Foucault (hedendaags filosoof die zich zowat als de opvolger van Sartre manifesteert) te bekijken waar hij de geneeskunde en meer bepaald de psychiatrie onder de loep neemt. (dit voorbeeld geldt overigens voor overige takken van de geneeskunde). Iemanddie afwijkingen vertoonde werd in de middeleeuwen als een halvegare aangezien: het tegenovergestelde van de rede of het “wroete” nl. het “zotte” of het onredelijke of de spiegel van het redelijke (in een spiegel ziet men alles omgekeerd).Men namdat erbij. Zolang de betrokkene geen kwaad berokkende liep hij vrij rond. Nadien bij het ontstaan van de psychiatrie in de marge van de geneeskunde (ik spreek dus niet van de psychologiemet allerlei charlatans ) , vond men deze mensen een gevaar voor de maatschappij en werden ze opgesloten. Daarna werden ze ondergebracht tin psychiatrische inrichtingen waarbij de arts autonoom besliste over het verblijf en de toe te passen geneeskundige behandeling of therapie. De macht was hier in handen van de arts of macht is kennis waarbij geen pottenkijkers werden geduld. Er werden wat Foucault noemde “vertogen of discours” gehouden (zeg maar wetenschappelijke tijdschriften, congressen,seminaries, debatten,verdere onderzoeken etc) Hieruit (dus de gedeelde kennis en bevindingen) ontstonden nieuwe experimenten, nieuwe kennis, nauwkeurigere visies en meningen: dus de kennis breidde zich uit alsmede kwam men tot meer efficiëntere behandelingen. Vandaar de uitspraak macht (de gespecialiseerde) is kennis.

Page 114: Inleiding op de filosofie deel I

Indien ik dit moest verklaren door te zeggen dat macht kennis is doordat deze ze kan afdwingen is dat geen echte kennis maar een maffiapraktijk. De visie van Foucault is ondertussen al voorbij gestreefd.

Debat: waarom?? (een toelichting volgt)

5.2.2. De Middeleeuwen:In de middeleeuwen ziet men vooral de ontwikkeling van het christendom. De verdienste ervan is dat zij de in het Latijn vertaalde wijsgerige teksten zorgvuldig bewaard heeft als studiemateriaal: in de allereerste plaats om het Latijn aan te leren en daarnaast deze leerstelsels te bestuderen. Augustinus was al de weg ingeslagen van Plato en in wijsgerige zin de leerervan ondergeschikt gemaakt aan het christendom. Pas via de Arabische filosofie werd Aristoteles herontdekt en vertaald in het Latijn.

De filosofie als autonome kennistak werd ten dienste gesteld van de christelijke leer. Op die manier werd ze ondergeschikt aan de religie met impliciet ook de wetenschappen die nog begrepen werden als filosofie. De filosofie werd de dienstmaagdvan de Kerk.

5.2.3. Renaissance, reformatie en BarokAl in de late middeleeuwen begon de kerkelijke macht te tanen en af te nemen (cfr infra) Er ontstonden ernstige schisma’s (afscheuringen) vooral van Rome (pauselijk gezag). Meer daarover zien we meer onder de rubriek Moderniteit. De filosofie heroverde in zekere zin zijn autonomie en beperkte onafhankelijkheid. Na het causaliteitsenken ontwikkelden zich de positieve wetenschappen. De eerste beoefenaars ervan (vooralhet domein van de wiskunde , de natuurkunde met afsplitsing naar chemie en biologie) beseften dit zelf nog niet: zij

Page 115: Inleiding op de filosofie deel I

dachten dat ze nog altijd aan filosofie deden doch ontwikkelde een eigen manier van onderzoek, domein en methode. Men had dus nu de religie, de filosofie en de wetenschappen die positivistisch gericht waren.

5.2.4. De negentiende eeuw

Tijdens deze periode zien we de macht of het gezag van de religie die weliswaar al was aangetast, nog verder wegkwijnen zodanig dat haar taak als een soort van behoeder (zij het van katholieke zijde, zij het van protestantse met zijn verscheidenheid) of nog als bindende eenheid vooral qua ethische kwesties, nog meer verwatert. De gestadige vooruitgangop wetenschapsgebied met haar industriële toepassingen (vooral in Engeland) en haar bruikbare middelen voor andere kennistakken, wordt de mens als onderzoeksobject op de voorgrond geplaatst. De wetenschappen splitsten zich in exacte en humane wetenschappen zoals de psychologie, de diversiteit inde geneeskunde met onder meer de psychiatrie, de economie als verantwoording voor het liberalisme gevolgd door het wetenschappelijk onderbouwd socialisme, de geschiedenis, de leer van de antropogenese (het ontstaan van de mens), de rechtswetenschappen de archeologie, de paleontologie noemt maarop. Deze wetenschappen knagen aan het domein van de filosofie die haar terrein voortdurend prijs moet geven en zeer kordaat haar standpunt moet verdedigen. Trouwens nog andere medespelersverschijnen ten tonele.

5.2.5. De eenentwintigste eeuw:

In een versneld tempo zetten de veranderingen zich door met alséén van de voornaamste verschijnselen de automatisering of de gestuurde computerprocessen die zelfs de huiskamers hebben bereikt en een grote weerslag hebben op communicatie. We

Page 116: Inleiding op de filosofie deel I

krijgen een samenleving met uitgesproken bevolkingslagen en daaraan verbonden activiteiten terwijl grootmachten zich willenlegitimeren om hun visie aan een één gemaakte wereld op te leggen. Doch meer dan ooit zal de invloed van de rijkdom uitgaan en zal het zwarte continent (Afrika: uitgebuit zonder nieuwe investeringen) worden opgegeven.

Debat over de huidige wereld

5.3. Het algemeen geldend principe in de filosofie : er is veeleer iets dan niets:

Herinnert u zich nog het debat waar Parmenides al vragen steldeover het niets en die herhaald werden door een uitspraak van Leibniz: “Waarom is er veeleer iets dan niets” De filosofie heeft deze redenering steeds aangehouden zodat ze als een universeel fundament geldt. Indien ik schrijf “niets” bega ik al een ernstige fout! Niets =niets, niets kan niet worden geschreven want dan maak ik van niets iets. Niets kan niet worden uitgesproken want dan maak ik een woord waarop geen woord mogelijk is.(het woord dekt geen enkele inhoud) Niets kanniet worden genoemd maar ook niet worden gedacht.

Opdracht tracht eens aan niets te denken!

Het is niet omdat ge niet denkt (wat fysiologisch zelfs onmogelijk is) dat niets zou bestaan. Iets kan niet tegelijkertijd iets zijn en niets. Want dan is er altijd iets en maakt niets deel uit van iets.

Niets mag zeker niet worden verward met het negatieve bewustzijn zoals dat wel eens wordt genoemd. Bijvoorbeeld ik heb een afspraak met de Youri in een bepaald café op een

Page 117: Inleiding op de filosofie deel I

bepaald uur. Ik zie nergens de Youri. Dus de Youri is er niet. Hoe weet ik dat? Door dat iedereen die er wel aanwezig is, nietde Youri is. Dus zeg ik niet de Youri bestaat maar de niet Youri bestaat er momenteel. Dus bestaat niet dat kan worden ingevuld door om het even wat.

Debat: wat vindt u van deze zienswijze?

In al onze uitspraken en oordelen is een zijnsbevestiging gevat. Toevallig zeg ik smerige vlieg! Dus dit veronderstelt dat er een vlieg is! En ik voeg toe op welke wijze ze is: “de vlieg is smerig” in wiskundetaal luidt dat p (vervangbaar door om het even wat)=q (ook vervangbaar om het even wat). Dus q veronderstelt dat p er is voorafgaand aan q (de p zo is).

Een banale uitspraak bijvoorbeeld het zou eens moeten regenen, veronderstelt dat de regen bestaat dat hij is. Maar heeft hij altijd bestaan.? Dan was er toch vroeger niets! De regen is er gekomen of ontstaan door iets anders. Dus bestaat er de verandering iets dat wordt omgezet in iets!! Nu mag alles ontstaan, vergaan en eindig zijn of nog zoals men zegt alles isrelatief dan bestaat er op zijn minst die relativiteit of het vergankelijke. Men zou hierop tevens kunnen antwoorden één dingis dan absoluut en noodzakelijk: dat alles vergankelijk is.

Maar wat is dan het tegenovergestelde van zijn, is dat dan niet-zijn of niets?

Het niet zijn bestaat niet trouwens het zijn manifesteert zich door zijnden. Wat nu niet is of zich niet manifesteert kan nog worden. Daarom plaatste Hegel als uitgangspunt in zijn filosofie “het zijn” tegenover “worden” (wat ook kan worden bekritiseerd)

Page 118: Inleiding op de filosofie deel I

Thans hebt u het meest elementaire gezien om over te gaan tot de bespreking van bepaalde filosofen die doorheen de geschiedenis een zogeheten scharniermoment hebben betekend waarop werd gereageerd. Versta me niet verkeerd er werd op die leer niet verder gebouwd daar zoals u begrepen hebt de filosofie steeds van bij het begin moet heropstarten. Spijtig genoeg moeten we ons beperken doch indien de cursist een bepaalde filosoof wenst besproken te zien maakt hij best nu zijn keuze.

Het hoofdstuk II zal worden overgeslagen en beperkt worden tot een tijdstabel voor eventuele zelfstudie en maximum één bladzijde overzicht teneinde aansluiting te vinden met het derde hoofdstuk.

Nu is het nog de moment om even over het muurtje te kijken bij de wetenschappen wat het ontstaan van het universum aangaat en waaruit de juiste verhouding zal blijken tussen de filosofie ende wetenschap.

6.Enkele woorden over de evolutieleer

Ik heb hier opzettelijk het woord leer gebruikt in plaats van de evolutietheorie. Wat is het verschil? Een leer steunt als geheel dus als afgewerkt product geheel op bewezen feiten terwijl een theorie steunt op een aantal feiten, die weliswaarbewezen zijn doch waar het verband tussen die feiten om te komen tot een globale uitleg, moet worden gelegd en op zijn beurt natuurlijk ook bewezen moet zijn. Nu in een theorie

Page 119: Inleiding op de filosofie deel I

beschikt men over feiten doch ze worden aan elkaar gepraat dooreen plausibele (logische, de meest waarschijnlijke) uitleg. Dus er ontbreken nog een aantal zaken om tot een afgerond bewezen geheel te komen. Het zal u achteraf wel duidelijk worden. De evolutie op zichzelf is bewezen aan de hand met proeven op minuscule vliegjes dank zij een doctoraatsthesis (eindwerk van een universiteitsstudent meestal in samenwerking met een professor). Deze insecten produceren op één jaar honderd generaties zodat men na een aantal jaren bepaalde veranderingen ( deze noemt men wetenschappelijk mutaties, mutare=veranderen, verhuizen) konden worden vastgesteld naarmate de gewijzigde omstandigheden waarin ze werden gekweekt. Hoewel dit bewijs zijn alle problemen zeker niet van de baan en zou ik het eigenlijk toch nog beter houden op een theorie. We zullen in dit boeiend onderdeel zien hoe wetenschappers zich eigenlijk filosofische vragen stellen en vanuit filosofisch standpunt de theorie benaderen: dit geef onseen concreet (tastbaar) inzicht in de verhouding tussen filosofie en wetenschap. Maar laat ons beginnen met het begin..

6.1. De Big-Bang

Deze theorie heeft niets te maken met de evolutietheorie zoals we die zullen bespreken en die gebaseerd is op het Darwinisme, enkele toonaangevende wetenschappers en het neodarwinisme. Achteraf zullen deze termen worden verduidelijkt.

De big bang of de oerknal (grote boem letterlijk vertaald) is een theorie aangaande het ontstaan van het universum die meer en meer wordt gevolgd door de huidige wetenschappers. Alle oerenergie zou in één punt hebben gezeten (het gaat hier vooralover helium, lithium en waterstof. Dit betekent dat een oneindige massa ergens samengeperst waren, in dit opzicht is het fout te spreken over een oeratoom zoals oorspronkelijk werdvoorgesteld. De temperatuur zou er opgelopen zijn tot meer dan tien mIlyard graden c. Ongeveer 13,7 mIlyard jaren geleden is

Page 120: Inleiding op de filosofie deel I

wat men zou kunnen noemen er een grote ontploffing geweest. Meteen snelheid van soms meer dan het licht vormde deze stoffen deruimte of het universum m.a.w. de ruimte ontstond en is nog altijd aan het uitdeinen. Verbindingen en reacties volgen elkaar op en zijn nog bezig. Voortdurend worden er nieuwe sterren gevormd , anderen vergaan tot wat men noemt de zwarte gaten, er zijn sterrenstelsels die zich van ons verwijderen meteen snelheid hoger dan het licht (meer dan 300.000km/seconde) en die we dus nooit te zien krijgen. Het universum herbergt talvan nevels (afbraak en oorspronkelijke stoffen o.a. de paardenkopnevel in Orion die zich uitstrekt over miljoenen kilometers). Kijken naar het universum betekent voor de mens kijken in de tijd daar de zichtbare sterren (iedere ster is eenzon) ettelijke lichtjaren van ons verwijderd zijn.

We gaan hier even blijven bij stil staan.

Rondvraag hoe stelt u zich dat oerpunt voor

Wat is ruimte, bestond die buiten en in dit punt

Wat is tijd

Waar gaat het heelal naartoe

Bewegen er stelsels ook onze richting uit?

Er zal worden getracht van deze theorie een zo getouw mogelijkbeeld weer te geven.

U merkt dat dit wetenschappelijk gegeven een aantal vragen oproept die in feite een filosofische vraagstelling inhoudt en dat de theorie (lees dus een plausibele verklaring ) weliswaar zich baseert op een aantal feiten die worden geïnterpreteerd waarvan de voornaamsten:

De relativiteitstheorie (dus een theorie die zich op feiten baseert) van Einstein

Page 121: Inleiding op de filosofie deel I

Het Dopplereffect (zeg maar een kleurschakering waaruit men kanopmaken hoe sterrenstelsels zich bewegen

De vaststellingen via de Hubble telescoop.

Telkens stellen de wetenschappers zich op vanuit een filosofisch standpunt om het wetenschappelijk probleem te benaderen.

Een Belgische specialist is Georges Lemaître waarvan u nadien enkele werken worden meegedeeld.

Ook het vraagstuk van het niets komt hier opnieuw ter sprake. Momenteel pogen een aantal wetenschappers met een deeltjesversneller de snelheid van het licht te bereiken.

Ik zou zeggen met de Big bang beginnen pas de problemen en komen de vragen . Een aanrader is zeker de site “Ik heb een vraag” waarbij wetenschappers een mogelijk antwoord geven o.a. over het ontstaan van het universum.

Belangrijke opmerkingen:Ik besef maar al te zeer hoe verleidelijk het is om de big-bangof “oerknal” op te zadelen met allerlei voorstellingen die eerder een ruimte veronderstellen. Kijk de big bang was geen ontploffing die allerlei delen de ruimte heeft in geslingerd. Van deze visie moet u radicaal afstappen. Wat was er voor de Big-Bang: “no answer”!!! geen antwoord, onnodig van die vraag te stellen. Wat mogen we wel veronderstellen dat wetenschappelijk verantwoord is in die zin dat het momenteel voor de wetenschappers een plausibele uitleg is. Dus de meest waarschijnlijke uitleg naarmate de beschikking over de huidige gegevens. De Big Bang op zich kende geen ruimte of tijd. Maar de ontstane activiteit (of wat gevulgariseerd de knal wordt genoemd is het ontstaan van Ruimte! Doordat er ruimte is ontstaan gebeurt er iets of is er al een verandering met name eerst was er geen ruimte nu ontstaat er ruimte. Dus terzelfdertijd ontstaat de Tijd! De chemische reacties kunnen zich dus ontwikkelen maar zullen ruimtelijk worden gebonden. Wat betekent dit? Dit betekent dat de uitdijing van het heelalniets anders is dan een uitbreiding van de ruimte waarin als zodanig sterrenstelsels zijn ingeschreven. In mensentaal

Page 122: Inleiding op de filosofie deel I

betekent dat sterrenstelsels zich niet van ons verwijderen maarwel de ruimte waarin ze voorkomen. Voor kinderen wordt dit als volgt voorgesteld (wat m.i. de beste voorstellingswijze blijft:teken op een lege ballon een aantal kruisjes die de zogeheten sterrenstelsels (niet te verwarren met sterrenbeelden) of liever melkwegstelsels (wat op zich a een gegroepeerd iets uitmaakt) voorstellen. De ballon wordt opgeblazen en stel u even voor de ballon op die manier ruimte vormt. Da ziet u de kruisjes zich van elkaar verwijderen . Dus hoe meer men de ballon opblaast des te verder liggen de kruisjes, zonder dat die kruisjes zelf bewegen. Nu deint de echte ruimte bepaalde richtingen uit tegen een snelheid groter dan het licht of me een snelheid van meer 300.000km/seconde. Volgens Einstein kan een snelheid door materie de lichtsnelheid niet overtreffen. Maar snelheid is een specifiek eigenschap van de ruimtelijkheidof zich van punt A naar punt B te bewegen in een bestaande ruimte. De ruimte zelf valt niet onder die beperking. Ook mag men die ruimte niet zien als een bol zoals voorgesteld door onze ballon. De ruimte hoeft in eerste instantie geen volkomen meetkundige figuur te zijn. Volgens Einstein zou het universum een zadelvorm hebben.

6.2. Darwinisme of de oorspronkelijke evolutietheorie:

Charles Darwin, bioloog (1809-1882) is gefascineerd (geboeid) door de verschillende soorten en variabiliteit van de levende organismen op aarde en vooral door de vraag naar de herkomst van de mens die een uitzonderlijke plaats inneemt. Zijn voornaamste werken (thans in het Nederlands vertaald) zijn : Onthe origin of species (Over het ontstaan van de soorten); The Descent of man and selection in relation to sex (de afstamming van de mens in functie van zijn seksuele teeltkeuze). Een bekend Engels filosoof, Spencer, had al een filosofie opgebouwddie achteraf bevestigd werd door de bevindingen van Darwin. Darwin legde fossielen en skeletten naast elkaar, met de toenmalige beschikbare middelen trachtte hij ze chronologisch te rangschikken. Hij stelt vast dat heel wat soorten verdwenen zijn maar terug te vinden zijn in nieuwe soorten of niet meer terug te vinden zijn: dit zijn dus feiten. Hij stelt ook vast

Page 123: Inleiding op de filosofie deel I

dat sommige soorten nog bestaan maar onder een andere vorm voorkomen. Deze variabiliteit (veranderingen die tot verschillen hebben geleid) spreidt zich uit over een zeer langeperiode waaruit mag worden afgeleid dat die veranderingen, ontstaan en verdwijnen van soorten zich uitstrekt over vele generaties en dat daarenboven uit bijvoorbeeld één soort verschillende nevensoorten zijn ontstaan. Dit laatste werd nog versterkt door zijn vaststellingen op afgelegen eilanden waar diersoorten voorkomen die verwant zijn met de toenmalige gekende doch die verschilden in functie en gedrag. Bijvoorbeeldvogels die niet konden vliegen en verwant waren met vogels die dat wel konden. De voortplanting werd bepaald door de erfelijkheid waarbij weliswaar individuele eigenheden werden doorgegeven doch geen weerslag kon hebben op de soort alsdusdanig. De drang naar voortplanting betekent immers een drang naar soortbehoud. Darwin tracht hierbij een antwoord te vinden in de overbevolking van sommige soorten die gevolgen hadden voor gans de omgeving. Een eenvoudig voorbeeld zal dit duidelijk maken: bijvoorbeeld leeuwen nemen als voedsel prooienzoals gazellen, jonge zebra’s etc. Veronderstel en we houden het gemakkelijkheid halve op de gazelle die in overvloed zoudenaanwezig zijn, wat een gouden tijd voor de leeuwenfamilies is: voedsel bij de vleet. De leeuwenpopulatie groeit aan die van degazelle neemt af. Het wordt dan ook crisis voor een overbevolkte leeuwenfamilie waarbij er velen zullen omkomen en alleen de sterksten overeind blijven wat ook bij de gazellen het geval is. Maar nu ontstaat er een andere soort gazelle die zich behendiger kan bewegen dan zijn “neven” zodat ze bescherming kunnen zoeken in dichter beboste streken van de savanne. Die verandering of mutatie van soort boeit Darwin in hoge mate en toch is voortplanten maar een doorgeven dus spelenandere factoren een rol. Hij beroept zich hier op een waarschijnlijke uitleg voornamelijk “the struggle for live” of“the struggle of the fittest” . De soort heeft een basaal (ondertoon) in zich om zich in stand te houden zij het dan onder een aanverwante vorm waaruit weer aangepaste soorten te voorschijn komen naargelang de omgeving. Dus het leven tracht

Page 124: Inleiding op de filosofie deel I

de bedreigingen van zich af te houden door intelligentere en andere varianten voort te brengen. Een ander voorbeeld zal dit tevens verhelderen. Neem nu een oorspronkelijke giraf: hij was kleiner en had geen lange hals. Hij kon gemakkelijk aan de bladeren van een bepaalde boom in de savanne. Doch de boom muteert (verandert) na generaties en wordt een hoogstam zodat hij zichzelf beschermt tegen de vraatzucht van de giraf. Maar ook de giraf past zich aan en volgende generaties zijn het dieren met lange poten en langere hals. Doch de boom geeft zichniet gewonnen en verdedigt zich door stekels te ontwikkelen en zo zijn bladeren te beschermen. Opnieuw past de giraf zich aan ditmaal met een uiterst wendbare en lange tong waardoor hij de stekels zal ontlopen. U merkt de ondertoon van de strijd om te overleven. De mens stamt samen met zijn neven (aapachtige) af van een oertype; indien gewenst kan een lijst met de afstammingvan de mens worden toegevoegd in bijlage.

Enerzijds werd deze theorie op hoongelach en ongeloof onthaald,ook de clerus (de kerk) was hiermee niet ingenomen. Anderzijds werd deze theorie misbruikt: de zelf regularisatie (iets regelen, in orde brengen) en harmonie van de natuur werd bevestigd, als voorbeeld gebruikt en toegepast op economische systemen (vooral in Engeland dat toen reeds sterk geïndustrialiseerd was, leidde een ingebeelde harmonie van vraag en aanbod tot enorme wantoestanden en verpaupering (verarming) van de bevolking).

Hetzelfde geldt nog steeds voor de jacht: naar eigen zeggen jaagt een jager niet maar helpt (sic!) de natuur.

Debat over die harmonie en de jacht.(cfr. Exotische jacht)

6.3. De theorie van Teilhard de Chardin

Page 125: Inleiding op de filosofie deel I

Voorafgaandelijk debat over de evolutieleer tegenover de creatieleer

Belangrijk hierbij (de theorieën van bekende huidige wetenschappers) is dat de filosoof bemerkt hoe ze tegen de feiten (het harde bewijs) aanzien. Hoe dit gebeurt vanuit hun kennisstandpunt, zeg maar hun ingesteldheid bepaald op zijn beurt door de verschillende factoren die de persoon beïnvloeden(zie vorige lessen) en bijgevolg de feiten anders gaan interpreteren of plaatsen volgens hun persoonlijkheid met soms een diametraal (doorzicht, wijze van inzicht) tegenovergesteldemanier. Zij zeggen wel iets over de hoe-heid, het in elkaar zitten van iets maar voor de interpretatie ervan doen ze ook beroep op de watheid (wat maakt iets zo, zie vorige lessen) om hun leer te verduidelijken of klaarheid te scheppen. In feite wordt de discussie op filosofische wijze gevoerd en beargumenteerd.

Teilhard was een zeer bekende paleontoloog (1881-1955). Wat is dat voor iets een paleontoloog. Het is een gespecialiseerd wetenschapper die zich vooral bezighoudt met de prehistorische tijd die nog wordt onderverdeeld in verschillende periodes (denk maar aan de tijd van de dinosaurussen e.d;)Zo heeft men ook in de biologie een tak die zich daarmee bezighoudt: paleobioloog. Terwijl nu een paleontoloog (waarin we het Griekse onta zien of de zijnsvorm zoals we al zijn tegengekomenin de Griekse filosofie) zich vooral zal bezighouden met fossielen en trachten de gevonden voorwerpen te plaatsen (wanneer en op wat hebben ze betrekking) en te analyseren evenals de repercussies (mogelijke gevolgen) in die evolutie teplaatsen. Teilhard verwierf voor zijn werk een Nobelprijs. Hij werd vooral bekend na zijn vondst en nieuwe onthullende bevindingen van de homo pekinesis (mensachtige of van de familie van de mens in zijn evolutie).

Page 126: Inleiding op de filosofie deel I

Zijn indeling van de evolutie wordt niet betwist. Hij zegt dat de evolutie in verschillende decisieve (beslissende) stappen isgebeurd. Opgepast filosofen decisief betekent dat ze zo door demens dus door ons worden ervaren en niet bijvoorbeeld decisief waren vanuit het standpunt van het universum!

Ongeveer 13,8 mIlyard jaar geleden grijpt de big-bang plaats. Gans de evolutie (die trouwens nog aan de gang is) naar sterrenstelsels en planeten met vooral de vorming van de aarde noemt men de geosfeer= eerste stap.

De tweede stap is die van het leven of de biosfeer dat ongeveerruw geschat zo’n vier mIlyard jaar is geleden. Doch opgelet hiermee. Twee mIlyard jaar (eigenlijk meer dan de helft vanaf het ontstaan van het leven) was dat een onzichtbaar leven in devorm van bacteriën (uitermate kleine eencelligen die in barre omstandigheden, voor de mens dodelijke gassen en temperatuur), konden overleven. Pas na die twee mIlyard jaar komt er zuurstofin het spel. Vanaf dan spreken we van een echte biosfeer of hetleven. De opbouw naar meercellige is aangebroken. Er is dus weer een drempel overschreden. Er komen ingewikkeldere moleculen (verzameling van atomen) die door samentrekkingskracht een geheel (molecule) vormen en er ontstaan complexere organismen. Maar niet alleen complexe organismen ook van een zeer grote diversiteit (verschillende) via macromoleculen om te komen tot planten en primitieve diersoorten.

Nu begint de derde stap of de derde drempel die uiteindelijk bepalend zal zijn voor de mens. Deze is er één van het opbouwenvan het zenuwstelsel. Aanvankelijk primaire reflexen zoals wij die nu nog hebben zonder tussenkomst van de hersenen. Door de cefalisatie komen de hersenen tot ontwikkeling. Wat is dat?

Cefalisatie komt van het Griekse woord kephalè wat hoofd betekent; cefalisatie betekent dan letterlijk de ontwikkeling van hoofd, natuurlijk hier wordt het aangewend om de hersenontwikkeling aan te duiden. Tezelfdertijd wordt tevens

Page 127: Inleiding op de filosofie deel I

gans het psychisme uitgebouwd (associaties van gevoelens, waarnemingen etc.)

Dit noemt men de derde drempel of stap nl. de noösfeer. Dit laatste kennen we onrechtstreeks al bij de bespreking van het Griekse nous (het denken, het bewustzijn, het denkvermogen).Deze wordt alsmaar scherper. De homo sapiens (de denkende mens) die zich uit in zijn instrumenteel gedrag (vervaardigen van instrumenten afgestemd op zijn lichaam en meteen bepaald doel voor ogen) ontstond maar 50.000 jaar geleden en de homo sapiens recens (de mens zoals die min of meer te vergelijken is met die van vandaag) pas 10.000 jaar geleden. Indien we de evolutie voorstellen alleenlijk van het leven dooreen jaar dan is de mens pas ontstaan op oudejaarsdag (de laatste dag van dat jaar) omstreeks vijf voor middernacht!

Hoe zag Teilhard nu tegen die evolutie aan?

Hij noemde ze vooreerst: Stof- Leven –Geest. Het wonderlijke isdat de evolutie van zichzelf bewust wordt door de mens!

Hoewel de evolutie niet lineair verloopt (rechtlijnig) doch zeer moeizaam met belangrijke tussenstappen om drempels te overschrijden, ziet Teilhard ze als één lijn naar ontwikkeling toe. Hij ziet een groeiproces dat openbloeit in de mens.

Het is een lijn die twee zijden heeft, betoogt hij verder.

Dezelfde lijn bevat een buitenkant en een binnenkant.

Langs de buitenkant zien we de evolutie die bestaat uit complexificatie (steeds complexere of ingewikkeldere organismen), veelheid en materie. Hoe complexer de materie hoe groter de geest (waarmee de theorie van Descartes cfr infra onderuit wordt gehaald) Het summum actueel is de hominisatie (mensvorming of vermenselijking).

De binnenkant is eigenlijk een involutie (wij kunnen over de evolutie nadenken) dus de evolutie wordt verinnerlijkt. Wij kunnen in die veelheid een eenheid scheppen dank zij onze geest.

Page 128: Inleiding op de filosofie deel I

Men moet de buitenkant begrijpen als waarneembare banden en afmetingen van de werkelijkheid die zich waaiervormig ontplooit. Die kracht noemt hij centrifugaal of een middelvliedende kracht. De binnenkant is correlatief (gaat samen hand in hand, is aanvullend in zekere zin) aan de buitenkant maar ze bewerkstelligt een bewustzijn of steeds groeiende psychische concentratie. Dit bewust-zijn is naar een eigen centrum gericht vandaar de benaming centripetaal of middelpunt zoekende kracht. Een voorbeeld zal dit verduidelijken: een dop die men ronddraait gaat niet alleen rond zichzelf draaien (middelpuntzoekende kracht omdat hij rondzijn eigen middelpunt blijft) maar tegelijkertijd verlaat hij zijn plaats en vormt een grotere cirkel (middelpuntvliedende kracht). Dit is een universele wet die geldt in het waarneembaar universum: de aarde draait rond zichzelf en beschrijft tegelijkertijd een cirkel rondom de zon. Door rondomzichzelf te draaien behoudt ze haar eigen krachtveld doch is bereid niet op zichzelf te blijven staan maar een grotere cirkel te maken in casu rond de zon. Bij de mens is het net hetzelfde. Wij verlaten min of meer onszelf door rondom ons te zien en te bewegen om bijvoorbeeld contacten te leggen met andere mensen doch tezelfdertijd behouden we onze ik als centrum om de andere “ikken” te begrijpen. (deze wet van dubbele beweging is deels vervat in de strekking van de levensfilosofie bij monde van de Fransman Bergson, begin twintigste eeuw).

Hoe speculeert Teilhard met dit gebeuren naar de toekomst toe. Hij zegt de mens is zeer jong: er zijn verschillende rassen, gewoonten, zelfs een manier van denken etc. Doch de mens is in volle evolutie : hij neemt als voorbeeld groepen van mensen dieeen stam vormen en evolueren tot polissen en van polissen tot regio’s of landen en van landen tot internationale gemeenschappen met een toenemende tolerantie. Naarmate we complexer worden zal ook de diversiteit of het verschil onder de mensen verdwijnen. We groeien of zullen een grote eenheid bereiken of wat hij noemt een convergentiebeweging uitvoeren.

Page 129: Inleiding op de filosofie deel I

Convergentie is dus een samenkomen in één punt: de volmaaktste complexiteit die we kunnen hebben. Dat punt noemt hij de omega (laatste letter van het Grieks alfabet). Deze omega is nu precies de bevrijding of het hoogste goed. Voor de christenen is dit de Christusfiguur.

U merkt dat Teilhard wetenschap, filosofie en religie samenbrengt. Geen wonder, zo men weet dat hij een Jezuïet was, een katholieke orde die van Frankrijk naar Engeland is moeten verhuizen.

6.4. Monod

Voorafgaandelijk debat over toeval, waarschijnlijkheid en noodzakelijkheid.

Monod (+1976) is een bioloog en tevens Nobelprijswinnaar. Hoe kijkt hij tegen de evolutie aan?

U moet weten dat begin jaren vijftig het DNA is ontdekt.(Voor wie er meer wil over weten door Crick en Watson).Het zou ons tever en wetenschappelijk worden een volledige uitwijding te besteden aan dit onderwerp. Ik zal zeer beknopt trachten de betekenis van het DNA uit te leggen. Een levend organisme wordtopgebouwd volgens een bepaalde structuur en eigenschappen die ergens vervat zijn. Deze eigenschappen worden genetisch overgedragen dus door de genen. Uit een mens wordt een mens geboren en geen paard. Uit miereneieren komen mieren en geen wespen. Dus de soort is altijd al bepaald. Die bepaling of eigenschappen zitten in een DNA structuur of ook keten genoemd.Hoe moeten we een dergelijke structuur voorstellen: het is een opeenvolging van mogelijkheden of combinaties genoemd waarbij een code van vier soorten worden gebruikt. Zulke code is het best te vergelijken met een getallenreeks bijvoorbeeld:

1234

Page 130: Inleiding op de filosofie deel I

2341

3421

Nemen we nu aan dat dit de code is voor een krokodil. Welnu, demenselijke code is niet zo verschillend van die van een krokodil:

2341

3412

3333

Dit blijft uiteraard maar een fantasierijk cijfervoorbeeld.

Een mens of eender welk organisme is opgebouwd uit cellen. Welnu, iedere cel krijgt de nodige DNA code zodat ze de informatie bezit voor haar opbouw en correlatie met de andere cellen. Bij wijze van spreken weten cellen wat nodig is voor het geheel, hoe ze zichzelf moeten herstellen (behoudens tot nog toe de hersencellen: bijvoorbeeld alcoholisme leidt tot mentale aftakeling). Sterven of doodgaan is dan ook een uitwissen van die kennis zodat cellen uiteenvallen wat men ontbinding noemt. Natuurlijk is het doorgeven van informatie ingekapseld in chemische reacties waarbij o.a. de afscheiding van eiwitten veel betekenend is.

Wat gebeurt er nu bij de voortplanting hoe dan ook (door celdeling of door bevruchting) Er komen twee DNA ketens samen die de informatie voor de vorming van het nieuwe wezen bepalen.Dus niet alleen de soort maar ook de particuliere genetische eigenschappen overdragen, bijvoorbeeld de haarkleur, manier vanspreken kortom bij de mens alles wat erfelijk wordt overgedragen. Monod zet zijn stelregels uiteen in zijn werk Le Hasard et la néceesité (Toeval en noodzakelijkheid)

De basisregel waarvan niet kan worden afgeweken is dat voortplanting steeds een reproduceren is zonder meer. Het is enkel een doorgeven van informatie. Daar waar Teilhard het had over de antropogenese (komt van het Grieks antropos wat mens of

Page 131: Inleiding op de filosofie deel I

man betekent en genese is het ontstaan, dus samen het ontstaan van de mens) zegt Monod dat de mens er louter toevallig is gekomen en bijlange niet verwacht. Het is geen lijn naar de mens toe integendeel de mens is een ongeluk een falen van de natuur.

Monod is een bioloog en houdt het graag bij het leven zelf. Verklaringen over een evolutie van stof naar leven en geest zulje bij hem niet aantreffen of zullen zoveel mogelijk ontweken worden. Bij hem is het duidelijk dat er slechts één wet bestaatdie nies temaken heeft met de omgeving. De variaties en de diversiteit worden heel eenvoudig verklaard doordat de natuur na zo vele reproducties ergens in de fout is gegaan of lees maar een verkeerde translatie (overbrengen). Een soort wet van Murphey : zelfs in de meest zekere omstandigheden kan het fout lopen. Daarom heeft Monod het toeval nodig om de extreem deterministische visie van hem te voorzien van uitzonderingen. Bij hem is het zo dat a+b=c indien c zich met d voortplant heb ik c+d=e of nog a+b+d=e.

Men kan zich afvragen aangezien 99% van de vroegere organismen en levend wezen is uitgestorven of dat de fout niet de algemeneregel wordt en de exacte reproductie de uitzondering!

Volgende wetenschappers hebben dan ook veel kritiek op zijn visie. Het gaat over De Duve, Isabel Sprengers en Ilya Prigogine. Allen hebben ze dezelfde kritiek op het stelsel van Monod. We zullen hen even zeer vluchtig bespreken.

5.5 Huidige visie tegen Monod en een keren naar neodarwinisme:

5.5.1. de Duve:

Professor geneeskunde en Nobelprijs winnaar zet zijn theorie uiteen in het boek “A l’écoute du vivant “(letterlijk ten

Page 132: Inleiding op de filosofie deel I

gehore van de levende). Evenmin als Prigogine zal hij toeval niet uitsluiten of negeren. Maar toeval kan worden teruggebracht tot waarschijnlijkheid naast het feit dat er een geheel van chemische wetmatigheden bestaan. Daarnaast bestaat ook het eigene van de materie die zich al of niet associatief zal gaan gedragen. (Je hebt stoffen die veel gemakkelijker en zeer vlug bindingen met andere stoffen aangaan). Daarnaast zijner de milieuvoorwaarden waardoor de bouwstenen van het leven ook effectief zullen worden aangewend. Tevens speelt de duur van die voorwaarden een belangrijke rol. Het toeval kan liggen in het feit dat er niet te overziene omstandigheden bestaan voor het gebeuren waarbij bepaalde stoffen samenkomen. Doch datwanneer ze samenkomen naargelang duur en omstandigheden (hoegrootheid, intensiteit etc.;) het waarschijnlijk wordt dat er bindingen gaan ontstaan.

Niet de mutaties zelf spelen een grote rol maar vooral de omstandigheden en omgeving. De variatie bestaat reeds op het ogenblik van het doorgeven van het erfelijk materiaal (bijvoorbeeld het toenemen van de menselijke gestalte of de grootte ervan in het Westen). Hierbij wordt bedoeld dat a+b niet zomaar c is of c= a+b . De nieuwe entiteit is veel meer. De ouders bijvoorbeeld hebben eigenheden en vaardigheden ontwikkelt die de voorouders niet hadden en geven dezen nu dooraan hun kinderen die op hun beurt een ontwikkeling zullen doormaken.Er is voldoende differentiatiepotentieel (sluimerendeverschillende mogelijkheden) aanwezig maar men wacht op de juiste omstandigheid.

Een selectie is nooit toevallig of lukraak maar volgens een bepaalde logica volgens een bepaalde rationaliteit.

5.5.2. Ilya Prigogine

Is een scheikundige die eveneens een Nobelprijs voor zijn werkin de wacht sleept. Hij zet zich tevens fel af tegen Monods

Page 133: Inleiding op de filosofie deel I

opvattingen in zijn werk (1979) La nouvelle alliance. (De nieuwe verbondenheid) . Waar Monod de mens beschouwt als een vergissing of ongeluk van de natuur en helemaal als niet verwacht aanziet, zegt Prigogine met zijn titel al dat er een nieuw standpunt is en dat de komst van de mens helemaal niet zoonwaarschijnlijk is. Hij bekritiseert in de allereerste plaats dat men aan fysica doet op “Newtoniaanse wijze”, dit betekent op mechanische wijze alsof men te maken heeft met het maken vaneen uurwerk. Nu nog wordt fysica soms mechanica genoemd denk maar aan de kwantummechanica

De Franse filosoof de Lametterie zei vroeger al “L’homme est une machine”.

Om complexe macrokosmische organismen en anorganische processente begrijpen moeten we ook kijken via de kwantummechanica naar de subatomaire (kleinste deeltjes in een atoom) samenstelling teneinde “materie” van naderbij te bekijken (materie bestaat uit 99% ruimte, gedraagt zich afwisselend als energie en als stof; bezit een zekere logica of althans de mens ziet er logicain )

Anderzijds benadrukt Prigogine het dissipatieve van de materie:(Latijnse dissipatie betekent eigenlijk verkwisten, verstrooien) Volgens mijn persoonlijke mening wordt dissipatie door Prigogine gebruikt om aan te duiden dat iets zich vrijwillig leent tot iets. Een voorbeeld zal dit misschien verklaren: men bouwt een huis . Men heeft bouwmateriaal nodig waaronder de voornaamste stenen en mortel. De mortel en de steen zullen inwerken op elkaar, geven zich aan elkaar dus stoten elkaar niet af zodat het bouwwerk bijeen wordt gehouden en voltooid kan worden.

Een ander punt waarop we niet verder kunnen ingaan is de wet opde entropie (= maat voor wanorde). Wanneer organismen worden geboren en ontstaan, is daar energie voor nodig. Die energie wordt geleverd maar op die plaats ontstaat er dan een wanverhouding want de energie is weg. Volgens Einstein kennen we momenteel slechts 2% van de verschillende energie in het

Page 134: Inleiding op de filosofie deel I

universum. Dit probleem is werkelijk te wetenschappelijk om op amateursniveau volledig uiteen te zetten tenzij de cursist zal aandringen.

Ik denk dat er een afdoende voorbereiding is om over te gaan tot de voornaamste filosofische leerstellingen.

Page 135: Inleiding op de filosofie deel I

Hoofdstuk II De Middeleeuwen en uitdoving antieke filosofie

A. Verder verloop van de antieke filosofie

Om het verder verloop van de Griekse filosofie te begrijpen moeten we een beknopte achtergrondkennis hebben van de geschiedenis: een evolutie die niets anders dan eenwisselwerking is van allerlei gebeurtenissen en feiten diebepalend zijn voor de mens. De hoeksteen van de verdere Europese ontwikkeling wordt gelegd door enerzijds het Romeinse Rijk en anderzijds het Griekse.

We hebben gezien dat Griekenland bestond uit min of meer autonome polissen (stadstaten) die met elkaar verbonden enovereenkomsten afsloten om zich te beschermen tegen gemeenschappelijke vijanden waarvan de voornaamste de Perzen. (bijvoorbeeld Attisch verbond, Peloponesische oorlogen etc..) . Sommige polissen hadden een zeker overwicht (strijd tussen Athene en Sparta), anderen, naargelang de regio, waren de Perzische vijand goedgezind.De Griek als bewoner van het schiereiland evenals van de verschillende eilanden in de Egeïsche zee en de west kust van Klein Azië beschouwde zichzelf als een cultuurdrager ondanks de wisselende machtspositie en bestempelde de andere als een “barbaar”: een wezen dat een soort brabbeltaaltje sprak en verstoken was van enige culturele kennis. We hebben gezien dat in de tijd van Aristoteles, Macedonië meer en meer macht verwierf en langzamerhand hetoude Griekenland inpalmde. Aristoteles werd overigens naar

Page 136: Inleiding op de filosofie deel I

het Macedonisch Hof geroepen om zich bezig te houden met de opvoeding van Alexander de Grote. De doorsnee Griek hadgeen hoge dunk van de Macedoniërs (reden waarom Aristoteles als verrader werd aanzien cfr supra), hoewel ze elementaire vrijheden genoten en zij de dapperheid als één van de grootste deugd beschouwden ( de slaaf was iemand die te laf was om zichzelf te doden ). Philippus IIvan Macedonië (vader van Alexander) had reeds in 338 VC, de hegemonie over Griekenland bewerkstelligd (de slag bij Chaeronea). Niemand had verwacht dat de jonge Alexander, die er een turbulente levenswijze op na hield, deze hegemonie nog verder zou uitbreiden tot Egypte, Syrië, en via Milete de Perzen (koning Darius III) definitief zou verslagen in 334VC. Hijzelf was een bekwaam veldheer en dikwijls ging hij als eerste in de aanval, boezemde ontzagin bij zijn soldaten en was dank zij Aristoteles literair onderlegd alsmede bedreven in de oude Griekse filosofie. Hij ondernam veldtochten tot in West-Indië waar vooral hetklimaat noodlottig was voor zijn leger.Deze periode noemt men in de geschiedenis het hellenisme (afgeleid van Hellas= Griekenland incluis de grensbewoners=bewoner van boven de Olympos). Reeds op 32jarige leeftijd overleed hij te Babylon als gevolg van koorts naar aanleiding van een pijl die waarschijnlijk eenlong had doorboord en waarvan hij ogenschijnlijk was hersteld.

Ondertussen was in Italië Rome uitgegroeid tot de machtigste stadstaat van de regio. Het Romeinse Rijk nam al snel uitbreiding dank zij het organisatievermogen en het getrainde leger dat ontegensprekelijk de best bewapende en de meest strategische militaire macht was vanhet toenmalig Europa. Daarnaast moet zeker het praktisch inzicht en het diplomatisch optreden van de bewindvoerdersen hun adviseurs, worden onderstreept. De uitbreiding van hun rijk ging gepaard met nederzettingen en de aanleg van brede handelswegen (heirbanen waarvan er thans nog talrijke bestaan in onze gewesten). Denk maar aan de verovering van Gallië door Caesar, die niets aan het toeval overliet en met een beperkt leger de talrijke Galliërs kon verslaan, zij het dan op een listige wijze uitgedrukt in de spreuk “Verdeel en heers!” (cfr. De bello

Page 137: Inleiding op de filosofie deel I

Gallico, waaruit wij Belgen fier zijn op zijn schrijven van :” De omnum Gallorum, Belgicae fortissimae sunt of vanalle Galliërs zijn de Belgen de dappersten “. Het Romeins imperium dat tot Noord Europa met inbegrip van het huidig Groot-Brittannië reikte, was even groot als het Helleens gebied dat na de dood van Alexander de Grote werd herverdeeld. Rome onderbouwde zijn territorium met een scherpe en erudiete rechtspraak gesteund op een geschrevenwetgeving. Het Romeins recht ligt aan de basis van ons huidig rechtssysteem weliswaar na aanpassingen van onder meer de Code Napoleon. Pas recent ondergraven allerlei Angelsaksische en Amerikaanse rechtsuitdrukkingen de vroegere Latijns technische omschrijvingen, wat volgens demeeste rechtsdeskundigen een zekere devaluatie inhoudt. Het “Roma loquitur est” (letterlijk Rome heeft gesproken, figuurlijk een uitspraak van het hoogste rechtscollege) lijkt meer en meer terrein te verliezen. In deze rechtsmaterie ligt de naam van de bekendste Romeinse advocaat op eenieders lippen: Marcus Tullius Cicero, die tevens een brede algemene onderlegdheid een waardevolle wijsgerige kennis bezat (cfr.infra) . De Romein had een groot respect voor het intellectualisme van de Grieken en diens filosofen. Doch op aanvraag van Athene zelf , die deheerschappij van Macedonië meer dan beu was, en na een beslissing van de senaat, valt Rome in de 2° eeuw VC Macedonië aan en laat de eigenlijke Grieken hun vrijheid houden tot op het ogenblik dat Rome wegens verraad van sommige polissen opnieuw moet optreden en ze gans het Griekse Rijk inlijft. Doch de overwinnaar neemt grotendeels de bestaande Griekse cultuur over. In bestuurszaken moet weliswaar het Latijn worden gebruikt doch in de omgangstaal blijft het Grieks behouden.De Romeinse staatsvorm evolueert van een republiek met eenbelangrijke macht van de senaat naar een triumviraat ( met onderlinge twisten) om vervolgens de invloed van desenaat uit te hollen en een keizerrijk te worden tijdens de 1° eeuw NC. Na het bewind van Marcus Aurelius, die de schade aangericht door Nero kon beperken en deels het aanzien van het rijk kon herstellen, taant de politieke deskundigheid zienderogen en berust de macht bij het leger, dat keizers uit de weg ruimt om opnieuw de keizertitel te kunnen verkopen. Tenslotte komt er nog een

Page 138: Inleiding op de filosofie deel I

laatste verademing onder het bewind van Constantijn, die Byzanthium (Constantinopel) verkiest boven Rome en de splitsing van het Romeinse rijk in de hand werkt (Oost en West Romeinse rijk). Opgelet deze splitsing werd al ingeluid door keizer Diocletianus in de derde eeuw NC.In de vierde eeuw kwam een ware volksverhuizing op gang en staken de Germanen de Rijn over op hun beurt voortgestuwd door de Hunnen en de Wisigoten. Deze laatstenplunderden in 410 NC onder leiding van Alarik Rome met eenware slachting tot gevolg. In deze woelige en chaotische periode die volgens sommige auteurs het eigenlijke begin van de Middeleeuwen betekende was de laatste Keizer bij genade van de Germanen Romulus Augustulus totdat deze in 476NC door de Germaanse koning Odoaker werd afgezet en volgens andere geschiedkundigen moet dan ook deze datum worden aangezien als de aanzet tot de Middeleeuwen.

1.Algemene invloed op de filosofie:

Tijdens de Macedonische overheersing, ontstond een filosofischescepticisme: men begint de twijfelen of de menselijke geest welin staat is de waarheid te kennen en of er al universele (overal geldende en algemene) uitspraken konden gedaan worden. Het is een verschijnsel dat qua relativiteit al bekend was bij de sofisten, maar in zijn nieuwe vorm een soort van cultuurmoeheid uitstraalde wat betreft de theorieën zoals die werden verkondigd door Plato en Aristoteles. De stichter van deze beweging blijkt een zekere Pyrrho uit Elis te zijn geweest(360-270VC). Latere scepticus die van overwegend belang is geweest voor het verder verloop van de filosofie was ongetwijfeld David Hume (18° eeuw) die dan weer een grote invloed uitoefende op Kant (cfr.infra). We gaan niet verder op deze leer in daar ze later in de moderniteit afdoende aan bod komt.Sommige sceptici sten evolueerden naar de cynici (canis= hond).Dus vanuit de ethiek lieten ze als het ware de wereld draaien zoals hij was en bekeken de omgeving als een soort circus, een spel dat hen kon gestolen worden. De bekendste onder hen is Diogenes (ten tijde van Alexander de Grote). Hij woonde in een ton, oefende geen beroep uit en bezat slechts een soort van pollepel om water te scheppen voor het drinken, toen hij echtereen hond zag drinken smeet hij ook de pollepel weg m.a.w. hij

Page 139: Inleiding op de filosofie deel I

had nergens behoefte aan en was op zijn manier vrij. Alexander de Grote kwam bij hem op bezoeken vroeg wat hij wenste, het antwoord luidde: ”Ga eventjes opzij want je staat in mijn zon”!De lezer mag zich niet voorstellen dat nieuwe wijsgerige stelsels zich plotseling voordeden en abrupt een einde maakte aan de filosofie die we tot nog toe hebben gezien. De continuïteit van deze klassieke stelsels bleef bestaan. Trouwens dit gedachtengoed wordt in de latere filosofie her-lezen en beoordeeld vanuit een ander standpunt. Dit is precies het hermeneutisch karakter van de wijsbegeerte, dat ze telkenmale wordt her-dacht en geïnterpreteerd waarvan de resultaten aan een actueel denken, verwerkt, worden toegevoegd of andere punten worden geaccentueerd. Trouwens de leer van Socrates werd verder uitgediept en verkondigd door de Socratische scholen terwijl Plato eveneens een academie in hetleven heeft geroepen die stand hield tot ongeveer 200VC . nadien herleefde de Platonische gedachte bij de neo-platonici waarvan de voornaamste vertegenwoordiger Plotinus was en standhield tot 529NC , het jaar waarin keizer, onder druk van het christendom, de academie sloot en de bezittingen verbeurd werden verklaard.(Oost Romeinse rijk). Het ontstaan van het christendom wordt gegroepeerd besproken onder de rubriek van deMiddeleeuwen om welbepaalde redenen (cfr.infra)

Al de opgesomde geschiedkundige gebeurtenissen hadden nog andere gevolgen voor de filosofie. Tijdens het Hellenisme werden vooral oosterse waarden als het ware geïmporteerd door het oude Griekenland. Zo ontstonden er Egyptische, Babylonische en Assyrische invloeden, die werden verwerkt en pro parte (=slechts gedeeltelijk) toegevoegd aan het wijsgerig gedachtegoed. Het zijn precies deze diverse ideeën die een relativerende impact hadden op het klassieke denken (ontstaan van een zeker scepticisme). De Joodse gedachten (oude testament) hadden gezegde invloeden al opgenomen. Deze Joodse stromingen beïnvloedden op hun beurt de Griekse filosofie om nog niet te spreken van het latere christendom, dat oorspronkelijk enkel bestemd was voor de Joden of het volk van Israël. Vandaar dat de meeste filosofen de huidige Westerse wijsbegeerte beschouwen als het resultaat van een huwelijk tussen Athene en Jeruzalem.Anderzijds was het met de Romeinse overheersing precies het tegenovergestelde. De Romein nam de oude Griekse gedachte over.

Page 140: Inleiding op de filosofie deel I

Twee nieuwe filosofische strekkingen waren hier van overwegendbelang: het Epicurisme en het Stoïcisme, die hierna uitgebreid worden besproken. Van oorsprong een Griekse leer, die de klassieke theoretische waarden uit de bloeitijd der Griekse wijsbegeerte de rug toekeerde om zich toe te leggen op een gefundeerde ethiek van een individuele en dagelijkse levenswijze. De intellectuele Griek aanvaardde niet langer allerhande speculaties over een gelukkige levenswijze maar streefde naar een duidelijke invulling of concretisering ervan in zijn huidig leven. Men zou dit een zuivere levensbeschouwingkunnen noemen waarbij weliswaar nog een basis aanwezig was van gefundeerde uitgangspunten zoals de kosmogonie maar die minder uitvoerig aan bod kwamen. Het doel van de mens werd een zo geslaagd mogelijk leven te leiden in overeenstemming met een beargumenteerde opinie(=mening). Geen wonder dat de Romein die van aard praktisch was ingesteld hiervoor een grote interesse vertoonde en deze levenswijze, zij het dan met verschillende accenten en vanuit diverse perspectieven, als uitgangspunt nam voor zijn houding. Het menselijk gedrag werd hier herbekeken, een soort van psychologische benadering van de menselijke ingesteldheid. Deze filosofie wordt aangeduid onder een gemene noemer: “De Griekse en Romeinse filosofie”Om deze systemen, die doorheen de antieke tijd allerlei veranderingen ondergingen, het best te begrijpen is het aan te raden eerst het epicurisme van naderbij te beschouwen en daarnahet stoïcisme. Uiteraard beperken we ons tot de algemeen geldende kerngedachten zonder in te gaan op voornoemde ontwikkelingen en evoluties, behoudens wat betreft het stoïcisme dat de aanleiding was tot het eclectische (cfr.infra)2. Het Epicurisme:2.1. Ontstaan:Deze beweging werd gesticht door Epicurus , afkomstig van het eiland Samos en geboren in 341VC,overleden in 270VC. Hij verbleef in Athene en stichtte zijn eigen school op basis van een haast evidente (vanzelfsprekende) levenswijze van de mens. In Griekenland werd hij vaak verkeerd begrepen en zelfs afgunstig bekeken. Zijn leer werd gedegenereerd tot een zuiveregenotstheorie.Daarenboven groeide er een wantrouwen tegenover hem wegens zijncitaten zoals “leef verborgen”, “laat je niet in met politiek” en werd hem een gebrek aan burgerzin verweten. Deze zeer

Page 141: Inleiding op de filosofie deel I

fijngevoelige mens werd als het ware weggepest waaraan tal van roddels aan de basis lagen over “De tuin van Epicurus”, een plaats waar men onder gelijkgezinde vrienden kon discussiëren en gedachten uitwisselen. In Griekenland taande zeer snel de belangstelling voor zijn theorieën die ongelooflijk hard werdenaangepakt door de stoïcijnen en de latere christenen.Bij de Romeinen had hij in een latere periode veel bijval bij Lucretius (schreef over het heelal en samenhang), bij de dichter Horatius en in zekere zin ook bij Ovidius, die echter wegens zijn verbanning, ten onder ging aan heimwee.De algemene stelregel en het vernieuwend karakter zijn vooral gelegen in het feit dat de mens als individu, als een ik en meer specifiek de individuele geest zijn heil moest zoeken in de harmonie van de natuur. Vandaar dat de raad werd gegeven hetopenbaar leven de rug toe te keren. We zullen nu deze leer verder analyseren.2.2. Het epicurisme is een verfijnde vorm van het hedonisme.Hedonisme komt van het Griekse hédonè, wat genot betekent. We zullen eerst nagaan wat een hedonisme eigenlijk inhoudt en daarna bespreken hoe dit door Epicurus werd ingevuld of begrepen.2.2.1. Het hedonisme:Het hedonisme gaat terug tot de meest fundamentele drijfveer (motivatie) van het menselijk handelen, dat uiteraard beperkt ook geldig is voor alle levende wezens. Ons streven is erop gericht om zo aangenaam mogelijk te leven of het zoveel mogelijk vermijden van pijn en ongemak en het zoveel mogelijk beleven van genot en aangename gevoelens. Dus onlust vermijden en lust beleven. Deze zienswijze is haast intuïtief (onbewust, instinctmatig) in ons aanwezig, het is een zodanige evidentie dat ze zelfs geen argumentatie behoeft of steun moet zoeken op eender welke theorie. Het is een vanzelfsprekendheid, een zo geboren worden van de mens, een eigenschap die aan gans het menselijk bestaan kleeft en ons als het ware behoedt. Een eenvoudige uitspraak zoals “pas op daar is een kuil, zie dat jeniet valt” gaat terug op deze zienswijze net zoals een antilopeop de vlucht slaagt voor jagende leeuwinnen (met dit verschil dat de mens kan vooruitzien). Het goede in ons leven is altijd gelegen in het genot of het genoegen, wat moet worden opgevat als zoveel mogelijk onlust vermijden en zoveel mogelijk lust nastreven. U merkt al dadelijk dat gelijkaardig standpunt vanuit verschillende wijzen kan worden benaderd en aanleiding

Page 142: Inleiding op de filosofie deel I

kan geven tot talrijke misvattingen. De steeds weerkerende kritiek vindt zijn reden dat het epicurisme werd opgevat als een leer die een ongebreidelde levenshouding rechtvaardigt. We zullen op deze kritiek iets uitgebreider terugkomen.

Al wat de mens nastreeft doet hij omwille van het genoegen dat hij eraan beleeft. Hierbij kunnen ontelbare voorbeelden worden aangehaald op verschillende niveaus. Bijvoorbeeld het bezit: een gerieflijke en mooie woning, een gemakkelijke en mooie auto, een appartement aan de kust…Een ander voorbeeld is op hetgebied van macht en roem: een politieke carrière uitbouwen, eengrote zaak opzetten, een beroemde zanger worden, een televisievedette worden, voortdurend in de belangstelling willen staan. Zo kunnen nog tal van illustraties worden toegevoegd op het gebied van kennis, kunst, schoonheid etc. We verlangen hier naar allerhande objecten om ons basaal gegeven doel te bereiken: het beleven van genot. Terzelfdertijd en misschien nog het meest fundamentele zullen we zoveel mogelijk pijn trachten te vermijden of op zijn minst streven om deze pijn draaglijker te maken (bijvoorbeeld het gebruik van pijnstillers, het vermijden van snoep bij tandpijn, zich terugtrekking en de nodige rust vinden bij ziekte, de pijngrenstrachten te verleggen zoals sporters doen die dan weer de roem nastreven, wat dan duidt op een wisselwerking van beiden. Lust en onlust zijn ons van nature uit gegeven en zullen dan ook onsbestaan bepalen.

Vooraleer de gedachten van Epicurus zelf rondom deze kwestie tebekijken, zullen we zeer summier eventjes de kritiek op het hedonisme bespreken wat zal bijdragen tot een beter inzicht vande eigenlijke bedoeling van het epicurisme. Deels is deze kritiek gegrond en terecht deels zal ze in populistische uitspraken vervallen.2.2.2. Kritiek op het hedonisme:De criticus, die zich baseert op beredeneerde argumenten, ontkent deze gegevens niet maar zal ze relativeren om ze in eenjuiste context van ons handelen een plaats te geven. Ook Epicurus zelf deed dat zoals hierna zal blijken. Bij de beoordeling wordt getwijfeld of dit een “universele” theorie isdie m.a.w. al onze verlangens en ons handelen zou bepalen. Veleauteurs maken daarom een onderscheid tussen het psychologisch hedonisme en het ethisch hedonisme.

Page 143: Inleiding op de filosofie deel I

Het psychologisch hedonisme stelt dat het enig object, nagestreefd door de mens, het genot is of men streeft altijd objecten na in wezen om het daaraan verbonden genot en dit zowel op materieel (bijvoorbeeld een sportwagen), fysisch (bijvoorbeeld een goede gezondheid) als op geestelijk (bijvoorbeeld kennis) gebied. Kortom de drijfveer van ons handelen is een onmiddellijk of op lange termijn, nastreven vangenot. Er bestaan echter handelingen of een streven die niets te makenhebben met genot zelf. Zo heb ik persoonlijk meegemaakt dat eenmoeder haar kind, dat de straat overstak terwijl een lijnbus kwam aangereden, zichzelf op de weg stortte en haar kind net optijd kon wegtrekken terwijl zijzelf noodlottig werd aangereden met de dood tot gevolg.Een andere vraag die vaak opduikt is of ons streven wel direct (dus onmiddellijk) gericht is op genot maar niet eerder op het object dat ons genot verschaft? Neem nu het geval van een excentrieke sportwagen. Onze eerste reactie (afhangend van persoon tot persoon, dus zeker niet algemeen) zal zijn Waw!!Wateen “car” is dat en “sjiek” afgewerkt. Het verlangen naar het object zelf wordt gewekt dat ons eventueel een genot zal schenken. “Indien ik daarmee op straat kom, zal men nogal opkijken” Een streven naar een object waarmee we kunnen pronkenen uitpakken. Eenmaal in bezit willen we onze wagen benutten ommet open dak naar zonnige oorden te vertrekken, in een volkomenvakantiestemming….U merkt al dat de aankoop van een object tevens andere behoeften oproepen en dat er nooit sprake ken zijn van een volledige bevrediging naast het feit dat we ondanks het bezit van onze wagen, vakantie, restaurantuitgaven er tal van andere objecten bestaan, die weeral verlangens oproepen. De aanschaf van een object kan een cascade (waterval)tot gevolg hebben naast andere begerenswaardige objecten. Maar laat ons terugkeren tot de kerngedachte zelf. Genot kan nooit een op zich staand goed zijn maar blijft steeds verbonden met het object zelf. Het kan hoogstens een begeleidende toestand zijn. De aanschaf van mijn wagen verschaft me al een genot maarom dit te willen beleven moet ik eerst mijn wagen kopen of verkrijgen: het genot zelf zonder object kan nooit een streven van mijn handelen zijn. Hetzelfde geldt op geestelijk vlak door bijvoorbeeld erkend te willen worden om mijn schranderheid en intellectuele gaven. Ik

Page 144: Inleiding op de filosofie deel I

zal moeten blijk geven van een soort authenticiteit of echtheiddat tegenover anderen kan worden ingeroepen en waarbij op neutrale manier de bevestiging voortvloeit dat ik inderdaad geestelijke gaven bezit en zelfs uitzonderlijke gaven. Ik kan dit op een eerlijke wijze doen door een diploma te behalen, datme in staat stelt een respectabel beroep te kunnen uitoefenen en waarbij ik een zeker aanzien verkrijg in de maatschappij. Ikzou ook op oneerlijke wijze een diploma kunnen kopen of een zogeheten kunstwerk vervaardigen waarbij ik door steekpenningenheel wat media aandacht krijg. Doch dit laatste is een typisch voorbeeld van zelfbedrog met de vraag of het bewustzijn van deze illusie mijn genot niet vergalt. Zo dit niet het geval is,kan men spreken van een ziekte, een negatie van de werkelijkheid. Helaas onze huidige Westerse maatschappij stuwt ons in deze richting waar alleen resultaten tellen en geen plaats meer is voor discretie en integriteit (eerlijk met zichzelf). Thales had gelijk met zijn stelling “ken uzelf” of wat men in de volksmond noemt “aan uzelf, kent u de hele wereld”.

Het ethisch hedonisme verschilt van een het psychologisch hedonisme in die zin dat het zegt wat men moet doen om zich goed te voelen en bepaalt daarbij dat dit goede alleenlijk het genot is. We hebben onder vorige alinea al uiteengezet hoe dat de mens handelt of wat zijn feitelijke handelswijze is. Nu op het vlak van de ethiek betekent dit dat het goede niets anders is dan genot. Het intenderen (betrachten, zich daarop richten) van dit genot dat zichzelf rechtvaardigt als het enige goede, leidt tot een platvloerse moraal. We hebben al gewezen op de gevaren van een obsessioneel (bezeten) karakter van dergelijkehandelswijze die leidt tot ziekelijke toestanden zoals koopwoede, uitgesproken egoïsme, verslaafdheid en een algemeen ongebreideld optreden, wat voert tot een decadente maatschappijwaar de wet van de sterkste zal heersen.Overigens indien het genot wordt verantwoord als het goede quidmet pedofielen of misbruik van kinderen: de pedofiel of misbruiker beleeft er genoegen aan dus is het goed!!! Iemand zijn vertrouwen misbruiken om geld te bemachtigen of oplichterij is bijgevolg een goede handeling zowel als iemand een aalmoes geven omdat ik graag iemand verder help punt.

Page 145: Inleiding op de filosofie deel I

U ziet dat een dergelijke moraal onhoudbaar is en het genot nooit een basis kan vormen voor ons handelen of het enige doel van ons praktisch optreden kan zijn.

Het zijn precies voorgaande argumenten die werden aangewend voor het bestrijden van het epicurisme doch Epicurus zelf heeftnooit een dergelijke theorie voor ogen gehad of verkondigd. Deze zachtaardige, fijnzinnige persoon streefde alleen naar gemoedsrust zoals hierna zal blijken.

2.2.3. Epicurus: geen platvloers of brutaal hedonisme:Epicurus definieert genot negatief of als een toestand waarbij men bespaart blijft van allerlei kwellingen en zorgen. Hij waarschuwt zelfs tegen het louter nastreven van zoveel mogelijkgenoegens of het opdrijven ervan zoals “Lucullus” (overdreven) maaltijden, drinkgelagen, toegeven aan ieder seksueel verlangen, obsessies etc. Want dit zijn ongecontroleerde handelingen die de ziel beroeren in die zin dat ze wordt verontrust en misvormd tot een onomkeerbare oppervlakkigheid. Dit alles staat de “ataraxia” in de weg en precies daar moeten we naar streven ( ataraxia= onverstoorbaarheid). We moeten de werkelijke vrijheid vinden door te streven (controle) naar geestelijke rust en het vermijden van geestelijke onrust. Het uiteindelijk doel is gevrijwaard blijven van innerlijke verwarring en te genieten van kalmte en gemoedsrust. Dit is precies de “Apollinische” gedachte van de Grieken, voortvloeiende uit de traditie. Epicurus weet evenzeer dat er toestanden en gebeurtenissen voorkomen waarover we geen controle hebben (het noodlot) maar de mens mag hier nooit de moed verliezen en trachten de pijn te verzachten door een geoefende en verhoogde controle over zichzelf. Hoe concretiseert hij deze ideeën of welke specifieke raad verstrekt hij hieromtrent?1° Een mens mag zich nooit laten verleiden tot een zintuiglijk genot van het ogenblik zelf, zonder oog te hebben voor de gevolgen ervan. Zeker indien die gevolgen achteraf langdurige pijnen veroorzaken of ernstige gevaren inhouden. Denken we bijvoorbeeld aan het snuiven van cocaïne wat verslaafdheid in de hand werkt, aanleiding is van zenuwontstekingen en een ontregeling van de hersenen blijvend tot gevolg heeft. Het overvloedig roken, wat kan leiden tot longkanker of andere

Page 146: Inleiding op de filosofie deel I

aandoeningen. Op stap gaan tot in de voege ochtenduren terwijl men s ’anderendaags een belangrijke afspraak heeft.2° Men mag zich ook nooit laten verleiden tot een ongecontroleerd zintuiglijk genot, wat de gemoedsrust in het gedrang zal brengen. Denken we hier maar aan een voortdurend toegeven aan de seksuele verlangens, die op hun beurt seksuele opwindingen nog zal bevorderen zodat men geen controle meer heeft op zijn passies, wat leidt tot onrust zonder te spreken van overspel, verkrachting, het opgesloten geraken in een decadente fantasiewereld etc. Een ander voorbeeld is de dronkenschap die leidt tot de overmeestering van de rede.3° Men moet zich vooral laten leiden door het redelijke, wat zich zal uiten in gecontroleerde genoegens waardoor men in allevrijheid op langere termijn ongedwongen kan genieten. Het traditionele voorbeeld hiervan is de vriendschap, het gezellig samen zijn met vrienden in een sfeer van vertrouwen en spontaniteit. Denken we hier aan “de tuin van Epicurus” waar devreemdeling kon binnentreden om samen in alle vriendschap te genieten. Dit wekte bij heel wat Atheners argwaan door de ongegronde roddel over verborgen braspartijen. Een ander voorbeeld is dat Epicurus zelf de mening van Aristoteles was toegedaan door te beweren dat filosoferen het hoogste genot was(hier in de betekenis van een echte dialoog tussen redelijke mensen, die zichzelf in de hand hadden).4° Wijsheid is niets anders dan met de rede of met het verstandde beste keuze maken in de genoegens die de wereld biedt en enkel dezen, die de gemoedsrust in de hand werken. Hij maakt hierbij nog een onderscheid tussen de bevrediging van primitieve behoeftes zoals noodzakelijke voeding, kledij, onderdak en behoeften die niet zo dringend zijn zoals een heerlijke maaltijd, waaraan kan worden toegegeven voor zover zegematigd blijven en achteraf geen oorzaak van lijden zijn. Behoeften die niet natuurlijk zijn en ook niet noodzakelijk moeten worden gemeden zoals machtswellust, bezitterigheid , terreur etc.5° Hij raadt zijn leerlingen ook af zich te zeer in te laten met allerhande zaken om zichzelf een opvallende verschijning teverschaffen of om zich in het openbaar te laten gelden door publiekelijk de roem na te streven want dit verstoort evenzeer de gemoedsrust. Vooral dit en het volgend punt zal een hevige discussie uitlokken en een tegenbeweging van stoïcijnen doen ontstaan. Zijn citaat “leef verborgen” en zijn raad zich niet

Page 147: Inleiding op de filosofie deel I

in te laten met politiek, kwamen zwaar onder vuur te liggen. Epicurus zegt eenvoudig blijf discreet en neem zo weinig mogelijk aanstoot aan politieke beslissingen, je kunt er niets aan veranderen en het stoort alleen maar. Het verwijt dat een gelijkaardige houding getuigt van lafheid en een zwaar gebrek aan maatschappelijk engagement inhoudt, is overdreven en bediscussieerbaar daar het werkelijk politiek misprijzen wordt aangetroffen bij de cynici en sommige sceptici.6° Hieronder wordt zijn mening vertolkt over de dood en de goden. De mens moet zich bevrijden van de vrees voor de dood. Dood is niets anders dan het uiteenvallen of het verstrooien van atomen waaruit we zijn opgebouwd. Het is het einde van een eenheid of entiteit die voorheen de samenwerking van de moleculen (bestaande uit atomen) stopzet en de atomen tevens hun werkzaamheid staken: een teruggeven aan de natuur. Het enige wat hierover kan worden gezegd is :”als de dood er is, zijn wij er niet meer en als wij er zijn, is de dood er niet” Hier komen de theorieën van de natuurfilosofen Demokritos en Leukippos naar boven via de door hen verkondigde atoomleer die achteraf ook Lucretius zal inspireren.Goden zijn wezens die perfecter zijn dan de mens en dan ook haast perfect gelukkig. Door deze eigenschappen en in hun wereld, waar ze verblijven, kunnen ze zich niet inlaten met iets dat minder volmaakt is zoals de mens. We moeten dan ook geen enkele vrees voor ze hebben, ze leven in hun wereld waarbij de vraag blijft of ze wel iets afweten van ons bestaan.Voor de modale Griek en Romein neigt een dergelijke beoordelingnaar blasfemie (godslastering), begrijpelijk dat deze gedachte fel werd gecontesteerd.

Volledigheidshalve wil auteur vermelden dat de meeste geschriften, door de uitbarsting van de Vesuvius in 79NC vernield werden buiten enkele fragmenten. Het is dank zij Lucretius, late volgeling van Epicurus, dat nog een samenhangend overzicht van zijn werk kan worden gegeven. In hoeverre dit geïnterpreteerd en/of vervormd is kan niet worden uitgemaakt. De hevigste reactie tegen deze leer kwam er zoals gezegd van de stoïcijnen, wat eerder neerkomt als een veroordeling van het brutaal ethisch hedonisme. Met het Stoïcisme sluiten we het hoofdstuk over de antieke filosofie dan ook af.

Page 148: Inleiding op de filosofie deel I

Debat over de interpretatie van deze leer en in hoeverre is deze theorie nog actueel.

3. Het Stoïcisme: een reactie tegen het Epicurisme

3.1. Ontstaan en overzicht van ontwikkeling:

Stoïcisme (de leer) en stoïcijn (beoefenaar van deze leer), zijn afgeleid van het woord “Stoa”. De Stoa was een geverfde zuilengang in Athene waaronder tegen de beschutting van de middaghitte, Zeno, de stichter van deze leer, zijn onderricht gaf. Zeno was afkomstig van Cition gelegen in Cyprus. Hij leefde van 34OVC tot 260VC. Zoals gezegd was zijn leer een reactie tegen het epicurisme. Dit wijsgerig stelsel, dat naast een reactie, ook een uitvloeisel was van het scepticisme en hetcynisme (terugdringen van overdreven stellingen) hield zeer lang stand en heeft nog steeds een belangrijke invloed op de huidige filosofie. Het is een levensbeschouwelijke leer die vandaag nog wordt verkondigd, zij het dan in een meer aangepaste versie, en beoefend omdat ze in wezen nauw aansluit bij het christendom. Daarenboven zou ze evengoed een invulling kunnen zijn van de Oosterse wijsheid en kan ze los worden bekeken van om het even welke religie.

In de Oudheid werd dit stelsel geprezen en verder opgebouwd door de Romeinen. In de begintijd waren Cleanthes en Chrysippusbelangrijke volgelingen die ieder hun eigen accent legden. Cleanthes was een vermaard schrijver en heeft tal van hymnen (lofdichten) geschreven op Zeus (de enige God of de Vader, vergelijk met het christendom) geïnspireerd door deze leer weliswaar na interpretatie door hem. Zijn bedoeling was te wijzen op het belang ervan evenals een verduidelijking mee te geven. Bij de Romeinen was het vooral Seneca (eerste eeuw NC) die deze leer aanhing. Seneca was zowat de huisfilosoof van keizer Nero, die vruchteloos probeerde deze opvattingen te delen wat hem nog meer tot bepaalde waanideeën dreef. In zijn uitzichtloze situatie, verteerd door ongecontroleerde harstochten, verplichtte hij Seneca tot zelfmoord. De grootste Romeinse aanhangers waren wellicht Marcus Aurelus een keizer enEpictetus, een slaaf. Marcus Aurelius (121-180NC) een zeer intelligent mens, vertoonde al op zijn twaalfde een grote interesse voor deze leer en legde al vanaf die leeftijd een

Page 149: Inleiding op de filosofie deel I

buitengewone ascetische levenswijze aan de dag. Hij mag zonder meer als de grootste keizer ooit worden aangezien. Zijn scherp doorzicht en breed bevattingsvermogen evenals zijn ijzersterke wil en volledige zelfbeheersing, getuigen van een groot wereldleider. U mag niet vergeten dat tijdens zijn regeerperiode het Romeinse rijk op zijn hoogtepunt was en hij als eerste begaan was met al zijn onderdanen, wat een zeer revolutionaire visie was. Had men het over mensen dan bedoelde men in die periode uitsluitend een handvol vrije burgers (die dus het Romeins burgerschap bezaten). Hij bracht de eerbied en het respect bij voor alle mensen (slaven incluis) en begon met het openstellen van het burgerschap voor alle inwoners van het rijk, dat nadien werd gesaboteerd met de val van het West Romeinse rijk tot gevolg. Hij was literair onderlegd en publiceerde als stoïcijn het werk “Inkeer tot zichzelf”. Ook uit zijn bijgehouden dagboeken bleek hoe hij zich afzette tegenvleierij kuiperijen. Hij vertoefde grotendeels bij zijn legioenen en had een afschuw voor rijkelijk aandoende uiterlijkheden. Hijzelf droeg hetzelfde uniform als zijn soldaten en sliep in dezelfde tent. Onbegrijpelijk hoe deze grote keizer nadien een genadeloos christenvervolger werd (cfr.infra)Epictetus (50-130NC) was een slaaf, die nadien werd vrijgelatenmaar nooit in opstand kwam tegen zijn lot, al werd hij op onrechtvaardige wijze verminkt door lijfstraffen. Van hem is vooral het “handboekje voor de moraal” bekend waaruit zijn stoïcijnse overtuiging in concrete punten wordt omgezet. Dit zakboekje bestaat nog steeds. Ook tal van filosofen uit de moderniteit (16°-17°-18°-19° eeuw)werden rechtstreeks door deze ascetische levenswijze beïnvloed,stuk voor stuk schitterende figuren in hun dagelijks leven: Giordano Bruno (gestorven op de brandstapel zonder één “kik” telaten), Descartes, Kant (met een zeer disciplinaire levenswijze), Schiller, Goethe..

De lezer zal begrijpen dat we niet op alle zienswijzen kunnen ingaan en ergo (bijgevolg) we een distillatie moeten maken om tot een samenhangende kerngedachte te komen. Het is precies in die persoonlijke opvattingen dat we concrete standpunten en visies kunnen ontdekken. Wij zullen het moeten stellen met de universele verantwoording van deze leer wat eerder abstract zaloverkomen.

Page 150: Inleiding op de filosofie deel I

3.2. De leer:

3.2.1. Uitgangspunt:Het brutale ethisch hedonisme, ten onrechte vereenzelvigd met de leer van Epicurus, wordt als een valse en gevaarlijke levenshouding aangezien. Indien de mens lukraak het genot nastreeft geraakt hij verslaafd aan die genotservaring, dat eenervaring is van het zintuiglijke of het lichamelijke. Zijn lichaam wordt de heerser en het zelf de slaaf ervan. Tevens wordt hij de speelbal van allerlei genotsproducten in de hem omringende wereld en tenslotte ook van de omringende wereld zelf waarop hij meent vat te krijgen door allerlei gebeurtenissen en feiten te doen ontluiken, die hem aangenaam zijn. Deze houding tast de menselijke vrijheid aan maar ook hetwezenlijke of het “Zelf” van de mens.Hieruit volgt dat in alle gevallen men moet onverschillig worden tegenover gezegde genietingen, de omringende wereld en de gebeurtenissen ervan. Dit is een minimale stelregel waardoorwe vat krijgen op alles wat van buitenaf ons beroert in sensu lato (in brede zin). Indien we ons aldus van de wereld afsluiten (niet isoleren!) blijft alleen onszelf over of wordenwe geconfronteerd met ons wezenlijke zelf door een proces waarin we “onszelf worden”. Dit betekent dat we dan vrij staan of los van alles wat op ons afkomt. De hiervoor genoemde sportwagen kan me gestolen worden, het raakt me niet. Dat modieus kleedje van die bekende ontwerper is voor mij een kleednoch minder noch meer en ik voel me niet geneigd of verlang er niet naar om dit per se in mijn bezit te hebben. De waarheid ligt hier bij onszelf en niet bij de objecten. Die waarheid betreft een hoge waarde: een vrijheid waarin we ons beleven terwijl we met twee voeten op de grond blijven of een reëel bezit van onszelf. We hebben dan onszelf in de hand en kunnen door die zelfcontrole volledig onafhankelijk oordelen over wat er buiten ons ligt. Dit oordeel is vrij van blinde gevoelens of harstochten, het zal de rede zijn en onze rationele wil die vanaf nu de instrumenten uitmaken om de dingen te benaderen en beslissingen te nemen. Wanneer ik een kunstwerk vervaardig hoef ik niemand om te kopen om in de belangstelling te staan, wat tegen de regels is van onze rationele vrijheid door zelfverloochening. Primo kan die belangstelling me weinig schelen en zo ze er is des te beter,

Page 151: Inleiding op de filosofie deel I

secundo ben ik mezelf gebleven en hoef geen dank u te zeggen enzal het kunstwerk worden bewonderd omwille van het kunstwerk dat een veruitwendiging is van mijn wezenlijk zelf. Ik ben er alsdan van bewust dat ik dit kan of nog mijn gemoedsrust is niet verstoord en stemt met mijzelf overeen. Dit laatste is het ideaal van het stoïcisme: de apatheia of de kalmte door de harstochtloosheid. Merk hier duidelijk op hoe nauw het epicurisme, dat dezelfde doelstelling wil verwezenlijken, verwant is met het stoïcisme en ze toch regelrecht tegenover elkaar stonden.

3.2.2. Het stoïcisme berust op een theoretische wereldbeschouwing:

Hierbij komt de diepgang van deze leer tevoorschijn waar men teruggaat naar Aristoteles en Herakleitos.

Bij Aristoteles hebben we het hylemorfisme besproken waarbij dezuivere materie een stof was zonder eigenschappen: het hout zijn, het water zijn en hierbij is al teveel gezegd. De materie, ongevormd, is immers niet waarneembaar voor de mens daar er nog niets bestaat (er is nog niets gevormd), we kunnen dit hoogstens omschrijven als een passieve mogelijkheid. Het actieve element of wat iets maakt tot wat het is, is de vormer.Dus al wat is, is een combinatie van beiden. Dan hebben we het nog niet over specifieke individuele dingen. Laat ons bij het voorbeeld “hout” blijven wat zoals al vermeld in de Franse taalbeter tot uiting komt: du bois of letterlijk van het hout. Bijvoorbeeld een boom is “van” hout, een struik is hout, een plank is hout, een beeld is van hout, een deur is van hout, eennotenschaal is van hout etc… Hout is hier op al die specifieke dingen van toepassing en nu kunnen we pas spreken over het houtzijn als een algemeenheid. Zelfs in die algemeenheid is de combinatie van het passieve en het actieve al aanwezig. Dit actieve principe wordt door het stoïcisme de Logos genoemd of de Rede waarvan de rede een afgeleide is.

Herakleitos herinneren we ons nog van de eeuwige wording met zijn ogenschijnlijke tegenstellingen zoals oorlog en vrede, warm en koud …Er bestond maar één wetmatigheid en dat was het goddelijke voor wie overigens geen tegenstellingen bestonden . Ook sprak hij over het oervuur van waaruit alles ontstaat en alles terugkeert (uitdooft). Welnu, het actief principe van

Page 152: Inleiding op de filosofie deel I

Aristoteles of de Logos is die wetmatigheid of de ene of het Makend Vuur. Hoe moeten we nu die combinatie van beiden voorstellen en waarbij heel wat auteurs verschillen van mening.Scriptor neemt dan ook een persoonlijk standpunt in. Het vuur heeft bij Herakleitos een dubbele betekenis: enerzijds het vuurals vuurbal of energie en anderzijds de aandrijving als een wetmatigheid. Dus de kosmos of het” heel-al” is van meetafaan doordrongen door dit Vuur of Logos. Het moet monistisch worden bekeken als een eenheid van al de mogelijkheden inzake materie en de logos of het Makend Vuur. Dus als ik het woord kosmos neerschrijf impliceert dit ook onmiddellijk de vormer in al zijn mogelijkheden en wetmatigheden. Men kan het omschrijven, op het gevaar af in een dualisme te verzeilen dat de kosmos doordrongen is van de logos of de ultieme allesomvattende materie doordrongen van de oneindige vormer. Vanuit dit principe doordringt de logos als wat specifieker is of alles wat er is of beter alles is er volgens de wetmatigheid van de logos. Principieel is alles al voorzien en zal alles gedetermineerd (volgens die bepaalde wijze) verlopen. Daarom noemt het stoïcisme dit de “Voorzienigheid” of God of bij de Grieken Zeus en de Romeinen Jupiter.Alles ontstaat en vergaat in een eeuwige kringloop volgens redelijke wetten die hun oorsprong hebben in de Wetmatigheid. Dus de kosmos met alle toebehoren en emanaties kan niet anders dan zo zijn en moet dus noodzakelijk zo zijn. Vermits dit volledig volgens de Rede verloopt is het goed. De wereld draaitzoals hij draait en daaraan kan geen mens iets aan veranderen. Wie deze noodzakelijkheid inziet, begrijpt eveneens dat alles wat gebeurt zo moet gebeuren. Het heeft dus geen enkele zin om bij gebeurtenissen een overweldigende vreugde te zoeken of een diepe smart te voelen. De dood van een geliefde is op zich een droeve gebeurtenis maar het is een feit waarop de mens geen vatheeft en het is dan ook zinloos zich door het verdriet te latenmeeslepen, wat niet belet dat de triestheid aanwezig is maar nooit de bovenhand kan halen daar men afstand kan nemen of vrijstaat ten overstaan van de gebeurtenissen zelf.

De reactie die bij de lezer zal opkomen of het stoïcisme dan niet leidt tot een inerte onverschilligheid of een zeer passieve laksheid zal onder het volgend punt door de leer zelf worden weerlegd.

Page 153: Inleiding op de filosofie deel I

3.2.3. Heeft het stoïcisme nog een ideaal voor ogen of is er sprake van gevoelloosheid:De mens moet leven in volledige overeenstemming met de Natuur waarin zich de goddelijke Logos zich manifesteert. Dit betekentrespect voor de natuurlijke gang van zaken. De mens is met redebegaafd wat rechtstreeks een uitvloeisel is van die natuur. Ditbetekent dat hij in respect redelijk en in overeenstemming met de goddelijke logos moet handelen of precies die logos tot zijnrecht laten komen of het “rechte” doen. Niet alleen een inzichtin de Goddelijke wet is vereist maar ook dat al wat er is, noodzakelijk is door de redelijkheid of het goede zien in al wat er is.Bijgevolg is er slechts één deugd en bestaat er zoiets als een hiërarchie of gradatie van deugden niet. Die deugd is de wil tehebben om uitdrukkelijk te handelen volgens de Logos.Ergo bestaat er slechts één ondeugd nl. handelen tegen de redelijke logos en ook hier bestaan geen gradaties. We zullen dit illustreren aan de hand van een paar voorbeelden. Er gebeurt een overval op een persoon die in elkaar wordt geslagen. De politie stelt een onderzoek is en vraagt aan een winkelier voor wiens zaak het gebeuren heeft plaatsgevonden, ofhij daarvan iets heeft bemerkt. Deze verklaart dat hij enkel iets heeft gehoord en daarna naar buiten is gegaan en de hulpdiensten heeft gewaarschuwd. Doch in werkelijkheid heeft hij de daders gezien en meent hij zelfs er één herkend te hebben, uit vrees voor represailles vertelt hij dit niet. Wat hij verteld heeft stemt grotendeels overeen met de feiten maar hij maakt zich schuldig aan een valse verklaring. Hij kan zich niet beroepen op het feit dat zijn verklaring maar een beetje gelogen was dus een beetje onwaar en voor het overgrote gedeelte waar, daarenboven heeft hij hulp geboden aan het slachtoffer en op dat leugentje na zijn burgerplicht volbracht.Neen, zijn verklaring is niet een beetje vals maar is vals of een beetje onwaar maar onwaar. Dit kan tot eigenaardige repercussies leiden wat tot uiting komt in volgend voorbeeld. Wetens en willens doden is handelen tegen de natuur. Dit betekent dat een vlieg doodmeppen even erg is dan een hond doden of een mens doden! Alles herleiden tot het éne heeft ook de Christusfiguur gedaan,door de tien geboden te herleiden tot één gebod: Gij zult de heer uw God beminnen (goddelijke wet of de Natuur of de Vader, terwijl beminnen duidt op een zich conformeren met diens wil of

Page 154: Inleiding op de filosofie deel I

wetmatigheid) met geheel uw verstand (rede) geheel uw hart (de ingesteldheid), geheel uw ziel (ook zo daadwerkelijk handelen volgens uw motief) en daarmee gelijk uw naaste ( de natuur, de andere wezens die u omringen, de mens…) zoals uzelf.

Vermits dat in de natuur ieder op zijn manier participeert (deel heeft) aan diezelfde logos wat eveneens behelst dat iedereen is opgenomen in die noodzakelijke kringloop, duidt ditop een kosmopolitisme. De mens (dus alle mensen) zijn doordrongen van dezelfde Rede en nemen dus op gelijke wijze deel aan die Rede. Er ontstaat of beter er bestaat een universele redelijkheid waarbij de mens die het redelijke doet zich verenigt met de goddelijke logos. Zo is iedereen gelijk endient iedereen te worden behandeld volgens die redelijkheid of wetens willens iemand onrecht aandoen is anders handelen of nogis een ondeugd. Dit betekent nog niet dat het stoïcisme zich zal inzetten om het lot van de andere te verbeteren. Dit bleef afhankelijk van een persoonlijke appreciatie wat spijtig genoeghet geval was bij het christendom nadat deze zich begon te organiseren. De aanvaarding van het lot maakt ook een onderdeeluit van het stoïcisme zoals hierna verder besproken. 3.2.4. Zich schikken naar zijn lot:Wijsheid betekent ook dat men zijn lot of wat de natuur toebedeelt, met gelijkmoedigheid wordt aanvaard zowel armoede als rijkdom, ziekte en gezondheid, dood als leven. Als zodanig wordt men immuun tegen zijn passies of affecten (hevige gemoedstoestanden zoals woede, angst…)Dit betekent dat men afstand moet kunnen nemen van voornoemde affecten. Een middel daartoe is dat die afstand moet worden geplaatst in de tijd en in de persoon. Bijvoorbeeld men is momenteel gezond, dan moet men zich de toekomst voorstellen waarin je ziek kan zijn. Indien je arm bent, moet men in persoon afstand nemen, door zich af te vragen of je een ander ook zo zou beklagen die hetzelfde overkomt. Ook hier bestaan er verschillende meningen naargelang de evolutie van deze leer.

B Ontstaan van het christendom en Middeleeuwen

.

Page 155: Inleiding op de filosofie deel I

1.Tijdstabellen: Middeleeuwen 0?-15OO

1.1. Hoofdtabel

Periode Omschrijving0-800 Tijdvak van de patristiek

(Kerkvaders)800-1500 Tijdvak van de scholastiek

interpretatie met de rede1.2. Subtabellen per grote periode

1.2.1. De patristiek: 1.2.1.1. Eerste subtabel

40-100 Verspreiding van het christendom Petrus en Paulus cfr Handelingen

100 De oudste Kerkvaders ****Hun houding ten overstaan van de antieke wijsbegeerte

100-350 De voornaamste bedreigingen van hetchristendom****

350-650 De latere Kerkvaders ****650-800 Vertegenwoordigers van de laatste

patristiek****

1.2.1.1.1. Definitieve subtabel van de oudste kerkvaders: jaar 100

160-220 Tertullianus217 Clemens

184-254 Origines

Page 156: Inleiding op de filosofie deel I

? Hieronymus : Bijbelvertaling in Latijn

1.2.1.1.2. Definitieve tabel: bedreiging binnen het christendom

150-200 De gnostici215-273 De manicheeërs (Perzisch met Mani

die gekruisigd werd)336 De twistvraag tussen Arius en

AthanasiusOver het mens of Goddelijk zijn van de Jezus figuur

1.2.1.1.3. Definitieve tabel van de latere Kerkvaders

350-415? Ambrosius410 Val van Rome: verovering door

Alarik354-430 Augustinus

1.2.1.1.4. Vertegenwoordigers van de laatste patristiek

440-461 Paus Leo I590-604 Paus Gregorius529 Benedictus van Nursia:

kloostergemeenschap der Benedictijnen ,oprichting Monte casino

500 ? Dionysius de Areopagiet600 Isidorus van Sevilla700 Beda750? Johannes van Damascus800 Alcuinus leermeester van Karel de

Grote

1.2.2. De Scholastiek: 1.2.2.1. Eerste subtabel

Page 157: Inleiding op de filosofie deel I

800-1100 De vroege scholastiek ****1100 Arabische en Joodse filosofie

kennismaking door het christendom****

1100-1250 De Bloeitijd van de scholastiek****

1250-1500 De late scholastiek****1250-? De mystiek vooral in Duitsland:

mystiek is eigenlijk van alle tijden****

1.2.2.1.1. Definitieve tabel vroege scholastiek:

810-1100 De realisten met:Johannes ScotusAnselmus van CanterburyWillem van Champeaux

idem Nominalisme met Roscellinus1079-1142 Verzoening door Abélard

1.2.2.1.2. Definitieve tabel kennismaking Arabische en Joodse filosofie

1100-1200 Arabische filosofie van:Alkindi (800)Alfarabi (900)Avicenna (980)Averroës (1150)

Idem Joodse filosofie van:Kabala (900-1200)Maimonides (1135)

1.2.2.1.3. Definitieve tabel bloeitijd scholastiek

1207-128O Albertus Magnus1224-1274 Thomas van Aquino1265-1321 Dante

1.2.2.1.4. Definitieve tabel late scholastiek:

Page 158: Inleiding op de filosofie deel I

1214-1266?

Roger Bacon

1270-1308 Duns Scotus1290-1349 Willem van Occam

1.2.2.1.5. Addendum mystiek

Duitse mystiek wordt vooral vertegenwoordigd door meester Eckhardt en Thomas a Kempis (Navolging van Christus)

2. Bondig Overzicht

2.1. Eerste periode

De filosofische indeling stemt niet overeen met de geschiedkundige van de middeleeuwen, die voor de enen pas aanvangen met de val van het West- Romeinse Rijk (410 N.C.) voor anderen wat de noordelijke streken aangaat al voordien (splitsing van het Romeinse rijk). Het onderscheid met de wijsbegeerte vindt zijn oorzaak dat op wijsgerig vlak met de middeleeuwen in feite de uitbouw van het christendom wordt bedoeld. Het begin is dan ook het verkondigen van de boodschap door de leerlingen of apostelen. (Opgelet 12 is een symbolisch getal in werkelijkheid waren ze met veel meer, in het evangeliestaat ook 77 genoteerd wat op zijn beurt symbolisch is). Langzamerhand onder invloed van Petrus en Paulus werd de boodschap over de wereld verspreid via de zogeheten zendingen en vooral de reizen naar Rome, ondernomen door Paulus met zijn marteldood voor gevolg, waren voor de verspreiding doorslaggevend .( in tegenstelling tot Jacobus, overigens vermoord door?? maar die de leer wilde beperken tot Israël). Deaanhangers en toehoorders evenals de eerste volgelingen waren eenvoudige mensen en ondanks de zware vervolgingen (waaronder

Page 159: Inleiding op de filosofie deel I

de ergste en onbegrijpelijkste die van Marcus Aurelius, de beste Romeinse keizer ooit) breidde het aantal bekeerden zich bestendig uit. Meer en meer ontstond er een grondige organisatie en werden verre reizen ondernomen. Langzamerhand kwam de leer in aanraking met de antieke wijsbegeerte bij de meer intellectuele lagen van de bevolking, zodat men buiten de verkondiging, de leer begon te argumenteren (cfr. Exegeten). Bisschop Ambrosius te Milaan (relatief veilige stad voor het christendom) speelde na het eerste concilie te Nicea een belangrijke diplomatieke rol. Gestadig kreeg men de wereldleiders (profane hiërarchie) gewonnen voor de leer. Ondertussen waren de vervolgingen stopgezet en werd het christendom zelfs een Romeinse staatsgodsdienst (het Romeinse rijk was toen al gesplitst in het Oost Romeinse of Byzantijnse Rijk en het West Romeinse rijk) Ambrosius was ook de mentor (bezieler, de leermeester) van Augustinus, een fervent (favoriet van) aanhanger van de vroegere geschriften wijlen de beroemde advocaat Cicero.Net dan kwam de val van het Rijk, dat overspoeld werd door noordelijke stammen zoals de Germanen en vooral de Hunnen en Wisigoten. Augustinus tracht het christendom wijsgerig te verantwoorden als geloofsdaad of de Filosofia Christiniana. Hij schreef ook het werk De civitate Dei (de Godsstaat) waarin hij de principes van het christendom definitief vastlegt en dat tezelfdertijd gold als een verweer tegen sommige bevolkingsgroepen, die in de vernieling van Rome een straf zagen voor het inruilen van hun vroegere Godendom tegen het christendom.

Daarna belanden we in een soort van tussentijd waarbij kloosterorden actief werden en die vooral in het Noorden naast de leer een soort van welzijn en werk verschafte aan plaatselijke bevolking. In de eerste steden werden zelfs kloosterorden opgericht (Franciscanen en de Dominicanen, met depittige meningsverschillen tussen beiden).

2.2. De ScholastiekVooral bij de contemplatie (beschouwing, overschouwing in groep) van de leer ontwikkelde men een bepaalde methode of

Page 160: Inleiding op de filosofie deel I

school (scholastiek, schola=schoolmeester). Deze bestond uit een opleiding van de zogeheten artes liberales ( de wetenschappen zoals taal, fysica, wiskunde), de filosofie en vooral de theologie die in die tijd de hoogste wetenschap werd.De grootste denkers waren wellicht Thomas van Aquino en Albertus Magnus. De verdienste van Thomas is vooral gelegen in het feit dat hij naast het geloof ook de rede ruimte geeft om tot de saepentia (wijsheid) te komen en dat hij zich verdiepte in het toen ontdekte werk van Aristoteles.

Doch de christelijke leer of het geloof kwam meer in de verdrukking door allerlei twistgesprekken ten gevolge van diverse filosofische standpunten. Daarbij kwam nog de verwereldlijking van het kerkelijk gezag (machtslust van sommige pauzen), gepaard met een uitgesproken intolerante houding (onverdraagzame) tussen christenen zelf om nog niet te spreken van plaatselijke wantoestanden van sommige “priesters” betreffende de aflaten (zijn plaats verzekeren in de hemel doorde begane zonden te vernietigen tegen betaling).

Het toegenomen verzet en de ondergrondse weerstand zal weldra zijn uitlaatklep vinden in de reformatie, een zware klap voor het katholicisme, met eveneens de afscheuring van de Anglicaanse Kerk. De wereldlijke macht neemt toe terwijl de eenheid binnen het christendom zienderogen afbrokkelt en mee gesleurd wordt in een decadentie doch de reformatie zal geen soelaas bieden.

Hiermee sluiten we dit hoofdstuk af hoe boeiend ook en actueel sommige zaken nog klinken (Visio Dei: ontmoeting in deze wereldmet de Godheid).

Nog een citaat uit het werk “in navolging van Christus” door Thomas a Kempis : “Wat baat het allerlei twistgesprekken te voeren over de Drievuldigheid indien men daarmee God mishaagt”

Aangezien de filosofie beschouwd werd als de dienstmeid van de theologie, besteden meer en meer auteurs weinig of geen aandacht aan deze periode daar een neutrale opstelling in de wijsbegeerte zwaar onder vuur kwam te liggen. Zoals gezegd had

Page 161: Inleiding op de filosofie deel I

Augustinus in grote mate de lijnen uitgezet en de principes vanhet Christendom vastgelegd. Hij had zich vooral laten inspireren door Plato en in veel mindere mate door Aristoteles (Augustinus was weliswaar een intellectueel maar had een hekel aan het Grieks). Het was quasi onmogelijk om als christen-filosoof af te wijken van het door hem ingenomen standpunt. Daarenboven begon de pauselijke macht toe te nemen zodat moeilijk kon worden gereageerd tegen standpunten ingenomen doorhet concilie ( de onfeilbaarheid van de paus is pas later gekomen).

De scholastiek die zeer grote Angelsaksische denkers voortbracht (vooral de late scholastiek) was oorspronkelijk bedoeld om de argumentatie tegen het christelijk geloof te weerleggen met redelijke tegenargumenten en niet zozeer om de christelijke leer en het geloof te beargumenteren. In die zin was dan deze filosofia christiana enigszins nog aanvaardbaar. Het “credo ut intelligam” van Origines en vooral de diepgang van deze woorden komt dan filosofisch veel later aan bod (cfr. Kierkegaard, tweede gedeelte van de cursus) Kort samengevat betekent dit dat men het geloof moet hebben om te kunnen redeneren. Indien men in niets geloofd noch in de mens noch inde natuur noch in een Opperwezen noch in het leven zelf, al washet maar de zinloosheid ervan, kan men ook geen discussies voeren en vervalt men in een geïsoleerd nihilisme, gewoon zich laten leven wat ons spijtig genoeg de dag van vandaag vertrouwdin de oren klinkt. Doch langzamerhand wilden sommige filosofen per se een godsbewijs leveren, wel te verstaan binnen het kadervan het christendom. Om de lezer toch een idee te geven over het gedachtegoed van de middeleeuwen zal worden ingegaan op de algemene visie over de mens. Deze visie, die vandaag nog actueel is en meer bekend is als de bevrijdingstheologie, geeftons een beeld hoe ook de kennis werd geëvalueerd (beoordeeld) en wat eigenlijk een religie inhoudt. Deze zienswijze, in het verlengde van sommige antieke levensbeschouwingen, klinkt basaal in alle filosofische stelsels van de middeleeuwen. Bijkomend om een zeker inzicht te verschaffen in de scholastische leerstellingen zal uitgebreid de filosofie van Thomas van Aquino aan bod komen.

De cursist die nog andere filosofen uit die periode wil besproken zien moeten hun keuze kenbaar maken.( Voor volgend

Page 162: Inleiding op de filosofie deel I

jaar is een bijwerking voorzien met bespreking van andere filosofen als vervollediging van de stof).

3. Het mensbeeld in de middeleeuwen: (Visio Dei)

Het ik of het individu in al zijn particulariteit is evenmin als bij de antieken van weinig of geen tel. Met de mens wordt bedoeld de universele mens of het mens-zijn. Zoals al aangehaald spreekt de filosofie hier graag over het subject (de mens) tegenover een object (het ding of de wereld of alles dat buiten de mens is, letterlijk waar men tegenaan botst). Welnu, dit subject bestaat niet op zichzelf maar is ondergeschikt of wordt bepaald door de MENS. Volgens de christelijke leer is de mens geschapen door God, al de rest is gemaakt. Scheppen betekent hier worden en het belang van deze betekenis zal de lezer achteraf duidelijk worden. Hij is zelfs geschapen naar Gods evenbeeld zoals blijkt uitde Genesis. Opgepast in het oude testament is er sprake vandrie genesissen, of een schepping op drie niveaus wat niet anders is dan een emanatieproces (wordingsproces waarbij het een uit het ander vloeit). Ook het woord evenbeeld of beeld van god of nog het imago Dei, kan op verschillende wijzen worden geïnterpreteerd uitgaande van het Latijnse woord zoals in de bijbel vermeld het “simulacrum” wat dan eerder duidt op een afspiegeling of nog de schaduw behorende tot God. We gaan hier niet uitweiden over eerder theologische kwesties die misbruikt worden door allerlei esoterische leringen en waartegen ik de lezer met klem waarschuw.De essentie of het wezenlijke van het mens-zijn is hem gelegen in de ziel wat ons onderscheidt van andere levende wezens. Het christendom verlaat hier de visie van Aristoteles waarbij de planten en de dieren ook een ziel werden toebedeeld. Die ziel komt van God en keert ook terugnaar God. God is m.a.w. het begin en het einddoel van de mens. In feite is het mens-zijn de weg naar het goddelijke.Het einddoel is het aanschouwen van God. Aanschouwen heeft een zeer brede betekenis en beperkt zich niet tot het “zien” maar ook tot het kennen en gemoedsrust van verlangen

Page 163: Inleiding op de filosofie deel I

van iets dat niet onder woorden kan worden gebracht, wat altijd een beperking zou inhouden.Het “visio Dei” (het zien van God) kan zelfs in dit aardse leven als de zon in een waterplas zien ( bemerk hier de Platoonse zienswijze evenals de leer van het stoïcisme). Dit kan op twee manieren naargelang men het woord religie (re-liere= terug binden) gaat beschouwen: enerzijds als eenmiddel om het hele te zien en er deel van uit te maken (gemakkelijkheid halve zullen we dit het Visio Dei noemen) en anderzijds als een middel om zich volledig te herenigen met God. Deze laatste visie wordt de mystiek genoemd. Mystiek is niet eigen aan het christendom noch aan plaats of tijd gebonden. Deze levenshouding is van alle tijden en geeft in eerste instantie een reflectie (terugbuigen) op zichzelf aan om via zichzelf te verenigen met het grote ZELF. Uiteraard heeft dit in het christendom een christelijk aspect. Deze visie zal niet worden besproken.Indien de cursist toch een inzicht wenst kan dit worden ingelast.

We beperken onze uiteenzetting hierna tot het Visio Dei en dan nog op summiere wijze.

3.1. God zien in dit leven:

3.1.1. De christelijke wezenlijke gedachte: de verrijzenis: Hierbij wordt vooral gesteund op de geschriften van Paulusen zijn brieven aan de Corinthiërs, waaruit de diepere zinvan verrijzenis tevoorschijn komt. We moeten ons ontdoen van de eenvoudige gedachte dat de Christus na de kruisdoodgewoon opnieuw levend is geworden om te worden verheerlijkt (Hemelvaart)en aan de rechterhand van de Vader zit. Er duiken hieromtrent twee meningen op: een Joodse versie van Verlossing, die we terzijde laten, en een Pauliaanse interpretatie waarop we verder ingaan. Verrijzenis betekent voor Paulus een nieuwe mens worden enonvoorwaardelijk zijn vertrouwen stellen in de Vader of God in het verborgene: een terugkeer naar het patria (vaderhuis) als volledig herboren. Men kan dit niet zien als een opstanding van Christus en daarmee uit. “Als de doden niet verrezen zijn, is ook christus niet verrezen enals Christus niet verrezen is, is uw geloof waardeloos!”

Page 164: Inleiding op de filosofie deel I

Wat betekent nu dit eerder raadselachtig citaat. De dodenzijn zij, die nog geen nieuwe mensen zijn geworden of nietinzien dat de mens via de ziel onderweg naar God is, het onbegrijpelijke, en die nog niet gebroken hebben met hun verleden dus niet geloven dat men tot God kan terugkeren door hem te erkennen via de goedheid van de Christusfiguur. Erkennen betekent dan trachten te leven volgens de onderrichtingen van Christus of nog Gods wil volbrengen: streven naar een waarachtig leven en daarin het ware geluk vinden dat wordt bestendigd na de dood. Zeggen dat Christus is verrezen indien jezelf niet verrijst, is onzin, want dan weet je niet wat verrijzenis in wezen betekent! Dus de verrijzenis is niet zozeer de zaak van Christus alleen maar van ons allemaal. Bijvoorbeeld Kierkegaard zal het geloof ( een God die menswordt en de kruisdood sterft) een stap in het absurde noemen en daarom is geloven ook bij hem een kwestie van verrijzenis of herboren worden: breken met alles, vader enmoeder, alleen voor God komen te staan. Die nieuwe menswording (verrijzenis) moet zich uiten in zijn leven endaden, het is een reis naar God die de ziel moet afleggen.Negeert men die God, is dat een persoonlijke keuze en blijft men dood. Hier komt het meritocratisch karakter naar boven: men moet zijn hemel “verdienen” terwijl bijvoorbeeld de Calvinisten geloven in de predestinatie ofhet voorbestemd zijn. Het woord “verdienen” is bij Paulus misplaatst daar het ware geluk gelegen is in het naleven van Gods wetten.De ziel heeft twee belangrijke vermogens enerzijds het kennen (in ontmoeting en samenhang van de dingen) en anderzijds het verlangen waarbij God in zijn liefde ons devolle vrijheid laat. Verlangen moet hier worden verbonden met de wil om iets te doen of niet te doen.

Een tweede zaak die hierbij van belang is betreft het doelgerichte (het telische) van alles wat leeft. Ieder wezen streeft naar een volledige ontplooiing van zijn wezen of zijn zelf. Vergelijk hierbij de wording zoals diewerd verklaard door Aristoteles. Het streefdoel is bereiktwanner men zich volledig heeft ontplooid of alle mogelijkheden van zijn wezen heeft aangewend en opgebruikt. Bij de mens is dat wanneer hij God in volle

Page 165: Inleiding op de filosofie deel I

schittering kan aanschouwen, “van aangezicht tot aangezicht”. Het beeld dat we momenteel van die God kunnenhebben is beschadigd, onvolledig en vaag omwille van de erfzonde (cfr Augustinus: “de duivel is al aanwezig in de wieg van het kind”.Toch kunnen we diezelfde God ontmoeten in dit leven of viahet zichtbare het onzichtbare kennen. Zijn schepping is er, zijn werk is er en via deze zaken kunnen we weliswaar onvolledig, toch een beeld van God hebben wat onder de volgende rubriek mede wordt besproken.

3.1.2. God “zien” in het kennen Kennen of weten is precies mogelijk door God omdat een mens met rede begaafd is (vermogen van de ziel= mogelijkheid tot aanwenden van zijn intellectuele vermogens in volle vrijheid). Daarom is kennis altijd een theologische aangelegenheid. Deze visie is voor de huidigemens in onze Westerse regio moeilijk te begrijpen en eigente maken. De middeleeuwer was getraind in het “zien”: zij waren zieners. Het was vanzelfsprekend haast evident dat zij op die wijze naar de wereld keken , wat wij verleerd hebben. Deze materie is dan ook zeer moeilijk te begrijpenen nog moeilijker te verklaren. Het was niet zozeer de verbanden tussen de dingen zien, als oorzaak en gevolg, maar wel het doel van de dingen begrijpen die het wezen ervan bepaalde. Kennis was symbolisch en daardoor zeer partieel en onvolledig. Wat is eigenlijk een symbool? Symbool is afgeleid van het Griekse “syn-ballein” wat letterlijk samengooien betekent of op een hoop gooien is. Een symboolis een teken dat verwijst naar iets dat het zelf niet is. Een woord verwijst naar iets zonder ermee samen te vallen en uit dien hoofde kan worden gezien als een symbool, ontstaan vanuit onze ratio en waarvan we ons dagelijks bedienen. Ook om de wetenschap te beoefenen hebben we woorden nodig (de logos: “In het begin was het Woord bij God…). Soms kan een symbool verwijzen naar een volledig stelsel, waarbij woorden te kort schieten; vandaag bestaaner nog verenigingen die met symbolen werken bijvoorbeeld de christelijke symboliek, wat dan liturgie wordt genoemd,de symboliek vanuit de traditie (waaronder ook

Page 166: Inleiding op de filosofie deel I

christelijke symbolen) die wordt aangewend in vrijmetselaarsloges, bepaalde orden etc.. Het weten was niet zozeer een empirisch onderzoek wat verklaart waarom de positieve wetenschap omzeggens niet aan bod kwam maar eerder beperkt bleef tot oorlogstechnieken, praktische zaken op agrarisch gebied (landbouw) en ambachtelijke of technische vaardigheden, zonder een analyse te maken van de verschillende verschijnselen. Het weten of kennen was ook niet iets dat eigen was aan een ik of persoonlijk bezit maar eigen aan het wezen van de mens, dank zij God. We zullen trachten dit te illustreren aan de hand van een voorbeeld maar eerst nog een kleine toevoeging nopens het karakter van weten. Kennen betekent in het zichtbare het onzichtbare zien. Dit zijn ideeën die teruggaan tot Herakleitos en Plato. We kennen de eindigheid en bijgevolg ook de oneindigheid, we kennen het aanwezige en dus ook het afwezige, het tijdelijke en daardoor ook het eeuwige…Laat ons nu een paar voorbeelden nemen. We zien een regenboog. Wij weten dat dit een regenboog is, dus ook boog en regen,we staan in bewondering voor de verschillende kleuren, dieons onbereikbaar toeschijnen. Uit de omschrijving alleen al, blijkt hoeveel “weten” we hebben opgesomd. We kennen dit natuurverschijnsel dat optreedt, we kennen die kleurenen ook een onderscheiden van geen kleuren, van licht en duisternis. We zijn in staat dank zij het redelijke in onsof dank zij een stukje god in ons om het fenomeen (verschijnsel) te aanschouwen en er zelfs van te genieten.We zijn dus een wetend subject (uitgedrukt door de letter S), dus niet zomaar een subject maar één die weeten kent aan de hand van het zichtbare of X (bedoeld wordt alles wat we kunnen aanschouwen) en daaruit leiden we tal van onzichtbare zaken af (voorgesteld door Y) of wiskundig uitgedrukt als Sx geeft y, in ons geval: geen kleuren, grijze wereld, duisternis, nacht, geen regen en licht, hetontstaat vanuit de natuur omdat de wereld zo in elkaar steekt of als één van de ontelbare niet te omvatten natuurlijke gebeurtenissen die zich voltrekken op een bepaalde wijze en waarop de mens betrokken kan zijn. De positieve wetenschappen gaan door analyse en experimentop zoek naar een oorzaak terwijl de middeleeuwer zegt het is zo en niet anders, het heeft een zin op zich. De

Page 167: Inleiding op de filosofie deel I

wetenschap zegt dat het gaat om zonlicht en dat dit licht ons verschijnt als wit maar in feite bestaat uit diverse kleuren. Om die kleuren te zien moet dus de zon schijnen en moet het licht ervan als het ware gescheiden worden in zijn verschillende bestanddelen via een filter. Het water is zo’n filter. Dus regen en zonneschijn geeft kans op eenscheiding van de verschillende lichtelementen. We kunnen dit meer en meer gaan ontleden: dus de zon op een afstand van zoveel kilometer stuurt via zijn energie als ster…., en kunnen in de opeenvolging van oorzaak en gevolg tientallen boekdelen vullen. De middeleeuwer zal hier zeerlaconiek op antwoorden “ So what?” Hij zal eerder repliceren met te stellen dat we vooreerst de gave van hetoog hebben om te kunnen zien in samenwerking met de rede. We zijn in staat om kleuren te zien dank zij ons mens-zijn(ontwikkeling van onze ogen). We zijn in staat om te wetenwat we zien of onmiddellijk het zinvolle ervan te aanschouwen, weliswaar soms aangenaam soms onaangenaam. Bij al die wetenschappelijke verantwoording kan steeds de vraag worden gesteld en waarom gebeurt dat op die manier. Waarom bestaan er wetmatigheden in het heelal, kan dat niet op een andere manier. Ik hoop dat de lezer een inzicht heeft kunnen verwerven in dat theologisch kennen en begrijpt dat we slechts een onvolmaakte kennis bezittendaar onze menselijke vermogens beperkt zijn en gesitueerd in ruimte en tijd.

3.1.3. God zien in het verlangen en het belang van de religie hierbij: Verlangen moet hier worden gezien als een drijfveer voor onze wil. De wil op zijn beurt vertaalt zich naar een handelen: iets doen of iets niet doen. Indien er geen verlangen bestond zouden we ook niets betrachten en ook niets willen. Verlangen wordt dan gezien in een ruimere context. We verlangen naar voedsel omdat we honger hebben en deze willen stillen, eten zonder honger wordt een marteling. Eventjes opmerken dat een mens nooit “vergeet” van te eten tenzij bij dementie. Ook de wil om onze verlangens te bevredigen maakt een bestanddeel van de zieluit en is ons gegeven door God. De mens koestert vanuit zijn natuur bepaalde verlangens (deze theorie is uitgebreid besproken onder de rubriek van het epicurisme) die hij wil bevredigen. De Voorzienigheid heeft ons dit

Page 168: Inleiding op de filosofie deel I

gegeven als instrument om in dit onvolmaakt aardse bestaante kunnen overleven. Ook hier is er een theologische basisaanwezig. Indien ik aardappelen plant krijg ik voor ieder geplante aardappel vijf of meerdere stuks in de plaats. (vergelijk het evangelie omtrent de gegeven talenten of devruchten van het mosterdzaadje of nog met de vijgenboom). Het is alsof de natuur naar onze verlangens luistert en geeft wat we vragen: er is een overeenstemming tussen de samenhang van rede met verlangen en de wereld: we zijn op elkaar afgestemd omdat we beiden deel hebben aan een goddelijke wil. Volgens de genesis heeft de schepper en maker ons de heerschappij of beter het vruchtgebruik in handen gegeven van de natuur en de dieren in volle vrijheid. Vruchtgebruik veronderstelt een handelen zoals een “bonus pater familias” ( een goed huisvader). De rede is een doel-middel-rationaliteit die ons in staat stelt omhet vervullen van onze behoeftes. Nu zijn er twee mogelijkheden ofwel kunnen we onze behoeftes vervullen en is de natuur ons als het ware gunstig gezind ofwel slagen we daarin niet en lijkt de natuur ons vijandig gezind te zijn. Bij het eerste geval stellen we ons weinig vragen komt ons alles vanzelfsprekend over. Bij het tweede geval gaan we vooralsnog proberen via allerhande wetenschappelijke toepassingen en technieken om toch ons doel te bereiken. Daarom vertrouwen we op die wetenschappen zelfs in die mate dat we ze als noodzakelijk beschouwen om een beter engelukkiger leven te kunnen leiden. We zullen verder aantonen dat we eigenlijk gevangen worden in een spiraalbeweging waardoor een ware geluksbeleving wordt opgeslorpt. Onze Westerse maatschappij en cultuur is hiervan een toonbeeld of het nieuwe Rome waar een tijdbom tikt.

Onze verlangens zijn eindeloos. Dit principe is al aan bodgekomen onder het ethisch hedonisme. Hoe meer we ingaan oponze verlangens, hoe groter de diverse behoeften worden enhoe kortstondiger we genieten bij de bevrediging ervan. Wekomen in een uitzichtloze en eindeloze situatie terecht: verlangens nemen de bovenhand, de vrijheid van de wil verzwakt, de beleving van het geluk wordt leger. Onnodig aan te tonen dat dit gevaar zich vandaag permanent

Page 169: Inleiding op de filosofie deel I

bestendigt : op alle mogelijke middelen (reclame, werkomgeving, openbaar leven, media, scholen..) worden we aangezet tot consumeren en ieder product lijkt noodzakelijk te zijn voor een betere levenskwaliteit. Men deinst er niet voor terug om de kanonnen te richten op kinderen waarbij wordt gerekend op een inwilliging door vermoeide ouders.

Worden onze verlangens niet meer vervuld, vinden we dit onrechtvaardig en komen zelfs met onze rede daartegen in opstand. De ons omringende werkelijkheid dagen we voor hettribunaal. We gebruiken onze rede of beter we reduceren onze ratio tot die van een verongelijkt kind. Het platvloers aanwenden van onze ratio die uitsluitend gericht wordt om zoveel mogelijk onze verlangens in te willigen en bij het falen ervan de omringende werkelijkheid de schuld in de voeten te schuiven noemt mende superbia impia of de hoogmoed. Gods rede en wil worden misbruikt en zijn schepping krijgt de schuld. Men is dan in zonde= zonder besef dat de werkelijkheid onafhankelijk van ons bestaat en we ze op een lage manier exploiteren oftot slaaf maken of God tot onze slaaf maken.

Religie betekent dan een middel om zich te herstellen, we hebben ons geïsoleerd van het hele en zijn als het ware invalide of niet meer heel. Religie heelt door ons opnieuwop een neutrale positie te plaatsen waardoor we op objectieve wijze ons gedrag kunnen overdenken en zodoende de band met de wekelijkheid en God te herstellen.

Een laatste opmerking hierbij is dat deze visie op zich door sommige kerkelijke oversten werd misbruikt en de meerbegoeden van de profane wereld hand in hand met voornoemdechristelijke leiders sust onder het motto “het is toch Gods wil” dat we vrij zijn en rijk en wij stralen die wil af op de maatschappij. God heeft ons het willen en kennen gegeven terzelfdertijd met de vrijheid. Iemand in volle vrijheid laten is precies een uiting van een belangeloze liefde.

Debat: geef uw mening omtrent deze houding in de 21° eeuw

Page 170: Inleiding op de filosofie deel I

4. Thomas van Aquino (o 1224+1274) “doctor angelicus”

4.1. Leven en werk:

Thomas werd geboren in een strek tussen Rome en Napels in de gemeente Aquino (gelegen in de huidige regio van Latiumen de provincie Frosinone) als zoon van graaf Landolf van Aquino, op het slot Roccasecca. Hij behoorde tot een zeer adellijke en invloedrijke familie verwant met het geslachtHohenstaufen. Reeds op vijfjarige leeftijd volgde hij lessen aan het benedictijnenklooster, gelegen in de buurt op de Monte casino. Het klooster destijds gesticht door Benedictus van Nursia, bestaat nog altijd en schittert in vol ornaat. Als jongen, juiste leeftijd kan moeilijk worden geschat, ging hij naar de universiteit van Napels, studeerde er af op zeventienjarige leeftijd en trad toe tot de orde van de Dominicanen (Predikheren). De familie was niet erg ingenomen met de keuze die de zoon had gemaakt. Zijn broers ontvoerden hem zelfs toen hij op weg was naar de universiteit te Parijs om zich verder te bekwamen op verzoek van zijn orde. Doch Thomas wist te ontkomen, buiten het feit dat hij halsstarrig bij zijn besluit bleef. In Parijs kwam hij in contact met Albertus Magnus, eveneens afstammeling van een adellijke familie endie zijn leermeester werd. Magnus had Aristoteles bestudeerd , die in de vergeethoek was geraakt en niet erkend door de christelijke leer. Hij kende het werk via Joodse en Arabische filosofen en gaf zij aristotelische kennis door aan Thomas. Thomas stond in volle bewondering voor het aristotelische oeuvre en gans zijn leven lang heeft hij als het ware naar een verzoening of overeenkomstgestreefd qua Aristoteles, Plato en Augustinus. Thomas sloot met Magnus een vriendschap voor het leven en zal zijn mentor levenslang dankbaar zijn ook al verschilde hij, na zijn verder studie, met hem van mening. Hij werd docent aan de universiteit van Parijs en deed er aan verder theologisch onderzoek waardoor hij al op vrij jonge leeftijd een zekere faam genoot. Vanuit Parijs keerde hij terug naar Italië en verbleef er aan het Pauselijk hof. Het studiecentrum was gelegen te Orvieto (stad in de huidige provincie Terni, regio Umbrië). Hier ontmoet hij Willem van Moerbeke, eveneens een dominicaan.

Page 171: Inleiding op de filosofie deel I

Deze was erg bedreven in het Grieks en op verzoek van Thomas vertaalde hij uit het Grieks het werk van Aristoteles. Van Moerbeke was van Vlaamse afkomst en zou zich bekwaamd hebben in Griekenland zelf. Dank zij hem verwierf Thomas een grondige kennis van Aristoteles, die de visie van zijn leermeester Magnus sterk overtrof. Thomas keert terug naar Parijs waar hij professor wordt inde theologie en de filosofie. Hij vergelijkt de permanentestudie van de theologie met de taak van een architect, dieplannen ontwerpt (dus het geestelijk inzicht heeft) voor kerken en huizen. De pastor te lande is de bouwvakker die de plannen moet uitvoeren. Een visie die het geestelijke voorop stelt tegenover de arbeid en hulp aan armen en zieken, wat vaak als de taak van een lekenbroeder werd beschouwd. Vanuit zijn afkomst en opleiding is dit begrijpelijk, vanuit de oorspronkelijke christelijke leer een beperking. Overigens die zienswijze bestond nog in de jaren 1950 (pater en broeder) waarbij steeds het praktischinzicht naar de achtergrond werd verschoven ook qua opleiding. De waardering voor bijvoorbeeld het technisch onderwijs of het beroepsonderwijs is pas later gekomen. Dit doet niets af aan de verdienste van Thomas op theoretisch gebied alsmede aan de invloed die hij heeft uitgeoefend op verschillende denkers , zeker wat betreft zijn interpretatie van Aristoteles.Aldra was hij een ware autoriteit en werden hem allerlei twistvragen voorgelegd en zijn tussenkomst herhaaldelijk gevraagd om theologische en wijsgerige meningsverschillen te beslechten. Niet alleen de toenmalige theologische wetenschap maar ook de kerkelijke hiërarchie deed frequentberoep op hem. Hij was de adviseur bij uitstek en zijn beargumenteerde zienswijze gold vaak als de norm, hierbij evenaarde hij Augustinus wiens leer als fundament gold voor het toenmalig christendom.

Dat Thomas veel vijanden had, zonder dikwijls dit zelf te beseffen, lijdt geen twijfel. De afgunst en vleierij behoorden in die tijd tot het dagelijks gedoe wat nog werdversterkt door de machtshonger die vooral hoogtij vierde in de renaissance. Anderzijds bestond er een gefundeerde kritiek op zijn werkvooral door de Franciscaner orde en de ontwikkeling van de

Page 172: Inleiding op de filosofie deel I

Angelsaksische filosofie. Het verenigd koninkrijk werd door de Romeinse kerkelijke macht nog beschouwd als zijndebarbaars of men was in sommige kerkelijke kringen de mening toegedaan dat de daar ontstane theologische visie nog in de kinderschoenen stond. Niets is minder waar. Vandaag bestaat nog de discussie tussen verschillende auteurs of de thomistische periode wel een hoogtepunt was van de scholastiek. Duns Scotus , Van Occam en zeker Brunowaren stuk voor stuk ruime en diepgaande denkers bezield met een edel christelijk geloof.

Thomas overleed plotseling op weg naar het concilie te Lyon. De juiste doodsoorzaak evenals de omstandigheden waarin hij is overleden, is tot op vandaag grotendeels onbekend. Zijn zachtaardig karakter en jeugdig ietwat teerhartig uiterlijk alsmede gans zijn houding, straalden iets jongensachtig en onschuldig uit. Vandaar zijn bijnaamvan de engel-filosoof.

De omvang van zijn oeuvre is verbluffend. Pas bij een Franse uitgave ervan eind 19° eeuw bevatte het 35 foliodelen en kunnen als volgt worden betiteld:

- Commentaren op Aristoteles- Wijsgerige geschriften ( over allerhande tehmata)- Theologische summae waaronder de bekendste en meest

waardevolle Summa Theologiae- Quaestiones: twistgesprekken- De christelijke dogmatiek- Apologetische geschriften waarbij het voornaamste de Summa

tegen de heidenen- Bundeling van allerhande geschriften zoals

rechtsfilosofie, Staatsopvattingen…

Debat: Christelijke en/of humanistische waarden en hun gradaties:Wat is het belangrijkste de meditatie, contemplatie of hulpverlening

4.2. Zijn leer:

De lezer zal begrijpen dat scriptor zich hier moet baserenop de interpretatie van dit werk door verschillend

Page 173: Inleiding op de filosofie deel I

auteurs, aangeduid onder de bibliografie. Het is onmogelijk om een totaal overzicht te verschaffen zodat debespreking eerder selectief is via de mening van andere auteurs. Voor de indeling en systematische aanpak werd geopteerd voor de zienswijze van Bart Raymaekers, decaan aan het Hoger instituut voor Wijsbegeerte, verbonden aan de KUL Leuven en de colleges van Professor emeritus Steel die de naam heeft een notoir Thomaskenner te zijn. Deze visies werden getoetst aan andere auteurs. Dit betekent dat we zijn leer zullen benaderen vanuit verschillende oogpunten:

- Hoe moet de filosofie van Thomas worden beschouwd: als eentheologie of als een neutraal opgestelde filosofie

- Hoe verloopt het kenproces in zijn filosofie- De ethiek bij Thomas

4.2.1 De filosofie van Thomas: wijsbegeerte of theologie?De beschouwingen over dit facet van zijn filosofie komen grotendeels uit zijn werken Summa Theologiae en zijn Questiones. Zij kaderen in voorgaande uiteenzetting waarbij de algemene visie van de middeleeuwer werd uiteengezet. In feite maken ze het saaiste en meest betwiste hoofdstuk uit van zijn gedachten. Eigenlijk gaat het hier om een symbiose van het geloof via de theologie en de filosofie of nog een bewerkstellen van een noodzakelijke harmonie tussen beiden om uiteindelijk te besluiten tot het wetenschappelijk statuut van de theologie. Ik wens de lezer alle moed toe om deze rubriek door te spartelen daar ze haar belang heeft om de overige meer interessante rubrieken beter te begrijpen. Bij de verheldering van deze rubriek wordt vooral gesteundop de commentaren van de professoren Steel en diens voorganger André Wylleman.

4.2.1.1. Waar ligt het verschil tussen theologie en filosofieBeide disciplines houden zich grotendeels bezig met dezelfde vragen en themata. Dat de filosofie op het terrein van de theologie komt en vice versa is gelet ophet universeel en fundamenteel karakter van de wijsbegeerte, als normaal te noemen. Doch bij Thomas vallen hun domeinen samen en ontstaat er een permanentewisselwerking met een boventoon of het pars leonidas (leeuwenaandeel) in de handen van de theologie.

Page 174: Inleiding op de filosofie deel I

De filosofie steunt op de rede of de ratio, de theologie op de revelatio of de openbaring. Die openbaring is gericht op het heil van de mens dat gelegen is bij Gog als einddoel. Beide disciplines betreffen een weten maar we hebbe al gezien dat alle weten en kennis ontspringt bij God en zal uitmonden in God. Dus zowel de filosofie als de theologie vonden hunbestaansreden in God en hun enig verschil is de vorm waaronder ze weten.Het einddoel van de mens gaat ieder menselijk begrip teboven en toch moet de mens voorafgaandelijk dit einddoel kennen olm zijn handelswijze en wil erop af testemmen. Die waarheden gaan de menselijke geest te boven en worden dus meegedeeld via de Goddelijke openbaring. De studie di zich daarmee bezig houdt is detheologie, die inzicht verschaft in de openbaring met onderwerpen zoals de Drievuldigheid, de verrijzenis etc. De filosofie is in staat om langs de natuurlijke rede een aantal goddelijke waarheden te kennen doch na studie, onderzoek en het overwinnen van de vele dwalingen. Samengevat een gelijkaardige toepassing of handelswijze is weggelegd voor de intellectuelen terwijl de openbaring toegankelijk is voor iedereen. Dus is die openbaring noodzakelijk opdat eenieder zou deel hebben aan de verkondigde heilsboodschap.

4.2.1.2. De theologie is volgens Thomas een volwaardige wetenschap:Een wetenschap is een kennis die zekerheid biedt op grond van haar bewijsvoering. Hierbij deel Thomas de mening van Aristoteles of grosso modo zijn kennis putten uit de deductie (afleiding) vanuit een eerste grondstelling die zo evident is dat ze vaststaat. Dit betekent dat weten eigenlijk inhoudt of tot een besluitkomt dat aan een bepaald subject een eigenschap toekomtdie middels een andere eigenschap wordt ontdekt. Al deze ingrediënten zijn terug te vinden in de redeneringsvorm van het syllogisme dat we al hebben aangehaald, bij Aristoteles en dat we nogmaals herhalen:Major=alle mensen zijn stervelijk= evindentie of grondbeginselMinor= Socrates is een mensConclusio: Socrates is sterfelijk.

Page 175: Inleiding op de filosofie deel I

Alle mensen = Aristoteles we beweren iets van A nl B (ze zijn sterfelijk), maar S (Socrates is A) dus S=B. Elk weten moet kunnen worden teruggevoerd via zijn bewijs of begronding naar de eerste grondbeginselen, die op zich evident zijn: dus niet meer langs andere middelen om, moeten worden bewezen of nog het grondbeginsel is er on-middellijk.Maar hoe kan de theologie aan een dergelijk wetenschappelijk ideaal beantwoorden? Thomas antwoordthier bevestigend en zegt dat de theologie kan teruggaannaar de grondprincipes van waaruit zij wetenschappelijke uitspraken kan doen. De lezer zal danmet mij de vraag stellen, ja maar wat zijn dan die grondprincipes? De grondstelling is het geloof dat zicharticuleert in het symbolum fidei of wordt veruitwendigt als teken van trouw: in overeenstemming met de weg van het geloof. Opnieuw rijst dan de vraag of de theologie, die op haar beurt uitgaat van principes die niet uit zichzelf inzichtelijk zijn maar zonder meer als geloof worden aanvaard, wel een wetenschappelijk inzicht kunnen verschaffen? Ook hier past Thomas een redenering van Aristoteles toe door eenonderscheid te maken tussen “eerste” wetenschappen en “subalterne” of ondergeschikte wetenschappen.Eerste wetenschappen vertrekken uit een grondbeginsel die per se of uit zichzelf evident zijn voor de rede. Als voorbeeld geldt hier de meetkunde waarbij men vertrekt van een aantal axioma’s om andere stellingen af te leiden en als het ware diezelfde evidente verkrijgen om de leer verder uit te breiden. Bijvoorbeeld twee evenwijdige rechten kunnen elkaar nooit snijden. De evidentie is hier het begrip evenwijdig of gelijklopend en waaruit volgt dat ze gelijke afstand van elkaar houden terwijl een rechte principieel oneindig doorloopt en geen dikte heeft…Ondergeschikte wetenschappen gaan uit van een principe dat ze zelf niet kunnen bewijzen maar overnemen van eenandere wetenschap. Het aangehaalde klassieke voorbeeld is de harmonieleer waarbij de grondbeginselen zijn ontleend aan de wiskunde: toonhoogte, lengte van de noot, de maat, de duur van rust-en adempauzes.. Welnu, de theologie is tevens een ondergeschikte wetenschap.

Page 176: Inleiding op de filosofie deel I

Ze ontleent haar beginselen aan een hoger weten nl. hetweten van God zelf. De wijze waarop ze dat doet of de aanvaarding van die premissen gebeurt op het gezag van het geloof. In het geloof wordt immers God geopenbaard of het heil van de mens. Opgepast de theologie blijft een menselijk weten daar ze noodzakelijkerwijze beroep moet doen op logische afleidingen : zij deelt niet rechtstreeks in Gods inzicht. Daarom is het niet alleenwenselijk maar ook noodzakelijk dat ze haar afgeleide inzichten moet binnenvoeren of in verband brengen met de zuivere ratio, waarop de filosofie steunt. Ze zijn dus met elkaar verbonden, noodzakelijk wat betreft inzicht doch niet wat betreft de beleving. De openbaring volstaat immers voor velen om te geloven en in overeenstemming met dat geloof te handelen, “zalig zijn zij die geloven en niet gezien hebben…”

4.2.1.3. Leiden beiden wel noodzakelijkerwijze tot dezelfde waarheid?Voor Thomas is het uitgesloten dat beiden tot tegengesteld of contradictorische conclusies komen. Indien de filosofie door de rede of door haar natuurlijk inzicht (inzicht middels de natuur of het geschapene) wat in strijd is met het geloof, dan is ditevenwel niet te wijten aan de filosofie zelf maar aan een verkeerdelijk gebruik ervan of misbruik wat leidt tot dwalingen. De filosofie is echter n staat om vanuithaar eigen grondbeginselen deze dwalingen te weerleggenen te achterhalen. Daarvoor hoeft ze alleen maar haar doctrine te toetsen als geheel ofwel terug te keren totdie grondbegindelen teneinde te verifiëren of ze wel noodzakelijk en dwingend zijn.Anderzijds mag de filosofie haar leer niet forceren of te manipuleren zodat ze in overeenstemming is met het geloof. Elke weerlegging moet komen vanuit de filosofiezelf en niet vanuit geloofsinzichten. Zo is de uitspraak dat de wereld eeuwig is in strijd met ons geloof doch deze uitspraak mag en kan niet door het geloof worden weerlegd maar door de filosofie. In casu kan ze dat niet demonstratief maar wel vanuit het principe van de absolute noodzakelijkheid. De oorsprongvan de wereld staat op zich, onafhankelijk van iets anders . zou deze niet de oorsprong zijn maar op zijn beurt afhankelijk van nog iets anders. De leer van het

Page 177: Inleiding op de filosofie deel I

materialisme hield destijds immers vol dat de materie eeuwig was ergo een scheppende god overbodig.Alleszins kan hier worden opgemerkt dat de theologie evenzeer ongepaste afleidingen of interpretaties naar voor kon brengen.

Echter blijft de vraag indien de theologie steunt op deopenbaringen die geldt als een volmaakt inzicht, toch nog de filosofie nodig heeft, die op de onvolmaakte rede steunt. Hierbij heeft Thomas het over de gratia (de genade) en de natuur, hetgeen dat bestaat dank zij God. Beiden hebben een bepaalde onderlinge verhouding. Als huidige Westerse ingezetene is ons die terminologiehaast onbekend geworden. Wat is eigenlijk de genade? Degenade is iets dat bovennatuurlijk is: het wordt niet geschapen en vloeit ook niet verder uit de natuur zelf.Het is een gave (geen vergeving tot wat wij het woord beperken, hoewel vergeving kan duiden op genade) die rechtstreeks van God komt als een hulp of versterking. Een exceptionele (uitzonderlijke kracht) staat of toestand waarmee men in verbinding staat tot God. Zo vraagt men om Gods genade via de zeven sacramenten bijvoorbeeld het huwelijk om de band tussen man en vrouw te verzekeren en de zege te vragen voor wat deze toestand zal brengen. De zeven hoofdzonden echter ontnemen dan weer die genade of dat vertrouwen van God.God is volmaakt en bezit dan ook de volmaakte liefde zelfs iemand die in ongenade is, blijft zijn kind en hoe dikwijls en zwaar deze ook zondigt indien hij breekt met zijn verleden door berouw (cfr sacrament vande biecht) en restitutie, bestaat er een kans dat dit vertrouwen vlekkeloos wordt hersteld. De natuur is natuurlijk, volgt zijn wetmatigheden dank zij God en dit in volle vrijheid: “…daarom laat de vader de zon opgaan voor goeden en slechten…” Voor zover dit theologisch woordje.Genade wordt aan de natuur toegevoegd zonder die natuurte vernietigen of in te perken. Zij is iets gratuit, dat wordt verkregen zonder een tegenprestatie en zeker niet om op onnatuurlijke wijze in te grijpen. Genade kan ons “verlichten” op bovennatuurlijke wijze maar daarbij wordt ook de verlichting op natuurlijke wijze

Page 178: Inleiding op de filosofie deel I

of de rede behouden, ook zij is zo gewild. De natuurlijke rede, die aan de basis ligt van de filosofische waarheden, helpt met duidelijke begrippen de geloofsinhoud inzichtelijker te maken. Vandaar dat de filosofie “ancilla theologiae” wordt genoemd.We hebben het al gehad over de primaire en secundaire of ondergeschikte wetenschap, nu voert Thomas vooral wat de kennis aangaat, de begrippen “omhoog” en “omlaag” in. Menselijke kennis vertrekt vanuit de natuur (de zintuigen zie rubriek 4.3.1 de kentheorie van Thomas), vanuit het geschapene waarvan principieel de mens het volmaaktste is, dus vanuit het lager of omlaag. De openbaring komt van omhoog, vanuit God en beschouwt dingen die ons duisterder voorkomen. Maar watis dan de belangrijkste taak van de filosofie? Dit wordt besproken in de volgende rubriek waarmee we de benadering waarin de filosofie van Thomas moet worden beschouwd, beëindigen om met zijn eigenlijke leer verder te gaan.

4.2.1.4. Filosofie is een verduidelijking van de preambula fidei:Preambula fidei: fidei (letterlijk van het geloof) of gewoon het geloof waarbij preambula een onderliggende of inleidende leer is m.a.w. een soort filosofische ingesteldheid tot het geloof of nog een verantwoorde mogelijkheidsvoorwaarde tot het geloof. Eenmaal dat metde rede verduidelijkt (dus de taak van de filosofie) houdt dit eveneens een analyse in van ons menselijk handelen en streven.

Wie nu niet kan inzien dat de wereld zomaar geen mechanisch proces is, gestuwd door een blinde kracht zonder een samenhang te voelen of minstens wat men zou kunnen noemen een broos evenwicht, wie de duizend en één wordingsprocessen ervan negeert en wie een fundamenteel scheppend principe, dat niet meer reduceerbaar is, (niet meer te herleiden tot iets anders) mogelijk acht , kan dan ook geen geloof hechtenaan God. Opgelet dit redelijk inzicht moet niet per se aanwezig zijn : men kan best geloven zonder inzicht of geloven dat nadien nog wordt versterkt door dat redelijk inzicht. Anders is het gesteld met iemand die met de rede komt tot een atheïsme of beargumenteerd

Page 179: Inleiding op de filosofie deel I

besluit tot de onmogelijkheid van een godsbestaan zal allicht geen geloof hechten aan de openbaring (let op het woordje “allicht” zie debat). Iemand die aantoont dat het menselijk kennen niet in staat is om over te gaan tot een mogelijk Godsbestaan en ergo een agnosticus is, kan perfect gelovig zijn (doch niet in de periode van Thomas zie op dat gebied eveneens het debat). Een theïst, iemand die met de rede een Opperwezen aanvaardt zal gemakkelijker het geloof en deopenbaring ervan aanvaarden hoewel …

Daarnaast moeten ook onze dynamiek en strevingen aan acht worden genomen. Thomas neemt het voorbeeld van zijn filosoof Aristoteles. We hebben gezien dat Aristoteles met de rede het bestaan aanvaardde van de onbewogen beweger. Een onbereikbaar doel dat blijkt uitde onbewogenheid of de absolute essentie van dit Opperwezen. De enige troost die Aristoteles had, was defilosofie of de levenslange vriendschap voor de wijsheid en deze zoveel mogelijk trachten te beoefenen.Thomas noemt dit terecht een uitzichtloze situatie, eensoort nood waarin Aristoteles verkeerde. Het is preciesde openbaring die hem had kunnen bevrijden uit deze benauwde situatie zodat hij in dit leven de eindbestemming of het telisch karakter had kunnen terugvinden in de visio beatifica: de genadevolle voltooiing van het natuurlijke weten.

Deze uiteenzetting van het begrip scholastische filosofie is nodig om de draagwijdte van dergelijk wijsgerig stelsel in te schatten. Deze toont zich als een ingekaderd schilderij, waarvan de kader aangepast aan het doek de theologie is, die het doek samenhoudt en onderscheidt van de andere ruimte zodat men zijn blik moet richten op het doek zelf of de filosofie, geïnspireerd door de natuurlijke wereld. Het doek bezielt als het ware de omlijsting terwijl de omlijsting het doek tot uitdrukking brengt.

Debatten:1° wat denkt u van een gelijkaardige opvatting omtrent de filosofie (begrenzend, betuttelend, overlapping, …

Page 180: Inleiding op de filosofie deel I

2° hoe zou het Deïsme, agnosticisme, pantheïsme en atheïsme in Thomas tijd worden aangezien 3° wat werd in die tijd verstaan onder theïsme4° waarop duidt het woord allicht bij de uitspraak overeen atheïst5° heeft de interpretatie van opperwezen een repercussie op voornoemde strekkingen

4.2.2. De Kennistheorie van Thomas

We zouden Thomas in navolging van Aristoteles kunnen beschouwen als een realist, iemand die aanneemt dat er een werkelijkheid los van de mans bestaat en dat de waarneming noodzakelijk is om die werkelijkheid te leren kennen. Opgepast onder waarneming wordt verstaan de zintuiglijke waarneming. De rede of de ratio moet worden gevoed of werkt samen met die waarneming, wat niet wegneemt dat door een rationele deductie (dus louter door het verstand) geen kennis kunnen opdoen van voorwerpen, die we niet hebben waargenomen op voorwaarde dat sommige elementen daarvan , door vroegere waarnemingen, in ons geheugen aanwezig zijn. Thomas volgt Aristoteles door tevens uitdrukkelijk te stellen dat “nihil in intellectu quod non prius fuerit in sensu” of letterlijk: er is nietsin de menselijke geest dat niet eerder in de zintuigen is geweest”. Thomas huldigt de hylémorfistische opvatting vanAristoteles, ter herinnering: een ding bestaat uit een stoffelijk iets of de materie die dan wordt gevormd ddor een onstoffelijk iets of de vormer. We kennen een hond (dier, vlees, beenderen ,organen) die gevormd zijn tot eenhond zijn. Die hond nemen we als voorwerp op in onze menselijke geest maar dat is als je wil slechts een voorstelling van iets of een beeld van iets. Dat iets kennen we maar pas indien we de essentie ervan kennen of datgene wat iets maakt tot hond of het hond-zijn. Het voorwerp van onze kennis, in onze menselijke geest, is dande onstoffelijke vorm wat in het stoffelijk verschijnsel aanwezig is of hetgeen iets maakt tot wat het is. We kennen dus het zijnde via het wezenlijke ervan of eidos ervan (cfr. Het eigene). Volgens Plato bestaat ware kennis in het werkelijk bestaanvan de vormen of Ideeën , dus het denken moet onstoffelijk

Page 181: Inleiding op de filosofie deel I

zijn vermits voorstellingen en begrippen onstoffelijk zijn. Empedocles daarentegen was een materialistische mening toegedaan: het stoffelijke van de dingen, dringt door de huid als stoffelijke materie de geest binnen . Beiden zijn als opponenten de menig toegedaan dat het gelijke slechts kenbaar is door diens gelijke of het onstoffelijke door het onstoffelijk denken en het stoffelijke door een stoffelijk denkbeweging of fysisch proces (lichamelijk). Augustinus was eerder de mening van Plato toegedaan : de waarheid lag buiten en boven de mens en bestond dus echt ,buiten de geest in de Vormen. Men spreekt hier van een ontologische waarheid: het zijn van het zijnde, iets dat in werkelijkheid bestaat en op die wijze dat het onaantastbaar is door de menselijke geest. Bij Aristotelesligt ware kennis in het oordeel of de uitspraak over iets.Indien ik zeg de kat blaft, doe ik een uitspraak over de kat maar het onstoffelijke het kat zijn is in tegenspraakmet blaffen want dat doen honden. Dus mijn oordeel of uitspraak is vals en niet logisch. Een ware uitspraak bij Aristoteles is een logisch oordeel dat overeenstemt met het wezenlijke van iets waarover ik die uitspraak doe of kortweg logische waarheid. Thomas zit nu met een probleem dat hij verzoenend zal oplossen.

4.2.2.1. Verzoening binnen een christelijke synthese:Ware kennis is voor Thomas zoals overigens ook bij Aristoteles tweeledig of de essentie van de dingen bestaat enerzijds in het wezenlijke wat hen toegankelijk maakt voor ons denken en intelligibiliteitwordt genoemd en anderzijds worden de dingen bepaald door hun activiteit. Die activiteit wordt op zijn beurtverklaard door het “telos” of het doel van de dingen ofnog hun doelgerichtheid. Via de christelijke leer loodst hij God als de Schepper van alles binnen en zal via deze gedachte tot een verzoening komen van beide standpunten.

Thomas past een analogische redenring toe (analogie is een gelijkenis of verwantschap met bijvoorbeeld een andere redenering doch hierbij moet men zeer attent blijven qua resultaat). Bijvoorbeeld ik snoei een olm

Page 182: Inleiding op de filosofie deel I

af tot tegen de grond. Op de oude boomstam ontwikkelen zich nieuwe takken waarvan de stevigste zal functioneren als vroegere stam. Naar analogie kan ik hetzelfde te werk gaan bij bijvoorbeeld een den doch dit kan evenzeer de definitieve dood van die den betekenen m.a.w. ik moet in deze zeer goed op de hoogtezijn van hun eigenschappen en functioneren ervan.Terug naar Thomas.Indien we rondom ons kijken en zien wat de mens vervaardigt of maakt zijn dat kunstmatige voorwerpen (oorspronkelijke betekenis) ook kunstvoorwerpen en dezevoorwerpen worden artefacten genoemd (arte= artiest=kanst in samenvoegen met facere =maken);Welnu, indien we daarover ware uitspraken willen doen of ware kennis willen opdoen dan bezit het artefact een waarheid op twee maneren:

- In verhouding met zijn maker: een artefact is volledig afhankelijk van zijn maker of tenminste de geest van zijn maker, in de zin wat hij heeft willen vertolken en of dat in overeenstemming is met de geest van de maker.

- In verhouding met een mogelijke toeschouwer ervan: een toeschouwer bekijkt en beschouwt het vervaardigd product en dan is ware kennis een overeenstemming ervan met de geest van de toeschouwer.Thomas illustreert dit aan de hand van een gebouw of huis.Een huis zal worden ontworpen door een architect en is echt voor zover het huis zelf overeenstemt met dit plan. Een toeschouwer kan iets zeggen over dit huis bijvoorbeeldhet heeft langs de voorkant acht vensters, dan klopt dat voor zover het huis acht vensters heeft en onrechtstreeks klopt dat met de geest van de architect die inderdaad die acht vensters op zijn plan heeft getekend. Hier hebben we dus een primaire overeenkomst of het artefact overeenkomstig de geest van zijn maker en een secundaire overeenkomst met de geest van de toeschouwer. Die secundaire overeenkomst hoeft er niet te zijn of doet geen afbreuk aan het ware of het primaire. De lezer zal ongetwijfeld merken dat het beeld aan de toeschouwer gedeeltelijk overeenstemt met de geest van de maker. Zo zullen die acht vensters, een stukje van het huis overeenstemmen met het plan van de architect.

Page 183: Inleiding op de filosofie deel I

Thomas gaat nu deze redenering toepassen op de natuurlijke dingen of de dingen gemaakt door God.1° De goddelijke geest bezit al het weten in de meest volmaakte vorm en onbegrensd. Dit betekent dat alles wat mogelijk kan bestaan al in de geest van God aanwezig is. Ons menselijk vatten is te beperkt om de draagwijdte van die volmaaktheid in te schatten. Zo bestaat er voor God geen tijd! Dus alles wat was en wat komen moet is met God (zonder begin en einde) reeds gevat in zijn geest. We vergelijken even met onze architect. Onze architect weet en kent alle plannen en ontwerpen voor alles dat verwezenlijkt is en voor alles dat zal verwezenlijkt worden. Hij hoeft zelfs geen plannen want die zijn al uitgetekend in zijn geest. Deze kennis over iets noemt Thomas oerbeelden of exemplar. Het zijn minuscule plannetjes van het Grote Plan=ALLES. Alle kennis en alle weten is te reduceren tot God( als een onderdeel van hem zo groot als een naaldpunt om het metaforisch uit te drukken), die niet te vatten is, en alle natuurlijke kennis wordt door hem mogelijk gemaakt. Het wezenlijke vande natuurlijke dingen is slechts een afspiegeling van die oerbeelden of exemplar. In de dingen zelf is het goddelijke aanwezig, uiteraard op beperkte wijze voor zover het de essentie van die dingen uitmaakt. Dus primairis er het Goddelijk exemplar die weerspiegelt wordt als exemplaria van de dingen . Deze exemplaria maken een zijn uit nl. het zo te zijn wat dan een ontologische waarheid is. De mens heeft nooit rechtsreeks toegang tot het exemplar enkel indirect. Door het wezenlijke te zien van de dingen kan hij daarover uitspraken doen en indien die uitspraken daarmee in overeenstemming zijn (zoals de toeschouwer bij het artefact) bestaat er een logische waarheid.

We hebben al aangehaald dat de dingen niet alleen bepaald worden door hun essentie maar dat ze ook een dynamisch proces ondergaan dat doelgericht is. Kennis is dan evenzeer een vatten van het telische waardoor het ding wordt gestuwd en bepaald. De mens met in God zijn oorsprong en einde zien. Het leven moet een beweging betekenen naar dat doel en dit wordt vergemakkelijkt door het echte levensgeluk te genieten in het besef van een

Page 184: Inleiding op de filosofie deel I

imago Dei (kind van God) dat God ontmoet in de omringende wereld (visio Dei). Hoe meer logische waarheid de mens inzamelt en kan op terugvallen hoe meer ontologische waarheid hij opdoet(onrechtstreekse kennis van God) en hoe meer hij zijn geluk realiseert. Door dit zogeheten thomistisch intellectualisme wijkt deze m.i. gevaarlijk afvan de zuivere Christelijke boodschap die meer en meer door een verwaande uitbouw zienderogen verwatert en het leven beschouwt als een tranendal waar de minst bedeelden door moeten. Hier kiemt reeds de reformatie die uiteindelijk in hetzelfde euvel zal vervallen.

4.2.2.2. De waarborg voor het bereiken van echte waarheidBemerk dat deze titel dubieus is: waarheid is immers altijd echt!Het meeste hiervan hebben we reeds besproken zodat we ons beperken tot enkele hoofdpunten zonder verdere onderbouw.Waarheid is van goddelijke oorsprong. Deze wordt bereikt van de gelijkwording van het menselijk denken of intellect aan het ding dat geschapen is: “ veritas adequatio intelletus humani ad rem creatam est”. Dit komt in feite neer op een deel hebben aan Gods geest, die scheppend en creatief is waardoor er een gelijkwording is van al het geschapenen met de goddelijke geest: “veritas adequaetio rei creandae ad intellectum divinum”. De ontologische waarheid van de dingen, geschapen door God, die alle scheppingskracht bezit, is het fundament of de basis voor de logische waarheid van het menselijk intellect die aldus op elkaar zijn afgestemd.Deze afstemming wordt verwoord in: “ veritas adequaetiorei et intellectus est”.

Debat : ideeënleer van plato in vergelijking met Thomas(transcendente objecten, transcendent subject).

4.2.3. Op wat mag ik hopen?

Het menselijk eindig denken is in staat om gedeeltelijke kennis te verwerven omtrent de oneindige God en tot het besluit te komen dat hij ook bestaat. Het zogeheten Godsbewijs is er niet op gericht aan te tonen dat God bestaat als een onbekende of x in de

Page 185: Inleiding op de filosofie deel I

werkelijkheid en buiten onze geest om. Het ligt dan ookin de bedoeling van Thomas om vanuit de geschapen werkelijkheid te poneren dat God bestaat en dit met behulp van de stelling geuit door Aristoteles : de theorie van de onbewogen beweger. Die eerste oorzaak kan een voorwerp uitmaken van een studie ervan of een wetenschap omtrent het “eerste” die dan ook de eerste filosofie wordt genoemd of de metafysica .Het begrip hebben we reeds verduidelijkt bij de leer van Aristoteles. Door a posteriori argumenten naar voor te brengen verklaart hij deze oorzaak als God en dit via vijf wegen. Het zogenaamd Godsbewijs van hem . Allereerst beoordeelt hij een ontologisch Godsbewijs geleverd dor de vroege scholasticus Anselmus van Canterbury dat a priori is opgebouwd. Geen nood we zullen dit ook uitvoerig behandelen zodat dit bijdraagttot een betere inschatting van thomas ’theorie. 4.2.3.1.Het ontologisch en a priori Godsbewijs van Anselmus (1O33-1109):

Anselmus, geboren in Italië (Aosta?) was afkomstig van een adellijk geslacht (Huis van Savoye) en zeer verstandig aangelegd zoals zijn moeder. Vader zag voor hem een militaire en/of politieke carrière weggelegd wat Anselmus met afschuw vervulde. Hij verliet dan ookop jeugdige leeftijd zijn ouderlijke woning en kwam narondzwerving terecht in een Benedictijnerklooster waar hij zich verder bekwaamde in de theologie. Hij verbleefnadien in verschillende kloosters binnen Normandië om uiteindelijk aangesteld te worden als aartsbisschop vanCanterbury. Door sommige auteurs wordt hij beschouwd als de stichter van de scholastiek anderen ontkennen dit. Wat er ook van zij Anselmus ondernam diverse pogingen om zich dichter bij God te voelen (“Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw verstand;;;”). Anselmus zelf was niet zo zachtaardig als Thomas en vooral Roscellinus , een tijdsgenoot, moest het ontgelden: hij deed alle pogingen om deze te laten veroordelen. ( een bijwerking inzake de vroege scholastiek is voor zien voor de cursus van het volgendjaar waar vooral aandacht wordt besteed aan het

Page 186: Inleiding op de filosofie deel I

opkomend nominalisme tegenover het realisme, een thema dat opnieuw aan bod komt in de late scholastiek)In zijn poging om tot God te komen schrijft hij zijn gedachten neer in een werk “Proslogion” (een verhandeling over het bestaan van God). Dit werk moet worden gezien vanuit een juist perspectief. Het lag niet in de bedoeling van Anselmus om per se een godsbestaan te bewijzen maar een gebed tot hem te richten om zichzelf beter naar hem te kunnen richten (cfr.infra).Vooraleer verder in te gaan op deze materie is het belangrijk dat de lezer de noties a-priori en a-posteriori begrijpt. Deze termen zullen uitgebreid aan bod komen bij de filosofie van Kant (18° eeuw). A priori komt van het Latijnse prior wat van tevoren betekent of wat het eerste was of nog op voorhand gegeven. De a komt van ab dat “door” betekent en ook vanaf. Dus samengetrokken wat vanaf het eerste moment gegeven is. Hier kent men het antwoord al op voorhand omdat het ingesloten ligt in het onderwerp waarover menhet heeft. In ons huidig taalgebruik wordt dit woord vereenzelvigd met vooringenomenheid zoals: men is a priori tegen. Bij een a proiri redenering is geen bijkomend onderzoek noodzakelijk of ligt het resultaat meestal op voorhand vast en kan het gewoon worden bereikt door een analyse met da ratio of beredenering van het thema. Dit begrip zal onder de rubriek Kant n ,als een geheugensteuntje worden herhaald maar we geven al enkele voorbeelden op verschillende domeinen waar een dergelijke redenering van toepassing is. Neem nu dewiskunde en in het bijzonder tellen. Indien ik zeg drieplus twee is vijf. Dan is dat zo nu en in de toekomst en in alle gevallen. Indien ik om het even wat drie stuks neem ( voor zover ieder stuk als een afzonderlijke entiteit of eenheid wordt aangezien) en ik voeg er twee bij dan weet ik van tevoren dat ik vijfstuks heb. Of ik nu bergen, rivieren , appelen, dieren…tel, ik zal altijd tot vijf komen. Omgekeerd kan ik v zeggen vijf= 3+2 of 4+1 of 2+2+1. Ik hoef de dingen niet te gaan tellen en kan door een zuivere redenering tot die resultaten komen omdat ze mij op voorhand gegeven zijn (uiteraard heb ik moeten leren tellen).

Page 187: Inleiding op de filosofie deel I

Een ander voor beeld is van toepassing op meetkundige figuren, bijvoorbeeld de cirkel. Van tevoren weet ik omover een cirkel te spreken dat die perfect rond moet zijn anders geen cirkel, hoogstens een cirkelvormige onregelmatige figuur. Ook in de fysica geldt dit beginsel. Ik hoor bijvoorbeeld het ritselen ban bladeren. Dat geritsel of verschijnsel moet een oorzaakhebben. Ik verbindt op voorhand een natuurlijk verschijnsel met een oorzaak of dit nu een doel-oorzaakis zoals gedacht door de antieken en middeleeuwers (cfrsupra) of een oorzaak dat enkel duidt op een begin zoals in onze huidige opvatting, is om het even. In casu kan het gaan om de wind of een dier of een ander vallend blad, maar om hier uitsluitsel te geven is al een onderzoek vereist en dan zitten we bij het begrip aposteriori wat in tegenstelling tot het eerste, nadien betekent. Het antwoord is niet op voorhand geweten maarwordt verkregen door onderzoek. Wij verbinden dat begrip met empirisme of proefondervindelijk onderzoek waaruit we een aantal wetmatigheden vaststellen (cfr.infra). Er is in ieder geval een ervaring of waarneming nodig . Middeleeuwers verbinden ook deze vaststellingen met een doel . Blijven we even bij ons vorig voorbeeld van he baldgeritsel. Op voorhand dus a priori weet ik dat dit geritsel een oorzaak heeft of verschillende oorzaken. De middeleeuwer zegt aan er liggen bladeren op de grond omdat die hun doel hebben bereikt in casu te rusten op de aarde om terug te worden opgenomen (als humus) of als voeding voor anderewezens(humus is ook voeding wat andere planten te goedekomt). Maar wat is die oorzaak van het geritsel dan? Hierbij moet ik “zien” of waarnemen. Staat er een wind die de losliggende bladeren meesleept of opzweept of loopt er een dier over op zoek naar voedsel…Pas dan of nadien kan ik de precieze oorzaak achterhalen.

Nu dit verschil ons duidelijk is zullen we de gedachtegang van Anselmus beter kunnen begrijpen: hij vertrekt vanuit een begrip of idee met wat God wordt genoemd. Al wat in die idee (ons onderwerp dus) gedachtwordt moet dus bestaan. Indien ik vertrek aan een cirkel dan moet de rondheid bestaan.

Page 188: Inleiding op de filosofie deel I

Hij oordeelt dat God he hoogste is dat kan worden gedacht, id quo maius cogitari nequit, of er kan niets hoger worden gedacht wat dan de Latijnse afkorting krijgt van het IQM. Laat ons deze uitspraak eenvoudig vervangen door A. Nu zijn er twee mogelijkheden ofwel beschouwen we A als een idee of iets dat denkbaar is ( het hoogste) zonder meer. Laat ons deze idee of deze denkbare mogelijkheid A1 noemen. Nu is er een tweede mogelijkheid nl. het is niet alleen een idee maar het bestaat ook. Deze mogelijkheid duiden we aan met A2. Maar indien we spreken over het hoogste dan is het hoogst bestaande toch wel hoger dan een hoogste idee. In ons geval is A2>A1. Meer nog het hoogste impliceert een werkelijk bestaan wil het, het hoogste zijn of kan niet anders dan werkelijk te bestaan of nog zijn bestaan is noodzakelijk anders geen hoogste.Nadien komt Anselmus op deze uitspraak terug daar ze hem nog niet volledig bevredigt en voelt hij aan dat ernog een tekort bestaat en dit om diverse redenen waarover we niet verder uitweiden. Maar als voornaamstekan worden aangehaald dat ons menselijk denken eindig is ergo (bijgevolg) is het hoogste wat we kunnen denkenken eveneens eindig. En toch zegt Anselmus is onsdenken in staat het begrip God te denken. Hoe dan? Welnu, zijn uitgangspunt luidt dan: God is groter dan wat kan gedacht worden of “quidquam maius quam cogitari possit” of afgekort MQC, wij noemen dit gewoonB. Dus B is groter dan A2. Hier beroept Anselmus zich op het oud testament “De Hebreeën : de hoop is immers de zekerheid ook van de dingen die men niet ziet of zelfs niet kan zien”. Onnodig te zeggen dat deze zienswijze op heel wat kritiek stuitte , gaande van eerder oppervlakkige tegenkantingen en niet in het minst binnen zijn ordegemeenschap (o.a. van Gaunillo via zijn werk “Namens de dwaas”, Anselmus had in zijn werk naar die Psalm verwezen en bezigde geregeld de term dwaas; zo kan men alles bewijzen zegt Gaunillo, het bestaan van fabeldieren, sprookjesfiguren etc.). Een meer gegronde kritiek verscheen in de late scholastiek vooral, zij het onrechtstreeks, door Willem van Ockham met zijn

Page 189: Inleiding op de filosofie deel I

“berucht scheermes”. De cursus zal volgend jaar vervolledigd worden op dit gebied.Er is nog een kritiek die onbewust door Anselmus zelf wordt geopperd en verband houdt met het menselijk denken. Dit punt wordt in debat besproken.

Debat:1° Welke kritiek kan men hebben indien men de eindigheid van het menselijk denken, weliswaar terecht,vooropstelt.2° Waarom begint Anselmus zijn werk met een smeekbede aan God van wie hij het bestaan nog dient te bewijzen? Is dit geen contradictie?

4.2.3.2. Kritiek van Thomas en zijn a posteriori methode:

Tot een besluit komen dat God bestaat als een propositie (logische stelling cfr propositielogica in de zin van: als het regent is de grond nat) die vanuit zichzelf evident is ( dus gelegen in het onderwerp God of een a priori gegeven), is volgens hem onmogelijk.Dit zou enkel mogelijk zijn indien we een zuivere en heldere notitie bezitten van God of indien we een adequate voorstelling hebben van hem in ons denken zoals we dat bijvoorbeeld hebben over de cirkel, quod non (wat niet is). Een beeld over God zoals Anselmus heeft ontwikkeld en wat wij A en B (cfr supra) hebben genoemd, is bijgevolg epistemologisch ( op het gebied van kennen) uitgesloten voor de mens. Anselmus uitspraken zeggen veeleer hoe we eigenlijk niet mogen denken over God want dan zouden we een adequate notie hebben waaruit zijn bestaan kan worden bevestigd ( ontologisch) en wat ook een bevestiging van ons bestaan inhoudt. Anselmus beperkt zich tot denkregels zonder een echte denkinhoud. (Dit verwijt zal ook naar Kant toe worden geopperd cfr infra). Ons verstand kan enkel de onstoffelijke eigenheden van een ding vatten, dus logische uitspraken doen. Het bestaan van God moet bewezen worden en kan niet worden afgeleid uit een soort inzicht. We kennen alleen de dingen rondom ons endat is het middel of de middellijke weg die we moeten volgen. We moeten dus de gang van zaken onderzoeken en

Page 190: Inleiding op de filosofie deel I

daarna dus a posteriori tot eventueel een godsbestaan komen.

Dit bewijs verloopt op basis van een centrale gedachte,een concept dat op verschillende wijzen wordt uitgetekend. Deze basis ontleent Thomas aan Aristotelesmet dit verschil dat Aristoteles het bestaan van God niet kende. De dingen of de wereld die wij ontmoeten, beschouwen we als contingent. Ter herinnering contingent of toevallig staat tegenover absoluut of noodzakelijk. Contingent is iets dat zo kan zijn zoals het zich voordoet maar tevens ook anders kan zijn m.a.w. het is niet noodzakelijk een zo te zijn. De zijnstoestand is dus afhankelijk van andere dingen die we dan oorzaken noemen of een samengaan van heel wat factoren. Over noodzaak, toeval en determinatie hebbenwe al gedebatteerd. Hier moet dan ook contingent wordengezien als iets dat veroorzaakt wordt door iets anders en niet op zich staat in de zin van dat het zijn oorzaak in zichzelf vindt. Indien ik een dennenboom waarneem besef ik dat die boom destijds op die plaats gepland is, dat hij ondertussen nog niet is afgestorvenen allerlei ziekten en weersomstandigheden heeft kunnendoorstaan, dat die weersomstandigheden niet van die aard waren om hem bijvoorbeeld te ontwortelen, dat de bodem geschikt lijkt om hem te laten groeien, dat hij nog niet is afgezaagd hetzij als zijnde hinderend hetzij voor brandhout en dat ik hem op die plaats opmerk omdat ik ogen heb, het voornoemd plantgoed is ook gekweekt door zaad van een andere dennenboom en zo kan ik urendoorgaan. Ik ga als het ware op zoek naar deeerste oorzaak. Hier doen zich twee mogelijkheden voor.Een eerste is dat de oorzaken op hun beurt veroorzaakt door andere oorzaken tot in het oneindige doorgaan. Menzou dan een oneindige keten hebben zonder een beginoorzaak. Vraag blijft hoe komt dan die keten tot stand. Een keten die nergens “gevoed” is of zonder eenbeginoorzaak is. Actueel blijven dat pertinente vragen in de zin van hoe moeten we ons de Big-bang voorstellenen waar kwam die Big-Bang dan vandaan of wat was er voor die big-bang. We mogen niet vergeten dat we hier niet spreken over God maar wel over de natuur waarover

Page 191: Inleiding op de filosofie deel I

onze kennis kan worden vergeleken met een minuscule zandkorrel tegenover de grootste zon van het heelal. Maar een natuurlijke keten zonder beginoorzaak, zonder eerste schakel kan niet bestaan en toch nemen we de dingen binnen deze keten waar. Anderzijds zou die keten als oneindig , volop bezig als onderdeel van ietsbestaan: men noemt dat in act bestaan. Een zeer moeilijke omschrijving waarbij de interpretatie uiteenlopend kan zijn. De leeuw at de leeuwentemmer op tijdens de voorstelling (voorbeeld uit woordenboek), dit verschijnsel is een onderdeel van een groter geheelmet name een circusact. Zo zijn dingen onderling verbonden en naarmate de oorzaken op hun inwerken zal deze verbondenheid steviger of zwakker worden. Onthoud dat act een geel van processen is, die door de mens op zich kunnen worden beschouwd teneinde alles in gradaties en onderverdelingen te kaderen en alzo te streven naar een groter overzicht. Veronderstel dat we gans het geheel zouden kunnen vatten zonder dat er een aanwijsbare beginoorzaak is m.a.w. een karakter van oneindigheid maar dan zou het geheel nooit volledig zijn : telkens kan er één worden toegevoegd te vergelijken met het grootst mogelijk getal of het kleinst mogelijke : ofwel kan er 1 worden toegevoegd ofwel een O geplaatst zodat we nooit de kringloop zullen kunnen vatten om reden van die oneindigheid.

Debat over die oneindigheid (vergelijk goddelijke natuur en natuur)

4.2.3.3. Uitwerking vanuit vijf standpunten van voormelde theorie:a) Een beweging bestaat, is waarneembaar en heeft altijd een oorzaak:Al wat beweegt wordt door iets anders bewogen. We kunnen de ketting terug gaan en daar ze niet oneindig kan zijn stuiten we op een oorzaak die zelf niet bewogen wordt maar het andere doet bewegen (lokt) : ditis de onbewogen beweger van Aristoteles “hoc dicimus Deum” , dit noemt het christendom God.b)Gevolgen bestaan en hebben een oorzaak:Ieder gevolg ontstaat door een andere oorzaak, moest ergeen andere oorzaak zijn dan zouden gevolgen op

Page 192: Inleiding op de filosofie deel I

zichzelf bestaan of nog zou het gevolg eer bestaan dan de oorzaak waardoor we geen veroorzaakt gevolg meer kunnen waarnemen. (zie echter de huidige experimenten inzake de relativiteitstheorie).Oorzaak en gevolg vormen een keten die niet oneindig kan zijn dus bestaater een onveroorzaakte oorzaak wat we God noemen.c)Contingente dingen bestaan niet noodzakelijk:Ze kunnen even goed zo dan anders zijn naargelang een oorzaak buiten zichzelf. Hoe zit het nu met noodzakelijke dingen of dingen die niet anders kunnen dan zo te zijn? Het noodzakelijke heeft dus 2 mogelijkheden :1° ofwel heeft het een noodzakelijke oorzaak buiten zichzelf 2° ofwel veroorzaakt het zichzelf en eventueel ook nog andere dingen dan zichzelf. De oorzaak van contingente dingen is dus ofwel noodzakelijk ofwel contingent. Dit neemt niet weg dat er sprake is van een keten of opeenvolging waarbij we tenslotte moeten stuiten op eeneerste oorzaak en deze oorzaak moet dan ook noodzakelijk zijn. Het is een eerste noodzakelijk Zijnde wat wij God noemen.d)Het universum biedt ons de mogelijkheid om vergelijkende oordelen te doen:Hier verwijst Thomas duidelijk naar Socrates en Plato in die zin dat iedere mens begrip heeft van goed, schoonheid, waarheid, volmaaktheid. Het is tegen deze achtergrond, de notie van het volmaakte het volstrekt goede dat we in staat worden gesteld deze termen te hanteren binnen onze leefomgeving. Het is alsof het universum zelf van deze begrippen doortrokken is. Hoewel we het volmaakt goede niet kennen of beter niet exact kunnen weergeven, zijn we toch in staat iets goedof minder goed te vinden, iets als schoon (breder dan mooi) of lelijk te ervaren. Het absoluut goede kunnen we niet benaderen en toch verlangen we ernaar en is hetbegrip noodzakelijk voor de gradaties die we dagelijks ervan mogen aanvaarden. Ik kan zeggen deze student heeft maar een magere kennis in vergelijking met die naast hem zit, met in het achterhoofd dat ik in mijn eindigheid en eindige vermogens nergens een volmaakte kennis zal ontmoeten. Toch ken ik er een afspiegeling

Page 193: Inleiding op de filosofie deel I

van. De enige begronding hiervoor is dat het goede, volmaakte etc. echt moeten bestaan of dat alleszins in de natuur (schepping) de mogelijkheid tot een zinnig gebruik van deze terminologie weerspiegelt dank zij Godwaarbij we deel hebben met onze gebrekkige vermogens aan dat goede, volmaakte, schone etc..e)Ieder ding wordt tevens bepaald door zijn doel:Al wat handelt, handelt omwille van een doel : het realiseren van een doel overeenkomstig hun wezen. (cfr Aristoteles). Dit handelen kan bewust of onbewust. Bij het bewust handelen kan men vrijelijk zijn doel kiezen,uiteraard volgens zijn vermogens en in zijn beperktheid. De natuur wijst de richting of het te verwezenlijken doel is me de natuur meegegeven. Men kanin die richting gaan maar men kan zich ook afzetten tegen de natuur. Men kan dromen nastreven die niet te verwezenlijken zijn met de kans dat men ontgoocheld en gefrustreerd gaat voelen. Men kan bergen, rivieren en landerijen opkopen, eenvoudig omwille van bezit zonder enige andere redelijke overweging (bijvoorbeeld bewarenvan het gebied) in het achterhoofd.De natuur beschikt zoals de mens over een zelfregulerende of herstellende factor alleen de mens is in staat op basis van onredelijk handelen dit aan denatuur te ontnemen en even kortzichtig zijn wat zichzelf betreft. Ofwel handelen onbewust (99% van onze handelingen) dat betekent in de richting die de natuur ongemerkt dicteert bijvoorbeeld het ademen.. Dit doel meegegeven met de natuur moet volgens Thomas afkomstig zijn van een eerste intelligent wezen dat we god noemen.

Thomas gaat nog even in op de essentie van God volgens de openbaring in het oude testament onder het hoofdstuk“exodus” uittocht van de Israëlieten doorheen de woestijn naar het beloofde land. Op de vraag van Mozes wie Jahwe eigenlijk is wordt er geantwoord “ik ben, dieben”. Hieruit trekt Thomas allerlei besluiten . Hoe spitsvondig ze ook zijn is hun waarde nihil. De reden is dat Thomas zich steunt op een foute Bijbelvertaling.Het “Ik ben” betekent in werkelijkheid ik ben met u, u zijt mijn volk in wie ik mijn vertrouwen heb. Vandaar

Page 194: Inleiding op de filosofie deel I

dat hier niet verder op ingegaan. Er rest nog een overzicht te geven van zijn ethiek waarbij we enkel deindividuele ethiek zullen bespreken. Zijn mening aangaande de politiek en maatschappij zijn überhaupt aldoordrongen van deze ethiek maar daarnaast kunnen ze aanleiding zijn tot gevaarlijke interpretaties waarbij wantoestanden op de rug van Gods onbegrijpelijke wil worden geschoven .

4.2.4. Ethiek van Thomas:

Het ethisch gedrag is meer gericht op een intellectualismeof blijkt evenzeer uit het gebruik van de rede. Ethisch isbij Thomas et gedag waarbij we ons geluk kunnen realiseren. Uiteraard kunnen we ons geluk pas ten volle bereiken in het hiernamaals, wat niet belet dat we in dit leven “een goed leven” kunnen realiseren en dit door onze rede. Rede is immers een component van de natuur, ons doorGod gegeven, we moeten het dan ook koesteren en ontwikkelen. Dit is enerzijds een aristotelische visie en anderzijds een verwijzing naar de vijf talenten (parabel).Voor zijn periode was dit een tamelijk revolutionaire visie in vergelijking met de autoritaire leerstellingen van Augustinus. Deze zag de mens als gehavend en beschadigd door de erfzonde en zijn bevrijding bestond in de “imitatio Christi”, de navolging van Christus door zijnkruis op te nemen en de nadruk te leggen op de deugden, demenselijke vrijheid waarmee de hemel moest worden verdiend, de genade waardoor men kon worden gered of uitverkoren. Natuurlijk haalt Thomas deze feiten ook aan doch in een meer ondergeschikte orde. Centraal staat bij hem het echte leven , het leven in waarheid door contemplatie (overschouwen, beschouwen van zichzelf en de anderen, wat meestal de bedoeling was in de kloosterorden:nadenken over zichzelf en de wereld). Het “visio beatifica Dei” wordt alsdan een “Visio Dei” dusniet alleen een God aanschouwen in het hiernamaals maar hem gedeeltelijk zien in dit aardse leven en zijn blikken richten op die God (bewust van onze doelgerichtheid).

In die zin moet ook de beoefening van de wetenschappen worden benaderd. Zij bestuderen immers de geschapen dingen

Page 195: Inleiding op de filosofie deel I

en daardoor gedeeltelijk ook de schepper. Thomas volgt hiermee Paulus in zijn brief aan de Romeinen waaruit kan worden gedistilleerd dat wetenschappen eigenlijk anticiperen op het geluk dat terug te vinden is in het hiernamaals door de studie van de schepping. Wetenschap alsmede de aanwending van de rede mag hier niet worden gedegenereerd tot een plat misbruik van de ratio die enkelgericht is om zijn persoonlijke wensen in te willigen (cfrsupra). In dit opzicht blijft hij iet zo halsstarrig vasthouden aan de Openbaring als een Wet die is afgekondigd en buiten de mens ligt, zoals Augustinus ons voorhoudt. Een wet waarvan onder geen enkel beding kan worden afgeweken en die niet moet steunen op enige verantwoordingsgrond: zij is uitgevaardigd door een transcendente (alles overschrijdende) instantie en geldt als onbetwistbaar of als dogmatisch. Ze is dwingend tot inhet kleinste detail toe wat ze ook moge inhouden. Als voorbeeld kan hier het gebod worden aangehaald gericht totAbraham om zijn enige zoon Isaac te doden. Het vooral dit dogmatisch karakter, de redeloze sprong in het duister , die een aanzienlijke invloed op de latere filosoof Kierkegaard hebben uitgeoefend.

Bij Thomas wordt de zedelijke norm voor ons handelen bepaald door de menselijke wil af te stemmen op de goddelijke wil. Die goddelijke wil is de eeuwige goddelijke wet of “lex aeterna” Zoals vroeger al herhaaldelijk gezegd maakt die wet deel uit van God waarbij de mens nooit rechtstreeks een inzicht of participeren zal hebben . ze is voor hem te verwijderd en daarom door Thomas ook de “lex remota” genoemd. In tegenstelling met Augustinus is deze wet iets van boven uit dat los als het ware boven natuur en mens uitzweeft maar is ze de oorsprong van een innerlijk beginsel gelegenin de natuur zelf of natuurwet genoemd, “lex naturalis” endie in ons bereik ligt of ons nabij is (denk aan het lied Mijn herder zijt gij, o mijn Heer) “lex propinqua”. Thomas zelf gedoofde in een zekere ordening van de natuur waarin hij de uitdrukking van Gods wil zag als een overeenkomst tussen het geschapene en zijn schepper. Dus via de natuur of de schepping of lex naturalis nemen we deel aan Gods eeuwige wil of lex aeterna. We zullen dit

Page 196: Inleiding op de filosofie deel I

standpunt later in een debat nuanceren waar het eigenlijk de mogelijkheid van de mens is om die orde te zien en ook toe te passen binnen een gemeenschap, wat mensenwerk blijft en tegennatuurlijke belangen kunnen spelen.Zedelijk goed handelen is dan ook een handelen dat gerichtis of ingegeven is door die natuurwet die op zijn beurt een zeker transcendent (plaats, tijd en ruimte overschrijdend) karakter vertoont. Ge moogt niet doden geldt voor alle volken (cfr infra bij Kant). Hoe beter we ook de menselijke natuur kennen hoe beter we de zedelijkegedragsregels kunnen afleiden. Slecht handelen heet dan onnatuurlijk handelen, tegen de gang van de natuur in bijvoorbeeld doden is tegen de levensdrang is van ieder wezen tenzij uw eigen leven bedreigd wordt. Ook hier zal de wetenschap een grote bijdrage betekenen. De eerste stapis de kennis van de natuur. Dat zal zich vertalen naar de praktische rede toe (cfr Kant, Hegel): het natuurrecht diemede de basis zal vormen van een rechtenstudie en aanleiding zal geven naargelang de noden van de maatschappij tot menselijke wetten (les proxima) waarin deles naturalis haar weerspiegeling vindt.

Voor zover zijn mening over het individueel karakter van de ethiek. Thomas behandelt ook de politiek en maatschappelijke organisatie. Ook hier ziet hij een voltrekking van Gods wil. Doch deze maatschappelijke evolutie in een tijd waar slavernij en lijfeigenschap tot het vanzelfsprekende behoorde kan volgens scriptor niet deuiting zijn van een Goddelijke wil. De huidige uitbuiting binnen de islamietische leerstelling van Saoedi Arabië vanimmigrante geloofsgenoten is afzichtelijk. Iedere berusting, zonder ook maar enig engagement, wordt door scriptor beoordeelt als een vorm van laf- en onverschilligheid en maakt ons tot inerte (doodse) wezens.Ik weiger dan ook om een bespreking te wijten aan een Voorzienigheid die niets te maken heeft met heersende onrechtvaardigheid en waarbij men zelfs zover gaat dat de grootste sukkelaars Gods genade wegdragen daar ze worden “beproefd” in dit leven.

Debat: Is de maatschappelijke structuur een uiting van Gods wil of is die wil zo onbegrijpelijk voor de mens dat

Page 197: Inleiding op de filosofie deel I

we inderdaad ze als Gods wil moeten beschouwen. ( Denk aande beproevingen Job)

Hoofdstuk III: Filosofie van de Moderniteit:

Page 198: Inleiding op de filosofie deel I

In de filosofie bestrijkt de Moderniteit een zeer uitgebreide periode in tegenstelling tot de gangbare indeling van de geschiedenis. In deze branche sprak men van de nieuwe tijd (dieaanvangt volgens de klassieke opvatting vanaf 1492) De filosofie loopt deels gelijk met de geschiedkundige indeling voor wat betreft het begin. Zij zondert een aanvangsperiode af , laat ons zeggen grosso modo (ruw geschat) vanaf 1500 en gaande tot de achttiende eeuw (tot en met 1799) . Deze aanvangsperiode wordt ook het tijdperk van de Renaissance genoemd (cfr infra) gevolgd door de Barok en Rococo (cfr. Infra). Ook de filosofie volgt die indeling. De achttiende eeuwwordt gemakkelijkheidhalve volledig de Verlichting genoemd conform (overeenstemmend) met de filosofie. Daarna volgt de negentiende eeuw of de Romantiek. Vervolgens de twintigste eeuwdie in de geschiedenis voorlopig de nieuwste tijd is. Hier trekt de filosofie de moderniteit door tot aan de tweede wereldoorlog! Daarna ontstaan er stelsels die niet schatplichtig zijn aan de voorgaande periode (stelsels die erg verschillen met de vroegere stellingen. Hierbij kunnen onder meer worden opgesomd: de fenomenologie (in mindere mate), het existentialisme en het postmodernisme vanaf 1968). Het zal dan ook noodzakelijk zijn deze relatief lange periode in te delen volgens voornoemde orde. Doch om de cursus boeiend te houden zullen we na de tijdstabellen, onmiddellijk overgaan tot de bespreking van een filosofische leerstelling wat deze cursus boeiend en levendig zal houden. Pas daarna zullen we overgaan tot enkele theoretische algemene begrippen van de desbetreffende tijdperken. Ik wil er op wijzen dat de evolutie niet in alle streken dezelfde kenmerken had. (er zal tijdens debespreking ervan hierop gewezen worden). Bijvoorbeeld de renaissance verliep in Engeland en in onze streken heel verschillend van Italië waar deze richting ontstond. Daarenboven bevatte de Engelse filosofie duidelijk al veel vroeger elementen die de richting van de verlichting aangaven. In dit opzicht heb ik vroeger al een onderscheid gemaakt tussen

Page 199: Inleiding op de filosofie deel I

het Angelsaksische en het continentale. In de negentiende eeuw komt er een nieuwe speler opdagen die vooral de stempel draagt of de gevolgen van de Engelse filosofie nl. de Amerikaanse bijdrage tot de wijsbegeerte. Dus een zeer ingewikkelde periodedie u achteraf wel zeer duidelijk zal worden.

1.Tijdvak van de Renaissance en Barok

1.1. Tijdstabellen

1.1.1.Hoofdtabel

Datum Omschrijving1500-1600 De Renaissance1600-1800 De Barok

1.1.1.1. Eerste subtabel renaissance

1500-1535 Overgang middeleeuwen naar renaissance

Idem Voornaamste stelsels van overgangsperiode

1.1.1.1.1.Definitieve tabel overgang naar Renaissance1469-1524 Machiavelli (politiek en

diplomatie)1583-1645 Hugo Grotius (Hugo De Groot)

NederlandVooral zeerecht

jk Thomas Hobbes staatsfilosoof en natuurrecht

1478-1535 Morus: Thomas Moore: Utopia1598-1639 Campanella Italiaanse

geestelijke volgeling van Moore Zonnestad

Page 200: Inleiding op de filosofie deel I

1.1.1.2.Subtabel en meteen de definitieve tabel van de Barok:

1596-1650 René Descartes1632-1677 Baruch de Spinoza1646-1716 Leibniz

Vooraleer rechtstreeks te worden geconfronteerd met de verschillende feiten en gebeurtenissen, ware het voor de lezer aangenaam om reeds een wijsgerige stelsel uit deze periode te bestuderen. Hierbij zal hem het immens verschil met het antiekeen middeleeuws denken niet ontgaan. We laten de theorie even achter ons en beginnen met de vader van de moderne filosofie : René Descartes

1.2. René Descartes

1.2.1.Leven en werk

Descartes werd in 1596 geboren uit een oud-adellijke Franse familie te Touraine. Op jeugdige leeftijd verloor hij al zijn moeder. Zijn vader was advocaat met de wens dat zijn zoon in zijn voetsporen zou treden. Descartes was van jongs af aan een ietwat tere jongen, die veel rust behoefte maar alleszins een schrander en vinnig iemand indien hij uitgerust was. Hij werd op internaat geplaatst bij de Jezuïeten in La Flèche. Hij kreeger zelfs de toestemming van de directeur om s’morgens later op te staan om op een later tijdstip de lessen te volgen wat geenszins een handicap was door zijn groot intellect en associatievermogen. Hij blonk er uit in alle vakken maar had het vooral begrepen op de wiskunde waarin hij in zijn latere leven nog zou bekwamen samen met de fysica.

Na zijn studies deed hij geen hogere studies meer omdat hij er niets voor voelde om als priester deel uit te maken van een kloosterorde, waarop zijn leraren heimelijk hoopten. Hij trok

Page 201: Inleiding op de filosofie deel I

enkele jaren naar het Parijse gezelschapsleven wat voor hem te uitputtend was . Regelmatig, zoals hij zijn ganse leven zou doen, verhuisde hij zonder enig adres na te laten om in alle rust te mediteren en na te denken.

Anderzijds wilde hij de wereld zien of reizen en deed dat op een wel eigenaardige manier: hij werd officier bij het leger enniet het Franse leger doch zijn vijand het leger van de Nederlanders en de Duitsers die verwikkeld waren in de dertigjarige Godsdienstoorlog

Daarna bleef hij in Nederland rondhangen en meer bepaald in Amsterdam waar hij zich veilig en thuis voelde. Hij schreef er ook al zijn werken. Hij hield nog wel contact via brieven met Frankrijk en de Parijse universiteit. Trouwens zijn werken lieten een diepe indruk na op wiskundigen en filosofen zoals Blaise Pascal. In 1649 (?) verlaat hij Nederland omdat de Zweedse koningin Christina zich wilde verdiepen in zijn werk. Ze had de gewoonte zelfs in het kille klimaat, om drie of vier uur in de morgen op te staan waarna zij kort daarna haar lessenwenste te krijgen. Uiteraard ondermijnde dit de gezondheidstoestand van Descartes en hij stierf er in 1650. Eenrecent onderzoek wijst echter uit dat hij zou gestorven zijn aan arsenicum (m.a.w. vergiftigd of vermoord?)

Nu nog eventjes over zijn werk. In 1633 schrift hij zijn eerstewerk “Le Monde” of “de wereld” doch vernietigt het vrijwel onmiddellijk nadat hij gehoord had over de veroordeling van Galilei en durft het niet publiceren. In 1637 publiceert hij anoniem een werk over de rede en de juiste manier om te redeneren , afgekort “Discours de la méthode..”

Zijn hoofdwerk publiceert hij in n1641 en handelt over het Godsbestaan en de onsterfelijkheid van de ziel “Medidationes deprima philosophia”, vrij vertaald “meditatie over de metafysica” en draagt dit zelfzeker op aan de faculteit theologie van de universiteit te Parijs. Prompt wordt dit werk

Page 202: Inleiding op de filosofie deel I

op de index geplaatst hoewel het in vele katholieke middens gunstig werd onthaald. Nadien in 1644 vult hij dit werk aan. Ondertussen voert hij een intense briefwisseling met een zekeregravin Elisabeth onder wiens bescherming hij staat. Deze correspondentie wordt achteraf gebundeld onder de titel “Passions de l’âme” of vrij vertaald “Menselijk geluk”

1.2.2.Voornaamste kerngedachten: zijn leer

Rondvraag: Reeds uit zijn leven zou je kunnen opmaken hoe dat de filosofie van Descartes gaat verlopen volgens u.

Descartes wordt ook de vader van de moderne filosofie genoemd precies doordat hij alles met de ratio tracht te verantwoorden en onbewust het “ik” of het individuele een belangrijke plaats zal toewijzen. De kerngedachte van zijn metafysica kan worden samengevat in : “Cogito ergo sum” of in zijn moedertaal “Je pense donc je suis” vertaald “Ik denk dus ik ben (besta)”.

1.2.2.1. Uitgangspunt

1 Hoe gaat Descartes nu te werk. Al ons weten waaruit alle wetenschappen voortvloeien vergelijkt hij met een boom. Onder de grond dus onzichtbaar doch van het allerhoogste belang voor de boom zitten de wortels. Zo de wortels (radix) ziek zijn sterft de boom af en heeft men geen wetenschap. De stam die bovengronds de boom overeind houdt en in rechtstreeks contact is met voornoemde wortels is de wiskunde of de mathesis universalis. Deze als methode opgebouwd door de wortels of de filosofie is verantwoordelijk voor de takken die eigenlijk niets anders zijn dan de splitsing van die stam. De takken op hun beurt vertegenwoordigen de diverse wetenschappen zoals de fysica, de rechtswetenschappen, het natuurrecht etc. De vruchten van de boom en die draagt hij enkel als alle onderdelen in orde zijn, vormen de ethiek: het normbesef evenals wat we moeten doen om dit normbesef te verwezenlijken.

Page 203: Inleiding op de filosofie deel I

2 Indien we dus over de filosofie spreken moet die uitermate gefundeerd en verantwoord zijn (anders valt onze boom). Wij moeten dus vertrekken van een absolute zekerheid gevrijwaard van iedere voorkennis. We moeten vertrekken van een tabula rasa(letterlijk een afgeveegd bord) en alle vooroordelen bannen.

3 Hoe kunnen we nu een gelijkaardige toestand bereiken. Welnu, eigenlijk zeer eenvoudig. Door alles wat ik weet, alles waarvanik enigszins kennis van heb in twijfel te trekken. Ik twijfel dus aan alles, niet alleen aan de kennis maar ook aan de methode om kennis te vergaren. Kortom ik twijfel universeel en plaats achter alles een groot vraagteken.

1.2.2.2. De universele twijfel:

Indien ik aan alles twijfel moet ik me afvragen wat blijft er dan nog over? Eén ding de twijfel zelf. Indien deze stelling nog wordt geloochend doordat ik die betwijfel, houdt dit een bevestiging van mijn twijfel in. Dus kan ik met zekerheid zeggen dat ik een uitgangspunt heb waaraan niet meer kan wordengetwijfeld.

a) Mijn eerste zekerheid: de twijfel1 Twijfelen is een duidelijke denkact. Anders gezegd ik denk dat ik denk dat ik twijfel. We hebben dus te maken met een denken een “penser” of een res cogitans (een denkend iets)Nu hebben we reeds vroeger gezien dat we altijd aan iets denken. Denken in strikte zin van het woord is een bewustzijn van iets.Dat iets noemt men de bewustzijnsinhoud in casu de twijfel. De denkact in zijn geheel vergt dus een principe, een pool of altijd is iemand zich bewust van iets of nog een substantie. Met substantie wordt niet bedoeld de soort: bijvoorbeeld deze tafel is van hout, de substantie ervan is hout. Sub-stantie is wat op zich staat en noodzakelijk moet zijn. Welnu, ik kan nietzeggen het denkt maar steeds ik denk. In dit geval, heb ik de klare en duidelijke idee dat ik twijfel of denk. Mijn bewustzijnsinhoud is dus “une idee claire et distincte” (een duidelijke en afgescheiden idee).

Page 204: Inleiding op de filosofie deel I

Dus indien er een denkact is heeft deze act ook een principe ofzoals gezegd steeds denkt iemand in casu “Je” of ik.

Vanuit die denkact leid ik dus rechtstreeks mijn bestaan af of beter een denkact is parallel met de zijnsorde: denken betekentzoveel als bestaan en dit ongeacht het voorwerp of object van het denken Hier ging het nu eenmaal over een klare en duidelijkafgescheiden idee van de twijfel .Dus denken is zijn of bestaan. Eigenlijk staat in de uitdrukking “ik denk dus ik ben of je pense donc je suis”, die dus en donc teveel. Het bestaan is er valt samen met het denken.

Ik heb dus een eerste zekerheid verkregen: Ik denk,ik besta. Vraag is nu kunnen we van die zekerheid nog andere zekerheden afleiden. Ja, zegt Descartes door een analyse (ontleding) te maken van die eerste zekerheid.

b) Afgeleide zekerheid:1 Zulk een zekerheid noemt Descartes een evidentie die hij verder gaat analyseren. Dus een evidentie is een klare en duidelijke afgelijnde idee in casu de twijfel. Een klare idee is een inzichtelijke en intrinsiek (in zich bevattend) helder. Daarenboven is het een afgescheiden idee (distincte)dit betekent afgelijnd van de andere ideeën of een idee die los staat van een andere . Ik twijfel immers aan alles. Een idee zoals u zeker zult begrepen hebben, is dus de inhoud van een gedachte en indien men bewust denkt gaat het om een bewustzijnsinhoud. Maar indien dergelijke gedachte los staat van iets anders vanwaar komt ze dan vandaan? Ik zie niets dat die idee kan veroorzaken tenzij mijn verstand. Dus komt ze van mijzelf maar hoe is ze dan bij mij geraakt? Er is maar één uitleg met name ik bezat ze op het ogenblik van mijn geboorte dus door inneisme (=aangeboren)

Dus heb ik al een klare en duidelijke bewustzijnsinhoud die me aangeboren is. Het is eigenlijk een vorm van zuiver denken.

2 Heb ik dan nog andere bewustzijnsinhouden die klaar duidelijken onderscheiden zijn? Ook hier antwoordt Descartes

Page 205: Inleiding op de filosofie deel I

bevestigend. Hij vernoemt vooral de uitgebreidheid en daarenboven is iedere uitgebreidheid wiskundig meetbaar. Mar daarmee stopt het ook. Opgepast het is niet uit mijn denken datde dingen (res extensa= buitenwereld waaronder mijn eigen lichaam) rechtstreeks kunnen worden afgeleid. Ik heb nog een klare en duidelijke idee doch die zal onder de methodische twijfel worden besproken.

3 Nu bestaat er nog een andere soort van bewustzijnsinhouden endit in tegenstelling met klare en duidelijke ideeën die dus losstaan van iedere realiteit. Dit zijn “des idés obscures et confuses” of duistere en verwarde ideeën. Ik ontvang prikkels van mijn waarneming via de zintuigen alsmede zintuiglijke voorstellingen van iets. Indien ik een analyse maak van deze zintuiglijke voorstellingen stel ik vast dat:

-ze komen en gaan onafhankelijk van mijn bewustzijn en toch doen ze zich voor, wat ik niet kan ontkennen

- ze doen zich voor met een klare en duidelijke idee van de lichamelijkheid (uitgebreidheid)

- ze zijn soms bedrieglijk bijvoorbeeld de stok in het water, de zon die s’morgens groter lijkt dan op de middag etc.

- voor alles is een oorzaak of een causaal verband (oorzaak-gevolg) (wat tevens neerkomt op een tijdsbesef cfr Kant).

Dus stelt Descartes zich de vraag van waar komen deze indrukkengeleverd door mijn zintuigen. Niet van mezelf want dan had ik er de controle over en moesten ze noodzakelijk zijn in plaats van toevallig. Bijgevolg komen ze van iets dat buiten mij ligt nl. de buitenwereld of res extensa. Nu verkrijgt Descartes een afgeleide zekerheid, die van het bestaan van een buitenwereld.

c) Afgeleide zekerheid wat mijn lichaam aangaatHet lichaam behoort tevens tot die buitenwereld. Ik heb een klare en duidelijke idee van mijn uitgebreidheid of mijn lichaam maar ook dat het een niet-denkend ding is. Dus uit het lichaam zelf (het denkt niet) kan dus onmogelijk rechtstreeks

Page 206: Inleiding op de filosofie deel I

worden afgeleid dat het bestaat. Maar ik ontvang indrukken (viade zintuigen) en signalen van mijn lichaam die dus ook komen engaan en waarover ik evenmin controle heb zoals: honger, pijn, dorst, warmte etc. Voor Descartes is mijn lichaam een mechanisch iets zoals de dieren. Nu kan Descartes echter de wisselwerking tussen de geest en het lichaam niet loochenen. Indien men zegt ik ga naar buiten beveelt als het ware de geesthet mechanisme van het lichaam. Descartes verantwoordt dit doordat de wil een inwerking heeft op een klier: de pijnappelklier. Deze zal op zijn beurt het zenuwstelsel beïnvloeden om zo de bewegingen te veroorzaken. Voor het overige benadrukt hij dat we te maken hebben met twee totaal verschillende en onderscheiden substanties. De mens heeft eigenlijk voor zijn bestaan zelf het lichaam niet nodig, evenmin bestaan er tussen beiden (geest en lichaam) echte causale verbanden.

d) De methodische twijfel1 Hoewel volgens Descartes alles beredeneerd is uitgebouwd en met zekerheid bewezen, ben ik vertrokken van een universele twijfel: bijgevolg moet hij ook aan de aangewende methode om het bewijs te leveren twijfelen. Veronderstel zegt Descartes dat er een “malin genie” aan het werk is( een valse structuur),die het menselijk brein op een dwaalspoor zet. Bijvoorbeeld 1+1zou in de werkelijkheid geen 2 zijn maar Een soort duivelse ingeving die alles logisch laat overkomen doch het menselijk denken volledig afschermt. Mijn methode zou aldus in elkaar vallen als een kaartenhuisje.

We hebben vroeger gezegd dat er nog duidelijke, klare en onderscheiden ideeën bestonden. Descartes vertrekt van de twijfel en besluit daaruit terecht een denkact. Maar twijfel isook een begrip dat duidt op het onvolmaakte. Dus de mens is eigenlijk onvolmaakt en eindig. Maar hoe kan ik dan een idee hebben over dat onvolmaakte. Precies door het onvolmaakte te kennen heb ik ook een klare en duidelijke idee van het volmaakte. Volmaaktheid kunnen we eigenlijk niet vatten het is “une idee de l’ infini” of van het oneindige.

Page 207: Inleiding op de filosofie deel I

2 Deze idee kan de mens niet doorgronden omdat we nu eenmaal eindig of onvolmaakt zijn. Dan heeft de idee eigenlijk een oorzaak die buiten mezelf ligt.Die oorzaak moet minstens even groot zijn dan haar gevolg (Descartes hanteert hier een wiskundig axioma). Ik zal dit aan de hand van een simpel voorbeeld verduidelijken. Ik heb 50 euro in mijn hand. Haar oorzaak is gelegen in het feit dat ik in mijn portefeuille geldheb zitten waaruit ik die 50 euro neem. Dus moet er op zijn minst in mijn portefeuille 50 euro hebben gezeten . Moest ik slechts 20 euro hebben kan ik daar onmogelijk 50 van maken. In ons geval gaat het om de volmaaktheid en dus per se de oneindigheid. Dan moet de oorzaak op zijn minst volmaakt en oneindig zijn.

Die oorzaak kan dan niet anders dan God zijn.

Hier levert Descartes een bewijs a-posteriori (post is het Latijnse woord voor na in tegenstelling tot voor). Het bewijs wordt dus verkregen door een redenering toe te passen vertrekkend vanuit een gegeven in casu: de twijfel, waarin op zich het bewijs niet is inbegrepen. Ik mag twijfel nog zoveel analyseren als ik wil: twijfel blijft twijfel en pas nadien door een redenering toe te passen kom ik tot het bestaan van God. We hebben opnieuw een afgeleide zekerheid.

3 Indien ik nu dat Godsbegrip neem, moet ik vertrekken vanuit het begrip God zelf. God is maar pas God indien hij volmaakt is. Een wezen dat volmaakt is , moet dus ook bestaan: anders was het immers niet volmaakt in de zin dat het volmaakter is echt te bestaan dan niet. Hij moet zelfs noodzakelijk (noodzakelijk volgend uit het begrip zelf: ens et verum convertuntur) bestaan. Zijn wezen zelf houdt onmiddellijk zijn bestaan is. We zouden dat enigszins kunnen vergelijken met de uitspraak de cirkel is rond. Rond is dan een noodzakelijke eigenschap zonder welke we geen cirkel kunnen hebben, wat van volmaaktheid eveneens kan worden gezegd

Deze volmaaktheid houdt ook in dat God onmogelijk “un malin genie” of een slecht genie zou zijn. God is volmaakt en kan dus

Page 208: Inleiding op de filosofie deel I

niet liegen of bedriegen wat duidt op onvolmaaktheden of fouten. Een driehok heeft drie hoeken anders geen driehoek.

Een logische redenering zoals de mathesis (wiskunde afkomstig van de wisse konste) moet juist zijn.

Een gelijkaardig bewijs noemt men een a-priori bewijs (prior= Latijns voor eerste vandaar bijvoorbeeld een pater prior in eenabdij). Hier zit het bewijs vervat in het uitgangspunt in casu God.

e) Gevolgen van dit GodsbewijsNiet alleen levert Descartes het Godsbewijs omwille van het bewijs zelf maar voornamelijk om zijn theorieën te ondersteunen. Descartes heeft God nodig. Zo verkrijgen we de typische metafysische driehoek:

IK

Wereld God

Nu komt Descartes nog eens terug op die duistere en niet klare ideeën die vooral het resultaat zijn van de waarnemingsprikkels. Hij onderstreept dat ze niet van mezelf kunnen komen doch ook niet van God aangezien deze volmaakt is en alleen maar ware ideeën zou tot stand brengen.

God is dan ook een garantie voor:

-het bestaan van de buitenwereld

- de mathematica wat zijn toepassing aangaat op het kwantitatieve aspect van de buitenwereld (uitgebreidheid die wiskundig meetbaar is vandaar het citaat van Descartes “Waar materie is, is ook de meetkunde aanwezig”)

-de fysica die zich bedient van de mathematica en het causaliteitsprincipe.

Ziezo, nu is het uw beurt!

Page 209: Inleiding op de filosofie deel I

Enkele vragen:

1hoe zou zijn filosofie kunnen worden beschouwd op het gebied van de mens

2 hoe kan men zijn filosofie beschouwen qua kenobject

3 Welke redeneringmethode gebruikt Descartes

4 aan welke klassieke filosoof doet hij denken qua aangewende methode zoals bedoeld onder vraag 3

5 welk mensbeeld geeft hij buiten het antwoord op vraag 1

Tweede gedeelte som pro en contra op van zijn filosofie of geefuw kritiek hierop: zeg wat je denkt over zijn leer.

Een overzicht krijgt u na de tijdsbespreking onder de rubriek kritiek op Descartes

Belangrijk !!! Spinoza eigenlijk de grootse en laatste echte metafysicus uit de barok wordt niet besproken. Indien een cursist dat wil zou hij best nu zijn keuze bekend maken. Zijn leer wordt evenwel beknopt aangehaald bij de filosofie van Whitehead (cfr infra).

1.3. Tijdvak van de Renaissance en Barok :

Na de leer wat saaie theorie die noodzakelijk is voor de aanloop naar de volgende periode, de Verlichting zegt maar 18° eeuw.

Zoals meestal het geval, kwam de eerste wending uit Italië. Letterlijk betekent renaissance een wedergeboorte dus een nieuwe tijd omdat zich in de maatschappij nieuwe verhoudingen

Page 210: Inleiding op de filosofie deel I

voordoen in vergelijking met de vorige periode en omdat men teruggrijpt naar de klassieke oudheid wat onmiskenbaar een weerslag had op het culturele leven en de kunst in het bijzonder. Toch komt de mens meer en meer centraal te staan (ikDescartes denk) en gelooft men in zijn vooruitgang met een waaier van toepassingen.

Vooral de wetenschappen zorgden voor een omwenteling wat betreft het wereldbeeld en schiep nieuwe mogelijkheden.

1.3.1.Voornaamste uitvindingen en wetenschappelijke visies:

De uitvinding van het kompas evenals een nauwkeurigere cartografie stelde de mens in staat om verre zeereizen te ondernemen en aldus de wereld te verkennen. Denken we in dit verband aan Columbus en Vasco da Gama (zeeweg naar Indië) de latere Marco Polo (China). Onnodig u te herinneren aan de nefaste gevolgen voor de zogeheten ontdekte inboorlingen. Spanje en Portugal plunderden de Indianen en kunnen verantwoordelijk worden gesteld voor de uitmoording ervan. Zo kwam het goud Europa binnen naast een intensivering (vergroting) van de zeehandel met de weelde voor de gekende havensteden.

Op militair vlak werd het buskruit uitgevonden wat de overmachtvan de ridderstand onmiddellijk tot staand bracht. Trouwens de concurrentie en strijd onder de regio’s nam een aanvang en de machtshonger van de koningen waren niet te stillen zodat meer en meer sprake was van een getraind huurlingenleger. De vormingvan koninkrijken was begonnen.

De boekdrukkunst zorgde voor de informatie en goedkopere verspreiding van de wetenschap.

Het heliocentrisme met Copernicus, Kepler en de ongelukkige Galilei verdrong het geocentrisme (cfr supra). Het empirisme

Page 211: Inleiding op de filosofie deel I

met zijn inductiemethode deed zijn intrede en qua fysica werdener heel wat resultaten bereikt.

De kunst vond haar inspiratiebron in de Oudheid.

1.3.2.Nieuwe maatschappelijke verhoudingen.

De vroegere machtsverhoudingen werden ondermijnd. De adel, de clerus, de gegoede burgerij die al in de late middeleeuwen bij de opkomst van de steden bestonden (patriciërs) en het volk of het gepeupel (de overgrote meerderheid van de bevolking). Handelaars kregen alsmaar meer macht vooral in de kuststeden waar een intens handelsbedrijf plaatsvond. Exotische rijkdommenwerden aangevoerd. Er waren sporen van eerste kolonisaties en slavenmarkten tierden welig zoals in de oudheid. Geld bracht met zich andere instellingen en mogelijkheden mede zoals bankiers met o.m. de rijke bankiersfamilie “de Medici” (die zelfs de pauszetel kochten voor één van hun kinderen). De burgerij zorgde door haar financiering zelf voor orde en gezag.De adel verarmde en zag zich verplicht zich te wenden tot deze rijke kooplui aan wie alsmaar meer vrijheden werden toegestaan.(oorlogen kostten geld). Algemeen was er een streven naar grotere koninkrijken en centraal gezag (absolute vorst Louis XIV of Lodewijk de veertiende). De politieke strategie evenalsde diplomatie kregen een meer belangrijke taak toegewezen (mercantilisme waarbij Staten elkaars handel betwistten ). Tevens was er een noodzaak aan een efficiënt rechtswezen en aaninternationaal recht. Wetenschappers en vrije beroepen (hoewel nog niet onder die benaming gekend) namen een gerespecteerde plaats in.

Dit was ook het geval met kunstenaars die de woningen van de rijken mesten versieren. Ook zij waren afhankelijk (het mecenaat =bijdrage van invloedrijke families) van de rijkdom o.a. familie Mecenas.

Page 212: Inleiding op de filosofie deel I

Het gewone volk leefde in schrijnende armoede en zelfs het ambachtswerk werd uitgebuit. De renaissance op Italiaanse bodemwas een toonbeeld van decadentie waarbij opportunisme, kuiperijen en samenzweringen de normale regel uitmaakten. Machiavelli, voor de enen een verstandig politicus voor de anderen een mouwveger en bedrieger eerste klas, trachtte enkelepolitieke regels of ethiek van de machthebber samen te vatten. Vandaar zijn citaat “Het doel heiligt de middelen”

Debat over dit citaat.

Gelukkig had de vloedgolf van deze nieuwe beweging en houding haar slagkracht verloren eer ze vanuit Italië onze gewesten bereikte.Daar werd ze omgebogen tot een humanisme (niet in de huidige betekenis van het humanistisch verbond). Dit betekent niet dat hier dezelfde machtsverhoudingen niet bestonden. Alleen dat ze niet gepaard gingen met de extravagante zeden. Derenaissance was meer ontdaan van enge persoonlijke uitlatingen.Het humanisme had vooral een invloed op de letterkunde (cfr Erasmus met zijn “Lof der zotheid”)

Addendum (toevoeging) over het eigenlijke karakter van de renaissance:

1.Grondslagen van de renaissance:1.1. Algemene matschappelijke veranderingen of

verhoudingen:a) adel en clerus verliezen hun macht: nieuwe stand de

rijke kooplui gegroeid vanuit de patriciërs met meer vrijheden (algemeen rijke handelssteden, zeehandel, voeding, industrialisering met exploitatie van mijnenetc.)

b) de machtshonger van vorsten (grotere vorstendommen tegenover het vroegere feodaal systeem) maar ook van

Page 213: Inleiding op de filosofie deel I

de kerk (verwereldlijking van bijvoorbeeld de pauselijke macht)

c) de ontwikkeling van de wetenschap met het oog of ten dienste van verschillende machtsgroepen (op zich bestond er weinig respect ten overstaan van die wetenschappelijke ontwikkelingen)- buskruit (ontginning mijnen en militair)- kompas- scheepvaart- voedselindustrie

d) op geestelijk vlak: boekdrukkunst: rijke familiese) maatschappelijke instanties noodzakelijk voor die

nieuwe verhoudingen zoals:- rechtssysteem (internationaler en ontwikkeling

handels- en zeerecht)- diplomatie (onderhandelingen en verdragen)- oprichting en uitbreiding van de universiteiten

(ontwikkeling natuurkunde)- financieel beheer: bankiers etc.- verandering in de kunstwereld

1.2. Voorlopige conclusie: Steven naar centralisatie van macht en het verwerven van rijkdom gepaard met een verlies van het kerkelijk gezag en voedingsbodem voor de reformatie maar anderzijds ook voor een humanisme. Gans de beweging (vanaf zijn ontstaan) neemt ongeveer drie eeuwen in beslag.

2. Verklaring van de beweging vanuit haar ontstaan: Italië

2.1. Algemeen: Italië was verdeeld naargelang de belangrijke handelssteden die ieder hun eigen invoer gebied hadden en vaste zeewegen:Woordbreuk, kuiperijen, listen en schijnovereenkomsten evenals corruptie was dagelijkse praktijk en omzeggens algemeen aanvaard. De leiding berustte bij de rijke handelaars- en bankiersfamilies met beperkte inspraak naargelang het gebied.Deze gebieden waren:

Page 214: Inleiding op de filosofie deel I

-Genua (daarna veroverd omstreeks 1300 door Milaan-Milaan (aanvankelijk de sterkste regio met o.m. Leonardo da Vinci- Florence (Firenze) het meest cultureel ontwikkeld- Pauselijke staat of Rome- Venetië die vooral handel dreven met het oosten doch Constantinopel werd ingenomen door de turken, daarenboven werden ze verslagen door de samenzwering van de overige staten insamenspraak met bondgenoten- Napels met Sicilië

2.2. concrete situatie in sommige van die gebieden:a) Milaan:Stonden onder de leiding van de Visconti’s daarna kwamen

door bemiddeling (zeg maar corruptiegelden) de Sforza’s en noemden zich de Hertogen van Milaan. Regelmatig werden ze betrokken in de strijd tussen de Spanjaarden (ondertussen rijkevorstendommen cfr Columbus, Magelhaen, Vasco da Gama) De Sforza’s kozen nu eens partij voor de enen en daarna voor de anderen. In 1535 werden ze ingelijfd door Spanje Karel V (keizer Karel)

b) Florence (Michelangelo, Dante: divina comedia, Petraca,Machiavelli): omstreeks 1389 kwam Cosimo de Medici op de voorgrond : zijn macht was niet alleen door de exploitatie van mijnen en woekerwinsten maar vooral door het vervalsen van verkiezingen. Hij was terzelfdertijd verzoeningsgezind en gewetenloos. Zijn kleinzoon Lorenzo bracht Firenze tot een welvarend gebied ook voor het gewone volk. De macht werd overgenomen door diens zoon Pietro die alle bekwaamheden van een degelijk staatskundige miste. In al die jaren waren de zeden losser geworden wat tevens wordt verklaard door de pauselijke houding uitgelegd sub d). In 1494 pleegde Savonarolaeen machtsgreep. Machiavelli, diplomatiek ambtenaar van Firenzehad openlijk partij gekozen voor Savonarola en kreeg een belangrijke diplomatieke post toegewezen. In 1512 namen de Medici’s de macht opnieuw in handen en Savonarola, die er een puriteinse houding op nahield, werd tot groot jolijt van het volk naar de brandstapel verwezen. Machiavelli werd gearresteerd en daarna in ballingschap gestuurd, op eigen verzoek in de buurt van Firenze. Daar schreef hij zijn werken “De Heerser” en “Gesprekken”. In de heerser grijpt hij nostalgisch terug naar de heerschappij van de Romeinen (Caesar,

Page 215: Inleiding op de filosofie deel I

Brutus, Marcus Antonius) alsmede naar de huidige staatshoofden.Hij bewondert vooral de sluwheid van politieke leiders om zich in stand te houden. In zijn werk smeert hij de nodige stroop uit naar de Medici toe om weer in de gunst te komen, waarin hijechter niet is geslaagd.c) Pauselijke Staat: Rome waarbij de Kerk zich verlaagde tot kuiperijen, moorden achterbaksheid.- Nicolaas V (1447-1455) bekommerde zich niet meer om het geloof doch was dit een paus die humanistisch was ingesteld en de “postjes” uitdeelde aan wetenschappers ongeacht hun overtuiging. Hij volgde Eugenius IV op . Na hun dood waren zelfs de Engelse verlichtingsdenkers in het buitenland niet meer veilig.-Innocentius VIII kwam aan de macht: één van de meest immorelepauzen uit de geschiedenis. Zo zou hij bloed hebben ontvangenvan drie tienjarige herdersjongetjes die hun bloedafnames niet hebben overleefd alsmede het fameuze moedermelk, tevens liet hij heksenkamers inrichten ….- Alexander VI (1492-1503) afkomstig van het ondertussen belangrijk vorstendom van Spanje en behorende tot de familie Borgia (was de neef van paus Calixtus III en werd verkozen door omkoperij. Hij was zeer oorlogszuchtig en had vier kinderen (uiteraard bij een maitresse): Cesare (waarover Machiavelli schrijft) , Juan, Joffre en Lucretia. Juan werd vermoord door zijn broer Cesare die per se de pauselijke troepen wilde leiden en oorlog voeren om de macht uit te breiden. Lucretia werd uitgehuwelijkt aan de Sforza’s , daarnaontbonden (impotentie) en opnieuw uitgehuwelijkt aan Alfons vanAragon (interessanter huwelijk voor de banden met Spanje te versterken). Haar man werd eveneens door Cesare vermoord. Er zou een incestueuze verhouding zijn geweest met een kind tot gevolg. Alexander had de ambten verdeeld en na zijn dood zou Cesare de macht overnemen doch werd doodziek en stierf in 1507terwijl de paus (zijn vader) in 1503 werd vergiftigd en overleed.De voornoemde Savonarola wist de waarheid en uit de weg geruimddoor de brandstapel.- Nu was het de beurt aan de Medici die een zoon op veertienjarige leeftijd als kardinaal benoemde mits de nodige steekpenningen wat zich herhaalde voor de pausverkiezing Leo X(1513-1521)3. De Gevolgen van de Renaissance:

Page 216: Inleiding op de filosofie deel I

Lossere zeden, geen respect meer voor het kerkelijk gezag. In het kunstmidden geen godsdienstige objecten meer (profanisering) . Men schreef in de eigen taal in plaats van het Latijn cfr La divinia comedia van Dante, Boccacio, Petraca.De gewone burger dacht met weemoed terug aan het grote Rome vanweleer waardoor een interesse voor de antieken ontstond.Geen grote filosofische denkers daar het uit was met de scholastiek en de ontwikkeling van de literatuur aanbrak of hethumanisme (Lof der zotheid met Erasmus, Anna Bijns etc).

1.3.3.De Reformatie:

De verarming van de verschillende Staten door aanhoudende oorlogen en uitbuiting deed mensen instinctmatig grijpen naar de religie (dit is van alle tijden). Maar wanneer wordt vastgesteld dat vooral de kerkelijke machthebbers, openbaar partij kiezen voor rijkdom en mooipraterij van dit laatste, ontstaat er een inwendige wrevel zeg maar de brandstof die wacht op de aangestoken lont.

De Duitse boeren waren verarmd, leefden in hongersnood terwijl de natie precies van hun oogst afhankelijk was. Maarten Luther (1483-1546) had dus gewillige toehoorders toen hij opnieuw de evangeliën ging prediken met de woorden dat dit en alleen daaruit de openbaring bestond. Hoewel hij geen academicus was, spuwde hij zijn gal op de filosofie, de zogeheten theologie en wijsheid die men aan de universiteiten verkondigde. Er is maar één wijsheid, verkondigde hij, dat is de Christus. Gelukkig konhij beroep doen op een academicus Menachton, die dan ook zijn naaste medewerker was. Uiteindelijk leidde de reformatie tot descheuring met Rome of het katholicisme.

Dank zij Luthers aanhang verbreidde zich de reformatie zeer sterk (cxfr de Beeldenstorm in Antwerpen).Katholieke machthebbers namen als verweer meer dan ooit de wereldleiders als bondgenoot waaruit de inquisitie zou voortvloeien met een

Page 217: Inleiding op de filosofie deel I

volksverhuis van intellectuelen naar Holland toe (Willem de Zwijger).

Na een relatief korte periode begon de reformatie (althans in de Duitse gewesten) haar frisheid van Openbaring en Blijde boodschap te verliezen en keerde zich zelfs tegen de Duitse boeren die nagenoeg werden uitgemoord met Luthers hulp!!!

Ook deze leer werd dogmatisch en de organisatie sterk hiërarchisch.

Nu volgt zoals beloofd maar zeer beknopt nog een kritiek op de filosofie van Descartes verwijzend naar voornoemd debat.

1.4. Kritiek op de filosofie van Descartes

Wat betreft zijn uitgangspunt, de universele en methodische twijfel, is een gewilde twijfel. Geen twijfel in de ware betekenis van het woord. Men tracht zich te ontdoen van iedere voorkennis of het prefilosofische geïllustreerd met de tabula rasa. Een natuurlijke twijfel is het werkelijk niet juist wetenwaardoor er geen definitief oordeel kan komen. Indien een mens werkelijk aan alles zou twijfelen twijfelt hij ook zichzelf weg. Hij zou voor eeuwig in die twijfel blijven zitten zelfs zonder dat hij weet heeft van zijn twijfel!

Zijn extreem dualisme van zijn visie op de mens met de samenwerking door de “pijnappelklier” klinkt thans belachelijk.De pijnappelklier heeft een totaal andere functie en het is daarenboven dank zij onze lichamelijke vermogens dat we in staat worden gesteld om te denken. Trouwens door zich op te sluiten in dit denken geraakt hij in een gesloten bewustzijn. Het lichaam evolueert mee met het menselijk brein en weet meer van de wereld af dan de geest( cfr Merleau-Ponty). Toch neemt

Page 218: Inleiding op de filosofie deel I

hij het bestaan van een buitenwereld aan wat hem tevens maakt tot een extreem realist.

Het fameuze probleem van de brug tussen het denken en de werkelijkheid (wat naderhand door vele critici is behandeld om precies kritiek te uiten) is een vals probleem. Het denken en meer bepaald de klare en duidelijke, afgescheiden ideeën, is bij Descartes een afdoende bestaansreden of oorsprong. Al de andere ideeën noemt hij bedrieglijk en misleidend. Hoe kan hij dan met zekerheid besluiten tot het bestaan van die buitenwereld? Aangezien die buitenwereld ook maar gedacht wordtdoor hem waarbij hij zelf toegeeft dat die gedachten niet klaaren duidelijk zijn! Niettegenstaande dat, heeft hij die zintuiglijke waarneming nodig niet alleen om het bestaan van debuitenwereld aan te tonen maar ook die van zijn eigen lichaam. Daarom wordt hij ook een mediaat realist genoemd en dit volgensmijn mening ten onrechte vermits de tussenstap (het mediate of het middel, het onrechtstreekse) steunt op onzekerheid. In zijnredenering kan hij geen beroep doen op dit mediale. Hij zit totaal opgesloten en afgesloten van de buitenwereld. Geen nood zegt Descartes ik tover nog een ander konijn uit mijn hoed.

De opbouw van zijn filosofie is uiteraard wiskundig of meetkundig. In wijsgerige zin beroept hij zich net als Aristoteles op de deductiemethode: van een zekerheid een anderezekerheid af te leiden. Doch zelfs Aristoteles wist dat er geensprake kon zijn van een deductiemethode zo er geen waarneming was. Er moet iets in de geest zijn in ontmoeting met het omringende vooraleer er sprake kan zijn van een begrip dat precies het ding uit de wereld vertegenwoordigt. (denk aan ons voorbeeld van de mens in de lege ruimte). Descartes zegt dat die kennis is aangeboren (inneisme). Hij heeft gelijk indien hij zegt dat door de erfelijkheid menselijke en particuliere eigenschappen worden doorgegeven doch deze komen pas tot ontwikkeling in samenwerking met anderen (in ontmoeting,

Page 219: Inleiding op de filosofie deel I

ervaring zoals we tevens besproken hebben). De mens als individu verandert voortdurend, groeit evenals alle levende wezens. Zijn opvatting over het zuiver denken is wel erg statisch (onveranderlijk). Men mag nog over zoveel aangeboren eigenschappen beschikken als men wil doch indien ze niet tot uiting of tot kiemen kunnen komen, wat precies door kennisname van het andere gebeurt, blijft men een vastgeroest zijnde.(zijnsubstantiebegrip zoals beoordeeld door de scholastiek)

Als bestaansact neemt Descartes het denken, wel te verstaan hetdenken met als voorwerp klare, duidelijke en afgescheiden gedachten. Maar is dit denken soeverein ( overheersend) voor een bestaan aan te nemen. Sartre zal precies zeggen de “keuze” maakt uw bestaansgrond uit of het “Eligo (kiezen) ergo sum”.

En dan het konijn uit de hoed voornamelijk God. Die heeft hij nodig om zijn methode te verantwoorden. Hier neigt Descartes weer naar Plato in die zin dat volmaaktheid ook echt bestaat. Dat wat de mens onder een drijfveer van zekerheid per se een zin wil geven zoals goed, slecht, rechtvaardig dus begrippen uit het menselijk brein evenals meetkundige vormen zijn rationele overwegingen om een vat te krijgen op de wereld. Een cirkel op zichzelf als ding bestaat niet alleen de mens kan eenvorm ontwaren van een volmaakte rondheid wat hij cirkel noemt. Daarenboven gaat hij een fameuze veronderstelling invoeren die onmiddellijk tegen hem kan worden aangewend met name die van een “malin genie”. Dit wezen zou ons verstand bezoedelen zodat wij nooit tot het echte weten kunnen komen. Indien men dergelijke veronderstelling maakt zet men zichzelf volledig vast want dan kan zijn Godsbewijs eveneens bezoedeld zijn waar hij de gangbare gedachten of denkbeweging volgt. Men kan niet eens starten met denken, of zoeken naar het ware.

Page 220: Inleiding op de filosofie deel I

Descartes heeft zijn verdienste als een groot wiskundige en ookop filosofisch gebied in zijn moedige poging om een totaal filosofisch stelsel (metafysica) op te bouwen met als fundamentde rede. Doch ieder uitgangspunt vanuit een gesloten, individueel en egocentrisch bewustzijn is gedoemd om te mislukken.

Wij gaan nu over tot de Verlichting die we gemakkelijks halve rangschikken als de achttiende eeuw. Wat de twee overige filosofen aangaat Baruch de Spinoza en Gottfried Wilhelm Leibniz ,zullen vorig jaar uitvoerig aan bod komen. Spinoza wordt summier besproken samen met Whitehead in deel 2.

2. De Verlichting Filosofie van de achttiende eeuw

Verlichting wordt vanzelfsprekend aangewend in figuurlijke betekenis: het inzicht of het doorzicht. Het licht dat in de duisternis schijnt is hier dus het verstand, de rede. De ratio wordt op een pied de stalle geplaatst. Het middel om alles te bereiken en waarin de toekomst van de mens gelegen is. Vroeger veroordeelde en betwiste wetenschappelijke standpunten verkrijgen thans bestaansrecht. De methode van aanwending (van de ratio) is verschillend van land tot land. Er ontstaat een drang naar tolerantie om geschillen uit te praten waar het mogelijk is.

Page 221: Inleiding op de filosofie deel I

In het Engeland( met inbegrip van Schotland en Ierland) ligt debakermat van de stroming. Daar is alles rustig verlopen en overgewaaid naar het continent. Hier steunde men vooral op een empirisme met een zeker scepticisme tot gevolg (David Hume). Duitsland en vooral Pruisen namen dan weer op hun manier de verlichting over dat vooral succes kende onder de regering van Frederik de Grote ook bijgenaamd de “verlichte despoot”.(een despoot is iemand die samenwerkt met een raad doch uiteindelijksoeverein de beslissing neemt zonder zich te moeten verantwoorden) Doch Frederik de Grote was zelf filosoof en musicus, hij liet zich graag omringen door wetenschappers die in hun eigen land vervolgd werden zoals Voltaire, De Lametterie.. Op wijsgerig vlak kan het verlichtingsdenken het best wordengeïllustreerd aan de hand van de filosofie van Kant.

In Frankrijk werd de stroming versterkt door de Franse Revolutie die door iedereen werd toegejuicht ook door het buitenland doch het daaropvolgend schrikbewind van Robespierre met willekeurige executies werd verafschuwd.

Oorspronkelijk werd Napoleon toegejuicht tot dat hij zichzelf tot keizer kroonde.

Op filosofisch gebied ontstond de neiging van het samenstellen of verzamelen van kennis in encyclopedievorm voorzien van eigenbeoordelingen.

We zullen dit hoofdstuk beginnen traditioneel met onze tijdstabellen die nu per land zullen worden opgesteld. Daarna bespreken we de filosofie van Kant met als inleiding daarop hetempirisme en scepticisme van Hume: uitgangspunt en motief voor Kants filosofie. De kritiek op Kant maakt al deel uit van de filosofie van de negentiende eeuw waar de romantiek hoogtij vierde.

Page 222: Inleiding op de filosofie deel I

2.1 De Tijdstabellen:

2.1.1.De verlichting in Engeland

Periode Omschrijving1632-1704 John Locke1684-1753 George Berkeley1711-1776 David Hume

2.1.2.Verlichting in Frankrijk

1689-1755 Montesquieu1694-1778 Voltaire?zie detail

Encyclopedisten en materialistenzie subtabel

1712-1778 Jean Jacques Rousseau1789 Franse Revolutie

Subtabel qua materialisten en encyclopedisten

1713-1784 Denis Diderot1717-1783 Jean d’Alembert1709-1751 Julien Offray de Lametterie1723-1789 Dietrich von Holbach1715-1771 Adrièn Helvetius

2.1.3.Verlichting in Duitsland

? zie detail

Voorlopers en verlichtingsgezinden

1724-1804

Immanuel Kant

Page 223: Inleiding op de filosofie deel I

Definitieve tabel qua voorlopers en andere verlichtingsgezinden

?-1754 Christian Wolff (leermeester vanKant)

1712-1786 Frederik de Grote van Pruisen1729-1781 Lessing (ook bekend dichter)1729-1786 Mendelssohn volgeling van

Lessing en musicus1733-1811 Friederich Nicolai volgeling van

Lessing

2.2. Schets van Engels empirisme met invloed op Kant

2.2.1.John Locke

Basisregel voor Locke is dat het denken zelf, los van iedere ervaring, niet tot enige kennis kan komen. De waarneming speelteen overheersende rol en is een conditio sine qua non om kennisop te bouwen. Het zogeheten inneisme of aangeboren kennis zoalsDescartes voorhoudt is een lachertje. Nu volgt een schets van zijn leer:

1 onze geest (mind in het Engels) is bij de geboorte leeg : hetis een onbeschreven blad (white paper void of characters). Hoe komt er dan iets in onze geest? Of hoe krijgen we een bewustzijn (denken met inhoud)?

2 bewustzijn krijgen we door de ervaring (experience vergelijk met experiment of ook vakkennis; expert). Door de ervaring komen er ideeën in onze geest (ideas). Verwar hier niet ervaring met idee, de ervaring is een middel om ideeën te verkrijgen. Ervaringen zijn eigenlijk prikkels in een hoedanigheid gegeven dat ze ideeën vormen.

Page 224: Inleiding op de filosofie deel I

3 ideeën komen in de geest via twee soorten van ervaring (=prikkels=sensations): ,men heeft uitwendige sensations maar ook inwendige (opgelet ik vermeld hier opzettelijk niet het woord sensations cfr infra). De uitwendige sensations kan men nog verder onderverdelen in:

1 primaire sensations: dat zijn meetbare ervaringen

2 secundaire sensations: dat zijn niet meetbare

Opgelet: het is zeer moeilijk zo niet (mijn mening althans) onmogelijk dat men eigenlijk een waarneming kan omschrijven zonder tussenkomst van de hersenen of nog ik gebruik mijn ideeën om zuivere ervaringen te kunnen omschrijven (Kritiek dieook bij Kant zal gelden). In feite gebeurt dus de waarneming enhersenverwerking tezelfdertijd.

Het inwendige of inwendige ervaring noem ik eigenlijk geen prikkels zegt Locke: het zijn reflections of weerspiegelingen of een terugbuigen op mijn mentale handelingen. Het is dus de waarneming van mijzelf en de daaruit voortvloeiende mentale (geestelijke) handelingen. Het is een soort van bewustzijn dat wordt ontwikkeld en van bij de geboorte leeg is en pas achterafeen “ik” verkrijgt.(om kennis op te doen hebben we al vroeger gezien dat men zichzelf van het andere moet kunnen onderscheiden)

3 Ook de ideas (ideeën) kunnen we onderscheiden in twee soorten:

1 primaire ideeën : dat zijn gegevens die rechtstreeks in de ervaring vervat zijn (eigenlijk gaat het om eigenschappen zoalswe hierna zullen zien); het gaat dus om zeer eenvoudige en dus ook primaire sensations. Idee en ervaring kunnen we dus in dezeorde (van primaire) in overeenstemming met elkaar indelen. Voorbeeld groen. Hoewel er verschillende groene tinten bestaan zal ik automatisch een eenvoudige idee hebben van groen. Rond: een vorm is rond, is dus een idee of primaire idee van rondheiddie onmiddellijk door de ervaring wordt gegeven.

Page 225: Inleiding op de filosofie deel I

2 secundaire of complexe ideeën : dat is niet meer dan een combinatie van eenvoudige of simples ideas . Dus de complexiteit hangt hierbij af van de verschillende soort van prikkels die we ontvangen en aanleiding geven tot complexe ideeën. Hoe groter en diverser deze prikkels hoe complexer ook onze ideas. Voorbeelden achteraf zullen alles verduidelijken dus geen paniek.

4 Wat nemen we eigenlijk waar?Indien we waar-nemen ervaren we iets (sensations of reflections cfr supra). Maar waaruit bestaan die prikkels? We nemen eigenlijk geen dingen waar of kant en klare zaken. Dus geen substanties of op zich staande zaken (zoals Descartes substantie omschreef). Maar eigenlijk geven de prikkels alleen eigenschappen door. In de praktijk gaat het natuurlijk om een hele reeks van eigenschappen. Hoe kunnen we dan een eenheid waarnemen of het ding zelf in die veelheid van eigenschappen? Wel een bepaald ding beschikt altijd over dezelfde bundels van eigenschappen en het zijn die bundels of dingeigenschappen die ons de complexe ideeën verschaffen. De kern zelf of het fundament van de bundel of nogde eenheidsstructuur of zeg maar wat het ding bijeenhoudt kunnen we nooit waarnemen. Want dat verschijnt ons niet. Die bundel of samengehouden veelheid van eigenschappen van een dingvormt een opeenstapeling van simples ideas (eenvoudige ideeën) en die opeenstapeling vormt dus een complex idea. De bundel vaneigenschappen zorgt er dus voor dat we tussen de eigenschappen van die bundel (op zijn beurt altijd zo zal verschijnen volgenshet ding) een verband gaan leggen of connections.

Nu wordt het hoog tijd voor onze voorbeelden.

Veronderstel dat ik een appel waarneem. Nu in mijn waarneming neem ik geen appel waar maar krijg ik via de ervaring allerhande bundels van eigenschappen doorgestuurd: iets rond, dik, groen of rood naargelang, met een uiteinde (steeltje), hangt of valt van een boom. Al deze eigenschappen samen geven me een complex idea dat ik door verbinding (connections) op zijn beurt in mijn geest (mind) samenhoud tot appel. Nu kan ik

Page 226: Inleiding op de filosofie deel I

in die appel bijten en verkrijg ik weer een bundel van eigenschappen die ik ga associëren met vroeger opgedane ervaringen. De appel is sappig, mals( dat ik verbind met een idea rijp of onrijp uit vroegere ervaringen) , hij smaakt zuur of zoet, binnenin steekt iets hards dat niet aangenaam is om eten (klohuis met pitten). Opnieuw een nieuwe reeks van simple ideas of eigenschappen naarmate ik meer en meer ervaring opdoe.Zo kan ik in mijn geest (mind) verbindingen leggen tussen opgedane ervaringen bij totaal verschillende dingen. Bijvoorbeeld ik betast een fluwelen kussen en ervaar zachtheid.Nu zit er een kat op mijn schoot en ik ga die kat strelen. Ik kom tot de uitspraak:”de kat is zacht”.De kat is een complex idea op zich die ik verbind met zachtheid wat ik ervaren heb bij het fluweel.

5 Om te besluiten kunnen we ons afvragen wat is nu kennis en waarheid volgens het empirisme.

Kennis wordt opgedaan via de waarneming en is dan een overeenkomst of geen overeenkomst(dan spreken we van dwalen) met onze ideas. Die ideas steunen dan op sensations en reflections. Dus ervaringskennis is nooit absoluut (in de strikte betekenis van losstaan van iets anders).

Waarheid zit al of niet vervat in onze uitspraken (ook oordelengenoemd) In ons oordelen moeten dan ook de juiste bindingen en verbindingen worden gelegd tussen onze complexe ideeën. Bijvoorbeeld daar hangt een foto.

Hangt= complexe idee: dat iets (foto) ligt niet op de vloer maar plakt tegen iets anders aan (=muur). Dat iets bevat allerlei lijnen kleuren en vormen waaruit we opmaken dat het een afbeelding is van iets anders.

Dus ook de empirist steunt op de correspondentietheorie van de waarheid.

Vermits de waarneming op de voorgrond staat en het fundament van onze kennis uitmaakt, zal de empirist meestal de inductiemethode hanteren of oorzaak en gevolg

Page 227: Inleiding op de filosofie deel I

proefondervindelijk toepassen. Een causaliteitsenken via de waarneming.

2.2.2.David Hume:

Hume was een scepticus die klassieke kritiek had op het empirisme in die zin dat we nooit kunnen weten hoe de wereld eigenlijk is omdat we slechts prikkels opdoen .

Anderzijds heeft hij kritiek op de causaliteit vermits we nooitdie causaliteit zelf kunnen waarnemen. Hierna wordt Hume iets uitgebreider besproken onder het hoofdstuk Kant .

Debat over het empirisme

Opgepast we bespreken nu Kant door een uitgebreid uittreksel van het werd “Immanuel Kant, kant en klaar door Marcus Dehond” De indeling klopt niet meer omdat de versie gewoon geplakt is doch op zich blijft er een indeling bestaan. Geen paniek , de uitgebreide tekst zal mondeling overzichtelijk worden uiteengezet in iets beknoptere versie. Zo de cursist wenst kan hij het volledig werk (67 pagina’s ) per e-mail verkrijgen.

2.3. Immanuel Kant: uittreksel uit voormeld werk

Page 228: Inleiding op de filosofie deel I

2. Het Leven en werk van Kant

Kant werd geboren in 1724 te Koningsbergen. Deze stad maakte destijds deel uit van het vroegere Pruisen. Thans is het de hoofdstand van de provincie Kaliningrad met de zelfde naam. Afgestaan tengevolge van beide wereldoorlogen door Duitsland aan de Sovjet –Unie (maakt als enclave tussen Polen en Litouwenthans deel uit van de EU). Volgens sommige auteurs zou de grootvader een ingeweken Schot zijn, een bijnaam die sommige filosofen uitten wanneer het over zijn werk ging “van die rare Schot”.Kant stamde uit een eenvoudig gezin met hardwerkende ouders. Zijn vader was zadelmaker en moet een uitstekend vakmanzijn geweest die beroepshalve contacten had met de plaatselijkeautoriteiten en de gegoede burgerij.

Kant zelf werd niet gezegend door moeder natuur en had eerder een gewrongen lichaamsbouw waardoor hij in zekere zin motorischde soepelheid miste van iemand met een gezonde lichaamsbouw. Vrij vroeg besefte hij dit al en legde zich een ijzeren discipline op met het oog op een gezond leven en uit vrees vooreventueel een vroegtijdige dood. Hij was enorm leergierig en interesseerde zich omzeggens aan alles. Hij liep in Koningbergen school aan het Fridericianum gedurende zeven jaar.Een opleiding die hem eerder ontgoochelde daar hij ondertussen al op zeer jeugdige leeftijd zijn interesse gevonden had in de natuurkunde en filosofie. Met filosofie wordt hier bedoeld de fundamentele filosofie en meer bepaald de metafysica; (waarovermeer in dit werk).Niettegenstaande dat, was hij een uitstekend leerling doch zoals voor velen van zijn stand waren hogere studies niet weggelegd tenzij in de richting van predikant. Op zestienjarige leeftijd in 1740 ging hij naar de universiteit van Koningsbergen om er Theologie te studeren. Na een paar jaarkon hij tevens kiezen voor natuurkunde en filosofie.

Ondertussen was Kant op zijn zelfdiscipline en autonomie aangewezen en voorzag hij zich in zijn dagelijks onderhoud doorhet geven van lessen als huisleraar. Al spoedig tengevolge van

Page 229: Inleiding op de filosofie deel I

zijn inzet en gewapend met de nodige aanbevelingsbrieven evenals zijn spontane houding om zich tussen de hogere burgerijte kunnen bewegen en niet in de minst zijn aangename wijze van doceren, werd hij zowat de vaste huisleraar bij verschillende gezinnen. Voor zijn gezondheid beschikte hij over een enorme energie en inzetvermogen waardoor hij docent werd aan de universiteit van zijn vaderstad. In 1750 promoveerde hij er tevens tot professor. Hij doceerde buiten uiteraard zijn passievakken filosofie en natuurkunde zowat alles wat men kan denken gaande van vreemde landen, dieren en mensenrassen tot geologie en vulkanologie. Studenten die zijn lessen bijwoonden getuigden zonder uitzondering over zijn buitengewone begaafdheid als docent: enerzijds om de interesse bij zijn discipelen op te wekken en anderzijds om zijn boeiende verhaaltrant alsof hij al deze zaken zelf had meegemaakt. Hoewel hij voor zichzelf zeer streng was trad hij voor zijn zwakkere leerlingen naar voor als een zeer beminnelijke en vooral geduldig man.

Leibniz was de laatste totaalfilosoof geweest die de vraag naareen eerste oorzaak evenals naar het hoogste had gesteld en dooreen systeem de zin en schepping van de wereld had belicht, hoewel zijn filosofie verdacht veel gelijkenissen vertoonden met de Hollandse filosoof Spinoza die samen met Kierkegaard éénvan de meest bescheiden wijsgeren was, uitgestoten en miskend door hun omgeving en beiden in alle eenzaamheid overleden. Zo was voor Kant de metafysica de wetenschap van het bovenzinnelijke, het boventijdelijke. Vandaar dat zijn eerste werken nog aansloten bij de Duitse tijdgeest die men het begin van de Duitse verlichting zou kunnen noemen (zie 3 situering Kants filosofie) zoals:

1. Algemene geschiedenis der Natuur en de theorie van de hemel -1755

2. Fysische monadologie (Leibniz en natuurkunde)-1756Twee werkjes waar hij eerder ongeduldig zat te wachten op de uitgave ervan en die in de lijn waren van zijn genoten opleiding. Maar Kant’s interesse was uitgebreid en hij volgde

Page 230: Inleiding op de filosofie deel I

de filosofische ontwikkelingen op de voet welke hij analyseerdeom ze te begrijpen nadien overdacht en vergeleek met zijn eigenopvattingen. Vanuit deze kritische ingesteldheid stuitte hij opheel wat anomalieën en ontdekte hij de Engelse verlichting die het meest representatief is voor het Verlichtingsdenken. Dit alles zette hem aan een onderzoek in te stellen naar het verstand, de ethiek en de rede in het algemeen teneinde na te gaan in hoeverre de metafysica als een zuiver denken mogelijk is en in hoeverre het menselijk verstand in staat is dit bovenzinnelijke, bovenruimtelijk voorwerp van deze wetenschap te vatten. Vijftien jaar lang zou Kant erover doen om te zeggenen te schrijven wat hij te zeggen had; de werken zijn verspreidover verschillende uitgaven en in chronologische volgorde met volgende titels:

1. Kritiek van de zuivere rede 17812. Grondslag voor de metafysica en zeden 17853. Kritiek van de praktische rede 17884. Kritiek van de oordeelskracht 17905. De Godsdienst binnen de grenzen van de loutere rede 1793

Dit zijn de voornaamste werken. Op de Kritiek van de zuivere rede heeft Kant nog een interessante inleiding geschreven die nadien is gepubliceerd in 1783 waarbij hij de gebezigde termen nader verklaart en een korte inhoud verstrekt over het lijvig boek Kritiek van de zuivere rede(Prolegomena). Voor zij die zich willen verdiepen een aanrader om dit te lezen.

Al deze werken hadden betrekking op elkaar en Kant meende nog een overzichtelijke uitgave te kunnen bezorgen doch is daar niet meer in geslaagd. Het werk zoals later nog besproken loktezowel positieve als negatieve reacties uit en zoals dat meestalin die zaken het geval is kwamen de negatieve reacties uit een kamp van mensen die het werk slechts gedeeltelijk of zelfs niethadden gelezen ofwel van hen die erg vooringenomen de tekst interpreteerden. Zo kwam er zelfs nog een vermaning van het koninklijk Pruisisch Hof (Frederik de Grote was intussen overleden)met het verbod aan Kant om dit werk te doceren aan deuniversiteit naast een eis tot bekentenis dat hij te

Page 231: Inleiding op de filosofie deel I

voortvarend was geweest. Kant heeft met een zekere humor dit schrijven beantwoord hij had immers alles al mogen zeggen wat hij belangrijk vond en van inbinden (behoudens dat hij iets getemperd handelde tot de vermanende vorst was overleden) was er in feite geen sprake. Toen hij begin 1804 ernstig ziek werd en totaal uitgeblust op het ziekenbed lag, haasten er zich nog tal van hoogwaardigheidsbekleders evenals wetenschappers naar zijn woonst voor een allerlaatst gesprek met deze bescheiden gebleven grote geleerde. Op 12 februari stierf hij en kreeg eenbegrafenis in vol ornaat in schril contrast zoals hij geleefd had.

Het grootse deel van zijn leven was zeer disciplinair ingedeelden gewijd aan zelfstudie, doceren en schrijven. Kant stond om vijf uur s’morgens op en bereidde voor zover als nodig zijn colleges voor die hij gaf van zeven tot negen uur s’morgens totgroot ongenoegen van sommige studenten wat echter geen hinder was om voor een overvol auditorium of leslokaal te staan. Daarna deed hij aan zelfstudie in de grootste afzondering teneinde geconcentreerd te kunnen doorwerken. Om 13H nam hij een middagmaal en nodigde meestal gasten uit om eventjes de eenzame studie te verdrijven. Die gasten waren niet alleen vooraanstaanden doch zeer dikwijls gewone lieden of ambachtsluiwaarmede hij over concrete toepassingen van zijn fysica kon praten zodanig dat die maaltijden konden uitlopen doch Kant zelf verliet na een paar uur het gezelschap om zich eventjes terug te trekken en hem de nodige rust te bezorgen. Voor niet lang echter want in de namiddag maakte hij iedere dag (regen, sneeuw of zonneschijn om het even) een forse wandeling in hetzelfde straatje waar lindebomen stonden. Dat straatje ging hij een aantal keren op en neer (bestaat nog en is gekend als filosofenstraat) en toog daarna opnieuw aan de arbeid met de nodige afwisseling om desgevallend nog een lichte maaltijd te eten en zich grondig hygiënisch te verzorgen. Om 22H beëindigdehij zijn dag.

Alleenlijk al uit zijn levenswijze kan worden afgeleid hoe systematisch, gewetensvol en met hoeveel basiskennis Kant zijn

Page 232: Inleiding op de filosofie deel I

levenswerk heeft aangepakt al is het meeste dat hij verkondigd heeft vandaag voorbijgestreefd toch heeft hij onmiskenbaar een stempel gedrukt in de filosofische geschiedenis met zwaarwichtige repercussies zelfs voor de hedendaagse wijsbegeerte. Al trachten sommige moderne wijsgeren en scepticizijn wijsgerige rol te minimaliseren hij blijft als filosoof opzijn voetstuk weliswaar al te vaak verkeerd geïnterpreteerd en aldus uitgelegd wat duidt op een gebrek aan kantesiaanse kennisof een over het hoofd zien van de draagwijdte van de door hem aangewende terminologie.

Buiten het feit dat zijn levensomschrijving kan bijdragen om een idee te hebben omtrent de auteur en de ernst waarmede hij is te werk gegaan, moeten we tevens het filosofisch kader belichten waarbinnen Kant opereert teneinde zijn stelsel naar de tijdsgeest te kunnen begrijpen alsmede de reacties hierop.

3.2 Invloed op Kant en aanleiding tot zijn onderzoek.

Kant leefde in de door geschiedschrijvers vermeende Duitse Verlichting. Frederik de Grote was toentertijd de Pruisische vorst en de verlichte despoot bij uitstek. Deze man was zeer kunstzinnig aangelegd en beoefende zelf een aantal kunsten naast het schrijven van een aantal werken met filosofische inslag. Hij kon voor zijn tijd althans als zeer tolerant wordenaangezien en bood zelfs op zijn hof bescherming aan kunstenaars,filosofen en schrijvers die precies wegens de intolerantie uit hun land waren gevlucht of het wijselijk vonden zich in Pruisen te vestigen. Na de jarenlange burgeroorlog (begonnen met de boerenopstand ,een conflict in dehand gewerkt door Luther die daarna van kamp wisselde en de boeren een moordende genadeslag toebracht)was Duitsland berooiden sterk verarmd. Alleen Pruisen vormde nog een sterke macht ende vorst zag spoedig in dat een verdraagzaam beleid evenals hetverhogen van het ontwikkelingspeil heilzaam waren voor dit landen hem in de wereld een plaats verzekerde die ontzag afdwong.

Page 233: Inleiding op de filosofie deel I

Kant was een leerling van Knutzen die zelf een aanhanger was van de metafysica uiteengezet door Wolff die op zijn beurt een sterk bewonderaar was van Leibnitz. Deze filosofen kon men rekenen tot het dogmatisch rationalisme (verstand). Het rationalisme blijkt uit het feit dat ze de mening waren toegedaan dat op basis van de grondstellingen (fundamenten en werking) van de rede een juist beeld kon worden weergegeven vande wereld. Met rede wordt hier bedoeld het redeneren ,het ordenen van het verstand om tot een stelling of een besluit te komen. Dit betekent dat men tot een stelling kon komen zonder ook maar enig beroep te doen ter zake op de waarneming, die trouwens als onbetrouwbaar gold. Als dus danig was de kennis alin het verstand aanwezig en kon ze met succes worden aangewend onder het motto” Wat de rede zegt over de wereld is waar”. Vanwaar kwam die kennis dan vandaan??Het enig mogelijk antwoordhierop is dat ze reeds in het verstand aanwezig was (precies dat was het menselijke of Gods schepping) door inneïsme (aangeboren of de aard , het wezenlijke van de mens).Anderzijdswas dit rationalisme tevens dogmatisch. In casu (in deze zaak) werd immers nog nooit een grondig onderzoek ingesteld of het verstand op onvoorwaardelijke wijze (dus los van iedere voorwaarde en bijgevolg ook van de waarneming)zekere kennis konbereiken. Bijgevolg was de metafysica een wetenschap boven alleervaring en die uitsluitend door de rede kon worden beoefend. Zij was in feite de wetenschap van het bovenzinnelijke zowel qua (wat betreft) object (studievoorwerp) evenals de aangewendemethode.

Daarnaast gold het feit dat Kant als natuurkundige op het vlak van de positieve wetenschappen zoals de fysica en de wiskunde (afkomstig wisse-konste; wisse: wis en zeker; boven iedere twijfel verheven) verbaasd was over de resultaten bereikt door deze wetenschappen. Zo stond hij vol bewondering voor de destijds ter dood veroordeelde Gallileï en Copernicus evenals voor de resultaten behaald in de astronomie. Ook voor Newton had hij veel bewondering en was getroffen door de voortschrijdende gang van de wetenschappen waarbij steeds kon

Page 234: Inleiding op de filosofie deel I

worden gebouwd op het reeds bereikte m.a.w. stelselmatig kondenzekerheden worden afgeleid en zelfs toepassingen daarop worden uitgevoerd zonder het fundament of de basis opnieuw in twijfel te moeten trekken. Het was of de wetenschap afgescheiden van defilosofie en in een vrije beoefening,los van enige religie, totuitbarsten kwam en het ene resultaat na het andere behaalde zelfs in die mate dat ze de schepping kon nabootsen (Laplace) Wonderwel beantwoordde de natuur zelf aan allerhande experimenten zodanig dat het bewijs van een stelling kon wordengeverifieerd.

De Engelse verlichting met als uitgesproken representatieve filosofen Locke, Berkeley en Hume trokken eveneens de aandacht van Kant. John Locke verdedigde als geen ander het empirisme ofde waarneming tegenover het rationalisme hoewel beide methoden streefden naar de ware en zekere kennis. Locke beweerde dat hetverstand bij de geboorte van de mens een onbeschreven blad was en dat kennis maar kon worden opgedaan via de indrukken of de waarneming. Kennis reikte dan maar zover als de waarneming. Dusechte kennis valt samen met de grenzen van de waarneming. Deze stelling trok Hume in twijfel door enerzijds te beweren dat hetempirisme of de waarneming op zich al niet zeker was en anderzijds dat er zaken bestaan die in het geheel niet kunnen worden waargenomen. Hume tracht dit aan te tonen maar wat Kant vooral opmerkt is dat Hume het causaliteitsprincipe niet waarneembaar stelt. Het besluit van Hume is zeer sceptisch. En hij betwijfelt of er wel ware kennis kan worden opgedaan ongeacht de aangewende methode. Dat het empirisme niet betrouwbaar is toont hij aan bij middel van twee biljartballen:een rode en een witte. De rode bal wordt naar de witte gespeelden deze komt in beweging terwijl de rode stopt. De oorzaak voorons is duidelijk: de rode bal die de witte in beweging stoot. Maar de oorzaak zelf alsdusdanig is nergens te bespeuren. Ik kan slechts vermoeden dat de rode bal de witte in werking steltmeer niet, temeer omdat er geen andere voorwerpen eraan te pas komen. Ik mag zo dikwijls als ik wil die bal aanspelen nooit

Page 235: Inleiding op de filosofie deel I

kan ik een werkelijke overgang van beweging vaststellen. Ik kanhet niet waarnemen, zit het dan in mijn verstand door dat het aangeboren is? Zeker niet antwoordt Hume, het komt pas in het verstand door de waarneming van beide ballen. Het wordt verwerkt als een gewoonte of door customs en habits. Doch beidetermen hoewel vertaald als gewoonte dekken twee ladingen. Customs is de regelmatige waarneming van iets zodanig dat het een soort geloof of ingesteldheid in het verstand heeft bewerkstelligd. De eerste keer in mijn leven als men een dergelijke stoot tussen de twee biljartballen waarneemt, wordt de beweging van de witte bal opgeslagen in uw ervaring. Wanneerje dit telkens waarneemt ken je de afloop van de zaak: telkens als de rode de witte bal raakt zal deze laatste in beweging komen. U bent erop afgesteld: habit of je verwacht eraan en zelfs zo sterk dat indien de rode bal een paar mm zou stoppen voor de witte, je verwonderd bent dat de witte bal niet in beweging komt. Dus de waarneming faalt wat tot ernstige gevolgen kan leiden bv. een schreiende baby: men geeft hem melkmaar het kan zijn dat de oorzaak van zijn huilen niets te makenheeft met zijn honger maar dat hij al liggend een speldenprik voelt of iets dergelijks.

4 Kants twijfel en onderzoek:

Kant kwam op een punt dat hij de mogelijkheid om aan metafysicate kunnen doen volledig in twijfel trekt temeer daar ze niet meer kan bogen op enige bijval terwijl de positieve wetenschappen steeds maar aantrekkelijker worden hoewel ook daar de kennis in twijfel wordt getrokken.

Daarenboven is enige kennis dan nog wel mogelijk?De overtuigde Wolffiaan twijfelt aan de grenzen van het menselijk verstand en

Page 236: Inleiding op de filosofie deel I

uit zijn twijfel bij zijn collega’s en in zijn omgeving. Sommigen geven hem de raad voorlopig de filosofie even op de achtergrond te houden om zich eens te bezinnen en in contact tekomen met soort van Godsdienstprofeet Swedenborgh ,een theosoof(Godsgeleerde) bijzonder populair in Duitsland. Kant correspondeert met hem over deze problematiek en gaat tevens opzoek of er een zekerheid bestaat buiten het menselijk verstand.Aldra ziet de jonge Kant in dat Swedenborgh gewoon iemand is, de zoveelste in de rij, die zichzelf als een ziener of een profeet beschouwt en anderen daarin meesleurt. Iemand die beroep doet op bovennatuurlijke krachten is eerder voor de verstandige Kant een oplichter dan een wetenschapper. Hij wijdter zelfs een werk aan: het in 1766 uitgegeven boek”Dromen van een geestenziener”. Daarmee gepaard gaande vat hij het plan op om het kennisprobleem onmiddellijk te onderzoeken. Vijftien jaar later vertolkt hij het resultaat ervan in zijn “Kritik derReinen Vernunft” Kritiek op de zuivere rede.

Het boek bevat twee delen waarvan het eerste nog eens onderverdeeld in twee delen en hiervan het laatste deel nog eens in twee wat als volgt kan worden weergegeven:

1. Deel I :De transcendentale elementaire leera. Transcendentale esthetica (zintuiglijke kennis)b. Transcendentale logica: rede of denkvermogen

i. Transcendentale analytica: het verstandii. Transcendentale dialectica: de rede

2. Deel II : Transcendentale leer van de methodeIn dit overzicht zullen de overige belangrijke werken die samendeel uitmaken van het onderzoek naar de menselijke kennis, medeworden besproken om aldus een totaal beeld te verkrijgen van Kants uiteindelijk standpunt. Hoog tijd dus om eindelijk zijn leer op eenvoudige wijze uiteen te zetten.

Page 237: Inleiding op de filosofie deel I

Hoofdstuk II: Kritiek van de zuivere rede

1 Inleidende begrippen:

Vooraleer met de eigenlijke leerstof aan te vangen is het nuttig zoals Kant zelf verwees naar zijn inleiding, om een aantal begrippen bondig te verklaren in de zin zoals ze door deleermeester werden gebezigd. Het is absoluut noodzakelijk dat de lezer dit hoofdstuk doorneemt hoewel we later in dit werk als geheugensteun bij de gebruikte term nog een verwijzing tussen haakjes plaatsen.

1. Kritiek:

Dit woord duidt niet zoals bij algemeen gebruik op een soort van evaluatie of beoordeling hetzij constructief hetzij corrigerend. Trouwens vooraleer te kunnen overgaan tot een kritische besluitvorming moet er een onderzoek gebeuren. Kant verstaat dan ook onder kritiek een objectief gevoerd onderzoek.Onrechtstreeks wil hij benadrukken dat hij zonder enige vooringenomenheid, zich uitsluitend op feiten en zijn bevindingen dienaangaande zal steunen. Kritiek is hier dus ongeveer synoniem met studie.

Page 238: Inleiding op de filosofie deel I

2. Grondstelling aangaande de kennis:

Alle kennis begint met ervaring zoals tevens gesteld door Aristoteles. Hoe zouden wij immers kunnen kennen indien de voorwerpen geen indruk maken of onze zintuigen niet zouden prikkelen teneinde het verstand in werking te stellen. Deze kennis is een ontmoeting met de wereld. Deze zintuiglijke waarneming maakt een ervaring uit.Hoewel deze premisse kan worden bediscussieerd, blijft de stelling overeind in die zin dat bij de verstandelijke kennis de hersenen moeten in werking worden gesteld door een prikkel. Indien we een concreet voorwerp willen bestuderen is het vanzelfsprekend dat wij weet hebben van dit voorwerp of anders gezegd dat we het voorwerp hebben waargenomen in sensu lato (in de breedste zin van het woord) Wij gaan niet verder in op deze stelling maar bij een waarneming in de breedste zin wordt bedoeld dat deze waarnemingniet noodzakelijk door onszelf moet zijn gebeurd,het kan ook door anderen worden waargenomen en daarna door ons via (bij middel van) de beschrijving ervan door anderen gedaan (op dat moment nemen we dit waar door te LUISTEREN naar de andere zijn omschrijving in de overtuiging dat er te goeder trouw wordt gesproken). Daarbij aansluitend wordt door Kant gesteld dat in de tijd de ervaring voorafgaat aan alle kennis. Dit komt eenvoudig neer op het feit indien we iets hebben waargenomen dit ook moeten verwerken (ervaring) ,ons eigen maken , vooraleer er van enige kennis kan sprake zijn.(of dit nu tegelijkertijd gebeurt of daarvoor maakt niet veel uit wat betreft de waarneming zelf, die noodzakelijk blijkt te zijn). Tevens moet die verwerking beperkt blijven tot de waarneming zelf of anders gezegd de ervaring mag niet worden opgevat als zijnde samengesteld uit de van buitenaf komende invloeden waaraan we zelf al iets hebben toegevoegd. Belangrijk is ook het feit dat we hieruit geen foutieve gevolgen naar voor schuiven. In concreto (concreet) betekent het voorgaande NIET

Page 239: Inleiding op de filosofie deel I

dat alle kennis uit de ervaring stamt. Dit laatste blijft te onderzoeken.

3. Het onderzoek wordt precies gevoerd of er iets in het verstand aanwezig is voor alle ervaring. In die zin wordende termen a-priori (van tevoren aanwezig,het vorige) en a-posteriori aangewend (nadien)

a-priori: betekent dus hier van tevoren bezitten

a-posteriori: betekent achteraf verworven ,komt dus nadien vanuit de empirische kennis ,vanuit kennis opgedaan door de waarneming of zintuiglijke kennis

Zuivere kennis: wordt door Kant aangezien als kennis die niet is vermengd met het empirische zoals uzelf al hebt uitgemaakt moet het hier dan gaan om kennis a-priori.

Gelet op wat voorafgaat, kan er bij sommigen misschien een verwarring ontstaan bij de eerste grondstelling van Kant en Aristoteles waarbij wordt gesteld dat alle kennis begint bij deervaring en bijgevolg het tweede en het derde punt daarmede contradictorisch lijkt ofwel dat er verder geen onderzoek moet worden gevoerd. Het is in het hoogste belang van de lezer dat hij de draagwijdte van deze stelling correct begrijpt en invult. Dat alle kennis begint bij de ervaring belet niet dat op sluimerende wijze al kennis aanwezig is in het verstand of een soort van potentiële kennis. Kennis begint pas bij de ervaring. Ervaring is zoals gezegd in eerste instantie een ontmoeting die een prikkel kan uitmaken om de verstandelijke kennis in werking te stellen. Het is dus best mogelijk dat een zintuiglijke kennis die sluimerende kennis in werking stelt. En! Die sluimerende kennis moet daarom geen relatie uitmaken met het ervarene. In de geschiedenis is het voorbeeld van Socrates (bloeitijd van de antieke filosofie met de sofisten,Socrates,diens leerling Plato en diens leerling Aristoteles circa 400VC) gekend wanneer hij een slaaf zonder voorafgaandelijke wiskundige kennis een vierkant laat tekenen

Page 240: Inleiding op de filosofie deel I

waarbij als verantwoording anamnese (wederherinnering) wordt ingeroepen. Na deze ervaring zal de slaaf zonder enige hulp tevens in staat zijn om een driehoek te tekenen en om te leren tellen aan de hand van zijn getekende zijden van de meetkundigefiguren.

4. Hoe kunnen we zuivere kennis onderscheiden van empirische kennis?

Dit kan alleen op basis van de criteria algemeenheid en noodzakelijkheid. Ervaring alleen geeft nooit strikte noodzakelijkheid (iets dat niet anders kan dan zo te zijn in tegenstelling met contingent waarbij iets zo of anders kan zijn).Hume bewees dit met zijn biljartspel waar nooit met zekerheid de wet van causaliteit kon worden toegepast of met andere woorden dat een toestand per se het gevolg is van vorigeoorzaak en alleen van die oorzaak (wat een determinatie uitmaakt: uit dit kan niet anders dan dat voortvloeien of omgekeerd dit is alleen en noodzakelijk het gevolg van dat). Ervaring geeft steeds het betrekkelijke weer nooit het algemene. Het staat altijd in relatie tot iets waarop het betrekking heeft. We kunnen hoogstens zeggen voor zover we kunnen waarnemen en in die gevallen (inductiemethode) geldt er geen uitzondering wat op zich een bekentenis van het relatieve inhoudt of impliceert dat een aldus geponeerde stelling niet per se algemeen is.

Een uitspraak die dus algemeen en noodzakelijk wil zijn en aldus onvoorwaardelijk is kan dus niet uit de ervaring stammen.Zij moet dus a-priori zijn . Een uitspraak die deze a-priori bezit is bijvoorbeeld: iedere verandering moet een oorzaak hebben zonder meer.

5. Oordelen:

Page 241: Inleiding op de filosofie deel I

Wat bedoelt Kant met oordelen? Een oordeel is vrij simpel: een uitspraak om het even welke. Klassiek voorbeeld bij Kant: de roos is rood. Men zegt iets over het onderwerp, in casu wordt er een predicaat(eigenschap) aan toegevoegd. Doch indien ik alleen zeg de deur(als woord verwijzend naar het begrip deur) geldt dit eveneens als oordeel in die zin dat de deur “is“m.a.w. dat er een deur bestaat. Indien ik zeg de fee betekent dit ook een begrip dat uit zichzelf inhoudt dat ze bestaat maar in de fantasie tenzij ik het woord gebruik in overdrachtelijke betekenis.

Er bestaan nu twee soorten oordelen in samenspraak met vorige uiteenzetting. Dit zijn synthetische oordelen en analytische oordelen.

a. Analytische ooredelen:Zoals analyse (ontleding) zelf zegt is dit een oordeel verkregen uit de ontleding van het voorwerp zelf. Het klassiekevoorbeeld van Kant is de uitspraak: de kogel is rond. Hij spreekt dan iets uit wat in het onderwerp noodzakelijkerwijze begrepen is. Het predicaat dat ik toevoeg kan worden afgeleid uit het onderwerp zelf en moet als het ware bijdragen tot het wezenlijke van dit onderwerp. Neem ik de cirkel is rond, is datongeveer hetzelfde doch met een belangrijk verschil dat een cirkel geen voorwerp is of iets dat concreet bestaat: het gaat hier enkel om een vorm uitgedacht door het menslijk brein en bestaat alsdusdanig niet in de werkelijkheid.

Alleszins moet worden gewezen op het feit dat het om een noodzakelijke eigenschap gaat die algemeen geldend is met betrekking tot het onderwerp in casu de kogel. Dit betekent dateen analytisch oordeel so wie so een a priori oordeel is.

b. Synthetische oordelen:Zoals synthese zegt gaat het hier om een samenvoegen. Er wordt iets met het onderwerp samengevoegd of toegeschreven dat niet alsdusdanig uit dit onderwerp zelf moet blijken. Om het bij hetvorig voorbeeld te houden kan ik de uitspraak (oordeel) doen: de kogel is goudkleurig. Het predicaat volgt hier niet per se

Page 242: Inleiding op de filosofie deel I

uit het onderwerp zelf. De kogel kan evengoed zilverkleurig zijn als zwart of wat ook. Men moet dus de kogel zelf bekijken vooraleer deze eigenschap aan die bepaalde kogel mag worden toegeschreven. Zoals uzelf al begrepen hebt kan dat niet andersdan een a posteriori (naderhand) verkregen oordeel zijn dat aldus beperkt is en niet noodzakelijk.

6. Hoe zit het nu met de causale wet: elke verandering heeft een oorzaak?

a. Volgens de ervaring:Zoals vooropgesteld geeft deze uitspraak nooit mij het recht omze te poneren als algemeen en noodzakelijk. In de ervaring trefik maar het begrip verandering aan dat ik kan ontleden doch tref steeds alleen maar een anders worden aan waardoor het begrip tijd ontstaat. Wat neerkomt op een opeenvolgende verandering: eerst was er dit en daarna dat.

b. Toch geldt deze utspraak als algemeen en noodzakelijkondanks het feit dat ik de causaliteit nooit kan waarnemen bij concrete veranderingen en daarenboven dit relativerend moet beschouwen. Ze is dus synthetisch noch uit de oorzaak noch uit het gevolg (de verandering) kan ik de noodzaak en algemeenheid naar voor brengen. Maar ze is tevens a priori. Als gevolg van de ervaring constateer ik een verandering die een oorzaak moet hebben, hoewel deze zelf mij niet verschijnt. Ik heb dus te maken met een synthetisch oordeel a-priori.

7. Waar vind ik dergelijke synthetische oordelen a priori nogterug?

Welnu, in de wiskunde en de mathematica. Het cijfervoorbeeld van Kant luidt als volgt: 7+5=12. Een eenvoudige optelsom.

Page 243: Inleiding op de filosofie deel I

Bemerk dat tevens tellen tijdsgebonden is of dat het een na hetander komt. Welnu uit zeven of uit 5 kan ik nooit twaalf afleiden. Het is dus geen analytisch oordeel. Ik kan slechts detwaalf bereiken door een bewerking uit te voeren waarbij de oplossing niet kan worden afgeleid uit de vermelde cijfers. Anderzijds geldt dit oordeel als algemeen en noodzakelijk. Hoe dikwijls ook ik zeven stuks neem en er vijf toevoeg zo dikwijlsverkrijg ik twaalf. Wat nu volgt is zeer belangrijk voor Kant. Gelet op het succes van de fysica en van de wiskunde die blijken gebaseerd te zijn op synthetische oordelen a-priori moet ik nagaan of ik dergelijke oordelen niet kan terugvinden in de metafysica. Dit betekent dat de verworven kennis boven iedere ervaring moet uitgaan (a-priori) doch anderzijds waarneembaar moet zijn (synthetisch) om de regel te bevestigen.Let wel dat in Kant’s tijd metafysica een zeer gekleurde betekenis had terwijl ze in feite een radicaal fundamentele filosofie is zoals eerder omschreven.

8. Transcendentaal:

Een tamelijk moeilijk te verklaren begrip waarbij eerst en vooral het begrip transcendent het best vergeten wordt. Transcendentaal is eerder te beschouwen als een vermogen als een totale mogelijkheid of als een inzet van alle middelen om kennis op te doen. Het begrip heeft eigenlijk niet zoveel van doen met het voorwerp zelf waarmede men bezig is maar wel met de manier waarop wij over dit voorwerp kennis menen op te doen.Hier bedoelt Kant duidelijk de wijze waarop ik kennis kan opdoen met de vraag in hoeverre a priori kennis mogelijk is. Het begrip van transcendent betekent ontstijgend, niet gebondenaan een bepaalde gebeurtenis, persoon of feit. Het heeft een zekere mystieke inslag. Volgende beschouwingen zijn zeer belangrijk om ieder misverstand te voorkomen. Kant bestudeert inderdaad de mogelijkheid om kennis op te doen. Hij spreekt vande verschijnselen die zich aan het bewustzijn voordoen. Welnu,

Page 244: Inleiding op de filosofie deel I

hieruit kan nog niet worden besloten of hij een realist is of een idealist. Dit zal pas blijken aan het slot van zijn onderzoek. Realist is iemand die een werkelijkheid los en onafhankelijk van zijn bestaan stelt. Uiteraard weet hij dat die werkelijkheid slechts kan aanschouwen via zijn menselijke vermogens wat een mediaat (met behulp van iets in casu zijn menselijke vermogens) impliceert. Een idealist is iemand die geen werkelijkheid op zich beschouwt of laat deze vraag in het midden. Alleszins is bij hem de werkelijkheid opgebouwd door zichzelf, door zijn brein. Realisme en idealisme hebben dus niets van doen met rationalisme of empirisme dat alleen iets zegt over de manier waarop kennis kan worden opgedaan. Hoe goedKant het bewustzijn zelf kende wordt nergens meegedeeld. Iedereen weet hoewel hij bewust is (bewust-zijn) heel wat zakennaar de achtergrond kan plaatsen terwijl hij zijn aandacht kan vestigen op beperkte aangelegenheden naargelang zijn keuze. Vermits het een kennisonderzoek is, wordt aangenomen dat Kant met dit bewustzijn een zeer actief en geconcentreerd bewustzijnbedoelt. Indien hij spreekt over de verschijnselen zoals die zich voordoen aan het bewustzijn omzeilt hij zeer handig het probleem van de brug tussen bewustzijn en werkelijkheid en blijkt dit al een praefenomenologische uitspraak te zijn (richting in de eerste helft van de twintigste eeuw met als voornaamste vertegenwoordiger Husserl).

9. Indeling van de menselijke kennis in de kritiek van de zuivere rede:

Kant deelt hier de kennis in als zintuiglijke kennis of kennis van de esthetica waarmede Kant de zintuiglijkheid bedoelt en anderzijds als de logica (Transcendentale logica) waarmede hij het verstand bedoelt.

Belangrijk rondvraag geef zelf voorbeelden a-prioori en a-posteriori

Indien u totnogtoe hebt kunnen volgen zonder noemenswaardige moeilijkheden zal de rest een makkie zijn. Indien niet raad ik

Page 245: Inleiding op de filosofie deel I

u aan de stof uiteengezet vanaf sub(onder)1 nog eens door te maken.

2 De transcendentale esthetica (mogelijkheid van zintuiglijke kennis)

1. Wat is die zintuiglijke kennis eigenlijk, hoe komt ze tot stand?

Het is een in ons aanwezig vermogen om indrukken te ontvangen. Die indrukken komen van buiten uit die op ons inwerken. Kant noemt deze indrukken “Anshauungen” Die indrukken (niet te verwarren met impressions van Hume) zijn onmiddellijke voorstellingen van afzonderlijke voorwerpen die ons ieder afzonderlijk als een eenheid worden gegeven. Kants voorbeeld hierbij is de roos. Wij hebben onmiddellijk de indruk van iets dat op het eerste gezicht een vaste eenheid uitmaakt dat zelfs haast niet te analyseren valt. De roos verschijnt ons niet langzamerhand doch zij is daar of onmiddellijk gegeven hoewel we nog niet zien dat het om een roos gaat.(wat wordt waargenomen heeft nog geen ziel) Anderzijds verschijnt ze ons niet in stukje en brokjes maar als geheel. Wij kennen uiteraardde roos nog niet maar zien “iets” naast en los van andere “ietsen” als zijnde gehelen.

Eer we echter tot die indruk of tot die eenheid komen heeft er zich een proces afgespeeld van gewaarwordingen en prikkels .

2. Verwerking van die gewaarwordingen “empfindungen “ tot “anshauwung”of indruk:

Page 246: Inleiding op de filosofie deel I

Om tot voorgaande eenheid te komen heeft er zich al een soort van éénmakend proces voorgedaan. Er is een ordening gebeurd in ruimte en tijd, buiten het feit dat de zintuigen volledig op elkaar zijn afgestemd.

a. De ruimte is eigen aan het uiterlijke zintuig. Neem opnieuw die roos. Ik kan met mijn verstand uiteraard deroos volledig wegdenken in die zin : ik denk haar bladeren weg,haar kleur ,zelfs haar bloemen en stam, dat zal mij lukken. Maar ik kan haar uitgebreidheid (ruimte) niet wegdenken want dan verdwijnt tevens de roos. Hieruit kan ik afleiden dat de ruimtelijkheid of bewuste uitgebreidheid geen dingeigenschap is maar een uiting van een vorm waarin de roos mij verschijnt. Die ruimtelijkheid is dus eigen aan de waarnemer, het is een vorm eigen aan de waarnemer of aan het zintuiglijk apparaat bij de mens.

Dat betekent dat de roos zich voordoet als een ruimtelijke uitgebreidheid wat wil zeggen dat er al een zintuiglijke ordening is. Die ordening komt steeds terug bij iedere waarneming, we kunnen ons niets ruimteloos inbeelden. Daaruit mag worden besloten dat die uitgebreidheid algemeen is en noodzakelijk m.a.w. een a-priori gegeven van de mens zelf. Hoe het ding in werkelijkheid eruitziet of het een ruimtelijke eigenschap bezit of niet kunnen we niet uitmaken. Das ding an sich (ding zoals het in werkelijkheid uitziet) ist ein unbekantes. (zie echter de kritiek op deze uitspraak nadien).

Zulks betekent dat er prikkels van de buitenwereld komen doch over de ruimte zelf kan niets worden gezegd tenzij dat het een transcendentale (wijze om kennis te verkrijgen als menselijke mogelijkheid)idealiteit is (ligt binnen de waarnemer). Eigenlijk is dan de ruimte een niets zodra de empirische voorstelling wordt weggelaten (denk ik de plaats weg waar de roos staat dan is ook de roos weg).Kortom ruimte is een voorstellingsvorm en weldegelijk een a priori vorm die van tevoren de mens gegeven is (een soort structuur van hoe ik de

Page 247: Inleiding op de filosofie deel I

werkelijkheid kan waarnemen of hoe ikzelf die werkelijkheid opbouw of waarneembaar maak ).

b. De tijdTijd als meetinstrument wordt hier niet bedoeld hoewel op zich dit ook pas mogelijk is door het tijdsbesef dat de mens in zichdraagt. Indien hij de tijd meet hakt hij veranderingen in stukken ,afbreuk doend aan de continuïteit. Hij kan dit maar doen als hij een vaste tijdsindeling heeft. Op zijn beurt moet die vastheid steunen op vast wederkerende veranderingen. Zo draait de aarde telkens weer gedurende een bepaalde duur om haar as. In de drang van overleven door zich te oriënteren in deze wereld, zal de mens bijvoorbeeld deze wederkerende beweging als basis nemen en verder gaan onderverdelen in gelijke stukken. Dit laatste kan hem lukken omdat hij een mogelijkheid heeft om aan wiskunde te doen (cfr. Infra). Doch met tijd wordt eerder een duurbesef bedoeld bij Kant: een bepaalde volgorde in de zin van zoals voornoemd het één komt nahet ander. Wanneer ik een roos waarneem (iets dat achteraf rooszal worden genoemd) en daarna een boom dan weet ik perfect dat de waarneming van de boom na die van de roos komt. Tijd is eigen aan het uiterlijk zintuig maar ook aan het innerlijk zintuig wat onszelf betreft. Ook onszelf beleven is een opeenvolging van verschillende gemoedstoestanden, die opeenvolging ervaren wij als plaatsvindend in de tijd. Al de voorstellingen worden ons in de tijd gegeven: zij is dus een noodzakelijk gegeven of eveneens een a-priori vorm. Het is telkenmale op, die plaats (ons ruimtelijk gegeven) en op dat ogenblik dat we de roos waarnemen. En dit is zo met al de dingen die we waarnemen. Dus tijd is een a-priori vorm van de waarneming. Of die tijd werkelijk bestaat wordt in het midden gelaten (das ding an sich) maar ikzelf neem in die vorm waar (das ding für sich) Ik kan dit opmaken bij alle verschijnselen en afleiden uit alle verschijnselen via de waarneming. Ik ervaar de tijd en de ruimte niet in het ding zelf, neen de waarneming is zodanig geordend dat ik ruimtelijk –en tijdsbesefheb waarin het ding wordt geplaatst. Indien ik de ogen sluit is

Page 248: Inleiding op de filosofie deel I

het ding verdwenen doch open ik ze terug moet ik bij wijze van spreken niet vrezen dat het weg is ,maar ik ervaar het opnieuw die plaats innemend en na mij de ogen weer heb geopend dus op dat tijdstip.

3. Resultaat van tijd en ruimte: de mogelijkheid tot de wiskunde:

De wiskunde houdt zich uitsluitend bezig met tijdelijke en ruimtelijke bepalingen wat zeer goed kan worden aangetoond in de meetkunde en de rekenkunde.

De meetkunde behandelt ruimtelijke verhoudingen. We nemen als voorbeeld een stelling dat de kortste afstand tussen twee punten een rechte is. Is dit een synthetische stelling? Het gegeven is de rechte en de punten: uit de rechte kan niet worden afgeleid dat zij de kortste afstand betekent noch uit depunten zelfs niet uit de rechtheid. Dus maakt deze stelling eena-priori gegeven uit waar ik niet moet wachten op de ervaring om de juistheid ervan na te gaan. In al de gevallen zal ik tot eenzelfde resultaat komen. Aldus zijn alle meetkundige stellingen algemeen en noodzakelijk.

In de rekenkunde rekent men of telt men. Tellen is precies het een na het ander nemen m.a.w. een opeenvolging van tijd.

We kunnen nu overgaan tot het tweede gedeelte van het werk: de transcendentale logica of het verstandsvermogen. Waarbij met verstand eigenlijk gans het denkvermogen wordt bedoeld zoals eerder aangegeven. Dit werk is voor alle duidelijkheid nogmaalsonderverdeeld in twee delen: het eerste deel de transcendentaleanalytica dat betrekking heeft op het verstand zelf zoals het begrijpen dank zij het begrip en het geheugen of dank zij de begripplaatsen. Het tweede deel de transcendentale dialectica

Page 249: Inleiding op de filosofie deel I

heeft betrekking op de rede. Hier wordt de term rede in engere zin gebezigd als zijnde het vermogen om oordelen te vellen (dusuitspraken te doen door samenvoeging van begrippen) en daaruit conclusies te trekken. Voor alle duidelijkheid zullen beide delen afzonderlijk worden behandeld teneinde de synthese overzichtelijker te presenteren.

3 De transcendentale analytica:

1. Uitgangspunt:

We hebben al de ordening van de prikkels of gewaarwordingen uiteengezet op het zintuiglijk vlak tot indrukken of “Anshauwungen” .Die ordeningsvormen waren de ruimte en de tijd.Kant beseft heel goed dat tegelijkertijd het verstand meewerkt al op het vlak van de waarneming of m.a.w. er is een permanentesamenwerking tussen de zinlijkheid en het verstand. Daarmee dathet voor een volwassen iemand zo moeilijk is om de waarneming afzonderlijk in ogenschouw te nemen of een indruk zelf op te doen van een waarneming zonder tussenkomst van het verstand. Ieder voorbeeld en iedere uitleg daarbij is gedoemd tot een fout begrijpen omdat we deze geven met het verstand. Zelfs het gangbare voorbeeld van een blinde is niet geldig maar ik zal het toch geven. Iemand die vanaf zijn geboorte blind is geweestte wijten aan het zintuig van het oog zelf en na een operatie toch kan zien zal niet zien. Hij moet leren zien zoals een kind. Hij heeft in zijn verstand geen indrukken van het waargenomene zoals een mens die altijd al gezien heeft. Cru gesteld hij heeft geen behoefte meer om te zien. Het verstand heeft weliswaar in het verleden samengewerkt (en dat is de

Page 250: Inleiding op de filosofie deel I

reden waarom het voorbeeld niet volledig opgaat) maar de achtergelaten indrukken of voorstellingen zijn anders , hoewel dezelfde criteria (tijd en ruimte) op het vlak van de gebrekkige waarneming hebben meegespeeld (door de tastzin de ruimte en door de beleving de tijd)

De samenwerking met het verstand komt het meest tot uiting doorde indrukken te verheffen tot begrippen, het meest mysterieuze in het menselijk kenproces (cfr. Infra) evenals door die begrippen op te slaan in het geheugen zodat men er achteraf zich kan van bedienen en de hersenen weten waar ze moeten zoeken.

Eenmaal de begripsvorming gedaan kan er een verbinding van dezebegrippen worden gedaan om tot een uitspraak te komen wat Kant oordelen noemt en het voorwerp uitmaakt van de logica. Opgelet het komt er bij Kant helemaal niet op aan om juiste oordelen teverkrijgen maar wel de wijze waarop oordelen tot stand komen enhoe het verstand tot begrippen komt die betrekking hebben op een voorwerp en daarmede overeenstemmen: wat” kennen” inhoudt. Het is de verdienste van Kant om het element begrip te introduceren in de filosofie als zijnde een algemeen en universeel begrijpen der dingen. Wanneer ik in een groep mensenzit en ik spreek het woord tafel uit dan is het niet dank zij dat woord dat de overigen mij begrijpen maar wel het begrip tafel dat aldus kan worden verwoord door de klank tafel. Iedereen heeft vanuit zijn eigen ervaring een beeld over een tafel maar herkent door dit begrip ook andere voorwerpen terecht als tafel en weet ondanks het verschil in ervaring wat een tafel is. Daarenboven is het begrip niet tijdsgebonden ook toekomstige tafels zal ik als dusdanig herkennen. Dank zij dit begrip heb ik een vast ankerpunt waardoor ik de gegevens kan ordenen in de zin van een eenheid brengen in de veelheid, daarenboven kan ik de tafel onderscheiden van andere voorwerpenof op een differentiële manier andere voorwerpen identificeren als zijnde een niet-tafel. Kant haalt hier de basis aan tot communicatie en intersubjectiviteit. Anderzijds discussiëren filosofen over kennis, methode van verkrijging ervan maar ook

Page 251: Inleiding op de filosofie deel I

over het waarheidsgehalte. In casu hanteert Kant duidelijk een correspondentietheorie in de zin van Aristoteles :”veritas adequatio intellectus et rei est” ,de waarheid is een overeenstemming van het intellect (bij Kant het begrip gecreëerd door het verstandelijk vermogen) en het ding. Bij Kant niet het kwestieuze ding maar alle dingen waarop het begrip tafel van toepassing is. Het is overbodig nogmaals te benadrukken dat het om het ding gaat zoals het verschijnt aan ons bewustzijn.

2. De categorieën:

De verstandelijke werkzaamheid begript het waargenomene en verbindt deze begrippen tot oordelen wat in feite de logica uitmaakt. Zoals gezegd is een begrip op zich al een zeer eenvoudig oordeel, als een geheel van inhouden en kenmerken diemede bestaan of worden verondersteld te bestaan. Als ik het begrip boom zeg betekent dit dat de boom is of dat de boom bestaat met inbegrip van takken, bladeren, een stam, wortelen etc…

De oordelen die Kant in aanmerking neemt zijn de resultaten vaneen verbinding die hij aldus situeert als logica. Ook Aristoteles beoefende de logica (Organon,of het menselijk werktuig, vergelijk Kant met verstandelijk vermogen). Kant heeft zonder meer de categorieën toegepast, overgenomen van Aristoteles, om al de mogelijke oordelen in te delen. Zo blijfthij ook bij de vier gezichtspunten of invalshoeken waarnaar meneen oordeel kan vellen, zijnde naar: de kwantiteit, de kwaliteit, de relatie en de modaliteit. Daarbij komt nog dat iedere groep drie mogelijke oordeel vormen heeft en er dus in het totaal 4X3=12 oordeel vormen bestaan.

Schematisch gezien kan dit als volgt worden weergegeven:

Page 252: Inleiding op de filosofie deel I

Grondvormen

Kwantiteit Kwaliteit Relatie Modaliteit

Vormen AlgemeenBijzonderIndividueel

BevestigendOntkennendOneindig

CategorischHypothetischDisjunctief

ProblematischAssertorischApodictisch

Enkele verduidelijkingen van een aantal termen:

a. Categorisch= onvoorwaardelijkb. Hypothetisch = voorwaardelijkc. Disjunctief = elkaar uitsluitendd. Problematisch = vermoedelijke. Assertorisch = bewerend (denk maar aan assertief:

opkomen voor zijn mening)f. Apodictisch = noodzakelijk zelfs in die mate, dat het

andere zinloos isDeze tabel is van toepassing op de oordeel vormen en kan eveneens op de begripsvormen van toepassing zijn waarvoor alsdan een andere terminologie wordt aangewend wat in de grond op hetzelfde neerkomt. Volledigheidshalve wordt ook hiervan eenschema opgesteld:

Grondvormen

Kwantiteit

Kwaliteit Relatie Modaliteit

Vormen ÉénheidVeelheidAlheid

RealiteitNegatieLimitatie

Substantieen accidentOorzaak enGevolgGemeenschapOf wissel-Werking

MogelijkheidOnmogelijkheidBestaan-Niet bestaanNoodzakelijkheidToeval

Page 253: Inleiding op de filosofie deel I

Hoewel op zich in het kader van de leerstof deze categorieën slechts een bijkomstigheid uitmaken, het voornaamste is dat de begrippen kunnen worden onderverdeeld in begripsvormen en oordelen in oordeel vormen die een zekere gelijke tred inhouden, kunnen we enkele voorbeelden geven ter verduidelijking( blijvend bij onze roos.)

Wat de bgripsvorm aangaat:

Ik zie één roos , verschillende rozen, niets anders dan rozen.

In tuinen staan rozen, op zee staan geen rozen, in sommige tuinen staan rozen.

Ik zie een roos ,geen roos, enkele rozen.

Substantie is een materie( niet bij Spinoza waar substantie oneindig is en dus niet kan worden beperkt tot een materie), die los van iets anders kan bestaan, terwijl een accident iets is dat eerder toevallig bestaat en niet los van iets anders kanworden gezien.

…..

Het voornaamste is dat de begrippen kunnen worden geordend in categorieën waarvan we geen ervaring hebben. Dit betekent dat ze voor iedere ervaring al in het verstand aanwezig waren m.a.w. een a-priori gegeven uitmaken. Ondanks het feit dat ze betrekking hebben op voorwerpen uit onze ervaring en dat ik precies met behulp van deze a-priori vormen de voorwerpen kan leren kennen of een vertrekpunt of vast punt kan innemen waarlangs ik deze voorwerpen verder kan analyseren en kennen. Nemen we dienaangaande opnieuw het voorbeeld van de causaliteit.

Wij kunnen de causaliteit niet waarnemen, we zien slechts een opeenvolging van verschijnselen. Dus moet de causaliteit uit het verstand stammen en wat nu volgt is belangrijk dus alle ervaring komt hiermede tot stand in die zin dat het verstand zijn denkvormen oplegt aan het zintuigelijk gebodene. Het verstand is van de mens niet van het voorwerp zelf en het is

Page 254: Inleiding op de filosofie deel I

dus evident dat deze regel niet geldt voor das ding an sich (wij weten het niet).

We hebben nu al gezien dat het verstand ordent en volgens bepaalde vormen eigen aan het verstand tot een begripsvorming komt, die kan worden ondergebracht in verschillende categorieënof eigenlijk als vanzelf daar wordt ondergebracht waarvan de mens zelf zich niet van bewust hoeft te zijn. Het verstand moetaldus een keuze maken uit de verschillende verstandsvormen om het zintuiglijke te begrippen. De lezer zal zich onmiddellijk afvragen hoe het verstand weet welke keuze het moet maken om opdie manier zijn begrippen op te bergen en naderhand aan te wenden. Hierop antwoordt Kant slechts zeer vaag en kan zijn antwoord enige verwarring stichten. Kant zegt eenvoudig door een oordeelskracht. Deze oordeelskracht is zoals bedoeld in eenander werk van hem nominatim (met name) de transcendentale oordeelskracht die eveneens in dit werkje zal worden uiteengezet. De oordeelskracht hic et nunc is de aanschouwelijkheid bepaald door één vorm de tijd. De tijd als één der vormen van het zintuiglijke speelt dus mee op verstandelijk niveau. Het is de opeenvolging die iets aanschouwelijk maakt, ons een soort zekerheid verschaft. In de tijd wordt immers een volledig beeld geschapen. Bijvoorbeeld ikzie een roos en nog rozen of ik zie een rozenperk. Ik heb een begrip van een roos en kan vervolgens het waargenomene analyseren, de mogelijkheden ervan vaststellen met behulp van de vroegere opgedane begrippen. Ik zie een gesloten bloem die pas opengaat in de zon of verslenst bij gebrek aan water. Doorheen de tijd kan ik kennis opdoen in een veelheid en toch de eenheid of overzicht bewaren. Indien ik niet kan combineren met de vroeger opgedane ervaring waarvan de begrippen geordend zijn kan ik omzeggens geen progressie maken in de kennis. Die oordeelskracht waarbij de tijd een doorslaggevende rol vervult maakt eveneens deel uit van het systeem waardoor de dingen worden gekend weliswaar door de mens.

Page 255: Inleiding op de filosofie deel I

3. Het gevolg is de mogelijkheid van de natuurwetenschap, waarbij Kant de uitspraak doet van een Copernicaanse revolutie.

We kunnen immers een wetmatige ordening doen van de verschijnselen door ons verstand. Verschijnselen betekenen de natuur. Zodus mogen we stellen dat ons eigen denken de natuur maakt die alsdan een ordening van de natuurwetten inhoudt met dien verstande dat die wetten opgelegd worden door de mens, diemag worden aangezien als een autonome wetgever.

Het copernicaanse aspect is gelegen in het feit dat vroeger alles draaide om de aarde waarop de mens of beschouwer der dingen ondergeschikt was aan het wezenlijke van de aarde waaruit hij werd geschapen. De mens als individu vond zijn beschouwingen in de wezenlijke mens of liever onderging deze beschouwingen. Thans draait de beschouwer rond de zon en de zonrond het centrum van het melkwegstelsel of universum (aangepastaan de astronomische kennis van die tijd). Doch het is de beschouwer die de wetten ontdekt volgens de regels van zijn verstand en macht krijgt: niet alleen een inzicht maar een inzicht dat kan worden aangewend om op zijn beurt de wetten aande natuur op te leggen.

Revolutie duidt op een totale ommekeer van denken en van weten.(in de latere filosofie wordt zulk een ommekeer een paradigma genoemd cfr. De wetenschapsfilosofie, tweede helft van de twintigste eeuw met Thomas Kuhn)Revolutie duidt op het plotse karakter en niet zoals in de huidige betekenis van het woord opeen opstand zoals de Franse revolutie. In tegenstelling met watvele professoren wijsbegeerte beweren stond Kant niet afkerig tegen de revolutie noch tegen het drama ervan. (cfr. Infra)

Er rest er ons nu nog het laatste deel te bespreken van zijn Kritiek of de transcendentale dialectica.

Page 256: Inleiding op de filosofie deel I

4 De transcendentale dialectica (rede)

Voorafgaandelijk zullen we overlopen wat bedoeld wordt met de rede en waarin haar werkzaamheid bestaat. Daarna kan er een voorlopig besluit worden getroffen op Kants kritiek maar nog niet over Kants globale stelling.

1. Rede en zijn werking:

Ik breng nog even in herinnering dat de titel van Kants werk Kritiek van de zuivere rede ,de rede hier het geheel van al onze geestesvermogen en zielsvermogen uitmaakte. Tegenover het verstand wordt de rede hier gebruikt in een engere betekenis als het vermogen van het tot stand brengen van ideeën onderscheiden van de zinlijkheid, als het vermogen der aanschouwing en onderscheiden van het verstand als het vermogender begrippen.

De rede staat hier als iets nieuws op een hoger niveau weliswaar dan het zintuiglijke en het verstand. Zij is het vermogen om gevolgtrekkingen te maken. Het verstand vormt de begrippen en bindt deze tot oordelen, de rede verbindt de oordelen om te komen tot conclusies . Deze conclusies kunnen nieuwe stellingen zijn waarop verder wordt gebouwd of aanleiding geven tot andere oordelen. Uiteraard kunnen conclusies worden samengebracht en aldus een soort van gecreëerde oordelen vormen die een nieuwe conclusie kunnen opleveren.

Hoe doet de rede dat ?

De rede brengt een verdergaande ordening tot stand op basis vanhet feit dat zij naar eenheid streeft in de veelheid van

Page 257: Inleiding op de filosofie deel I

oordelen. Het gaat dus om een unificerende werking van de rede om tot een volmaakte éénheid te komen. Die werking wordt gedicteerd door regulariserende beginselen die ook ideeën worden genoemd. De rede verschaft dus het verstand de regels hoe ze verder moet tewerk gaan .Maar wat betekent eigenlijk eenidee? In het gangbare woordgebruik wordt onder idee een gedachte, een plan of ontwerp verstaan. Bij Kant wordt onder idee verstaan een vorm of structuur die eigen is aan het menselijk vermogen ,niet afstammend uit de ervaring, waardoor men tot een gedachte ,conclusie of zelfs levensbeschouwing komt. Het is een verder streven naar een conclusie . Ik zal dittrachten te verduidelijken aan de hand van een voorbeeld.

Ik kom een kamer binnen overvol met documenten ,aantekeningen etc. Ik lees o.a. over sprinkhanen ,muggen, goudfazant, gele wielewaal, walvis, vinken, chinezen, negers,…..Ik begin de boelte ordenen en rangschik onder insecten alle relatieve informatie in fardes van dezelfde kleur, idem (hetzelfde) voor de vissen ,de vogels en de zoogdieren alsmede de mensen. Daarna steek ik de fardes van insecten in een eerste deel van een kast ,de vissen in het tweede en de zoogdieren splits ik invogels en anderen in een tweede kast ,de mensen in een derde kast. Ik heb een ordening doorgevoerd naargelang de soort aldusheb ik alles opgeruimd of liever gerangschikt tot ik de kamer bestempel als een eenheid over dieren en mensen, een gelijkaardige kamer over planten en het huis met de naam :”levende wezens”. Nu wil ik nog verder gaan en bv een anorganische ordening doen omdat er ondertussen informatie is bijgekomen. Steeds weer streef ik naar éénheid in die veelheid . Bij metafysica handelt de stof over alles(je kan vanieder vak bij wijze van spreken een filosofie vak maken bv muziekfilosofie ,filosofie van de kunst, etc.) maar anderzijds zijn de vragen ook zeer radicaal : de waaroms stapelen zich op :ook hier streeft de mens naar éénheid in de veelheid tot wealdus alles hebben geregulariseerd.

Page 258: Inleiding op de filosofie deel I

2. Wat zijn die ideeën of regulariserende beginselen.

Wij hebben er drie soorten naargelang de mogelijke betrekkingenwaarop de uitspraken verbonden zijn:

a. De categorisch onvoorwaardelijke verbindingsvorm: de idee van een onvoorwaardelijke aan al onze voorstellingen ten grondslag liggende éénheid. Hiermede wordt de “ordenaar” zelf of het denkend subject zelf bedoeld. Het is de psychologisch idee, het is de ziel als drijfveer of als richtingsaanwijzer: ge moet alle psychische verschijnselen onderling zo verbinden dat ze betrekking hebben op een éénheid namelijk mijzelf. Ik heb behoefte aan een éénheid van waaruit ik kan vertrekken terwijl opeenvolgende toestanden een principe moeten hebben , door een innerlijke zintuiglijkheid als begrip en door de idee bij een ikterecht te komen dat een bataljon is van kennis. Aldus staat een zeker ik vast tegenover een wereld waarvan ik mezelf onderscheid en ben ik tezelfdertijdbegin- en eindpunt van alle kennis.

b. Hypothetisch voorwaardelijke verbindingsvormen is eenstreven of idee om een eindeloze reeks verschijnselentot een onvoorwaardelijke éénheid te komen (de verschijnselen worden dus teruggebracht tot een verschijnsel waaraan geen andere voorwaarden meer aande basis liggen of zoals u wil geen andere oorzaken heeft dan zichzelf). Dus alle verschijnselen van de wereld tot een eenheid te brengen als kamer van de wereld . Het is een kosmologische idee ,de idee van de wereld ,de idee van de uiteindelijke horizon. Men moet dus de reeks van voorwaardelijke verschijnselen zo verbinden dat ze betrekking hebben op een volmaakte éénheid :de wereld. Misschien kan een

Page 259: Inleiding op de filosofie deel I

voorbeeld hier enig soelaas bieden. Indien ik zeg boom dan is dat een boom omdat hij een stam heeft diein de grond vastzit met wortels. In die grond moet voldoende voeding en vocht aanwezig zijn wil de boom groeien. Uiteraard moet hij licht hebben en zuurstof . Dus moet hij afdoende lucht hebben en die is er maar als er rond de planeet een atmosfeer is die wordt vastgehouden dank zij de zwaartekracht. Uiteraard speelt de samenstelling van de atmosfeer een belangrijke rol…..We verbreden telkenmale de beschrijvende horizon van de boom om trachten te komen tot de uiteindelijke horizon van het universum en de verschijnselen in toto (totaal) worden verklaard

Anders gezegd onze leefwereld is omgeven door een ons gekende horizon. Achter deze ligt voorlopig nog een onbekende die we kunnen ontdekken en exploreren. Maar zelfs dan blijft er een nieuwe horizon daarachter. Op die manier streven we ernaar alledingen of alle horizonten te kennen als uiteindelijk de hele wereld.

c. De disjunctieve uitsluitende verbindingsvorm is de idee van een onvoorwaardelijke eenheid van alle voorwerpen van het denken, het is een theologische idee van God. Ge moet aldus denken dat er een eerste en noodzakelijke oorzaak was voor alles wat er bestaat nominatim God. We streven dus naar het feit om de eerste oorzaak te vinden of het fundament. Dezeoorzaak mag op zichzelf niet het gevolg zijn van een andere wat impliceert dat de oorzaak los van ieder ander ding (er bestonden dan trouwens geen ander dingen want die zouden dan op hun beurt reeds andere oorzaken hebben) autonoom zou bestaan en niet alleen toevallig maar absoluut. Al het bestaan vindt alsdaneen verklaring in hem alsmede de zin van zijn bestaan. De schepper wordt dan oorzaak en einddoel.

Page 260: Inleiding op de filosofie deel I

3. Voorgaande ideeën zijn een verklaring voor een hoger unificerend streven zonder een eindig doel; ze zijn als het ware gericht om oneindig door te gaan. De eenheid blijkt systematisch uit het gebruik van de rede. Ze kan enkel gedacht worden en kan aldus worden doorgetrokken tot in het oneindige . Hoewel ze ipso facto (uit zichzelf of per definitie) geen tegenspraak inhouden, kunnen ze niet worden gekend in de zin van weten , ze kunnen immers niet corresponderen met een mogelijke ervaring. Indien we toch zouden doordrijven en de klassieke metafysische driehoek: het ik, de wereld en God willen onderzoeken zijn dit loutere speculaties die vroeg of laat zullen uitmonden in anomalieën en contradicties. Nergens kan er rechtstreeks of ook maar onrechtstreeks een ondersteuning worden gegeven door een ervaring. Indien ik zeg God is goed doe ik afbreuk aan het Goddelijk wezen en mond ik steeds weer uit in antropomorfismen (vermenselijking),precies daar mijn kennis enerzijds tijdelijk en ruimtelijk beperkt is en het universum net als de mens steeds in wording is. Hier buigt Kant nederig het hoofd maar voegt er moedig aan toe dat het verstand zeer degelijk is daar het zelf kan ontdekken dat de hoogste filosofie ten aanzien van de wezenlijke doelstellingen van de menselijke natuur het niet verder kan brengen dan waartoe de natuur ook het eenvoudigste verstand in staat heeft gesteld. Anders gezegd dank zij denatuur weet het verstand dat het beperkt is, wat de goede werking van het verstand garandeert. Allerlei gedachten zonder grond zoals het noumenale ik, de wereld en God (noumenon betekent gaandeweg een gedachte doch bij Kant een gedacht buiten iedere ervaring ,dus over iets dat we nooit met zekerheid kunnen weten) creëren speculatieve gedachten die allerlei dwaalwegen en fanatisme verbergen.

4. Voorlopig besluit:

Page 261: Inleiding op de filosofie deel I

Kant is in de eerste plaats een idealist, de wereld wordt opgebouwd volgens het idee van de mens via de structuur van denk-en waarnemingsvormen. Hij negeert echter niet het bestaan van een losstaande werkelijkheid (das ding an sich) maar zegt eenvoudig dat wij die niet kunnen kennen. Hetgeen we zelf weet van hebben zijn door ons verwerkte dingen. Kant is een soort voorloper van het structuralisme , het pad waarop Ferdinand de Saussures zich reeds eind 19° eeuw begaf zij het dan op beperktere wijze via de taal. Opgelet de menselijke structuur waardoor kennis kan worden vergaard betekent niet dat alle mensen gelijk zijn en precies hetzelfde ervaren of dat er geenspecificatie meer bestaat eigen aan het individu. Kant zegt enkel wij zien de wereld door eenzelfde bril met ruimte-en tijdsbesef, met begripsvorming die de basis van intersubjectiviteit vormt. Het beleven, het exploreren en zelfshet exploiteren van de wereld blijft onderscheiden naargelang het individu. Dit individu of subject maakt in feite de wereld door enerzijds het inzicht en anderzijds de toepassing ervan dank zij het verstand of de ratio. Kant heeft die ratio aan banden gelegd en anderzijds de mogelijkheden ervan blootgelegd.Hoe de mens die ratio aanwendt is een ander verhaal en kan nietop de rug van de “Aufklärung” (Duitse verlichting) worden geschoven zoals nadien maar al te dikwijls gebeurde. Kants theorie is een theorie van nederig onderzoek . Zijn ratio heefthij vooralsnog niet kunnen aanwenden om een overeenstemming bevestigd te zien van het piëtisme ( vast en vroom geloof) dat hij van zijn moeder had meegekregen.

Maar Kant zoekt verder. De mens is weliswaar een naar kennis strevend wezen maar hij is ook een handelend wezen: heeft omgang met andere subjecten en de wereld, handelt om te kunnen overleven, leeft in gemeenschap . Ook hier wordt een zekere ratio ten toon gespreid. Kant glijdt hier enerzijds af naar het

Page 262: Inleiding op de filosofie deel I

ethische en naar menselijke geestelijke behoeften. Maar Kant had moeten inzien dat dit alles slechts gehuld is in een dun laagje vernis in een verpauperde wereld waar nieuwe rijken verschijnen zoals de gegoede burgerij. Het is echter belangrijkvoor hem in de ethiek een ratio of het redelijke terug te vinden al was het maar om deze te legitimeren en aan te tonen dat redelijke en objectieve gesprekken over de groepsgrenzen heen mogelijk zijn. Zoals bij Aristoteles waar deze het heeft over de deugd, meent Kant dat ook hier een rede aan het werk ismaar dan van een andere orde die sterker in relatie staat tot de individuen onderling en de mogelijke spanningen met de maatschappij, die volop in opbouw is waarvan de burgerij een belangrijk component uitmaakt.

Daarenboven is het best mogelijk dat hij bepaalde antwoorden gesteld in zijn werk in dit domein kan vinden. Hij vervolgt zijn onderzoek met zijn werk met zedelijkheid en religie dat twee delen bevat :

Kritiek van de praktische rede en Grondslag voor metafysica vande rede waaronder nog De religie binnen de grenzen van de enkele rede. Indien men een volledig beeld wil hebben van Kantsleer moeten op zijn minst deze werken worden toegevoegd. De bespreking ervan zal echter maar zeer summier zijn . Het voornaamste is dat de lezer een duidelijk overzicht heeft.

Hoofdstuk III Zedelijkheid en Religie

Page 263: Inleiding op de filosofie deel I

1 Kritiek van de praktische rede (Kritik den Praktischen Vernunft)

Zoals bij de kritiek van de zuivere rede is het ook hier aangeraden van met enkele grondbegrippen te starten om te vervolgen met de samengevatte grondgedachten. We kunnen dan hethoofdstuk afsluiten met enkele notities over de religie binnen de grenzen van de enkele rede, alsmede met een kort overzicht van de transcendentale oordeelskracht dat eigenlijk buiten het bestek van dit werk valt.

1. Grondbegrippen:

Hierbij wordt een overzicht gegeven van door Kant veel gebezigde termen zodat het belangrijk is dat wij ab initio(van bij het begin) de juiste draagwijdte en betekenis ervan kennen.Deze termen zijn:

Autonomie tegenover heteronomie

Maxime tegenover wet

Hypothetische en categorische imperatief

a. Autonomie tegenover heteronomie Alles speelt zich af op het domein van het handelen en meer bepaald binnen de vraag hoe moeten wij handelen en waardoor moet onze wil bepaald worden. Kan onze wil worden bepaald zodanig dat wij noodzakelijk en algemeen op een bepaalde wijze handelen?

Welnu onze wil kan bepaald worden door wetten die in onszelf liggen m.a.w. die in onze rede zijn vervat. Die wetten zouden

Page 264: Inleiding op de filosofie deel I

aldus autonoom zonder tussenkomst (niet hetzelfde als naar aanleiding van iets anders!!!) door onze rede worden bepaald engesteld.

Bij heteronomie zal onze wil bepaald worden door wetten die buiten onszelf liggen en bijgevolg buiten onze rede liggen (hetgeen niet hetzelfde is dat ze door ons niet op redelijke wijze kunnen worden aanvaard!!!). De wil zal alsdan door een vreemde wet worden gedicteerd. Dit was zeker het geval bij de vroegere traditie. De traditie was onder meer een overlevering van richtlijnen voor onze wil en aldus buiten onszelf opgelegd met als enige legitimatie dat ze uit de traditie stamde (cfr demythe). Zij poneerde meestal een hoogste goed of gelukzaligheiddie buiten onszelf was gelegen en gaven vervolgens de weg aan die we moesten volgen om dit goed te bereiken. Thans is de traditie verdwenen , in twijfel getrokken of op zijn minst sterk vervaagd. Er dagen domeinen op zoals in de wetenschap metieder hun eigen doel , haast hun eigen deontologie daar waar vroeger nog een zekere coördinatie bestond binnen de religie. Thans moet de mens eigen keuzes maken en prioriteiten stellen alsmede zijn waarde bepalen (hoewel dit laatste een wisselwerking is met de groep waartoe hij behoort alsmede een identificatie voor hem om na te gaan of hij tot die groep behoort). Hoe bereikt men nu het best een nagestreefd doel? Datis een zaak van de ervaring of kan er een werkelijk algemeen principe alleen aan de rede worden ontleend?

b. Maxime-wet:Een maxime is een grondstelling die moet dienen voor een handeling van een enkeling. Het betreft alleen mezelf en niet noodzakelijk de anderen. Bv. Ik zou moeten stoppen met roken. Ikzelf moet stoppen met roken wat een ander doet, moet hij weten. Vanzelfsprekend dat het individu beïnvloedbaar is door de anderen om te stoppen met roken. Indien hij echter moet stoppen met roken omwille van een uitgeoefende druk door derden(anders kom je het huis niet meer in) tast dit het karakter vaneen maxime aan.

Page 265: Inleiding op de filosofie deel I

Een wet is een grondstelling die de wil moet bepalen van iederemens. Zij heeft als het ware het karakter van een imperatief (positief of negatief, gebod of verbod)Of de wil dit volgt blijft een vraagteken daarenboven moet ze het ook nog kunnen!

c. Hypothetische en categorische imperatief:i. Omtrent de imperatief: imperatief heeft het

karakter van een wet. Deze wetten kunnen hun oorsprong vinden in de theoretische rede (dus meer in het ontologische ) of in de praktische rede . De wet van de theoretische rede zegt zo is het en niet anders (vandaar het ontologische of het zijn zelf) en is bijgevolg dwingend . Of ze wordt gevolgd blijft in het midden. Een wet van de praktische rede zegt zo moet het en is dus eisend. Dwingend is dus hier in een betekenis dat het niet anders kan dan zo te zijnterwijl eisend een kracht van verplichting inhoudt zonder zich uit te spreken over de noodzaak ervan.

ii. Omtrent hypothetisch of voorwaardelijk:deze imperatief geldt weliswaar algemeen maar is voorwaardelijk naargelang de appreciatie van de persoon. Het gangbare voorbeeld luidt als volgt:Als ik een hoge leeftijd wil bereiken moet ik mijn gezondheid verzorgen. Deze stelregel geldt niet alleen voor mij maar ze is algemeen . Of ikeen hoge leeftijd wil bereiken is mijn zaak en niet zo algemeen. Alleszins indien ik die stelregel niet naleef moet ik ervan de gevolgen dragen , hetgeen overigens geldt voor alle imperatieven hetzij van theoretische hetzij van praktische aard.

d. Categorisch en onvoorwaardelijk:Het is een praktische wet die algemeen geldt en voor iedereen bijgevolg bestaat ze slechts uit categorische imperatieven.

Page 266: Inleiding op de filosofie deel I

Hoe moet ethiek zijn en in welke mate moet ze gelden? Wil de ethiek algemeen en onvoorwaardelijk gelden moet ze bestaan uit categorische imperatieven.

Om een beter overzicht te hebben worden deze besproken per domein waarop ze betrekking hebben , hoewel het globale domein als ethiek kan worden beschouwd, zijn er daarmede in verband een aantal bijhorige subonderdelen zoals de categorische imperatief zelf, de vrijheid ,het probleem van goed en kwaad ende nodige besluiten.

e. De categorische imperatief:i. Bestaat er een algemeen onvoorwaardelijk geldende

praktische wet? Het moet dus om een grondbeginsel gaan dat bij iedereen voorwaardelijk voorkomt. Om de wil te bepalen kandus geen gebruik worden gemaakt van een object, daar dit gebezigde object op verschillende waarderingen kan steunen of kortom te verschillend kan zijn van ieders belang en bijgevolg niet meer algemeen kan zijn. Zij kunnendus nooit naar de materie (=object) worden bepaald. Bijvoorbeeld u moet de ruiten van een wagen gesloten houden, wil men diefstal voorkomen. De ene groep gaat dit zonder meer aanvaarden, de andere groep gaat hierop ingaan enzeggen dat een diefstal op zich uit den boze is en bijgevolg geen beperking kan opleggen aan de eigenaar van iets in casu de wagen . Neemt men nuhet voorwerp van een gebod of verbod weg dan blijft enkel de vorm over . Gebods- of verbodsstructuur blijft als rest. Dit betekent alleenlijk de loutere vorm van een algemene wet vrij van al het empirische . In concreto betekent

Page 267: Inleiding op de filosofie deel I

zulks dat dit een mogelijkheid is om aan uw wil de vorm van een algemene wetgeving op te leggen.

ii. Is er dan nog sprake van een wet voor mij of is dit niet eerder een maxime?

Ik heb mijn persoonlijke wil: hoe kan om het even welk object vervat in een categorische imperatief mij aanbelangen daarenboven volgens het voorgaande rest er mij alleen de vorm toepasselijk op eender welk object. Deze vorm moet dus door mijworden toegepast in de zin van indien ik wil, indien ik moet eninderdaad dan belanden we bij een maxime. Het voorwerp kan altijd worden ingevuld met dien verstande dat het doorslaggevend is, dat dit voor iedereen zou moeten gelden .

iii. Uitgewerkte voorbeelden:Ik sta op het punt een diefstal te begaan m.a.w. iets op onwettelijke wijze te ontvreemden van iemand anders. Op dat moment kan ik mij afvragen:” zou ik willen dat alle mensen stelen” zo kan er niemand meer met gerust gemoed een eigendom verwerven tenzij dieven en ook zij kunnen op hun beurt worden bestolen door dieven die sterker of slimmer zijn . De zekerheiden rust zouden alsdan ver zoek zijn. Hetzelfde kom ik bijvoorbeeld tegen indien ik het er moeilijk mee heb om de waarheid tegen iemand te vertellen hetzij omdat dit kwetsend isvoor de persoon, hetzij om mijn eigen persoon, dan kan ik mij steeds de vraag stellen “zou ik willen dat iedereen liegt op die manier zou ik niemand meer kunnen vertrouwen .

Een dergelijke modus operandi (handelswijze) is van de categorische imperatief een maxime te maken waar ik met de redezal achterstaan. Of dit redelijk herleiden tot een algemeenheiden noodzakelijkheid mijn gedrag zal wijzigen blijft een vraag: ondanks de volledige verantwoording is dit geen garantie om ipso facto (uit het feit zelf) mijn voornemens op te bergen. Eris iets dat ondanks alles ontsnapt aan de structuren zelf of deaanwezige structuren geven geen automatische aanleiding dat de handeling wordt verricht afgestemd op het object , in casu : het niet stelen en het niet liegen. Hoe komt dat toch? Wat is daarvan de reden? Die is gelegen in het feit dat wij vrij blijven om zus of zo te handelen . Zij spruit dus voort uit de vrijheid.

f. De vrijheid:i. Algemeen:

Page 268: Inleiding op de filosofie deel I

De vrijheid komt naar voren als iets wat wij niet gedwongen zijn om te volgen maar behoren te volgen. Deze sterke responsabilisering van ons handelen vinden we later terug in detweede helft van de twintigste eeuw bij het existentialisme vanSartre (eigenlijk reeds tijdens de tweede wereldoorlog). Alleen Kant vervolledigt dit gegeven door te stellen dat zulk een imperatief die we behoren te volgen pas zin heeft als we demogelijkheid hebben daaraan te voldoen m.a.w. als we vrij zijn hem op te volgen. Indien hieraan is voldaan geldt het motto U kunt het want u behoort het. Alsdan verschijnt een moreel dwingend karakter dat een uitloper is van die vrijheid en terzelfdertijd als een bevestiging van die vrijheid moet wordenaangezien. Het alsdan negeren van het redelijk uitvoerbare houdt geen vrijheid in maar eerder een kleven, verblind door het beoogde doel : toch te stelen in alle omstandigheden wat alsdan bezwaarlijk kan worden beschouwd als echte vrijheid maar als een toegeven aan zijn harstochten.

Gelet op boven besproken vrijheid wordt de wil gedwongen door de praktische rede de vrijheid van wat de wil kan zijn aan te nemen ,een stelling die nooit door het theoretische van een handeling kan worden bewezen (wetmatig bepaaldheid).Wat is dan die vrijheid van de wil?

ii. Bewijs van vrijheid van de wil:Voorafgaandelijk moet worden gezegd dat de uiteenzetting onder het vorige lid mogelijk verwarring kan stichten omdat de vrijheid in fine (op het einde) behept is met morele vrijheid :dit is de wil laten kiezen of doorzetten in een handeling die door actor (degene die handelt) als een waarde kan worden beschouwd. Dit is een appreciatie van Kant, wat blijkt uit zijnlatere werken. We moeten terugkeren naar de “naakte” wil die zoof sus kan handelen, willen we dit bewijs begrijpen. Kortom wehebben de “vrije” wil wat voorbarig als een eigenschap toegeschreven geput uit een waardeoordeel.

De zuivere vorm van een wet is zoals reeds gesuggereerd geen object van de zintuigen. Anderzijds behoort zij ook niet tot deverschijnselen. Ik rook of ik rook niet behoort niet tot het fenomeen van roken. Of ik de mogelijkheid heb om te roken blijkt evenmin uit de verschijnselen. De verschijnselen worden gedomineerd door de wet van de causaliteit en zijn er volledig afhankelijk van. Als u een dampende sigaret ziet tussen mijn

Page 269: Inleiding op de filosofie deel I

lippen is dit verschijnsel afhankelijk van een oorzaak met namedat ik een sigaret heb aangestoken en oprook dus oorzaak: het roken. Vermits de wil niet afhankelijk is van voornoemde verschijnselen wordt ze ook niet gedomineerd door de causaliteit en kan ze er niet afhankelijk van zijn. De oorzaak die ik in de verschijnselen terugvond was het roken maar geen wil ,ze zou echter alleenlijk en dan nog maar eventueel kunnen worden verondersteld. Een wil die door gelijkaardige wet (=vorm) bepaalbaar is, is dus per definitie noodzakelijk vrij. De vorm geldt voor iedere handeling: roken, stelen, liegen, lopen, spelen etc…De vorm zonder object blijft een gegeven en kan worden ingevuld met om het even welk object.

iii. Deze wilsvrijheid lijkt echter paradoxaal (tegengesteld):

We vertrekken van een praktisch voorbeeld en blijven bij onze diefstal, een handeling die we even analyseren:

- Ik neem iets weg :er is dus een uiterlijke handeling van diefstal dat eventueel nog verder kan worden uitgebreid door het opmaken van een voorafgaandelijk plan, het aanschaffen van het nodige inbrekersmateriaal, de observatie van het gebouw…

- Al die factoren behoren tot het domein van de verschijnselen in casu feiten en handelingen

- De innerlijke gemoedstoestand van de dief zoals het willen wegnemen van voorwerpen alsmede de motieven vallen eveneens onder het gebied van de verschijnselen.(de intentie gericht op)

Wat zijn nu de gevolgen dat dergelijke voorvallen onder het gebied van de verschijnselen vallen?

1. Verschijningen doen zich aan ons voor in devorm van de tijd: motief daarna plan ,gevoelen (eventueel),het wegnemen en verzilveren van de buit…

2. Wat onder verschijningen valt , valt tevenstot herhaling toe, onder de causale wet: het ene is noodzakelijk het gevolg van het

Page 270: Inleiding op de filosofie deel I

andere dat in tijd daaraan voorafgaat. Het wegnemen is dus noodzakelijk het gevolg vande inbraak en het opnemen van de gestolen waar. We hebben alsdan geen zeggenschap meer over het verleden. De diefstal is en blijft gepleegd.

3. Het paradoxale: de zedelijke wet zegt dat de diefstal achterwege had moeten blijven doch de klok kunnen we nu eenmaal niet terugdraaien: eenmaal de handeling gesteld is dit het gevolg van het ander. Indien menzegt dat de handeling achterwege moest blijven is dit enkel zinvol indien ze achterwege had “kunnen” blijven . Er is hier een tegenspraak tussen het natuurmechanistisch systeem (dat van de tijd, causaliteit, determinatie?)en de vrijheid binnen dezelfde handeling(als ik iets weggenomen heb, heb ik niet meer de vrijheid van niet te stelen)

Iiii . Hoe kan dit paradoxale worden opgelost:

1. Causaliteit valt nu eenmaal onder de tijd, dit is algemeen voor de wereld zoals die aan ons verschijnt met inbegrip van het handelendsubject

2. De vraag is nu waar speelt causaliteit en tijd geen rol. In casu is er maar één antwoord mogelijk met name voor das ding an sich wat we nooit kunnen kennen en waartoe wegeen toegang hebben als dusdanig gelet op ruimte en tijd daarenboven is het handelend subject tevens een ding an sich: dit houdt dus in dat in ons handelen boven de sfeer vandingen ,van de verschijnselen kan worden uitgegaan in een bovenzinnelijke wereld en indeze wereld zijn we vrij: aldus bestaat de eis van de zedelijke wet terecht. Kortom in ons handelen bestaat er een algemene wet die terecht een eis mag opleggen omdat we vrij zijn :een toestand die bovendien de andere dingen die ons verschijnen te boven gaat en

Page 271: Inleiding op de filosofie deel I

bijgevolg niet is verbonden aan het dwangmatige van de causaliteit.

3. Hoe wordt dit bewezen? We bezitten evenwel een wonderlijk vermogen :dat van het “ge-weten” en vooral de werking ervan is zeer intrigerend. Het functioneert als een soort aanklager die geen rekening houdt met de tijd. Het vraagt steeds of die bepaalde handeling, klaar en duidelijk onze daad was en dit ongeacht de tijd. Het kan dat omdat het onze daad is en tijd zoals hiervoor uiteengezet geen enkele rol speelt aangezien we vrij zijn. Nemen we opnieuw als voorbeeld de diefstal, steeds weer stelt het geweten mij verantwoordelijk alleenlijk uit het feit dat het mijn daad was. Enkel een oprecht berouw kan een breken met het verleden en inhouden om weer hoopvol naar de toekomst te kijken. Berouw vraagt enkel de bekentenis vande daad en de verantwoordelijkheid van de dader om alzo met de tijd te breken.

1. Het probleem van goed en kwaad;

Dit wordt bij Kant een zeer delicate zaak temeer omdat hijdit hoofdtukje rangschikt onder Kritiek van de praktische rede of het handelen. Dit betekent dat hij over gevoel en fantasie nog niet gesproken heeft evenwel laat hij niets aan het toeval over en onderzoekt hij ook deze materie onder de ietwat bevreemdende titel “Kritiek van oordeelskracht die pro parte (voor een stuk, gedeeltelijk) reeds opdook bij de Kritiek der zuivere rede. Ter afsluiting zal zeer bondig dit werkje worden besproken. Ook Kant vraagt zich af wat goed is en waar we kunnen vinden wat goed is.

a. We hebben reeds gezien dat Kant de wereld of de verschijnselen aan ons bewustzijn onderwerpt op zinnelijk vlak aan tijd en ruimte met één uitzondering nominatim de vrijheid die hij als boventijdelijk

Page 272: Inleiding op de filosofie deel I

beschouwt. Die vrijheid is verbonden aan de wil om ten alle tijde in staat te zijn in volle vrijheid een handeling te stellen en aldus te ontsnappen aan de causaliteit. De wilskeuze staat er boven met al de gevolgen vandien. Dit betekent dat tijd geen rol meer speelt wat tevens tot uiting komt door een soort van innerlijke rechter (het geweten) die enkel naar de verantwoordelijkheid van de daad vraagt ongeacht de tijd verstreken vanaf die daad blijft de vraag van kracht. In casu wordt gevraagd naar de dader meer niet en toch zijn we in staat die vraag te beantwoorden vanuit onze innerlijkheid. In dit antwoord zit de kracht vervat om de lopende tijd vanaf de vraag te doenstoppen met een oprecht berouw. De enige manier om alles in de tijd te plaatsen en toch onmiddellijk ermede opnieuw te breken althans wat het verleden betreft. Om dit belangrijk proces nogmaals te illustreren met het gevaar in herhaling te vallen kan ik het als volgt samenvatten:

1° ik sta op het punt een diefstal te plegen, ondanks mijn voorbereidingen, mijn ingesteldheid etc., ben ik niet vastgeplakt aan een programma van oorzaak en gevolg waarbij ik overga tot de daad zelf (zoals bv. Een hongerig dier oog in oogkomt te staan met een prooi en zijn instinct volgt) m.a.w. ik heb een wil waarbij ik de daad KAN weigeren ze uit te voeren dus ik moet ze niet uitvoeren omdat mijn wil kadert in een vrijheid die ik niet kan terugvinden in de wereld der verschijnselen

2° die wereld der verschijnselen wordt o.a. gedomineerd door dewet van de tijd ,die ik aantref in het principe van oorzaak en gevolg waaruit blijkt dat die wilsvrijheid ontsnapt aan de tijden aldus boventijdelijk is en niet behoort tot de wereld van verschijnselen

3° wanneer ik de daad toch stel blijft ze in de tijd gevangen en is verbonden met mijn innerlijke waar ze op redelijke tegenspraak uitmondt (ik weet dat de daad tegen ieders belang en ook tegen mijn belang ingaat, ik kan een regel altijd verinnerlijken voor zover deze redelijk is (anders spreek ik van zinloze wetten die nooit tot zinnige maximen kunnen worden getransformeerd (omgezet). ,Ik heb het ge-weten letterlijk en figuurlijk. Uiterlijk is de daad daar en misschien door de

Page 273: Inleiding op de filosofie deel I

gemeenschap vergeten ,innerlijk zelfs na vervaging is de tijd ingevoerd en weet ik dat het MIJN daad was MIJN beslissing was.Het geweten vraagt naar wie de daad heeft gesteld.

Hoeveel tijd er ook moge overheen gaan steeds blijft de vraag was dit uw daad. Ik kan als het ware opnieuw de tijd verbreken en mij aldus zuiveren althans innerlijk door afstand te nemen van mijn daad door berouw wat neerkomt op afstand nemen van de tijd ,van het verleden (zonder uitsluiting van de consequentieswel te verstaan anders was er immers geen berouw)

Maar vraagt Kant zich af hoe moet ik nu eigenlijk handelen. Mijn handelen is tweeledig buiten het feit dat ik autonoom en vrij kan handelen (autonomie van het subject wordt nogmaals benadrukt). Er is het uiterlijk handelen zoals kan worden vastgesteld en aldus vallend onder de wereld van de verschijnselen en het innerlijk handelen.(motivatie etc.) En nu doet Kant een zeer belangrijke uitspraak. Wat goed is vind ik niet in de wereld van de verschijnselen terug. Dit doet denken aan de latere Schopenhauer die bij zijn stelling vertrekt van het feit dat in de wereld in wezen geen goed of kwaad is. De wereld is er één van vreten of gegeten worden: eenzich handhaven ,gedreven (en ook hier komt hij volens nolens (willens nillens) in het vaarwater van Kant) door de wil als blinde aandrijfkracht. Ook in het huidig strafrecht wordt universeel de regel gehuldigd dat er enerzijds moet sprake zijnvan een misdrijf (het uiterlijke) gepaard gaande met een intentie (het innerlijke) door zichzelf een onrechtmatig voordeel toe te kennen of door schade aan te richten. Deze uitspraak van Kant is even revolutionair te noemen als zijn Kritiek van de zuivere rede in die zin dat ook hij definitief breekt met een stelling waarmede men aflaten (strafverminderingin het hiernamaals) kan verdienen door schenkingen bv; met het oog op het bekomen van kwestieuze gratiën. Daarenboven heerste nog algemeen een uitloper van het middeleeuws idee: Visio Die.Hierbij kon men op aarde Gods schepping bewonderen en inzien dat iedere mens een doel had : de leiders waren dit bij de gratie Gods en de armen die hen moesten dienen idem om daarna beloond te worden. Aldus bestond er in de wereld goed en kwaad waartussen men had te kiezen zonder zijn eigen lot te beklagen .

Page 274: Inleiding op de filosofie deel I

Het is dan ook logisch dat Kant aan de wil vasthoudt die reeds in het rijk der vrijheid vertoeft ,waarin het goede moet wordengezocht of zoals hij het zelf zegt het goede is onbeperkt aanwezig in de goede wil. Wat wil hij daarmee zeggen? Dit betekent dat het goede moet stammen vanuit het innerlijke. Die innerlijke houding moet onvoorwaardelijk zijn en is op haar beurt ingegeven door de zedelijke wet die overigens de ene is die onbeperkt en onvoorwaardelijk is. Kant maakt hier een onderscheid tussen gelegitimeerd handelen en de plicht.

1. Gelegitimeerd handelen is graag iemand verder helpen ofhulp bieden vanuit persoonlijke sympathie voor iemand, het is dus persoonlijk bepaald alhoewel men doet wat van u verwacht wordt. Doch dit handelen heeft geen waarde , het is immers niet onbeperkt en onvoorwaardelijk. Kant is zelfs zo scrupuleus dat hij vrienden hulp biedt , deze hulpverlening niet meer als kwaliteit ervaart. Hij is het stadium voorbij dat een mens zijn geluk wil delen binnen een familie binnen eenaantal vrienden van de groep loco (in de plaats van) gans de groep

2. De Plicht (neiging) : Het handelen alleenlijk omdat ditzedelijk zo is bepaald ook al gaat die handeling tegen onze neiging in. Ons innerlijk moet als het ware in overeenstemming kunnen komen met dit zedelijke: wat hetbegin van ieder soort geluk betekent. Ons handelen moetdus onbevooroordeeld zijn maar enkel een algemene onvoorwaardelijke zedelijke ingesteldheid veruiterlijken zonder persoonlijke vooroordelen.

3. De vraag of dergelijke ingesteldheid een verzameling isvan burgerlijke wetten blijft hier in het midden. Doch in het volgend werkje komt Kant daarop terug waar hij zoals Aristoteles het hoogste deugdelijk goed nastreeftdank zij de religie en aldus zal vast houden aan een opperste wetgever. Hoe nauwkeurig ook en aanlokkelijk dat hij deze kritiek heeft neergeschreven kon Kant toch wel vermoeden dat de door hem zo nagestreefde zedelijke innerlijkheid voor de massa slechts een dun laagje vernis uitmaakt wat werd bevestigd door de bloedige Franse Revolutie enkele jaren later, door de oorlog met Frankrijk, door de eerste wereldoorlog (in wezen een spelletje van keizers en koningen),de Russische revolutie met zijn bloedige nasleep en vooral

Page 275: Inleiding op de filosofie deel I

de tweede wereldoorlog met naast de oorlog de meest zinloze uitmoording van een aantal dorpen waarbij zekerniet het schrijnend geval van Mussolini mag worden vergeten tegen…Ethiopië!!!!

4. Kants dualistische trek komt naar boven als hij de mensomschrijft als een schepsel van twee werelden. De wereld van tijd en ruimte en een wereld daarboven verheven. In de wereld van de materie ben ik maar een fractie ,een onbeduidend stofje in hef heelal, mijn schrale kennis waarbij ik met ontzag naar de sterrenhemel kijk (vergelijk in dit opzicht Blaise Pascale De mens is maar een riet , het zwakste in de natuur, maar hij is een denkend riet. Om hem te verpletteren hoeft het universum niet naar alle wapens te grijpen: wat damp of een waterdruppel is voldoende om hem te doden. Maar al zal het hele universum hem verpletteren , dan zou hij nog altijd edeler zijn dat wat hem doodt, omdat hij weet dat hij sterft en het heelal hem de baas is. Het heelal weet daar niets van. Uit Gedachten)En omgekeerd haalt Kant zijn kennis uit de praktische rede om de natuur anders te kunnen bekijken ,ontsnappend aan het pessimisme van Schopenhauer. De mens is in staat het schone van de natuur te zien op basis van de zedelijkheid in tegenstelling tot het dier.

2 Religie binnen de grenzen van de enkele rede:

Heeft Kant het geloof en de religie teruggedrongen? Zeker niet,integendeel hij heeft ze weer de juiste plaats gegeven in het maatschappelijk leven dat hen toekomt . Hij heeft het geloof haar inhoud en ware bestaan teruggegeven in die zin dat geloof geen wetenschap is en nog minder kan worden bewezen zoals men dacht tijdens de middeleeuwen : de filosofie als

Page 276: Inleiding op de filosofie deel I

dienstmaagd van het geloof of de theologie. Een bewezen geloof of een deugdelijk Godsbewijs vernietigt immers de betekenis zelf van “ge-loven” daarenboven mocht zo’n Godsbewijs al bestaan is nog zeer de vraag of deze een invloed kan hebben op ons dagelijks bestaan.

Ook in dit werkje is het Kant er niet om te doen de religie op de één of andere wijze te bewijzen. Het werk kan worden omgedeeld in twee delen. Het eerste deel handelt over geloof enreligie als aanvaardbare gedachten naar voor te brengen op basis van een aantal bedenkingen die een begin van vermoeden kunnen uitmaken. Ook hier wordt aangetoond hoe vroom Kant wel was alsmede zijn eenvoud en tolerantie. Precies in de bejubeling van de religie vond hij bij de geestelijkheid van zijn tijd de grootste tegenstand. Het tweede gedeelte handelt over de kwaliteit van de Godsdienst waarbij hij het christendom aanprijst. Dit gedeelte zal niet verder worden besproken terwijl we over het eerste gedeelte slechts enkele woorden zullen zeggen.

Kant had aangetoond aan de hand van Hume’s causaliteitsprincipe dat de zedelijkheid niet werd bepaald doorde tijd maar pas mogelijk was door de vrijheid een begrip dat boventijdelijk was. Als pijler van goed handelen stelde hij hethandelen overeenkomstig de innerlijke zedelijkheid . Welnu zegtKant er bestaan nog gebieden zoals onsterfelijkheid waarvan wijde naam kennen , begrippen die we kunnen overdenken zonder onzeeigen regels op te leggen in het besef dat zelfs de wetenschap niet kan ontsnappen aan ruimte en tijd en in zekere zin behoorttot de materie . Maar het voornaamste is de deugdelijkheid zoals Aristoteles bleef ook hij gefascineerd door de deugd (werk van Aristoteles over de ethiek uitgegeven door diens zoon). Kant gaat uit van de vraag hoe het komt dat in deze wereld mensen die hun plicht doen daarvoor niet worden beloond,overigens dan zou men geen plicht doen maar zou men op handige wijze zijn leven inrichten. Kant heeft hierop een dubbel antwoord. Enerzijds verstaat hij onder zijn plicht doen geen zelfopoffering maar een levenswijze die naar geluk streeft ook al beseft hij die gelukzaligheid in dit leven niet te kunnen bereiken. Toch ligt er reeds een zekere geluksbeleving weggelegd voor mensen die tevreden zijn met het eenvoudige en hun geluk niet laten afhangen van een materiële gegoedheid hoewel Kant heel goed besefte dat een minimale levensbehoefte

Page 277: Inleiding op de filosofie deel I

het recht was van iedere mens en ook in deze mate is zijn uitspraak realistisch te noemen en blijft ze geloofwaardig . Kant toont tevens aan dat het goede niet van deze wereld is ,dat het hoogste goed de deugd of in meer schriftelijke vormuitgedrukt de gelukzaligheid in deze wereld niet ten volle kan worden bereikt. Precies omdat ze zo volmaakt is moet men ze waardig zijn , Kant bezigt daarvoor de zeer archaïsche term voor “ de Geluksweerdigheid”. Dat geluk moet worden verdiend of anders gezegd men moet waardig zijn voor dit geluk. Niet alleen wordt hiermede het meritocratisch karakter bedoeld (men moet zijn geluk of zijn hemel hier verdienen) maar ook klaar zijn voor de waarde die dat geluk op zich inhoudt.

Anderzijds en dit zijn zeer klassieke overtuigingsmiddelen, wilKant dit leven zinvol maken met dien verstande dat religie aan het leven zin schenkt en de zedelijkheid ten goede komt. Bemerkdat Kant het ontstaan van de religie afhankelijk stelt van de zedelijkheid en niet omgekeerd. Hij stelt de zedelijkheid als universeel geldend ,als zijnde een uiting van iets in de mens door iets dat buiten de wereld wordt veroorzaakt of Gods geboden. Verschillende religies zijn het resultaat van diverse culturen.

Wijsgerig gezien en zelfs ethisch , bereikt dit werk niet hetzelfde niveau als zijn twee Kritieken zelf doch het is geschreven met des te meer overtuiging . Kant heeft echter niets aan het toeval overgelaten en heeft nog een werk geschreven waarin hij belandt in de wereld van de gevoelens en de fantasie. Ook dit werk zal volledigheidshalve worden besproken op zeer summiere wijze onder volgend hoofdstuk.

Hoofdstuk IV: Kritiek van de oordeelskracht

Page 278: Inleiding op de filosofie deel I

De titel doet wat vreemd aan zeker waar het gaat om gevoelens. Doch Kant geeft zijn methode van onderzoek niet prijs en wil per se een objectieve benadering van zijn onderzoeksobject. Oordelen hebben we reeds vroeger gezien , ze zijn gelijk te stellen met uitspraken waar wij begrippen omschrijven, beschrijven etc. Tevens hebben we in het voorgaande (transcendentale analytica en logica) bemerkt dat Kant al begrippen en daarna oordelen in categorieën indeelde waardoor er kon worden geredeneerd. De categorieën werden overgenomen van Aristoteles , het voornaamste is dat ze kunnen worden onderverdeeld , in hokjes gestoken die oor de mens zijn uitgevonden en dat ondanks alles oordelen kunnen worden opgebouwd. We hadden ons de vraag gesteld hoe het verstand eigenlijk wist onder welke categorie hij een begrip kon klasseren. Dit is dank zij de oordeelskracht die we nu even gaan bespreken aan de hand ban een concreet voorbeeld. Daarna moeten we nakijken wat deze verificatieprocessus te maken heeftmet gevoelens waarbij het woord doelmatigheid een centrale plaats zal innemen.

1 Omtrent de titel:

Neem nu het voorbeeld van een rechter die een oordeel moet vellen. Hem wordt dus een concreet feit voorgelegd wat hij eerst moet bestuderen, onderzoeken en daarna beoordelen door rechtsgeldige rechtsregels op dat feit toe te passen. Bijvoorbeeld een diefstal, is die met braak gebeurd, is er geweld gebruikt, welnu volgens het strafrecht valt hij onder deregels van art.X waarbij een gevangenisstraf en boete kan worden opgelegd. De rechter heeft dit feit eerst moeten rangschikken onder de algemene regel die daarop van toepassingis wat men ook subsumeren noemt (sub=onder)

Welnu dat is precies wat de oordeelskracht ook doet :rangschikken en ordenen al naargelang het geval spreken we van een bepalende en een reflecterende oordeelskracht.

Page 279: Inleiding op de filosofie deel I

1. Bepalende: is het verstandelijk vermogen waardoor men de categorieën op een juiste manier kan toepassen , op de concrete inhouden van de aanschouwingen . Dit gebeurt a priori en op algemene wijze zoals we hebben gezien bij de Kritiek van de zuivere rede

2. Reflecterende: met reflecterend bedoelt Kant bezinnend en bezinnen doen we over iets concreets of minstens iets dat we reeds in gedachten hadden. We hebben hier het concreteen zoeken naar de algemene regel die we moeten toepassen. Dit betekent rangschikken volgens een algemeen beginsel dat wij niet aan het voorwerp ontlenen maar aan onszelf.

Hierbij is beknopt uiteengezet wat die oordeelskracht uitmaakt op verstandelijk vlak en op die van de rede. Maar die oordeelskracht is in feite toepasbaar op gans het verstandelijkvermogen dus ook op gevoelens , vandaar onderstaande vraag:

2 Wat heeft dit met onze gevoelens te maken?

Gevoelens leidt Kant af van voelen. Maar het woord voelen gebruikt hij niet in sensu lato (in brede zin van het woord). Het is alsof hij in het gevoel verschillende niveaus en graduaties wil invoeren . Die verschillende niveaus maken voor hem autonome gebieden uit. Zo zou men basale gevoelens hebben noodzakelijk om te overleven naast bv gevoel voor de kunst. Menkan vermoeden dat Kant hier een fundering zoekt , die stamt uiteigen ervaring en omgang alsmede hoe hij graag tot een algemene regel zou komen. Tevens voelt men aan dat Kant zich eerder in zijn studiewerk zal bewegen in een sfeer van de zuivere ratio (dit laatste is trouwens opgenomen in één van de kritiekpunten op Kant)

1. Gevoelens: het uitgangspunt is voelen

Voelen is een voorwerp zoals dat aan ons verschijnt in het bewustzijn te toetsen aan een maatstaf. Een maatstaf : Kant blijft hier zeer vaag en op de vlakte ,hoe en waaruit bestaat die maatstaf blijft in feite onbeantwoord. Die maatstaf ligt dus in onszelf en zal dus betrekking hebben op het voorwerp dat wordt afgetast. Omtrent de verschijning ervan (van het voorwerp) hebben we weinig inbreng aangezien het om een contingente verschijning gaat die gevoelens uitlokt of kan

Page 280: Inleiding op de filosofie deel I

uitlokken en dit naargelang de omstandigheden . Voorbeeld: eenintieme vriend komt te overlijden. Dit overlijden maakt het voorwerp uit van mijn bezinning wat op zijn beurt door het aftasten (wie is er overleden, wat betekende die persoon) gevoelens zal oproepen van droefheid. Bij de ene mens zullen die gevoelens heftiger zijn dan bij de andere . Droefenis of het gevoel staat altijd in verhouding tot het voorwerp maar hoeft zich niet per se te manifesteren. Ik lees bv een overlijdensbericht in de krant van iemand die ik van haar noch pluim ken: hoewel het een overlijden is bestaat hier heel wat minder kans dat ik zou worden aangegrepen door een droef gevoel.

Vandaar dat die maatstaf zeer vaag en betrekkelijk blijft. Wat Kant vooral interesseerde was een antwoord op de vraag dat er voor onze gevoelens tevens een algemeen en a-priori gegeven of maatstaf kon gelden zoals bij de rede.

2. Onderverdeling van onze gevoelens:

Hier blijft Kant erg algemeen en eerder zuiver hedonistisch. Primaire gevoelens van pijn of genot , een beperking van eerdere basale gevoelens als hulpmiddel om te overleven. De pijn als alarmteken ,het onaangename gevoel waar men vanaf wil zodat men terug gezond is. Volgens de classici en Kant heeft deze indeling bewaard, zijn er aldus lustgevoelens en onlustgevoelens.

a. Ervaring van lustgevoelens:In feite ontstaat er alsdan een behoefte die de mens wil bevredigen. Ook hier treft men naargelang de aard van de behoefte verschillende niveau’s aan , naar mate de mens er ontvankelijk voor is. Bv: er is een verschil tussen de behoefteom een villa te bouwen of om een onderkomen zij het dan een hutop te richten. Naarmate men te doen heeft met primitievere behoeften wordt de drang om de verwezenlijking steeds sterker en ook algemener. Dit is een punt dat door Kant niet wordt uitgeklaard en zal worden hernomen onder de kritiek op Kant. Kants voorbeeld beperkt zich tot het gebruik van voedsel. In dit kader zijn lust- en onlustgevoelens steeds met elkaar

Page 281: Inleiding op de filosofie deel I

verbonden . Lustgevoelens streven naar een bevrediging van een bepaalde behoefte .Men heeft honger en aldus ontstaat er een behoefte om dat hongergevoel weg te nemen. Dit kan door iets te eten wat alsdan als aangenaam als een bevrediging wordt aangezien. Indien men daarbij zijn lievelingsgerecht kan eten wordt dit tevredenheidgevoel nog geaccentueerd. Eenmaal dat menbevredigd is vervalt tevens het middel of het eten zelf. Indien men gedwongen wordt om verder te eten verandert het lustgevoel in onlustgevoel als waarschuwing voor het behoud vande gezondheid .Neem nu een onlustgevoel. Dan bestaat er de neiging of de behoefte om dit gevoel zo spoedig mogelijk weg tenemen. Hiermede vervallen we in ons voorbeeld over een lustgevoelen en komt de verwevenheid aan het licht. Het is evident indien men bij u het eten noodgedwongen gedurende een lange termijn uit hetzelfde zou bestaan, het hongergevoel weliswaar verdwenen is maar men ergens verlang om ander voedseltot zich te nemen. Dit behoeftespel ontstaat uit een zeker ongemak of onlust en is uiteraard betrekkelijk zoals voornoemd. Maar er komt nog een factor in het spel .Indien men zich de vraag stelt en zeker wat primitieve behoeften aangaat, waarom we ze willen bevredigen is dat in de eerste plaats om een ongelukkig gevoel weg te nemen maar de mens die naar een middel daartoe op zoek gaat (bv. B ij honger wordt de geest aangescherpt specifiek om iets eetbaars te vinden) doet dit in de tweede plaats al of niet bewust met een bepaald doel in casuin leven te blijven . Kant spreekt hieromtrent over de doelmatigheid.

b. De doelmatigheid:De behoefte kan aldus vervangen worden door het doel . Hier gaat Kant de teleologische weg op en verlaat hij de zuivere causaliteit die hij bij de rede zo had benadrukt. Teleologischwas de klassieke opvatting met Aristoteles als vertegenwoordiger : wat neerkomt op het feit dat alles volgens bepaalde regels en vorm een doel heeft. Aristoteles verschilde echter van mening met zijn tijdsgenoten dat alles sterfelijk was behoudens de onbewogen beweger (zie hiervoor reeds uiteengezet).

Dit doel kan onmiddellijk zijn maar kan tevens kaderen in een hoger doel zoals we hebben gezien. Ter verduidelijking: ik heb honger dus mijn doel is die honger stillen door een middel het

Page 282: Inleiding op de filosofie deel I

eten , als onderdeel van een ruimer doel nominatim in leven te blijven als individu daartoe gedreven door het soortbehoud.

Maar het heeft steeds betrekking op een bepaald voorwerp dat verschilt van subject tot subject. Hier is het doel aan de honger gebonden. Het stillen van de honger kan door een diversiteit van voedsel wat op zijn beurt bepalend is voor de intensiteit van het lustgevoel bij het eten. Het lustgevoel blijft aldus subjectief bepaald door stemmingen en door de behoeften van dat moment. Kant bevestigt hiermede het gezegd “De gustibus non est disputandum” , over smaken valt niet te redetwisten , er is geen algemeenheid of objectieve maatstaf. Kant was daarnaar op zoek maar blijft zoeken naar die algemeenheid. Doordat hij onrechtstreeks gevoelens heeft ingedeeld in gebieden ,onbewust of bewust, komt het toch voor dat hij de zo geheten hogere gevoelens wil scheiden van lageren. Daarenboven voegt hij thans de doelmatigheid toe waarmede hij rekening zal houden.

3 Zijn er andere gebieden waarop algemene en a-priori gevoelswaarden van toepassing zijn?

Algemeen stelt hij het gebied van de esthetica voorop doch ditmaal duidt het woord esthetica niet op het zintuiglijke maar op de leer van het schone hoewel in het huidig taalgebruikhet woord “zinnen” hier zeker niet vreemd aan is. Daarnaast neemt hij als voorwerp tot gevoelens de natuur met inbegrip vande menselijke constructies. Over kunst als dusdanig spreekt Kant hier niet hoewel hij daarop terugkomt in een ander werk. Onrechtstreeks behoort kunst hier tot beide domeinen en zullen we onze bespreking over Kunst uitermate summier houden. Het thema alleen al is vatbaar voor talloze discussies alsmede tot op zekere hoogte tijdsgebonden maar met de neiging in de hedendaagse tijd een isolement te worden met een haast onoverkomelijke kloof tussen kunst en het modaal individu.

1. Op het gebied van de esthetica:

Page 283: Inleiding op de filosofie deel I

De titel alleen al verwijst naar een traditionele zienswijze van de oude Grieken. De leer van de esthetica was de leer van het schone. Vooral Socrates sprak over een “schoon” mens. Een mens die het goede nastreeft zonder een verdere omschrijving tegeven van het goede bij gebrek aan degelijke kennis terzake (de socratische ironie: hoe meer men weet des te beter beseft men dat men niets weet!). De leer van het mooie zou dus zowel op voorwerpen kunnen slaan als op daden . In de uiteenzetting zet Kant vooral mooie voorwerpen in de verf wat mogelijk op zijn beurt kan duiden op kunst of andere fabricaten.

In ieder geval komt de stelling van Kant hierop neer : indien ik iets moois vind , ontspringt bijna onmiddellijk de verwachting dat ook een ander dat mooi vindt. Kant raakt hier een menselijk en psychisch facet aan zonder dat hij er expliciet gewag van maakt. Het strikt persoonlijk gevoel wil men delen met anderen van de groep. Men wil hier niet als het ware op een eiland belanden of afgesneden worden. Kant vergeet dat er eenzelfde effect bestaat of zou kunnen bestaan bij het aanschouwen van een afschuwelijk voorwerp. Maar Kant gaat verder hij verwacht van een ander hem te volgen in zijn mening omdat hij zijn gedacht of individuele opinie min of meer beschouwt als een algemene regel. Dit blijkt uit het feit zo deander hem niet volgt hij deze gaat beschouwen als een cultuurbarbaar of iemand met gebrek aan smaak .Dit laatste komtneer op een marginaliseren van iemand anders opinie waartoe later bepaalde ideologieën opgenomen in een totalitair regime handig gebruik van hebben gemaakt. Anderzijds kan men Kant bijtreden ,hoewel hij uit eigen ervaring spreekt, dat het meestal zo is of liever gezegd de kans groot zal zijn dat het merendeel kwestieus voorwerp eveneens mooi zullen vinden. Ook in gevoelens bestaat er een intersubjectiviteit waarover men tenminste kan redetwisten qua (wat betreft) het schone. Doch Kant voegt eraan toe dat men bij de beoordeling omzichtig moet tewerk gaan en een luisterbereidheid aan de dag leggen voor de andere kritieken zeker wat Kunst aangaat .Men mag ook niet uit et oog verliezen dat in illo tempore (in die beruchte tijd) kunst en maatschappij nog nauw aansloten op elkaar en de kunst zowat een veruiterlijking was van de kunstenaar in

Page 284: Inleiding op de filosofie deel I

overeenstemming met de tijdsopvatting of als reactie tegen dezeopvatting. In ieder geval bleef de kunst nog enigszins toegankelijk hoewel het motto kunst omwille van de kunst langzaam luider klonk (in de middeleeuwen was de kunst nog afgestemd op de praktijk).

Gans de discussie op het gebied van de esthetica is al op zijnminst bediscussieerbaar volgens Kant in tegenstelling tot smaken waarover niet kan worden ge-rede-twist. Daarenboven klinkt hier de roep naar een algemene regel of vaste maatstaf sterker dan bij de lust-en onlustgevoelens. Tevens kan bij een evaluatie de hulp van de rede worden ingeroepen zonder dat dit storend zou zijn voor het resultaat ervan.

2. Gevoelens met betrekking tot de natuur:

Het aanschouwen van de natuur en de wereld maakt uiteraard bijde mens gevoelens los. Een panorama kan mij bekoren of een zonsondergang kan men intens beleven. Hoewel de prachtige kleuren van een zonsondergang fysisch te verklaren zijn en alles herleidbaar tot schijn, ben ik onder de indruk van deze schijn: op dat moment beleef ik de natuur en dit op irrationelebasis. Kant zag echter in de natuur meer het doelmatig karakter. Hij voert dan ook een onderverdeling door in drie groepen: het organische of de levende wezens, het anorganische en creaties van de mens.

a. Het organische:Vooral hier komt de doelmatigheid tot uiting. Zijn bewonderinggaat uit naar de werking van het levend wezen ,zijn functie en in zekere zin zijn autonomie of zelfstandig bestaan en organisatie (hoewel voor dit laatste relatief vele gradaties van toepassing zijn). Kant is gefascineerd door enerzijds de werking van de afzonderlijke organen die afgestemd blijven op het geheel van het organisme. Bijvoorbeeld een bepaald orgaan zal niet dezelfde werking hebben bij alle organismes waar het voorkomt doch zijn werking zal beperkt of breder gaan naargelang de noodzaak van het levend wezen. Daarenboven kunnende diverse organen hoewel te vergelijken niet louter mechanischworden verklaard zoals de Lametterie (l’homme machine) deed bijde mens. Het is ook de éénheid die de werking verzekert als

Page 285: Inleiding op de filosofie deel I

geheel. Bij het esthetische was Kant bevangen door de schoonheid van een voorwerp met het gevoel dat iets in hem harmonieert. Het was in evenwicht met iets ,een soort gevoel dat in hem aanwezig was. Hier wordt doelmatigheid veel enger opgevat in de zin van het leven zelf, het doel zit vervat in het wezen zelf alsmede zijn bestemming (louter teleologisch zoals bij Aristoteles). Een beschouwing van de levende natuur is vooral een beschouwing van doelmatigheid . Hier is er echtergeen sprake van behoeftebevrediging waarbij behoefte kon wordenvervangen door doelmatigheid en bijgevolg bij het schouwen ervan kan dit weliswaar bewondering opwekken maar in casu gaat het om een bevrediging van het verstand (dat de ontdekkingsreiziger is ). Men oordeelt ook zuiver teleologisch of vanuit een teleologische oordeelskracht.

b. Op het gebied van het anorganische:Hier bemerk ik gemakkelijker de delen waaruit het levenloos object bestaat . De delen kunnen overigens gedacht worden zonder geheel. Ze kunnen eveneens overdacht contingent tot stand komende tot een geheel (bv de verschillende lagen in eengesteente…De doelmatigheid is hier minder zichtbaar. Het staat buiten kijf dat bij een aanblik van het anorganische een mens kan worden beroerd , denken we maar aan een sterrenhemel waarbij de mens zichzelf haast als een nietig wezen ervaart. Nochtans ook hier is er een streven naar bevrediging eerder ingegeven door het verstand dan door gevoelen.

c. Op menselijk vlak:Kant bedoelt de voorwerpen die de mens fabriceert of maakt in sensu lato. Dit kan gaan om ambachtsproducten zoals kledij als om andere gebruiksvoorwerpen van alle grootte en kwaliteit. De bewondering is vooral gedeeltelijk zoals bij het organische metname de functie en het doel van die voorwerpen alsmede hun afwerking wat onrechtstreeks duidt op een aanwijzing van het bereikte cultureel niveau.Net zoals bij de levende wezens ontdekt de mens het planmatige. Hij kan op voorhand zijn toekomstig creatuur overdenken, berekenen naargelang het doel of waarvoor het dienen moet. Gedeeltelijk wat betreft techniek valt de kunst eveneens onder dit gebied, of zou er op zijn minst kunnen worden onder geïnterpreteerd. Het scheppingsproceshoofdzakelijk door de menselijke rede blijft echter beperkt tothet strikt causale waardoor het maaksel in globo( in zijn geheel) kan worden verklaard in tegenstelling tot een organisch

Page 286: Inleiding op de filosofie deel I

wezen. Er kan dus hoogstens een bewondering zijn voor het menselijk intellect of voor een vermogen dat in staat is tot deverwezenlijking van zulk een object. De bijval kan algemeen zijn en is zeker ook tijdsgebonden anderzijds hoeft ze niet algemeen te zijn en kan door sommigen worden verafschuwd. Bijvoorbeeld een brug mag dan al een staaltje van de beste architectuur zijn doch indien ze een natuurgebied door midden snijdt, stellen er zich heel wat vragen die hun oorsprong vinden in een waardeoordeel.

Kant kan evenmin op andere gebieden een algemene regel of maatstaf voorop stellen. Tevens wordt hiermede Kants onderzoek afgesloten . Hiermede hebben we de voornaamste werken van filosofische betekenis besproken hoewel de overigen niet vernoemde hun belang hebben vooral met het oog op de praktischedenkwijze van Kant en zijn persoonlijke opvattingen qua politiek en deugdzaamheid o.a. De metafysica van de zeden dat twee onderdelen bevat enerzijds de rechtsleer (juridische aspect, de staat..) en anderzijds de deugdenleer (plichten jegens onszelf). Dit boek werpt een scherp licht op de persoonlijkheid van Kant waarop we nadien nog zullen terugkomen.

Debat na Kritiek van het verstand:

Hoe kan men Kant beschouwen: agnosticus of als een theïst?

Wat vind u van zijn beoordelingen aangaande het handelen?

Zijn beoordeling over gevoelens?

3. Tijdvak van de negentiende eeuw

Dit is het tijdvak van een reactie tegen enerzijds de autonome ratio, door het irrationele aan te kleven of terug te grijpen naar het tijdvak voor de rede: de Romantiek en het idealisme waaruit later belangrijke ideologieën zouden ontstaan. In

Page 287: Inleiding op de filosofie deel I

Frankrijk en Engeland kwam een sterk positivisme naar voor. De Duitse filosofie werd gekenmerkt door een reactie tegen Kant vooral vanwege Hegel . Maar het is vooral de Duitse lijn die bepalend is geweest voor de filosofie van de twintigste eeuw samen met Amerikaanse invloeden in het tweede gedeelte van dezeeeuw. Zelfs in het Postmodernisme grijpt men terug naar de “Aufklärung” (Duitse verlichtingsdenken) om in de kritiek daarop een poging te doen de huidige maatschappelijke verhoudingen inzichtelijk te maken. Dus je mag je verwachten aan een zeer brede waaier van stromingen die op hun beurt sterkverschillen van land tot land.

Geen nood alles zal u zeer duidelijk worden. De te bespreken filosofische stelsels zullen slechts zeer oppervlakkig worden aangehaald doch zoals de geschiedenis heeft uitgewezen is een bespreking van de Duitse lijn noodzakelijk. Uitgebreide uiteenzettingen zoals bij Kant, moeten we echter achterwege laten en ons bezighouden met het meest essentiële. Dit betekenteen ruwe schets van Hegel, de kritiek hierop vanuit twee invalshoeken: Nietzsche (nog actueel) en Marx (actueel en economisch, ook na het verdwijnen van het communisme dat slechts een vage toepassing was van dit wetenschappelijk socialisme). Om u dan toch een idee te geven van het positivisme zullen we een korte bespreking van Comte toevoegen.Het blijft echter aan u om deze stelsels te evalueren. Zoals altijd beginnen we met de tijdstabellen opgesteld per land.

3.1.Tijdstabellen:3.1.1. Duitsland: Romantiek, idealisme en socialisme (Marxisme)

Datum Omschrijving1762-1814 Fichte1775-1854 Schelling1770-1831 Hegel1818-1883 Marx (leefde in Frankrijk,België en Engeland+1788-1860 Schopenhauer1813-1855 Kierkegaard Denemarken1844-1900 Nietzsche

Page 288: Inleiding op de filosofie deel I

Op deze tabel staan de belangrijkste en invloedrijkste filosofen. De geloofsfilosofie en het neokantianisme zijn echter niet opgenomen.

3.1.2. Frankrijk : Overheersende positivisme en materialisme:

Geen tijdsbeeld vermits Comte representatief staat voor de Franse filosofie van wie wij een ruwe samenvatting (cfr infra).

3.1.3. Engeland: liberalistisch positivisme:

1748-1832 Jeremy Bentham1806-1873 John Stuart Mill1820-1903 Herbert Spencer

Ook hier hebben we te doen met een limitatieve (begrensde) opsomming. Engels bijvoorbeeld is samen met Marx besproken terwijl de liberale economisten eveneens onder Marx zullen worden vermeld.

Belangrijk de cursisten die wensen nog een filosoof uit deze periode (hoogtepunt is van de Moderniteit) besproken te zien, zouden best nu hun keuze kenbaar maken.

We starten zo dadelijk met Hegel. Het eerste gedeelte (omschrijving van zijn leven) komt uit het werk “Georg Friederich Hegel : zo klaar als pompwater door Marcus Dehond” De cursist die graag een afdruk wenst van het ganse werk (175 pagina’s) kan dit door gemaild krijgen of een kopie laten nemen.

Hieruit volgt dat de spaties niet overeenstemmen. De leer zelfwordt door mij opnieuw beknopt geschetst.

Page 289: Inleiding op de filosofie deel I

3.2. Hegel Georg Friederich

3.2.1. Leven en werk

Hij werd geboren te Stuttgart in 1770.Duitsland vormde toen nogeen mengeling van koningstaten die omzeggens autonoom fungeerden doch waarbij een grove indeling kon worden gemaakt van zij die naar Pruisen overhelden en van zij die het Oostenrijkse keizerrijk verkozen .

Page 290: Inleiding op de filosofie deel I

Hegel was een streekgenoot van Hölderin en Schelling, romanticisterk geïnteresseerd in de Griekse wijsbegeerte en de Griekse cultuur. Zij waren vrienden en deelden hun bewondering niet

Page 291: Inleiding op de filosofie deel I

alleen voor de Griekse Oudheid maar ook voor de toenmalige kunsten. Schelling was de geniaalste onder hen en Hegel de diepgaandste in zijn gedachten. Hegel was eerder een laatbloeier maar een zeer erudiete (verfijnd) denker die pas laat de gelegenheid kreeg om zijn werk te publiceren. Doch Schelling en Hölderin (die eerder een dichter was) stonden er financieel iets beter voor dan Hegel. De meest gerenommeerde schrijvers van die tijd hadden een fundamenteel wijsgerige ondergrond van waaruit ze hun literaire creaties ten toon spreidden, hetzelfde gold voor de grote componisten. In de filosofie nam de Kunst een belangrijke plaats in en vice versa (omgekeerd).

Om te voorzien in zijn levensonderhoud trad Hegel op als huisleraar tegen een karig loon te Frankfurt en ook te Bern ,dit laatste zoals zijn professor Fichte (die overigens straatarm terugkeerde en met behulp van Kant nog een prachtige carrière heeft kunnen uitbouwen ondanks zijn vroege dood). Ofer een verband bestaat met Hegel wat Bern aangaat zou ik niet kunnen zeggen. Hegel was niet zo gefascineerd door de natuur.

Alle drie waren ze tevens gewonnen voor de Franse revolutie en vooral aangetrokken door de vrije meningsuiting die ten tijde van Frederik de Grote heerste in de grootste bondstaat Pruisen (vandaar de Grote). Doch na diens zijn dood nam deze tolerantiezienderogen af door de invloed die de geestelijkheid uitoefendeop de toenmalige opvolger evenals dat de revolutie eerder reactionair was doordat Bonaparte zichzelf tot keizer kroonde en alle macht naar zich toetrok. Toch is Hegel samen met zijn vrienden Pruisen trouw gebleven en lagen ze mede aan de basis van een progressieve cultivering ervan.

Hegel was een autodidact en bleef niet ongevoelig voor de opkomst van de geloofsfilosofen wat hem deed kennismaken met demystiek (cfr. Infra: in dit werk zal hierop uitgebreid worden teruggekomen). Zijn niet aflatende inspanning en ascetische levenswijze evenals de morele steun van zijn vrienden hielpen hem door de minder fortuinlijke dagen van zijn jeugd. Een

Page 292: Inleiding op de filosofie deel I

kleine erfenis van zijn vader liet hem toe aan de universiteit verder te studeren en te promoveren in Weimar (universiteit vanJena). Weimar was destijds het Mekka van de Duitse cultuurwereld evenals van de toonaangevende wijsgeren. Op deze universiteit doceerde zijn vriend Schelling. Hij werd er tevensbevriend met Fichte (cfr.infra)de gebroeders Schlegel(cfr.infra) Tieck en Novalis (cfr.infra).Hegel promoveerde er en doceerde van 18O1 tot 18O6.Het waren heerlijke tijden voor deze studievrienden die veelvuldige contacten hadden met de toenmalige kunstenaars en dit niet in het minst dank zij Wwe Schopenhauer, de moeder van Schopenhauer, die zelf schilderde en regelmatig kunstenaars en academici ontving waaronder een vaste bezoeker Goethe die een literaire kring had gesticht. Goethe was een fervent vrijmetselaar (cfr.infra) en heeft zonder twijfel een invloed uitgeoefend op zijn omgeving: gedachten vanuit deze richting zoals tweeledige en drieledige stelsels, symboliek en bepaalde rituelen.

Ondertussen is Napoleon ten tonele verschenen en zet zijn veroveringstochten verder naar het Oosten toe. In 18O6 staat hij voor de poorten van Jena. Hegel zelf had hem gezien en zichverbaasd over de alledaagse verschijning van een nietszeggend iemand die eigenlijk verantwoordelijk was voor de vrede of oorlog over de wereld. Ondertussen had hij zijn voornaamste werk Phänomenologie des Geistes net voltooid (fenomenologie vande geest). Hegel vestigde zich te Neurenberg als redacteur en werd zelfs daarna rector van een gymnasium. Tijdens die periodehad hij zijn vervolg op de Fenomenologie van de Geest vervolledigd: “Wissenschaft der Logik”. Hiermede was eigenlijk zijn werk voltooid en het leverde hem een aanstelling als professor op in Heidelberg. Hier schreef hij nog een werk:”Enzyklopädie der philosofischen Wissenschaften”, uitgegeven in 1817.

In 1818 kreeg hij een aanstelling aan de universiteit van Berlijn (hartje van Pruisen) waar hij enkele van zijn vroegere vrienden terugzag daarenboven was hij zeer tevreden in Pruisen

Page 293: Inleiding op de filosofie deel I

te kunnen doceren en zijn naam betekende een grote meerwaarde voor de universiteit. Hoewel Hegel geen causeur (iemand die aangenaam kan vertellen en zijn publiek boeien) was zoals bv. Kant en evenmin een groot redenaar werden zijn lessen druk bijgewoond zodat hij er een zeer groot aanzien verwierf niet alleen in de filosofie doch omzeggens op alle maatschappelijke terreinen zoals het recht, de geschiedenis, de staat etc. Zijn cursus werd niet alleen druk bezocht maar bevatte ook het kruimvan de intelligentsia. Terloops vermeld ik nog het schrijnende feit dat het genie Schopenhauer ook te Berlijn filosofie gaf ophetzelfde tijdstip als Hegel (om hem te verpulveren)doch zijn hoorcolleges bleven verstoken van toehoorders terwijl de studenten bij Hegels colleges alsmaar toenamen. Schopenhauer evenals Hegel student van Fichte ging een totaal andere richting uit en tot overmaat van ramp had Hegel de hegemonie ophet gebied van de filosofie. Omwille van het eigene aan zijn filosofie (cfr. Infra) doceerde Hegel rechtsfilosofie, kunst engeschiedenisfilosofie. Hij beheerste als het ware gans het draagvlak van de menswetenschappen. Het eindpunt van zijn filosofie was immers het absolute. Na zijn dood in 1831 verscheen er nog een werk “Grondlijnen van de rechtsfilosofie” dat was aangevuld met notities van studenten.

Hegel heeft zoals geen ander de Duitse filosofie weten te beheersen en zijn filosofie is zo belangrijk geweest voor de overgang naar de twintigste eeuw dat zij ook de bakermat van dehedendaagse filosofie wordt genoemd:

1. Kant heeft de lijn uitgeworpen in de hoop een verzoening te verkrijgen tussen het empirisme en het zuiver rationeledoor de waarnemings- en denkvormen te bestuderen die de wereldperceptie uitmaakt van de mens. Hij is in zijn opzetniet geslaagd in die zin dat noch het ene noch het andere een absolute zekerheid kon bieden. Tevens maakt hij een scherp onderscheid tussen de fenomenale orde (de wereld zoals die ons verschijnt: het fenomeen) en de noumenale orde (de wereld zoals die kan worden gedacht zonder permanente voeling met de waarneming) waaruit blijkt dat

Page 294: Inleiding op de filosofie deel I

verstand en rede beperkt zijn en dus niet alleen de filosofie maar iedere menselijke wetenschap. Hoewel religie op geen enkel vlak in tegenspraak is met het verstand dringt hij deze terug tot het domein van het geloof. De Wolffiaanse periode (louter deductief denken waarbij de waarneming volgehouden als onbetrouwbaar geldt en niet als steunpunt kan dienen) wordt aldus afgesloten.

2. Hiertegen komen diverse reacties vanuit alle hoeken, van sommigen die zich aanvankelijk bij Kant aansluiten zoals Fichte maar al gewonnen is voor een zeker dynamisme : een gebeuren in het leven(volledigheidshalve vertoont Fichte de neiging om te hervallen in een zuiver rationalisme). Naast hem zijn er een aantal geloofsfilosofen die Kant genegen zijn omwille van het herstel van het geloof terwijl anderen hem om dezelfde reden zullen tegenspreken.De zachte (soft) tegenspraak treft men aan bij Hegel (cfr.Infra) terwijl een meer verstrakte tegenspraak opduikt vanuit de kant van Schopenhauer die samen met zijn “leerling” Nietzsche vooral het rationele aan Kant verwijtterwijl het leven zelf niet kan worden gegrepen of onder begrippen kan worden gebracht en dit eeuwig worden geen zin mag worden toegeschreven omdat zin en onzin, goed en kwaad in deze wereld niet bestaan. Wij moeten het leven beleven hoe irrationeel ook. Zij zijn de oorsprong van de levensfilosofie waarvan in het begin van de twintigste eeuw Bergson de voornaamste vertegenwoordiger was.

3. Een voorlopig schematisch overzicht kan als volgt worden weergegeven (een volledig overzicht wordt op het einde vande cursus gegeven):

Kant

Schopenhauer Fichte Hegel

Nietzsche

Schelling Hegelianen en anti-hegelianen

Page 295: Inleiding op de filosofie deel I

taalfilosofie.

Levensfilosofie

3.2.2. Zijn leer:

1° De basis:

Hegels filosofie is één van de moeilijkste om haar te vatten. Vandaag worden nog regelmatig Hegel seminaries gehouden op universitair niveau. De ambitie in zijn leerstof ligt zeer hoogen evenals Spinoza vertrekt hij niet van de mens, die maar een stofje is in het universum. Hegel wil het allesomvattende denken: de totaliteit, niet als optelsom van alle zijnden maar alles!

Debat hoe stelt u het alles of het totale voor?

We zullen dan ook zeer planmatig en overzichtelijk moeten te werk gaan. Een duidelijke indeling van zijn stof vormt hiervooral een zekere garantie. Begrijpt u van de eerste regels niet veel, wordt niet ongerust maar blijf geduldig verder lezen en het wordt u wel duidelijk .Hegel wil in de eerste plaats het absolute denken en daarna bespreekt hij de verwerkelijking van de vrijheid, wat een verwerkelijking van dit absolute is. Hegels denken van het absolute is een culminatiepunt van ons Westers denken, via een weg naar het absolute. De beweging van de werkelijkheid en ons denken geschiedt op eenzelfde wijze: dedialectiek (cfr infra).

De filosofie wordt dan beschouwd als een systeem van het absolute. Van deze indeling zult u nog niet veel snappen.

Page 296: Inleiding op de filosofie deel I

2° Wat betekent dat het culminatiepunt van het Westers denken:

Een culminatiepunt is het hoogste punt aan de hemel, tenminste gezien van op onze aarde, het is het hoogste punt dat een hemellichaam (planeten, sterren etc.) kan bereiken. Bijvoorbeeld de zon bereikt in onze gewesten haar hoogste punt in volle zomer omstreeks het middaguur. Figuurlijk gezien is dit het hoogste dat men kan bereiken. Hegel neemt zich immers voor het absolute te denken, door een bepaalde lijn in de filosofie te volgen.

a) Wat is dat eigenlijk “het absolute” te denken:In zijn denken komen alle vorige opvattingen en gedachten ( duseigenlijk de geschiedenis, waaraan Hegel een speciale waarde zal geven) samen in één punt dat een hoogtepunt zal vormen. Hegel bekijkt een opvatting vanuit zijn relatieve waarde (iets dat in verhouding staat tot iets en daaruit zijn betekenis ontleent) zoals we al gezien hebben bij . Bijvoorbeeld oorlog: oorlog kan maar worden verklaard of geweten worden dank zij hetfeit dat we vrede kennen. Dus staat oorlog in een zekere verhouding met vrede of oorlog is dus geen vrede. Dit betekent dat oorlog in relatie staat tot het begrip vrede. Na oorlog komt er een nieuwe vrede doch die zal er anders uitzien dan de vroegere vrede. Zo neemt Hegel de geschiedenis door en wordt ertelkens iets nieuws opgebouwd. Dat nieuwe zal op een bepaald moment een hoogste punt vormen waarin al het voorgaande is gelegen. Dus dat nieuwe zal niet meer relatief of afhankelijk zijn van iets anders maar los staan of het absolute vormen. Hetis nog niet duidelijk hoe en wat er precies gaat gebeuren doch zoals beloofd dit komt nog wel.

b) Wat is nu die bepaalde lijn in de filosofie:Die is precies gelegen in de geschiedenis van het denken. Daarin ligt een bepaalde lijn die in het denken bij Hegel tot voltooiing zal komen. Zeer gevulgariseerd (dus niet wetenschappelijk en ook kan deze aanleiding geven tot bepaalde misverstanden) voorgesteld is dat een bepaalde actie, in casu

Page 297: Inleiding op de filosofie deel I

de mening of opinie (gedacht) van iemand, een reactie uitlokt. Op deze reactie komt vervolgens een nieuwe actie die op zijn beurt een nieuwe reactie zal te weeg brengen. Zo zou men tot inhet oneindige kunnen doorgaan tot alles is opgebruikt of een hoogtepunt, een eindreactie wordt bekomen. Dit einde bevat dus onrechtstreeks al het voorgaande van wat is gebeurd of de geschiedenis ervan.

c) Wat is daarvan het gevolg:Het gevolg is dat eenmaal de leer van Hegel volledig is we automatisch op dit absolute, dat hoogtepunt, afstevenen en we dus als het ware gevangen zitten in Hegels filosofie. Vraag is dan hoe te ontsnappen aan Hegels opgelegde weg naar het hoogtepunt toe wat ook in vakjargon (begrippen vanuit het vak of hier de filosofie) de weg naar de absolute geest wordt genoemd. We zullen hierna zien hoe die weg naar het absolute verloopt.

3°. Hoe moet ik nu mij dat Absolute voorstellen:

Het is alleszins de totaliteit waarbuiten er niets bestaat. Indien men die totaliteit wil denken moet men op een zeer radicale wijze te werk gaan. Dit absolute denken is zo maar geen voorwerp of object zoals Spinoza het voorstelde als een oneindige substantie (iets dat los van alles bestaat en op zichzelf staat zonder zijn bestaansoorzaak te vinden in iets anders of m.a.w. God). Hegel stelt hier een basis in. We hebbenreeds vroeger gezien dat het denken in feite neerkomt op een denker, die aan iets denkt: de denkinhoud of het voorwerp van zijn denken. Kortom er is een subject dat denkt aan een object.Tracht deze stelling nu uit te vergroten of wat men noemt macrokosmisch (macro=groot) te maken en dan verkrijgt u een absoluut subject (dat dus totaal van zichzelf bewust is) met een absoluut object (of absolute denkinhoud). Het gaat dus hierniet om dat absolute te denken als een object, als een allesomvattende totaliteit of alles wat er bestaat doch we moeten die absoluutheid zien als het denken zelf van het Absolute (van alles). Dus dit absolute denken is een eenheid: het absolute subject dat moet samenvallen met het absolute

Page 298: Inleiding op de filosofie deel I

object of nog een eenheid van subject en object. Nu gaan we terug naar onszelf waarbij volgende vragen worden gesteld: Hoe verhoud ik mij als “denkend ik” tot die “totaliteit”? Hoe kan ik op weg gaan om die totaliteit als eenheid van subject en object te vatten? In zijn “Phänomenologie des Geistes” (Fenomenologie van de geest; fenomeen is een verschijnsel dat zich aan ons bewustzijn voordoet) zet Hegel uiteen dat dit dooreen bepaalde beweging gebeurt: enerzijds door volledig afstand te nemen van Kants theorie en anderzijds door het bewustzijn teherbekijken.

a) Afstand van Kants kritische positie die zegt dat het denken beperkt isa. Kant had een onderscheid gemaakt van het denken

tussen enerzijds de inhoud van het denken of denkinhouden en de vorm waarin dit denken gegoten wasof waardoor dit denken noodzakelijkerwijze bepaald was. Dit waren denkstructuren waarbij het denken verliep langs welbepaalde kanalen (categorieën van dezintuiglijke waarnemingen en verstandscategorieën). Het redeneren bij Kant geschiedde dan ook volgens diestructuren en mondde uit in transcendentale ideeën ofdoor de menselijke structuur ontstane speculaties over o.a. de wereld en God. Louter op basis van deze structuren waaraan de inhoud volledig onderhevig was onderzocht hij de mogelijkheidsvoorwaarden van onze kennis. Zijn besluit is dan ook dat we de werkelijkheid zoals ze is (das ding an sich) nooit kunnen kennen. Eigenlijk roept Kant een halt toe om nog aan metafysica te kunnen doen.

b. Hegel nu wil die werkelijkheid wel kennen. Dit kan maar zegt Hegel door de weg van het bewustzijn te onderzoeken en na te gaan waarlangs het bewustzijn tot een werkelijk weten komt.

b) Hoe moeten we nu dat bewustzijn volgens Hegel voorstellen:a. Basisvoorstelling in het licht van Kants filosofie

Bemerk dat Hegel het denken verlaat en het bewust-zijn in de plaats stelt. Het bewuste zijn of bewustzijn maakt bij Hegel precies het denken uit. Hegel kent ook wel de menselijke fysionomie en anatomie met zenuwstelsels en de werking van de hersenen waarin speciale locaties zijn en waaruit de mogelijkheid van het bewustzijn voortvloeit. Maar het bewust zijn zelf zijn geen denkstructuren! Het bewustzijn komt tot stand! Men kan niet zeggen daar of daar zit het bewustzijn maar

Page 299: Inleiding op de filosofie deel I

een bewustzijn ontstaat van zodra iemand zich van iets bewust is. Dit betekent dat men altijd bewust moet zijn van iets of een bewustzijnsinhoud zich voordoet. Structuren zijn maar potentiële mogelijkheden die het mogelijk maken dat een bewustzijn ontstaat dank zij de bewustzijnsinhoud.

b. Het bewustzijn is eigenlijk een weten in verschillende gestaltes:Zodra het bewustzijn er is dus een bewustzijnsinhoud heeft, diewe ervaren als onderscheiden van onszelf, kunnen we komen tot het echte weten of kennen.Kennis is geen wetenschappelijke kennis en valt er ook niet meesamen. Wetenschappelijke kennis, die vooral op het hoe van de dingen is gericht, verschaft weliswaar een zekere toegang tot de werkelijkheid. Maar ze is beperkt, belicht maar een bepaald facet of onderdeel ervan. Ze is ook eenzijdig: bestudeert de dingen in een beperkte samenhang en spitst zich toe op het haarvoorgeschoven studie object met de haar toegeëigende methode van onderzoek.

Het weten van het bewustzijn manifesteert zich op diverse wijzen. Bewustzijn neemt verschillende gestaltes aan om kennis op te doen. Hegel reflecteert (buigt terug) op die verschillende gestaltes. Het echte weten volgens Hegel is deelhebben aan de waarheid wat twee zaken inhoudt:

- Weten waarin het Absolute zich manifesteert(waar men in aanraking komt met dit absolute of nog waar het absolute werkzaam is)

- Wanneer het eindig subject dit inziet neemthet deel aan het absolute, aan de waarheid van het absolute.

Hegel weet dat er verschillende bewustzijnsfazen zijn : het objectief bewustzijn en het subjectief bewustzijn of het zelfbewustzijn. Onder de rubriek het opdoen van kennis, hebben we daarover gesproken. Maar laat ons nu de indeling van Hegel volgen naargelang zijn bewustzijnsinhoud. Het gaat hier om het menselijk bewustzijn waardoor echte kennis wordt verkregen. Eigenlijk hebben we dit grotendeels gezien onder de rubriek kennen. Vandaar dat we zeer vlug over deze twee punten zullen heenstappen. Hegel deelt dan ook het bewustzijn als volgt in:

- Objectbewustzijn- En het eigenlijke zelfbewustzijn waardoor

ware kennis zal ontstaan

Page 300: Inleiding op de filosofie deel I

c) ObjectbewustzijnHier onderscheidt Hegel drie fasen:1° fase is het verkrijgen van een zintuigelijke zekerheid of wat hij “sinnliche Gewissenheit” noemt2° fase is de waarneming (onderscheid met het eerste zal hierna duidelijk worden)3° fase is de tussenkomst van het verstand die een eenheid brengt in de veelheid of tot een begrip komt als basis om iets echt te begrijpen. Daarenboven ontstaat er pas na die derde fase een bewustzijn maar een echt zelfbewustzijn ontstaat er pas na een subjectbewustzijn. Kortom die derde fase kan eveneens worden onderverdeeld in twee categorieën.

1 Sinnliche gewissenheit of een concrete en singuliere ervaring:Het gaat zoals gezegd om een onmiddellijke waarneming of ervaring dus nog geen volle waarneming. We nemen een voorwerp altijd onmiddellijk waar. Bijvoorbeeld onze boom: we nemen dat ding (we kennen de benaming boom nog niet omdat er nog geen begrip bestaat zonder de tussenkomst van het verstand) onmiddellijk waar in zijn geheel: het wordt niet in stukjes en brokjes opgebouwd, het staat er volledig.Wel bemerken we dat dat “ding” al ons in meerdere vormen (eigenschappen zou het verstand zeggen) voorkomt zoals een dik stuk bruin “iets” (de stam), een topvormig iets (de kruin)etc. Wat niet belet dat het ons in zijn geheel verschijnt. Dergelijke kennis is nog geen echte kennis. Wel bestaat er een zekerheid dat “ons” iets gegeven is of wat men noemt ervaringsdata (data betekent gegevens, denk maar aan databank).We hebben dus een indruk van iets of we menen. Die indruk is opzichzelf of per se reeds zinvol. Ik herhaal nogmaals dat bewustzijn veronderstelt en ontstaat bij iemand die zich bewustis van iets, of een subject dat zich onderscheidt van het object. Dus hier ontstaat er in zekere zin, weliswaar vaag van een onderscheiden iets van wat wordt ervaren. Het is eigenlijk dit wat Hegel bedoelt met “sinnliche Gewissenheit”.Volgens Hegels methode (die we achteraf uitgebreid zullen bespreken) stelt hij dit als volgt voor:

Sinnliche GewissenheitEerste ervaringsbewustzijn

Menselijk wezen Object

Page 301: Inleiding op de filosofie deel I

2. De waarneming: Waarneming of waar-neming betekent dus meer waar worden! We kunnen iets nemen dus is het waar of bestaat het vandaar het woord. Dit kan maar zo er meer standvastigheid ontstaat of ietsdat voor de waarneming van alle waargenomen dingen geldt of nogeen algemene bepaling. Welnu, de waarneming geeft er ons twee (cfr bij Kant): tijd en ruimte wat ons een tijdruimtelijke zekerheid verschaft. We nemen onze boom waar steeds op dezelfdeplaats en als iets dat ruimte benut. Denken we die ruimte weg dan is ook de boom weg. Tevens duidt die ruimte een soort plaats aan waardoor we de omgeving kunnen situeren: wanneer ik nu buiten kijk zie ik de boom op mijn gazon (niet vergeten dat we” ietsen” zien en boom nog niet kennen) We nemen die boom waar na iets anders en die boom blijft er staan. Dus onze waarneming van de boom ontmoeten we als het ware na andere ontmoetingen te hebben gehad. Indien ik mijn ogen sluit en na een paar seconden terug open zie ik de boom terug staan of tenminste ik neem hem opnieuw waar, hij is niet verdwenen en ikheb die zekerheid. Hiermede groeit ook mijn bewust-zijn.Hegel zou dit als volgt weergeven:

Waarnemingsbewustzijn

Sinnlichte Gewissenheit Obje object

3. Tussenkomst van het verstand: Er ontbreekt nu nog een algemene eenheid van al die bepalingen waardoor we alle dingen kunnen be-grijpen: dus ook in onze geest brengen en zo dingen van elkaar kunnen onderscheiden. We moeten dus al die bepalingen tegelijkertijd verstaan, die eenheid zien en zijn onderdelen of eigenschappen zien zonder deeenheid uit het oog te verliezen. Er is een actieve inbreng vanhet verstand nodig: dus het sluimerend subject moet thans op devoorgrond treden waardoor het in de eerste plaats moet verwijzen naar zichzelf naar een “ik” of het subject. Doordat het subject van zichzelf duidelijk bewust is zal het ook een duidelijk onderscheid kunnen maken van het “Ik” en de “boom”. Daardoor ben ik in staat niet alleen om mijn zelfbewustzijn uitte bouwen maar vooral om mijn voorwerp een naam of begrip te geven. Boom als begrip dekt dus alle voorwerpen die in

Page 302: Inleiding op de filosofie deel I

overeenstemming zijn me mijn ervaren boom. Dus als ik het woordboom uitspreek roep ik het begrip boom op. Dit evolueert zodanig dat er in werkelijkheid zelfs geen boom moet aanwezig zijn om te begrijpen wat een boom betekent. (cfr be-grijpen alsbe-grippen).Er ontstaat een nieuwe fase die van het zelfbewustzijn met volgende voorstelling:

Zelfbewustzijn(nog verder uit te bouwen)

Waarnemingsbewustzijn Object

d) Zelfbewustzijn:We verkrijgen dus een nieuwe fase of een nieuwe beweging van degeest die een zelfbevestiging van het bewustzijn inhoudt (we zijn steeds bij onszelf) en die de vervreemding opheft. De objectbetrokkenheid (concentratie op het gegeven voorwerp of wat wij ontmoeten) kan niet zonder de creatie van dat zelfbewustzijn waarin we ons thuis voelen en niet meer vreemd. Wat nu volgt is zeer belangrijk wil men de dialectiek of de methode van Hegel verstaan.

1. Hoger niveau We komen nu op een hoger niveau die ons meteen ook een hoger niveau van kennis zal verschaffen. We bemerken dat er steeds twee constitutieve (opbouwende) elementen (delen) in het spel zijn. Het zijn twee van elkaar gescheiden componenten in casu het “ik” of subject en het voorwerp of object. Maar die tegenstelling komt men op alle gebieden van kennis tegen, meer zelfs ze is een voorwaarde om kennis op te doen. We hebben het al vroeger gehad over dag en nacht. Twee onderscheiden elementen die we kunnen vaststellen. Nu indien we daarover ietsmeer willen kennen, moeten we hun samenhang zien ( ze vinden hun bestaansreden in elkaar) en dan komen we tot de aardse dag (waarin dag en nacht is begrepen) en dan komen we tot de bevinding dat die aardse dag ontstaat in tegenstelling met andere dagen doordat de aarde in een dag rondom haar as draait enz. Dus worden we op de eerste plaats bewust van tegenstellingen (cfr Herakleitos) en we voelen een neiging om die tegenstellingen op te heffen . Vanwaar komt nu die begeerteom die tegenstellingen op te heffen?

2. Opheffen van de tegenstellingen:

Page 303: Inleiding op de filosofie deel I

Het denken wil verder gaan: begeerte om meer te weten door die tegenstellingen tussen het subject en het object op te heffen. Het streeft naar een volledige vereniging. Opgelet dit is allereerst een basaal gegeven van het bewustzijn of anders uitgedrukt een eerder primitief en algemeen gegeven. Doch eigenlijk kan dit niet. We blijven nu bij onze boom. De boom blijft onafhankelijk van mij bestaan ten opzichte van het denken. Het is door mijn verstand, door mijn begrip en woord dat ik een soort eenheid breng waardoor er een relatie of een verhouding bestaat tussen mij en de boom. Ik weet in mijn geestwat een boom is! Ik kan dat toepassen op andere bomen. Ik kan mijn verkregen inzicht aanwenden om bijvoorbeeld de boom omver te hakken of om zijn vruchten te plukken…. Wat uitingen zijn van een relatie.Punt drie=onbestaande.

4 Het ontstaan van de relatieve verbondenheid: Ik heb een subject en een object. Bij het subject ontstaat er een zelfbewustzijn of wordt er wat men noemt een empirisch ik opgebouwd door het onderscheidingsvermogen. Maar ik krijg niet alleen een inzicht voor de waargenomen boom maar voor alle bomen. Daarenboven verschillen bomen onderling nog eens sterk van elkaar. Dank zij mijn geheugen kan ik zelfs het begrip boomoproepen zonder een voorstelling van een bepaalde boom. Ik heb door mijn begrip voor alle objecten een zeker inzicht gekregen dat ik eventueel kan benutten. Het subject heeft dan een relatie met het object. Nu is die relatie overstijgend in die zin dat ze geldt voor al wat ik zal kennen, ontmoeten of begrippen opbouwen. Dus mijn bewustzijn zit niet in mij als ik opgesloten en komt evenmin van het object. Mijn bewustzijn is dus in feite bovenindividueel (ook andere subjecten zijn daartoe in staat). Mijn bewustzijn is een besef van de geest ofeen besef van de rede die maakt dat alles wordt bijeengehouden.Zo houdt dus het zelfbewustzijn en de veelheid van gedachte dingen samen. Hierdoor bestaat er die ontstijgende verbondenheid die steeds herkenbaar blijft tussen:

- Het ik en de objecten- Het ik en andere “ikken” of subjecten of nog het

intersubjectiviteit5 Het ontstaan van een volwaardig zelfbewustzijn:

Het is in ontmoeting met andere subjecten dat het zelfbewustzijn zich volledig kan ontwikkelen. We hebben dit

Page 304: Inleiding op de filosofie deel I

reeds integraal besproken onder de rubriek “kennen” waarbij we eerst de bemeestering hebben vastgesteld of de behandeling van de andere als een object. Daarna door het verhaal van de meester en de knecht, de behandeling van de andere als een volwaardig subject. In de negentiende eeuw hield men er nog altijd de mening op na dat de maatschappij een “bildung” was een instelling te vergelijken met een op te richten gebouw. Daarbij maakt Hegel onderscheid tussen familie, het burgerschapen de staat. Hegel zal vooral verder redeneren op menselijke instellingen en niet zozeer op de natuur, die hem slechts matigkon bekoren.

Debat rondom Hegels visie op het denken en het bewustzijn.

We hebben nu gezien hoe een bewustzijn ontstaat, zich verder uitbouwt waaruit duidelijk een dynamisch effect naar voor treedt. We hebben reeds zijdelings de methode van Hegel uiteengezet die de weg vormt naar de absolute geest of de dialectiek .We zullen onder volgende rubriek verder ingaan op deze methode.

4° Hegels methode of de dialectiek.

Dia-lectiek, daarin bemerken we het woord legein of samen met dia het uiteenleggen of nog het uiteenzetten. Ook vinden we het Griekse dialoog terug of nog woord en wederwoord met de rede. Het is meer in de laatste betekenis dat we Hegels dialectiek moeten opvatten. Een soort van dualiteit (tweeledigheid) die ontstaat tussen twee onderscheiden zaken of zaken die ogenschijnlijk recht tegenover elkaar staan. Dit is het formeel aspect (forma=vorm; dus vorm of methode) van Hegels denken. Dus het gaat om een stelling (een uitgangspunt) of these die staat tegenover (=anti) een andere these die we dan antithese noemen. Beiden kunnen tot een eenheid worden verheven in een synthese, die op zijn beurt weeral een nieuwe these kan uitmaken om zo een kettingreactie te veroorzaken. We zullen hiervan slechts een grove schets geven. De tegenstellingen blijven bestaan maar ze worden “aufgehoben” moeilijk te vertalen door het Nederlandse opgeheven. Bij dit proces blijven de tegenstellingen, ze worden bewaard en opzij gezet voor een ruimer iets waarin ze beiden worden verbonden.

Page 305: Inleiding op de filosofie deel I

Opgepast ik wil er nogmaals op wijzen dat de ultieme eenheid tussen het subject en object gelegen is in iets dat absoluut is. De geest die de dingen kent, kent eigenlijk zichzelf want hij is identiek aan de geest die tot uiting komt in de dingen. We blijven hier bij onze vorige uiteenzetting : ik en de boom. Wanneer ik de boom ken, in kenrelatie sta met de boom hebben webeiden deel aan dezelfde geest die tot uiting of verwezenlijking komt in mijn denken maar ook in verwezenlijkingof veruiterlijking van de boom zelf! Hij neemt deel aan dezelfde geest! Dus het ultieme subject is identiek aan het ultieme object. Als alles, alles kent dan is alles=alles en bestaat er geen kennend alles meer of gekend alles maar alleen nog alles.

Debat Hoe voelt een gelijkaardig standpunt aan.

Daaruit mag men tevens besluiten dat Hegels denken niet alleen een methode is eigen aan het subject “Hegel” maar dat dit ook een beweging is van de werkelijkheid. Beiden behoren tot hetzelfde. De geest neemt dus verschillende gestalten aan. We zullen dit eventjes omstandiger uiteenzetten.

a) De dialectiek is een beweging van denken en realiteit:1.De dialectiek is niet zomaar een mechanisch proces:U zult zo dadelijk merken dat Hegel zich vooral toespits op hetmaatschappelijk gebeuren .De dialectiek is geen structuur die zomaar van toepassing is op allerlei fenomenen (hetgeen ons verschijnt in ons bewustzijn, waarvan we bewust van zijn) Het is vooral een denken of een beweging in het denken en dit in samenhang met wat er zich in de werkelijkheid afspeelt. Neem nueen maatschappij waarin geen orde of recht is. Automatisch zal hier de wet van de sterkste gelden. De zwakkeren verenigen zichen nemen weerwraak op de sterken. Zo hebben we zwak tegenover sterk waaruit een gevecht ontstaat met als synthese een balans op nul. De wraak moet stoppen anders blijven we in cirkels lopen. Iedereen neemt aan dat alle burgers gelijk zijn en men richt een macht op om daarop toe te zien bijvoorbeeld rechters.Men verkrijgt dus nu als these burgers die worden geplaatst tegenover rechters antithese waaruit de synthese recht ontstaat. Doch rechters moeten ook beslissingen kunnen afdwingen of beroep doen op een gewapende macht, die ook preventief moet tussenkomen. Hier ontstaat een denkbeweging samen met een beweging in de werkelijkheid.

Page 306: Inleiding op de filosofie deel I

We kunnen dit nog beter illustreren aan de hand van Hegels voorbeeld als evolutie van het volwaardig zelfbewustzijn volgens zijn verhaal van de meester en de knecht alsmede van subject tot Staatsburger.

Page 307: Inleiding op de filosofie deel I

These: de machtsbegeerte of het objectbewustzijn waarbij men het voorwerp wil bemeesterenAntithese : een verhouding die duaal is :Meester en Knecht Synthese : eigenlijke zelfbewustzijn door vrijheid en elkaars respect dat afhangt van de geest of het algemeen zelfbewustzijn.2 De werkelijkheid is dus een toenemend proces van bewustwording:Het gaat dus hier om een krachtig denksysteem om de werkelijkheid van het meest concrete en abstracte een plaats telaten krijgen. De hele werkelijkheid wordt alsdan gevat in een dynamisch proces van toenemende bewustwording. We gaan dus telkens naar een hoger denkniveau waarbij we de werkelijkheid zo totaal mogelijk willen denken.

De filosofie is dan het denkend voltrekken van dit proces. Zij wil dus een systeem zijn van een denkend ontvouwen en articuleren (benadrukken, duidelijk uitzeggen)van de werkelijkheid in al haar dimensies en aantonen hoe de geest daarin werkzaam is. De geest kan verschillende gestalten aannemen zoals we hierna zullen uiteenzetten.

b) Gestalten van de geest

Deze kunnen worden onderverdeeld in:- De logica: het woord logica (logos) wordt door Hegel in

een andere betekenis gebruikt dan bij Aristoteles waarbij het vooral een vorm was van redeneren , in concreto (concreet, wezenlijk) de deductiemethode of afleiding van een algemeen geldend principe. Bij Hegel zou men kunnen stellen dat het een resultaat uitmaakt van het redeneren. Kant noemt dat uitspraken of oordelen. Hegel heeft het meer over ideeën die abstract zijn, abstract (ab-trahere= losgetrokken), dus die op zichzelf staan . ( ze zijn nog niet verwezenlijkt )Hierop zal nog worden ingegaan.

- De filosofie van de natuur: hiermede wordt bedoeld ideeën in een objectieve (voorwerpelijke) gestalten als bewusteloze vormen

Page 308: Inleiding op de filosofie deel I

- De filosofie van de geest: hier maakt de idee zich los vande materie en komt tot het bewustzijn van zichzelf.

- Begrijpelijkerwijze zullen u bovenstaande regels weinig zeggen maar denk terug aan de ontwikkeling van het bewustzijn waarbij we een subject hebben (denkend en waarnemend) doch dat op zichzelf staat en het object bijvoorbeeld onze boom die als ding op zichzelf staat dochbeiden in relatie tot elkaar deelnemen aan dezelfde geest.Het subject ontwikkelt dus een zelfbewustzijn met begrippen en woorden zonder dat het object moet aanwezig zijn en komt alzo tot een zelfbewustzijn. Geen nood, hierna wordt dit uitgebreider uiteengezet. Bovenstaande drie elementen maken het absolute uit.

4° Het systeem van het Absolute:

a) De Logica

Page 309: Inleiding op de filosofie deel I

1 These:Het meest algemene begrip van wat er bestaat is het zijn. Hoe moeten we ons nu dat zijn voorstellen? Het is een volledige leegte, een naakt zijn, het draagt geen kenmerken in zich. Kortom het is een niet iets. Men kan het als het ware niet definiëren want indien men dat doet voegt men eigenschappen en attributen toe en beschouwt men het als een iets m.a.w. indien men het tracht te verklaren beperkt men het. Het staat op zich los van iets anders, het verschijnt ons niet in een bepaalde vorm of werkelijkheid. Overigens op alle werkelijkheid of zijnsvormen of zijnden kan men het begrip zijn toepassen

Rondvraag probeer het eens.

Opgepast verwar niet met niets!!!2 De antithese: Het tegenovergestelde van het zijn is niet het “niets”. Zoals we reeds hebben besproken is er veeleer iets dan niets. Het zijn is leeg dus het tegenovergestelde is hetgeen nog niet is, maar alles is reeds aanwezig in het zijn doordat het op alles toepasbaar is. Het zijn was een lege idee op zich: een oneindige idee waar geen uitleg kan worden gegeven .Dus het tegenovergestelde is wat nog niet is, of wat nog moet worden. Het duidt op een idee (reflectie) van een verschijningsvorm dataldus deel heeft aan het zijn. Een veruiterlijking van de werkelijkheid in welke aard ook. Bovenstaande driehoek speelt zich uiteraard op het ideële af waarbij het woord aard op de totaliteit duidt van wat was, wat is en nog komen zal. Het staat dus als idee van object tegenover de idee van het subjectals A tegenover B. Het is dus een inde geest een verwerkelijking van het zijn. Moesten we in de driehoek aard verder afdalen kwam men uiteindelijk tot het materiële. Dit zijn dus reeds opgebouwde driehoeken moest men van de huidige werkelijkheid vertrekken met de mens die oorspronkelijk op zichstaat tegenover een voorwerp (levenloos, plant, dier of andere mens)Rondvraag over het verstaan van deze uiteenzetting die een belangrijk onderdeel vormt van Hegels theorie.

3 De Synthese:Hierbij wordt A en B opgeheven. Ze blijven weliswaar bestaan enbewaard maar maken plaats voor een nieuwe vorm. De wording

Page 310: Inleiding op de filosofie deel I

wordt voltrokken . A wordt zich bewust van B en vormt daardoor het begrip. Hier speelt alles zich af zoals gezegd sub 2 (onder2) in het volmaakte of nog in de geest. (we zitten in het systeem van het absolute!) Dit betekent het ontstaan van het begrip of het niveau C. Hierdoor wordt A en B in C verenigt. Dit verschaft de mogelijkheid om het zijn in zijn verschijningsvorm te vatten. De dialectiek uit zich hier als een beweging naar begrippen toe . Zo kunnen we ook afdalen in wat hier als begrip wordt bedoeld. Het hier uitgedrukte begrip is het volmaakte begrip. Ons menselijk begrip betreft altijd een beperkt iets naargelang het beperkte voorwerp dat evenwel iets abstracts of iets concreets kan aanduiden (bijvoorbeeld een boom, goed en kwaad etc.). Om de cursist te helpen zich beter te oriënteren waar we beland zijn wordt op volgende pagina nu reeds het volledig systeem van het absolute of het echte weten van het absolute afgedrukt. Het zal heel wat klaarheid en opheldering brengen.

Page 311: Inleiding op de filosofie deel I

We zitten dus hier bij het globale systeem van het absolute. Voorgaande bespreking betrof dus de logica . We hebben de beweging gevolgd hoe de Logica of de idee in zich geëvolueerd is naar het begrip wat het zijn een inhoud verschaft nl. het zijn of algemeen bestaan van de idee. De logica vormt dus hier op hoger echelon op zijn beurt een these.

Het wordt thans geplaatst tegenover de natuur of de antithese. De opbouw van de natuur wordt hierna besproken onder de filosofie van de natuur.

b)Filosofie van de natuur:

1 Omschrijving We hebben dus onze logica die zuiver abstract is en zich richt op zichzelf zonder een relatie met de brute werkelijkheid. Indien ik hiervoor beweerd heb dat men door de afdaling van de aard (cfr afbeelding van de logica) tot het materiële zou komenmoet dit geschieden door eerst terug naar boven te gaan en dan zien we de natuur waarlangs we kunnen afdalen. De logica was degeest of het begrippelijke zonder aanraking met de “brute” natuur. Echte werkelijkheid bevat materie (hoewel vandaag materie in twijfel wordt getrokken).De natuur lijkt zijn eigen weg te gaan met eigen processen en gebeurtenissen maar volgens Hegel gedetermineerd of bepaald volgens wetmatigheden.2 De GeestMaar ook de geest is werkzaam in de natuur waarin er een beweging is van het anorganische naar het organische.Binnen het organische ontstaat er een onderscheid tussen planten, dieren en mensen.In die grote variëteit is er een zekere ordening of wetmatigheid .Hoe tegengesteld ook de geest is werkzaam in de natuur. We zullen op de volgende bladzijde de opbouw van de

Page 312: Inleiding op de filosofie deel I

natuur aan de hand van een dialectische voorstelling becommentariëren

.

Page 313: Inleiding op de filosofie deel I

3 De these:

Werktuigkundigen?? Daarmee wordt bedoeld precies die wetmatigheden. Hegel beschouwt de natuur zoals de maatschappij iets dat wordt opgebouwd (herinnert u in dit verband “Bildung”). Het is dus een geheel van wetten (natuurwetten) of logoi zoals de Grieken zegden. Het is dus “de geest” een geheelvan uitbouwsysteem.

4 antithese:

Wordt gegeven door het materiële, dat een verzamelnaam is voor al wat mogelijk kan bestaan of de verschillende vormen in zijn particuliere of individuele opbouw zoals het oneindige, het universum (meer beperkte) de stelsels en daal zomaar af naar het aardse. Welnu de idee of gedachte staat daar tegenover meerconcrete ideeën. De architect (Hegel was een vrijmetselaar wat niet uit he oog mag worden verloren en waarbij men onvoorwaardelijk moet geloven in een “opperbouwmeester des heelals”) heeft een denken in zich. Hij ontmoet nu papier en potlood (ook instrumentaria die dus geen denken inhouden maar vatbaar zijn voor de geest ) . Hiermede kan hij tot een uitbouwkomen bijvoorbeeld een bouwwerk dat de geest bevat en de materie.

Punt 5 is onbestaande

6 Synthese: Is dus het orgaan dat uitgebouwd wordt. De natuur die aldus bewust wordt van zichzelf en aldus een volmaakt voorwerp zal uitmaken. Uiteindelijk zal de idee of de logica komen te staan tegenover het volwaardig natuurgebeuren en komen we tot de filosofie van de geest.(cfr bovenstaande eindvoorstelling).b) De filosofie van de geest

Is dus uiteindelijk de synthese tussen de Logica en de Natuur. Door zijn veruitwendiging in de natuur verkrijgt de geest een zelfbewustzijn.

Page 314: Inleiding op de filosofie deel I

1 These

De subjectieve geest tegenover een object. Het zelfbewustzijn wil zich bevestigen tegenover de wereld der objecten en in onderscheid ervan. Het object is hier niet alleen een individualiteit of “bepaalde” objecten maar heeft eveneens betrekking op instellingen, intersubjectiviteit.

2 Antithese:

Page 315: Inleiding op de filosofie deel I

De geest is niet enkel werkzaam in een individualiteit maar ookop een objectieve wijze (hier wordt bedoeld op een veruitwendigde wijze , in allerlei maatschappelijke instellingen via recht, moraliteit etc zoals ook in politieke en juridische instellingen, in wetten noem maar op.

De objectiviteit is dan de neerslag van wat het individu het meest aan zijn hart ligt : de verzekering van zijn vrijheid, zijn privacy alsmede om zich in die vrijheid te kunnen ontplooien. Het samengaan van de individuele waarde opdat het individu in die geest zijn hoogste aspiraties (betrachtingen) zou kunnen waarmaken met de daartoe meest geschikte instelling die een gelijkaardige waarborg zal bieden aan alle individuen. Hier komt de eigenlijke Hegel naar boven: hij zou even goed socioloog als filosoof zijn geweest om nog niet te spreken van zijn rechtskennis uiteengezet in zijn rechtsfilosofie. Voorgaande voorbeelden betroffen eerder gewone dingen of voorwerpen of zaken uit de natuur doch Hegel wil zijn redenering bevestigd zien in een volmaakte staatsvorm.

3 Synthese:

Eindelijk komen we bij de absolute geest die tegelijkertijd datgene is wat geweten is en wat weet. Een absolute geest is een absolute idee die zichzelf weet als een absolute idee (daarvan bewust is) en als een geheel dat zich in de subjectieve en objectieve geest manifesteert.

Waar vinden we nu die manifestatie of de uiting van de absolutegeest?

c)Manifestaties van de geest

1in de kunst:

De kunst bevat de aanschouwing. Kunstwerken bekijkt men, ze worden getoond. Ook literatuur wordt gelezen en aanschouwt met het hart en/of verstand. Hierdoor krijgt het absolute een gestalte die zich uit in beelden, in ideeën. Het vormt een bandtussen de eindigheid en de oneindigheid. De kunstenaar is

Page 316: Inleiding op de filosofie deel I

eindig en beperkt doch wat hij in zijn creatie legt is een uiting van zijn idee die na zijn dood zal blijven bestaan ook al wordt ze vergeten.

Het is een concrete gestalte van het absolute en hier is het woord concreet op zijn juiste plaats: concreet komt van het Latijnse con cresquere of samengroeien of verwerkelijken.

De kunst staat op zichzelf niet ten dienste van iets anders .Dan zou dat andere geen kunstwerk meer zijn. Opgelet webevinden ons in de negentiende eeuw met als motto l’art pour l’art of nog schoonheid omwille van de schoonheid. Het doel vanhet kunstwerk ligt in zichzelf of vindt zich terug in de kunst.Wat is eigenlijk dat doel van de kunst? Volgens Hegel bestaat het doel erin de waarheid te onthullen in een vorm van een zintuiglijke gestalte (waarneembaar met de zintuigen). Kunst isdus een eigensoortige (kan niet anders dan kunst te zijn ) toegang tot het wezen van de werkelijkheid of het absolute.

Debat: Wat denkt u over Hegels visie aangaande de kunst en hoe bekijkt u de kunst?

2 In de Religie:

In de religie wordt er niets getoond maar voorgesteld aan de hand van symbolen.

Debat : klopt deze bewering wel helemaal?

Ook in de religie ontstaat er een band tussen de eindigheid en de oneindigheid omdat de symboliek tracht te overstijgen samen met metaforen.

Page 317: Inleiding op de filosofie deel I

In de christelijke leer qua triniteit (Drievuldigheid) kan men een dialectische beweging van Hegel zien:

1° God die op zichzelf is en in zichzelf als absoluut los van iedere andere oorzaak

2° de antithes is veruitwendiging of het object vooral gesymboliseerd door de Zoon waardoor de absolute geest op zichzelf of God kennis heeft en dus vader kan worden genoemd

3° de synthese bij de dood van de zoon of de hereniging met de vader :de absolute geest is nu van zichzelf volledig bewust dusmet inbegrip van de wereld: de geest.

Maar zegt Hegel de religie begrijpt zichzelf nog niet volledig omdat ze nog niet tot begrip gebracht is (blijft nog ontoegankelijk voor de rede).

Debat is dat wel zo??Hoe moeten we dit zien? Schrappen van symbolen en vervangen door woorden?? Wat denkt u hierover?

3 In de filosofie:

De filosofie is de begrippelijke articulatie van het absolute. De geschiedenis van de filosofie is dan ook een lange geleidelijke zoektocht waarin het Absolute zichzelf uitspreekt.Het Absolute is het vertrekpunt , de weg is de geschiedenis en het eindpunt is de bewustwording van zichzelf. Het inzicht in dit alles is het einde van de filosofie en de geschiedenis.

Debat wat denk tu hierover?

Page 318: Inleiding op de filosofie deel I
Page 319: Inleiding op de filosofie deel I

3.2.3. Hegels maatschappelijke visie met centraal de verwerkelijking van de vrijheid

1° De notie vrijheid

a) Begrip vrijheid staat centraal1 Wat wordt niet bedoeld met vrijheid:

Vrijheid betekent niet noodzakelijk een keuzevrijheid of een willekeurige vrijheid. Evenmin mag de gemeenschap worden gedacht als secundair (ondergeschikt, op de tweede plaats na iets) aan het individu waarbij de gemeenschap dan een antithese zou uitmaken die door het individu dient te worden overwonnen. Zelfs in die mate dat het individu ongeachtde gemeenschap zichzelf zou kunnen realiseren en uiteraard ook ongehinderd door de gemeenschap.

2 Wat wordt er wel bedoeld met vrijheid: Vrijheid wordt in eerste instantie gekenmerkt door de rede. Vrijheid is dus een samengaan met een algemene redelijkheid. En waar vind ik die algemene redelijkheid? Ook de gemeenschap neemt deel aan die rede en wordt aldus redelijk uitgebouwd. Algemene redelijkheid valt dus samen met de gemeenschap. Het goede komt juist tot stand wanneer het geplaatst wordt onder dit algemene.Zo staat het individu niet tegenover een gemeenschap maar een redelijk individu tegenover een redelijke gemeenschap die elkaar vinden in die redelijkheid. Vrijheid bepaalt zichzelf en geldt dan als algemeen. Bijvoorbeeld : veronderstel eens een groep waarbij de leden zeer egocentrisch optreden. De één wil per se

Page 320: Inleiding op de filosofie deel I

zijn zin doordrijven en aanziet dat als zijn vrijheid zelfs indien dit ten koste van anderen zou gaan. Vrijheid is hier willekeurig te noemen en bestaat erin zijn goesting te doen. Een dergelijke gemeenschap wordteen groep waarin de sterksten hun wil ongehinderd kunnen doordrijven, aldus kan er geen algemeenheid ontstaan die voor iedereen geldt .Die gemeenschap kan geen redelijkheid bevatten evenmin als haar leden.

b) Vrijheid wordt gerealiseerd in verschillende gradaties:1 Van subjectieve naar objectieve vrijheid of van individuele naar collectieve vrijheid:

- De these:De vrijheid wordt als een subjectief gevoel ervaren: dus ze wordt gedacht als een innerlijke en individuele vrijheid

- De antithese:Het subject staat nu voor een object in casu de gemeenschap die op zichzelf op basis van de redelijkheid de vrijheid wil veruitwendigen

- De synthese:De gemeenschap waarin de vrijheid wordt gerealiseerd door:1° de individualiteit op te heffen (dat kan één of verschillende individuen zijn of een bepaalde groep van bijvoorbeeld de sterksten)2° aldus wordt de collectieve vrijheid bestendigd of gewaarborgd3 De graduaties (verschillende niveau’s) van de

gerealiseerde vrijheid:- Eerste niveau:

Die van de erkenning van het eigendomsrecht wat het volgende inhoudt: het zelfstandig gebruik van goederen. Dit betekent ik doe met mijn goed wat ik wil zolang ik niemand schade berokken wat indruist tegen het algemeen belang. Mijn recht van eigendom en gebruik zijn als dusdanig erkend door anderen. Dit behelst eigenlijk een innerlijke vrijheid. Die innerlijke vrijheid wordt veruitwendigt in allerhande goederen waarover ik het

Page 321: Inleiding op de filosofie deel I

eigendoms- en gebruiksrecht heb. Ik herken mezelf in deze goederen bijvoorbeeld dit is mijn schop, ik gebruik die opmijn manier, ik scherp die aan en pas de steelhoogte aan; uiteindelijk herken ik me in mijn schop.

- Niveau van de morele vrijheid:Dit is de erkenning van het individu als een zelfstandig persoon. De andere individuen (of subjecten) erkennen me als een vrij en autonoom individu. Ze respecteren mijn recht van doen en laten op mijn eigen wijze voor zover mijn handelswijze niet ingaat tegen het algemeen belang.

2° Vrijheid in gemeenschap Hiervan geven we slechts een ruwe schets zonder uitgebreid in te gaan daar we dit reeds vroeger hebben besproken.Een individu is geen geïsoleerd persoon. Hij leeft altijd met anderen. Oorspronkelijk zal dat zijn in een familie waar vooral de liefde een belangrijke rol speelt. Nadien zal dit zijn in kringen waarbij het zakenbelang op de voorgrond treedt of zeg maar een uitgebreide beroepsomgeving. Hegel noemt dit “Bürgerliche Gesellschaft” waarbij de belangen spelen in het kader van het eigenbelang. Meerdere belangen bevordert het proces van een samengaan van belangen. Allerlei rechtsregels moeten garant staan voor een harmonieuze uitbouw van deze belangen die uiteindelijk samenvloeien in de Staat. Werkelijkheid zegt Hegel is redelijkheid wat ook de basis van zijn rechtsfilosofie uitmaakt..

Page 322: Inleiding op de filosofie deel I

Debat Pro en contra van Hegels filosofieGeef uw eerste indrukken weer

Page 323: Inleiding op de filosofie deel I

Geef uw redelijk verantwoorde kritiekWat na de filosofie van Hegel??

3.3. Reacties op Hegels filosofie

Hegel is bepalend geweest voor het verder verloop van de filosofie in die zin dat de filosofen probeerden in hun leer te ontsnappen aan de kanalisatie (sturen) van zijn dialectische methode . Zowel de methode als de inhoud werd fel betwist door Kierkegaard, die als grondlegger van het existentialisme wordt aangezien. Hegel werd uitgespuwd door Schopenhauer die in hem een opportunist zag en een lakei van de Pruisische Staat. Hegel geloofde immers dat de absolute geest in Pruisen zich zou realiseren. Hegel gold er als de filosoof bij uitstek en zijn colleges kenden een ongelooflijk succes. Nietzsche, een genie op zich, zette zich tevensheftig af tegen Hegels filosofie die hij volledig als

Page 324: Inleiding op de filosofie deel I

irrealistisch beschouwde. Eigenlijk kan de filosofie van Nietzsche worden beschouwd als zijnde een hedendaagse filosofie.

Ook Hegels leerlingen en vooral dan de linkervleugel van de anti Hegelianen waaronder Marx zijn fel gekant tegen de ideale Staat. Marx neemt nochtans Hegels methode over qua dialectiek doch vertrekt vanuit de concrete materie loco (in de plaats van) een idee. Marxlegt alzo de basis voor het materialisme. Ondanks het feit dat dit materialisme uitgegroeid tot een extreem linkse ideologie met aanvullende zienswijzen van Lenin en het Stalinisme, verdwenen is van het wereldtoneel, bevat ze een aantal scherpzinnige visies die vandaag nog worden gerespecteerd en hebben ze het negentiende eeuws extreem liberalisme een flinke deuk gegeven. De maatschappelijke economische en sociale instellingen blijven voor een stuk schatplichtig aan Marx. Daarenboven blijft het zogeheten gematigd socialisme sluimerend vasthouden aan de zienswijze van Marx. Kortom als reactie op Hegel en de ontwikkeling van de filosofie in de twintigste eeuw verplicht ons de filosofie van Marx en Hegel van naderbij te bekijken.

Het Frans positivisme vertegenwoordigd door Comte (tijdgenoot van Hegel) is van veel minder belang geweest voor de verdere ontwikkeling van de continentale filosofie doch zoals beloofd zullen we hiervan een ruwe schets opmaken zodat de cursist enig idee heeft van deze strekking die zichzelf heeft opgeblazen door precies de kritiek vanuit haar eigen wetenschappelijke hoek.

3.4.Comte:

1° Leven en werk

Page 325: Inleiding op de filosofie deel I

Filosofen worden sterk beïnvloed door hun leefomstandigheden en familiale gebeurtenissen. Bij Comte is dat zeer zeker het geval. Hij werd in 1798 te Montpellier geboren in een strenge rooms katholieke familie. Hij moet een zeer verstandig man zijn geweest vooral op het gebied van de wiskunde. Zijn eerste werk was reeds op twintigjarige leeftijd in grote lijnen uitgestippeld. In 1824 zal hij het publiceren onder de benaming: Systeem van de positieve filosofie. Daarna wordt hij geestesziek en tracht zelfmoord te plegen. Gelukkig herstelt hij grotendeels en dit in moeilijke financiële leefomstandigheden (met een karig inkomen uit een honorarium voor privé lessen wiskunde en giftenvan John Stuart Mill). Ondertussen loopt zijn huwelijk op de klippen en heeft hij opnieuw zwaar te kampen met geestelijke stoornissen. Toch schrijft hij nog zijn zesdelig boek “Cours de la Philosophie”. Tevens kent hij toch het geluk een vriendschap te kunnen aangaan met een adellijke dame . Hierbij ontdekt hij als het ware het domein van gevoelens die hem milder stemmen Hij werkt zowaar een nieuwe eredienst uit “Catechisme positivisme” positieve catechismus. In hetzelfde jaar van publicatie ervan (1854) komt hij eveneens te overlijden.

2° Enkele begrippen over het positivisme:

Vooral in de negentiende eeuw waren de wetenschappen volop in opmars. Positief hebben we eerder verklaard envindt zijn betekenis in het Latijnse posita of positie die bepaald wordt en gefundeerd door feiten. Deze feiten zijn verschijnselen: ze moeten dus empirisch (proefondervindelijk) worden vastgesteld. Aldus beperkthet positivisme zich tot louter feiten (ook de idee vande reeds eerder geciteerde Francis Bacon).Dus de ervaring is doorslaggevend. Een wijsgerige verklaring

Page 326: Inleiding op de filosofie deel I

met een totaliteitsvisie kan nooit het voorwerp uitmaken van echte wetenschappelijke kennis. Wetenschappelijke kennis is altijd beperkt daar zij steunt op exacte gegevens of feitenmateriaal die dan ook kwantitatief worden bepaald en waaruit allerlei wetmatigheden kunnen worden opgespoord. Deze methode van mathematisering (gebruik van de wiskunde)en experiment paste men aanvankelijk toe op de fysica en de scheikunde. Maar ook de menswetenschappen zoals de sociologie en de economie (die zich losmaakte van het filosofisch ethische maar door Marx zal worden teruggefloten) werden bestudeerd aan de hand van de positieve methode. Zelfs de geesteswetenschappen zoals de psychologie waarbij gedragingen en gevoelens werden gemeten, (zie onder meer het behaviorisme) werden als positieve wetenschappen benaderd. De ontwikkeling van de cognitieve psychologie die de menselijke intelligentie bestudeert deed dat naar het model van een artificial intelligence.

Curus spreken over de honden van Pavlov en de cognitieve psychologie.

3° Leer van Comte:

Comte beschouwt het menselijk bestaan en kan daarin drie grote categorieën vastleggen die centraal staan enbepalend zijn voor dat bestaan. Het zijn eigenlijk stadia (tijdperken)

a) Eerste stadium is die van het fictieve (dus onbestaande)Hierbij kunnen nog verdere onderverdelingen worden gemaakt omtrent de menselijke geest die naar antwoorden zoekt op de meest fundamentele vragen dochdie onoplosbaar zijn.Aanvankelijk meent de mens het antwoord te vinden door het natuurgebeuren inzichtelijk te maken omdat

Page 327: Inleiding op de filosofie deel I

hij denkt dat daarin dezelfde krachten aan het werk zijn als in zijn handelen. Het is een soort fetisjisme door aan bepaalde dingen leven toe te kennen, bijvoorbeeld de bliksem of het gedonder of nog de zon etc.Daarna tracht hij de natuurfenomenen te verklaren door beroep te doen op hogere machten of de Goden, deduistere krachten wat een soort polytheïsme (veel Godendom) uitmaakt. Dit zal evolueren naar een monotheïsme (één God)

b) Het tweede stadium of het abstracte stadium of het metafysisch stadium:Men maakt nu geen gebruik meer van bovennatuurlijke krachten maar men verwijst naar essenties (wezenlijkheden, noodzakelijke kenmerken) naar de diepste wezen van de zijnden of het zijn zelf allemaal abstracte begrippen zonder een enkele positieve betekenis .Daarenboven blijft die metafysica een verkapte theologie.

c) Het derde stadium of het reële stadiumHierbij komt de mens tot inzicht dat zijn geest moet verzaken aan dergelijke abstracte onderzoekingen. Menkom tot besef dat men zich moet beperken tot het echtkenbare. Hij moet er zich bij neerleggen dat bijvoorbeeld de zwaartekracht kan worden verklaard maar nooit het waarom ervan. Het positieve denken is daarin ook niet geïnteresseerd en zal zich beperken om een inzicht te verwerven in de natuur om eventueelop rationele basis te voorspellen wat er gebeuren zalalsmede om mogelijk in te grijpen. Wetenschap is dan een “voir pour prévoir” (zien om te kunnen voorzien).Comte wil echter de samenleving zuiveren van leugens en meent dat een sociale fysica dringend moet worden ingesteld of sociologie die het gedrag van de mens zal kunnen voorspellen. De Mensheid zelf moet als hoogste goed gehuldigd worden wat hij naderhand humanitas zal noemen in zijn laatste levensperiode,

Page 328: Inleiding op de filosofie deel I

hij spreekt zelfs van een soort religie om de mensen onderling te binden maar ook in het kader van menselijkheid naar een beter mens-zijn te streven.

Debat wat denkt u over de ingesteldheid van het positivisme en over de leer van Comte.

We zullen ons nu uitvoeriger toeleggen op de leer vanMarx die ongetwijfeld een grote repercussie heeft gehad op het wereldbeeld.

3.5.Engelse verlichting

Vooraleer de bespreking van Marx aan te vatten is een beknopt overzicht van de situatie in Engeland onontbeerlijk, overigens Marx ging er economie studeren precies om doorzicht te verwerven in de maatschappelijke instellingen die vooral gedirigeerd werden door de economische verhoudingen.Het Engels flegmatische en de nuchtere ingesteldheid van de burger maakten dat het Angelsaksisch denken zeer praktijk gericht was, wat door het later Amerikaans pragmatisme gedeeltelijk zal worden overgenomen.(cfr deel 2). De revolutie verliep er op een totaal andere wijze dan op het continent: eerder gematigder en geweldloos, “The Bloodless revolution”. Tevens was het denken reeds van in de vijftiende eeuw gericht naar de positieve wetenschappen zonder al te veel bemoeienissenvan de Overheid. Het proefondervindelijk empirisme uitte zich in verbazingwekkende resultaten. Steeds is in de houding een soort tolerante en liberalistische ondertoon aanwezig geblevenondanks de schrijnende sociale wantoestanden. Engeland had weliswaar deelgenomen aan de Napoleaanse oorlog (Wellington in 1815 te Waterlo) maar had voor het overige geen al te zware verliezen opgelopen. Hoewel oorlogen langzamerhand werden aangezien als tijdverlies en hinderend voor de wetenschappelijke progressie (vooruitgang) wist de Engelse wetenschap door te dringen tot dagelijkse toepassingen zoals een verregaande industrialisering en hoogstaande technische ontwikkeling. Aanvankelijk geschiedde dit in een klimaat zoals verwoord door Comte om te komen tot een bevrijding door de wetenschap, het leven aangenamer en gemakkelijker maken voor demensheid. Het Engels liberalisme sloot oorspronkelijker wijze

Page 329: Inleiding op de filosofie deel I

een humanisme in zich. Deze zienswijze zal worden overschaduwd door het feit dat de productiemiddelen (geld, machines, grond..) slechts in handen waren van de vroegere adel en nieuwerijken daarenboven werd de arbeid als economisch middel zwaar onderschat. Een scheeftrekking van de maatschappelijke verhoudingen was dan ook het gevolg zelfs in zodanige mate dat Marx en anderen er de zelfvernietiging in zagen van het kapitalistisch systeem. Geen wonder dat Marx aanvankelijk dachtdat de revolutie in Engeland zou uitbreken op haast spontane wijze doch het hongerlijdend en overwegend agrarisch (landbouw)Rusland en getormenteerd (gepijnigd) door de eerste wereldoorlog, werd het toneel van een hartverscheurende revolutie. Het Engels denken doordrongen van het utilitarisme( nuttigheidsgebruik) kan het best worden weergegeven door de leerstellingen van de filosofen Bentham, Mill en Spencer naast economisten zoals Smith en Ricardo. Een georganiseerd verzet tegen de misbruiken veroorzaakt door het economisch proces is nooit echt van de grond gekomen, honger was de grootste vijand voor een doorgedreven socialisme.Nu nog staan deze gedachten centraal in het huidig Groot-Britannië.

3.5.1. Jeremy Bentham 1° Leven en werk:Bentham werd geboren in Londen 1748 en overleed er in1832. Studeerde aan de Westminster school en in 1760 vertrok hij naar Oxford om er rechten te studeren. Hij werd een befaamd jurist die meerdere male het bestaand rechtssysteem hekelde en vooral gepassioneerd was tot een meer humane samenleving. Hij zette zich hevig af tegen de slavernij en het onrecht in de verschillende gevangenissen. Zijn levenlang is hij blijven streven naar een transparanter rechtssysteem en naar een aangepaste wetgeving. Hij was tevens de leraar van verscheidene individuen die een belangrijke rol zouden spelen in het toenmalige Engeland zoals James Mill (vader van Stuart Mill) , Robert Owen, de grondlegger van het Engels socialismeen befaamd politicus e.a. Hij ondehield contacten metAdam Smith, voornoemde economist, drong aan op pensioenrechten en ziekteverzekering kortom hij trachtte het liberalisme te verzoenen met een

Page 330: Inleiding op de filosofie deel I

socialisme. Hij leef echter jurist en rechtsfilosoof,nadien ging zijn belangstelling uit naar de fundamentele wijsbegeerte en zelfs de Oosterse wijsheid waar hij zich net als Priestly liet inspireren door het Mohisme (cfr infra). Panopticon is zijn hoofdwerk naast tal van essays. 2° Zijn Leer:Bentham is vooral geïnspireerd door het utilitarisme.Deze visie hoewel kenmerkend voor Engeland, werd enigszins onder een andere vorm reeds verkondigd doorMo-tse ongeveer in 5OOVC die daarmee regelrecht in aanvaring kwam met de traditionele leer van Confucius(China ongeveer 8OOVC). Maar laat ons eerst van naderbij bekijken wat dit beginsel eigenlijk inhoudt.a) Utilitarisme in het algemeen:

Utilitarisme komt van het Latijnse utilare wat gebruiken betekent, dus iets wat men kan gebruikenis van nut, anders zou men het niet gebruiken. Iets dat van nut is helpt os in het dagelijks bestaan,, we kunnen ons ervan bedienen en maakt bijgevolg ons leven gemakkelijker of aangenamer. Vandaar dat dit principe vooral door de ethiek wordt ingegeven (levenswijze, onze handelingen) enomschreven wordt als zijnde handelingen die bijdragen tot het hoogste geluk. Met hoogste gelukkan bezwaarlijk een enkeling of particulier wordenbedoeld. Hoogste duidt dan tevens op alle individuen betrokken bij deze handeling. Het ongewone van dit ethisch beginsel is dat zij een handeling moreel als goed of kwaad beschouwt naargelang de gevolgen die hieruit voortvloeien. Een handeling is goed of wordt als “goed” verantwoord als die het geluk van zoveel mogelijk betrokkenen realiseert. Doet ze dat niet wordt ze als kwaad bestempeld. De aard van de handeling zelf speelt hier geen enkele rol. In ons continentaal denken en vanuit onze traditie wordt een handeling bepaald in verhouding tot het motiefen de intentie van degene die handelt of actor. Nemen we ons strafrecht dat bestaat uit een reeks van geboden en verboden handelingen. Zo is diefstal een verboden handeling die vervolgbaar

Page 331: Inleiding op de filosofie deel I

is. De straf zal worden opgelegd naargelang de feiten en omstandigheden waarin de diefstal werd gepleegd maar ook naargelang de intentie van de dader. Hij had dus de intentie voorwerpen te ontvreemden wetens en willens , wat eveneens moet worden bewezen (braak met geweld, bij nacht, in een bewoond pand etc.) Welnu bij het utilitarisme is het perfect mogelijk dat een laakbare daad tochals een goede daad wordt beschouwd indien ze een voordeel zou inhouden voor een zo groot mogelijk aantal mensen. Bijvoorbeeld mensen stelen omwille van de honger en verschillende families, die in armoede leven, het hoogst noodzakelijke willen schenken. Vanzelfsprekend gaat men dan stelen bij zij die vermogend zijn of maakt men de meeste kansbij rijken. Bemerk dat de christelijke leer een gelijkaardige diefstal oplegt als een plicht: het is een plicht tegenover het door god geschonken leven om dit leven in stand te houden desnoods moet men stelen!U merkt dat dit utilitarisme zeer bediscussieerbaar en gevoelig ligt. Sommige auteurs maken daarom een onderscheid tussen een regelutilitarisme en een daadutilitarisme. Een regelutilitarisme negeert een specifieke (eerder uitzonderlijke of zeker niet algemeen) handeling los van de gevolgen of die nu goed of slecht zijn.Neem onze diefstal: stelen is zeker geen algemeneregel, zelfs met goed gevolg , in casu verdeling van de buit onder de armen, blijft ze laakbaar en moreel verwerpelijk.Een daad-utilitarisme negeert de specificiteit of de algemeenheid van de handeling waarbij in sommige gevallen deze handeling als “goed” kan worden aangezien. Dit laatste geeft dan weer aanleiding tot een discussie van de gevallen waarin een daad als goed kan worden geëvalueerd. Terrorisme bijvoorbeeld voor een betere verdeling van de rijkdom, religieuze belangen die uitmonden in een fundamentalistisch terrorisme, bendevormingen, het creëren van chaos en verstoring van rechtszekerheid???

Page 332: Inleiding op de filosofie deel I

b) Wat verstaat Bentham onder het utilitarisme en het daaraan verbonden geluk?In allereerste instantie ziet hij een heil in de opgang van de positieve wetenschappen en de toepassing ervan zoals dit het geval was onder hetEngels empirisme (cfr supra Locke). Daarenboven iser het geloof in de wetenschap waarbij de mens zalinzien dat hij zich moet losmaken van allerlei bovennatuurlijke krachten en door de rede op zichzelf is aangewezen waarbij hij de omringende wereld kan aanwenden, door allerlei technische toepassingen, om het leven aangenamer te maken. Ondanks zijn humanistische instelling laat Benthamzich leiden door een typisch negentiende eeuws gedachtengoed dat geschoeid blijft op een kapitalistische industriële samenleving. De laterefilosoof Michel Foucault zal dit denken beschouwenals een paradigma (cfr supra Kuhn) en ontmaskeren als een maatschappij gebonden idee tendienste van het kapitalisme (Foucault zie deel 2 en zie ook de reactie van Marx cfr.infra). In zijnwerk “A fragment on Government” meent Bentham doorallerlei politieke hervormingen door te voeren datdit zal leiden dank zij voornoemd utilitarisme tothet grootste geluk. Zijn kritiek op het maatschappelijk bestel moet worden bekeken als een“criterium” waaraan een maatschappij moet voldoen.Bentham blijft niet bij het theoretisch karakter van zijn leer maar werkt concrete plannen uit qua wetgeving, economie en opvoeding. Toch zal hij het utilitarisme trachten te verantwoorden door dit principe als antropologischbeginsel aan te duiden. Net als Nietzsche gaat hijop zoek naar een levensbeginsel waaraan de mens isonderworpen. In zijn “An introduction to the Principles of Moral” plaatst hij pijn en genot aanhet hoofd van ons menselijk handelen. Hij voert deethiek terug tot een soort hedonisme: het streven naar zoveel mogelijk genot en het vermijden van zoveel mogelijk pijn (cfr supra hedonisme). Dit streven naar iets gebeurt bewust of onbewust. Het utilitarisme is hieraan ondergeschikt vermits zij

Page 333: Inleiding op de filosofie deel I

streeft naar zoveel mogelijk geluk en geluk te identificeren is met een aangenaam gevoel of genotof anders geformuleerd streeft het utilitarisme naar elke handeling die het geluk bevordert van degenen wiens belang in het geding is om alzo hun ongeluk of ongemak te vermijden. Bentham benadrukt dat het om iedere handeling gaat zowel deze gesteld door een individu als deze door de gemeenschap, hoewel hij de rol van deze laatste fel zal beperken of beter dat hij de gemeenschap niet ziet als een persoon op zich maar als een somvan alle individuen. Maatschappelijk belang is danniets anders dan de som van de belangen van al de betrokken individuen. Alle beginselen zijn terug te voeren tot dit principe of “ the greatest happiness of the greatest number”.

c) Maar wat is precies het hoogste geluk, hoe kan dit tot uitdrukking worden gebracht?Indien ik spreek over hoog dan impiciteert dit eenvergelijking met bijvoorbeeld gewoon of laag, handelingen met betrekking tot dit laatste zijn immers te vermijden. Door vergelijkingen te maken moet ik me kunnen baseren op maatstaven of criteria m.a.w. een calculeren of berekenen van degeluk status. Ook dit is een concrete toepassing van het positief wetenschappelijke of het bewijs leveren met positieve en controleerbare middelen. We hebben ondertussen begrepen dat Bentham geluk gelijkstelt met genot of een gevoel van welbehagen(pleasure). Sterker nog Bentham verklaart uitdrukkelijk dat dit geluk meetbaar is. Hier loopt hij gelijk met een typisch negentiende en zelfs begin twintigste eeuwse opvatting qua psychologie waarbij werd begonnen met de uitbouw van de laboratoriumpsychologie door o.m. Wundt. Zowas er ook de wet Fechner-Weber die pijn meetbaar stelden volgens een puntensysteem verbonden aan diverse vectoren. Bentham moet op zoek naar criteria of parameters en getuigt hierbij van een scherp observatievermogen. Beknopt kunnen we stellen dat geluk afhankelijk is van de hevigheid of

Page 334: Inleiding op de filosofie deel I

intensiteit qua belevenis, van de duur ervan, van het zekere tegenover het onzekere of de reële garanties en mogelijkheden tot het verwezenlijken ervan, van de verte of nabijheid (ook de latere Amerikaanse filosoof Rorty, deel 2, zal hierop terugkomen): geluksbeleving in mijn onmiddellijke omgeving of in een voor mij vreemde omgevingen ( de ver van mijn bed show). Tevens maakt hij een onderscheid tussen zuivere genietingen en vruchtbare genietingen. Het zijn al deze factoren samen die het uiteindelijk resultaat zullen bepalen. Bijvoorbeeld een intens geluk van korte duur weegt niet op tegen de zekerheid van een matigere geluk op langere tijdspanne. We kunnen eveneens een soort van artificieel geluk beleven met behulp van allerlei middelen die de hersenen prikkelen en eerder een geïsoleerd aangenaam gevoel geven. Het gebruik van cocaïne, sommige pijnstillers etc. Onnodig hier te wijzen dat gelijkaardige beleving enerzijds zeer individueel gericht is en tot zeer zware gevolgen kan leiden die een langer en onaangenaam gevoel kunnen bewerkstelligen. Wanneer ik daarentegen geniet van een spannend en mooi boek of een prachtige film is dit een zuiver genieten dat weliswaar afhankelijk is van individu tot individu. Mijn beleving kan misschien een aanleiding zijn om van dezelfde regisseur nog een andere film te gaan bekijken. Dus mijn eerste beleving is vruchtbaar in die zin dat ze een aanzet is tot een nieuw genieten. Hetzelfde kan worden gezegd indien me iets niet bevallen is om het opnieuw te proberen: zo vermijd ik een tweede ontgoocheling of aangenaam gevoel.Aan de factor vruchtbaarheid geeft Bentham nog eendiepere dimensie door zich te baseren op het begrip “sympathy”. De mens leeft in gemeenschap, afhankelijk van elkaar en kan hierbij genieten in alle individuele vrijheid. De intensiteit van het geluk wordt verhoogd naarmate we dit geluk kunnen delen met anderen bijvoorbeeld door eenvoudig al te praten over de prachtige film die me is te

Page 335: Inleiding op de filosofie deel I

beurt gevallen met anderen. Hier vertoont prima facie (op het eerste gezicht) Bentham een sociale visie doch bij nadere ontleding blijft het slechtsbij een gevoel van nature uit. Het overgrote deel van het Amerikaans en Engels solidariteitsgevoel kadert in een individualisme zonder afbreuk te doen aan het liberalisme of de individuele vrijheid. Hoewel sommige auteurs beweren dat Bentham hier toegeeft dat geluk niet altijd een individuele beleving inhoudt, blijft scriptor erbij dat volgens Bentham een samen beleven van geluk behoort tot de individuele menselijke natuuren dan nog afhankelijk van de omgeving (parameter ver/naderbij). Het is dus niet zozeer uit interesse voor de andere dat hij zijn geluk wil delen maar uit een gedrevenheid om zijn individuele belevenis op te voeren. Dit is niet hetzelfde als het geval waarbij geluk afhankelijk wordt gesteld van anderen, bijvoorbeeld een zangeres zal ernaar streven om voor volle zalen tezingen wat een bevestiging is van haar kunnen.Nu Bentham over een soort calculus (meetinstrument) beschikt, dat volgens hem volledig gefundeerd wordt door een antropologischevisie, zal hij aan de hand hiervan zowat alles gaan evalueren: de wet, de Staat, de maatschappelijke instellingen en last but not least de economie.

d) Hoe kijkt Bentham tegen de politiek en maatschappelijke instellingen aan?Bentham baseert zich niet op een soort natuurrechtwaaruit de wezenlijke gelijkheid van de mens naar een soort verdrag toe wordt bepaald. Opgelet Bentham was uitgesproken tegen de slavernij en ongelijkheid. De orderwoorden van de Franse revolutie “Liberté, égalité en fraternité” zijn volgens hem maar theorieën samengebracht in een soort van consensus. Hoewel Bentham deze principeszeer genegen is, missen ze een fundament of een beargumentatie. Zolang het utilitarisme niet aan de basis ligt is een opgebouwde theorie volgens hem niet positief wetenschappelijk. Hierbij moet

Page 336: Inleiding op de filosofie deel I

scriptor opmerken dat Bentham zelf zich baseerde op een antropologische visie van waruit hij een basis recht wilde opbouwen. Antropologisch kan even goed begrepen worden als iets dat volgens de natuur tot stand is gekomen en door sommigen alsdan de benaming van natuurrecht verkrijgt.In de lijn van het liberalistisch denkbeeld beperkt hij dan ook zeer sterk de opdracht van de politieke macht die weliswaar sterk dwingend moet zijn binnen dit kader: het vrijwaren van de individuele vrijheid, de mogelijkheden open laten voor het verwerven van private eigendom en het garanderen van het beschikkingsrecht hierover, hetbeschermen van die eigendom, het beschermen van verdrukking en bestrijden van censuur op een mening (garantie van persvrijheid), het streven naar harmonie inzake de diverse belangen tussen deburgers, wat zeker geen economische tussenkomst mazijn. Kortom het is het individu dat weet wat hetbeste is voor hem en het is zeker niet aan de Staat om uit te maken wat geluk is.Het algemeen belang wordt hier gelijkgesteld met de som van de individuele belangen maar dit veronderstelt een staatsvorm waarbij zoveel mogelijk belangen vertegenwoordigd zijn of een brede representatieve basis. Dit kan slechts worden bereikt door het invoeren van het algemeen stemrecht en een interesse bij iedere burger voor die politieke instelling. De macht moet in handen zijn van het volk of er moet een volkssoevereiniteit bestaan wat niet wil zeggen dat er een soort populisme moet heersen met arbitraire beslissingen. De burger moet terdege worden opgevoed (Bentham zelf zegt dat een stemgerechtigde moet kunnen lezen en schrijven). Het koningschap moet de plaats ruimen voor een republiek: sprookjes moeten verdwijnen. Corruptie (destijds een heel gewone zaak zie maar naar Francis bacon cfr supra) moet geen kans krijgen door zeer frequente (jaarlijkse) verkiezingen en tevens moet de ondemocratische macht van het

Page 337: Inleiding op de filosofie deel I

Hogerhuis worden afgeschaft. Alles zal efficiënterverlopen door bijvoorbeeld één senaat. Daarnaast komt de jurist in Bentham naar boven: wetten moeten transparanter, hun toepassing en procedure vlotter (waar hebben we dat nog gehoord?) en de misdaad moet preventief worden bestreden. Een voor die tijd zeer revolutionaire opvatting doch die effectief heeft aanleiding gegeven tot sommige hervormingen.

e) Visie van Bentham op het economisch bestel: Het is vooral op dit gebied dat Bentham zich toontals een extreem liberaal onder invloed van Adam Smith (1723-1790) en de zeventiende eeuwse arts en filosoof Bernard Mandeville, afkomstig uit Nederland en daarna verhuist naar Engeland waar hij zich interesseerde aan de opkomende economie. Een anekdote van hem kan ik u niet onthouden daar het zijn opvattingen typeert. Zo schrijft hij “ wat stoort mij een losbandig en ijdel iemand, wanthij verschaft werk aan kleermakers….”. Ook hier speelt het utilitarisme een grote rol bij de onderbouw van Benthams mening omtrent de verhouding tussen de Staat en de economie. Het individu moet zich op economisch gebied volledig kunnen ontplooien zonder bemoeienissen van de overheid. Enerzijds baseert hij zich op zijn opvatting tegen het monopolie (wat echter door oprichting van de vennootschap zal worden omzeild), waardoor er een garantie blijft voor eenconcurrentiestrijd met lage prijzen tot gevolg zodoende dat de geproduceerde goederen kunnen worden aangeschaft door de modale burger. Anderzijds door de voorgestelde jaarlijkse verkiezingen oefent de politiek een afdoende controle uit op de gang van zaken binnen de economie.In Engeland had de toenemende industrialisatie al lang het agrarische verdrongen naar de achtergronden breidden de grootsteden ondanks het hoge sterftecijfer van kinderen, zich razendsnel uit. Wanneer Bentham economische overwegingen inroept om zijn theorie te staven, steunt hij hierbij

Page 338: Inleiding op de filosofie deel I

enkel op de opvattingen van producenten en handelaars. Hier vertonen zijn ideeën een zwakte waarop Marx heftig zal reageren. Bentham kent aan de economie in navolging van Smith specifieke wetten toe die een absoluut karakter inhouden ter vrijwaring aan de menselijkevrijheid en privé eigendom. De economie kan wordenberedeneerd en de gang van zaken is in zekere zin rationeel voorspelbaar. De statistieken zijn hierbij een belangrijk hulpmiddel. Maar die beredeneerde besluiten worden maar aangewend om een soort van natuurlijk evenwicht aan te tonen . Typisch voor die tijd geloofde men dat de natuur zichzelf regulariseert zonder menselijke tussenkomst wat aanleiding was tot het principe van “laissez faire, laissez passer” en dat ab initio (vanaf het begin) de leidraad is geweest van het Engels empirisme. Smith’s ideeën vertrokken van Vraag en Aanbod. Eenvoudig voorgesteld hoe hoger de vraag hoe hoger de prijs;hoe hoger de prijs des te meer aanbod zal er verschijnen wat opzijn beurt zal zorgen voor een prijsverlaging etc. De lezer zal inzien dat dit weliswaar regulariserend principe is, dat niet alleen toepasselijk is op de goederenmarkt maar ook op de arbeidsmarkt en deviezenhandel. Door zich halsstarrig vast te klampen aan ideeën, die worden samengebracht in een onaantastbare theorie, ontstaat er een ideologie. Deze ideologiegaat een eigen leven leiden en alles wordt eraan ondergeschikt. Hier belanden we in een verwerpelijk extreem liberalisme, wat overigens ook het geval was met een wetenschappelijk onderbouwd socialisme dat echter evolueerde naar een even verwerpelijke ideologie van het communisme. Dit onderwerp komt uitgebreid aan bod bij de bespreking van Marx.

Debat: stemrecht enkel voor intellectuelen?Wat primeert: de individuele vrijheid of het algemeen belang

Page 339: Inleiding op de filosofie deel I

Hoe ziet u ons huidig strafrecht Kan menspreken van een Westerse ideologiePS Dit jaar zal nog een bijwerking worden toegevoegd van de stelsels ontwikkeld door John Stuart Mill en de ander richting uitgaande HerbertSpencer (zeer invloedrijk denker)

3.6. Marx

1° Leven en werk

Weinig filosofen hebben zo consequent gehandeld en zichingezet om het lot van de arbeider te verbeteren als Marx terwijl hijzelf een luxe leventje had kunnen leiden in plaats van opgejaagd als een Duitse staatsvijand nummer 1 in zeer penibele omstandigheden te moeten leven.Hij werd in 1818 geboren te Trier als zoon van een Joodse familie die evenwel de joodse gemeenschap de rugtoekeerde en aansloten bij het protestantisme. Zijn vader was advocaat zodat verdere studies voor hem een haalbare kaart was. Aanvankelijk studeert hij te Bonn doch daarna studeert hij te Berlijn rechtswetenschap doch komt er in aanraking met Hegel (rechtsfilosofie) en geraakt in de ban van gans het hegeliaans werk. Hij maakt zelfs een proefschrift over diens filosofie terwijl hij de persoon van Hegel vergeleek met Aristoteles die op hoge ouderdom in ongenade viel bij de Atheners en de vlucht moest nemen (cfr supra). Zo ook doch in mindere mate was dit het geval bij Hegel die een succesrijk leven achter de rug had doch ondertussen was de vorst Frederik Wilhelm IV in 1840 aan de macht gekomen die Hegel vijandig gezind was. Ondanks zijn schitterende universitaire resultaten was

Page 340: Inleiding op de filosofie deel I

er voor Marx wegens zijn sterk links georiënteerde gezindheid, voor hem geen leerstoel weggelegd. Marx werd journalist en in1842 hoofdredacteur te Keulen van een linkse krant Rheinische Zeitung (nieuws). De uitgave van de krant werd zo bemoeilijkt door censuur en verbod, dat Marx ontslag moest geven. Vooraleer te emigreren besloot hij nog in het huwelijk te treden metzijn jeugdvriendin Jenny van Westfalen ( lid van een Pruisische adellijke invloedrijke familie).Marx vestigde zich vanaf 1844 te Parijs waar hij zijn achteraf ontdekte Pariser Manuskripte shreef. Zur Kritik der Hegelschen Rechtsphilosophie. Hij maakt er kennis met de rijke industriëelzoon Engels (1820-1895).In 1845 publiceerde hij “Deutsche Ideolgie” doch Pruisen laat hem geen vrije hand en vraagt de Franse regering om hem uit te wijzen. Marx trok naar Brussel en rekende daar af met het “salonsocialisme” van Frankrijk en meer bepaald met Proudhon die een werk haduitgegeven “de filosofie van de ellende” terwijl Marx een werk uitgeeft met de titel “De ellende van de filosofie”. In opdracht van de internationale bond van het communisme schreven Engels en Marx “Het communistisch Manifest” in 1848.In datzelfde jaar vonder in Duitsland een revolutie plaats en onder bescherming van zijn zwager trok Marx opnieuw naar Duitsland om opnieuw zijn taak als journalist op te nemen. Doch een jaar later wordt de revolutie ongedaan gemaakt .Marx trok naar Londen om economie te studeren en maakt er kennis met de werken van Adam Smith en David Ricardo.De toestand van de Engelse arbeiders was nog schrijnender dan hij al had meegemaakt in Duitsland en Frankrijk. Gewapend met de bestudeerde economische werken alsmede met zijn rechtsfilosofie en filosofie richtte hij de Internationale op. Tevens schreef hij het eerste deel van “Das Kapital”. Marx stierf echter te Londen in 1883. Engels nam zijn taak over en maakte

Page 341: Inleiding op de filosofie deel I

het werk af. Lenin leerling van Marx droomde ondertussen al van de toepassing van deze ideologie.

2° Zijn Leer:

Marx was vooral getroffen door het feit dat de Pruisische Staat zich geenszins op redelijke wijze veruitwendigde zoals Hegel had voorspeld. Integendeel niemand voelde er zich echt ingeburgerd in de zin van Staatsonderdaan. De staat bleef iets vreemds voor de modale inwoner. Ook Feuerbach eveneens een linkse Hegeliaan had dit bemerkt. Tevens tijdens zijn verblijfin Frankrijk na de orderwoorden van vrijheid en gelijkheid, was er geen beterschap te merken. De verpaupering hield niet op en Marx was besloten hieromtrent een onderzoek in te stellen doch hij liep niet hoog op met het Franse socialisme aan wie hij een gebrek aan radicaliteit verweet in hun denken. In Engeland onder het extreem liberalisme ziet hij mensonterende omstandigheden samen met kinderarbeid, bedelarij etc.We zullen de opbouw van het marxisme chronologisch (volgens tijdsorde) trachten te beschrijven doch voorafgaandelijk is het wenselijk dat de visie van Marxop de mens wordt verklaard alsmede het heersend utilitaristisch liberalisme. (Utilitaristisch is enkel het nut beogen of dit nu van algemeen belang, of van particulier belang om het even als het maar nuttig is).Tevens vanaf nu duikt er in de filosofie een nieuw woord op: “ideologie”, wat letterlijk ideeënleer betekent, bij Destutt de Tracy betekende dit een wetenschap met menselijke ideeën als voorwerp die dan op objectieve wijze werden onderzocht, bij Marx waren het vooropgestelde ideeën, die als waarheid golden, door bepaalde groepen die er hun belang bij hadden, nadien is de betekenis verworden tot een systeem , een

Page 342: Inleiding op de filosofie deel I

uitgewerkt gedachtengoed op politiek en maatschappelijkvlak. Het is merkwaardig dat net Marx de ideologie begreep en onderzocht om ze uiteindelijk te ontwrichtenals drogredenen aangehaald door een belangengroep, terwijl het Marxisme nadien een uitgesproken ideologie werd precies in die negatieve betekenis. In zijn werk“Deutsche Ideologie” beschrijft hij onder meer dat hetverschil in standen wordt verantwoord omdat dit de wil van God zou zijn. Gelijkaardige idee steunt de belangenvan een groep in casu de heersende stand wat dan een levenshouding en ingesteldheid wordt of een ideologie. Aldus ontdekt Marx opgebouwde systemen die door vermeende of aangenomen evidente waarheden in leven worden gehouden. We zullen dit toelichten in een voorafgaande bespreking..1 Voorafgaandelijke visie op het subject of de mens:In de huidige filosofie wordt de mens nog altijd gezienals een abstract en universeel wezen. Abstract omdat het wordt beschouwd als iets dat los staat weliswaar bij Hegel als iets dat in relatie staat, wat de voorwaarde was om tot een bewustzijn te komen maar nog altijd werd aangezien als los of autonoom zoals we gezien hebben bij Kant. Er wordt nog geen rekening gehouden met specifieke omstandigheden en omgevingsfactoren die zijn autonomie ondergraven. Universeel omdat zijn denken en wezen samenvalt met zijn soort. De tot nog toe aangehaalde wezenlijke eigenschappen omtrent een subject, gelden voor alle subjecten.Doch volgens Marx (en dit is zijn grote verdienste) is de mens altijd een concrete maatschappelijk gesitueerdemens. Dit betekent dat hij een eigen verschijningsvorm heeft (bepaald door de erfelijkheid) Hij is niet zo autonoom en abstract maar een product dat samengroeit (concresquere) met zijn omgeving die op haar beurt bepaald wordt door de eco-sociale toestand. Hij is gedwongen zijn omstandigheden te benutten om te kunnen

Page 343: Inleiding op de filosofie deel I

overleven. Is hij arm zullen hem tal van toekomstwegen worden ontzegd. Beschikt hij over middelen zal hij zijnkeuze ruimer ervaren.De maatschappij op zichzelf kan verschillen van regio tot regio. In het westen ging het om een kapitalistische maatschappij. Een maatschappij waarbij een diepe kloof bestaat tussen armen rijk. (Vooral het calvinisme is de steunpilaar geweest voor het kapitalisme; eventueel kan dit tijdens de cursus wordenverduidelijkt)Een kapitalistische maatschappij bestaat zoals gezegd uit twee klassen:De kapitalisten die over het kapitaal en de productiemiddelen beschikken (fabrieken, machines, grondstoffen…) en het proletariaat aan wie alle doorstromingsmogelijkheden worden ontzegd wegens gebrekaan kapitaal en die hun arbeid moeten verkopen aan de kapitalist. Dit is de basale lijn waarop nog even wordt op ingegaan.a) Belangen van de onderscheiden klassen en gevolgen

1 Algemeen: Beide klassen hebben nu eenmaal tegengestelde belangen.

Rondvraag: Ziet u dat ook zo?

Dit uit zich enerzijds in grondig verschillende denkbeelden omtrent de samenleving, haar finaliteit (dus haar doel en doelstellingen wat de aard en de middelen zal bepalen die daarvoor zullen worden aangewend) en de wijze waarop ze moet worden geleid. Bijgevolg is het denken een ideologisch denken gebonden aan een bepaalde maatschappelijke klasse . (het denken van de mens wordt nu niet autonoom maar door meer concrete dingen bepaald).2 Drijfveer van dit denken en handelen bij het subject:

Page 344: Inleiding op de filosofie deel I

Het subject is dus het beginsel (hij die denkt) (principe van alles) doch niet meer autonoom en ook niet zo klaar denkend (bepaald vanuit zijn maatschappelijke positie met het belang van die positie voor ogen, dus eerder beïnvloed en met een bepaalde bedoeling). De oorsprong van die meningen liggen immers in een denken buiten zichzelf (letterlijk en figuurlijk)2Wat is dan dat eigenlijk beginsel (principe)Het is een sociaal-economische realiteit dus materie,waarin het beginsel altijd gesitueerd is. Deze toestand bepaalt het gezin en haar leden maar niet alleen financieel ook de omgang met anderen. “soort zoekt soort” hoort men weleens zeggen. Het heeft zijnweerslag op studiemogelijkheden van de kinderen, is er nog tijd voor interesses, of is het eten, rusten en werken! Het culturele in brede betekenis vloeit hieruit voort : de denkwijze, de realisaties, de levensingesteldheid alles wat Marx de “bovenlaag” noemde fundeert zich op de “onderlaag” (het werk en werkomstandigheden en de samenstelling van het gezin). Alles, ook het culturele blijft aldus spatio temporeel (ruimtelijk en tijdsgebonden) bepaald door maatschappelijke normen. Bijvoorbeeld een film gedraaid in de jaren dertig over het jaar tweeduizendblijft een film van de dertiger jaren, wat ook kan worden gezegd zo hij handelde over Julius Caesar.

b) Het utilitaristisch liberalisme en socialisme:De tegenstellingen tussen de vertegenwoordigers van beide groepen gaat terug op het ervaren begrip van vrijheid. Hegel had reeds dit begrip en de daardoor te weeg gebrachte spanningen omschreven (cfr supra). Ook Marx huldigt deze stelling. Dit thema zal uitvoeriger nog aan bod komen zodat we deze rubriek kunnen beperken betreffende het overheersend liberalisme waar deze vooral in Engeland als een staatseconomie gold.

Page 345: Inleiding op de filosofie deel I

Het liberalisme zoals het op wijsgerig vlak werd vertegenwoordigd door Bentham en Mill, stelt dat de vrijheid van het individu als primair (als eerste noodzaak) moet gelden. Alleen een vrij individu kan in volle vrijheid op zoek naar het hoogste geluk .De Staat mag enkel worden ingeroepen om de individuele vrijheden te coördineren (te verwezenlijken, te organiseren om de hoogst mogelijke vrijheidsnorm te bereiken). De maatschappelijke vrijheid is dan ook onvermijdelijk een effect van maximale vrijheid op individueel vlak. Vergelijk even met Rousseau voor wie de vrije samenleving krachtens haar organisatie precies het individu vrij maakt.Op economisch vlak zal men het meest efficiënt handelen in volle vrijheid zonder bemoeienissen van de Staat immers men streeft het hoogste effect na wathand in hand met de vrijheid gaat. Staatsdiensten kunnen niet renderen precies omdat de gedrevenheid door de vrijheid mogelijk gemaakt ontbreekt. ( een gedachte die vandaag nog wordt vertolkt)

Debat: Wat is uw mening hieromtrent en beargumenteer deze.

We zullen nu overschakelen naar een meer systematische bespreking van het Marxisme dat uitgroeit tot een historisch materialisme. De verschillende invloeden op het denken van Marx en zijn drie grote thema’s. Ten einde een overzicht te bewaren zullen we de drie themata (Latijnse meervoudsvorm) zijnde:-de kritiek op de moderne samenleving-de vervreemding-eigen historisch materialismeeveneens in drie hoofdrubrieken bespreken.

Page 346: Inleiding op de filosofie deel I

2° De invloeden op Marx denken:

a) De quintesses inzake de verhouding van Marx tot Hegel (zijn leermeester)Quintesse betekent eigenlijk vijfdelig (bestanddelen zoals aarde, water…), hier in figuurlijke zin en thans nog alleen in deze zin aangewend, betekent het de kern van de zaak of heteigenlijke waar het om draait. 1 De Hegeliaanse dialectiek:Marx neemt voor een stuk deze methode over doch zeer genuanceerd.

- De grondgedachte bij Marx is dat de wereld geen kant en klaar complex is maar een geheel van processen. Er bestaatniets definitiefs en absoluut (cfr Nietzsche), er is alleen een proces van worden en vergaan. Het is een botsing van verschillende krachten en strevingen.

- De inhoud van zulk een proces is niet ideëel zoals Hegel beweert . Bij Hegel is alles wat wij natuur noemen slechtseen idee in haar anders zijn. Aldus was de idee eigenlijk het alleen bestaande. Voor Hegel is het denkproces de demiurg (Goddelijke maker)van het werkelijke. Het denkproces is anderzijds bij hem de Idee waaraan hij zelfseen subjectiviteit toevoegt (een ik)?? Bij Marx wordt dezeinhoud gevuld met een materialistische wereldbeschouwing.

- Voor Marx is de kernvraag van de filosofie gelegen in de verhouding tussen de denkorde en de zijnsorde. Het probleem dat in de moderne filosofie de geesten verdeelt en met name de vraag naar het oorspronkelijke: is de materie een product van de geest of is de geest een product van de materie zoals een materialist wil doen geloven. Aldus wordt het denkproces bij Marx omgekeerd en is het ideële niets anders dan een gewijzigde materie vertaald naar het menselijk brein.

Concluderend stelt Marx dat de menselijke zelfrealisatie zoals Hegel ze ziet reeds een vervreemding inhoudt, daarbij wordt hij gevolgd door

Page 347: Inleiding op de filosofie deel I

Feuerbach. Alleenlijk al door het afzonderen van de idee veroorzaakt door het menselijk denken in ontmoeting met het materiële doet de band met het materiële verbreken en blijft er alleen een magische geest.2 De Engelse economie:Marx bestudeert er de werken van Smith en Ricardo om zichzelf een begrippenapparaat te verschaffen en alzode economische processen beter te kunnen begrijpen .Deze processen waren echter effecten van een kapitalistische productiewijze ingegeven om een zo groot mogelijke winst te behalen en uitsluitend teverdelen onder de kapitalistische roergangers (managers tegenwoordig). Hij bestudeert er ook de arbeidswaardenleer waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de ruilwaarde ende gebruikswaarde. (Goederen worden geruild tegen de arbeid maar hebben een hogere gebruikswaarde).Hij leert er ook de verhouding tussen arbeid en kapitaal. De kapitalisten die onderling een bitsige concurrentie uitvechten en zich tenslotte verenigen in een vennootschap wat hun privé vermogen veilig stelt.

Debat over de huidige economie en wijze van handelen.

4 Feuerbach met zijn werk “Das Wesen des Christentums” het wezen van het christendom:Het menselijk wezen is een egoïstisch verlangen naar geluk (Erst das Fressen und dann die Moral Bertholt Brecht: eerst voedsel en dan de ethiek of normbesef). De mens gelooft niet in de Goden door zijn fantasie en gevoel maar door zijn drang om gelukkig te zijn.Wat hijzelf niet is maar wenst te zijn stelt hij zich voor in de Goden. Indien de mens geen wensen had dan

Page 348: Inleiding op de filosofie deel I

zouden er ondanks zijn fantasie en gevoel geen Goden zijn! En zo verschillend zijn wensen zijn, zijn ook dieGoden en ook de mensen.De natuur verhindert de verwezenlijking van zijn dromen. Wat rest er dan nog? Dan moet hij wandelen onder de hemelse bescherming beter dan een troosteloze gelovige onder de meteorenregen.Het wordt dus tijd dat de mens uit zijn droom ontwaakt,het enige middel is om de natuur te onderwerpen via de wetenschappen en een beschaving te realiseren als een wereld voor de mens;Met Feuerbach besluit dan ook Marx dat de Godsdienst voor de mens vervreemdend werkt. De mens vervreemd daardoor van zichzelf door alles naar de Goden toe te schuiven. Vandaar Godsdienst is opium voor het volk!

Debat over deze visie. (bespreek vooral het Calvinisme en de predestinatieleer= voortbestemdheid)

3° Kritiek op de moderne samenleving:

In zijn werk “Zur Kritk der Hegelschen Rechtsphilosophie” en ook aangaande “Zur Judenfrage Bauers” (omtrent Hegels rechtsfilosofie en omtrent de Jodenvraag van Bauer) alsmede naar aanleiding van zijn verblijf in Frankrijk heeft Marx hevige kritiek op de gangbare maatschappelijke instellingen en normbesef.Hij zal dan ook een alternatief voorstellen in zijn totaliteitsvisie op de mens.a) Kritiek op Hegel:

Hegel spreekt van een burgerlijke gemeenschap die zalovergaan in het Staatsburgerschap. In die burgerlijkegemeenschap lag precies het economische besloten en nog altijd maakte men dat onderscheid. Zulks betekentdat de Staat nog altijd als een vreemde werd beschouwd en de mens van zijn eigen land in feite nogaltijd vervreemd is.

Page 349: Inleiding op de filosofie deel I

Anderzijds komt er vanwege de Duitse Jodengemeenschapde vraag om hun Godsdienst te laten erkennen als een staatsgodsdienst zoals dit reeds het geval was voor het Christendom. De vraag werd beschouwd als een vraag naar emancipatie. Bauer stelt echter dat joden zich eerst religieus moeten emanciperen (zo zijn ze beperkt qua politieke uitoefening vanuit het jodendomzelf, zij beschouwen zich als het uitverkoren volk met strenge regels qua huwelijk etc). In ieder geval moet men accepteren (dus ook het christendom) dat eenGodsdienstzaak een privé aangelegenheid is en geen staatszaak. Alleen het burger zijn is een publieke aangelegenheid of staatszaak. De vraag van de joden om als “jood” erkend te worden is dus ongegrond en behoort tot de privé sfeer. Een emancipatie moet volledig zijn en moet eveneens een bevrijding betekenuit die privé sfeer zodat iedereen zichzelf herkent als staatsburger.

b) Verblijf in Frankrijk:Zelfs na de revolutie waar gelijkheid en vrijheid werd gepredikt constateert Marx nog steeds het onderscheid tussen “citoyen” (landgenoot) en bourgeois (burger). Welnu bourgeois is een privé sfeer behorende tot een burgerlijke maatschappij terwijl citoyen een publieke sfeer is of staatszaak of politieke sfeer. Dus politieke figuren komen als dusdanig als vreemden voor en indien ze die toestand dulden is dat een schizofrene houding (dubbelzinnige)De mens is politiek geëmancipeerd daar hij politieke en juridische vrijheden heeft maar zonder dat hij alsmens (in zijn binnenste) het eigenlijk is. Hij is niet bevrijd noch op het gebied van het staatsgebeuren noch op het gebied van de Godsdienst. Er is in werkelijkheid nog altijd dat onderscheid tussen het publieke en het private. Dus die politiekevrijheid valt niet samen met de menselijke vrijheid.

Page 350: Inleiding op de filosofie deel I

Marx insisteert dat de mens totaal moet bevrijd zijn om alzo van de totale vrijheid werkelijk te genieten

c) Zijn totaliteitsvisie op de mens:1 Een gefragmenteerde mens is altijd een vervreemde mens: Zoals hiervoor aangehaald is een mens die zich nu eens als individu voelt dan weer als burger en zeldenals Staatsburger zich thuis voelt, terwijl hij dan nog eens zijn hoop vestigt op de Godsdienst, is geen staatsburger uit één stuk, bezit geen politieke vrijheden en is als zodanig in delen of fragmenten gesplitst dat er van echte vrijheid geen sprake kan zijn. Een niet vervreemde mens is pas mogelijk als een ongedeelde eenheid of als een totaliteit . Ook dearbeidsdeling is de oorsprong van een klassentegenstelling tussen proletariaat (het werkvolk)en de kapitalisten terwijl ze eigenlijk gelijk zouden moeten zijn. Arbeid wordt hier gezien als een onderdeel in plaats van het totale.2 Het belang is dan ook gelegen in een “totale” samenleving:Geen gekunstelde groepen waar theoretische gelijkheidniets kan uitrichten (gelijke keuze van democratie doch binnen het cijnskiesstelsel bijvoorbeeld enz.)maar een klasseloze maatschappij . Een totaliteit waarin elk individu volwaardig lid is en alzo erkend, van zijn individuele vrijheid ten volle kan genieten in eenheid met allen.3 Wat zijn toch die oorzaken van zelfvervreemding of gebrek aan totale vrijheid:De basisregel is dat ze materieel zijn en niet geestelijk.Feuerbachs projectie van de Godsdienst is pas mogelijk door moeilijke leefomstandigheden: neem diteuvel weg en de religie verdwijnt vanzelf.De kritiek op de hemel ontstaat met de kritiek op de aarde worden, het volstaat niet de religie te

Page 351: Inleiding op de filosofie deel I

bestrijden ze moet vanzelf verdwijnen. Het subject iser de drager van.

5 Het proletariaat is het subject van de geschiedenis (niet een idee)Het proletariaat is de incarnatie van die menselijke vervreemding. Die zelfvervreemding moet worden opgeheven. Dit is de taak van de filosofie. Pas daarna kan de mens zichzelf verwerken en verwezenlijken.

4° Arbeid en vervreemding:

Deze gedachten zijn gebundeld in zijn werk de “Pariser Manuskripte” pas ontdekt in 1932 en hebben een grote weerslag gehad op het alsdan jonge existentialisme met Sartre en Merleau-Ponty. Hieruit blijkt vooral het humanistisch aspect van Marx. Dit inzicht waarbij de mens op de voorgrond wordt geplaatst in zijn menselijkeomstandigheden, is het eigenlijke uitgangspunt van zijnfilosofie. Deze mensvisie is gebaseerd op een stelling van Hegel (zie o.m. de meester en de slaaf).Marx zal tevens aantonen dat arbeid tot privé eigendom leidt en tot een gedwongen loonarbeid, tenminste in hetmoderne economisch bestel. In een latere ontwikkeling zet hij zijn theorie omtrent de meerwaarden opgeleverd door de arbeid uiteen. Tenslotte zet hij zijn theorie over het geschiedkundig of historisch materialisme uiteen wat wordt besproken sub 5°.Maar laat ons beginnen met de vervreemding en dit zeer beknopt bekijken.Wie dieper wenst in te gaan over de theorieën van Marx raad ik aan Louis van Bladel te lezen “ kerngedachten van Marx” waar zijn woorden letterlijk worden geciteerd.

a) Uitgangspunt en verdere ontwikkeling:1 Confrontatie met Hegel:

Page 352: Inleiding op de filosofie deel I

Hegel beweert terecht dat de mens zich veruitwendigtin zijn arbeid of zijn daden. De geest van de mens die hij in zijn maaksel legt dat bezield is van zijn maker. Indien ik een boek schrijf liggen daarin mijn gedachten , mijn aanvoelen, mijn kennis en fantasie. Het boek vormt als het ware een verlengstuk van mijzelf. Indien dit boek dan nog eens op de markt goed wordt onthaald heb ik mijzelf nog verwezenlijkt tot een goed schrijver. Mijn arbeid bestaat erin boeken te schrijven. Een goede tuinman zal zichzelf verwezenlijken in de aanleg en onderhoud van zijn tuin. Kortom de mens heeft een bevredigingsgevoel door zijn geleverde prestaties en vooral als die prestaties zich uiten in een degelijke afwerking. Ditis wat men noemt een antropologische (antropos= Grieks voor mens) en ethische mensvisie. Marx sluit zich hierbij volledig aan doch confronteert deze opvatting binnen een kapitalistische productiewijze. Hij komt tot de conclusie dat de arbeid waar voordiende mens een bevrediging in vond als zijnde zijn prestatie, zijn werk, nu een vervreemde arbeid is .Dat diezelfde arbeid zal leiden tot privé eigendom en het systeem van loonarbeid zonder onderscheid. 2 De arbeid is de oorsprong van privé eigendom:Marx vertrekt hier van de stellingen der economisten Smith en Ricardo, die volgens hem terecht hebben ingezien dat arbeid een belangrijk onderdeel is van het economisch proces. De arbeidswaardenleer van de klassieke economie dat de ruilwaarde van een product wordt bepaald door de arbeidsduur ( dus de hoeveelheid arbeid die kan worden geleverd door verschillende arbeiders, denk maar aan bandwerk) die nodig is om dat product te vervaardigen. Maar deze economen vertellen er niet bij hoe het ene (de arbeiddus) het andere (de privé eigendom) kan genereren (opleveren). Zij leggen weliswaar een verband zonder

Page 353: Inleiding op de filosofie deel I

de essentie ervan bloot te leggen. Dit is een moeilijke materie en moet dan ook stapsgewijze onder de loep worden genomen wat we trachten ted oen sub b).

b) Verklaring van de arbeid als hedendaags economisch feit:Het is een feit dat in de negentiende en voor een goed stuk in de twintigste eeuw de arbeider des te armer wordt naarmate hij meer rijkdom produceert Dezestelling volgt uit de economische wetten zoals uiteengezet door de klassieke economen waarbij men vooral een soort van zelfregularistie (zelfregeling) vaststelde in de Engelse economie die wars was van iedere Staatsinmenging. Het is vooral de wet van Vraag en Aanbod die bepalend is. Indien de vraag stijgt en er is voldoende aanbod heeft dit omzeggens weinig of geen weerslag op de verkoopsprijs, tenzij men het trucje aanwendt door het aanbod op artificiële wijze (op kunstmatige of gewilde) zo laagmogelijk te houden ( door ze in voorraad te laten voor de volgende jaren) of nog door de vraag nog groter te maken door nieuwe afzetgebieden te zoeken. Is er weinig aanbod stijgt onmiddellijk de prijs, watbedroevend is voor levensnoodzakelijke producten. Doch de vraag zal niet afnemen zolang het voor de koper enigszins financieel haalbaar is, daar de mens een gewoontedier is en moeilijk zijn levensstijl zal aanpassen. Op de arbeidsmarkt verloopt dat enigszins in gelijke mate.1 Het verloop van de arbeid. Men zit met een overgrote meerderheid van een verpauperde bevolking die geen enkele eigendom heeft evenmin enig uitzicht op hun triest bestaan. Dit betekent dat het enige wat deze mensen hebben is hun arbeid, die ze dan maar al te graag te koop aanbiedenop de arbeidsmarkt. De beginnende industrieel heeft dus keuze te over zodat het aangeboden loon net onderde minimale levensvoorwaarden gelegen was . Een

Page 354: Inleiding op de filosofie deel I

arbeidersfamilie zag zich dan ook verplicht andere gezinsleden in te schakelen zodat de markt nogmaals werd vergroot. Daarenboven was er nog eens het feit van discriminatie (onderscheid maken in de beoordeling van iets) wat de vrouwenarbeid aanging alsmede de illegaliteit wat de kinderarbeid betrof (lees hierover bij Piet van Aken: de klei industrie waarbij zelfs peuters werden ingezet!!!). De fabrikant moest zorgen dat zijn arbeiders in leven bleven (hij zag ze als een investering niet als mensen) en dat ze zich voldoende voortplantten (investering op langere termijn). De industrieel verzette zich tegen het verplicht onderwijs waardoor hij uitermate goedkope kinderkrachten verloor.2 De arbeidsproductie zelf:Vanzelfsprekend werd de productie zo hoog mogelijk opgevoerd en dit in een onverbiddelijke concurrentiestrijd tussen het kapitaal onderling. Maar ook dit krijgt de arbeider op zijn schouders. Hoe meer producten er zijn hoe hoger het aanbod en kan men zijn prijzen laten dalen. Doch die prijsdaling had tot gevolg dat de leefomstandigheden iets goedkoper werden wat ook een daling van het looninhield. Ondanks bepaalde dalingen bleef de discrepantie (ongelijkheid in het samengaan met iets)tussen loon en verkoopprijs zeer hoog. Daarenboven genoot de industrieel voor de verwerving van zijn persoonlijke producten eveneens van die prijsdaling waarbij het rendement van de arbeider werd afgestraft. Dus de kapitalist bleef volledig buiten schot a contrario (integendeel) hij verrijkte zich opde kap van de arbeider en kon zich heel wat privé eigendommen aanschaffen. Daarom zegt Proudhon (cfr supra) ook Le propriété c’est du vol of eigendom is diefstal.Daarenboven werden de ingrepen met het oog op een rendementsverbetering steeds vindingrijker

Page 355: Inleiding op de filosofie deel I

(Taylorisme) en steeds decadenter. Zo voert Engeland de grondstof katoen in vanuit Amerika waar deze werd geoogst en verwerkt door slaven dien men toentertijd nog steeds aanvoerden vanuit Afrika.

Debat: Hoe ziet u vanuit economisch standpunt onze huidige maatschappij en hoe schat u de toekomst ervanin?

3 De arbeider wordt vervreemd van zijn product: De arbeider vervaardigt niet meer een product zoals hij het wil maar zoals de productielijn het opleg. Neem nu bijvoorbeeld een kast. Vroeger voelde de arbeider zich geroepen om rekening te houden met allerlei vereisten zoals de functie van die kast, de stevigheid ervan of eventueel de eisen aan de opdrachtgever en toch bleef het product zelfs bij verkoop de bezieling van de arbeider behouden. Thans moet de arbeider zijn product afstaan tegen eenloon dat hij niet heeft bepaald . Daarenboven beantwoordt het product niet meer aan zijn bezorgdheid. Regel is ook dat meer en meer gewerkt wordt in assemblage zodanig dat er zelfs geen zicht meer bestaat op het afgewerkt product. De verkoopprijs hangt evenmin van de arbeider af. Zijn zorg is enkel het rendement te halen en werk te leveren zodanig dat hij niet ontslagen wordt.Normaliter (in normale omstandigheden) wordt de mens zichzelf in de arbeid .

c) De meerwaardetheorieDeze theorie vertrekt van de discrepantie (verschil) tussen verkoopprijs van het product en het loon voor het afgewerkt product .Maar ze moet vanuit een brederperspectief worden gezien.1 Met betrekking tot het product zelf:In het kapitalistisch systeem wordt het afgewerkt product op de markt gebracht en verkocht zonder enige

Page 356: Inleiding op de filosofie deel I

tussenkomst van de eigenlijke vervaardiger of de arbeider. De arbeider zal zijn arbeidsduur steeds moeten omzetten in een reproductie ervan wat op zijn minst voor het kapitaal een zuivere winst zal uitmaken . Daarenboven zal de arbeider in zijn consumptie van goederen nogmaals worden afgestraft door zijn reproductie van “overtallige “ uren (wordt hierna uitgelegd) en zal de kapitalist nogmaals op kosten van de arbeider van een infrastructuur genieten.(besproken sub 2). Hierbij en voorbeeld: veronderstel een arbeider in een deurenfabriek . Gemakkelijkheid halve zullen we ons beperken tot éénmansarbeid per deur.De arbeider werkt tien uur per dag (wat in die tijd nog een zeer korte arbeidsuur was). Zijn loon bedraagt 1 euro per uur . Hij vervaardigt een deur intwee uur, dus maakt hij per dag vijf deuren. Deze deur wordt verkocht tegen 5O euro. De arbeidskost bedraagt twee uren of 2 euro. Aldus bedraagt de meerwaarde van een deur 48 euro. Dus om 48 euro terugte verdienen moet de arbeider echter 48 uren werken of indien je het wil zien per afgewerkt product (tweeuren per deur) is dus 24 “deur” uren wil hij zijn afgewerkt product kopen waar hij normaal na twee urenarbeid zijn deur terug heeft. Dus de ruilwaarde loon tegen product vertoont hier een schrijnend verschil. Je mag niet vergeten deze situatie algemeen was en voor alle gemaakte producten gold. In andere fabrieken zal men bijvoorbeeld melk steriliseren en in flessen verpakken met een gelijkaardig meerwaardensysteem, nog in een andere zal men bakstenen maken nodig voor de bouw terwijl de bouw zelf in handen is van bouwfirma’s.Zulks betekent dat de arbeider in zijn totale consumptie telkens nog eens de last van de meerwaardemoet dragen buiten de last van het hem toegekend karig loon.

Page 357: Inleiding op de filosofie deel I

Klasoefening vertaald naar de hedendaagse economie bijvoorbeeld de assemblage van een wagen in casu een opel.Tweede oefening de immobiliënmarkt met indexatie van de huur.

2 De meerwaarde in hoofde van de kapitalist:Dit komt neer op het feit dat een individu zich een maatschappelijk product zal toe-eigenen. Dus de kapitalist kan zich op de markt goederen aanschaffen welke hij omzeggens wil of bijkomende fabrieken opzetten. Nu komt de dubbelzinnigheid in de houding van het kapitalistisch systeem naar boven. Hij wil dat de Staat zich zo weinig mogelijk mengt in het productie proces of gans het economisch gebeuren. Doch de industrieel heeft echter een uitgebouwde infrastructuur nodig: een grond waar hij de fabriek zal plaatsen, het aanleggen van wegen om grondstoffenaan te voeren of om te vervoeren, een eventuele aansluiting met een spoorlijn. Wat heeft de fabrikantte bieden aan de maatschappij? Werk! Dus zeg hij Overheid indien ik werk lever verlang ik ook een plaats waar er kan worden gewerkt en handel kan bestaan. Het wegennet moet hieraan zeker voldoen. De overheid wil graag op dit aanbod ingaan om te bouwen aan een moderne maatschappij. (pollutieproblemen voorzag men niet, evenmin als het verdwijnen van kostbare natuurgronden en de leegloop van het platte land terwijl bouwpromotoren klaar staan voor het oprichten van arbeiderswoningen, de huur op te strijken al of niet in afspraak met de groep fabrikanten). De investeringen worden gedaan op kosten van de maatschappij waar iedereen in bijdraagtook de arbeider. Hetzelfde geldt voor mogelijke subsidies aan de industrieel of de schenking van gronden mits te werkstelling. Dus eigent de

Page 358: Inleiding op de filosofie deel I

kapitalist ook hier nogmaals een maatschappelijk product toe.

Debat: wat denkt u van deze visie en beargumenteer uwantwoord

5° Het verder verloop volgens Marx op geschiedkundigebasis

Marx ontwikkelt hier twee invalshoeken van waaruit men het geschiedkundige kan benaderen. Alleszins zegtMarx dat het nutteloos is om trachten de morele ingesteldheid van de burger te wijzigen. Indien daarmee toch resultaat wordt bekomen zal dat zeker niet de omvang hebben om de maatschappij te wijzigen.Dus moet er naar meer radicale middelen worden gezocht want een wijziging van de maatschappelijke structuur is de enige oplossing terwijl bepaalde drukkingsgroepen slechts voor bepaalde feiten hun gelijk kunnen halen. De klassen moeten verdwijnen in zijn geheel of integraal.In zijn manifest (1848) geeft Marx een overzicht van historische gebeurtenissen die zich vertalen naar eeneeuwige klassenstrijd.(bijvoorbeeld in het voorgaand verleden de strijd tussen de patriciërs en de ambachten). Wat wel belangrijk is dat Marx de toenmalige maatschappelijke verhoudingen in beeld brengt en dat de evolutie op zich al de ondergang ervan impliceert.a) De maatschappelijke visie:

Het is telkenmale door wijziging van de productiewijze (o.a; de beschikbare middelen zoalsarbeid en machines) dat ook de maatschappelijke verhoudingen eveneens veranderen. De industriële bedrijvigheid in zijn permanente (voortdurende) verandering veronderstelt immers een georganiseerde samenleving zoals politieke

Page 359: Inleiding op de filosofie deel I

zekerheid en gelijklopende visie met een uitbouw van een aangepast verkeersnet (firma’s voor wegenwerken), een gericht onderwijs (ingenieurs voor ontwerpen van nieuwe machines, gebouwen , talenstudies met het oog op de internationale handel) rechtsinstellingen (rechtbanken van koophandel, handelsrecht) internationale overeenkomsten, enz.). Dus er ontstaat een dialectiek (zoals bij Hegel) die wordt opgeroepen door tegenstellingen ontstaan door de nieuwe machtsverhoudingen.Het productievermogen, de onderlinge concurrentiestrijd tussen het kapitalisme, nieuwe geautomatiseerde arbeidsvormen(vergelijk de huidige robots bij het assemblagewerk) worden dermate uitgebreid dat de burgerlijke maatschappijover zoveel rijkdom beschikt en er zoveel mogelijkheden komen open te staan dat ze niet langer kunnen worden gedragen door één enkel individu. Het ontstaan van trusts (vereniging van het kapitaal door vennootschappen die als het warehet monopolie uitmaken) wat tevens een toename vaneen maatschappelijke toe-eigening impliceert We mogen daaruit besluiten dat er overgrote rijkdom zal heersen en een overgrote armoede (cfr het huidig Engeland of VS) Dit zal een spanning opleveren die tot chaos en wanorde kan leiden bij gebrek aan organisatie van de opstandeling.

b) Het historisch materialisme ( afsluiter)De geschiedenis steunt op een aantal wetmatigheden. De politieke orde en de maatschappelijke orde zullen onderuit worden gehaald. Daarom is de revolutie onvermijdelijk. Doch deze revolutie is er nu nodig omdat ze moet worden gestuurd en niet leiden tot chaos. (het tienpunten programma van het “Communistisch Manifest). De motor van de ontwikkeling is gelegen

Page 360: Inleiding op de filosofie deel I

in de gestalten die de economie geeft aan de politiek, het sociaal gebeuren en het culturele. De politiek zal worden opgeheven in een klasselozemaatschappij (Marx bedoelt hier vooral de politieke ideeën omtrent liberalisme en het socialisme). Er zal dus alleen een “waken” zijn over het klasseloze. We besluiten met en slotzin “Proletariërs aller landen verenig U! Debat:Eerste deel rond enkele vragen: Waar had Marx de revolutie verwacht en waar

heeft ze plaatsgehad: verklaar uw antwoord aangevuld met de nodige verantwoording

Zou Marx akkoord zijn gegaan met de wijze waaropde revolutie tot stand is gekomen?

Tweede deel : Bespreek de filosofie van Marx (pro en contra) en vergelijk even met de huidige situatie.

Derde deel: Hoe schat u de val van het communisme in bij het huidige maatschappelijk bestel in die landen (oostblok)

Vierde deel: Wat was de bedoeling van het ijzeren gordijn?

We zullen nu uit de Moderniteit zeer kort echter nog één filosoof bespreken die een totaal andere richting uitgaat dan Marx maar die zoveel invloed heeft gehad op de hedendaagse filosofie dat het op zich reeds een noodzaak is om zijn leer alis het maar eventjes, van naderbij te beschouwen. Het gaat hieromtrent de geniale Nietzsche waarbij we het hoofdstuk over de moderniteit afsluiten om daarna nog voldoende tijd te maken voor de hedendaagse filosofie.

3.6. Friederich Wilhelm Nietzsche:

Page 361: Inleiding op de filosofie deel I

1° Leven en werk:

Nietzsche werd geboren in 1844 te Röcken bij Lützen als zoon van een predikant. Tegen Leipzig aan. Op vijfjarige leeftijd komt zijn vader te overlijden. Hij groeide op in een vrouwelijkgezelschap (moeder en zussen) en was wat men noemt nogal een teerhartige jongen die in het strenge protestantse midden echter goed kon aarden. Van kindsbeen af was hij gefascineerd door ascese en blijkbaar bezat hij toen reeds een sterke zelfbeheersing.Hij studeerde op het internaat van Schulpforta dat toen een zekere vermaardheid had. Hij was een uitstekend student met een grote interesse voor de klassieke oudheid (Grieks en Latijn). Het lag dan ook in de lijn der verwachtingen dat hij nadien klassieke filologie (letterkunde) ging studeren in Bonn en Leipzig. Hij was een uitstekend filoloog die steeds geboeid was door het perfect samengaan bij de Grieken van het Dionysische (een roes, een vormloze oerwil) en het Apollinische(de maat, de orde, de logos). Het waren ook deze elementen die hij terugvond in de muziek (Nietzsche was een muziekliefhebber en bewonderaar van Wagner). Reeds op vierentwintig jarige leeftijd betrad hij als volwaardig professor een leerstoel aan de universiteit van Basel. Daarvoor had hij zijn legerdienst algedaan maar werd er ontslagen omdat hij zich ernstig had verwond bij het paardrijden. Buiten de klassieke filologie en de muziek had Nietzsche kennisgemaakt met het werk van Schopenhauer, die op hem een sterke indruk had nagelaten zelfs in zoverre dat hij zich intensief ging bezighouden met de filosofie. Zijn gelukkige jaren in Basel werden echter onderbroken in 1870 door de Duits-Franse oorlog. Deze oorlog werd Nietzsche fataal in die zin dat hij daar als ziekenverpleger (hij had zich vrijwillig aangemeld om aan de gevechten deel te nemen doch gelet op zijn opgelopen verwondingen kon dit niet) een zware dysenterie opliep en volledig uitgeput met de dood voor ogen terugkeerde. Hij zou nooit meer gezond worden. Ondertussen liep hij nog een tweede ontgoocheling op toen Wagner zijn werk Parsifal componeerde. Hij brak definitief met Wagner (uit zijn filosofie zal blijken waarom) en zocht aanvankelijk zijn heil in een naturalistisch positivisme waarbij zijn bewondering voor Voltaire aan bod kwam. In 1879 werd hij opnieuw doodziek en moest noodgedwongen

Page 362: Inleiding op de filosofie deel I

met pensioen gaan . In 1882 (hij had vroeger reeds verschillende werken gepubliceerd) brengt hij zijn werk “Fröliche Wissenschaft” op de markt (Vrolijke wetenschap) waarin de grondlijnen van zijn latere filosofie worden uitgezet. Tevens was hij bezig met een werk “Also sprach Zarathoestra” (zo spreekt Zarathoestra) . Het derde deel ervan zou Der Wille zur Macht heten (de machtswil) doch het bleef bijfragmenten. In 1886 verscheen zijn ethisch werk “Jenseits von Gut und Böse” (Voorbij goed en kwaad, de filosofie van de toekomst)Hij verbleef veel in Italië (baai van Rapello) en in de zomer Boven-Engadin.Zijn gezondheidstoestand verslechtert en hij geraakt meer en meer vereenzaamd. Hij begint werken te publiceren zoals Götzendämmerung (Godenschemering) en Der Antichrist (de Anti Christus) . ook een biografie “Ecce Homo” (Ziehier de mens, de woorden van Pontius Pilatus na de geseling van Christus in de hoop dat het volk voor zijn vrijlating zou kiezen in plaats vanBarabas).Hij schrijft allerlei verontrustende brieven en wordt geveld door een paralyse. Een vriend haast zich naar hem toe en laat hem nog overbrengen naar een kliniek in Basel, daarna naar Jena.Blind en in schemertoestand wordt hij nog twaalf jaar verzorgd door zijn ondertussen gehuwde zuster. In 1900 komt hij te overlijden.

2° Zijn Leer

Vooraleer zijn leer samen te vatten is het wenselijk dat er eenkorte resumé wordt gegeven aangaande de filosofie van Schopenhauer. Het was immers deze filosoof die de aanzet heeft gegeven van Nietzsches theorie en filosofie. Hij kan terecht als de leermeester van Nietzsche worden aangezien.

a) Invloed van Schopenhauer.Schopenhauer was een tijdgenoot van Hegel maar evenals Nietzsche een felle anti-hegeliaan. De filosofie van Schopenhauer is samen te vatten in één zin: “De wereld alswil en voorstelling” (Die Welt als Wille und Vorstellung verschenen in 1819). De wereld als voorstelling is zijn uitgangspunt waarin hij onderstreept dat alle dingen ons gegeven zijn als verschijnselen. Dit is het meest

Page 363: Inleiding op de filosofie deel I

volstrekte a priori gegeven en stemt overeen met Kant hoewel Schopenhauer zich afzet tegen de denkstructuren zoals door Kant bepaald volgens de verschillende categorieën. Hij noemt dat het toevoegen van blinde vensters: of men nu een structuur toekent of niet de werkelijkheid op zich kan nooit worden waargenomen. De voorstelling is dus een onweerlegbaar feit maar ook een eenzijdig feit anders is alles al gezegd over die werkelijkheid terwijl het raadsel ervan ook kan worden opgelost precies door een goed begrip van die werkelijkheid of een juiste en meer volledige visie van die voorstelling. Wat Kant intrigeerde was vooral de a-priori kennis maar we hebben geen enkele reden om bij deze moeilijke vraag onze primordiale kennis via de uiterlijke en innerlijke ervaring zomaar opzij te schuiven. We moeten dus de innerlijke en uiterlijke ervaring op het juiste punt met elkaar verbinden (komen tot een consequentie, of juiste gevolgtrekking). Vraag blijft waar is dat punt gelegen? Het tweede deel van zijnfilosofie “de wereld als wil” brengt werkelijk iets nieuwsen vooral dat gedeelte heeft Nietzsche mateloos bewonderd.We zullen daarom op dit gedeelte dieper ingaan.1 De benadering der dingen: Hoe kunnen nu de dingen benaderd worden. Dit kan van buitenaf of van binnen.Van buitenaf kunnen we het eigenlijke of het wezenlijke der dingen niet vatten: het is alsof we blijven rondom eenhuis lopen zonder de ingangsdeur te bemerken. Bijvoorbeeldeen mecanicien kan geen motor bestuderen zonder te kijken hoe hij er van binnen uitziet: hij moet de motor uit elkaar halen om de werking ervan te bestuderen.Van binnenuit blijft er één mogelijkheid, in onszelf gaan kijken doch het individu ervaart zichzelf in zijn lichaam.Het lichaam is altijd aanwezig als een geheel, het is ons bezit dat we op twee verschillende manieren zien:-als een voorstelling is het een verstandelijk object te midden van andere objecten en in causale (oorzaak-gevolg) samenhang met die andere verschijnselen. Ik zie mezelf onderscheiden van de Jan, de boom of de kat waarmede ik inrelatie sta doch ik ben er maar door mijn ouders (oorzaak)die op hun beurt…

Page 364: Inleiding op de filosofie deel I

Maar ik ken mezelf ook onmiddellijk via mijn handelingen: gaan, lopen ,eten noem maar op. Ik zie daar altijd een wilsact in die verbonden is met de activiteit van mijn lichaam, niet dat de mens zich daar altijd bewust van is (cfr infra). Lichamelijke handelingen zijn dan in ruimte en tijd slechts geobjectiveerde zichtbaar geworden vormen van de wil. Hier staat Schopenhauer ondanks een totaal andere richting dichter bij Hegel zonder het zelf te willen (veruitwendiging van de mens of de verwerkelijking maar daar houdt iedere vergelijking dan ook op omdat Schopenhauer spreekt over wil en niet over geest die het tegenovergestelde ervan is). Deze kennis van het lichaam is het meest onmiddellijke die mogelijk is.2 de waarheid geldt in de eerste plaats voor de mens:Het wezen van de mens ligt niet in het denken, het bewustzijn of de rede. Dit is de grote dwaling van de filosoof. Het bewustzijn is niet meer dan een oppervlakte dus een fractie van de mens. Daarenboven kennen we dat bewustzijn enkel van buitenaf omdat dit een oppervlakte isaan diepe wateren. Oordelen ontstaan niet noodzakelijk door verbindingen van klare gedachten volgens logische wetten of redenering. Uitspraken ontstaan in de donkere diepten . Het proces dat zich hierbij voltrekt is even onbewust als onze spijsvertering. Soms valt er ons iets tebinnen, invallen en besluiten waarvan we ons geen rekenschap kunnen geven. (hier brengt Schopenhauer de menselijke autonomie of de heerschappij van ons verstand de ratio aan het wankelen en is hij op zijn manier reeds een voorloper van Freud).3 In ons geheimzinnige heerst de wil:De wil vindt er zijn dienaar: het verstand. Het is een blinde wil die zich wil manifesteren: het is als een blinde met op zijn rug een verlamde die kan zien. De enigedrijfveer is de onbewuste wil tot leven en deze wil is continu onvermoeibaar aanwezig. Als een “basso continuo” zegt Schopenhauer, een voortdurende ondertoon. Zelfs wat wij karakter noemen is een uiting van deze wil. De Godsdiensten bijvoorbeeld hebben dit al begrepen omdat bijde meesten ervan een beloning wordt toegekend voor de goede wil of het hart en niet voor een goed verstand.4 Het wezen van alle ons omringende dingen:

Page 365: Inleiding op de filosofie deel I

Wij moeten dat naar analogie (in overeenstemming met het logische) bij de mens eveneens beoordelen als geobjectiveerde (verwerkelijkte) wil zowel wat het organische (leven) als het anorganische( de dingen) betreft. Ieder wezen is gedreven door de wil voor zelfbehoud zelfs de planeten en de sterren(=zonnen). Men kan dit samenvatten in de onbewuste wereldwil.5Sterkste uiting van de wilDit is de voortplantingsdrift als overwinnaar van de individuele dood. Uiteraard is dit zo voor het leven. De wil zorgt in eerste instantie voor zelfbehoud, nadien voorhet voortbestaan van de soort. Dit voltrekt zich volledig onafhankelijk van enige kennis. (al mag je uw kinderen nogzoveel voorlichting geven als u wil, ze kennen het en als het erop aankomt vergeten ze gans de santenboetiek). Kennis zetelt in de hersenen, het centrum van de wil is gelegen in de genitaliën (geslachtsorganen). De liefde is een trucje van de natuur: het maakt de mens aantrekkelijk en mooi in zijn jeugdigheid wat de gedrevenheid tot partnerkeuze alleen maar opvoert. Die keuze is ook niet willekeurig volgens Schopenhauer en hij is één van de eerste geweest die graden zag in mannelijkheid en vrouwelijkheid. (achteraf de vectorentheorie in de psychiatrie en in de jaren 1960! pas in een gevulgariseerd(vervolkst met vermijding van technische of wetenschappelijke taal) werk op de markt gebracht door dr. Keynes). Zo zou de voor 100% mannelijke partner zijn voorkeur uitgaan naar de voor 100% vrouwelijke partner. Dus eigenlijk bedriegt de natuur ons. Helaas dit bedrog komt uit en aldra verwelkt de vrouwelijke schoonheid eenmaal het doel bereikt of schakelt de natuur deze uit (verhoogde kans op kanker voor kinderloze vrouwen, verzwakt sperma bij oudere mannen, de opvoeding zelf: kinderen moeten kinderen opvoeden anders treedt er een over bezorgdheid op wat een gevaar inhoudt voor de weerbaarheid van het kind).Het individu is dan niets anders dan een voortdurende wisseling van materie met behoud van de vorm: het ding op zich of de wil.Dit inzicht kan men ook op de geschiedenis toepassen, die zich voortdurend herhaald zonder dat er van echte vooruitgang sprake is: het is een cirkel zonder meer.

Page 366: Inleiding op de filosofie deel I

6 Uitzichtloze situatie? Hierop gaan we niet verder in. Schopenhauer vindt zijn heil in de esthetica of de schoonheid van de kunst en vooral in de muziek almede in de ethiek van ascese en wijsheid. Ook neemt hij zijn toevlucht tot de oosterse filosofie. Steeds miskend krijgt Schopenhauer in de herfst van zijn leven het respect van anderen nadat de glorietijd van Hegel begint te tanen. We sluiten af meteen stukje van Goethe:“ Tot in het binnenste van de natuurDringt geen geschapen geest?O gij filister,spreek tegen mij en mijns gelijkenniet dergelijke taal!Wij denken: waar dan ookzijn wij in het binnenste”

b) Keerpunt van de metafysica:Nietzsche kan best worden beschouwd als een hedendaags filosoof en ligt mede aan de basis voor een nieuwe metafysica. Voor alle duidelijkheid zal ik het begrip metafysica of ontologische of nog de eerste filosofie , nog eens omschrijven. De metafysica bestudeert het zijn van het zijn der zijnden. Het zijn is de niet omvattende basis achter alle zijnden. Het zijnde is een vorm van hetzijn en bestaat in deze vorm wat neerkomt bijvoorbeeld hetzijn van een boom: de dingen zoals ze zijn. Dus nemen we het geheel dan komen we tot voormelde uitspraak. Dit is een zeer statische opvatting een klassieke opvatting.In de huidige tijdsgeest worden drie elementen als basisopvatting naar voor geschoven die een rode draad zullen vertonen doorheen de filosofie wat reeds een aanvang had genomen bij Marx. Deze zijn de uitdrukkelijke verwerping van een twee wereldmodel, het beklemtonen van de radicale eindigheid en op algemeen ethisch vlak een filosofie van authenticiteit (vooral bij Heidegger) Ook hier is het nuttig om even voornoemde punten te verklaren.1 qua(omtrent) de uitdrukkelijke verwerping van het twee wereld beeld:Dit behelst het klassieke Godsbeeld met zijn hiernamaals war gepaard gaat met de bevestiging van het zintuiglijke “hier” en “nu” (hic et nunc) dat de werkelijkheid uitmaakt.Dus geen discussies meer over de werkelijkheid, hoe ze

Page 367: Inleiding op de filosofie deel I

erin “werkelijkheid” uitziet etc. De nadruk wordt gelegd op de eindigheid van de werkelijkheid. Het houdt dus een afwijzing van een soort bestaan aan de overkant wat door Nietzsche het “Jenseitz” wordt genoemd terwijl nadrukkelijk (emfatisch) het “Diesseits” wordt beaamd (hethier en nu onszelf eindig wetend alsmede de ons omringendedingen).Betekent dit een soort van nihilisme (zoals de kunststrekking na het dadaïsme) dus een soort lege immobiliteit, een inert (doods) tijdsgebeuren; Zeker niet er blijft ruimte voor wat men het ultieme of het overstijgende noemt of transcendentie in het vakjargon.2 Qua de beklemtoning van die eindigheid/Het is al een heldendaad op zich, de mens te ervaren als een radicaal eindig wezen ,dat niets te verwachten heeft na dit aardse tranendal (uitdrukking vanuit de middeleeuwen). Evenmin kan hij binnen deze wereld rekenen op begrip, geborgenheid of op iets dat hem troost kan bieden (Sein zum Töte zei Freud, een soort haasten naar dedood toe). Toch beschikt hij over een vermogen (precies dat apollinische bij de Grieken waardoor Nietzsche gefascineerd was) om in dergelijke omgeving die zinloos is(het dionysisch element) vooralsnog een betekenisvol bestaan uit te bouwen. Bij Nietzsche de übermensch die zijn eindigheid weet te aanvaarden en ondertussen naar eenbetere humanere wereld streeft. Aldus ontstijgt men zijn eigen bestaan in het uitbouwen van een wereld voor zover als mogelijk: het is een zelfoverstijging van het subject dat ook bepalend zal zijn voor de norm of aangenomen levenswijze.3 De authenticiteit: Authentiek betekent echt, in overeenstemming met de werkelijkheid en wat niet wordt betwist zolang de valsheidervan niet bewezen wordt (cfr een authentieke akte van eennotaris dwingt het respecteren af van de eigendom die iemand heeft jegens allen of erga omnes in het latijn). Authentisch leven, is leven in overeenstemming met zichzelf zonder zich een rad voor ogen te draaien dus in een werkelijkheid zoals ze is.Thans hebben we heel wat ideeën die ons zullen ondersteunen bij het begrijpen van de eigenlijke leer van Nietzsche. Tevens is het een gedachtengoed dat bij verschillende filosofen aan bod komt zoals het Franse

Page 368: Inleiding op de filosofie deel I

existentialisme vertegenwoordigd door Sartre en de eindigheid van het oneindig proces door Whitehead. Laat ons nu hernemen met de leer van Nietzsche zelf.

3° De eigenlijke leer

Deze is gebaseerd op enerzijds zijn werk “Die fröliche Wissenschaft” (de vrolijke wetenschap) waarbij wordt afgerekend met het Goddelijk bestaan en “also sprach Zaratthostra” wat een afrekening inhoudt met de “Hinterwelter” (achtergrond van ons weten. In een derde fase handelt Nietzsche over de moraal vooral via zijn werk“Zur Genealogie der Moral” (Omtrent het ontstaan van de moraal). Tenslotte vat hij het menselijk leven of geschiedenis samen in een verhaal over : de kameel, de leeuw en het kind. Buiten enkele addenda hebben we dan eenvolledig overzicht, zij het dan beperkt , van zijn filosofie.a) De dood van God (fröliche wissenschaft)

Een dolle mens komt midden in de dag met een lantaarn de markt opgestormd woedend uitroepend: ”We hebben God vermoord, de zee leeggedronken hoe hebben we dat kunnendoen?” De afkondiging van Gods dood is een allereerste voorwaarde om over de mens en de wereld zelf te kunnen praten en terzelfdertijd een afrekening te kunnen makenmet de “Hinterwelter” : het schrappen van de belangrijkste wijsgerige stelsels die samenhangen met het dispuut (redetwist, onenigheid) omtrent de klassieke metafysica en de cultuurfilosofische dood vanGod. De mens moet zonder hulp en bedrog verder ((cfr Marx: de vervreemding van de mens). Het is een kritiek op onze Platoonse (van Plato) traditie van het Westers denken waarbij de werkelijkheid in permanente verandering wordt genegeerd en men zich laat meeslepen door een begrippelijk denken zonder rekening te houden met de machtswil (Wille zur Macht). Laten we vooreerst deze punten analyseren.1 Kritiek op het Platoonse denken: Eerst was de Griekse cultuur en perfect samengaan tussen het Dionysische (chaos en het mateloze) en het Apollinische (orde, de maat en ook de kosmogonie van velen cfr de aarde nu was woest en leeg genesis) wat

Page 369: Inleiding op de filosofie deel I

zich uitte in de Griekse tragedies: de strijd tegen het onomkoombare van het noodlot met een beperkt verweer van het redelijke. De Griek gaf zich rekenschapvan irrationele krachten en de pogingen van de mens om daarop vat te krijgen. Dit was de idee van de presocratici en van Herakleitos in het bijzonder. Vandaar het citaat van Nietzsche “de oorlog is de vadervan alles” (polemos pantoon pater). In die zin dat oorlog hier beschouwd wordt als een conflict waaruit een poging met het redelijke vloeit of nog het “pantha rei” (alles vloeit cfr supra).2 De werkelijkheid is permanent in verandering:Dit betekent dat zij zich voortdurend vernieuwt ten gevolge van in die realiteit fundamenteel werkzame conflicten. Het is als een wilde zee waar golven tegen elkaar aanbotsen om te verdwijnen onder een nieuwe golf. Het is een ontstaan en vergaan niets houdt zijn vaste vorm. Het is een tragedie zonder een vast aanknopingspunt tenzij dat van ontstaan en vergaan (de logos of wet van Herakleitos cfr supra). Om hieraan eenverklaring te geven splitst Plato simpelweg de wereld met aan de ene zijde het veranderlijke of het onvolmaakte en aan de andere zijde het volmaakte of de Ideeënwereld. Op die manier laat Plato zich meeslepen door de illusie van het begrippelijke. 3 Het begrippensysteem:De wereld is één doorlopende continue beweging, een permanente veranderlijkheid zonder ook maar enige standvastigheid. Het is precies dat golvende wat wij instukken gaan hakken door begrippen toe te kennen en anderzijds ondergaan we zelf die fluctuaties (stromingen) van de werkelijkheid. Begrippen geven aan die ongrijpbare wereld en vastheid of stabiliteit die ze uit zichzelf niet heeft. Op die manier zoeken we naar een houvast om ons te kunnen oriënteren en daardoor een greep te krijgen op die werkelijkheid die in feite niet te vatten is. Wij leggen daarom de dynamiek (beweging) stil en ontdoen de wereld op die manier van zijn levendigheid. Nu Nietzsche weet heel goed dat er geen andere mogelijkheid bestaat dan de orde (apollinische) in de chaos(dionysische) te brengen: hij kan evenmin dit begrippelijke missen al

Page 370: Inleiding op de filosofie deel I

was het maar om zijn filosofie te verkondigen. Maar watzijn leer specifiek en diepzinnig maakt zijn drie zaken:o We moeten er ons van bewust zijn dat deze begrippen

of namen eigenlijk illusionair zijn omdat we onmachtig zijn die direct waargenomen wereld te vatten in zijn volle dynamiek

o Dat die begrippen opgewekt door de rede niet bij die rede moeten worden gezocht maar wel in de duistere oorsprong (het dionysische) in de drang om onszelf teaffirmeren (bevestigen, waar te maken), om macht te krijgen over het ons omringende . Deze drang noemt Nietzsche “Wille zur Macht”(de Machtswil). De Waarheid daarin is niemand geïnteresseerd, in de filosofie gaat het om macht, de wil om te weten en aldus te heersen en de wereld naar zijn hand te zetten. Begrippen zijn de instrumenten van die machtswil die in alle levende wezens aanwezig is (niet dat die begrippen vormen maar een instinct om alzo gewapend te zijn).

o De door ons gemaakte begrippen worden door Socrates en Plato omgekeerd. De echte wereld zoals wij die waarnemen en waarop wij trachten vat te krijgen, naarons hand te zetten door de machtswil waarbij de rede de wereld helpt splitsen in begrippen, worden dan beschouwd als zijnde de echte wereld. Hier draait menhet systeem om. Er moet een mens zijn die in staat isen gedreven wordt om begrippen te vormen teneinde de realiteit in stukken te kappen: dus is de echte wereld die we onmiddellijk waarnemen, een komen en gaan waarin we ons kunnen oriënteren dank zij de wil om onze heerschappij te laten gelden ergo (bijgevolg)het begrippensystem. Het is niet zo dat eerst het begrippensysteem bestond, daarna de wereld en daarna de mens die een soort van incarnatie van een idee of begrip zou uitmaken.( Merk hier dat Nietzsche in de buurt komt van de taalfilosofie).

o Plato draait op die manier zichzelf en de goedgelovigen een rad voor de ogen en bedriegt zichzelf en sleept de anderen mee in de leugen en valse hoop op een volmaakte wereld. De waarheid op zich bestaat niet. De waarheid is slechts een wijze

Page 371: Inleiding op de filosofie deel I

van zien, hoe dat we tegen de wereld aanzien. Vanuit welk-lk standpunt, we die wereld benaderen: voor Plato als idee, voor Schopenhauer als voortplanting, voor Hegel het absolute of het hele, voor Nietzsche de machtswil, voor Sartre de keuze. De waarheid is dus perspectivistisch. (perspectief of standpunt van waaruit men iets bekijkt).

b) Zur Genealogie der Moral (ontstaan van de moraal)

Zijn kritiek op de Hinterwelter (de wereld) is ook een ethische kritiek in die zin dat Nietzsche de problematiek van goed en kwaad in zijn oer (eerste) geschiedenis wil bekijken. Vooreerst voert hij goed en kwaad terug tot het goed zijn in iets en het slecht zijn in iets.1 Oorspronkelijke betekenis:Het zijn de sterksten die bepaalden wat goed of slecht was. De besten, de” aristoi” (betekent de besten vandaar het afgeleide aristocratie) of de heersende klasse die voornaam, eervol, krachtig als goedheid aanzagen zonder bekommernis of deze eigenschappen al dan niet iets opleverden of nuttig waren; Dit laatste is zeer belangrijk bij Nietzsche en we komen daar laternog op terug. In feite zonder het zelf te willen bepalen als het “goede”. Al wat minderwaardig is , al wat niet uit eigen grootsheid evenmin uit voornaamheid maar vooral uit berekening of vanuit laaghartigheid en lafheid handelt, wordt dan het slechte of nadien het kwade. Het Christendom vooral richt zich tot hen, predikt de slavenopstand tegen de sterken. Hoe doet ze dat? Ze doet dat uit haat (een zwakte op zich), uit ressentiment (wrok) waarbij ze een machteloze houding verheffen als een deugd: de nederigheid, de gehoorzaamheid, het geduldige. Tegelijkertijd stellen ze de eigenschappen van de sterken voor als het slechte, het boosaardige: ze draaien de boel om! Slavenvan hun eigen zwakheid en machteloosheid, worden nu de meesters en dicteren de nieuwe waarden. Deze herwaardering is echter maar een reactie (een actie op iets bestaands zonder echt zelf iets nieuw op te richten of een eenvoudige omkering van hetgeen vroeger was) en in die zin is ze niet creatief of echt

Page 372: Inleiding op de filosofie deel I

vernieuwend. Ze nemen gewoon de sterken het kwalijk datze te sterk zijn. Dit proces verloopt natuurlijk niet vanzelfsprekend. Ze hebben iemand anders nodig die zogezegd de werkelijke waarden afkondigt, een persoon aan wiens macht niet te tornen valt: een Opperwezen of God! Ze schuiven al deze zwakke eigenschappen naar hem door en laten ze door hem omdopen tot de Waarden . Ze zijn zelfs niet in staat om de sterken zelf te straffen, dat doet God wel in zijn oordeel na dit tranendal en waarbij de hulpvaardigen, de mededogenden,de nederigen zullen worden beloond en de niets ontzienenden worden gestraft. Zo worden de sterken gekooid en spreken de zwakken over hen, het oordeel uit. Waarop steunt eigenlijk die slavenmoraal? Hoe beargumenteert ze deze handelswijze?2 Fundament van de herwaardering:Deze hantering als waardenorm miskent eigenlijk de geaardheid of het werkelijke van iets of iemand. Men neemt het de sterken kwalijk om dat ze sterk zijn waarvan ze ook uiting geven : ze vrezen niets zelfs hunleven niet omdat ze zo zijn. Hetzelfde kan gezegd worden van de zwakken die men het niet kwalijk kan nemen omdat ze de wil moeten ontberen om zich tegen de sterken te durven verzetten. De lammeren kunnen boos zijn op de roofvogels omdat ze hun jongen wegkapen maarvraag blijft of men het die roofvogels kan kwalijk nemen of zelfs de kudde lammeren die dit laten gebeurenzonder al te veel omhaal. Het christendom (slavenmoraal) hanteert daarvoor een verdubbeling dat zich in het subject plaatsvindt. Eerst en vooral kennenze aan een menselijk subject een ziel toe die op het eind van het lichamelijk leven waarin ze gevangen zit, een balans inhoudt van het goede en het kwade waaruit verder zal blijken wat de keuze was ofwel gericht op een eeuwige gelukzaligheid (bij verwezenlijking van hetgoede) ofwel een afbraak van het goede dat dan ook zal behandeld worden als afval (eeuwige loutering van het vuur). Daarnaast is er weer een verdubbeling. In verband met de handeling. De ziel is steeds geneigd naar het goede en dit van nature uit. Er bestaat zoietsals een natuurmoraal of wat men placht het geweten te noemen. Dus een handeling bestaat uit twee zaken: de

Page 373: Inleiding op de filosofie deel I

keuze en ofwel het afzien van bewuste handeling ofwel de handeling uitvoeren. Dit is volgens Nietzsche de grootste onzin die de onzin van de wereldse opvattingenbevestigt. Het is dus alsof het de roofvogel vrij staatom de lammeren te stelen en het ook de zwakken vrijstaat om in zijn lafheid te volharden. Alsof alles wordt ingegeven door een keuze. De miskenning van het worden van de wereld waarin alles draait om machtswil.Daarom moet die God dood! Alsook de daarmee gepaard gaande bedriegerijen!Er bestaat geen substraat (ondergrond of fundament) vanwaaruit een keuzemogelijkheid wordt verstrekt of die voorafgaandelijk inhoudt wat goed en kwaad is, waarbij men dus in eerste instantie het bestaan van goed en kwaad als een neutraal gegeven aanneemt: een keuzelijstof huwelijkslijst !

Debat: voorlopige zienswijze op deze opvatting. Wat issterk en zwak? Quid (wat) met verantwoordelijkheid? Hoezou Sartre hierop reageren denkt u?

Leidt zoiets tot een regelrecht nihilisme (leegheid, waardenloosheid)? Dit illustreert Nietzsche aan de handvan het verhaal van de kameel, de leeuw en het kind dathierna in het kort tot besluit zal worden weergegeven.

c) De kameel, de leeuw en het kind:Nietzsche wordt ook de filosoof met de hamer genoemd omdat hij alle waarden die door de wereld worden vooropgesteld verbrijzelt om uiteindelijk te kunnen vanstart gaan. Nietzsche is ook de man van zovele anti’s (het tegen zijn van dit , van dat..) Meestal wordt de filosofie van Nietzsche daartoe beperkt en tot zijn “übermensch” waarmee men hem haast verantwoordelijk stelt voor het nazisme of hem daarmee durft te associëren. De geniale Nietzsche is veel gevoeliger en heldhaftiger dan men denkt. Zijn taal was die van een dichter, bewust van zijn eindigheid, zijn smaak die vaneen kunstenaar waar vooral de muziek een grote rol in had. Zijn breuk met Wagner was een consequente houding wanner Wagner zijn toevlucht neemt tot het christelijkegeïnspireerde werk van Parsifal in plaats van het Germaanse heldendom te bezingen. Anderzijds mag ik

Page 374: Inleiding op de filosofie deel I

stellen dat Nietzsche het christendom in zijn eenvoud en diepzinnigheid aan hem laat voorbij gaan en vergeet hij de mogelijkheid voor menselijke zin al is die dan ook zeer beperkt alsmede de menselijke broosheid.1 De kameel:Een kameel is een lastdier, dat erg taai is en weinig verzorging vraagt. Nietzsche vergelijkt de mens in de huidige christelijke moraal met een kameel overladen mealle last van de wereld. Valse schuldgevoelens en plichten. Hij laat zich blindelings leiden tot hij erbij valt. Hij waant zich beschermd en vraagt als het ware belaad mij, ik kan alle last aan wat dan ook gretig wordt gedaan. 2 De leeuw:Langzamerhand komt de kameel tot inzicht dat zijn last niet hoeft, dat ze deel uitmaakt van bedrog en hij opgescheept zit met de last van de leugen. De kameel bemerkt het bedrog en eveneens zijn Sisyfus arbeid (van een Griekse mythe: Sisyfus moest een steen de bergop rollen en telkens als hij bijna boven was rolde de steen terug omlaag en kon hij herbeginnen: harde en zinloze arbeid). De kameel wordt kwaad en woedend schudt hij alle last van zich af. Ziedend van woede en terzelfdertijd bewust van zijn kracht vernielt hij allelast en begeleiders. Hij bevrijdt zich van ieder leugenmaar wat blijft er voor hem over. Bewust overschouwt hij zijn zielig lot van de eindigheid en het besef dat hij in een wereld staat waar hij geen vat op heeft. Toch bewaart hij heroïsch (heldheftig) zijn voornaamheid en laat zich niet wegdrukken door die leegheid, die verlatenheid, door zijn lot op een laffe manier te ontlopen anders wordt hij terug de kameel.Hij geeft niet toe aan het ontstane nihilisme.3 het kind: Dit duidt op een nieuw begin, een nieuw leven, een aanvang van nieuwe waarde waardoor dit nihilisme wordt overwonnen. Het kind beleeft het leven in zijn spel. Het legt in afspraak met anderen de spelregels vast voor een bepaald spel. Voor het overige ontvouwt het spel als vanzelf of uit zichzelf met inbreng van de groep. Men speelt het spel. Men neemt weliswaar het spel ernstig en gemotiveerd doch als het uit is begint

Page 375: Inleiding op de filosofie deel I

men een nieuw of een ander spel met andere regels doch het blijft altijd spel. In dat besef moet de mens zijn leven uitbouwen volgens Nietzsche. Geen leugens, geen morele druk maar voor zover als mogelijk een leven waarde mens zichzelf kan zijn, bewust van die machtswil en geldingsdrang, doch ook in samenspel met zijn medemens.Zo krijgt het fatalisme van Nietzsche dat regelrecht opeen nihilisme afstevende, toch nog iets humaans iets menselijks maar ontdaan van alle franjes.Nietzsches woorden of filosofie zijn dan ook samen te ballen in dit citaat “Was dit het leven, welaan dan nogeen keer!”Ik sluit mijn samenvatting over deze denker af met een gedicht van hem:Aan der Brücke standjungst ich in brauner Nacht.Ferner kam gesang:goldener Tropfen quoll’süber die zitternde Fläche weg.Gondeln, Lichter, Musik-trunken schwamm’s in die Dämmerung hinaus.Meine Seele, ein Saitenspiel,sang zich, unsichtbar berührt,heimlich ein Gondellied dazu,zitternd von bunter Seligkeit.Hörte jemand ihr zu?...

Hierbij de vertaling:Bij de brug, daar stondik laatst, de nacht was zwart.Van verre klonk gezang;in gouden druppels flauwdehet op ’t bevend oppervlak.Gondels, lichte, muziek-dronken zwom het uit, de schemer in…Mijn ziel, een snarenspel,zong, in het geheim geraakt,stil een gondellied erbij,trillend van bonte zaligheid. -Is er naar geluisterd?

Page 376: Inleiding op de filosofie deel I

Inhoudstabel

Onderwerp PaginaHoofdstuk I Wat is filosofie? 1-871 Algemene moeilijkheid 9-1111 Verklaring door het woord zelf 9-1012 Vergelijking met andere wetenschappen 10-112 Ontstaansgeschiedenis 11-21 Tijdstabellen 11-1422 Kenmerken van filosofie in de Oudheid 14-27221 Mythische mens 24-20222 Overzicht van de Griekse wijsbegeerte 20-2723 Bondige bespreking “Bloeitijd Griekse wijsbegeerte”

27-49

231 Herakleitos 27-29232 Sofisten 29233 Socrates 29-32234 Plato 32-40235 Aristoteles 40-494 Wat is “dat” Filosofie (eigenschappen) 50-6941 Filosofie is en radicale reflectie 50-6542 Filosofie is gericht op de ganse werkelijkheid

65

Page 377: Inleiding op de filosofie deel I

43 Filosofie is hermeneutisch en historisch 65-6744 Filosofie in verhouding tot religie en positieve wetenschappen

67-69

5 Mogelijke definitie 69-7751 Naargelang de eigenlijke betekenis 69-7052 Naargelang het woord definitie 70-756 Evolutieleer 77-8761 Big-Bang 77-7962 Darwinisme 79-8163Teilhard de Chardin 81-8364 Monod 83-8565 Huidige visie (Prigogine, de Duve) 85-87Hoofdstuk II Middeleeuwen en uitdoving Antieke filosofie

88-125

A Verder verloop van de antieke filosofie 88-991 Algemene invloed op het verloop 89-912 Epicurisme 91-953 Stoïcisme 95-99B Ontstaan van het Christendom 99-1251 Tijdstabellen 99-1022 Bondig overzicht 102-1043 Het mensbeeld 104-1084 Thomas van Aquino 108-12541 Leven en werk 108-11142 Zijn leer 111-125Anselmus van Canterbury wordt in de leer van Thomas besproken

****

Hoofdstuk 3 Filosofie van de Moderniteit 126-2391 Tijdvak van de Renaissance en Barok 126-14011 Tijdstabellen 126-12712 René Descartes 127-133121 Leven en Werk 127-128122 Zijn leer 128-13313 Theorie over Renaissance en Barok 134-135Addendum theorie Renaissance 135-138133 De reformatie 13814 Kritiek op Descartes 138-1402 De Verlichting 18° eeuw 141-18721 Tijdstabellen 141-14222 Schets van Engels empirisme 143-145221 John Locke 143-145

Page 378: Inleiding op de filosofie deel I

222 David Hume nog besproken onder kant (Invloeden)

145

23 Immanuel Kant 145-183Leven en werk 146-148Aanleiding tot zijn onderzoek 148-1504 Kants twijfel 150-151Kritiek van de zuivere rede 151-1671 Inleidende begrippen 151-1562 Transcendentale esthetica 156-1593 Transcendentale analytica 159-1634 Transcendentale dialectica 163-167Zedelijkheid en religie 167-1771 Kritiek van de Praktische rede 168-1752 Religie binnen de grenzen van de rede 175-177Kritiek van de oordeelskracht 177-1831 Omtrent de titel 177-1812 Gevoelens qua natuur 181-1823 Tijdvak van de negentiende eeuw: Romantiek 182-23931 Tijdstabellen 183-18432 Hegel 184-209321 Leven en werk 184-188322 Leer 188-20533 Reacties op Hegels filosofie 208-29034 Comte 209-211Leven en werk 209-210Leer 210-21135 Engelse Verlichting 211-217351 Jeremy Bentham 211-217Periode wordt aangevuld met Mill en Spencer36 Marx 217-230Leven en werk 217-218Zijn leer 218-23037 Nietzsche 230-239Leven en werk 230-231Zijn leer 231-239Schopenhauer besproken bij Nietzsche 231-233

PersonenregisterNaam Pagina’s

Page 379: Inleiding op de filosofie deel I

Abélard 101Alarik 100, 89Albertus Magnus 102, 109Alcuinus 101Alexander de Grote 41, 88Alexander VI 137Alfarari 101Alkindi 101Ambrosius 100, 102Anaximander 12Anaximenes 12André Helvetius 142Anna Bijns 138Anselmus van Canterbury

101, 118-121,

Anthisthenes 13Antonius 137Apollo 17Arcesilaus 13Aristippus 13Aristoteles 13, 21, 25, 26, 40-50, 58, 70, 94, 96,

103, 109, 110, 112, 114, 115, 118, 121,122, 139, 152, 161, 177, 179, 182, 217

Arius 100Athanasius 100Augustinus 100, 103, 106, 123, 124Augustulus 89Avicenna 20, 101Bart Raeymakers 111Beda 101Benedictus van Nursia 101, 109Bentham 184, 211, 211-217,Bergson 83, zie deel 2, 188Berkeley 58,142, 150Bertrand Russell 57, bespreking deel 2Blaise Pascale 128, 175Borgia 137Brutus 137Caesar Julius 70, 89, 137Campanella 127Cesare Borgia 137

Page 380: Inleiding op de filosofie deel I

Christus 99, 105, 106Chrysippus 13, 96Cicero 13, 89, 103Cleanthes 13, 96Columbus 134Comte 208, 209-211Confucius 212Copernicus 61, 134Cosmo de Medici 137Crick 84Dante 102Darwin 79-80De Chardin Teilhard 81-83De Duve 85-86De Lametterie 86, 142, 181De Medici 135Democritos 13, 95Denis Diderot 142Descartes 22, 96Destutt de Tracy 219Diocletianus 89Diogenes 13, 90Dionysius de Arepagiet

101

Duns Scotus 102, 110Eccles 51Eeckhardt 102Einstein 59, bespreking deel 2Empedocles 12, 23, 116Engels 218Epictetus 13, 96Epicurus 13, 91-95Erasmus 135Euclides 13Eugenius IV 137Fechner 214Feuerbach 219Fichte 183, 186, 187Foucault 68, 73, zie deel 2, 213Francis Bacon 58, 209Frederik de Grote 142, 141, 147, 148, 186

Page 381: Inleiding op de filosofie deel I

Frederik WilhelmIV 217Freud 15, 51, 232Gabriel Marcel 66 zie deel 2Galilei 61, 128, 149Gaunillo 120Goethe 96, 233Goethe 186Gorgias 13, 29Hades 15Hegel 53-55, 67, 70, 183, 184-209, 217, 221,

223, 229Heidegger 234 zie deel 2Herakleitos 12, 27-29, 97, 107Hieronymus 100Hölderin 186Homeros 17Horatius 13Horatius 92Hugo Grotius 127Hume 58, 90, 142, 145, 150, 176Husserl 70 zie deel 2Innocentius VIII 137Isidorus van Sevilla 101Jacobus 102James Mill 213Jean d’Alembert 142Jenny van Westfalen 218Job 125Joffre 137Johannes Scotus 101Johannes van Damascus 101Johannes XXIII 68Juan B 137Jung 15Justianus 14Kant 20, 24, 51, 71, 96, 131, 142, 146-183,

187, 188, 190, 219Karel V 137Karl Popper 51, 59Keppler 134Kierkegaard 68, zie deel 2, 106, 124, 208

Page 382: Inleiding op de filosofie deel I

Knutzen 149Lacan 51Laplace 149Leibniz ** 64, 65 uitvoerige bespreking zal dit

jaar worden toegevoegdLemaître Georges 78Lenin 208, 218Leo X 137Leonardo da Vinci 136Lessing 142Leucippus 13, 95Levinas 55Locke 58, 110, 142, 143-145, 150, 213Louis XIV 135Lucifer 15Lucretius 13, 92, 95Maarten Luther 138Machiavelli 127Magelhaen 137Maimonides 101Mandeville 216Marco Polo 134Marcus Aurelius 13, 96, 102Marx 22, 183, 209, 208, 217-230, 232Mecenas 135Menachton 138Mendelssohn 142Merleau-de-Ponty 139, zie deel 2Michelangelo 137Mill J S 186Monod 83-85Montesquieu 142Mo-Tse 212Mussolini 56, 175Newton 61Nicolaas V 137Nicolai Friederich 142Nicomachus 41Nietzsche 183, 188, 208, 230-239Novalis 186Odoaker 89

Page 383: Inleiding op de filosofie deel I

Origines 100, 104Ovidius 92Owen Robert 212Parmenides 12, 26, 75Paulus 100, 102, 105Paus Gregorius 101Paus Leo I 101Pavlov 210Pericles 17Persefone 15Petrus 100Philippus van Macedonië

41

Philo 14Piet van Aken 226Plato 13, 21, 26, 32-40, 43, 70, 90, 107,

109, 115, 122, 140, 235Plotinus 14Posidonius 13Prigogine Ilya 86-87Prometheus 15Protagoras 13, 29Proudhon 226Pyrrho uit Elis 90Pythagoras 12Ricardo 211, 218, 221Robespierre 141Roger Bacon 102Rorty 65, zie deel 2, 214Roscellinus 101, 120,Rousseau 142, 221Sartre 140, zie deel 2, 236Savonarola 137Schelling 183, 186, 188Schiller 96Schlegel 186Schopenhauer * 183, 187,188, 207 (nu besproken met

Nietzsche volgende cursus afzonderlijk)231-233

Seneca 13, 96Sextus 13

Page 384: Inleiding op de filosofie deel I

Sforza 137Sinterklaas 15Smith 211, 212, 216, 217, 218Socrates 13, 26, 29-32, 122, 236Spencer 184, 211Spinoza ** 127, besproken deel 2 Whitehead doch

dit jaar uitgebreid nog in deel 1Steel 111Swedenborgh 151Taylor* 226, zal vanaf volgend jaar worden

besprokenTertullianus 100Thales van Milete 12, 93Theodorik 14Thomas a Kempis 102, 104Thomas Hobbes 127Thomas Kuhn 60, 213Thomas Moore 127Thomas van Aquino 102, 70, 103, 109-124,Thrasymachus 29Tieck 186Vasco de Gama 134Visconti 137Voltaire 142Von Holbach 142Wagner 231Watson 84Wellington 211Whitehead 234 zie deel 2Wilhelm Dilthey 66Willem de Zwijger 138Willem van Champeaux 101Willem van Moerbeke 109Willem van Occam 102Willemyn 111William James 65, zie deel 2Wittgenstein 59, bespreking deel 2Wolff 142, 149Wundt 214Xenophanes 12Zarathoestra 231

Page 385: Inleiding op de filosofie deel I

Zeno van Cition 13, 95Zeno van Elea 12Zeus 15

BibliografieGeraadpleegde werken

Inleiding op de metafysica Professor Verbeke KUL AccoInleiding op de fundamentele wijsbegeerte professor Van Hamel KUL Acco*Fundamentele Wijsbegeerte professor Ramaekers in samenwerking KUL Univers.PersEncyclopedie van de Filosofie Laurens ten Kate Boom AmsterdamHoop en Vooruitzicht Noam Chomsky (vertaling Rombouts) EPO Berchem*Stromingen in de hedendaagse Wijsbegeerte Braeckman professor KUL Acco *Nut en nadeel van het postmodernisme De Wachter uitg Kapellen PelckmansLa condition postmoderne Lyotard uitg de Minuit,ParisOordelen, lezingen over Kants politieke filosofie Hannah ArendtAmsterdam CrisisWittgenstein Filosofische Onderzoekingen (vert. Dekkers) BoomAdorno denkmodellen * oefening voor cursus*Richard Rorty en het denken van het Westen, Communistisch Manifest (vert. anoniem) Pegasus/Amsterdam*Kerngedachten van Marx , Louis van Bladel, Nederlandse Boekhandel (aanrader)Inleiding tot de Algemene psychologie Prof. Van Haacht Acco*Geschiedenis van de filosofie Störig (aanrader voor chronologisch overzicht) AulaGeschiedenis van de filosofie Bertrand Russell (afrader)De Verborgen wijsheid Fuller (vert Boelens) Arkana/Antwerpen*Historische Inleiding tot de Wijsbegeerte Prof. Steel KUL Univ. PersVocabulaire Technique Prof. A Lalande (uitg Presses universitaires de France)*De rationaliteit en haar grenzen Professoren Burms en De Dijn Univ. Pers (aanrader)

Page 386: Inleiding op de filosofie deel I

Kritiek van de Zuivere Rede Kant (vert. Veenbaas en Visser) BoomDarwins nobel streven (vert. Moerdijk) uitg. Nieuw Amsterdam (aanrader)Geloven en weten Jürgen Habermas (vert. Rebel en de Vries) uitgBoomPolitieke en sociale geschiedenis van de 19° en 20° eeuw Prof Vos Acco**Fundamentele Wijsbegeerte André Cloots prof KUL (aanrader)Algemene en experimentele psychologie Guy van Outryve de… prof KUL AccoPlato (extracten uit verschillende werken , schoolstof Grieks)*Zoeklicht op het oude Athene (aanrader doch uitgeput copies mogelijk)L’existentialisme humanisme Sartre * KlasliteratuurLa Naussée SartreSartre door Welten universiteit TilburgDe rivier van Herakleitos Prof Vermeersch RUGLogica Prof De Prater univ. PersLosse artikels uit filosofische tijdschriftenMicro- en Macro economie Prof.Eyskens KUL LeuvenWetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen Michiels UN Press AmsterdamZijn en Tijd (Heidegger) vertaald WildschutOvergankelijkheid essay over “Dasein” Heidegger Traktaat van de menselijke natuur David Hume Boom/NL 2007Aldus sprak Zarathoustra Arbeidspers NL*De vrolijke wetenschap (Nietzsche) Amerigo NL*Over de zin van nut (pragmatisme) overzicht van Peter Venman

*Verhandeling Spinoza Piet Steenbakker (copie verkrijgbaar)Nieuw verhaal van de wereld Ricardo Petrella vert. Anna Baudouin Epo/NL 2010 (nog niet beoordeeld)De eerste filosofie, Aristoteles , Historische uitgeverij groningenFilosofie uit de klassieke oudheid Julia AnnasLeidraad voor het verstand John Locke** Wijsbegeerte , Antoon Braeckman, Gerd van Riel, Bart RaymakersWebsite Herman de Ley (scholastiek Thomas van Aquino)*Diverse wetenschappelijke artikels (filosofisch tijdschrift)

Page 387: Inleiding op de filosofie deel I