Inleiding Filosofie en Ethiek Vierde Bijeenkomst: De tweede wetenschappelijke revolutie Dinsdag 28 september 2004
Mar 21, 2016
Inleiding Filosofie en Ethiek
Vierde Bijeenkomst:De tweede wetenschappelijke revolutie (2)
Dinsdag 28 september 2004
1734-1797 Joseph Wright
René Descartes (1596-1650)
Blaise Pascal (1623 - 1662)
16 jaar – Stelling van Pascal18 jaar – rekenmachine
LuchtdrukKansberekeningProjectieve meetkunde
1654 – mystieke ervaring
Esprit de géométrieEsprit de finesse
Immanuel Kant (1724 – 1804)
Actief waarnemen (van “scholier” naar “rechter”)De objecten richten zich naar ons kenvermogen
Het subject constitueert zijn wereldObjectiviteit vooronderstelt subjectiviteit:Het menselijke kenvermogen ontwerpt op basis van ruwe data een menselijk beeld van de werkelijkheidDe mens is aanwezig in zijn eigen objectiviteit
Ding an sich – Ding als Erscheinung
Kritik der reinen Vernunft (1781)
A priori – Voorafgaande aan (onafhankelijk van) de ervaring
A posteriori – Ontleend aan ervaring
Analytisch – Volgt uit het begrip
Synthetisch – Voegt iets toe
Analytisch a priori Synthetisch a priori
Analytisch a posteriori
Synthetisch a posteriori
A priori A posteriori
Analytisch
Synthetisch
“Een lichaam neemt ruimte in (is uitgebreid)’’
Empirische kennis
“Elke verandering heeft een oorzaak”
“De mens is vrij – Menselijk gedrag is gedetermineerd”
De stelling van Pythagoras (a2 + b2 = c2)
“Een lichaam dat in beweging is wil in beweging blijven”
Licht is een deeltjesverschijnsel - Licht is een golfverschijnsel
De rede ziet slechts in wat zij op grond van haar eigen principes inzichtelijkmaakt. Deze principes gaan aan de ervaring vooraf. Zij dwingt de natuur zichnaar haar principes te richten.
Driedimensionele ruimtelijkheid is geen empirisch begrip. Ruimtelijkheid is nietiets wat wij aan de ervaring ontlenen. Zodra we iets waarnemen, is er al sprakevan een voorstelling van ruimte. Het besef van ruimtelijkheid gaat aan empirischeervaring vooraf en maakt empirische ervaring mogelijk. Ik kan me niet voorstellendat ruimte niet bestaat, of dat er lichamen bestaan die geen ruimte innemen.Omgekeerd kan ik me wèl voorstellen dat er een ruimte bestaat waarin geenlichamen aanwezig zijn. Onze waarneming van uitwendige werkelijkheidvooronderstelt noodzakelijk ruimtelijkheid.
De tijd is geen empirisch begrip. Wanneer ik gebeurtenissen waarneem die naelkaar plaatsvinden, vooronderstelt dit al een besef van temporaliteit. Tijd is eennoodzakelijke voorstelling die aan onze concrete waarnemingen ten grondslag ligt Ik kan mij geen voorstelling maken van een beweging of een verandering die nietin de tijd plaatsvindt. Omgekeerd kan ik me wel een spanne tijds voorstellen waarinniets gebeurt. Temporaliteit als zodanig kan ik niet uit mijn ervaring wegdenken.
Ik kan niet bewijzen dat tijd en ruimte werkelijk (dat wil zeggen onafhankelijk vanons bewustzijn, of buiten onze subjectieve ervaring van de werkelijkheid) bestaan.Ik kan slechts vaststellen dat de wijze waarop wij de werkelijkheid waarnemen,gekenmerkt wordt door ruimtelijkheid en temporaliteit. Ruimtelijkheid entemporaliteit bepalen de wijze waarop de werkelijkheid voor ons verschijnt.
Wanneer wij verdwijnen, houden tijd en ruimte in principe op te bestaan. Over deaard van de werkelijkheid buiten onze waarneming om, kunnen wij geen zinvolleuitspraken doen. Alleen onze manier om de werkelijkheid waar te nemen istoegankelijk voor ons, en het is niet uitgesloten dat andere wezens de werkelijkheidop een geheel andere wijze ervaren.
Ik kan niet bewijzen dat elke verandering een oorzaak heeft, ik kan slechtsvaststellen dat het principe van causaliteit het ons mogelijk maakt de werkelijkheidte begrijpen.