HOOFDSTUK 1 Basisbeginselen van het dubbel boekhouden 1 DE BALANS 1.1 Ondernemingsmiddelen De middelen die aanwezig moeten zijn om een onderneming (het voorwerp van de boekhoudkundige regi- stratie) uit te bouwen, kunnen in een drietal groepen worden verdeeld: groep 1: management, leiding, personeel, algemene organisatie op gebied van verkoop, productie en admi- nistratie ... groep 2: gronden, gebouwen, machines, meubilair, transportmiddelen, merken, knowhow, licenties ... groep 3: grondstoffen, hulpstoffen, handelsgoederen, vorderingen op klanten, geld (in kas of op rekening) ... Specifiek voor groep 1 is de onmogelijkheid om de prestatiecapaciteit van het werkingsmiddel in voorraad te houden. Het verlopen van de tijd veroorzaakt op zich het verlies van de prestatiecapaciteit (de capaciteit van een personeelslid die niet benut wordt gedurende zijn/haar aanwezigheid, wordt als verbruikt beschouwd; dit geldt ook voor management, leiding, organisatie ...). De conventionele boekhouding zal deze middelen dan ook niet als ondernemingsmiddelen (= bezit) aanduiden. De aanschaf ervan wordt gelijkgesteld met gebruik en tijdens de exploitatiecyclus onmiddellijk verwerkt als aankoop van diensten. De middelen van groep 2 en 3 daarentegen behouden bij niet gebruik toch geheel of gedeeltelijk hun presta- tiecapaciteit. Ze worden dan ook als ondernemingsmiddelen beschouwd. Men spreekt ook van aanwendingen van vermogen of activa. Men onderscheidt hierin twee grote groepen: 1) bestendige middelen of vaste activa (zie groep 2); 2) vlottende middelen of vlottende activa (zie groep 3). 1.1.1 Bestendige middelen of vaste activa Deze middelen zijn voorbestemd om gedurende een langere periode diensten te leveren voor de onderne- ming. Het is niet de bedoeling ze op korte termijn om te zetten in geld. Ze zijn m.a.w. geen doel van, maar middel tot de bedrijfsactiviteit. Ze worden verder onderverdeeld als volgt: – Oprichtingskosten: Onder deze post worden – voor zover ze niet onmiddellijk ten laste van de resultatenrekening werden gebracht (zie verder) – de kosten vermeld die verbonden zijn aan de oprichting, uitbreiding (kapitaal- verhoging of uitgifte van leningen) of herstructurering van de onderneming. Deze op een bepaald moment gedane uitgaven zijn noodzakelijk voor de verdere werking van de onderneming en vormen dan ook middelen voor latere werkingsjaren. B.v.: kosten voor inschrijving in het handelsregister, kosten voor het opmaken van het financieel plan, ereloon notaris bij het verlijden van de oprichtingsakte, kosten van publicatie van de oprichtingsakte, ... – Immaterie¨le vaste activa: Dit zijn ondernemingsmiddelen die geen materieel tastbare vorm hebben, maar toch gebruikt worden voor de exploitatie. B.v.: goodwill, licenties voor het gebruik van software, merken en andere gelijkaardige rechten, kosten van onderzoek en ontwikkeling, ... BOEK 3 HOOFDSTUK 1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 1
42
Embed
Hoofdstuk 1 Basisbeginselen Van Het Dubbelboekhouden
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
HOOFDSTUK 1
Basisbeginselen van het dubbel boekhouden
1 DE BALANS
1.1 Ondernemingsmiddelen
De middelen die aanwezig moeten zijn om een onderneming (het voorwerp van de boekhoudkundige regi-
stratie) uit te bouwen, kunnen in een drietal groepen worden verdeeld:
groep 1: management, leiding, personeel, algemene organisatie op gebied van verkoop, productie en admi-
groep 3: grondstoffen, hulpstoffen, handelsgoederen, vorderingen op klanten, geld (in kas of op rekening) ...
Specifiek voor groep 1 is de onmogelijkheid om de prestatiecapaciteit van het werkingsmiddel in voorraad te
houden. Het verlopen van de tijd veroorzaakt op zich het verlies van de prestatiecapaciteit (de capaciteit van
een personeelslid die niet benut wordt gedurende zijn/haar aanwezigheid, wordt als verbruikt beschouwd;
dit geldt ook voor management, leiding, organisatie ...). De conventionele boekhouding zal deze middelen
dan ook niet als ondernemingsmiddelen (= bezit) aanduiden. De aanschaf ervan wordt gelijkgesteld met
gebruik en tijdens de exploitatiecyclus onmiddellijk verwerkt als aankoop van diensten.
De middelen van groep 2 en 3 daarentegen behouden bij niet gebruik toch geheel of gedeeltelijk hun presta-
tiecapaciteit. Ze worden dan ook als ondernemingsmiddelen beschouwd. Men spreekt ook van aanwendingen van
vermogen of activa.
Men onderscheidt hierin twee grote groepen:
1) bestendige middelen of vaste activa (zie groep 2);
2) vlottende middelen of vlottende activa (zie groep 3).
1.1.1 Bestendige middelen of vaste activa
Deze middelen zijn voorbestemd om gedurende een langere periode diensten te leveren voor de onderne-
ming. Het is niet de bedoeling ze op korte termijn om te zetten in geld. Ze zijn m.a.w. geen doel van, maar middel
tot de bedrijfsactiviteit.
Ze worden verder onderverdeeld als volgt:
– Oprichtingskosten:
Onder deze post worden – voor zover ze niet onmiddellijk ten laste van de resultatenrekening werden
gebracht (zie verder) – de kosten vermeld die verbonden zijn aan de oprichting, uitbreiding (kapitaal-
verhoging of uitgifte van leningen) of herstructurering van de onderneming. Deze op een bepaald
moment gedane uitgaven zijn noodzakelijk voor de verdere werking van de onderneming en vormen
dan ook middelen voor latere werkingsjaren.
B.v.: kosten voor inschrijving in het handelsregister, kosten voor het opmaken van het financieel plan,
ereloon notaris bij het verlijden van de oprichtingsakte, kosten van publicatie van de oprichtingsakte, ...
– Immateriele vaste activa:
Dit zijn ondernemingsmiddelen die geen materieel tastbare vorm hebben, maar toch gebruikt worden
voor de exploitatie.
B.v.: goodwill, licenties voor het gebruik van software, merken en andere gelijkaardige rechten, kosten
van onderzoek en ontwikkeling, ...
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 1
– Materiele vaste activa:
Dit zijn de meest voorkomende en best gekende activa.
B.v.: terreinen en gebouwen, machines, installaties en uitrusting, meubilair en rollend materieel indien
en zolang ze worden gebruikt voor de bedrijfsuitoefening.
Indien dit niet (langer) het geval is (b.v. een concessiehouder die bestelwagens inkoopt om verder te
verkopen of een machine die niet langer wordt gebruikt, maar voorlopig wel nog binnen de onderne-
ming wordt gehouden), worden ze onder andere rubrieken van de balans (zie verder) vermeld (in het
voorbeeld respectievelijk handelsgoederen en overige materiele vaste activa).
– Financiele vaste activa:
Onder financiele vaste activa vinden we aandelen in en leningen verstrekt aan andere ondernemingen
met de bedoeling een duurzame band met de betrokken ondernemingen te creeren (dus niet zozeer
een maximaal rendement te behalen vanuit beleggingsstandpunt). Ook betaalde waarborgen (b.v.
aan openbare besturen, nutsbedrijven of eigenaars van gehuurde activa) worden onder deze rubriek
vermeld.
De bestendige middelen of vaste activa bestaan dus uit middelen die bestemd zijn om gedurende min of meer
langere termijn mee te werken aan het exploitatieproces zonder te gelde gemaakt te worden. Dit wil echter
niet zeggen dat ze nooit verkocht kunnen worden, maar de verkoop ervan zal geen deel uitmaken van de
kernactiviteit (de zgn. ‘core business’) van de onderneming.
1.1.2 Vlottende middelen of vlottende activa
Essentieel is dat deze activa doel zijn van de exploitatiecyclus (i.t.t. vaste activa: middel). Deze middelen zijn
bestemd om tijdens de exploitatiecyclus te worden verbruikt; ze ontstaan binnen de onderneming of worden
aangekocht met het oog op de verkoop en het te gelde maken ervan. Meestal gebeurt dit te gelde maken op
korte termijn (in boekhoudtermen: nog binnen het huidige boekjaar). Hiertoe behoren alle elementen van
groep 3 (zie 1.1).
Naar soort worden volgende grote rubrieken onderscheiden:
– Vorderingen op meer dan een jaar:
Het gaat hier om toegestaan klantenkrediet (= handelsvorderingen = vorderingen op klanten) of om
verstrekte leningen en andere vorderingen die niet meer gedurende dit boekjaar zullen worden geınd.
Ze ontstaan uit de exploitatiecyclus, maar worden op lange termijn gerealiseerd (= omgezet in geld).
In de financiele analyse is het gebruikelijk deze vorderingen op meer dan een jaar als element van de
vaste activa te beschouwen. Conceptueel zijn ze echter doel van de ondernemingsactiviteit, geen
middel.
– Voorraden en bestellingen in uitvoering:
Hieronder worden grondstoffen, hulpstoffen, goederen in bewerking en bestellingen in uitvoering,
gereed product (zelf geproduceerd om te verkopen), handelsgoederen (aangekocht met het oog op
doorverkoop zonder of na lichte bewerking) en afval (voor zover het nog een waarde heeft) vermeld.
– Vorderingen op ten hoogste een jaar:
In deze rubriek worden de vorderingen opgenomen met een oorspronkelijke looptijd van ten hoogste
een jaar en de vorderingen of gedeeltes ervan die oorspronkelijk op meer dan een jaar waren, maar nu
binnen het boekjaar zullen worden geınd.
B.v. vorderingen op klanten (handelsvorderingen), vorderingen op diverse administraties, ...
– Geldbeleggingen:
Dit zijn overtollige liquiditeiten die belegd werden met als doel een zo groot mogelijk rendement te
behalen en ze te kunnen realiseren (= weer omzetten in liquide middelen), indien nodig. Ook de prijs
waartegen de onderneming eventueel een deel van haar eigen aandelen heeft ingekocht, wordt in deze
rubriek vermeld.
HANDBOEK BOEKHOUDEN
2
– Liquide middelen:
Deze rubriek omvat het geld dat in de kas van de onderneming zit of op zichtrekeningen staat en dus
onmiddellijk ter beschikking is. Ook eventueel te incasseren vervallen waarden (cheques e.d.) worden
hier opgenomen.
– Overlopende rekeningen:
Het gaat hier om:. Over te dragen kosten: kosten die al geboekt, maar nog niet verbruikt zijn (b.v. voorafbetaalde recla-
mecampagne die loopt van begin december tot eind januari);. Toe te rekenen opbrengsten (= verworven opbrengsten): opbrengsten die nog niet geboekt maar wel al
ontstaan zijn.
De problematiek van de overlopende rekeningen komt uitgebreid aan bod bij de bespreking van de
inventarisverrichtingen.
Uit bovenstaande kan worden afgeleid dat de vlottende middelen (vlottende activa) als volgt zijn gestructu-
reerd:
Vlottende activa
(Realiseerbare activa op meer dan een jaar
+
Realiseerbare activa op ten hoogste een jaar
+
Beschikbare activa
1.1.3 Samenvatting
Vaste activa
Vlottende activa
realiseerbaar
beschikbaar
meer dan 1 jaar
Oprichtingskosten
Immateriële vaste activa
Materiële vaste activa
Financiële vaste activa
Vorderingen op meer dan 1 jaar
Voorraden en bestellingenin uitvoering
Vorderingen op ten hoogste1 jaar
Overlopende rekeningen
Geldbeleggingen
Liquide middelen
ten hoogste 1 jaar
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 3
1.2 Ondernemingsbronnen
Zoals eerder al vermeld, is de boekhoudkundige registratie gericht op de zgn. ondernemingsentiteit. Het is
duidelijk dat een individu geen bezittingen kan hebben zonder dat hij ze op een of andere wijze via vermogens-
bronnen heeft gefinancierd. Ook voor een onderneming moet echter de vraag gesteld worden welke financie-
ringsbronnen ter beschikking zijn om de ondernemingsmiddelen (activa) te financieren.
Ondernemingsbronnen, ook passiva of bronnen van vermogen genoemd, geven de oorsprong aan van het
vermogen waardoor de onderneming haar activa heeft kunnen verwerven. Dit betekent uiteraard dat er nooit
meer middelen kunnen zijn dan bronnen en omgekeerd. Deze gelijkheid noemt men het fundamenteel balanse-
venwicht.
Activa = Passiva
Middelen = Bronnen
De passiva worden onderverdeeld naargelang zij al dan niet bestendig in de onderneming zullen blijven:
– eigen vermogen (= niet-opeisbaar vermogen):
Vermogen dat aan de ondernemingsentiteit zelf is toegewezen en dus op continue wijze als bron aanwezig
is en blijft. Het kan niet door derden teruggevraagd worden, tenzij bij vereffening van de onderneming.
– opeisbaar vermogen (= vreemd vermogen):
Vermogen dat de onderneming gedurende een bepaalde periode ter beschikking heeft en dat moet worden
terugbetaald, hetzij op korte, hetzij op langere termijn na datum van ontvangst.
Op basis van deze twee groepen en rekening houdend met de oorsprong van het vermogen, kunnen we de
volgende indeling geven:
1) Eigen vermogen
2) Opeisbaar of vreemd vermogen:
– voorzieningen en uitgestelde belastingen;
– schulden.
1.2.1 Eigen vermogen
Zoals eerder vermeld, is dit het vermogen dat aan de ondernemingsentiteit zelf is toegewezen. Eigen
vermogen is dus in de betekenis van ‘vermogen van de onderneming’ te beschouwen, ongeacht wie de
oorspronkelijke verstrekker was.
Naar oorsprong onderscheiden we de volgende rubrieken:
– Kapitaal:
Het vermogen dat door de initiatiefnemer(s) bij de oprichting of bij latere verhoging op bestendige
wijze aan de ondernemingsentiteit toegekend werd. Dit vermogen kan ingebracht worden in geld
(specien) of in natura.
– Uitgiftepremies:
Dit vermogen ontstaat wanneer bij een kapitaalverhoging nieuwe aandelen uitgegeven worden tegen
een hogere prijs dan de nominale of fractiewaarde van de oude aandelen.
Het verschil tussen de prijs van de oude en de nieuwe wordt in de rubriek ‘uitgiftepremies’ geboekt,
opdat de rubriek ‘kapitaal’ voor alle aandelen (oude en nieuwe) dezelfde inhoud zou hebben.
– Reserves:
Het vermogen dat rechtstreeks ontstaan is uit de werking van de onderneming via winsten en bij
beslissing door de eigenaars van de onderneming bestemd is om bestendig in de onderneming te
blijven.
– Herwaarderingsmeerwaarden:
Wanneer een actiefcomponent na verloop van tijd in realiteit meer waard blijkt te zijn dan uit de boek-
houding blijkt, kan onder bepaalde voorwaarden de waarde in de boekhouding worden opgetrokken.
Uit de regel van het fundamenteel balansevenwicht volgt dan dat daar een vermogensbron tegenover
moet staan. Deze wordt gevormd door de herwaarderingsmeerwaarde.
Het overzicht van de aanwendingen en bronnen van vermogen (de balans) is belangrijk voor de ondernemer(s)
en derden, omdat men er alle bezittingen, voorzieningen, schulden en het eigen vermogen uit kan aflezen. Het
is echter een ‘statisch’ informatiemiddel: men leert de toestand op een bepaald ogenblik kennen, maar krijgt geen
inzicht in de manier waarop deze toestand is ontstaan.
Zowel de ondernemer(s) als derden hebben normaliter nood aan bijkomende informatie:
– Wat is het resultaat (winst of verlies) van de ondernemingsactiviteit gedurende een bepaalde periode (=
tijd tussen twee balansen, als die twaalf maand bedraagt spreekt men van een ‘boekjaar’), en hoe werd
dit verwerkt?
– Hoe is het resultaat van een bepaalde periode samengesteld? Welke soorten opbrengsten en kosten
waren er?
Het rapporteren van het resultaat en de opbrengsten en kosten naar soort van een bepaalde periode gebeurt in
de ‘Resultatenrekening’. De resultatenrekening is dus een periodegegeven, een ‘dynamisch’ informatiemiddel.
De ‘Resultaatverwerking’ rapporteert hoe het resultaat is verwerkt.
2.2 Algemene voorstelling
Om het ondernemingsgebeuren zo exact mogelijk te kunnen analyseren, wordt het resultaat opgebouwd
volgens het volgende schema:
Alle componenten van het uiteindelijk resultaat van het boekjaar worden hieronder beknopt besproken.
2.2.1 Bedrijfswinst of bedrijfsverlies
De bedrijfswinst (+) of het bedrijfsverlies (-) is een onderdeel van het resultaat ontstaan uit de gewone bedrijfs-
uitoefening (zie schema hierboven) en wordt gevormd door het verschil van de bedrijfsopbrengsten en de
bedrijfskosten.
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 11
Bedrijfsopbrengsten. Omzet: de totale verkoopprijs van alle verkochte goederen (handelsgoederen en gereed product) en dienst-
verleningen.. Wijziging in de voorraad in productiebedrijven: de vervaardigingsprijs van goederen in bewerking, gereed
product en bestellingen in uitvoering, die aan de beginvoorraad werden toegevoegd en waarvan de kosten
in de bedrijfskosten staan (+) of aan de beginvoorraad werden onttrokken en waarvan de verkoopprijs in
de omzet is opgenomen (-).. Geproduceerde vaste activa: de vervaardigingsprijs van zelf geproduceerde investeringen die onder de vaste
activa worden opgenomen en waarvan de productiekosten onder de bedrijfskosten staan.. Andere bedrijfsopbrengsten: de opbrengsten die wel uit de normale bedrijfsvoering voortvloeien (dus geen
financieel of uitzonderlijk karakter hebben, zie verder), maar niet onder de vorige opbrengsten vallen.
Bedrijfskosten. Inkopen handelsgoederen, grond- en hulpstoffen: de totale aankoopprijs van goederen om door te verkopen in
handelsondernemingen en van grond- en hulpstoffen die nodig zijn voor de productie in productieonder-
nemingen.. Wijziging in de voorraad: de aankoopprijs van handelsgoederen, grond- en hulpstoffen indien het verbruik
groter (+) of lager (-) was dan de aankoop.. Diensten en diverse goederen: de aankoopprijs van alle leveringen van derden die geen handelsgoederen,
grond- en hulpstoffen of bezoldigingen van het eigen personeel betreffen (b.v. bureelbenodigdheden,
water, energie, verzekeringen, uitzendkrachten, ...). Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen: alle kosten verbonden aan het tewerkstellen van het personeel.. Afschrijvingen: de kost van het systematisch gespreid ten laste nemen van de waarde van de vaste activa
over de gebruiksduur van die activa.. Waardeverminderingen: de dalingen in de waarde van voorraden, bestellingen in uitvoering en vorderingen
op klanten (handelsvorderingen).. Voorzieningen voor risico’s en kosten: het nu ten laste nemen van toekomstige risico’s en kosten die voort-
vloeien uit de gewone bedrijfsvoering van dit boekjaar.. Andere bedrijfskosten: alle kosten die men niet onder de vorige posten kan noteren, maar die toch betrekking
hebben op de normale bedrijfsuitoefening.
De bedrijfswinst of het bedrijfsverlies is een zeer belangrijk resultaat, omdat het ontstaat uit de exploitatie van
de onderneming en dus een aanwijzing geeft over de winstgevendheid van de eigenlijke ondernemingsacti-
viteit.
2.2.2 Winst (verlies) uit de gewone bedrijfsuitoefening voor belastingen
Dit resultaat is samengesteld uit de bedrijfswinst (of het bedrijfsverlies) enerzijds en de financiele kosten en
opbrengsten anderzijds.
Bedrijfswinst (-verlies): zie 2.2.1.
Financiele opbrengsten. Opbrengsten uit financiele vaste activa: de dividenden en intresten van aandelen en verstrekte leningen die
tot de financiele vaste activa behoren.. Opbrengsten uit vlottende activa: de intresten van toegestane leningen met een looptijd van meer of minder
dan een jaar en intresten en dividenden van geldbeleggingen.. Andere financiele opbrengsten: alle opbrengsten van financiele aard die niet onder de vorige posten kunnen
worden ondergebracht.
HANDBOEK BOEKHOUDEN
12
Financiele kosten. Kosten van schulden: alle kosten van schulden aangegaan bij derden.. Waardeverminderingen: de daling in waarde van vorderingen (andere dan handelsvorderingen), geldbeleg-
gingen en liquide middelen.. Andere financiele kosten: alle kosten van financiele aard die niet onder de vorige posten kunnen worden
ondergebracht.
2.2.3 Winst (verlies) van het boekjaar voor belastingen
Dit resultaat bestaat uit:
Winst (verlies) uit de gewone bedrijfsuitoefening voor belastingen: zie 2.2.2.
Uitzonderlijke opbrengsten
Terugneming van afschrijvingen
Terugneming van waardeverminderingen
Terugneming van voorzieningen
Meerwaarden bij de (uitzonderlijke) realisatie van vaste activa
Andere
Uitzonderlijke kosten
Uitzonderlijke afschrijvingen en waardeverminderingen
Waardeverminderingen op financiele vaste activa
Voorzieningen voor uitzonderlijke risico’s en kosten
Minderwaarden bij de (uitzonderlijke) realisatie van vaste activa
Andere
2.2.4 Resultaat van het boekjaar voor belastingen
De vorige analyse geeft weer hoe het resultaat van het boekjaar voor belastingen tot stand komt. Nu moeten
we nog nagaan hoe dit resultaat beınvloed wordt door de belastingen die erop drukken en op welke wijze het
resultaat dat overblijft na belastingen, verdeeld wordt.
In feite is dit als volgt te illustreren:
Resultaat van het boekjaar vóór belastingen
Overboeking naar `Onttrekkingen aan de uitgestelde belastingen´
Overboeking naar /Onttrekkingen aan de belastingvrije reserves
(1)
Belastingen op het resultaat
Winst (verlies) van het jaar
Te bestemmen winst(te verwerken verlies)
van het boekjaar
Overgedragen winst(overgedragen verlies)van het vorige boekjaar
Te bestemmen winstsaldo of
+
= (2)
Te verwerken verliessaldo
Toevoeging aanhet eigen vermogen
Uit te kerenwinst
Over te dragennaar volgend boekjaar
Tussenkomst van devennoten in het verlies
Over te dragen naarhet volgend boekjaar
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 13
(1) Het gedeelte van de winst dat onbelast naar de reserves kan worden overgeboekt (door fiscale bepalingen).
(2) Soms – zij het uitzonderlijk – kan men het te bestemmen resultaat nog beınvloeden door ‘Onttrekkingen
aan het eigen vermogen’.
2.3 Wettelijk schema van de resultatenrekening en resultaatverwerking
Net zoals voor de balans bestaat er ook voor de resultatenrekening en de resultaatverwerking een modelvoor-
stelling die aan de ondernemingen verplicht wordt opgelegd. Ook hier is er een volledige en een vereenvou-
digde (de zogenaamde verkorte) versie voorzien. Beide zijn hieronder opgenomen.
Uit 2.3.2 blijkt dat het volledig schema van de resultatenrekening kan worden voorgesteld in staffelvorm (lijst-
vorm, optelling van alle opbrengsten gevolgd door optelling van alle kosten) of in scontrovorm (rekeningvorm,
kosten en opbrengsten worden afzonderlijk voorgesteld). De staffelvorm is echter veruit de meest gebruikte.
C. Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen (toel. VI, 2) .................................................................................................. (–)
D. Afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriele en materiele
F. Voorzieningen voor risico’s en kosten (toevoegingen –, bestedingen en terugnemingen +) .....................
G. Andere bedrijfskosten ....................................................................................................................................................................................... (–)
H. Als herstructureringskosten geactiveerde bedrijfskosten ................................................................................................. (+)
II. Financiele opbrengsten ....................................................................................................................................................................................................
Winst uit de gewone bedrijfsuitoefening, voor belasting ....................................................................................................................... (+)
Verlies uit de gewone bedrijfsuitoefening, voor belasting ...................................................................................................................... (–)
III. Uitzonderlijke opbrengsten .......................................................................................................................................................................................
Winst van het boekjaar voor belasting ............................................................................................................................................................... (+)
Verlies van het boekjaar voor belasting .............................................................................................................................................................. (–)
IIIbis. Onttrekking aan de uitgestelde belastingen ............................................................................................................................ (+)
Overboeking naar de uitgestelde belastingen ......................................................................................................................... (–)
IV. Belastingen op het resultaat ...................................................................................................................................................................... (–) (+)
Winst van het boekjaar ................................................................................................................................................................................................. (+)
Verlies van het boekjaar ................................................................................................................................................................................................. (–)
V. Onttrekking aan de belastingvrije reserves ....................................................................................................................................... (+)
Overboeking naar de belastingvrije reserves .................................................................................................................................... (–)
HANDBOEK BOEKHOUDEN
14
Te bestemmen winst van het boekjaar ................................................................................................................................................................ (+)
Te verwerken verlies van het boekjaar ................................................................................................................................................................. (–)
RESULTAATVERWERKING
A. Te bestemmen winstsaldo .............................................................................................................................................................................................
Te verwerken verliessaldo ................................................................................................................................................................................... (–)
1. Te bestemmen winst van het boekjaar ........................................................................................................................................................
Te verwerken verlies van het boekjaar .............................................................................................................................................. (–)
2. Overgedragen winst van het vorige boekjaar .......................................................................................................................................
Overgedragen verlies van het vorige boekjaar ........................................................................................................................... (–)
B. Onttrekking aan het eigen vermogen ................................................................................................................................................................
C. Toevoeging aan het eigen vermogen ......................................................................................................................................................... (–)
1. aan het kapitaal en aan de uitgiftepremies .............................................................................................................................................
2. aan de wettelijke reserve .........................................................................................................................................................................................
3. aan de overige reserves ............................................................................................................................................................................................
D. 1. Over te dragen winst ........................................................................................................................................................................................... (–)
2. Over te dragen verlies .................................................................................................................................................................................................
E. Tussenkomst van de vennoten (of eigenaar) in het verlies ..........................................................................................................
F. Uit te keren winst ........................................................................................................................................................................................................ (–)
1. Vergoeding van het kapitaal ................................................................................................................................................................................
2. Bestuurders of zaakvoerders ................................................................................................................................................................................
3. Andere rechthebbenden ...........................................................................................................................................................................................
2.3.2 Volledig schema
2.3.2.1 Staffelvorm
RESULTATENREKENING
(in staffelvorm)
I. Bedrijfsopbrengsten ............................................................................................................................................................................................................
A. Omzet (toelichting XII, A) ......................................................................................................................................................................................
B. Wijziging in de voorraad goederen in bewerking en gereed product en in de bestellingen
in uitvoering (toename +, afname –) ............................................................................................................................................................
C. Geproduceerde vaste activa ..................................................................................................................................................................................
D. Andere bedrijfsopbrengsten (toel. XII, B) .................................................................................................................................................
II. Bedrijfskosten ......................................................................................................................................................................................................................... (–)
A. Handelsgoederen, grond- en hulpstoffen .................................................................................................................................................
2. Wijziging in de voorraad (toename –, afname +) .....................................................................................................................
B. Diensten en diverse goederen .............................................................................................................................................................................
C. Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen (toel. XII, C2) .....................................................................................................
D. Afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriele en materiele
F. Voorzieningen voor risico’s en kosten (toevoegingen +, bestedingen en terugnemingen –)
(toel. XII, C3 en E) .........................................................................................................................................................................................................
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 15
G. Andere bedrijfskosten (toel. XII, F) ................................................................................................................................................................
H. Als herstructureringskosten geactiveerde bedrijfskosten .................................................................................................... (–)
III. Bedrijfswinst ...................................................................................................................................................................................................................... (+)
IV. Financiele opbrengsten ....................................................................................................................................................................................................
A. Opbrengsten uit financiele vaste activa .....................................................................................................................................................
B. Opbrengsten uit vlottende activa .....................................................................................................................................................................
C. Andere financiele opbrengsten (toel. XIII, A) .......................................................................................................................................
V. Financiele kosten ............................................................................................................................................................................................................ (–)
A. Kosten van schulden (toel. XIII, B en C) ...................................................................................................................................................
B. Waardeverminderingen op andere vlottende activa dan bedoeld onder II. E
C. Andere financiele kosten (toel. XIII, E) .......................................................................................................................................................
VI. Winst uit de gewone bedrijfsuitoefening, voor belasting ..................................................................................................... (+)
Verlies uit de gewone bedrijfsuitoefening, voor belasting ................................................................................................... (–)
VII. Uitzonderlijke opbrengsten .........................................................................................................................................................................................
A. Terugneming van afschrijvingen en van waardeverminderingen op immateriele en materiele
vaste activa
B. Terugneming van waardeverminderingen op financiele vaste activa ............................................................................
C. Terugneming van voorzieningen voor uitzonderlijke risico’s en kosten .....................................................................
D. Meerwaarden bij de realisatie van vaste activa ..................................................................................................................................
E. Andere uitzonderlijke opbrengsten (toel. XIV, A) ............................................................................................................................
VIII. Uitzonderlijke kosten ............................................................................................................................................................................................... (–)
A. Uitzonderlijke afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, op
immateriele en materiele vaste activa ..........................................................................................................................................................
B. Waardeverminderingen op financiele vaste activa ..........................................................................................................................
C. Voorzieningen voor uitzonderlijke risico’s en kosten (toevoegingen +, bestedingen –) ................................
D. Minderwaarden bij de realisatie van vaste activa ............................................................................................................................
E. Andere uitzonderlijke kosten (toel. XIV, B) ............................................................................................................................................
F. Als herstructureringskosten geactiveerde uitzonderlijke kosten .................................................................................. (–)
IX. Winst van het boekjaar voor belasting ..................................................................................................................................................... (+)
Verlies van het boekjaar voor belasting .................................................................................................................................................. (–)
IXbis. A. Onttrekking aan de uitgestelde belastingen ................................................................................................................... (+)
B. Overboeking naar de uitgestelde belastingen ................................................................................................................ (–)
X. Belastingen op het resultaat ........................................................................................................................................................................ (–)(+)
A. Belastingen (toel. XV) ........................................................................................................................................................................................ (–)
B. Regularisering van belastingen en terugneming van voorzieningen voor belastingen ..................................
XI. Winst van het boekjaar .......................................................................................................................................................................................... (+)
Verlies van het boekjaar ...................................................................................................................................................................................... (–)
XII. Onttrekking aan de belastingvrije reserves ....................................................................................................................................... (+)
Overboeking naar de belastingvrije reserves .................................................................................................................................... (–)
XIII. Te bestemmen winst van het boekjaar ................................................................................................................................................... (+)
Te verwerken verlies van het boekjaar ................................................................................................................................................... (–)
HANDBOEK BOEKHOUDEN
16
2.3.2.2 Scontrovorm
RESULTATENREKENING
(in scontrovorm)
KOSTEN OPBRENGSTEN
II. Bedrijfskosten .................................................................
XIII. Te bestemmen winst van het boekjaar .. XIII. Te verwerken verlies van het boekjaar .
RESULTAATVERWERKING
A. Te bestemmen winstsaldo ..................................................................................................................................................................................................
Te verwerken verliessaldo ........................................................................................................................................................................................ (–)
1. Te bestemmen winst van het boekjaar .............................................................................................................................................................
Te verwerken verlies van het boekjaar ................................................................................................................................................... (–)
2. Overgedragen winst van het vorige boekjaar ............................................................................................................................................
Overgedragen verlies van het vorige boekjaar ................................................................................................................................ (–)
B. Onttrekking aan het eigen vermogen .....................................................................................................................................................................
1. aan het kapitaal en aan de uitgiftepremies ..................................................................................................................................................
2. aan de reserves ......................................................................................................................................................................................................................
C. Toevoeging aan het eigen vermogen .............................................................................................................................................................. (–)
1. aan het kapitaal en aan de uitgiftepremies ..................................................................................................................................................
2. aan de wettelijke reserve ..............................................................................................................................................................................................
3. aan de overige reserves ..................................................................................................................................................................................................
D. Over te dragen resultaat
1. Over te dragen winst ................................................................................................................................................................................................ (–)
2. Over te dragen verlies .....................................................................................................................................................................................................
E. Tussenkomst van de vennoten in het verlies ..................................................................................................................................................
F. Uit te keren winst ................................................................................................................................................................................................................ (–)
1. Vergoeding van het kapitaal .....................................................................................................................................................................................
2. Bestuurders of zaakvoerders .....................................................................................................................................................................................
3. Andere rechthebbenden .................................................................................................................................................................................................
Vooraleer de schema’s van de balans, resultatenrekening en resultaatverwerking kunnen worden ingevuld,
moet echter eerst nog de impact van alle ondernemingstransacties in de boekhouding worden geregistreerd.
HANDBOEK BOEKHOUDEN
18
3 BASISELEMENTEN VAN HET REGISTRATIEPROCES
3.1 Algemene principes
Zoals uit de analyse van de verrichtingen (zie 3.2) duidelijk zal blijken, hebben de diverse ondememingsge-
beurtenissen ofwel een impact op de balans alleen, ofwel een impact op de balans en de resultatenrekening.
De resultatenrekening is een staat die de opbrengsten en kosten van de periode weergeeft en waaruit men een
resultaat bekomt dat minstens eenmaal per jaar moet worden verwerkt (dit is: overbrengen naar de balans als
weergave van bronnen en aanwendingen van vermogen op een bepaald moment).
Voor de verwerking van het resultaat moet men het beschouwen als een ‘vermogensvermeerdering’ (opbreng-
sten overtreffen kosten) of ‘vermogensvermindering’ (kosten overtreffen opbrengsten). De opbrengsten en
kosten beınvloeden dus tijdelijk het eigen vermogen van de onderneming.
Samengevat kan dit als volgt worden voorgesteld:
verrichtingen
elementen uit de balans
elementen uit de resultatenrekening
éénmaal per jaar worden ze ”bestemd"
De basisgelijkheid
Activa = schulden + voorzieningen en uitgestelde belastingen + eigen vermogen
kan dan in principe gedurende het boekjaar ook geschreven worden als:
Activa = schulden + voorzieningen en uitgestelde belastingen + eigen vermogen+ opbrensten– kosten
Op het einde van het boekjaar wordt het resultaat dan definitief verdeeld, namelijk:
Activa = schulden + voorzieningen en uitgestelde belastingen + eigen vermogen
+ opbrengsten– kosten
wat dan de definitieve eindbalans geeft waarvoor opnieuw geldt:
Activa = schulden + voorzieningen en uitgestelde belastingen + eigen vermogen
Vanuit deze visie zullen we nu in de volgende paragraaf de ondernemingsverrichtingen analyseren en regi-
streren. Het gaat hier slechts om een eerste kennismaking met de diverse transacties van een onderneming,
verder in het boek worden ze gedetailleerder besproken.
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 19
3.2 Analyse van de verrichtingen
Erikson groothandel heeft per 1 januari 20N volgende balans:
Deze (voorlopige) proef- en saldibalans kan worden gebruikt voor:. Accuratessecontrole op de juiste verwerkingAccuratessecontrole op de juiste verwerking