Inhoudsopgave Inleiding___________________________________________________________________________________2 §1 Operatie Donau________________________________________________________________________3 §2 Gevolgen van operatie Donau_______________________________________________________6 §3 Normalisatie___________________________________________________________________________8 §4 Alexander Dubcek, koning of pion?________________________________________________11 Conclusie_________________________________________________________________________________16 Literatuurlijst______________________________________________18
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
De Sovjetinvasie in de nacht van 20 op 21 augustus 1968 in Praag was
een gevolg van een onderlinge strubbeling tussen de bureaucratieën van
het Politburo, aldus historicus Jiri Valenta.1 In tegenstelling tot deze
verklaring stelt historicus Kieran Williams dat de toedracht van deze
brute Sovjetinterventie een gevolg was van een afbrokkeling van
vertrouwen in de partij van Alexander Dubcek, de aanstichter van deze
‘communistische brandhaard met vriendelijk gezicht’.2 Deze tegenstelling
over de toedracht van de Sovjetinterventie is een voorbeeld van de zovele
politieke gevolgen van de Praagse Lente die in 1968 door Tsjecho-
Slowakije woedde.
Over deze politieke gevolgen in Praag bestaan uiteenlopende visies
die in dit onderzoek centraal staan. Het onderzoek richt zich op de jaren
1968 tot 1970 omdat in deze jaren de politieke gevolgen van de Praagse
Lente het meest merkbaar waren.
Na de val van het communisme ontstond er een nieuw tijdperk voor
historisch onderzoek. Na dertig jaar kwam het archief in Moskou en
andere Oost- Europese landen vrij en ontstond er de mogelijkheid om een
kritischer beeld over de gehele communistische wereld te scheppen.3
Hier is het werk van Williams een goed voorbeeld van.
Zoals de tegenstellingen van Valenta en Williams al hebben
aangetoond bestaat er nog steeds verwarring over de feitelijke aanzet tot
de Sovjetinval in Praag. In de eerste paragraaf van dit onderzoek worden
de visies van historici hierover uiteengezet. Tevens bestaan er
tegenstellingen in de literatuur over de veranderingen die het politieke
bestel van Praag heeft meegemaakt na de brute inval van de
Sovjettroepen. Deze tegenstellingen komen in de tweede paragraaf aan
bod, waarna de visies over het normalisatieproces en het effect daarvan
1 J. Valenta, The Soviet Invasion of Czechoslovakia 1968: Anatomy of a Decision (Baltimore 1979).2 K. Williams, The Prague Spring and its Aftermath. Czechoslovak Politics 1968-1970 (Cambridge 1997).3 M. Bracke, ‘The 1968 Czechoslovak Crisis’: Reconsidering its History and Politics, Contemporary European History, 12.3 (2003) 373-383.
2
op de samenleving aan de orde komen. In de laatste paragraaf wordt
besproken welke rol Alexander Dubcek speelde tijdens het politieke
proces van 1968 tot 1970 temidden van de onverbiddelijke politiek van de
gevreesde Sovjetbonzen. Hieruit zal blijken of Dubcek een koning of pion
was in dit politieke desastreuze schaakspel.
§1 Operatie Donau
Voor de precieze toedracht tot de Sovjetinterventie in Praag, operatie
Donau genaamd, hebben historici verschillende verklaringen. Jiri Valenta
stelt in zijn boek The Soviet Invasion of Czechoslovakia 1968 uit 1979, dat
de inval van de Sovjets een gevolg was van een onderlinge strijd tussen
de verschillende Sovjet bureaucratieën die uiteenlopende nationale,
internationale en organisatorische belangen in het beleid hadden.4 De
onderhandelingen over de Tsjechoslowaakse crisis intensiveerden de
bureaucratische worsteling in het Sovjet leiderschap. Tevens hebben de
hervormingen van Alexander Dubcek ervoor gezorgd dat de Sovjet Unie
geen toegang meer had tot informatie over de nationale betrekkingen van
Tsjecho-Slowakije. Deze informatie haalde de Sovjet Unie nu bij andere
Warschau Pact leden zoals, Oost-Duitsland en Polen. Tevens kreeg het
informatie doorgesluisd door Tsjechoslowaakse antireformisten in de
Partij en de KGB. Al deze participanten van het Sovjetregime hadden
ieder hun eigen belangen bij een inval om zo de hervormingen van
Dubcek tot een einde te roepen. Daarom hebben deze partijen volgens
Valenta de informatie op een zodanige wijze aangepast dat de uitkomst in
hun eigen voordeel zou werken.
Valenta geeft aan dat zijn onderzoek niet definitief is omdat hij geen
toegang had tot de Sovjetarchieven om zijn beweringen te onderbouwen.
Maar door het gebruik van interviews met voormalige Tsjechoslowaakse
4 J. Valenta, The Soviet Invasion, 155-159.
3
politici en adviseurs van het Dubcek tijdperk en Tsjechoslowaakse
journalisten en intellectuelen kan zijn onderzoek als een opzet beschouwd
worden waar latere onderzoekers weer op kunnen voortbouwen.
Historicus Kieran Williams heeft wel toegang gehad tot de
Sovjetarchieven en geeft in zijn boek uit 1997 aan dat niet alle Russische
archieven toegankelijk waren tijdens zijn onderzoek en dat het daardoor
nog steeds onduidelijk is waneer de Sovjetleiders in overleg gingen over
een geplande invasie.5 De belangrijkste vraag die Williams stelt is hoe de
autoritaire restauratie is bereikt in Tsjecho-Slowakije terwijl de bevolking
verandering voorstond. Tevens is Williams verbaasd dat de bloederige
terreur van de Hongaarse opstand twaalf jaar eerder zich niet heeft
herhaald in Tsjecho-Slowakije.
Williams geeft toe dat de narratieve bronnen die beweren dat een
onderlinge strijd tussen de Sovjetcoalities tot de invasie hebben geleid
een kern van waarheid kunnen bevatten. Maar volgens nieuw materiaal
was de toedracht tot interventie de interne afbrokkeling van vertrouwen
in het Dubcek team dat het Politburo tot geweld dreef. Tevens was de
angst dat Dubcek een coalitie zou vormen met West-Duitsland een
drijfveer tot de invasie.6 Williams had niet alleen toegang tot vrijgegeven
Sovjetarchieven, maar ook tot de Tsjechische, Slowaakse, Hongaarse,
Poolse en Duitse archieven. Hierdoor schrijft Williams zijn verhaal op een
hedendaagse manier.7 Hij kijkt en schrijft vanuit het heden. Door zijn
verwijzingen naar nieuw vrijgekomen archiefmateriaal geeft het boek een
andere uitleg om de Praagse Lente te begrijpen dan eerder geschreven
boeken voor 1989. Deze boeken leggen de Praagse Lente uit vanuit de
geschiedenis.
Rond 17 augustus is de beslissing tot interventie genomen. In die
tijd was er weinig verandering in de interne situatie van Tsjecho-
Slowakije wat er op wees dat het land zou revolteren. Dus waarom toch
die interventie? Valenta wijt het aan de onderlinge bureaucratische
politieke strubbelingen. Maar volgens Williams is deze uitleg niet 5K. Williams, The Prague Spring and its Aftermath, 112.6 Ibidem, 112-115.7 M. Lojko, Recensie van The Prague Spring and its Aftermath. Czechoslovak Politics 1968-1970, JSTOR.
4
aannemelijk omdat het niet overeen komt met het vrijgekomen
archiefmateriaal. Tevens geeft een recensent uit 1982 aan dat Valenta in
zijn boek veel informatie verschaft over de voorstanders van de invasie,
maar weinig over de tegenstanders.8 Williams haalt vervolgens Dimitrii
Volkogonov aan die toegang had tot de privé archieven van Brezjnev en
van het Politburo, en hij geeft aan dat er geen onderlinge strubbeling of
bureaucratische druk bestond rond 1968 en dit bewijst volgens Williams
dat de these van Valenta berust op veronderstellingen.9
Valenta geeft echter aan dat de voorstanders van een invasie hun
ideeën hebben besproken tijdens een lange Politburo vergadering tussen
16-17 augustus en zo Brezjnev hebben gedwongen tot de beslissing om
Tsjecho-Slowakije binnen te vallen. Volgens Williams vond deze
vergadering nooit plaats. Hij geeft aan dat het mogelijk is dat een coalitie
van voorstanders Brezjnev onder druk hebben gezet, al zijn hier geen
bewijzen voor. Williams geeft uiteindelijk wel toe dat de these van
Valenta over bureaucratische strubbeling ten tijde van de publicatie
aannemelijk was, omdat er toen nog geen archieven waren vrijgegeven
die anders verklaarden.
In dit vrijgegeven archiefmateriaal waar Williams wél toegang tot
had is geen bewijs te vinden die deze, toch aannemelijke these van
Valenta ondersteunt. Tevens is er geen overlevende van die tijd die kan of
wil bewijzen dat Brezjnev onder druk is gezet om te besluiten Tsjecho-
Slowakije binnen te vallen, aldus Williams. De rivaliteitthese van Valenta
is volgens Williams na de vrijgave van archiefmateriaal niet adequaat
genoeg om de reden tot interventie te verklaren.
In het boek van de historica Karen Dawisha The Kremlin and the
Prague Spring uit 1984 worden de gebeurtenissen voor en de
beslissingen die tot de invasie in Tsjecho-Slowakije hebben geleid
beschreven.10 Tevens worden de beslissingen die Sovjetleiders en hun
tegenstanders, zoals onder anderen Alexander Dubcek maakten
beschreven. Dawisha is van mening dat de gebeurtenissen in 1968
8 R. M. Cutler, ‘The Formation of Soviet Foreign Policy: Organizational and Cognitive Perspectives’, World Politics 34 (1982), 418-436.9 K. Williams, The Prague Spring and its Aftermath, 31.10 K. Dawisha, The Kremlin and the Prague Spring (Berkeley 1984).
5
verdeeld kunnen worden over drie perioden; precrisis (22 maart- 4 mei),
crisis (5 mei- 20 augustus), en de postcrisis (begin van de invasie).
Tijdens deze perioden zijn er volgens Dawisha nog vele andere
beslissingen gemaakt door de Sovjetleiders die gerelateerd waren aan de
crisis, maar hier zal later in dit onderzoek op terug gekomen worden.
Dawisha had tijdens haar onderzoek in 1984 met hetzelfde
probleem te kampen als Valenta, ook zij had geen toegang tot de
Sovjetarchieven. Desalniettemin geeft ze aan dat de Sovjetleiders de
situatie in Tsjecho-Slowakije beschouwden als een crisis die onderdrukt
moest worden. Ze staat niet achter de these van Valenta dat er
onderlinge strubbelingen waren in de bureaucratieën, maar geeft wel aan
dat ze, net als Valenta, de veronderstelde Politburo vergadering op 16-17
augustus als primair beschouwd en dat er tevens binnen de elite van de
Sovjet Unie een strubbeling aanwezig was en niet onder de verschillende
bureaucratieën van het Politburo.11
Om de Sovjetinval te verklaren heeft Dawisha details uit eerdere
onderzoeken aangehaald, onder andere uit de werken van historici
Gordon Skilling, Zdenek Mlynar en Jiri Valenta. Hiermee lijkt het alsof
haar werk een herhaling is van eerdere werken. Maar doordat Dawisha in
1984 voor haar onderzoek nooit eerder onderzochte bronnen heeft
gebruikt zoals vrijgegeven rapporten van de Amerikaanse geheime dienst
en interviews met de vooraanstaande Tsjech Mlynar en met experts van
de Amerikaanse geheime dienst heeft ze een nieuwe theorie toegevoegd
aan de eerdere werken.
Zo stelt ze dat er tussen maart en augustus 1968 wel vijftien
verschillende oplossingen zijn bedacht door de leden van het Politburo
om de crisis in Tsjecho-Slowakije in de hand te houden. Die oplossingen
gaan van een totale non-interventie tot directe militaire Sovjetcontrole
over Tsjecho-Slowakije.12 Tevens stelt ze dat er een kern van
communistische Politburo leden was die de verantwoordelijkheid hadden
over de voorbereiding en het managen van de interventie, waaronder
11 Ibidem, 283-287, 362-366.12 Ibidem, 76-80.
6
Leonid Brezjnev, Aleksei Kosygin, Nikolai Podgorny, Mikhail Suslov en
Petr Shelest.
Doordat er voor Dawisha nieuw bronnenmateriaal beschikbaar was
heeft ze deze Politburo leden onderzocht naar de verschillende
individuele posities die ze aannamen bij de alternatieven die werden
geboden op de interventie. Zo stelt Dawisha dat Shelest, de secretaris
van de Communistische Partij van Oekraïne, de grootste voorstander was
van interventie en dat Kosygin, de premier van de partij, de grootste
tegenstander was van interventie. Volgens Dawisha is dit haar bewijs dat
er geen onderlinge strubbeling bestond tussen de verschillende
bureaucratieën van het Politburo maar wel tussen de elites van de Sovjet
Unie en geeft aan dat de these van Valenta geen bewijzen biedt om
overeind te blijven staan.
Williams haalt onder anderen Jiri Valenta en Karen Dawisha aan in
zijn onderzoek en stelt dat er geen bewijs is gevonden in het vrijgegeven
archiefmateriaal om de theses van deze twee historici te ondersteunen,
maar geeft een eigen verklaring voor het besluit tot interventie, namelijk
dat de partij van Dubcek en Dubcek zelf onbetrouwbaar leken te zijn
volgens de Sovjet Unie omdat Dubcek zijn Utopia met het socialisme met
‘een vriendelijk gezicht’ niet wilde opgeven. Dit was een te grote
bedreiging voor het reguliere communisme zodat interventie volgens de
Sovjetleiders de enige en de laatste oplossing was om hun macht te
behouden.13 Maar wat waren de gevolgen van deze interventie?
§2 Gevolgen van operatie Donau
Toevallig was tijdens de interventie het partijpresidium samen en kon zij
accuraat de situatie beoordelen. Het partijpresidium veroordeelde deze
daad, zij zagen het als een schending van de betrekking tussen de
socialistische staten en de fundamentele beginselen van het
internationale recht. Verder riep ze de bevolking op tot geweldloos
13 K. Williams, The Prague Spring and its Aftermath, 38.
7
verzet.14 Dit geweldloze verzet werd werkelijkheid. De bevolking
verwijderde alle oorspronkelijke straatnamen om de soldaten het moeilijk
te maken hun weg te vinden, tevens werden alle telefoonboeken uit de
openbare telefoonhokjes verwijderd. Deze acties zorgden voor een
duidelijke demoralisatie bij de Sovjettroepen.15
Volgens Williams had de interventie van de Sovjettroepen korte en
lange termijngevolgen die onbedoeld waren. Een van de korte
termijngevolgen was de eliminatie van conservatieve politici die de
invasie voorstonden. Een van de lange termijngevolgen was dat het veel
politici en burgers ervan overtuigde dat het Sovjetbestel niet met
matigheid te transformeren viel maar dat er alleen een transformatie
gerealiseerd kon worden met het gebruik van geweld.16 Dit werd volgens
Williams door de Sovjetleiders gezien als een bedreiging tegen de ‘veilige
socialistische bunker’.
Williams stelt dat de Sovjetinterventie is mislukt. De Sovjettroepen
werden door de Tsjechoslowaakse burgers tegengewerkt en de
bevoorrading van voedsel stortte in ondanks de maandenlange
voorbereiding. Hierdoor moesten de bezetters om voedsel en water
smeken bij de burgers van het bezette Tsjecho-Slowakije. Williams geeft
aan dat ook de technische kant van de interventie gedoemd was te
mislukken. Zo liepen de Sovjetbezetters constant achter de feiten aan van
het communicatienetwerk van het land. En zo konden ze niet voorkomen
dat een radiostation de veroordeling van het partijpresidium van de
invasie uitzond en hiermee de samenleving weer de hoop en reden gaf om
zich (zonder geweld) te verzetten.17
Na de Sovjetinval werden er vele arrestaties verricht onder de
hervormers. Zo stelt historicus Eidlin in zijn boek The Logic of
‘Normalization’ uit 1980, dat deze arrestaties in eerste instantie niet
gepland waren.18 Dubcek, samen met Simon, Spacek en Smrkovsky
14 M. P. van den Heuvel, H. Renner, Groeten uit Praag: Tien jaar na de Praagse Lente: Dubcek-Husák, charta 77 (Amsterdam 1978), 41.15 Ibidem, 65.16 K. Williams, The Prague Spring and its Aftermath, 113.17 Ibidem, 128.18 F. Eidlin, The Logic of ‘Normalization’: The Sovjet Intervention in Czechoslovakia of 21 August 1968 and the Czechoslovak Response ( New York 1980).
8
werden pas tien uur nadat de invallers het regeringsgebouw in Praag
hadden bereikt gearresteerd. Daar zaten de vier te wachten op de
Sovjetbonzen om in overleg te gaan. Dubcek was nog steeds in de
veronderstelling dat onderhandeling een oplossing kon bieden en tot die
tijd wilde hij geen verzet bieden tegen de gevreesde Sovjetinvasie. Het
werd de Sovjetleiders duidelijk dat Dubcek zijn Actie Programma niet op
wilde geven en gingen uiteindelijk over tot arrestaties.19
Volgens Williams was de arrestatie van Dubcek een opluchting voor
de Tsjechoslowaakse bevolking omdat het zo het verzet kon voortzetten
tegen de Sovjetbezetters.20
Tussen 23 en 26 augustus werden verschillende ronden van
onderhandelingen gevoerd tussen de twee partijen in het Kremlin. Het
werd volgens historicus Hans Renner duidelijk dat een deel van de
delegatie klaar was om een compromis te sluiten, zo stelt hij in zijn
artikel uit 1993, ‘Praagse Lente toen en thans’.21 President Svoboda leek
de Russen zelfs tegemoet te willen komen. Svoboda leek volgens Renner
meer een soldaat die in militaire categorieën dacht dan op een politieke
leider. Zijn neiging tot concessies verzwakte de positie van Dubcek en
van de anderen die minder toegevingen wilden doen.22
De Tsjechoslowaakse burgers waren volgens Renner geschokt na
deze brute inval en stonden achter Dubcek die zelf nog steeds in het
communisme geloofde, maar dan wel met democratische elementen. Hier
spreekt Renner Williams tegen. Volgens Williams was de
Tsjechoslowaakse samenleving opgelucht door de arrestatie van Dubcek.
De Sovjet-Unie moest uiteindelijk volgens Renner goede argumenten
bedenken voor de interventie, een motief. Ze baseerden de interventie op
de Marxistisch-leninistische ideologie. Moskou bedacht een nieuwe
theorie die nu beter bekend staat als de Brezjnevdoctrine. Dit betekende
dat het voor de Sovjet-Unie gelegitimeerd was om elk communistisch land
te bezetten als ze geloofden dat het socialisme hier bedreigd werd.23 19 Ibidem, 65.20 K. Williams, The Prague Spring and its Aftermath, 123.21 H. Renner. Praagse Lente toen en thans. Mislukte hervorming binnen het systeem, Internationale Spectator 47 (Amsterdam 1993) 7-8, 374-381.22 Ibidem, 375.23 Ibidem.
9
Het grootste gevolg van de Sovjetinterventie was wel het
normalisatieproces, een proces waarmee alle behaalde hervormingen van
Dubcek teniet werden gedaan. In de tijd voor en tijdens de
Sovjetinterventie had Dubcek de meerderheid van de Tsjechoslowaakse
samenleving achter zich staan. Een dergelijke zestig procent van de
samenleving was erg tevreden met de visie van het Actie Programma,
terwijl een dergelijke twintig procent een meer radicaler programma
voorstond en uiteindelijk maar zeventien procent van de
Tsjechoslowaakse samenleving wilde helemaal geen hervorming.24
Hieruit kan geconcludeerd worden dat het merendeel van de
samenleving de hervormingen van Dubcek voorstond. Maar hoe kan het
dan zo zijn dat de samenleving van Tsjecho-Slowakije zich aanpaste aan
het normalisatieproces van de Sovjets? En minimaal verzet toonden tegen
het regime van de opvolger van Dubcek, Gustav Husak? Hoe kan
verklaard worden dat normalisatie geïnstalleerd werd in een samenleving
waarin de meerderheid de hervorming van het communisme voorstond?
§3 Normalisatie
Op 27 augustus mochten alle delegatieleden vanuit Moskou naar hun
land terugkeren. De bevolking reageerde uitgelaten omwille van hun
terugkeer maar had gemengde gevoelens. Ze vroegen zich af wat er in
het Kremlin besproken was, in hoeverre hun leiders de druk hadden
weerstaan en hoeveel toegevingen ze hadden gedaan.25
De samenleving vreesde het ergste volgens van den Heuvel en Renner.
Beide partijen ondertekenden tijdens de onderhandelingen een protocol.
Dit document staat nu bekend als ‘het geheime protocol van Moskou’. De
Tsjechoslowaakse delegatie werd volgens van den Heuvel en Renner
onder druk gezet dit te ondertekenen.26
Dubcek, Mlynar en Kriegel weigerden volgens historicus Kun in zijn
boek Prague Spring- Prague Fall, Blank Spots of 1968 uit 1999 in eerste
24 K. Williams, The Prague Spring and its Aftermath, 39.25 M. P. van den Heuvel, H. Renner, Groeten uit Praag, 84.26 Ibidem, 84-89.
10
instantie het protocol te ondertekenen. Dubcek en Mlynar gaven
uiteindelijk toch toe en tekenden op het laatste moment. Mlynar hield het
verzet tegen het ondertekenen het langst vol maar bezweek uiteindelijk
onder de druk en een preek van Husak. Kriegel bleef weigeren en
tekende niet, hij was oorspronkelijk niet aanwezig bij de
onderhandelingen en bleef opgesloten in de buurt van het Kremlin.27
Op 27 augustus richtte Dubcek zich tot de Tsjechoslowaakse
samenleving en zijn toespraak gaf hen volgens van den Heuvel en Renner
een sprankje hoop. Hij verzekerde hun dat de ingeslagen weg van
hervormingen verder gezet zou worden, maar de bevolking werd tevens
verzocht zich neer te leggen bij de toenmalige situatie, namelijk de
bezetting van het Tsjechoslowaakse grondgebied en het
normalisatieproces. Dubcek kon niets anders dan dit verkondigen, want
hij was gebonden aan het geheime protocol wat inhield dat de
troepenmacht bleef tot de bedreiging voor het socialisme verdwenen
was.28
Volgens Kun was het duidelijk dat tijdens de periode na de
bezetting het woord ‘normalisering’ voor beide partijen het streefdoel
was maar dat de interpretaties daarvan verschillend waren.29 Voor de
Tsjechoslowaakse samenleving hield dit het einde van de bezetting van
hun land in, terwijl het voor de Russen inhield dat er gebroken werd met
de hervormingspolitiek en dat de bedreiging tegen de zogenaamde
‘veilige socialistische bunker’ ophield te bestaan. De ergernis groeide
volgens Kun en de Tsjechoslowaakse eis was duidelijk, de
Tsjechoslowaakse bevolking wilde dat de bezettingslegers zich
terugtrokken en dat de politiek werd verder gezet zoals in het Actie
Programma was opgesteld.
Volgens Skilling, auteur van het boek Czechoslovakia’s Interrupted
Revolution uit 1984, gingen de genomen maatregelen niet ver genoeg
voor de Russen. Zij zagen geen normalisering van de Tsjechoslowaakse
situatie naar hun termen. Dubcek werd onder zware druk gezet en
27 M. Kun, Prague Spring- Prague Fall, Blank Spots of 1968, (Boedapest 1999) 112.28 Ibidem, 88-90.29 M. Kun, Prague Spring- Prague Fall, 125.
11
verplicht tot nieuwe concessies. Op 16 oktober 1968 werd in Praag ‘het
verdrag over de voorwaarden voor de tijdelijke belegering van de
Sovjettroepen op het grondgebied van Tsjecho-Slowakije’ ondertekend.
Dit document vernietigde elke hoop op een vroegtijdige terugtrekking
van de bezettingstroepen. In het verdrag was geen enkel spoor van een
opgegeven tijdslimiet, noch van een opzeggingsclausule. In de praktijk
betekende dit dat de Russen Tsjecho-Slowakije konden bezetten zolang zij
dit nodig achtten.30 Skilling geeft met de titel van zijn boek aan dat de
revolutie van Dubcek is onderbroken. Het lijkt alsof hij hiermee wil
zeggen dat de hervormingen na het vertrek van de Sovjettroepen
voortgezet konden worden, al geeft hij hier in zijn boek geen enkele notie
van.
Volgens Williams ontstond er na de Sovjetinval een week lange non-
agressieve verzetscampagne van burgers die door veel specialisten
omschreven wordt als de meest belangrijke poging van burgerlijk verzet
voor nationale verdediging en de meest dramatische zaak van een non-
agressieve actie tegen een buitenlandse agressor die de wereld heeft
gekend.31 Dit bewijst volgens Williams dat de Tsjechoslowaakse burgers
wel degelijk verzet toonden in tegenstelling met wat andere studies
aantonen.
Volgens Vladimir Kusin, auteur van het boek From Dubcek to
Charter 77 uit 1978, heeft de Tsjechoslowaakse samenleving zich
aangepast aan het normalisatieproces in ruil voor sociale en economische
zekerheid.32 Volgens Williams is deze visie controversieel omdat de
Sovjet- en tevens de Tsjechoslowaakse leiders tijdens het
normalisatieproces niet in staat waren deze sociale en economische
zekerheid te bieden. Dit wist de samenleving volgens Williams ook. De
economische bloei waar Kusin het over heeft kwam pas na 1970 op gang,
dus de sociale en economische beloftetheorie van Kusin kan volgens
Williams geen verklaring zijn voor de medewerking van de
Tsjechoslowaakse samenleving.
30 H. G, Skilling, Czechoslovakia’s Interrupted Revolution, (Princeton 1984) 771-775.31 K. Williams, The Prague Spring and its Aftermath, 42.32 V.V. Kusin, From Dubcek to Charter 77. A study of Normalization in Czechoslovakia 1968-1978 (Edinburgh 1978).
12
Vele Westerse onderzoekers hebben voor 1989 onderzoek gedaan
naar de politieke cultuur van het Oostblok om de medewerking van de
Tsjechoslowaakse samenleving te verklaren. Historicus Gordon Skilling
geeft in zijn publicatie, ‘Stalinism and Czechoslovak Political Culture’ uit
1977, een bijna pessimistische verklaring voor de medewerking. Hij zag
de medewerking met de Sovjets in eerste instantie als iets wat van binnen
de samenleving opkwam en dat later door de Sovjets werd opgelegd.33
Volgens Jacques Rupnik vond de medewerking zijn wortels bij de
Tsjechische arbeidersklasse dankzij de economische depressie van de
jaren ’30.34 Milan Simecka komt in zijn boek, ‘The Restoration of Order’
uit 1984, met een culturele uitleg dat iedere Europeaan hetzelfde zou
hebben gereageerd tijdens een dergelijke overheersing.35 De Tsjechische
historicus Vilem Precan geeft aan dat de coöperatie van de
Tsjechoslowaakse samenleving geheel te wijten is aan demoralisatie. De
samenleving was zo teleurgesteld in zijn leiders, dat het uiteindelijk wel
meewerkte. Daarna nam angst de overhand, angst voor het afnemen van
de sociale zekerheid die de agressor bood.36
Williams, die wel toegang had tot de vrijgegeven archieven toont
aan dat de motieven voor medewerking en verzet van de
Tsjechoslowaakse samenleving nooit met zekerheid vastgesteld kunnen
worden. Wel gaat hij verder met de these van Precan en toont aan dat de
reformateurs van de partij van Dubcek wel degelijk op de hoogte waren
dat de Sovjets een invasie aan het voorbereiden waren. Dus de
Tsjechoslowaakse samenleving was teleurgesteld in zijn representanten
en wist uiteindelijk wat ze te wachten stond, de periode van voor de
reformatie was weer aangebroken en medewerking was de laatste veilige
optie.37
33 H. G. Skilling, ‘Stalinism and Czechoslovak Political Culture’, Stalinism: Essays in Historical Interpretation (New York 1977).34 J. Rupnik, ‘The Roots of Czech Stalinism’ Culture, Ideology, and Politics: Essays for Eric Hobsbawm ( Londen 1982) 310.35 M. Simecka, The Restoration of Order: The Normalization of Czechoslovakia, 1969-1976 (Londen 1984) 151,162.36 K. Williams, The Prague Spring and its Aftermath, 45.37 Ibidem, 46.
13
Maar welke rol speelde Alexander Dubcek in dit politieke
machtsspel? Was hij een collaborateur of antagonist tijdens de
roemruchtige Sovjetpolitiek? Was hij koning of pion in dit politieke
schaakspel? Wat wel met zekerheid vastgesteld kan worden is dat Dubcek
een cruciale rol heeft gespeeld in de periode 1968-70.
§4 Alexander Dubcek; koning of pion?
Na de val van de Berlijnse muur in 1989 zijn er vele archieven
vrijgekomen over belangrijke interne en externe besluiten van politieke
leiders, de Tsjechoslowaakse geheime dienst en de KGB. De Praagse
Lente kwam hierdoor naar voren als een revolte met vele gezichten.
Tevens kwam de politieke positie van Dubcek hierdoor in een ander licht
te staan. Dubcek krijgt in de meer recentere literatuur (literatuur na
1989) een zwakkere politieke positie toebedeeld dan dat de eerdere
literatuur (literatuur voor 1989) doet beweren.
Zoals eerder is beschreven stelt Dawisha dat er nog vele andere
beslissingen zijn gemaakt door de Sovjetleiders die gerelateerd waren
aan de crisis dan alleen in de drie tijdsperioden van precrisis, crisis en de
postcrisis. De eerste werd volgens Dawisha genomen op 22 maart, dit
was de oproep aan de Sovjetblokken om naar een conferentie te komen in
Dresden. De laatste werd genomen op 24 of 25 augustus, waarbij
besloten werd dat de Tsjechoslowaakse leiders (waaronder Dubcek) een
gezamenlijk protocol moesten ondertekenen samen met de Sovjetleiders
waarin beschreven stond welke stappen er ondernomen moesten worden
om het normalisatieproces in gang te zetten, het ‘geheime protocol van
Moskou’.38
De bepalingen van dit ‘geheime protocol’ waren zo vaag opgesteld
dat het de Russen de kans gaf om steeds nieuwe eisen te kunnen
formuleren. De Sovjet-Unie zou dus doorgaan tot de hele
hervormingsbeweging vernietigd was. Volgens Dawisha stond Dubcek
onder grote druk van de Sovjetleiders om normalisatie door te voeren en
38 Dawisha, The Kremlin and the Prague Spring, 37, 275.
14
er werd een nog grotere druk op hem uitgeoefend door de conservatieven
in zijn partij. Dubcek werd volgens Dawisha gedwongen om dit
normalisatieproces in gang te zetten.39
Volgens Gil Eyal, de auteur van het boek The Origins of
Postcommunist Elites uit 2003, speelde de druk van de Sovjets en
conservatieven inderdaad mee in dit proces maar volgens Eyal was het
punt dat Dubcek één van de elites was nog belangrijker. Het boek van
Eyal tracht de breuk van Tsjecho-Slowakije in 1993 te verklaren door
terug te gaan naar de Praagse Lente van 1968, waar het politieke proces
van de breuk is begonnen.40 Volgens Eyal is de breuk van Tsjecho-
Slowakije veroorzaakt door een worsteling tussen twee fracties in de
‘new class’ die bestond uit intellectuelen en technocraten. De
gebeurtenissen van de Praagse Lente hebben er uiteindelijk toe geleid
dat Tsjechische en Slowaakse leden van deze ‘new class’ verschillende
identiteiten en interesses ontwikkelden en dat ze verschillende ideeën
hadden van een postcommunistische samenleving.
Volgens Eyal was Dubcek één van de ‘new class’, en had hij vele
vrienden onder intellectuelen en technocraten die hem zijn gehele
politieke carrière van cruciale informatie hebben voorzien. Dubcek geeft
zelf ook toe dat zijn vooraanstaande vrienden hem van cruciale informatie
hebben voorzien; ‘ (….)my friends always found ways of informing me
about significant developments’.41
Volgens Eyal werden de individuele beslissingen van Dubcek
genomen vanuit een andere agenda, een ander centrum dan de reguliere
politieke agenda die werd gedefinieerd door het spel van de ‘upper class’.
Zo kon Dubcek beslissingen nemen waardoor hij zichzelf niet zou
benadelen.
Williams stelt dat de reformatie van Dubcek gedoemd was te
mislukken en nooit gerealiseerd kon worden omdat het socialistische
systeem van die tijd, met name dankzij het totalitaire regime niet te
reformeren viel. Volgens Williams leden Dubcek en zijn partij aan de 39 Ibidem, 341-367.40 G. Eyal, The Origins of Postcommunist Elites. From Prague Spring to the Breakup of Czechoslovakia, (Minnesota 2003).41 G. Eyal, The Origins of Postcommunist Elites, 93.
15
illusie van soevereiniteit. Tevens waren de reformisten niet zo heldhaftig,
visionair en briljant zoals ze vaak overkomen in eerder beschreven
literatuur voor 1989. Volgens Williams is het bewijs hiervoor dat vele
reformisten, waaronder Dubcek, zich lieten overhalen tot het tekenen van
het ‘geheime protocol van Moskou’. En daardoor liet Dubcek tevens de
Sovjettroepen binnen op Tsjechoslowaakse bodem. Dubcek vroeg volgens
Williams om de reformatie van het socialisme en het verdwijnen van het
censorschap, maar hij vroeg niet naar een multipartijsysteem die
waarschijnlijk wel een oplossing kon bieden.42
De reformatieperiode van Dubcek was een korte, maar wel een
periode die indruk heeft gemaakt bij zowel de Tsjechoslowaakse
samenleving als bij de politici van Tsjecho-Slowakije en de USSR. Dubcek
had tijdens zijn regeerperiode in zijn partij politici achter zich staan die
net als hem een verandering in het socialisme voorstonden, maar ook
tegenstanders die het conservatieve socialisme voorstonden. Uit de
vrijgegeven archieven na 1989 is duidelijk geworden dat er veel
voormalige reformateurs uiteindelijk hebben meegewerkt om het
normalisatieprogramma op te zetten en uit te voeren.43 Waar het voor de
historici voor de val van de Berlijnse Muur giswerk was, is het voor de
historici na de val van de Berlijnse Muur duidelijk geworden hoe het
proces van collaboratie is gelopen.
Williams verdeelt deze collaborateurs in vier groepen; de drie
meest invloedrijke groepen waren de centrale politici onder de
reformatoren zoals Dubcek, die ongewild normalisatie doorvoerde om
elementen van zijn reformistische regeerperiode te redden;
collaborateurs die in de directe maanden na de Sovjetinvasie plots tegen
de veranderingen van Dubcek waren, deze personen noemt Williams
‘realisten’; en de groep collaborateurs die eerst een coalitie vormden om
president Novotny ten val te brengen en minimale veranderingen
voorstonden, maar die na de Sovjetinval voorstanders werden van het
normalisatieproces. Deze groep noemt Williams ‘neo-conservatieven’. De
laatste groep collaborateurs waren de conservatieven van de partij, deze
42 K. Williams, The Prague Spring and its Aftermath, 224. 43 Ibidem, 46-48.
16
waren vanaf het begin al tegen de verandering van het socialisme. Deze
groep noemt Williams de ‘ultras’ of ‘supernormalizers’.44
Wat volgens Williams het meest verbazingwekkende is aan de
politieke periode vanaf Dubcek tot Husak is dat het elitaire lidmaatschap
van het Centraal Comité niet veranderd is. Het was hetzelfde
genootschap dat Novotny ten val bracht, Dubcek op zijn positie plaatste,
unaniem voor het Actie Programma waren, Dubcek van zijn positie
verwijderden en Husak installeerden, het Actie Programma herriepen en
uiteindelijk zichzelf tegenwerkten.45
Williams en Eyal zijn het met elkaar eens dat het elitaire aspect een
hoofdrol speelde. Uiteindelijk zijn er veel mensen gezwicht voor het
normalisatieprogramma om er zelf de vruchten van te plukken. Waar Eyal
en Williams het tevens met elkaar over eens zijn is dat Husak tijdens zijn
regeerperiode eerst een gematigd normalisatieproces voorstond en later
werd gedwongen om met de harde hand te regeren.46 Daar waar Dawisha
en Skilling veronderstellingen boden kunnen Eyal en Williams feiten
bieden door het vrijgegeven archiefmateriaal.47
Op 17 april 1969 werd Gustav Husak de nieuwe eerste secretaris
van de Tsjechoslowaakse Communistische Partij en verving Alexander
Dubcek. Husak leek eerst een volgeling van Dubcek en zijn hervormingen
te zijn, maar later bleek dat hij eigenlijk zijn eigen politiek voerde los van
Dubcek en tegen Dubcek.48 Tijdens zijn regeerperiode liet hij zich volgens
van den Heuvel en Renner direct gelden. Hij pakte direct de massamedia
aan. Daar, waar onder de censuur van Dubcek nog een kleine vrijheid
was, was Husak onverbiddelijk. Op Dubcek na, die monddood werd
gemaakt, werden alle hervormers uit het partijpresidium gezet. Vanaf mei
1969 zorgde Husak voor grote zuiveringen in de Tsjechoslowaakse
44 Ibidem, 47.45 Ibidem, 47-53.46 K. Williams, The Prague Spring and its Aftermath, 227 en G. Eyal, The Origins of Postcommunist Elites, 45.47 Dawisha, The Kremlin and the Prague Spring, 380 en H. G, Skilling, Czechoslovakia’s Interrupted Revolution, 522.48 M. P. van den Heuvel, H. Renner, Groeten uit Praag, 108.
17
Communistische Partij. Binnen de twee jaar werden vijfhonderdduizend
leden uit de partij gezet.49
Volgens Williams was Husak in eerste instantie niet van plan om
een dergelijke onverbiddelijke koers te voeren waar hij nu om bekend
staat. Uit vrijgekomen archiefmateriaal blijkt dat Husak het
normalisatieproces geleidelijk wilde invoeren. Zo wilde hij de
Tsjechoslowaakse bevolking overhalen tot normalisatie en niet dwingen
door meer Sovjettroepen op Tsjechoslowaakse bodem te installeren of
door censorschap. Uiteindelijk bleek de gematigde benadering van Husak
naar de Tsjechoslowaakse samenleving niet te werken. Intellectuelen,
academici en studenten hernamen het verzet tegen de hegemonie van de
partij en zo ook tegen Husak. Volgens Williams was dit het cruciale
moment voor Husak om in de zomer van 1969 zijn onverbiddelijke koers
te varen.50 Williams voegt hier wel aan toe dat het nog steeds onduidelijk
is of Husak werd gedwongen om dit beleid te voeren door de Sovjets of
zelf deze beslissing heeft genomen en er achter stond.
Volgens Dawisha is Husak de onverbiddelijke koers ingeslagen uit
eigenbelang en heeft hij in het begin van zijn regeerperiode geen
gematigde normalisatie gevoerd. Voor de Sovjets was dit een grote
opluchting, want nu Tsjecho-Slowakije genormaliseerd werd en
reformateurs hard werden neergeslagen door Husak konden zij zich bezig
houden met de hegemonie over de andere Sovjetlanden.51
Het eerste ‘jubileum’ van de interventie werd volgens Renner
herdacht als ‘de dag van de schande’. De burgers maakten die dag geen
gebruik van openbaar vervoer, restaurants, bioscopen en andere
openbare gelegenheden. Vooral de jeugd hield demonstraties, maar deze
werden hardhandig onderdrukt door de politie en het leger op bevel van
Husak.52
Deze demonstraties gaven Husak de mogelijkheid om een reeks
voorlopige noodwetten af te kondigen die in december 1969 in hun
geheel in het Tsjechoslowaakse Wetboek van Strafrecht werden
49 Ibidem, 111.50 K. Williams, The Prague Spring and its Aftermath, 227.51 Dawisha, The Kremlin and the Prague Spring, 378-380.52 H. Renner. Praagse Lente toen en thans, 381.
18
opgenomen. Deze noodwetten kunnen volgens Renner als het definitieve
einde van het korte democratisering- en liberaliseringproces in Tsjecho-
Slowakije gezien worden. Deze noodwetten werden tevens ondertekend
door de ooit hervormingsgezinde Dubcek. Volgens Renner werd Dubcek
wederom gedwongen te tekenen.53
Na 1989 werd het mogelijk voor studenten om zich vrij uit te laten
over het gehele proces van reformatie, normalisatie, onderdrukking en
oppositie. In het boek van Williams wordt een document aangehaald die
is geschreven door studenten van Charles University’s Philosophy Faculty
als reactie op de zelfverbranding van de student Jan Palach die
demonstreerde tegen het normalisatieproces.
‘ We blame the Soviet leadership, that because of its policy
another person, perhaps not the last, has joined the victims of 21
August.
We blame the political leadership of Czechoslovakia, that in
the name of so called political realism, by the pettiness of its policies and
betrayal of once- proclaimed ideals, it has dragged the people of
Czechoslovakia into this situation.
We blame ourselves, that until now we have not found in
ourselves enough strength and resolve for actions that would force
the political leadership to become true representatives of the opinion of
the people’.54
Dit statement bezielt de veroordeling van het normalisatieproces en de
massaprotesten tegen het regime tot 1989, toen er een andere generatie
studenten arriveerde op de universiteit.
53 Ibidem.54 K. Williams, The Prague Spring and its Aftermath, 253.
19
Conclusie
Na dit onderzoek is duidelijk geworden dat na het vrijkomen van
archiefmateriaal nog steeds geen accuraat antwoord gegeven kan worden
over de precieze toedracht van interventie. Kieran Williams geeft met zijn
werk uit 1997 aan dat de these van Jiri Valenta over bureaucratische
strubbeling in het Politburo in de tijd voor de val van de Berlijnse Muur
aannemelijk was, maar dat vrijgegeven archiefmateriaal een andere
verklaring geeft. Namelijk, het verlies van vertrouwen in het Dubcek
team door het Politburo.
Door het gebruik van het vrijgekomen archiefmateriaal krijgt het
werk van Williams een geloofwaardig karakter, maar uiteindelijk zijn niet
alle archieven vrijgegeven en kan er nog steeds geen feitelijk antwoord
gegeven worden op de vraag wat precies de toedracht is geweest van de
Sovjetinterventie.
Volgens Williams ontstond er na de Sovjetinval een week lange non-
agressieve verzetscampagne van burgers die door veel historici uit het
tijdperk na de val van de Berlijnse Muur omschreven wordt als de meest
belangrijke poging van burgerlijk verzet voor nationale verdediging, en
de meest dramatische zaak van een non-agressieve actie tegen een
buitenlandse agressor die de wereld heeft gekend. Waar vele historici het
over eens zijn is dat de Tsjechoslowaakse Communistische Partij het
normalisatieproces veroordeelde, het werd beschouwd als een schending
van de betrekking tussen socialistische staten en de fundamentele
beginselen van het internationale recht.
Na het vrijkomen van archiefmateriaal kwam de politieke positie
van Dubcek in een ander licht te staan. Dubcek krijgt in de meer
recentere literatuur een zwakkere politieke positie toebedeeld dan dat de
eerdere literatuur beweert. Recente literatuur beschrijft wel dat Dubcek
20
werd gedwongen om bijvoorbeeld Sovjettroepen toe te laten op
Tsjechoslowaakse bodem, maar ze geven tevens aan dat Dubcek en zijn
partijleden lang niet zo revolutionair en heldhaftig waren wat de eerdere
literatuur doet beweren. Gil Eyal beweert zelfs dat Dubcek hulp had van
hooggeplaatste vrienden om zo beslissingen te kunnen maken waardoor
hij zijn bevoorrechte positie zou blijven behouden. Naar mijn mening was
Dubcek een slachtoffer in zijn eigen politieke schaakspel met de Sovjets
en uiteindelijk van koning naar pion gedegradeerd zodat de Sovjets
schaakmat konden behalen met het normalisatieproces.
Wat opvalt, is dat de boeken die na de val van het communisme zijn
geschreven wel een kritischer beeld weergeven van de politieke gevolgen
van de Praagse Lente, maar dat de Praagse Lente nog steeds staat
beschreven als een gebeurtenis die vele gevolgen op zijn naam heeft
staan. Bijvoorbeeld de uiteindelijke val van het communisme, dat meer
dan twintig jaar later gebeurde en de breuk van Tsjecho-Slowakije in
1993.
Naar mijn mening hebben de westerse historici te kampen met een
soort schuldgevoel omdat de NAVO- landen niet hebben ingegrepen
tijdens de bloedstollende lente van 1968. Door dat schuldgevoel krijgen
ze waarschijnlijk de drang om de Praagse Lente als een verlosser van het
communisme te moeten beschrijven omdat de NAVO zich afzijdig heeft
gehouden.55
De Sovjetinterventie was immers een schending van de democratie.
Waarom heeft de NAVO niet ingegrepen? Was dit om de vredige
coëxistentie met de Sovjet Unie en het Warschau Pact niet te schaden?
Een nieuw onderzoek naar de beweegredenen van de NAVO-landen om
niet in te grijpen tijdens en na de Sovjetinterventie en een overzicht van
de voorafgaande besproken onderzoeken, zou een ideaal overzicht geven
van de tot nu toe tot de beschikking zijnde informatie over de Praagse
55 Onder anderen de boeken van Gordon Skilling en Kieran Williams leiden aan een soort mystificatie van de Praagse Lente. Opvallend is dat Williams de NAVO, de Verenigde Staten en het Westen geen significante plaats geeft in zijn onderzoek. De meer recente onderzoeken over de Praagse Lente gaan vooral over het politieke beleid van de Sovjet Unie, Tsjecho-Slowakije en andere Warschau Pact landen en besteden veel minder aandacht (of helemaal niet) aan de rol van de NAVO tijdens deze Oost-West crisis.
21
Lente.56 Maar, daarbij moet wel rekening gehouden worden dat de
literatuur die is geschreven vóór 1989 vaak gebaseerd is op
veronderstellingen. Die veronderstellingen kunnen vandaag de dag nog
steeds niet allemaal met zekerheid vastgesteld worden doordat niet alle
archieven vrijgegeven zijn over de handelingen van de communistische
Sovjetleiders.
De literatuur na 1989 is kritischer ten opzichte van de literatuur
van voor 1989. Maar doordat nog steeds niet alle archieven zijn vrijgeven
blijven sommige gebeurtenissen tijdens de Praagse Lente nog steeds een
mysterie. Tevens weten we niet zeker of het archiefmateriaal dat wel is
vrijgegeven niet geselecteerd is door archivarissen die de opdracht
hebben gekregen om alleen die informatie vrij te geven over de Sovjets
dat zogezegd maar het topje van de ijsberg is. En dat er in de nog
gesloten archieven een heel nieuw mysterie klaar ligt om ontrafeld te
worden.
Literatuurlijst
Bracke. M, ‘The 1968 Czechoslovak Crisis’: Reconsidering its History and
Politics, Contemporary European History, 12.3 (2003) 373-383.
Cutler. R. M, ‘The Formation of Soviet Foreign Policy: Organizational and
Cognitive Perspectives’, World Politics 34 (1982).
56 De NAVO-archieven in Brussel zijn in 1999 vrijgegeven en liggen klaar om kritisch onderzocht te worden.
22
Dawisha. K, The Kremlin and the Prague Spring (Berkeley 1984).
Eidlin. F, The Logic of ‘Normalization’: The Sovjet Intervention in
Czechoslovakia of 21 August 1968 and the Czechoslovak Response (New
York 1980).
Eyal. G, The Origins of Postcommunist Elites. From Prague Spring to the
Breakup of Czechoslovakia, (Minnesota 2003).
Fawn. R, The Czech Republic A Nation of Velvet (Routledge 2000).
Golan. G, Reform Rule in Czechoslovakia: The Dubcek era 1968-1969
(Cambridge 1973).
Heuvel. M. P. van den, Renner. H, Groeten uit Praag: Tien jaar na de