Top Banner
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2013 2014 Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingen Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen Charlotte Roosen onder leiding van Prof. Dr. Dirk Buyens
82

Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

Jun 07, 2020

Download

Documents

dariahiddleston
Welcome message from author
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Page 1: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE

ACADEMIEJAAR 2013 – 2014

Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingen

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van

Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen

Charlotte Roosen

onder leiding van

Prof. Dr. Dirk Buyens

Page 2: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,
Page 3: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE

ACADEMIEJAAR 2013 – 2014

Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingen

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van

Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen

Charlotte Roosen

onder leiding van

Prof. Dr. Dirk Buyens

Page 4: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

Vertrouwelijksheidsclausule

Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd

en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding.

Charlotte Roosen

Page 5: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

I

WOORD VOORAF

Deze masterproef werd geschreven in het kader van mijn TEW opleiding en als laatste

voorwaarde voor het behalen van een masterdiploma in TEW: Marketing. Het is een

uitdagende maar interessante en leerrijke ervaring geweest. Zonder de steun van bepaalde

mensen zou deze masterproef echter niet op dezelfde manier tot stand gekomen zijn.

Daarom zou ik de mensen die mij hierbij geholpen hebben graag even bedanken:

Mijn promotor Prof. Dr. Dirk Buyens voor de begeleiding, de aanwijzingen en de verbetering

van deze masterproef.

Mijn ouders en zus voor de steun die zij het afgelopen jaar geboden hebben. Zij hebben me

bijgestaan van het begin tot het einde en konden me altijd motiveren wanneer het iets

moeilijker ging.

Mijn vrienden voor het opvolgen van het verloop van deze masterproef. Zij hebben me altijd

gesteund en begrip getoond als ik geen tijd kon vrijmaken.

Alle HR professionals die deelgenomen hebben aan dit onderzoek voor hun kostbare tijd en

voor de inzichten die ze mij helpen verwerven hebben.

Mei 2014,

Charlotte Roosen

Page 6: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

II

INHOUDSOPGAVE

Woord vooraf .......................................................................................................................... I

Inhoudsopgave ...................................................................................................................... II

Inleiding ................................................................................................................................. 1

DEEL 1: Literatuurstudie ....................................................................................................... 3

Hoofdstuk 1: Sociale media ................................................................................................... 4

1.1 Inleiding en definities .................................................................................................. 4

1.2 Facebook, LinkedIn en Twitter .................................................................................... 5

1.3 Sociale media en privacy ............................................................................................ 6

1.4 Conclusie .................................................................................................................... 6

Hoofdstuk 2: Het selectieproces ............................................................................................ 7

2.1 Inleiding en definities .................................................................................................. 7

2.2 Uitdagingen voor personeelsselectie .......................................................................... 7

2.3 Determinanten van het gebruik van selectiemethodes ................................................ 8

2.4 Verschillende selectiemethodes .................................................................................. 9

2.5 Conclusie ...................................................................................................................11

Hoofdstuk 3: Gebruik van sociale media in het selectieproces .............................................12

3.1 Inleiding .....................................................................................................................12

3.2 Werkwijze ..................................................................................................................13

3.2.1 Fases in het selectieproces waarin online screening plaatsvindt .........................14

3.2.2 Bronnen van informatie .......................................................................................15

3.2.3 Opwaarderende informatie .................................................................................15

3.2.4 Afstotende informatie ..........................................................................................17

3.3 Voor- en nadelen .......................................................................................................18

3.3.1 Voordelen van online screening ..........................................................................18

3.3.2 Nadelen van online screening .............................................................................19

3.4 Kwantitatieve aspecten ..............................................................................................21

3.5 Ethische bedenkingen ................................................................................................22

Page 7: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

III

3.5.1 Mogen werkgevers persoonlijke informatie op het net consulteren? ...................22

3.5.2 Is het rechtmatig om beslissingen te baseren op online informatie?....................22

3.5.3 Bewustheid werkzoekenden ...............................................................................23

3.5.4 Mening werkzoekenden ......................................................................................23

3.6 Best practices voor werkgevers .................................................................................24

3.7 Best practices voor werkzoekenden ...........................................................................25

3.8 Conclusie ...................................................................................................................27

DEEL 2: Empirische studie ...................................................................................................28

1. Onderzoeksvragen ........................................................................................................29

2. Methodologie ................................................................................................................31

3. Resultaten ....................................................................................................................36

4. Conclusie .....................................................................................................................47

Algemeen besluit ..................................................................................................................49

1. Besluit ...........................................................................................................................49

2. Tekortkomingen van het onderzoek...............................................................................51

3. Aanbevelingen ..............................................................................................................52

Bronvermelding .................................................................................................................... IV

Bijlagen ................................................................................................................... Bijlage 1.1

Bijlage 1.1: Privacy te koop (Panorama) .................................................................. Bijlage 1.1

Bijlage 1.2: Onderzoek door Microsoft (2010) .......................................................... Bijlage 1.2

Bijlage 1.3: Onderzoek door Reppler (2011) ............................................................ Bijalge 1.3

Bijlage 1.4: Onderzoek door SHRM (2011) .............................................................. Bijlage 1.4

Bijlage 1.5: Onderzoek door CareerBuilder (2012) .................................................. Bijlage 1.5

Bijlage 1.6: Online accounts werkzoekenden en internetgebruikers ........................ Bijlage 1.6

Bijlage 2.1: Lijst ICT Top 1000 (2010) ..................................................................... Bijlage 2.1

Bijlage 2.2: Semi-gestructureerde vragenlijst ........................................................... Bijlage 2.2

Page 8: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

1

INLEIDING

Generatie Y zal over enkele jaren vervoegd worden door generatie Z op de arbeidsmarkt,

ook wel gekend als de Digital Natives, een generatie die opgegroeid is in een wereld

bestaande uit internet en sociale media (Van Uffelen in De Tijd, 2014). Dit brengt zowel

mogelijkheden als gevaren met zich mee. Enerzijds is het een extra bron van informatie die

werkgevers kunnen raadplegen bij het selecteren van kandidaten, anderzijds is het een risico

voor werkzoekenden om geconfronteerd te worden met zaken die zij ooit impulsief op het

internet geplaatst hebben (Vayrynen, Hekkala, Liias, 2013).

Het bekijken van online profielen van sollicitanten is echter geen nieuw fenomeen, het

haalde reeds meerdere malen de krantenkoppen: één op de tien grijpt naast job door

Facebook-posts (Nieuwsblad, 2013), Brits politicus ontslagen dankzij Twitterberichten (Gazet

van Antwerpen, 2010), Domino’s medewerkers ontslagen na wansmakelijk YouTube filmpje

(Gazet van Antwerpen, 2009), zeven op tien werkgevers screent Facebook-profiel

sollicitanten (Gazet van Antwerpen, 2012), enzovoort. Ik hoef maar even door de kranten te

bladeren om deze titels tegen te komen. Als bijna afgestudeerde en binnenkort

werkzoekende, ben ik dan ook zeer geïnteresseerd in deze thematiek.

Bij het bepalen van de scope van deze thesis heb ik bewust gekozen om enkel het selectie-

en niet het rekruteringsproces te behandelen. Dit ten eerste omdat rekrutering via sociale

media meer belangstelling geniet van onderzoekers en er vrij weinig literatuuronderzoek over

selectie via sociale media bestaat. Een tweede reden is dat veel jongeren en werkzoekenden

niet bewust zijn van deze praktijk of er alleszins niet bij stilstaan. Met deze thesis hoop ik

mensen bewuster en de thematiek meer bespreekbaar te maken. Tenslotte vermoed ik een

toenemend belang van selectie via sociale media door de verwachte toetrede van Generatie

Z tot de arbeidsmarkt en hun talrijke aanwezigheid op sociale media.

Het eerste deel van deze thesis bestaat uit de literatuurstudie. De eerste twee hoofdstukken

dienen ter inleiding. Hoofdstuk 1 gaat dieper in op de thematiek van sociale media, welke

sociale mediasites de dag van vandaag het populairste zijn en welke privacygevaren hieraan

verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats, het belang en de

gevaren van sociale media in de huidige maatschappij te schetsen. Hoofdstuk 2 gaat dan

weer over het selectieproces, wat de huidige uitdagingen hiervan zijn en welke methodes HR

professionals kunnen hanteren.

Na het bespreken van de populariteit van sociale media in het eerste hoofdstuk en de

verschillende selectiemethodes die de dag van vandaag gebruikt worden in het tweede

hoofdstuk, wordt de link tussen beide gelegd in Hoofdstuk 3. Door beide hoofdstukken aan

Page 9: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

2

elkaar te koppelen kan de vraag gesteld worden hoe het bekijken van sollicitanten op sociale

media een meerwaarde kan bieden voor de bestaande selectiemethodes.

Wervingsverantwoordelijken kunnen tijdens het selectieproces namelijk beroep doen op de

informatie die op sociale media beschikbaar is. Het samenbrengen van de inzichten uit beide

hoofdstukken leidt dan ook tot de volgende hoofdonderzoeksvraag: Hoe maken

wervingsverantwoordelijken gebruik van sociale media bij selectiebeslissingen? Hiervoor

wordt dieper ingegaan op de werkwijze die wervingsverantwoordelijken hanteren, welke

voor- en nadelen aan deze praktijk verbonden zijn, in welke mate

wervingsverantwoordelijken sociale media gebruiken voor selectiebeslissingen en welke

ethische bedenkingen er door het bedrijf gemaakt worden.

FIGUUR 1: VERBAND TUSSEN DE HOOFDSTUKKEN

Het tweede deel van deze thesis is het empirische gedeelte. In dit deel zullen eerst de

hoofdonderzoeksvraag, zoals hierboven reeds vermeld werd, en specifiekere

onderzoeksvragen behandeld worden. Vervolgens zal de gehanteerde methodologie

toegelicht worden, waarbij de verschillende fases in het onderzoeksproces stap voor stap

overlopen worden. Na het toelichten van het onderzoeksproces worden de resultaten per

onderzoeksvraag besproken. Tenslotte wordt er op basis van de resultaten een algemene

conclusie gemaakt over dit empirisch onderzoek.

Na de afronding van beide delen, wordt er een algemeen besluit gemaakt op basis van de

bevindingen in de literatuurstudie en het empirisch gedeelte. Naast het algemene besluit,

worden ook de beperkingen van het onderzoek en aanbevelingen voor zowel HR

professionals als voor verder onderzoek aangehaald.

H3

Het gebruik van sociale media in het

selectieproces

H1

Sociale media

H2

Het selectie-proces

Page 10: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

3

DEEL 1: LITERATUURSTUDIE

Page 11: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

4

HOOFDSTUK 1: SOCIALE MEDIA

1.1 INLEIDING EN DEFINITIES

Vandaag de dag zijn sociale media niet meer weg te denken uit ons dagelijkse leven

(Willaerts, 2013). Onderzoek gevoerd door de Benenson Strategy Group (2009) wijst uit dat

22% van de jongeren dagelijks meer dan tien keer inlogt op hun favoriete sociale media site.

Samen met e-mail en zoekmachines zijn sociale media dan ook de meest gebruikte

activiteiten op het web (IDC Studie, 2013).

Sociale media kunnen eenvoudig beschreven worden als websites die interactie tussen

mensen mogelijk maken (O’Keeffe, 2011). Mayfield (2008) beschouwt sociale media als de

groep van nieuwe vormen van online media die volgende kenmerken delen: participatie,

openheid, conversatie, gemeenschap en verbondenheid. Hij onderscheidt zes soorten

sociale media: sociale netwerken (bv. Facebook), wikis (bv. Wikipedia), podcasts (bv.

iTunes), content communities (bv. YouTube), blogs en forums. Deze onderverdeling dateert

echter van 2008 en ondergaat continu veranderingen.

Een belangrijk onderdeel van sociale media bestaat uit sociale netwerksites. In zeer

algemene termen kan een sociaal netwerk gedefinieerd worden als een gemeenschap die de

gebruikers voordeel oplevert door hen te helpen bij het uitbreiden van hun netwerk (Mayfield,

2008). Sociale netwerksites kunnen ook preciezer gedefinieerd worden als webdiensten die

individuen de mogelijkheid bieden om 1) een profiel op te stellen binnen een begrensd

systeem, 2) een lijst van connecties met andere gebruikers op te bouwen en 3) te kiezen of

deze connectielijst gedeeld wordt met het systeem of niet (Boyd & Ellison, 2007).

Volgens Duggan en Brenner (2013) is het gebruik van sociale media zeer populair bij

internetgebruikers onder de 50 jaar. Voornamelijk internetgebruikers tussen de 18 en 29 jaar

maken gebruik van deze sites. Zo’n 83% van de internetgebruikers in die leeftijdscategorie is

namelijk actief op sociale media. Volgens de auteurs kan men naast leeftijdscriteria ook op

basis van geslacht een verschil in gebruik zien en vertonen vrouwen een grotere neiging

aanwezig te zijn op sociale media dan mannen.

De belangrijkste reden waarom mensen actief zijn op sociale media, is volgens Smith (2011)

de mogelijkheid om in contact te komen en te blijven met vrienden en familie. Ook Raacke

en Bonds-Raacke (2008) concludeerden uit hun onderzoek dat het belangrijkste motief van

sociale media gebruikers het onderhouden van contacten met vrienden is. Volgens Boyd

(2007) echter, maken mensen gebruik van sociale media om zichzelf te socialiseren in de

samenleving. Voornamelijk jongeren zien sociale media als een medium om hun identiteit op

te bouwen en een plaats in de maatschappij aan te nemen.

Page 12: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

5

Uit de resultaten van de Trendbarometer 2014 kunnen we echter afleiden dat sociale

netwerksites mogelijks hun hoogtepunt bereikt hebben in België. Hoewel zeven op de tien

Belgen actief is op sociale netwerksites, blijkt dat een kwart van de Belgen hierop uitgekeken

is en er minder gebruik van wil maken. Vooral mannen en 20-35-jarigen vertonen een

dalende interesse.

1.2 FACEBOOK, LINKEDIN EN TWITTER

De meest gebruikte sociale netwerksites in 2013 zijn Facebook, YouTube, Google+, Twitter

en LinkedIn. Samen hebben ze meer dan 2 miljard actieve gebruikers (GlobalWebIndex

Study, 2013). Rekening houdende met de relevantie voor deze thesis, wordt er echter

toegespitst op Facebook, LinkedIn en Twitter aangezien deze sites het vaakst aangewend

worden bij selectiebeslissingen (Onderzoek door Reppler, 2011).

Facebook is een sociaal medium dat mensen de mogelijkheid geeft om contacten te

onderhouden met vrienden, nieuwe mensen te leren kennen en persoonlijke informatie te

delen (Castelyns, 2010). Met zo’n één miljard gebruikers waarvan meer dan de helft

dagelijks actief is, is Facebook het hart van het sociale web (Russell, 2013). Hoewel één op

de zeven mensen dus al over een Facebookprofiel beschikken, is er voor de sociale

netwerksite nog groeipotentieel in landen zoals China en Noord-Korea. Facebook wordt daar

namelijk verbannen omwille van zijn open karakter (Li op scmp.com, 2014).

Net als Facebook is LinkedIn een sociaal medium om persoonlijke informatie te delen, maar

de aard van de geposte informatie is zeer verschillend. LinkedIn wordt meer aangewend

voor professionele doeleinden (Castelyns, 2010). Het geeft mensen de mogelijkheid om

kennis en ervaring te delen, contacten te leggen met professionals en een verdere carrière

sterker uit te bouwen. Op 30 juni 2012 had LinkedIn zo’n 200 miljoen geregistreerde

gebruikers (StepStone, 2013).

Twitter kan beschreven worden als een microblogdienst die mensen de mogelijk geeft om

hun gedachten en gevoelens uit te drukken in maximum 140 tekens. Meer dan 500 miljoen

mensen hebben zich geregistreerd op deze site, waarvan 100 miljoen maandelijks actief zijn

(Russell, 2013). Twitter wordt vooral gebruikt door politici en andere bekende personen of

merken, omdat het een praktische manier is om met één bericht een grote groep mensen te

bereiken (Parmelee & Bichard, 2012). Terwijl Facebook en LinkedIn de wederzijdse

aanvaarding van twee gebruikers vereisen om een connectie te hebben, vereist het

relatiemodel van Twitter geen enkele goedkeuring en kunnen gebruikers eender welke

andere gebruiker opvolgen (Russell, 2013).

Page 13: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

6

Bovenstaande sociale netwerken onderscheidt Russell (2013) op eenvoudige wijze van

elkaar door Twitter te beschouwen als een drukke openbare plaats met mensen die je niet

persoonlijk kent, Facebook als een grote ruimte gevuld met vrienden en familie die over

banale zaken praten en LinkedIn als een privé-evenement met een semiformele dresscode

waarop iedereen zijn beste beentje voorzet om zijn expertise aan de professionele

marktpartijen over te brengen.

Mensen beseffen vaak niet dat zij voorzichtig moeten omspringen met informatie die zij op

het internet plaatsen. Zo alarmeert Child Focus dat een kwart van de jongeren tussen de 13

en 17 jaar hun Facebookprofiel niet beveiligt of afschermt (Ilegems in Knack, 2014). Het

grootste gevaar voor deze jongeren is dat zij een digitale voetprint zullen achterlaten die zich

later tegen hen kan keren (O’Keeffe, 2011). Dit brengt ons bij het volgende actuele thema:

sociale media en privacy.

1.3 SOCIALE MEDIA EN PRIVACY

De reportage ‘Privacy te koop’ van panorama (november 2013) schetst een duidelijk beeld

over de huidige problematiek rondom sociale media en privacy in Europa. Een verslag over

deze reportage werd in bijlage (zie bijlage 1.1) toegevoegd.

1.4 CONCLUSIE

Uit dit hoofdstuk kan besloten worden dat sociale media de dag van vandaag zeer populair

geworden zijn, met als belangrijkste onderdeel de sociale netwerksites, waaronder

Facebook, LinkedIn en Twitter. Voornamelijk jonge mensen zijn actief op deze sites. Dit om

contacten met vrienden te onderhouden en om een eigen identiteit op te bouwen. Veel

jongeren plaatsen hier echter veel informatie op en schermen deze niet van het publiek af,

wat enerzijds voor discussies rond privacyaspecten zorgt en anderzijds voor het vervagen

van de grens tussen privé- en werksfeer. Informatie die voor het openbaar beschikbaar is, is

namelijk ook voor toekomstige werkgevers beschikbaar. De privé-informatie kan zich dus

later tegen hen keren op professioneel vlak. Met oog op het derde hoofdstuk ‘Sociale media

in het selectieproces’, wordt na het behandelen van sociale media in een eerste hoofdstuk

ook het selectieproces in een volgende hoofdstuk behandeld.

Page 14: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

7

HOOFDSTUK 2: HET SELECTIEPROCES

2.1 INLEIDING EN DEFINITIES

Het succes van een organisatie hangt in grote mate af van zijn werknemers. Goede

werknemers maken een goede onderneming. Men kan ook wel zeggen dat werknemers het

hart van een onderneming zijn. Het belang van goede werving- en selectiemethoden is dan

ook cruciaal (Derous, Van der Velde, Born, 2011). De keuze van de juiste persoon voor de

juiste job, op het juiste tijdstip en de juiste plaats, is essentieel om de organisatieprestaties

hoog te houden. Als een organisatie de verkeerde kandidaten aanwerft, kan dit leiden tot een

serieuze toename in kosten door nood aan training en opleiding, lagere productiviteit en

hoger personeelsverloop (Compton & Nankervis, 2011).

Het rekruterings- en selectieproces gaat van start met het plaatsen van vacatures. Informatie

wordt op een zodanige wijze verschaft dat relevante kandidaten zich komen aanmelden of

applicaties indienen. Na het verzamelen van een groep kandidaten, maakt men een eerste

schifting gebaseerd op enkele basisvereisten. Eens men over een kleinere groep potentiële

werknemers beschikt, kan men meer middelen inzetten en aan de hand van formelere

methoden schiftingen maken. De sollicitanten ondergaan verschillende vormen van

beoordeling om de meest geschikte personen voor bepaalde functies eruit te halen.

Tenslotte bepalen ze wie het meest geschikt is en bieden ze de job aan (Bartram, 2000).

Werving en selectie zijn twee zaken die niet altijd duidelijk van elkaar onderscheiden kunnen

worden. Derous et al. (2011) beschouwen werving als het proces waarin potentiële

werknemers aangetrokken worden en selectie als het proces waarin potentiële werknemers

gescreend en afgestoten (of aangeworven) worden. Voor deze thesis werd dan ook

geopteerd om toe te spitsen op één van deze twee processen. Aangezien rekrutering via

sociale media reeds veel onderzocht werd, richt ik mij tot het minder besproken domein van

‘selectie via sociale media’.

2.2 UITDAGINGEN VOOR PERSONEELSSELECTIE

De praktijk van personeelsselectie heeft de laatste jaren hevige veranderingen ondergaan

als gevolg van twee fenomenen (Wilkinson, 2010). Enerzijds zijn er de technologische

ontwikkelingen – meer bepaald de opkomst van het internet – die het opstellen, het

afleggen en het beoordelen van testen veranderen (Chapman & Webster, 2003). Het

gebruik van internet voor selectiebeslissingen is vandaag de dag een competitieve noodzaak

voor elk bedrijf. Het is efficiënt, consistent en zowel kost- als tijdbesparend (Wilkinson, 2010).

Page 15: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

8

Anderzijds is er de globalisatie die bedrijven er toe aanzet de nationale grenzen over te

steken en wereldwijd te denken. Daardoor is er ten eerste meer behoefte aan

selectiemethodes die het succes van expats kunnen voorspellen (Wilkinson, 2010).

Buitenlandse opdrachten vereisen namelijk dat de betreffende persoon zich gemakkelijk kan

aanpassen, wat gemeten kan worden aan de hand van enkele Big Five

persoonlijkheidsfactoren, culturele gevoeligheid en taalvaardigheid (Mol, 2005). Daarnaast is

er ook behoefte aan selectiemethodes die enerzijds voor verschillende landen gebruikt

kunnen worden en anderzijds toch rekening houden met de specifieke kenmerken van elk

individueel land (Schuler, 1993). Een laatste gevolg van globalisatie is het ontstaan van een

discussiepunt rondom het toepassen van specifieke selectiemethoden in andere culturen en

het zomaar veralgemenen van de criteriumgerelateerde validiteit ervan (Wilkinson, 2010).

2.3 DETERMINANTEN VAN HET GEBRUIK VAN SELECTIEMETHODES

Om de variatie in de keuze van selectiemethodes door werkgevers te verklaren, hebben

enkele studies determinanten onderzocht die hier mogelijks invloed op hebben. Uit de

literatuurstudie zijn drie determinanten gebleken die de keuze van selectiemethodes wel

degelijk beïnvloeden:

Kenmerken van de Human Resources afdeling (Terpstra & Rozell, 1997)

Cultuur van het land waarin bedrijf opereert (Ryan, McFarland, Baron, Page, 1999)

Kenmerken van de job/functie (Wilk & Cappelli, 2003)

De eerste twee studies focussen zich voornamelijk op het bedrijfsorganisatorisch niveau.

Terpstra en Rozell (1997) concluderen dat de keuze van een bepaalde selectiemethode in

een bedrijf afhankelijk is van zijn budgettaire beperkingen, wettelijke beperkingen, bedrijfstak

en kennis van de human resource professionals. Ryan et al. (1999) voegen daaraan toe dat

de variatie in selectiemethodes ook verklaard kan worden door culturele verschillen in de

Hofstede dimensies ‘onzekerheidsvermijding’ en ‘machtafstand’. Bedrijven met een hoge

onzekerheidsvermijding zouden bijvoorbeeld eerder tests en interviews afnemen dan

bedrijven met een lage onzekerheidsvermijding.

Volgens Wilk en Cappelli (2003) kunnen selectieprocedures echter ook van een derde

determinant afhangen. Om de invloed van specifieke functiekenmerken op selectiemethodes

na te gaan onderscheiden zij drie kenmerken die verband houden met jobinhoud, namelijk:

de vereiste vaardigheden, het niveau van opleiding en het loon. Uit hun studie concluderen

ze dat deze alle drie verklarend zijn voor de selectiemethodes van de werkgever. De vereiste

Page 16: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

9

vaardigheden blijken de sterkst verklarende factor voor de keuze van selectiemethodes.

Deze studie vult bovenstaande studies aan maar is wel de best verklarende omdat ze het

grootste verband tussen determinant en keuze van selectiemethode vertoont. Dit zou te

danken zijn aan het nauwere natuurlijke verband tussen functiekenmerken en

selectieprocedures.

2.4 VERSCHILLENDE SELECTIEMETHODES

Omdat niet alle selectiemethodes relevant zijn, moeten organisaties selectief zijn in de

methodes die ze gebruiken (Guion, 1998). Werkgevers moeten een afweging maken tussen

enerzijds meer selectiemethodes gebruiken om het risico van selectievergissingen te

reduceren en anderzijds minder selectiemethodes gebruiken om de kosten van de selectie te

drukken. Organisaties hebben vele methodes om sollicitanten te selecteren. In plaats van

elke keer alle methodes toe te passen, kiezen organisaties best voor deze methodes die hen

het meest waardevolle informatie zullen opleveren (Guion, 1998).

Naast het opleveren van waardevolle informatie, kiezen organisaties ook best voor

selectiemethodes en -procedures die een goed beeld van de organisatie weergeven.

Sollicitanten beschouwen de selectieprocedures van bedrijven namelijk als een belangrijk

onderdeel van hun ‘visitekaartje’, wat wil zeggen dat deze procedures de aantrekkelijkheid

van de organisatie als werkgever bepalen. Het aantrekkelijk maken van selectieprocedures

maakt dus onderdeel uit van de employer brand-strategie van een organisatie (Lievens,

2007). Uit onderzoek verricht door Hausknecht, Day en Thomas (2004) blijkt dat sollicitanten

die een positief beeld hebben over de selectieprocedure van een bepaalde organisatie, veel

sneller zullen ingaan op een loonaanbod en lovend zullen zijn over de organisatie naar hun

omgeving toe.

Volgens Wilk en Cappelli (2003) zijn de belangrijkste methodes die gebruikt worden voor

selectie op te splitsen in drie categorieën: werkervaring, academische achtergrond en

testresultaten. Onder de eerste categorie valt het selecteren op basis van de ingediende

applicatie, het Curriculum Vitae, afgenomen interviews en referenties van voorgaande

werkgevers. Referenties van docenten, puntenbriefjes (curriculum) en andere informatie over

de schoolprestaties van sollicitanten vallen samen onder de categorie van academische

achtergrond. Tests die als onderdeel van de selectiestrategie worden uitgevoerd en work

samples bepalen tenslotte de selectie op basis van testresultaten.

Page 17: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

10

Lievens en De Soete (2011) onderscheiden een lijst van innovatieve selectiemethoden of

tests die in de 21ste eeuw gebruikt worden:

1. Conditionele redeneertesten

Conditionele redeneertesten gaan de justificatiemechanismen na die sollicitanten

aanwenden om hun gedrag te rationaliseren (Hausknecht, Halpert, Di Paolo, 2007).

2. Integriteittesten

Sollicitanten worden getest op hun mate van integriteit. Een integer persoon is eerlijk,

oprecht en betrouwbaar. Men kan sollicitanten openlijk (overte integriteittesten) of

verborgen (persoonlijkheidsgebaseerde integriteittesten) ondervragen (Berry, 2007).

3. Impliciete associatietesten

Test waarbij men kijkt naar de reactie van de sollicitant op associaties om impliciete

associaties, stereotypen en het zelfbeeld van de sollicitant te meten (Rudman, 2008).

4. Gecontextualiseerde persoonlijkheidsvragenlijsten

Doordat mensen verschillende referentieraamwerken hanteren bij het invullen van

persoonlijkheidsvragenlijsten, schetst men een ‘frame of reference’ (bv. werkcontext)

zodat sollicitanten in hetzelfde kader antwoord geven. Dit maakt vragenlijsten valider

(Bing, Whanger, Davison, Van Hook, 2004).

5. Businessgerelateerde intelligentietesten

Bij businessgerelateerde intelligentietesten zorgt men voor een contextualisering van de

traditionele vaardigheidstesten. Sollicitanten zouden gemotiveerder zijn om te presteren

op testen met functiespecifieke i.p.v. generieke items (Hattrup, Schmitt, Landis, 1992).

6. Situational judgment tests

Bij deze tests moeten sollicitanten reageren op een bepaalde werkgerelateerde situatie

aan de hand van opgegeven responsalternatieven (Lievens, 2007).

7. Serious games

Via computertechnologie worden sollicitanten in een virtuele wereld gebracht om de

beleving te versterken en de doelen impliciet in een spel te verwerken. Anguines, Henle

en Beaty (2001) vermoeden een sterkere validiteit door het hogere realiteitsgehalte, maar

dit is nog niet empirisch bewezen.

Page 18: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

11

2.5 CONCLUSIE

Één van de belangrijkste bevindingen van dit hoofdstuk is het cruciale belang van de selectie

van goede werknemers in een onderneming en dit op een zo kostenbesparend mogelijke

manier. Daarnaast is het ook van belang om volgende zaken in het achterhoofd te houden:

de verschillende stappen in het selectieproces (ontvangst applicatie, schifting op

basisvereisten, verdere schifting o.b.v. meer formele methoden en jobaanbieding), de

huidige uitdaging voor personeelsselectie door de opkomst van het internet en het bestaan

van verschillende selectiemethodes in de 21ste eeuw. De verschillende selectiemethoden

dienen om de sollicitant als persoon vanuit elke invalshoek te observeren. Om een link te

leggen naar het volgende hoofdstuk, is de vraag dus of het gebruik van sociale media als

selectietool een meerwaarde of aanvulling kan bieden voor de methodes die hierboven

besproken werden. Het online profiel van iemand vormt namelijk een extra invalshoek die

door wervingsverantwoordelijken in overweging kan genomen worden. Het bekijken van

sociale media is bovendien ook een kostenbesparende manier om data te verzamelen. Het

volgende hoofdstuk zal dieper ingaan op dit fenomeen van online screenen.

Page 19: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

12

HOOFDSTUK 3: GEBRUIK VAN SOCIALE MEDIA IN HET SELECTIEPROCES

3.1 INLEIDING

Volgens Brandenburg (2008) verschaffen sociale media werkgevers een extra tool om

kandidaten te screenen. Dit wil zeggen dat werkgevers sociale media kunnen raadplegen om

zoveel mogelijk te weten te komen over potentiële toekomstige werknemers. Met behulp van

een paar simpele zoekacties op het internet kan men namelijk meer te weten komen over de

kandidaat dan wat hij of zij op het CV weergeeft (Brandenburg, 2008). Aangezien het

screenen of onderzoeken van sollicitanten online gebeurt, zal ik in de volgende stukken af en

toe de term ‘online screening’ hanteren om de zoekactie makkelijker te kunnen omschrijven.

In de literatuur verschenen reeds enkele onderzoeken over het gebruik van sociale media

door HR managers voor selectiebeslissingen (Kluemper, 2013). Desondanks het feit dat

deze onderzoeken voornamelijk in de Verenigde Staten zijn uitgevoerd en de cijfers dus niet

te veralgemenen zijn naar het gebruik door Belgische HR professionals, kunnen deze

resultaten ons toch nuttige inzichten en een goede basis verschaffen.

De oudste studie dateert van 2010 en werd uitgevoerd door Microsoft in de Verenigde

Staten, Duitsland, Engeland en Frankrijk (zie bijlage 1.2). Per land werden ongeveer 275

HR professionals geïnterviewd over hun gebruik van sociale netwerken om meer te weten

te komen over potentiële werknemers. In de Verenigde Staten bleek 78% van de

respondenten online informatie van sollicitanten te bekijken, in Duitsland 49%, in

Engeland 47% en in Frankrijk 23%.

Vervolgens voerde Reppler, het Amerikaanse bedrijf voor online reputatiemanagement, in

2011 een onderzoek uit bij 300 HR professionals in de Verenigde Staten (zie bijlage 1.3).

91% van de ondervraagden duidde aan sociale netwerken te raadplegen om toekomstige

werknemers op te zoeken. Aangezien Reppler een bedrijf is dat het beheer van iemands

online image op sociale netwerken verkoopt, is het mogelijk dat dit onderzoek

commerciële doeleinden had en het hoge cijfer (91%) genuanceerd moet worden.

Ook in 2011, werd een ander onderzoek uitgevoerd door SHRM bij 541 HR professionals

in de Verenigde Staten (zie bijlage 1.4). Uit dit onderzoek bleek echter slechts 18% van

de ondervraagden sociale media te bekijken tijdens het selectieproces. 67% van de

professionals zei dit niet te gebruiken en ook niet van plan te zijn, 11% zei dit niet te

gebruiken maar wel van plan te zijn en 4% zei dit vroeger gedaan te hebben maar hier nu

mee gestopt te zijn.

Page 20: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

13

Een volgende studie die vaak aangehaald wordt in de literatuur is deze van

CareerBuilder in 2012 (Zie bijlage 1.5). Zij ondervroegen 2303 fulltime HR professionals,

ook in de Verenigde Staten, over hun gebruik van sociale media om kandidaten te

bekijken. Uit deze studie bleek ook slechts een minderheid (37%) hiervan gebruik te

maken. Van de overige 63% bleek 15% hiertoe verboden te worden door hun bedrijf.

Daarnaast reageerde 11% van de ondervraagden ook dat, hoewel zij dit momenteel nog

niet doen, zij binnenkort wel van plan zijn deel te nemen aan de screening praktijken. Een

andere interessante bevinding van dit onderzoek is dat de ICT-sector (52%) de grootste

gebruiker is van sociale media voor dergelijke zaken, in tegenstelling tot de

gezondheidssector (28%) die hier het minst gebruik van maakt.

Het meest recente onderzoek werd tenslotte gevoerd door StepStone in 2013. Zij

onderzochten deze trend van online screening voor Europa en ondervroegen HR

professionals uit Oostenrijk, België, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Nederland,

Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Uit hun resultaten bleek 73% van de werkgevers

sociale media te gebruiken voor zogenaamde ‘background checks’.

3.2 WERKWIJZE

Extra informatie over sollicitanten kan op verschillende manieren bekomen worden op

sociale media. In de meeste gevallen blijft dit vrij onschuldig en bekijken HR professionals

gewoon de publiek beschikbare informatie op iemands profiel (Valdes & McFarland in The

Boston Globe, 2012). Zoals later in dit hoofdstuk in deel 3.5.3 besproken zal worden, zijn

werkzoekenden zich echter vaak bewust van deze acties en schermen zij hun profiel als

gevolg af van het openbaar.

In Amerika blijkt het dan ook regelmatig voor te komen dat bedrijven vriendschapsverzoeken

sturen om meer informatie te kunnen zien of op het sollicitatiegesprek aan de kandidaat

vragen om zich aan te melden op hun sociale mediaprofielen om deze met hen te overlopen.

Een vrij extreme vorm die zich in Amerika soms ook voordoet is het eisen van het

wachtwoord van de sociale media profielen van sollicitanten of werknemers (Valdes &

McFarland in The Boston Globe, 2012 en Spijkerman in NRC, 2013). Deze informatie moet

uiteraard genuanceerd worden aangezien ze betrekking heeft op de praktijken in Amerika.

Over de werkwijzen die Vlaamse HR professionals hanteren is tot nu toe geen informatie te

vinden.

Page 21: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

14

3.2.1 FASES IN HET SELECTIEPROCES WAARIN ONLINE SCREENING PLAATSVINDT

Het bekijken van sociale media profielen van sollicitanten vindt niet altijd in dezelfde fase van

het selectieproces plaats. Uit het onderzoek van Reppler blijkt dat dit het vaakst wordt

toegepast in het begin van het selectieproces. 47% van de ondervraagden gaf aan vlak na

het ontvangen van een applicatie de sollicitant op te zoeken. Van de overige 53% verklaarde

27% dit te doen na een eerste kennismakingsgesprek, 15% na een dieper gesprek en 4%

voor het aanbieden van de job. 7% van de ondervraagden antwoordde op deze vraag dat ze

geen gebruik maken van sociale netwerksites om te screenen. Uit het onderzoek gevoerd

door SHRM in 2011 bleek echter dat het opzoeken van kandidaten op sociale media het

vaakst plaatsvindt voor het effectief aanbieden van de job. Dit is het tegenovergestelde

resultaat van het onderzoek gevoerd door Reppler, waaruit bleek dat kandidaten dan net het

minst opgezocht zouden worden.

Kluemper (2013) raadt bedrijven aan om kandidaten pas op te zoeken naar het einde van

het selectieproces toe. Een voordeel van het bekijken van kandidaten in het begin van het

selectieproces (meer bepaald vooraleer zij op gesprek geweest zijn), is de mogelijkheid om

hen te vragen de opgedoken negatieve informatie te weerleggen. Toch is de negatieve

invloed van vooroordelen groter als de evaluatie gebeurt voor de werkelijke ontmoeting met

de sollicitant en kan men besluiten dat het in het algemeen beter is de evaluatie naar het

einde van het selectieproces uit te stellen (Sackett & Roth, 1996).

Sociale media screening vindt niet enkel tijdens, maar ook na het selectieproces plaats

(Alusheff op SIOP, 2012). Online informatie kan voor reeds aangeworven werknemers

geraadpleegd worden als bepalende factor bij een ontslag of promotie. Als iemand zich

bijvoorbeeld ziek meldt, maar op Facebook foto’s post die duidelijk maken dat hij of zij

gewoon vakantie neemt, is dit een bepalende factor voor een ontslag. Ook het klagen over

baas, collega’s of klanten kan een potentieel ontslag voor de werknemer betekenen

(jobat.be, 2011).

Langs de andere kant kunnen fervente sociale media gebruikers eerder in aanmerking

komen voor promoties (Van Lier in De Volkskrant, 2012). Prof. Dr. Peter Kerkhof uit

Amsterdam nuanceert dit fenomeen echter: “Werknemers die heel enthousiast zijn over hun

werk, willen dat vaker uitdragen via sociale media. De enthousiastelingen zijn ook degenen

die sneller promoveren.” Hij nuanceert dus dat niet het sociale media gebruik op zich, maar

eerder het enthousiaste karakter van de werknemer (die leidt tot het fervente sociale media

gebruik) aanleiding geeft tot een promotie (Van Lier in De Volkskrant, 2012).

Page 22: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

15

3.2.2 BRONNEN VAN INFORMATIE

Zoals hiervoor al aangehaald is, kunnen werkgevers online naar extra informatie over

kandidaat-werknemers zoeken om de persoon achter het ingediende CV te leren kennen. De

voornaamste bronnen die zij hiervoor raadplegen blijken volgens recente studies (Reppler,

Careerbuilder en SHRM) Facebook, LinkedIn en Twitter te zijn. Uit een studie gevoerd door

Ipsos Insight in 2007 bleken sociale netwerksites de meest dominante vorm van online

activiteit te zijn. Hierdoor wordt de klemtoon op sociale netwerksites gelegd en worden

andere sociale media zoals blogs, forums e.d. buiten beschouwing gelaten.

In het onderzoek gevoerd door Reppler duidde 76% van de ondervraagden aan Facebook te

hanteren bij het opzoeken van kandidaten, gevolgd door Twitter met 53% en tenslotte

LinkedIn met 48% (Reppler, 2011). Uit een ander onderzoek, gevoerd door Careerbuilder,

kon men ook afleiden dat Facebook het meest gebruikte medium is (65%). Daarnaast bleek

LinkedIn (63%) echter vaker geraadpleegd te worden dan Twitter (16%) (Onderzoek door

Careerbuilder, 2012). Onderzoek gevoerd door SHRM tenslotte, wees op LinkedIn als vaakst

geraadpleegde sociale netwerksite (85%), gevolgd door Facebook (78%) en Twitter (11%)

(Onderzoek door SHRM, 2011). Onderzoekers zijn het duidelijk niet eens over de volgorde

van belangrijkheid van deze sociale netwerksites.

Op deze sociale netwerksites kunnen werkgevers drie types van informatie onderscheiden

(Van den Bosch, 2010). Zo is er de ‘self generated’ informatie, de ‘other generated’

informatie en de ‘system generated’ informatie. De informatie die door de sollicitant zelf op

het profiel wordt geplaatst kunnen als een soort van visitekaartje beschouwd worden. De

‘other generated’ informatie is (zoals de term zelf al doet vermoeden) informatie die door

iemand anders dan de persoon zelf online geplaatst is. De ‘system generated’ informatie

tenslotte, betreft de informatie die het systeem achter de netwerksite genereert. Een

voorbeeld hiervan is het aantal keer dat een profiel bezocht werd (Van den Bosch, 2010).

3.2.3 OPWAARDERENDE INFORMATIE

Uit de resultaten van het onderzoek gevoerd door Reppler blijkt dat de kans bijna even groot

is dat sociale media in uw voordeel als in uw nadeel zal spelen. 69% van de ondervraagden

wees ooit al een sollicitant af omwille van zijn sociale profiel en 68% wierf ooit al een

sollicitant aan dankzij zijn sociale profiel (Reppler, 2011). Vandaag de dag is het standaard

om een sociaal profiel te hebben. Volgens het Duitse dagblad ‘Der Tagesspiegel’ is het zelfs

verdacht om geen profiel te hebben en geven mensen zonder account de indruk iets te

verbergen (Schulze in Der Tagesspiegel, 2012).

Page 23: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

16

Uit de literatuur blijken er vier manieren naar voren te komen waarop potentiële werknemers

kunnen uitblinken wanneer werkgevers hun sociale media profielen bekijken:

Actief account

Om te beginnen is het hebben van een actief account een streepje voor op oude, vervallen

accounts. Het is belangrijk om informatie op een sociaal profiel up-to-date te houden

(Onderzoek door Robert Half, 2012). Men moet wel oppassen voor twee extremen van een

actief account die werkgevers kunnen afschrikken, namelijk ‘venting’ en ‘oversharing’

(Reppler, 2012). Sommige mensen gaan iets te ver in het delen van gedachten en doen aan

‘venting’. Werkgevers zien dit vaak als een teken van emotionele instabiliteit. Ook het

fenomeen van ‘oversharing’ kan werkgevers afschrikken. Het is van belang de inhoud die

men uploadt te beperken en een bepaald niveau van professionele gereserveerdheid te

behouden (Reppler, 2012).

Goede communicatieve vaardigheden en professioneel ogend profiel

Het tonen van goede communicatieve vaardigheden op sociale media is een belangrijke

reden voor werkgevers om kandidaat-werknemers te selecteren (StepStone, 2013). Om een

goed beeld over te brengen naar de werkgevers is het dus van belang te zorgen voor een

zakelijke uitstraling met een verzorgd taalgebruik. Werkgevers bekijken hoe vlot en duidelijk

iemand met anderen communiceert. Dit houdt in dat met beter geen dialecten, grammaticale

fouten, sms-taal, scheldwoorden e.d. hanteert (StepStone, 2013).

Betrokkenheid bij onderwerpen m.b.t. vakgebied

Een profiel waarop te zien is dat de sollicitant geëngageerd is voor zijn of haar vakgebied,

kan de doorslag geven in het al dan niet aanwerven van deze persoon (Reppler, 2011). Er

zijn verschillende manieren waarop werkgevers kunnen zien dat iemand aandacht besteedt

aan zijn of haar vakgebied, maar de voornaamste zijn de groepen waarbij de sollicitant

aangesloten is en waarmee deze zichzelf dus associeert (Heyse op Vacature.com, 2012).

Goede referenties

Het hebben van betrouwbare referenties kan doorslaggevend zijn om een kandidaat-

werknemer al dan niet aan te werven (StepStone, 2013 en Reppler, 2011). Men kan

referenties vragen aan contacten (collega’s, klanten, vroegere werknemer…) om werkgevers

een beeld te geven van hoe men functioneert in een werkomgeving. Vooral LinkedIn is een

uitstekend netwerk om dit te doen. Via de knop ‘aanbevelingen’ kan men eenvoudig iets over

anderen schrijven alsook mensen uitnodigen iets over hen te vertellen (Van der Wal op

SocialmediABC.com, 2012).

Page 24: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

17

3.2.4 AFSTOTENDE INFORMATIE

Zoals hierboven vermeld, kan het actief zijn op sociale media de sollicitatieprocedure

stimuleren, maar het kan de kans op een afwijzing ook groter maken. Heel wat werkgevers

vinden op sociale media redenen om sollicitanten af te wijzen (Reppler, 2011). Of deze

redenen altijd gegrond zijn is niet geweten, maar verschillende onderzoeken in de literatuur

zijn het toch eens zijn over vijf fenomenen die de kans op een afwijzing groter maken:

Inconsistentie met CV

Één van de voornaamste redenen om kandidaat-werknemers af te wijzen is het niet

overeenkomen van hun papieren CV hun online profiel (StepStone, 2013 en Reppler,

2011). Dit wijst er volgens werkgevers op dat iemand niet volledig te vertrouwen is en zijn of

haar werkelijke kwalificaties waarschijnlijk niet voldoen (StepStone.be, 2013). Door de

opkomst van sociale media is het veel eenvoudiger geworden voor werkgevers om

verkeerde informatie te achterhalen. Kandidaat-werknemers moeten ervoor zorgen dat hun

informatie consistent is over alle sociale netwerken heen en overeenkomt met het CV dat

men ingediend heeft (StepStone.be, 2013).

Klagen over / spotten met voormalige werkgevers

Er zijn veel mensen die zich op het internet ventileren over voormalige werkgevers en

medewerkers zonder over de gevolgen na te denken. Zo geeft men toekomstige werkgevers

de indruk dat hen hetzelfde te wachten staat (StepStone, 2013 en Reppler, 2011). Ook

berichten die over de voormalige werksfeer gepost werden zoals ‘ik verveel mij’ of ‘ik haat

mijn job’ leiden tot het afwijzen van kandidaten (Vacature.com, 2010). Tenslotte wordt een

kandidaat volledig afgeschreven als de werkgever ontdekt dat de sollicitant ooit al

vertrouwelijke bedrijfsinformatie onthulde (Reppler, 2011). Dezelfde principes gelden voor de

huidige werkgever. Zo bevestigde het Arbeidshof in Brussel dat klagen over de werkgever

een voldoende reden is voor ontslag op staande voet (Cleeren in De Tijd, 2013).

Verwijzingen naar drugs en alcohol

Foto’s waarop de sollicitant drugs en alcohol gebruikt of berichten waarin verwezen wordt

naar drugs- en alcoholgebruik, zijn volgens veel werkgevers signalen dat zij op hun hoede

moeten zijn (Reppler, 2011). Een onderzoek uit Amerika wijst uit dat mensen die dergelijke

informatie over drugs en alcohol posten, meer kans hebben op verslaving en misbruik (Gann

in ABC News, 2011). De conclusie van deze studie moet zeker genuanceerd worden, maar

het plaatsen van dergelijke informatie op sociale media kan wel degelijk in iemands nadeel

spelen.

Page 25: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

18

Ongepaste of provocatieve berichten en foto’s

Het posten van ongepaste informatie wordt even erg (of erger) beschouwd als het klagen

over voormalige werkgevers (StepStone, 2013 en Reppler, 2011). Zo worden dronken,

halfnaakte en vulgaire foto’s als provocatief beschouwd. Bij het uploaden van foto’s is het

dan ook belangrijk dat men in het achterhoofd houdt dat online informatie snel viraal gaat en

niet meer onder controle te houden is (Reppler, 2012).

Taal: Vloekwoorden / Spel- en taalfouten

Zoals ook eerder vermeld bij de opwaarderende informatie, is de communicatieve

vaardigheid een zeer belangrijke vereiste in de ogen van werkgevers (StepStone, 2013). Niet

in staat zijn om goed te schrijven en het gebruiken van schelwoorden zijn grote afknappers

voor werkgevers (Reppler, 2011).

3.3 VOOR- EN NADELEN

Uit de literatuur blijken HR professionals om verschillende redenen online profielen van

sollicitanten te bekijken. Online screening kan een bedrijf namelijk veel voordelen zoals tijd-

en kostenbesparingen (Reppler, 2011) opleveren. Online screening kan echter ook risico’s

inhouden voor een bedrijf omdat het een informele praktijk is die tot belangrijke beslissingen

kan leiden zoals een aanwerving of een ontslag (supra, p. 15 – 18). Een kijkje gaan nemen

op sociale netwerksites van sollicitanten kan dus waardevol, maar ook risicovol zijn.

3.3.1 VOORDELEN VAN ONLINE SCREENING

Het belangrijkste voordeel van online screening, dat overigens in de meeste literatuur te

vinden is, is het besparen van kosten en tijd (Van Iddekinge, Lanivich, Roth, Junco, 2013 en

Reppler, 2011 en SHRM, 2011). Traditionele selectieprocedures kunnen namelijk zeer

kostelijk en tijdrovend zijn om op te stellen en af te nemen. De informatie die te vinden is op

sociale netwerksites moet niet afgenomen worden, is gratis te raadplegen en vereist geen

fysieke aanwezigheid van de sollicitant (Van Iddekinge et al., 2013).

Uit afgenomen enquêtes en interviews met HR professionals blijken vervolgens veel

wervingsverantwoordelijken ervan overtuigd te zijn dat de informatie die te vinden is op

sociale netwerksites de toekomstige werkprestaties van kandidaten kan voorspellen (Van

Iddekinge et al., 2013). Over deze stelling is echter geen eenduidigheid, waardoor het

voorspellen van toekomstige werkprestaties ook als nadeel zal worden besproken.

Page 26: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

19

Een derde voordeel die sociale netwerksites bieden is de mogelijkheid om de informatie die

reeds beschikbaar gesteld werd via het CV te controleren (Reppler, 2011). Inconsistentie

tussen het CV en het online profiel van sollicitanten is namelijk één van de voornaamste

redenen om kandidaten af te wijzen (supra, p. 17). Sociale media zorgen ervoor dat het

controleren van iemands CV makkelijker wordt dan vroeger (Van Putten op intermediair.nl,

2012).

Naast het controleren van reeds verworven informatie via een CV, kan sociale media

wervingsverantwoordelijken ook de mogelijkheid bieden om extra informatie te verwerven

(SHRM, 2011). Volgens een onderzoek gevoerd door de firma HiringSolved (2014) is er

slechts een kwart van de Amerikanen die zijn of haar CV jaarlijks updatet. De firma voorspelt

dat het in 2014 een norm zal worden dat het sociale profiel het traditionele Curriculum Vitae

vervangt, omdat deze vaak meer accurate en up-to-date informatie bevat (Recruitment

Forecast Report door HiringSolved, 2014).

Tenslotte gaf de meerderheid van de respondenten in het onderzoek van CareerBuilder

(2012) aan online screening vooral te hanteren om te weten te komen of kandidaten goed in

de bedrijfscultuur zouden passen. Ook in de studie van SHRM (2011) gaven de

respondenten aan sociale media te raadplegen om te kunnen beoordelen of de kandidaten

een goede ‘fit’ voor de organisatie zouden zijn. Deze ‘fit’ zou onder meer inhouden of

werkgevers er al dan niet van overtuigd zijn dat de kandidaat op lange termijn in het bedrijf

zal blijven (Van Iddekinge et al., 2013).

3.3.2 NADELEN VAN ONLINE SCREENING

Één van de grootste nadelen van online screening zijn de juridische risico’s (SHRM, 2011).

Het is namelijk mogelijk dat werkgevers op sociale media blootgesteld zullen worden aan

informatie waar ze wettelijk gezien niet door zouden mogen beïnvloed worden (Saylin &

Horrocks op shrm.org, 2013). Werknemers hebben het recht om hun persoonlijke

levensovertuigingen te verkondigen op sociale media (Vanthournout in Personnel Managers

Club, 2011). Werknemers hebben met andere woorden dus het recht op vrije meningsuiting

en mogen in hun vrije tijd doen wat zij willen (Seghers op Vacature.com, 2014).

Een ander nadeel van sociale media is het gebrek aan verifieerbare gegevens. Bijna de helft

van de werkgevers (48%) gebruikt geen sociale media om sollicitanten te screenen omdat zij

zich onbekwaam achten de informatie die zij op het internet vinden na te gaan (SHRM,

2011). Sociale media is niet altijd betrouwbaar omdat de informatie niet per se door de

persoon in kwestie zelf online moet gezet zijn (‘other generated informatie’, supra, p. 15).

Page 27: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

20

Zoals hierboven reeds aangehaald is, kan het voorspellen van toekomstige werkprestaties

via sociale media zowel als een voordeel als een nadeel besproken worden. 45% van de

respondenten in het SHRM onderzoek gaven namelijk aan geen sociale media voor online

screening te gebruiken omdat de verworven informatie niet relevant zou zijn voor de

eventuele uitoefening van de functie (SHRM, 2011). Over het al dan niet relevant zijn van

deze informatie is nog te weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan volgens enkele auteurs

(Davison, Maraist, Bing, 2011).

De laatste drie nadelen die besproken zullen worden, zijn aangehaald in het

literatuuronderzoek van Clark en Roberts (2010). Aangezien zij duidelijke tegenstanders zijn

van online screening, moeten deze standpunten ietwat genuanceerd worden. Zo halen zij ten

eerste aan dat het screenen via sociale media de opkomst van een nieuw

communicatiemedium kan beschadigen omwille van de privacyaspecten. Zij zijn van mening

dat de maatschappij sociale netwerksites nodig heeft om mensen terug samen te brengen en

dagelijks contact te kunnen onderhouden op verre afstanden.

Daarnaast zouden werkgevers die een kijkje gaan nemen op sociale mediaprofielen van

werknemers de grens tussen privé- en werksfeer doen verdwijnen. Mensen hebben het recht

op een ‘personal space’; wat onder meer inhoudt dat zij het recht hebben om gevoelens en

overtuigingen te uiten. Sommige zaken horen in de privésfeer en moeten afgescheiden

worden van iemands werksfeer. Door sociale media zou er geen afscheiding meer zijn (Clark

& Roberts, 2010).

Tenslotte waarschuwen zij voor de grotere impact op jongere generaties, omdat zij vaker

actief zijn op sociale netwerksites. Jongeren zouden deze sites meer gebruiken om op te

scheppen tegenover leeftijdsgenootjes. Zoals in het eerste hoofdstuk reeds aangehaald

werd, gebruiken jongeren sociale media meer om een identiteit op te bouwen en een plaats

in te nemen in de maatschappij (Boyd & Ellison, 2007). Door de huidige opslagcapaciteit

wordt informatie echter permanent opgeslagen en laten mensen een online voetafdruk na

wanneer zij actief zijn op het internet. Informatie die op jonge leeftijd gepost werd, kan

mensen dus later achtervolgen als zij op zoek gaan naar werk (Clark & Roberts, 2010). Zo

waarschuwt ook de Amerikaanse president Barack Obama voor dit fenomeen:

“… when you're young, you make mistakes and you do some stupid stuff. And I've been

hearing a lot about young people who -- you know, they're posting stuff on Facebook, and

then suddenly they go apply for a job and somebody has done a search.” – Barack Obama

(Stewart, 2009)

Page 28: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

21

3.4 KWANTITATIEVE ASPECTEN

In welke mate wervingsverantwoordelijken met online screening bezig zijn – meer bepaald

over de tijd die ze hieraan spenderen, hoe vaak men daar gebruik van maakt en sinds

wanneer men daar gebruik van maakt – is niet veel te vinden in de literatuur. Één auteur

heeft deze thematiek opgenomen in haar onderzoek. Van den Bosch (2010) stelde in haar

onderzoek de volgende vragen:

1. Hoe vaak maakt u bij sollicitatieprocedures gebruik van netwerkwebsites?

2. Sinds wanneer gebruikt u netwerkwebsites bij sollicitatieprocedures?

3. Hoeveel tijd besteedt u gemiddeld aan het screenen via netwerkwebsites?

Uit de antwoorden op de eerste vraag kan afgeleid worden dat meer dan de helft van de

werkgevers dit wel op een regelmatige basis doet. 38,6% van de respondenten antwoordde

namelijk dat ze dit ‘altijd’ doen en 35% van de respondenten antwoordde dat ze dit ‘vaak’

doen. Daarnaast blijkt 22,7% dit ‘soms’ te doen, 3,2% dit ‘niet vaak’ te doen en slechts 0,5%

dit ‘zelden’ te doen (Van den Bosch, 2010).

Op de tweede vraag antwoordde de meerderheid dat ze ‘sinds twee jaar’ gebruik maken van

sociale netwerksites om sollicitanten te screenen. Merk echter op dat deze vragenlijst in

2010 werd afgenomen, dus dat de meerderheid van de respondenten sociale media in 2008

is beginnen gebruiken voor online screening. 25,9% van de respondenten gebruikt sociale

media al ‘sinds drie jaar of langer’, wat wil zeggen dat ze sociale media al van voor 2007

gebruiken voor online screening. De overige respondenten (24,1%) gaven aan sociale media

pas recent te gebruiken, meer bepaald sinds een half jaar (22,7%) en sinds een maand

(1,4%) (Van den Bosch, 2010).

Tenslotte blijkt uit de antwoorden van de respondenten op de laatste vraag dat de meeste

werkgevers de online profielen van sollicitanten vrij oppervlakkig overlopen. 85% van de

ondervraagden antwoordde namelijk dat zij minder dan 15 minuten aan één profiel

spenderen (Van den Bosch, 2010). Dit zou voldoende moeten zijn om een indruk over de

kandidaat te vormen. Naar de tijdsduur van impressievorming via het internet is nog geen

onderzoek verricht, maar de impressievorming in een echte ontmoeting zou al in enkele

minuten gevormd worden (Lampe, Ellison, Steinfeld, 2007).

Aangezien dit aspect van online screening weinig (tot geen) aandacht kreeg in voorafgaande

literatuurstudies, zullen vragen in verband met de mate waarin werkgevers gebruik maken

van online screening opgenomen worden in de vragenlijst die bij wervingsverantwoordelijken

afgenomen zal worden (infra, p. 28).

Page 29: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

22

3.5 ETHISCHE BEDENKINGEN

3.5.1 MOGEN WERKGEVERS PERSOONLIJKE INFORMATIE OP HET NET CONSULTEREN?

Kandidaten beschouwen de raadpleging van hun online profiel door werkgevers vaak als een

inbreuk op hun privacy (Vanaudenhove op goedgevoel.be, 2014). Wettelijk gezien is dit

echter geen inbreuk op hun privacy en mogen werkgevers openbare informatie vrij

consulteren. Het recht op privacy houdt in dat “je zelf bepaalt wanneer, hoe en in welke mate

persoonlijke gegevens worden meegedeeld aan anderen”. Wat sollicitanten dus zelf online

zetten, zonder dit af te schermen van het publiek, gebeurt op eigen risico (Demeestere op

jobat.be, 2010).

Zoals hierboven reeds aangehaald werd in deel 3.2, durft men in de Verenigde Staten deze

grens wel eens te overschrijden en vragen sommige werkgevers het wachtwoord van sociale

mediaprofielen van sollicitanten om extra informatie in te winnen. In de staat Californië is hier

onlangs een wet voor gestemd die werkgevers verbiedt om accountgegevens of

wachtwoorden te eisen van (potentiële) werknemers (Spijkerman op nrc.nl, 2013).

3.5.2 IS HET RECHTMATIG OM BESLISSINGEN TE BASEREN OP ONLINE INFORMATIE?

Het bekijken van online informatie is één verhaal, het effectief gebruik maken van deze

informatie is een volledig ander verhaal. Zo moeten werkgevers sollicitanten in principe op

voorhand inlichten dat zij hun online profiel zullen bekijken en met welke doelstellingen ze dit

zullen doen (Delhaye op hrworld.be, 2013). Deze doelstellingen mogen enkel betrekking

hebben op zaken die relevant zijn voor de functie of voor het bedrijf. Sollicitanten moeten ook

de zekerheid hebben dat de informatie op een legitieme manier verwerkt zal worden

(Demeestere op jobat.be, 2010).

Werkgevers zijn vrij om sollicitanten af te wijzen als deze zich niet respectvol en loyaal

tegenover hun werkgevers opstellen of vertrouwelijke informatie vrijgeven (Plets, 2013).

Enkele voorbeelden van informatie waarop werkgevers zich echter niet mogen baseren zijn

de seksuele geaardheid, geloofsovertuiging, politieke overtuiging, enz. Deze vallen onder de

categorie ‘gevoelige informatie’. Om dergelijke informatie te mogen verwerken, zouden

werkgevers vooraf toestemming moeten vragen (Delhaye op hrworld.be, 2013).

Volgens advocaat Delhaye zijn er echter weinig wervingsverantwoordelijken die

bovenstaande regels in acht zullen nemen. Hij besluit zijn artikel dan ook als volgt: “Bij

gebrek aan mogelijke controle en aan doeltreffende sancties, zal men ongetwijfeld een

beroep moeten doen op een zekere vorm van gezond verstand en ethiek” (Delhaye op

hrworld.be, 2013).

Page 30: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

23

3.5.3 BEWUSTHEID WERKZOEKENDEN

Volgens Mark Smith, directeur van het ‘Career Center’ in de Washington University, zijn

jongeren niet op de hoogte van de screening praktijken die op sociale media plaatsvinden: "I

think students have the view that Facebook is their space and that the adult world doesn't

know about it, but the adult world is starting to come in" (Finder in New York Times, 2006).

Dit beeld blijkt echter niet volledig te kloppen. Volgens twee recent uitgevoerde onderzoeken

zijn studenten en werkzoekenden wel degelijk bewust van dit fenomeen.

In maart 2013 voerde StepStone in acht Europese landen een onderzoek, namelijk in

Oostenrijk, België, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Nederland, Zweden en het Verenigd

Koninkrijk, waaruit bleek dat de meerderheid (tweederden) van de ondervraagden wel op de

hoogte is van de screening praktijken tijdens hun zoektocht naar werk. 33% van de

werkzoekenden past hun online profiel dan ook aan eenmaal ze gaan solliciteren. 37% laat

echter niet enkel hun profiel ongewijzigd, maar heeft zichzelf ook nog nooit online

gecontroleerd. Zo’n 23% van de ondervraagden beweerde niet te weten hoe zij hun

privacyinstellingen op sociale media kunnen aanpassen.

Een tweede onderzoek werd in december 2013 in Nederland uitgevoerd door Jobbird.com.

Hieruit blijkt dat bijna de helft van de werkzoekenden (46%) tijdens het solliciteren

professioneel probeert over te komen op sociale media. 40% van de respondenten duidde

zelfs aan dat zij voor alle zekerheid hun profiel afschermen zodat berichten en foto’s niet

bekeken kunnen worden door onbekenden of werkgevers. Slechts 11% van de

respondenten verklaarde helemaal geen rekening te houden met hun imago op sociale

media tijdens het solliciteren, wat gelukkig maar een minderheid is.

Buiten het rechtstreeks peilen naar het bewustzijn van de respondenten omtrent werkgevers

die hun profiel zullen controleren, kan men ook onrechtstreeks afleiden dat werkzoekenden

hiervan op de hoogte zijn (Onderzoek door Stepstone, 2013). Bij het vergelijken van sociale

media accounts tussen werkzoekenden en gewone internetgebruikers, blijkt namelijk dat

werkzoekenden meer aanwezig zijn op sociale media. 81% van de werkzoekenden hebben

een account op sociale media, in tegenstelling tot 62% van de gewone internetgebruikers

(Zie bijlage 1.6).

3.5.4 MENING WERKZOEKENDEN

7% van de ondervraagden in het onderzoek van Reppler antwoordde op de vraag ‘In welke

fase van het selectieproces maakt U gebruik van sociale netwerksites om sollicitanten te

screenen?’ dat ze daar geen gebruik van maken (Reppler, 2011). Dit cijfer is opmerkelijk bij

het vergelijken van de antwoorden met de eerste vraag, waar 9% antwoordde geen gebruik

Page 31: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

24

te maken van sociale netwerksites om te screenen. Dit zou kunnen verklaard worden door

de indirecte verwoording van de vraag in welke fase men sollicitanten screent. De eerste

vraag “Maakt U gebruik van sociale netwerksites om sollicitanten te screenen?” is nogal

direct en kan de ondervraagden afschrikken of weerhouden van eerlijk te antwoorden.

Online screening kan het imago als werkgever namelijk schaden. Veel kandidaat-

werknemers beschouwen dit als een signaal van wantrouwen bij de werkgever (Zandstra in

NRC, 2014). Een onderzoek gevoerd door wetenschappers aan de North Carolina State

University in november 2013, toonde aan dat twee derden van de respondenten de

potentiële werkgever minder aantrekkelijk vonden na het melden van screening activiteiten.

Het onderzoek werd zowel bij studenten als volwassenen uitgevoerd en had dezelfde

resultaten bij beide steekproeven, namelijk imagoschade voor het bedrijf (Stoughton,

Thompson, Meade, 2013). Hoewel dit een groot risico vormt voor bedrijven om waardevolle

werknemers te verliezen, mogen we de voordelen van online screening, die hierboven

besproken werden, niet wegcijferen.

3.6 BEST PRACTICES VOOR WERKGEVERS

Clark en Roberts (2010) sluiten hun literatuurstudie over het gebruik van sociale media door

werkgevers af met enkele richtlijnen die HR professionals kunnen hanteren bij het opzoeken

van sollicitanten op sociale media op een maatschappelijk verantwoorde manier. Wetende

dat zij duidelijke tegenstanders zijn van de praktijk van online screening, kan de neutraliteit

van deze richtlijnen wel in vraag gesteld worden.

Uit een onderzoek gevoerd door SHRM in 2011 blijkt 56% van de ondervraagde organisaties

niet over een formeel of informeel beleid over sociale media screening te beschikken. 8%

van de ondervraagden gaf aan een formeel beleid te hebben dat online screening toelaat in

hun organisatie, 7% van de ondervraagden gaf aan een formeel beleid te hebben dat online

screening net verbiedt en de overige 29% gaf aan informele richtlijnen te hebben die online

screening ofwel toelaten ofwel verbieden.

Rifkin (1991) voorspelde deze trend reeds jaren geleden en wees op het belang van een

beleid in de toekomst dat bepaalt wanneer en hoe een werkgever de informatie verkregen

van online bronnen kan gebruiken. De eerste stap in het opstellen van een beleid is het

bepalen of er een verband bestaat tussen de informatie die op sociale media te vinden is en

de persoonlijke eigenschappen die vereist worden on-the-job (Peluchette & Karl, 2008). Als

dit verband bestaat, is het aan de werkgever om te bepalen voor welke bepaalde functies hij

een rechtmatig zakelijk belang heeft om dergelijke informatie op sociale media te

Page 32: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

25

verzamelen. Na het bepalen van deze functies, zouden werkgevers voor elke functie een

afweging kunnen maken tussen de voordelen ervan en het mogelijks negatieve gevolg van

vertrouwenschending en intrusie in het privéleven van de kandidaat (Sugarman, 2003).

Bahls stelde in 1990 reeds enkele richtlijnen op voor traditionele ‘background checks’. Deze

richtlijnen kunnen volgens Clark en Roberts (2010) ook veralgemeend worden naar de

hedendaagse ‘background checks’ op sociale netwerksites. Zij raden aan …

Geen controles uit te voeren tenzij de informatie job-gerelateerd is

Voor volledige, relevante en nauwkeurige informatie te opteren

Verouderde informatie te negeren

Opdringerige dataverzameling te vermijden

De betrokkene op voorhand in te lichten dat deze gecontroleerd zal worden

Ook Faustman schrijft in zijn blog op Upcounsel (2013) dat wervingsverantwoordelijken de

sollicitanten op voorhand zouden moeten verwittigen van deze praktijk. Daarnaast is hij van

mening dat de zoektocht op sociale media zou moeten gebeuren door iemand anders dan de

persoon die uiteindelijk verantwoordelijk is voor het aanbieden van de job. Hier voegt

Kluemper (2013) nog aan toe dat het beter is om kandidaten door meerdere personen te

laten screenen en dat dit voor elke kandidaat door dezelfde personen zou moet gebeuren

om inconsistentie te vermijden. Zoals eerder besproken hierboven, raadt Kluemper ook aan

om de evaluatie op sociale media uit te stellen naar het einde van het selectieproces toe. Dit

om de negatieve invloed van vooroordelen te vermijden.

3.7 BEST PRACTICES VOOR WERKZOEKENDEN

Gebruikers van sociale netwerksites zouden zichzelf de volgende zaken moeten afvragen:

Welke indruk zouden andere mensen krijgen van mij als ze mijn online profiel zien? Plaats ik

informatie op het internet die door iedereen gezien mag worden? Kan een bepaalde foto of

post zich later tegen mij keren? (Roberts & Roach, 2009)

Voor werkzoekenden is het vooral van belang dat zij netwerken en een professioneel ogend

profiel hebben (personeelsnet.nl, 2014). Als werkzoekenden ergens willen solliciteren speelt

het in hun voordeel om connecties te hebben met iemand binnen het bedrijf (Sundberg op

theundercoverrecruiter.com). Bij het leggen van een professioneel contact maakt men beter

gebruik van zakelijke netwerksites zoals LinkedIn dan Facebook. Hierbij doet men er

bovendien goed aan zichzelf voor te stellen en te vermelden op welke manier of via welke

persoon hij of zij met de professional in contact is gekomen (jobat.be, 2012). Om een

Page 33: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

26

professioneel ogend profiel te hebben is het van belang je profiel regelmatig te herzien en

up-to-date te houden, een professionele profielfoto uit te kiezen, connecties te vragen om

aanbevelingen te schrijven, je aan te sluiten bij professionele of job-gerelateerde groepen,

informatie over je zoektocht naar werk of over je werk zelf niet online te plaatsen, enzovoort

(Levin-Epstein op cbsnews.com, 2011). Een professionele profielfoto zorgt voor een goede

eerste indruk en is een portretfoto tot aan de schouders met een effen achtergrond

(Onderzoek door Bullhorn, 2013).

Als er toch persoonlijke informatie op iemands profiel staat, dat niet professioneel zou

overkomen bij potentiële werkgevers, is het van belang dat deze via de privacyinstellingen

verborgen wordt (Levin-Epstein op cbsnews.com, 2011). Het is vaak aangewezen deze

instellingen niet op ‘vrienden van vrienden’ in te stellen, wat wil zeggen dat de connecties

van iemands connecties ook naar het profiel zouden kunnen kijken, maar enkel op de

rechtstreekse connecties (Hampton, Goulet, Rainie, Purcell, 2012). Uit een onderzoek

gevoerd door het PewResearchCenter blijkt dat mensen die gemiddeld bijvoorbeeld 300

connecties hebben, door de ‘vrienden van vrienden’ instelling aan 150.000 andere

connecties worden blootgesteld (Hampton et al., 2012).

Om iemands online imago te bekijken of te beheren bestaan enkele websites. Voor het

beheer van het online imago kunnen werkzoekenden beroep doen op Reppler’s TrustedID,

een dienst die social media monitoring aanbiedt. Het is een gratis dienst die iemands online

profielen (Facebook, LinkedIn, Twitter) scant en waarschuwt bij mogelijke ongepaste inhoud.

Met ongepaste inhoud bedoelt men inhoud die gerelateerd wordt met drugs, alcohol, seks of

grof taalgebruik (www.reppler.com).

Tenslotte bestaan er ook diensten die door werkgevers gebruikt kunnen worden en

werkzoekenden ten goede kunnen komen. Zo is er ten eerste het Amerikaanse bedrijf Social

Intelligence die kandidaten op een legale manier screent in functie van werkgevers. Zij

doorzoeken het internet om alle online informatie van de afgelopen 7 jaar boven te halen.

Het voordeel voor werkzoekenden is dat Social Intelligence, voor het uitvoeren van de social

media check, de goedkeuring van de sollicitant vraagt (www.socialintel.com). Vanaf januari

2014 werd in België ook een dergelijke dienst beschikbaar gesteld. CrewRevu lanceert een

Social Screening module die voor een legale en transparante manier van online screening

zorgt. Werkzoekenden kunnen CrewRevu de toestemming geven een Social Snapshot te

maken van hun profielen op sociale netwerkwebsites. Deze kan dan zowel door de

betrokkene zelf als door potentiële werkgevers bekeken worden (www.crewrevu.com).

Page 34: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

27

3.8 CONCLUSIE

Uit dit hoofdstuk blijkt dat sollicitanten tijdens het selectieproces wel degelijk online

opgezocht worden door hun toekomstige werkgevers. Hierbij bekijkt men voornamelijk het

openbare profiel op Facebook, LinkedIn en Twitter. In Amerika stuurt men echter ook soms

vriendschapsverzoeken naar sollicitanten of vraagt men rechtstreeks naar het wachtwoord

van hun account. Het online screenen vindt in de meeste gevallen na het ontvangen van een

applicatie of na een eerste kennismakingsgesprek plaats. Bij het bekijken van het profiel

hechten werkgevers belang aan de professionaliteit van het profiel, of het profiel up-to-date

is, of er goede referenties zijn en of de sollicitant betrokken is bij onderwerpen m.b.t. zijn of

haar vakgebied. Online screenen levert HR professionals verschillende voordelen op zoals

het besparen van kosten en tijd, het controleren van de informatie die op het cv staat en het

verwerven van extra informatie. Enkele nadelen die HR professionals ervaren zijn de

juridische risico’s en het gebrek aan verifieerbare gegevens. HR professionals zouden niet

langer dan 15 minuten aan één profiel besteden. Wettelijk gezien zijn zij vrij om openbare

informatie te raadplegen, maar mogen ze deze informatie niet altijd verwerken. Men mag

bijvoorbeeld geen gevoelige informatie (zoals seksuele geaardheid) verwerken zonder de

toestemming van de sollicitant te vragen. Uit onderzoek blijkt dat werkzoekenden ervan op

de hoogte zijn dat zij op sociale media opgezocht worden. Toch wordt het aangeraden

formele of informele gedragscodes omtrent online screening in het bedrijf te introduceren.

Meer dan de helft van de respondenten uit het onderzoek gevoerd door SHRM (2011)

beschikt echter niet over een formeel of een informeel beleid.

Met de bevindingen van deze drie hoofdstukken in het achterhoofd, wordt tenslotte

overgegaan naar het empirische gedeelte van deze masterproef.

Page 35: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

28

DEEL 2: EMPIRISCHE STUDIE

Page 36: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

29

Eerst worden de hoofdonderzoeksvraag en de specifieke onderzoeksvragen toegelicht.

Vervolgens worden de gehanteerde onderzoeksmethode verklaard en toegepast, de

resultaten besproken en de conclusies samengevat. Tenslotte wordt de empirische studie

afgesloten met het in kaart brengen van de beperkingen van dit onderzoek.

1. ONDERZOEKSVRAGEN

Kwalitatief onderzoek wordt gekenmerkt door het bestuderen van een brede

onderzoeksvraag. Deze vraag bepaalt tot welke soort van informatie de empirische studie

moet leiden (De Pelsmacker & Van Kenhove, 2010). De onderzoeksvraag voor deze

empirische studie luidt dan ook als volgt:

Hoe maken wervingsverantwoordelijken gebruik van sociale media bij

selectiebeslissingen?

De algemene onderzoeksvraag wordt vervolgens opgesplitst in een aantal specifiekere

onderzoeksvragen die een vertaling naar onderdelen van de algemene onderzoeksvraag zijn

(De Pelsmacker & Van Kenhove, 2010):

RQ1: Wat is de werkwijze die wervingsverantwoordelijken hanteren om sollicitanten te

screenen via sociale media?

Deze onderzoeksvraag vloeit voort uit deel 3.2 in het literatuurgedeelte. Uit de

literatuurstudie blijkt dat de voornaamste aangewende bronnen Facebook, LinkedIn en

Twitter zijn (Reppler, 2011 en Careerbuilder, 2012 en SHRM, 2011). Over de volgorde van

belangrijkheid is echter geen eenduidigheid. Ook over het moment in het selectieproces

waarin online screening plaatsvindt, is geen eenduidigheid. Toch raadt Kluemper (2013) aan

online screening naar het einde van het selectieproces uit te stellen om de invloed van

vooroordelen te minimaliseren. De manier waarop werkgevers informatie bekomen is

voornamelijk het gewoon bekijken van de publiek beschikbare informatie (Valdes &

McFarland, 2012). Toch komt het in Amerika soms voor dat werkgevers hier verder in gaan

en vriendschapsverzoeken sturen of – in extreme gevallen – het wachtwoord van de

sollicitanten vragen (Valdes & McFerland, 2012 en Spijkerman, 2013). Zaken waar men

belang aan hecht op iemands profiel zijn onder andere de betrokkenheid van de sollicitant bij

onderwerpen m.b.t. zijn of haar vakgebied (Reppler, 2011) en het hebben van goede en

betrouwbare referenties (StepStone, 2013 en Reppler, 2011).

Page 37: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

30

RQ2: Waarom maken wervingsverantwoordelijken gebruik van sociale media om

sollicitanten te screenen?

Deze onderzoeksvraag vloeit voor uit deel 3.3 in het literatuurgedeelte. Uit de literatuurstudie

blijkt dat werkgevers vooral gebruik maken van sociale media om sollicitanten te bekijken

omdat het tijd- en kostenbesparend is (Van Iddekinge et al., 2013), een extra bron van

informatie vormt (SHRM, 2011), de toekomstige werkprestaties kan voorspellen (Van

Iddekinge et al., 2013), informatie van het CV kan verifiëren (Reppler, 2011) en de ‘fit’ van de

kandidaat voor de organisatie kan beoordelen (SHRM, 2011). Redenen waarom werkgevers

geen sociale media zouden gebruiken om te screenen zijn onder andere de juridische

risico’s (SHRM, 2011), het gebrek aan verifieerbare gegevens (SHRM, 2011), het verdwijnen

van de grens tussen privé en werk (Clarks & Roberts, 2010) en het achtervolgen van

informatie die op jonge leeftijd gepost werd als zij op zoek gaan naar werk (Clark & Roberts,

2010).

RQ3: In welke mate maken wervingsverantwoordelijken gebruik van sociale media om

sollicitanten te screenen?

Deze onderzoeksvraag vloeit voor uit deel 3.4 in het literatuurgedeelte. In de literatuur is hier

echter niet veel over te vinden. Slechts één onderzoek focuste zich op deze thematiek en

kwam tot het besluit dat de meeste werkgevers sollicitanten op een regelmatige basis op het

internet screenen, dat de meerderheid van de werkgevers sociale media in 2008 is beginnen

gebruiken om sollicitanten te bekijken en dat bijna alle werkgevers minder dan 15 minuten

aan één profiel spenderen (Van den Bosch, 2010).

RQ4: Welke ethische bedenkingen worden er gemaakt bij het screenen van

sollicitanten?

Deze onderzoeksvraag vloeit voor uit deel 3.5 in het literatuurgedeelte. Uit de literatuurstudie

blijkt dat werkgevers vrij zijn om openbare online informatie te bekijken (Demeestere op

jobat.be, 2010). Door verschillende auteurs (Rifkin, Peluchette & Karl, Sugarman) wordt het

echter toch aangeraden een beleid op te stellen dat bepaalt wanneer en hoe men de

verkregen informatie kan gebruiken. Uit een onderzoek door SHRM (2011) blijkt dat meer

dan de helft van de werkgevers niet over een formeel of informeel beleid over sociale media

screening beschikt. Ook raadt men in de literatuur aan kandidaten door meerdere personen

te laten screenen (Kluemper, 2013) en kandidaten hier op voorhand van te verwittigen (Clark

& Roberts, 2010).

Page 38: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

31

2. METHODOLOGIE

Na het definiëren van de algemene onderzoeksvraag en de specifiekere onderzoeksvragen

verloopt het onderzoeksproces verder als volgt (De Pelsmacker & Van Kenhove, 2010):

1. Bepalen van de populatie

2. Samenstellen van een steekproefkader

3. Selectie van de steekproef

4. Opstellen van het gegevensverzamelingsproject

5. Toepassen van het gegevensverzamelingsproject

6. Analyse van de verzamelde gegevens

Bepalen van de populatie

De volgende stap is dus om de populatie of het universum te bepalen. De populatie is de

doelgroep waarop het onderzoek betrekking zal hebben (De Pelsmacker & Van Kenhove,

2010). In deze empirische studie zal het onderzoek betrekking hebben op HR professionals

van de topbedrijven in de Vlaamse ICT-sector. De reden waarom voor een specifieke sector

geopteerd wordt, is de te ruime opvatting van HR professionals in alle sectoren in

Vlaanderen. Om het onderzoek representatiever te maken en veralgemeningen te kunnen

maken moet dus voor een kleinere populatie geopteerd worden. De keuze voor de ICT-

sector kan verklaard worden door het onderzoek dat in 2012 gevoerd werd door

CareerBuilder, waaruit bleek dat de ICT-sector de grootste gebruiker is van sociale media

om sollicitanten op te zoeken (supra, p. 21).

Samenstellen van een steekproefkader

Een steekproefkader of sampling frame is een lijst van de leden van de populatie die men

tracht te onderzoeken. Het is voor de onderzoeker van belang over een zo volledig mogelijk

overzicht van de te bestuderen elementen te beschikken (De Pelsmacker & Van Kenhove,

2010). Het steekproefkader dat hier gehanteerd werd, is de ‘ICT Top 1000’, een lijst die eind

2010 gepubliceerd werd in het ict-vakblad Data News. Dit is de meest recente en volledige

lijst die op het internet te vinden is. De ‘ICT Top 1000’ is in bijlage (Bijlage 2.1) toegevoegd.

Selectie van de steekproef

Een steekproef is een klein gedeelte van de relevante doelgroep die bestudeerd wordt. Dit

om kosten te besparen, sneller te kunnen werken en een diepgaander onderzoek te kunnen

Page 39: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

32

voeren (De Pelsmacker & Van Kenhove, 2010). Een goede steekproef moet in principe aan

drie kenmerken voldoen. In de eerste plaats moeten de gekozen elementen representatief

zijn voor de volledige populatie. Daarnaast moet de steekproef ook precies zijn, waarmee

men bedoelt dat de steekproef over een grote nauwkeurigheid en betrouwbaarheid moet

beschikken. Tenslotte moet een steekproef efficiënt zijn, wat wil zeggen dat men zo correct

mogelijke uitspraken moet doen op basis van een zo klein mogelijk aantal gekozen

steekproefelementen (De Pelsmacker & Van Kenhove, 2010).

Om het soort steekproef te bepalen, kunnen we ons op twee criteria baseren. De streekproef

kan restrictief of niet-restrictief getrokken zijn en dit op een probabilistische of niet-

probabilistische basis (De Pelsmacker & Van Kenhove, 2010). In dit geval hebben we met

een niet-probabilistische restrictieve steekproef te maken. Voor dit onderzoek zouden de

steekproefelementen namelijk van boven naar onder in de lijst ‘ICT Top 1000’ getrokken

worden. Dit is dus geen toevallige selectie (niet-probabilistisch) en wel onderheven aan een

criterium, nl. om in de top van de lijst voor te komen (restrictief). Eerst wordt de top 20 (plaats

1 t.e.m. 20) in de lijst gecontacteerd, daarna de 20 volgende bedrijven (plaats 20 t.e.m.

plaats 40) enzovoort. Op deze manier wordt verder gewerkt tot de vereiste steekproefgrootte

(= 20 HR professionals) bereikt is. Deze steekproefgrootte werd niet berekend maar zelf

vooropgesteld om zowel een haalbare als een representatieve steekproefgrootte te hebben.

Opstellen van het gegevensverzamelingsproject

Voor dit empirisch onderzoek wordt voor een kwalitatief onderzoek geopteerd. Een

kwalitatief onderzoek gaat in de meeste gevallen om een weinig of niet gestructureerde

vragenlijst die in de vorm van een interview bij een kleinere groep van respondenten wordt

uitgevoerd. Een kwalitatief onderzoek kan omwille van twee redenen uitgevoerd worden (De

Pelsmacker & Van Kenhove, 2010):

a) Beschrijvend: om de taal van de respondent te leren kennen (ter voorbereiding van

het opstellen van een vragenlijst)

b) Verklarend: om het waarom van het gedrag te ontdekken (of om dieper te gaan)

Een eerste reden waarom er voor een kwalitatief onderzoeksopzet geopteerd werd, is dus

om dieper te kunnen ingaan op het gedrag van screenende werkgevers. Uit studies blijkt dat

kwalitatief onderzoek een dieper beeld zou geven dan kwantitatief onderzoek (Silverman,

2001). De bedoeling van dit onderzoek is dan ook om inzichten (i.p.v. cijfers) te verwerven.

Bovendien valt het tijdens de literatuurstudie op dat online screening tot op heden

voornamelijk met behulp van kwantitatief onderzoek bestudeerd werd (Microsoft, Reppler,

SHRM, CareerBuilder en StepStone). Met dit empirisch onderzoek wordt er dan ook

Page 40: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

33

gepoogd social media screening vanuit een andere invalshoek te benaderen. Een laatste

reden betreft het grote verschil in populatieomvang tussen particulieren en HR professionals.

Bij het voeren van een onderzoek naar consumentengedrag is het meer voor de hand

liggend om veel respondenten te verzamelen. Bij het voeren van een onderzoek naar het

gebruik van sociale media door wervingsverantwoordelijken is het echter niet zo evident om

als student een groot aantal respondenten te vinden.

Voor het kwalitatief onderzoek wordt een semigestructureerde vragenlijst opgesteld. Dit wil

zeggen dat er vooraf een bepaalde structuur in de lijst verwerkt wordt (Howitt, 2010). De

specifieke onderzoeksvragen die hierboven beschreven werden, worden vertaald in concrete

vragen om de nodige informatie te verzamelen. Als bijlage is de vragenlijst toegevoegd (zie

Bijlage 2.2). Onderzoeksvraag 1 (Wat is de werkwijze die wervingsverantwoordelijken

hanteren om sollicitanten te screenen via sociale media?) wordt gemeten door de vragen 1,

2, 3, 4, 5 en 6. Onderzoeksvraag 2 (Waarom maken wervingsverantwoordelijken gebruik van

sociale media om sollicitanten te screenen?) wordt gemeten door de vragen 7 en 8.

Onderzoeksvraag 3 (In welke mate maken wervingsverantwoordelijken gebruik van sociale

media om sollicitanten te screenen?) wordt vervolgens gemeten door de vragen 9, 10 en 11.

Onderzoeksvraag 4 (Welke ethische bedenkingen worden er gemaakt bij het screenen van

sollicitanten?) wordt tenslotte gemeten door de vragen 12, 13, 14 en 15.

Toepassen van het gegevensverzamelingsproject

Na het opstellen van het gegevensverzamelingsproject, zal overgegaan worden op het

effectief toepassen ervan. Bovenstaande vragen zullen met behulp van een

semigestructureerde vragenlijst in de vorm van een interview bij 20 HR professionals

afgenomen worden.

In een semigestructureerde vragenlijst wordt naast de vooropgestelde vragen ook

ruimte gelaten voor het stellen van bijkomende vragen en het dieper ingaan op een

aantal aspecten tijdens het interview (De Pelsmacker & Van Kenhove, 2010). Dankzij

semigestructureerde interviews kan men gedetailleerde percepties van de

respondenten over een bepaald onderwerp te weten komen (Smith, 1995).

Een interview wordt vaak gehanteerd om nieuwe informatie te verzamelen over

complexe onderwerpen of over onderwerpen waarrond een soort van taboe hangt.

Enkele voorwaarden voor een goed interview zijn het ondervragen van een relatief

kleine groep personen en het uitvoeren van het interview in praktische

omstandigheden (Hoogers op www.infonu.nl, 2011).

Page 41: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

34

Zoals hierboven reeds vermeld is, gaat het verzamelen van data van start met het

contacteren van HR professionals uit de lijst ‘ICT Top 1000’. Er wordt van boven naar onder

gewerkt door telkens 20 bedrijven per e-mail te contacteren. Afhankelijk van het aantal

bedrijven dat bereid is om deel te nemen, wordt dieper in de lijst gezakt. Uiteindelijk werden

in totaal 200 bedrijven gecontacteerd om aan het vooropgestelde aantal van 20 interviews te

komen. Eenmaal antwoord ontvangen van een bedrijf, wordt een datum en tijdstip

vastgelegd om het interview in te plannen. Vervolgens wordt de betreffende persoon op het

afgesproken tijdstip gecontacteerd en verloopt de communicatie verder telefonisch.

Het interview voldoet aan de voorwaarden voor een goed interview (supra, p. 33) omdat

deze bij een kleine groep personen uitgevoerd wordt en telefonisch verloopt. De keuze voor

een interview kan verklaard worden omdat het in deze situatie gaat over een onderwerp

waarover nog niet veel geweten is of waarrond een soort van taboe hangt. Met behulp van

een interview kan dus nieuwe informatie verzameld worden. Er wordt voor een telefonisch

interview geopteerd omdat dit voor beide partijen (zowel voor de bedrijven als voor de

interviewer zelf) tijd bespaart en dus praktischer is.

Tijdens het telefonisch interview worden de vragen (die als Bijlage 2.2 toegevoegd zijn)

gedurende 10 à 15 minuten overlopen. Aangezien de vragenlijst semigestructureerd is, zal

deze in het interview dus niet letterlijk gevolgd worden. Hiervan kan afgeweken worden.

Vragen kunnen in een andere volgorde behandeld worden en soms wordt er gepoogd dieper

op de onderwerpen in te gaan aan de hand van ‘probing’. Probing is het stimuleren van de

antwoorden door de respondenten aan te zetten om meer uitleg te geven. Dit betreft meestal

zaken waarover respondenten niet spontaan zullen spreken (De Pelsmacker & Van

Kenhove, 2010). Het voordeel van deze procedure is dat ze heel flexibel is. Een nadeel is

echter dat probing zeer afhankelijk is van de bekwaamheid en de ervaring van de

interviewer. Ook is deze procedure weinig betrouwbaar, wat een gevolg is van het vorige

nadeel (De Pelsmacker & Van Kenhove, 2010). Na het afnemen van het interview wordt

gevraagd of de respondent(e) op de hoogte wil gehouden worden van de resultaten.

Analyse van de verzamelde gegevens

Terwijl men in kwantitatieve analyse beroep kan doen op analyses en statistieken om

uitspraken te doen, is het in kwalitatieve analyse niet zo voor de hand liggend om

betrouwbare uitspraken te doen. Vaak wordt gebruik gemaakt van inhoudsanalyse om de

kwalitatieve gegevens te analyseren. Dit wil zeggen dat er met of zonder behulp van

softwarepakketten een structuur wordt aangebracht in de antwoorden van de respondenten

(De Pelsmacker & Van Kenhove, 2010). Burnard (1991) legt in zijn paper een methode van

Page 42: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

35

inhoudsanalyse uit die zonder softwarepakket toegepast kan worden, namelijk thematische

inhoudsanalyse (thematic content analysis). Hij beschrijft de methode als een proces dat uit

de volgende stappen bestaat (Burnard, 1991):

1. Notities maken van elk interview, belangrijkste informatie opschrijven

2. Notities doornemen om een goede kijk op de data te hebben

3. Notities herlezen en de belangrijkste thema’s opschrijven om irrelevante data te

elimineren (in deze stap worden categorieën van informatie gegenereerd)

4. Gelijkaarde categorieën samenvoegen om het aantal categorieën te minimaliseren

5. Categorieën die meerdere keren voorkomen of heel gelijkaardig zijn, uit de lijst

verwijderen om een finale lijst van categorieën te bekomen

6. Indien mogelijk, ook aan andere mensen vragen om voorgaande stappen uit te

voeren en de bekomen lijsten met elkaar vergelijken (om validiteit te verhogen)

7. Notities herlezen met de finale lijst in de hand om te controleren of alle belangrijke

categorieën in de lijst verwerkt zijn

8. Elke notitie apart met de lijst overlopen en coderen naargelang welke informatie

overeenkomt met welke categorieën op de lijst

9. Elk gecodeerd stuk uit de notities halen en stukken met dezelfde code samenvoegen

10. Uitschrijven van de bevindingen: per categorie een algemene bevinding uitschrijven

die de voorbeelden uit de verschillende interviews met elkaar verbindt

11. Terugblikken op de literatuurstudie en de verworven bevindingen hieraan linken

Voor kwalitatieve analyses kan men ook gebruik maken van Word Clouds. Met behulp van

Word Clouds kan tekst op een zodanige wijze gevisualiseerd worden zodat de meest

frequente woorden benadrukt worden in een herverwerking van de tekst. Grammaticale

woorden en woorden die niet vaak voorkomen worden verborgen, zodat de focus op de

meest belangrijke woorden kan gelegd worden. Toch raadt men aan deze tool niet als enige

onderzoeksinstrument te gebruiken, maar in combinatie met traditionele methoden van

inhoudsanalyse (McNaught & Lam, 2010). Volgens McNaught en Lam (2010) is Wordle het

meest veelzijdige programma om Word Clouds te genereren. Zo zou deze website over een

gebruiksvriendelijke interface beschikken die gebruikers onder andere de mogelijkheid geeft

om lettertype en grootte aan te passen. Wordle wordt ook als ‘more personal and visual’

beschouwd vergeleken met concurrerende programma’s zoals TagCrowd, MakeCoud en

ToCloud (Ramsden & Bate, 2008).

Om de kwalitatieve data van deze empirische studie te analyseren, zal een combinatie van

de thematische inhoudsanalyse en Word Clouds gehanteerd worden.

Page 43: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

36

3. RESULTATEN

Het doel van deze thesis is om een inzicht te verwerven in hoe wervingsverantwoordelijken

gebruik maken van sociale mediasites om potentiële werknemers op te zoeken of te

screenen. Kandidaten worden wel degelijk op het internet gecheckt. Dit werd door

voorgaande studies (supra, p. 12) reeds bevestigd. Alhoewel er via e-mail soms door het

gecontacteerde bedrijf gereageerd werd dat zij geen sociale media gebruiken tijdens het

selectieproces, werd er geen onderzoek verricht naar het al dan niet voorkomen van deze

praktijk, maar wel naar de wijze waarop deze gebruikt wordt in de bedrijven waar de praktijk

zich wel voordoet. Met behulp van het kwalitatieve onderzoek is het gelukt hier een beter

inzicht in te verwerven. Na het uitschrijven van alle interviews en het categoriseren van de

data, worden de antwoorden van de wervingsverantwoordelijken per onderzoeksvraag

geanalyseerd.

RQ1: Wat is de werkwijze die wervingsverantwoordelijken hanteren om sollicitanten

te screenen via sociale media?

Welke netwerksites worden geraadpleegd?

De eerste vaststelling die gemaakt kan worden, is dat LinkedIn het vaakst gehanteerde

medium is om sollicitanten op te zoeken. Uit de antwoorden van de respondenten blijkt

LinkedIn unaniem de voorkeur te genieten als bron om potentiële werknemers te screenen.

LinkedIn wordt namelijk door elke respondent in het interview naar voren geschoven. Wel

blijken de respondenten geen eenduidige frequentie te hanteren. De meerderheid verklaart

LinkedIn standaard of in 70 tot 90 procent van de gevallen te raadplegen, maar enkele

respondenten halen aan dit absoluut niet standaard te doen (bijvoorbeeld enkel bij hogere

profielen).

Na LinkedIn is Facebook het meest gehanteerde medium om sollicitanten te screenen. De

helft van de respondenten gaf namelijk aan deze sociale netwerksite te raadplegen tijdens

het selectieproces. Belangrijk om op te merken is dat dit altijd in combinatie met LinkedIn

gebeurt. De frequente waarmee Facebook geraadpleegd wordt, is helemaal niet standaard;

veel respondenten halen aan dit ‘af en toe’, ‘sporadisch’ of ‘uit nieuwsgierigheid’ te doen.

Tenslotte geeft een minderheid van de respondenten ook aan dat zij Twitter raadplegen om

sollicitanten te screenen. Dit gebeurt echter niet frequent en als de netwerksite geraadpleegd

wordt, gebeurt dit opnieuw telkens in combinatie met LinkedIn. De respondenten die

aangeven geen Facebook of Twitter te consulteren geven als voornaamste reden aan dat zij

Page 44: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

37

deze sites weinig professioneel en te privé vinden. Ook wordt als reden aangehaald dat veel

sollicitanten – wegens een oudere leeftijd – niet over een profiel beschikken en het dus geen

zin heeft om hen op Facebook of Twitter op te zoeken.

Als deze resultaten vergeleken worden met de informatie die in deel 3.2.2 in de

literatuurstudie behandeld werd, kan besloten worden dat de resultaten aansluiten bij het

onderzoek gevoerd door SHRM (2011) waarin LinkedIn als belangrijkste bron naar voren

wordt geschoven (85%), gevolgd door Facebook (78%) en Twitter (11%). Het verschil in

gebruik tussen LinkedIn en Facebook blijkt uit de empirische studie wel groter te zijn dan in

het onderzoek gevoerd door SHRM, maar de volgorde van belangrijkheid is dezelfde.

Op welk moment in het selectieproces worden netwerksites geraadpleegd?

Een tweede vaststelling is dat sociale mediaprofielen vaak maar één keer in het

selectieproces bekeken worden. Minder dan de helft van de respondenten geeft aan sociale

netwerksites meerdere keren in het selectieproces te raadplegen. Wanneer kandidaten

eenmalig op sociale netwerksites bekeken worden, is dat altijd vrij vroeg in het

selectieproces. In bijna alle gevallen gebeurt dit namelijk vlak na het ontvangen van een

applicatie, maar het gebeurt ook (in mindere mate) na een kennismakingsgesprek of (heel

uitzonderlijk) na een dieper gesprek. Geen enkele respondent gaf aan dit vlak voor het

aanbieden van de job te doen.

Wanneer kandidaten meerdere keren in het selectieproces opgezocht worden, gebeurt dit

één maal na het ontvangen van een applicatie en één maal iets verder in het selectieproces

(ofwel na een kennismakingsgesprek, ofwel na een dieper gesprek, ofwel voor het

aanbieden van de job). Opvallend is dat diegene die aangeven dat zij kandidaten meerdere

keren in het selectieproces opzoeken, dezelfde respondenten zijn als diegene die aangeven

naast LinkedIn ook Facebook te raadplegen; dit omdat zij sollicitanten na het ontvangen van

een applicatie op LinkedIn opzoeken en later in het selectieproces (voor de sollicitanten die

door de eerste schiftingsrondes geraken) ook op Facebook.

Het onderscheid tussen het eenmalig en herhaaldelijk bekijken van sollicitanten op sociale

media is dus deels afhankelijk van de gehanteerde media om sollicitanten op te zoeken

(respondenten die aangaven LinkedIn én Facebook te raadplegen, gaven ook aan

sollicitanten meerdere keren op te zoeken). Een andere verklaring die uit de antwoorden

blijkt, is dat sollicitanten voor lage profielen slechts eenmalig opgezocht worden en dat

sollicitanten voor hoge profielen zowel in het begin als iets verder in het selectieproces

opgezocht worden.

Page 45: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

38

Over de frequentie waarmee sollicitanten opgezocht worden (één keer of meerdere keren), is

in de literatuur geen informatie te vinden. De resultaten van deze empirische studie over het

moment waarop sociale media geraadpleegd wordt, stemmen wel overeen met de resultaten

van het onderzoek gevoerd door Reppler, die in deel 3.2.1 besproken werden. In het

onderzoek van Reppler (2011) blijken kandidaten ook het vaakst na het indienen van een

applicatie bekeken te worden (47%), gevolgd door na een kennismakingsgesprek (15%) en

na een dieper gesprek (15%). Bij Reppler zijn er echter wel respondenten (5%) die aangeven

dit enkel vlak voor het aanbieden van de job te doen, wat niet het geval is in deze empirische

studie. De conclusie dat sollicitanten vrij vroeg in het selectieproces op sociale media

bekeken worden, stemt dus overeen met de conclusie van het onderzoek dat gevoerd werd

door Reppler in 2011.

Op welke manier worden netwerksites geraadpleegd?

Ook over de manier waarop informatie op het internet gewonnen wordt, blijkt een unanieme

voorkeur te bestaan. Op de vraag “Hoe bekomt U informatie over sollicitanten?” antwoorden

alle wervingsverantwoordelijken namelijk dat enkel het openbare profiel bekeken wordt. De

meeste respondenten leggen er de nadruk op dat de grens van openbaar beschikbare

informatie niet overschreden wordt. Een deel van de HR professionals legt wel uit dat zij op

LinkedIn meer informatie over kandidaten kan bekomen door het aanvragen van een

Recruiter License. Met deze tool is het onder andere mogelijk toegang te hebben tot elk

profiel en maandelijks 50 personen via InMail te contacteren, of er nu een connectie is of

niet. De huidige prijs van een Recruiter License op maandelijkse basis bedraagt 679,95

EUR, excl. btw (business.linkedin.com).

Niemand geeft aan extra informatie te proberen inwinnen door middel van bepaalde

omwegen zoals bijvoorbeeld rechtstreeks het wachtwoord vragen, via het profiel van iemand

anders kijken of webtools gebruiken. Wel verklaart iets minder dan de helft van de HR

professionals in bepaalde gevallen toch een vriendschapsverzoek te sturen op LinkedIn om

meer informatie te kunnen zien. Dit doen ze enkel als het goede kandidaten zijn, als de

kandidaten reeds verder in het selectieproces zijn of als ze effectief aangenomen zullen

worden voor de job. Een vriendschapsverzoek zal in de meeste gevallen nooit op Facebook

verzonden worden. Hieruit kunnen we dus concluderen dat HR professionals enkel het

openbare profiel raadplegen om informatie te verwerven en in sommige gevallen ook een

vriendschapsverzoek op LinkedIn sturen naar de kandidaten die reeds verder in het

selectieproces gevorderd zijn.

Page 46: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

39

Als we deze resultaten terugkoppelen naar de literatuur, blijken de resultaten gedeeltelijk

overeen te komen. In deel 3.2 wordt namelijk beschreven dat het bekijken van online

profielen in de meeste gevallen vrij onschuldig verloopt en dat dit tot het openbare profiel

beperkt wordt (Valdes & McFarland in The Boston Globe, 2012). Ook in deze empirische

studie kan besloten worden dat HR professionals zich tot het openbare profiel beperken.

Andere zaken die in de literatuurstudie worden aangehaald, blijken echter niet overeen te

komen met de resultaten van dit onderzoek, namelijk dat werkgevers in Amerika op een

regelmatige basis vriendschapsverzoeken versturen om extra informatie te kunnen zien en

(in uitzonderlijke gevallen) het wachtwoord van de kandidaten vragen (Valdes & McFarland

in The Boston Globe, 2012 en Spijkerman in NRC, 2013). Uit deze empirische studie blijkt

dat werkgevers vriendschapsverzoeken niet op een regelmatige basis en slechts onder

bepaalde voorwaarden verzenden (namelijk dat kandidaat verder in het selectieproces is) en

blijken zij ook nooit een wachtwoord te eisen.

Wat is het belangrijkste en minst belangrijke op iemands profiel?

De meningen over wat het belangrijkste en het minst belangrijke is op iemands profiel, zijn

zeer uiteenlopend. Aangezien LinkedIn en Facebook de vaakst gehanteerde netwerksites

zijn, zullen beide (afzonderlijk) besproken worden. Bij het bekijken van een LinkedIn profiel

kan over het algemeen aangenomen worden dat men het meeste belang hecht aan de

professionele informatie die de sollicitant zelf vermeldt. Dit is logisch aangezien men hiermee

informatie bedoelt zoals de academische achtergrond, de werkervaring, de talen of de

vaardigheden. Hierbij is de compleetheid van de informatie en het taalgebruik zeer

belangrijk. In tegenstelling tot de professionele informatie wordt de persoonlijke informatie op

LinkedIn over het algemeen als niet zo belangrijk beschouwd. Naast de professionele

informatie komen de aanbevelingen van andere personen als tweede belangrijkste

aandachtpunt naar voren. Toch voegen bijna alle respondenten hier aan toe dat

aanbevelingen niet zo representatief zijn, omdat het vaak enkel positieve (en overdreven)

reacties van vrienden of dergelijke zijn. HR professionals lezen deze aanbevelingen dus wel,

maar nemen ze niet automatisch als waarheid aan. Na de professionele informatie en de

aanbevelingen is het derde belangrijkste aandachtspunt de interesses en groepen die de

sollicitant aan het volgen is. Hierbij is het van belang of deze jobrelevant zijn of niet.

Twee zaken die als minder belangrijk aangehaald worden op LinkedIn, zijn de profielfoto en

de connecties. Men verklaart dat de profielfoto op LinkedIn goed is om een beeld van de

persoon achter het CV te krijgen, maar dat het vaak voor vooroordelen kan zorgen, waardoor

er niet zo veel belang aan gehecht wordt. Wel verwacht men een professionele profielfoto.

Page 47: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

40

Zo haalt één van de respondenten aan dat ‘Selfies not done’ zijn. Ook de connecties worden

als minder belangrijk ervaren. De grootte van iemands netwerk of welke specifieke personen

in dit netwerk vervat zijn, zijn volgens de meeste respondenten niet van belang. Toch kijkt

men naar het eventueel delen van gemeenschappelijke connecties. Als er een

gemeenschappelijke connectie weergegeven wordt, wordt hier dus wel aandacht aan

besteed, maar men hecht geen belang aan de rest van het netwerk.

Bij het vergelijken van de antwoorden tussen het bekijken van een profiel op LinkedIn en op

Facebook zijn er drie grote verschillen waar te nemen. Om te beginnen wordt er veel meer

belang gehecht aan de foto’s op Facebook dan aan de profielfoto op LinkedIn. Hiervoor

refereren enkele respondenten naar foto’s op Facebook die met alcohol of drugs te maken

hebben. Daarnaast wordt er minder belang gehecht aan de informatie die door de sollicitant

zelf op het profiel geplaatst wordt, omdat deze meer persoonlijk en minder professioneel is

dan op LinkedIn. Tenslotte hecht men ook veel minder belang aan reacties van anderen op

het profiel (op Facebook zijn dit persoonlijke reacties op bijvoorbeeld foto’s, op LinkedIn zijn

dit professionele reacties op bijvoorbeeld werkervaring).

In deel 3.2.3 werden verschillende soorten van opwaarderende informatie besproken. Zaken

die de beslissingen van HR professionals kunnen beïnvloeden (en dus als belangrijk

beschouwd worden) zijn volgens de literatuurstudie de volgende: het hebben van een actief

account (Onderzoek door Robert Half, 2012), goede communicatieve vaardigheden

(Onderzoek door StepStone, 2013), een professioneel ogend profiel (Onderzoek door

StepStone, 2013), goede referenties (Onderzoek door StepStone, 2013 en onderzoek door

Reppler, 2011) en betrokken zijn bij onderwerpen m.b.t. vakgebied (Onderzoek door

Reppler, 2011). In deze empirische studie worden alle bovenstaande zaken bevestigd,

namelijk dat men belang hecht aan het professionele profiel (professioneel ogend, goed

taalgebruik, compleet profiel: waaronder ook actief profiel kan verstaan worden), aan

aanbevelingen of referenties en aan groepen of interesses die relevant zijn voor iemands

vakgebied. Zaken waaraan werkgevers of HR professionals het minst belang hechten, zijn in

de literatuur weinig of niet behandeld dus kunnen niet vergeleken worden.

Aanwerven of afwijzen omwille van sociale media?

Bij het stellen van de vraag of men ooit al iemand aangeworven heeft omwille van zijn of

haar online profiel, antwoordt de grote meerderheid van de HR professionals dat dit nog

nooit een reden geweest is om iemand aan te werven. Wel voegen veel respondenten hier

aan toe dat het online profiel van een kandidaat stimulerend kan werken om deze aan te

werven. De beslissing over het al dan niet aanwerven van een bepaalde persoon wordt dus

Page 48: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

41

zelden enkel op het online profiel gebaseerd, maar het online profiel kan wel degelijk een

doorslag geven. Uit de antwoorden op de vraag of men ooit al iemand afgewezen heeft

omwille van zijn of haar online profiel, zijn echter andere conclusies te trekken. Voor het

afwijzen van een kandidaat blijkt het wel voor te komen dat men zich op een online profiel

baseert. Zo geeft de helft van de respondenten aan dat zij ooit al een kandidaat hebben

afgewezen omwille van zijn of haar online profiel. Hiervoor wordt als voornaamste reden

aangehaald dat het profiel niet professioneel genoeg oogt.

Deze resultaten worden niet bevestigd in de literatuur. In deel 3.2.3 werd namelijk

aangehaald dat de kans bijna even groot is dat sociale media in iemands nadeel als in

iemands voordeel zullen spelen. 69% van de werkgevers wees ooit al iemand af en 68%

wierf ooit al iemand aan omwille van sociale media (Onderzoek door Reppler, 2011). Uit

deze empirische studie blijkt echter dat kandidaten vaker afgewezen dan aangeworven

worden omwille van sociale media. Sociale media zijn in dit onderzoek nog bijna nooit een

reden geweest om iemand aan te werven, terwijl ze in het onderzoek van Reppler door 68%

van de respondenten wel ooit als reden werden gebruikt om iemand aan te werven.

RQ2: Waarom maken wervingsverantwoordelijken gebruik van sociale media om

sollicitanten te screenen?

Wat zijn de voordelen van online screening / waarom doen bedrijven dit?

De voornaamste reden die HR professionals aanhalen om informatie op het internet te

raadplegen is het bekomen van extra informatie. Men geeft aan dat een curriculum vitae

(CV) vaak te weinig informatie bevat, dat de informatie op sociale netwerksites beter is dan

de informatie op een CV en dat online profielen de mogelijkheid bieden om een ruimer beeld

van een kandidaat te verkrijgen (Wie is deze persoon? Wat doet deze persoon?). HR

professionals zijn geïnteresseerd om de persoon achter het ingediende CV te leren kennen.

Ook als er geen foto aan het CV toegevoegd is, kan het gebeuren dat de kandidaat

opgezocht wordt omdat men nieuwsgierig is naar het gezicht achter de ingediende

applicatie. Naast de extra informatie die er te vinden is, gebruiken HR professionals sociale

netwerksites tijdens het selectieproces ook omdat het een gemakkelijke manier is om op

korte tijd veel informatie te verzamelen. Tenslotte wordt ook enkele keren aangehaald dat

men kandidaten op sociale media opzoekt om na te gaan of de informatie die op het online

profiel staat wel degelijk overeen komt of consistent is met wat op het CV vermeld wordt.

Page 49: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

42

In de literatuur worden het besparen van tijd (Van Iddekinge et al., 2013 en Reppler, 2011 en

SHRM, 2011) het controleren van de informatie op het CV (Reppler, 2011) en het verwerven

van extra informatie (SHRM, 2011) ook als voordelen aangehaald. Zaken die in de

literatuurstudie werden aangehaald maar in dit onderzoek niet naar boven komen zijn het

voorspellen van toekomstige werkprestaties van kandidaten (Van Iddekinge et al., 2013) en

het beoordelen of de kandidaat een goede ‘fit’ zou zijn voor de organisatie (SHRM, 2011).

FIGUUR 2: WORDLE MET VOORDELEN ONLINE SCREENING (WWW.WORDLE.NET)

Wat zijn de nadelen van online screening / waarom zouden bedrijven dit niet doen?

De grootste reden waarom wervingsverantwoordelijken geen sociale netwerksites zouden

raadplegen, is het verhoogde risico op het ontstaan van vooroordelen tegenover kandidaten.

Dit nadeel wordt door de grote meerderheid van de respondenten als belangrijkste naar

voren geschoven. Een kandidaat wordt snel afgeschreven als zijn of haar profiel op LinkedIn

niet up-to-date is of als hier weinig informatie op te vinden is. Dit zijn vooroordelen die vooral

in het nadeel van studenten spelen, omdat zij vaak een vrij leeg LinkedIn profiel hebben. Ook

kunnen er vooroordelen ontstaan als bepaalde informatie naar boven komt, die kandidaten

op jonge leeftijd en zonder hierbij na te denken online geplaatst hebben. Een ander nadeel

dat door enkele van de respondenten wordt aangehaald, is dat bepaalde informatie op

sociale media (vooral op Facebook en Twitter) weinig professioneel is, maar dat deze

informatie toch gevolgen kan hebben op professioneel vlak. Een laatste soort van antwoord

dat op deze vraag verkregen wordt, is dat men geen nadelen ziet in het bekijken van

sollicitanten op sociale media. Alhoewel dit slechts door een kleine minderheid van de

respondenten aangehaald wordt, zijn veel respondenten het er mee eens dat dit geen foute

praktijk is omdat ze enkel publiek beschikbare informatie bekijken. Zo zegt een respondent:

“Ze moeten hun profiel maar beter afschermen.”

Page 50: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

43

De meeste zaken die in de literatuurstudie in deel 3.2.2 als nadelen werden aangehaald,

komen in deze empirische studie niet voor. Zo wordt er in de literatuurstudie gesproken over

juridische risico’s (SHRM, 2011), het gebrek aan verifieerbare gegevens (SHRM, 2011), het

beschadigen van een opkomend communicatiemiddel (Clark & Roberts, 2010) en het

verdwijnen van de grens tussen privé- en werksfeer (Clark & Roberts, 2010). Twee andere

nadelen komen echter wel overeen met deze studie, namelijk dat bepaalde informatie op

sociale media niet relevant is op professioneel vlak (SHRM, 2011) en dat informatie die op

jonge leeftijd gepost werd, mensen later kan achtervolgen als zij op zoek gaan naar werk

(Clark & Roberts, 2010). Het nadeel dat het vaakst aangehaald wordt in dit empirisch

onderzoek, namelijk het verhoogde risico op vooroordelen, wordt in de literatuur nauwelijks

of niet besproken.

FIGUUR 3: WORDLE MET NADELEN ONLINE SCREENING (WWW.WORDLE.NET)

RQ3: In welke mate maken wervingsverantwoordelijken gebruik van sociale media

om sollicitanten te screenen?

Hoe vaak worden sollicitanten gescreend in vergelijking met vroeger?

Bijna alle respondenten geven aan dat het gebruik van sociale media om kandidaten na te

gaan gestegen is in vergelijking met vroeger. De mate waarin dit gestegen is, verschilt van

bedrijf tot bedrijf. Sommigen geven aan dat dit gebruik met 30% gestegen is in vergelijking

met vijf jaar geleden, anderen geven aan dat dit gebruik met 80% gestegen is. De

respondenten die aangeven dat zij sollicitanten minder op sociale media bekijken dan

vroeger, leggen uit dat dit komt omdat zij hier geen tijd meer voor hebben. Tenslotte valt bij

deze vraag op te merken dat veel HR professionals op het stijgende gebruik van sociale

Page 51: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

44

media voor rekrutering wijzen. Het gebruik van sociale media voor rekrutering is nog meer

toegenomen dan het gebruik van sociale media om kandidaten te screenen, maar dit valt

buiten het bestek van deze masterproef.

Hoeveel minuten besteedt men aan één profiel?

Over het algemeen kan uit de antwoorden afgeleid worden dat HR professionals een profiel

vrij vluchtig bekijken. Alle antwoorden bevinden zich tussen 1 minuut en 15 minuten, onder

andere afhankelijk van hoeveel informatie er op een profiel staat. De meerderheid van de

respondenten bekijkt het online profiel van een kandidaat slechts 1 tot 2 minuten. Een kwart

van de respondenten bekijkt het profiel iets langer en geeft aan hier 2 tot 3 minuten aan te

spenderen. Daarnaast zijn er enkele respondenten die zo’n 5 minuten besteden aan het

bekijken van een online profiel, maar dit is slechts een minderheid. Tenslotte geeft men aan

dat de tijd die hieraan gespendeerd wordt ook kan verschillen van functie tot functie. Bij het

peilen naar antwoorden op dezelfde vraag, maar dan voor hoge profielen, antwoordt men dat

dit tot 15 minuten in beslag kan nemen. Naast de hoeveelheid beschikbare informatie is de

tijd die men aan één kandidaat spendeert dus ook afhankelijk van de functie waarvoor de

kandidaat een applicatie indient.

Hoe zwaar weegt online screening door in de uiteindelijke aanwervingbeslissing?

Over het belang dat HR professionals aan het online bekijken van kandidaten hechten, is

een duidelijke en eenduidige conclusie te trekken: HR professionals tillen niet zo zwaar aan

sociale media in het selectieproces. Alle respondenten antwoorden dat online screening

minder in de uiteindelijke beslissing doorweegt dan andere selectiemethoden.

Zoals in deel 3.4 vermeld werd, werden bovenstaande vragen in het empirisch onderzoek

opgenomen omdat deze weinig tot geen aandacht kregen in voorafgaande literatuurstudies.

Over deze onderzoeksvraag (“In welke mate maken wervingsverantwoordelijken gebruik van

sociale media om sollicitanten te screenen?”) is in de literatuur namelijk maar één studie te

vinden. Uit deze studie blijkt dat de meeste werkgevers vrij oppervlakkig naar online profielen

kijken en hier minder dan 15 minuten aan spenderen (Van de Bosch, 2010). Dit komt

overeen met de bevindingen van deze empirische studie. Over de eerste twee vragen is in

de literatuur weinig of niets te vinden.

Page 52: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

45

RQ4: Welke ethische bedenkingen worden er gemaakt bij het screenen van

sollicitanten?

Hanteren bedrijven een gedragscode?

Op één uitzondering na antwoorden alle respondenten dat hun bedrijf niet over een formele

gedragscode beschikt. Een klein aantal van de respondenten geeft wel aan over een

informele gedragscode te beschikken, waarmee ze verwijzen naar een ‘code of ethics’ die

door het bedrijf is opgesteld. Dit is echter slechts een kleine minderheid, waardoor besloten

kan worden dat formele of informele gedragscodes omtrent online screening zelden

voorkomen. De ene respondent die aangeeft wel over een formele gedragscode te

beschikken, legt uit dat er in zijn bedrijf specifieke regels zijn uitgeschreven waarrond de

werknemers geïnformeerd en opgeleid worden. Zo is een voorbeeld van een regel dat men

maximum 3 minuten naar een online profiel van een kandidaat mag kijken.

Deze resultaten komen overeen met wat er in de literatuurstudie (supra, p. 24) besproken

werd. Uit een onderzoek gevoerd door SHRM (2011) blijkt dat 8% van de bedrijven over een

formeel beleid en 29% van de bedrijven over informele richtlijnen beschikt. Uit de resultaten

van deze empirische studie blijkt het ook uitzonderlijk te zijn om over een formeel beleid te

beschikken en hanteert ook een minderheid van de respondenten informele gedragslijnen.

Over de volgende 3 vragen is er echter nog geen informatie in de literatuur te vinden.

Door hoeveel personen worden sollicitanten bekeken?

De helft van de respondenten geeft aan dat sollicitanten door één persoon bekeken worden;

de andere helft van de respondenten geeft aan dat dit door twee personen gebeurt. Deze

verdeling kan echter voor een vertekend beeld zorgen. Bij het analyseren van de uitleg

rondom de antwoorden kan namelijk het volgende afgeleid worden: als sollicitanten hun

applicatie indienen, worden deze eerst door één persoon op sociale media bekeken en, als

zij verder in het selectieproces geraken (dus over een goed profiel beschikken), wordt hun

online profiel ook door een tweede persoon bekeken. De eerste persoon is iemand uit de HR

afdeling en de tweede persoon is meestal de manager van de afdeling die op zoek is naar

een kandidaat. De profielen worden in eerste instantie dus niet door meerdere personen

bekeken. De meeste respondenten die aangegeven hebben dat dit wel door meerdere

personen gebeurt, bedoelen dus dat dit verder in het selectieproces bij goede kandidaten

gebeurt, niet standaard.

Page 53: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

46

In welke mate wordt online screening (vooraf) gecommuniceerd?

Een grote meerderheid van de respondenten licht hun kandidaten op voorhand niet in dat zij

op sociale media opgezocht zullen worden. Toch gebeurt dit op LinkedIn in de meeste

gevallen niet anoniem, waardoor sollicitanten wel kunnen zien wie naar hun profiel heeft

gekeken. Voor Facebook en Twitter is dit niet het geval. Opvallend is dat sommige

respondenten aangeven dat het steeds meer voorkomt dat sollicitanten bij hun applicatie zelf

al een link naar hun online profiel vermelden (dit echter wel enkel voor LinkedIn). Zo nodigen

sollicitanten HR professionals zelf uit om een kijkje naar hun online profiel op LinkedIn te

nemen en zijn ze hier dus wel degelijk van op de hoogte. Tenslotte wordt op het

sollicitatiegesprek zelf soms ook over het online profiel gesproken en vermelden HR

professionals dat ze hiernaar gekeken hebben.

In welke mate wordt online screening gecommuniceerd bij het vinden van slechte informatie?

De helft van de respondenten geeft aan dat zij sollicitanten niet op de hoogte brengen als zij

slechte informatie vinden; de andere helft van de respondenten licht sollicitanten wel in bij

het vinden van slechte informatie en vraagt hen ook om deze te verklaren. Het al dan niet

communiceren van deze zoekactie naar sollicitanten toe kan afhangen van de soort

informatie die men gevonden heeft en hoever de sollicitant in het selectieproces gevorderd

is. Hoe vroeger in het selectieproces en hoe serieuzer de gevonden informatie is

(bijvoorbeeld profielfoto met cannabis), hoe kleiner de kans is dat men dit zal communiceren.

Als sollicitanten niet ingelicht worden, worden zij meestal zonder veel specifieke motivatie

afgewezen (in de aard van: ‘U bent niet geselecteerd’).

Page 54: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

47

4. CONCLUSIE

De meeste resultaten die uit dit onderzoek naar voren komen, komen ofwel overeen met de

informatie die in de literatuur te vinden is ofwel zijn deze nog niet behandeld in de literatuur.

De overige conclusies die uit de analyse van het onderzoek blijken, komen niet overeen met

wat in de literatuur besproken wordt of komen grotendeels overeen met wat in de literatuur

besproken wordt, maar wijken hier in kleine mate van af.

De conclusie dat LinkedIn, Facebook en Twitter de vaakst geraadpleegde netwerksites zijn,

wordt bevestigd in de literatuur door het onderzoek van SHRM (2011). Ook de resultaten

over op welk moment online screening in het selectieproces plaatsvindt, namelijk vrij vroeg in

het selectieproces en vooral na het ontvangen van een applicatie, komen overeen met

eerder besproken resultaten in de literatuur (Reppler, 2011). Daarnaast blijken HR

professionals in dit onderzoek aan dezelfde zaken op een profiel belang te hechten als

zaken die in de literatuur werden aangehaald. De belangrijkste zijn de professionele

informatie (StepStone, 2013), de referenties (StepStone, 2013) en het betrokken zijn bij

onderwerpen m.b.t. het vakgebied (Reppler, 2011).

Vervolgens wordt ook de tijd die men aan een profiel spendeert bevestigd door eerder

onderzoek. Dit gebeurt vrij vluchtig en neemt minder dan 15 minuten in beslag (Van den

Bosch, 2010). Een laatste conclusie die al eerder in de literatuur werd aangehaald, is dat

weinig tot geen bedrijven over een formele gedragscode omtrent online screening

beschikken, maar dat sommige bedrijven wel over informele gedragscodes (zoals

bijvoorbeeld een ‘code of ethics’) beschikken (SHRM, 2011).

Daarnaast zijn er twee conclusies die in de literatuur wel besproken worden, maar toch

enigszins van de resultaten uit dit onderzoek afwijken. Om te beginnen wordt er in dit

onderzoek aangenomen dat HR professionals zich tot het openbare profiel beperken om

informatie in te winnen. Dit komt slechts gedeeltelijk met de literatuur overeen omdat men

daar ook verwijst naar Amerikaanse werkgevers die vriendschapsverzoeken sturen of

wachtwoorden vragen om extra informatie te kunnen zien (Valdes & McFarland in The

Boston Globe, 2012 en Spijkerman in NRC, 2013).

Een tweede conclusie die slechts gedeeltelijk met de literatuur overeenkomt, is dat HR

professionals sollicitanten opzoeken om extra informatie te bekomen (SHRM, 2011), om

consistentie met het CV na te gaan (Reppler, 2011) en om op een gemakkelijke manier

informatie te bekomen (Van Iddekinge et al., 2013 en Reppler, 2011 en SHRM, 2011). In de

literatuur haalt men echter ook aan dat het voorspellen van werkprestaties en het beoordelen

of iemand een goede ‘fit’ voor het bedrijf zou zijn, redenen zijn om sollicitanten op te zoeken.

Page 55: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

48

Conclusies die helemaal niet overeenstemmen met de literatuur, zijn dat de kans groter is

om afgewezen dan aangeworven te worden omwille van een online profiel en dat HR

professionals een verhoogd risico op vooroordelen het belangrijkste nadeel van online

screening vinden. Volgens de literatuur is de kans om aangeworven of afgewezen te worden

omwille van iemands online profiel even groot (Reppler, 2011) en zijn de belangrijkste

nadelen van online screening onder andere de juridische risico’s en het gebrek aan

verifieerbare gegevens (SHRM, 2011), maar niet het verhoogde risico op vooroordelen.

Een groot deel van de conclusies kan echter niet aan de literatuur teruggekoppeld worden.

Ondanks het feit dat deze niet bevestigd kunnen worden door andere auteurs, vormen deze

conclusies wel nieuwe inzichten over thema’s die nooit eerder behandeld werden. Zo neemt

men in de literatuur wel aan dat sollicitanten vrij vroeg in het selectieproces opgezocht

worden (wat ook uit deze empirische studie blijkt), maar gaf men de respondenten niet de

mogelijkheid om meerdere momenten aan te duiden. Aan de hand van deze resultaten kan

aangenomen worden dat sommige wervingsverantwoordelijken dit wel meerdere keren in het

proces doen, namelijk één keer in het begin van het proces (LinkedIn) en één keer meer

naar het einde toe (Facebook).

Daarnaast zouden HR professionals op het profiel van een sollicitant het minst belang

hechten aan zijn of haar foto’s en connecties. In de literatuur werden de belangrijkste zaken

wel aangehaald, maar niet de minst belangrijke. Uit dit empirisch onderzoek blijkt ook dat het

gebruik van sociale media om sollicitanten op te zoeken (in grote mate) gestegen is in

vergelijking met vijf jaar geleden. Toch hechten HR professionals over het algemeen niet

zoveel belang aan online screening en weegt deze in de uiteindelijke beslissing minder door

dan andere selectiemethodes. Beide zaken werden nog niet eerder onderzocht.

Ook over de ethische bedenkingen is weinig of niets in de literatuur terug te vinden. Uit dit

onderzoek blijkt dat sollicitanten in de meeste gevallen door één persoon bekeken worden.

Na het ontvangen van een applicatie worden deze namelijk door één persoon opgezocht en

als het goede kandidaten zijn, worden deze later in het proces vaak ook door een tweede

persoon bekeken op sociale media. Tenslotte wordt online screening weinig

gecommuniceerd naar de kandidaten toe. Kandidaten worden in de meeste gevallen niet op

voorhand ingelicht (maar kunnen dit op LinkedIn wel zien) en worden bij het vinden van

slechte informatie in de helft van de gevallen ook niet op de hoogte gebracht, afhankelijk van

hoever men in het selectieproces is en welke informatie gevonden werd.

Page 56: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

49

ALGEMEEN BESLUIT

1. BESLUIT

Sociale media zoals Facebook, LinkedIn en Twitter blijken één van de meest gebruikte

activiteiten op het web te zijn (IDC Studie, 2013) en zijn vandaag de dag niet meer weg te

denken uit onze maatschappij (Willaerts, 2013). Vooral jongeren zijn actief op sociale media;

sommigen loggen zich meer dan 10 keer per dag in op hun favoriete netwerksite (Benenson

Strategy Group, 2009). Één van de redenen hiervan is de mogelijkheid om een identiteit op

te bouwen en een plaats in de maatschappij in te nemen (Boyd, 2007). Zoals Clo Willaerts

zegt “wordt je reputatie in het echte leven bepaald door wat er online over jou te vinden is”

(Willaerts, 2013). Wat mensen uitspoken op sociale media, blijft echter niet langer

onopgemerkt. Uit verschillende studies blijkt dat werkgevers hun sollicitanten op het internet

opzoeken (Microsoft, Reppler, SHRM, CareerBuilder). Uit een studie van StepStone (2013)

blijkt dat zelfs 73% van de Europese werkgevers dit doet. Het succes van een bedrijf hangt

namelijk in grote mate van zijn werknemers af waardoor het aanwerven van goede

kandidaten cruciaal is om organisatieprestaties hoog te houden (Derous et al., 2011).

Sociale media bieden in deze selectiebeslissing de mogelijkheid om extra informatie over

kandidaten te verwerven en dit op een kosten- en tijdbesparende manier (SHRM, 2011).

Het bekijken van online profielen gebeurt op een correcte manier en beperkt zich tot de

publiek beschikbare informatie. Ook in de literatuurstudie wordt geschreven dat werkgevers

zich in de meeste gevallen tot de openbare informatie beperken. Toch haalt men in de

literatuurstudie aan dat sommige Amerikaanse werkgevers vriendschapsverzoeken

verzenden of simpelweg het wachtwoord van kandidaten eisen om extra informatie te

kunnen zien (Valdes & McFarland in The Boston Globe, 2012 en Spijkerman in NRC, 2013).

Deze praktijk doet zich in de Vlaamse ICT-sector niet voor. Dat sollicitanten het vaakst in het

begin van het selectieproces opgezocht worden, blijkt zowel uit de literatuurstudie (Reppler,

2011) als uit het empirische onderzoek van deze masterproef. De netwerksites die hiervoor

gebruikt worden zijn LinkedIn, Facebook en Twitter (Reppler, 2011). Uit deze empirische

studie blijken HR professionals dezelfde netwerksites te raadplegen en gaan zij sollicitanten

in alle gevallen op LinkedIn na, in de helft van de gevallen ook op Facebook en in

uitzonderlijke gevallen ook op Twitter.

Hierbij hecht men op LinkedIn belang aan de professionaliteit van het profiel, de referenties

van anderen en de betrokkenheid van de sollicitant bij onderwerpen m.b.t. het vakgebied.

Referenties worden omwille van hun positieve karakter echter niet automatisch als waarheid

aangenomen. Op Facebook hecht men dan weer meer belang aan de foto’s van de

sollicitant en minder belang aan de professionaliteit van het profiel of de reacties van

Page 57: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

50

anderen. Over het algemeen wordt er op beide sites het minst belang gehecht aan de

connecties of het netwerk van de sollicitant. Het hebben van gemeenschappelijke connecties

kan wel in iemands voordeel spelen, maar de grootte van het netwerk of wie daar (naast de

eventuele gemeenschappelijke connecties) in vervat zit, is volgens de Vlaamse ICT

werkgevers niet echt relevant.

Zoals hierboven reeds vermeld werd, screenen werkgevers sollicitanten op sociale media

vooral om extra informatie te verwerven. Daarnaast doen HR professionals dit ook omdat ze

nieuwsgierig zijn naar de persoon achter het ingediende CV, omdat het gemakkelijk is en om

consistentie met het CV na te gaan. Deze redenen komen grotendeels overeen met wat in

de literatuur wordt aangehaald. De belangrijkste reden die in de literatuur wordt aangehaald

om sollicitanten niet op sociale media te screenen is het ontstaan van juridische risico’s,

terwijl dit in deze empirische studie het hogere risico op vooroordelen is (dit kan zijn omdat

de literatuur vaak uit Amerika afkomstig is en de wetgeving daar anders is dan in Europa).

Het gebruik van sociale media om sollicitanten op te zoeken blijkt in bijna alle gevallen

gestegen te zijn in de Vlaamse ICT-sector. Toch hecht men er nog weinig belang aan en

weegt het online screenen niet zwaar door in de uiteindelijke wervingbeslissing. Aan één

profiel spendeert men niet langer dan 15 minuten, afhankelijk van de hoeveelheid informatie

die op het profiel staat en de soort van functie die gezocht wordt (voor hogere functies bekijkt

men het online profiel langer). Het vluchtig bekijken van online profielen komt overeen met

de bevindingen in de literatuur (Van den Bosch, 2010).

Wat het ethische aspect betreft, wordt er in de literatuur aangeraden om formele of informele

richtlijnen omtrent online screening te hanteren, sollicitanten op voorhand in te lichten en hen

door meerdere personen te laten screenen. Uit deze empirische studie blijkt echter niemand

(op één uitzondering na) over een beleid omtrent online screening te beschikken, worden

sollicitanten in de meeste gevallen niet op de hoogte gebracht en gebeurt het online

screenen na het ontvangen van een applicatie meestal door één persoon (enkel als zij

verder in het selectieproces geraken worden zij ook door een tweede persoon opgezocht).

De vraag die op het einde van Hoofdstuk 2 (supra, p. 11) gesteld werd, was of het gebruik

van sociale media als selectietool een meerwaarde of aanvulling kan bieden voor de

bestaande selectiemethodes. Op basis van bovenstaande bevindingen kan besloten worden

dat online screening niet als een volwaardige selectiemethode beschouwd wordt. Sociale

media kunnen in de helft van de gevallen tot een afwijzing leiden, maar HR professionals

zullen zelden iemand aanwerven omwille van zijn of haar online profiel. Online screening kan

dus wel stimulerend werken in het aanwerven van bepaalde kandidaten, maar is geen

volwaardige selectiemethode.

Page 58: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

51

2. TEKORTKOMINGEN VAN HET ONDERZOEK

Een eerste fout die zich in dit onderzoek voordoet is de populatiespecificatiefout. Bij het

bepalen van de populatie wordt een bepaald gedeelte van de doelgroep niet onderzocht

waardoor er a.d.h.v. de verworven informatie geen juist en volledig antwoord kan gegeven

worden (De Pelsmacker & Van Kenhove, 2010). De keuze voor een bepaalde sector (ICT-

sector) kan de kans op zo’n fout minimaliseren, maar door het tijdrovende karakter van de

onderzoeksprocedure is het onmogelijk om het onderzoek op grote schaal uit te voeren en

blijft deze fout een tekortkoming van het onderzoek (De Pelsmacker & Van Kenhove, 2010).

Een andere fout die veel voorkomt, treedt op bij het samenstellen van een steekproefkader.

Hierbij is het risico dat de lijst geen perfecte weergave van de te onderzoeken populatie is.

Men noemt dit ook wel een kaderfout (De Pelsmacker & Van Kenhove, 2010). Deze fout is

vrij groot in dit onderzoek omdat de gehanteerde lijst ‘ICT Top 1000’ al drie jaar oud is en

niet alle Vlaamse ICT-bedrijven omvat.

Daarnaast kunnen er selectiefouten voorkomen bij het selecteren van de steekproef. Een

selectiefout geldt voor een niet-toevalsgewijze steekproef en is de onnauwkeurigheid in de

meting als gevolg van het feit dat niet de volledige populatie ondervraagd kan worden (De

Pelsmacker & Van Kenhove, 2010).

Vervolgens hangt de betrouwbaarheid van het interview af van de bekwaamheid en de

ervaring van de interviewer. Om respondenten te stimuleren tot het antwoorden op vragen

waarover zij op een spontane wijze niet zouden spreken, kan de interviewer de techniek van

probing (supra, p. 37) toepassen. Deze techniek is zeer interviewerafhankelijk en de

bekwaamheid is een absolute voorwaarde voor het inwinnen van goede informatie (De

Pelsmacker & Van Kenhove, 2010).

Wat de analyse van de gegevens betreft, is het in een kwalitatief onderzoek moeilijker dan in

een kwantitatief onderzoek om betrouwbare en valide uitspraken te doen. Het analyseren en

interpreteren van kwalitatieve gegevens is in grote mate afhankelijk van het individu die de

interpretatie uitvoert. De analyse heeft dus een subjectief karakter (De Pelsmacker & Van

Kenhove, 2010).

Tenslotte is een grote beperking van dit onderzoek dat de resultaten een vertekend beeld

kunnen geven, omdat mensen niet altijd zeggen wat ze echt doen en echt doen wat ze

zeggen. Deze empirische studie onderzoekt een complex onderwerp waarrond een soort van

taboe zou kunnen hangen. Hierdoor kan het fenomeen van ‘social desirability bias’ optreden,

waardoor mensen hun antwoorden op een sociaal wenselijke manier formuleren (De

Pelsmacker & Van Kenhove, 2010).

Page 59: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

52

3. AANBEVELINGEN

Graag wil ik naar aanleiding van dit onderzoek enkele (subjectieve) aanbevelingen voor HR

professionals doen:

Allereerst kan een bedrijf formele of informele gedragscodes invoeren die bepalen

wanneer / hoe men sollicitanten online mag opzoeken en beslissingen hierop mag

baseren, dit als een soort vorm van zelfregulering bij gebrek aan een wettelijk kader.

Daarnaast kan men sollicitanten met meerdere personen op sociale media bekijken.

Zo zal de beoordeling van de sollicitanten meer consistent en minder subjectief zijn.

Ook wordt het aangeraden om het opzoeken van sollicitanten op sociale media naar

het einde van het selectieproces uit te stellen om vooroordelen zo veel mogelijk te

vermijden. Deze aanbeveling geldt voornamelijk voor het opzoeken van kandidaten

op Facebook en Twitter omdat de informatie op deze sites minder professioneel is.

Tenslotte kan men sollicitanten op voorhand verwittigen dat hun online profiel

bekeken zal worden. Hierbij kan men meedelen dat dit volgens (in)formele richtlijnen

gebeurt om het subjectieve karakter van de screening te minimaliseren. Op deze

manier zal de sollicitant minder wantrouwig tegenover het screenen staan.

Ook voor verder onderzoek kunnen er een aantal suggesties gedaan worden:

Is informatie dat verworven wordt via sociale media relevant voor de eventuele

uitoefening van de functie? In de studie van SHRM (2011) blijkt dat de helft van de

werkgevers deze informatie relevant vindt en de andere helft van de werkgevers de

informatie irrelevant vindt voor het uitoefenen van een functie. Hieromtrent is nog

maar weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan.

Wat is de tijdsduur van impressievorming via het internet? In een echte ontmoeting

zou deze slechts enkele minuten bedragen (Lampe et al., 2007). Naar de tijdsduur

van impressievorming via het internet is echter nog geen onderzoek verricht.

Is het al dan niet online screenen van sollicitanten afhankelijk van het geslacht van de

HR professional? Onderzoeken die het aantal werkgevers bestudeerden dat

sollicitanten op sociale media screent, hebben tot nu toe nog geen onderscheid

gemaakt op basis van het geslacht van de wervingsverantwoordelijke.

Is het al dan niet online screenen van sollicitanten afhankelijk van de leeftijd van de

HR professional? Ook hierover is nog geen onderzoek verricht. Ik vermoed dat het

gebruik van sociale media om sollicitanten te screenen afhankelijk is van in hoeverre

de HR professional zelf opgegroeid is met sociale media.

Page 60: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

IV

BRONVERMELDING

Boeken

DE PELSMACKER, P. & VAN KENHOVE, P., Marktonderzoek: methoden en toepassingen.

Amsterdam, Pearson Education Benelux, 2010, 568 p.

GUION, R., Assessment, Measurement, and Prediction for Personnel Decisions. Mahwah, Lawrence

Erlbaum Associates, 1998, 630 p.

HOWITT, D. Introduction to Qualitative Methodes in Psychology. Harlow, Pearson Education, 2010,

488 p.

PARMELEE, J. & BICHARD, S., Politics and the Twitter revolution: How Tweets Influence the

Relationship between Political Leaders and the Public. Lanham, Lexington Books, 2012, 247 p.

RUSSELL, M., Mining the Social Web. Sebastopol, O’Reilly Media, 2013, 400 p.

SILVERMAN, D. Interpreting Qualitative Data: Methods for Analysing Talk, Text and Interaction.

Thousand Oaks, SAGE Publications, 2011, 325 p.

SMITH, J., Rethinking Methods in Psychology. Thousand Oaks, SAGE Publications, 1995, 224 p.

WILKINSON, A., BACON, N., REDMAN, T. & SNELL, S., The SAGE handbook of Human Resource

Management, Thousand Oaks, SAGE Publications, 2010, 616 p.

WILLAERTS, C., Altijd Naakt: Manage je identiteit online, Tielt, LannooCampus, 2013, 160 p.

Papers

AGUINIS, H., HENLE, C. & BEATY, J. (2001). Virtual reality technology: A new tool for personnel

selection. International Journal of Selection and Assessment, Vol. 9, pp. 70 – 83

BARTRAM, D. (2000). Internet recruitment and selection: Kissing frogs to find princes. International

journal of selection and assessment, Vol. 8, No. 4, pp. 261 – 274

BAHLS, J. (1990). Checking Up on Workers. Nation’s Business, Vol. 77, No. 12, pp. 29

BERRY, C., SACKETT, P. & WIEMANN, S. (2007). A review of recent developments in integrity test

research. Personnel Psychology, Vol. 60, pp. 271 – 301

BING, M., WHANGER, J., DAVISON, H. & VAN HOOK, J. (2004). Incremental validity of the frame-of-

reference effect in personality scale scores: A replication and extension. Journal of Applied

Psychology, Vol. 89, pp. 150 – 157

BOYD, D. & ELLISON, N. (2007). Social Network Sites: Definition, History and Scholarship. Journal of

Computer-Mediated Communication, Vol. 13, pp. 210 – 230

BRANDENBURG, C. (2008). The newest way to screen job applicants: A social networker’s

nightmare. Federal Communication Law Journal, Vol. 60, No. 3, pp. 597 – 626

BURNARD, P. (1991). A method of analysing interview transcripts in qualitative research. Nurse

Education Today, Vol. 11, No. 6, pp. 461 – 466

Page 61: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

V

CASTELYNS, V. (2010). LinkedIn And Facebook In Flanders: The Influences And Biases Of Social

Networking Sites In Recruitment And Selection Procedures (Master thesis). Hogeschool-Universiteit

Brussel.

CHAPMAN, D. & WEBSTER, J. (2003). The Use of Technologies in the Recruiting, Screening, and

Selection Processes for Job Candidates. International Journal of Selection and Assessment, Vol. 11,

pp. 113 – 120

CLARK, L. & ROBERTS, S. (2010). Employer’s Use of Social Networking Sites: A Socially

Irresponsible Practice. Journal of Business Ethics, Vol. 95, No. 4, pp. 507 – 525

DAVISON, K., MARAIST, C., BING, M. (2011). Friend or foe? : the promise and pitfalls of using social

networking sites for HR decisions. Journal of business and psychology, Vol. 26, No. 2, pp. 153 – 159

DEROUS, E., VAN DER VELDE, M. & BORN, M. (2011). Terug van nooit weggeweest: Inleiding op de

nieuwe reeks ‘Werving en selectie’. Gedrag & Organisatie, Vol. 24, No. 1, pp. 3 – 17

HAUSKNECHT, J., DAY, D. & THOMAS, S. (2004). Applicant reactions to selection procedures: An

updated model and meta-analysis. Personnel Psychology, Vol. 57, pp. 639 – 683

HAUSKNECHT, J., HALPERT, J., DI PAOLO, N. (2007). Retesting in selection: A meta-analysis of

coaching and practice effects for tests of cognitive ability. Journal of Applied Psychology, Vol. 92, pp.

373 – 385

HATTRUP, K., SCHMITT, N., & LANDIS, R. (1992). Equivalence of constructs measured by job-

specific and commercially-available aptitude tests. Journal of Applied Psychology, Vol. 77, pp. 298 –

308

KLUEMPER, D. (2013). Social network screening; pitfalls, possibilities, and parallels in employment

selection. Advanced Series in Management, Vol. 12, pp. 1 – 21

LAMPE, C., ELLISON, N. & STEINFELD, C. (2007). A familiar Face(book): Profile elements as signals

in an online social network. Proceedings of Conference on Human Factors in Computing Systems, pp.

435 – 444

LIEVENS, F. & DE SOETE, B. (2011). Instrumenten om Personeel te Selecteren in de 21ste Eeuw:

Onderzoek en Praktijk. Gedrag en organisatie. Vol. 24, No. 1, pp. 18 – 43

LIEVENS, F., PEETERS, H. & SCHOLLAERT, E. (2007). Situational judgment tests: A review of

recent research. Personnel Review, Vol. 37, pp. 426 – 441

MCNAUGHT, C. & LAM, P. (2010). Using Wordle as a supplementary research tool. The Qualitative

Report, Vol. 15, No. 3, pp. 630 – 643

MOL, S., BORN, M., WILLEMSEN, M. & VANDER MOLEN, H. (2005). Predicting expatriate job

performance for selection purposes: a quantitative review. Journal of Cross Cultural Psychology, Vol.

36, No.5, pp. 339 – 353

NANKERVIS, A. & COMPTON, R. (2006). Performance management: Theory in practice? Asia Pacific

Journal of Human Resources, Vol. 44, No. 1, pp. 83 – 101

O’KEEFFE, G. (2011). The Impact of Social Media on Children, Adolescents, and Families. Pediatrics,

Vol. 127, No. 4, pp. 800 – 804

Page 62: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

VI

PELUCHETTE, J. & KARL, K. (2008). Social Networking Profiles: An Examination of Student Attitudes

Regarding Use and Appropriateness of Content. CyberPsychology and Behavior, Vol. 11, No. 1, pp.

95 – 97

RAACKE, J. & BONDS-RAACKE, J. (2008). MySpace & Facebook: Applying the uses and

gratifications theory to exploring friend networking sites. CyberPsychology and Behavior, Vol. 11, pp.

169 – 174

RIFKIN, G. (1991). Do Employees Have a Right to Electronic Privacy? New York Times, p.8

ROBERTS, S. & ROACH, T. (2009). Social networking web sites and human resource personnel:

Suggestions for job searches. Business Communication Quarterly, Vol. 72, No. 1, pp. 110 – 114

RUDMAN, L. (2008). The validity of the implicit association test is a scientific certainty. Industrial and

Organizational Psychology, Vol. 1, pp. 426 – 429

RYAN, A., MCFARLAND, L., BARON, H., & PAGE, R. (1999). An international look at selection

practices: Nation and culture as explanations for variability in practice. Personnel Psychology, Vol. 52,

pp. 359 – 391

SACKET, P. & ROTH, L. (1996). Multi-stage selection strategies: A Monte Carlo investigation of

effects on performance and minority hiring. Personnel Psychology, Vol. 49, pp. 549 – 572

SCHULER, R. (1993). An Integrative Framework of Strategic International Human Resource

Management. Journal of Management, Vol. 19, No. 2, pp. 419 – 459

STOUGHTON, J., THOMPSON, L. & MEADE, A. (2013). Examining Applicant Reactions to the Use of

Social Networking Websites in Pre-Employment Screening. Journal of Business and Psychology. DOI:

10.1007/s10869-013-9333-6

SUGARMAN, S. (2003). Lifestyle Discrimination in Employment. Berkeley Journal of Employment and

Labor Law, Vol. 24, No. 2, pp. 377 – 438

TERPSTRA, D., & ROZELL, E. (1997). Sources of human resource information and the link to

organizational profitability. Journal of Applied Behavioral Science, Vol. 33, pp. 66 – 83

VAN DEN BOSCH, A. (2010). Netwerksites als screeningstool (Master thesis). Universiteit van

Amsterdam.

VAN IDDEKINGE, C., LANIVICH, S., ROTH, P. & JUNCO, E. (2013). Social media for selection?

Validity and adverse impact potential of a facebook-based assessment. Journal of Management.

DOI: 10.1177/0149206313515524

VAYRYNEN, K., HEKKALA, R. & LIIAS, T. (2013). Knowledge Protection Challenges of Social Media

Encountered by Organizations. Journal of Organizational Computing and Electronic Commerce, Vol.

23, No.1-2, pp. 34 – 55

WILK, S. & CAPPELLI, P. (2003). Understanding the determinants of employer use of selection

methods. Personnel Psychology, Vol. 56, No. 1, pp. 103 – 124

Tv-reportages

BREMS, P., In: Panorama (Privacy te koop). Tv-programma, Brussel, Canvas, 21 november 2013.

Page 63: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

VII

Internetbronnen

Alusheff, 2012, Judging a Facebook by its Cover, URL:

<https://www.siop.org/article_view.aspx?article=991>

Benenson Strategy Group, 2009, Is Social Networking Changing Childhood? URL:

<https://www.commonsensemedia.org/...press-releases/is-social-networking-changing-childhood>

Bullhorn, 2013, 2013 North American Social Recruiting Activity Report, URL:

<http://www.bullhorn.com/sites/default/files/2013NASRActivityReportFINAL.pdf>

CareerBuilder, 2012, Thirty-seven percent of companies use social networks to research potential job

candidates, URL: <http://www.careerbuilder.com/share/aboutus/pressreleasesdetail.aspx?id..>

Cleeren, 2013, Kritiek op Facebook volstaat voor ontslag op staande voet, URL:

<http://www.tijd.be/.../Kritiek_op_Facebook_volstaat_voor_ontslag_op_staande_voet...>

Delhaye, 2013, Uw sollicitanten googelen: Hoe ver kunt u gaan?, URL:

<http://www.hrworld.be/hrworld/Uw-sollicitanten-googelen-hoe-ver-kunt-u-gaan.html...>

Demeestere, 2010, Mag een werkgever alles gebruiken wat hij over een sollicitant op het internet

vindt?, URL: <http://www.jobat.be/...gebruiken-wat-hij-over-een-sollicitant-op-het-internet-vindt/>

Duggan & Brenner, 2012, The Demographics of Social Media Users – 2012, URL :

<http://www.pewinternet.org/2013/02/14/the-demographics-of-social-media-users-2012/>

Express.be, 2013, Kandidaat-werknemers keren zich af van ondernemingen die sociale media

screenen, URL: <http://www.express.be/...werknemers-keren-zich-af-van-ondernemingen-die...htm>

Faustman, 2013, Tips For Using Social Media To Screen New Hires, URL:

<http://blog.upcounsel.com/tips-for-using-social-media-to-screen-new-hires/>

Finder, 2006, For Some, Online Persona Undermines a Résumé, URL:

<http://www.nytimes.com/2006/06/11/us/11recruit.html?pagewanted=2&_r=0>

Gann, 2011, Drunken Students Who Post Facebook Photos Could Be at Risk, Study Says, URL:

< http://abcnews.go.com/...photos-drunken-students-real-alcohol-problems-study...>

Gazet van Antwerpen, 2009, 'Domino's'- medewerkers ontslagen na wansmakelijk YouTube-filmpje,

URL: <http://www.gva.be/...domino-s-medewerkers-ontslagen-na-wansmakelijk-youtube-filmpje.aspx>

Gazet van Antwerpen, 2010, Brits politicus ontslagen dankzij Twitterberichten, URL:

<http://www.gva.be/nieuws/.../brits-politicus-ontslagen-dankzij-twitterberichten.aspx >

Gazet van Antwerpen, 2012, Zeven op tien werkgevers screent Facebook profiel sollicitanten, URL:

<http://www.gva.be/.../zeven-op-tien-werkgevers-screent-facebook-profiel-sollicitanten.aspx>

GlobalWebIndex, 2013, GWI Social Q4 2013, URL: <https://www.globalwebindex.net/products/report>

Hampton, Goulet, Rainie, & Purcell, 2011, Social Networking Sites and Our Lives, URL:

<http://www.pewinternet.org/Reports/2011/Technology-and-social-networks.aspx>

Heyse, 2012, De grootste afknappers op Facebook volgens werkgevers, URL:

http://www.vacature.com/blog/de-grootste-afknappers-op-facebook-volgens-werkgevers. (15/04/2014).

Hoogers, 2011, Kwalitatief onderzoek, URL: <http://www.wetenschap.infonu.nl/onderzoek/88702-

kwalitatief-onderzoek.html>. (24/04/2014).

Page 64: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

VIII

Illegems, 2014, Chils Focus alarmeert: Kwart van tiener beveiligt Facebookprofiel niet, URL:

<http://datanews.knack.be/.../child-focus-alarmeert-kwart-van-tieners-beveiligt-facebookprofiel-niet/...>

Intermediair.nl, 2013, Hoe recruiters social media gebruiken om je te screenen, URL:

<http://www.intermediair.nl/carriere/.../hoe-recruiters-social-media-gebruiken-om-je-te-screenen>

Ipsos Insight, 2007, Online video and social networking websites set to drive the evolution of

tomorrow's digital lifestyle globally, URL: <http://www.ipsosmediact.com/download/pr.aspx?id=6439>

Jensen, 2014, 2014 Recruitment Forecast Report, URL: <https://hiringsolved.com/...forecast-report/>

Jobat.be, 2011, Afgewezen na een bezoekje aan je Facebookprofiel, URL:

<http://www.jobat.be/nl/artikels/afgewezen-na-een-bezoekje-aan-facebookprofiel/>

Jobat.be, 2012, Zo gebruik je sociale media: 5 tips, URL: <http://www.jobat.be/nl/artikels/zo-gebruik-

je-sociale-media-5-tips/>

Jobbird.com, 2013, Sollicitanten zeer bewust van social media gedrag, URL:

<http://www.jobbird.com/nl/nieuws/2867436/sollicitanten-zeer-bewust-van-social-media-gedrag>

Levin-Epstein, 2011, Create the Perfect “Hire Me” Facebook Page: 9 Simple Tips, URL:

<http://www.cbsnews.com/news/create-the-perfect-hire-me-facebook-page-9-simple-tips/>

Li, 2013, 'Is Facebook real?' China's internet users ask in frustration as Iran lifts its ban, URL:

<http://www.scmp.com/news/.../facebook-real-chinas-internet-users-ask-iran-lifts-its-ban>

Lorenz, 2013, Two in Five Employers Use Social Media to Screen Candidates, URL:

<http://thehiringsite.careerbuilder.com/...employers-use-social-media-to-screen-candidates/>

Mayfield, 2007, What is social media?, URL:

<http://www.icrossing.co.uk/fileadmin/uploads/eBooks/What_is_Social_Media_iCrossing_ebook.pdf>

IDC, 2013, Always connected: How Smartphones and social keep us engaged (IDC Research

Report), URL: <https://fb-public.app.box.com/s/3iq5x6uwnqtq7ki4q8wk>

Nieuwsblad, 2013, Eén op de tien grijpt naast job door Facebook-posts, URL:

<http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=DMF20130531_00605343>

Personeelsnet.nl, 2014, Oudere werkzoekende is bang voor blunders op sociale media, URL:

<http://www.personeelsnet.nl/bericht/oudere-werkzoekende-is-bang-voor-blunders-op-social-media/>

Plets, 2013, Sociale media en arbeidsrecht : Praktische richtlijnen voor het invoeren van een sociale

media beleid, URL: <http://www.kluwer.be/sites/media/125674/Blue_3_I-Plets.pdf>

Ramsden & Bate, 2008, Using word clouds in teaching and learning, URL: <http://opus.bath.ac.uk>.

Reding, 2011, Commission proposes a comprehensive reform of data protection rules, URL:

<http://europa.eu/rapid/press-release_IP-12-46_en.htm?locale=en>

Reppler, 2011, Managing Your Online Image Across Social Networks, URL:

<http://blog.reppler.com/2011/09/27/managing-your-online-image-across-social-networks/>

Reppler, 2012, Job Seekers Beware: 9 Major Social Media Pitfalls!, URL:

<http://blog.reppler.com/2012/06/18/job-seekers-beware-9-major-social-media-pitfalls/>.

Robert Half, 2012, New Research: Traditional Recruitment Methods Still Favoured by Hiring

Managers, URL: <http://www.roberthalf.be/portal/site/rh-be/menuitem.b0a52206b89cee9...>

Page 65: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

IX

Saylin & Tyson, 2013, The Risks of Pre-Employment Social Media Screening, URL:

<http://www.shrm.org/hrdisciplines/.../Pages/Preemployment-Social-Media-Screening.aspx>

Schulze, 2012, Machen sich Facebook-Verweigerer verdächtig?, URL:

http://www.tagesspiegel.de/...attentat-von-denver-kein-facebook-profil-kein-job-angebot.html>

Seghers, 2014, Mag mijn werkgever mij regels opleggen voor het gebruik van sociale media? URL:

<http://www.vacature.com/... regels-opleggen-voor-het-gebruik-van-sociale-media (18/04/2014)

SHRM, 2011, The Use of Social Network Websites Ans Online Search Engines in Screening Job

Candidates, URL: <http://www.shrm.org/...onlinesearchenginesinscreeningjobcandidates.aspx>

Smith, 2011, Why Americans use social media, URL: <www.pewinternet.org/...use-social-media/>

Spijkerman, 2013, Tien procent jongeren baanafwijzing om Facebook, URL:

<http://www.nrc.nl/carriere/2013/05/31/tien-procent-jongeren-baanafwijzing-om-facebook/>

StepStone, 2013, Werkzoekenden worden afgewezen vanwege online uitlatingen, URL:

<http://www.stepstone.nl/.../werkzoekenden-worden-afgewezen-vanwege-online-uitlatingen.cfm>

StepStone, 2013, Werving via social media: feit of hype?, URL: <www.stepstone.nl>.

Stewart, 2009, Obama warns U.S. teens of perils of Facebook, URL:

<http://www.reuters.com/article/rbssEntertainmentProduction/idUSN0828582220090908>

Sundberg, Top 5 Reasons Recruiters Won’t Click On Your LinkedIn Profile (Infographic), URL:

<http://theundercoverrecruiter.com/recruiters-not-click-linkedin-profile/>

Trendobarometer, 2014, Belg raakt uitgekeken op sociale netwerken, URL:

<http://trendhuis.be/nl/belg-raakt-uitgekeken-op-sociale-netwerken>

Valdes & McFarland, 2012, Employers asking job seekers for Facebook passwords. URL:

<http://www.bostonglobe.com/.../employers-asking-job-seekers-for-facebook-passwords/...html>

Vacature.com, 2010, 9 Manieren om via Facebook je job te verliezen, URL:

<http://www.vacature.com/carriere/ontslag/9-manieren-om-facebook-je-job-te-verliezen>. (15/04/2014).

Van der Wal, 2012, LinkedIn aanbevelingen als referentie bij solliciteren, URL:

<http://www.socialemediabc.com/linkedin-aanbevelingen-als-referentie-bij-solliciteren/>

Van Lier, 2011, Sociale media helpen bedrijf groeien en werknemer promoveren, URL:

<http://www.volkskrant.nl/...helpen-bedrijf-groeien-en-werknemer-promoveren.dhtml>. (14/042014).

Van Putten, 2012, Liegen op het cv: niet ongebruikelijk, wel dom, URL:

<http://www.intermediair.nl/carriere/.../liegen-op-het-cv-niet-ongebruikelijk-wel-dom>

Van Uffelen, 2014, Wie meer mentale rust wil, moet leren van generatie Z, URL:

<http://www.tijd.be/dossier/mobiliteit/Wie_meer_mentale_rust_wil_moet_leren_van_generatie_Z....>.

Vanaudenhove, 2014, ‘Facebookchecks’ schrikken sollicitanten af, URL:

<http://www.goedgevoel.be/.../Facebookchecks-schrikken-sollicitanten-af.dhtml>

Vanthournout, 2011, Werknemers in de sociale media: friend or defriended?, URL:

<http://www.pmclub.be/files/sdworx_17maart2011.pdf>.

Zandstra, 2014, Sollicitanten willen geen baas die hen checkt op Facebook, URL:

<http://www.nrc.nl/carriere/2014/01/15/sollicitanten-willen-geen-baas-die-hen-checkt-op-facebook/>

Page 66: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

Bijlage 1.1

BIJLAGEN

BIJLAGE 1.1: PRIVACY TE KOOP (PANORAMA)

Het programma wordt ingeleid met het verhaal van een 26-jarige jurist uit Oostenrijk, Max

Schrems, die in zijn laatste studiejaar besloot zijn thesis toe te wijden aan hoe Facebook de

Europese wet naleeft. Door het grondig bestuderen van de website van Facebook, kwam hij

op een pagina terecht waarop stond dat gebruikers het recht hebben om alle persoonlijke

gegevens op te vragen die Facebook over hen bezit. Max besloot dit dan ook te doen. Na 22

e-mails met dreigementen en andere pogingen om van Max af te geraken, beloofde

Facebook de gegevens toe te sturen.

Max ontving een omslag waarin een CD-rom verpakt zat met 1222 pdf’s vol persoonlijke

informatie. Dit grote aantal is verbazingwekkend als je weet dat Max nog geen drie jaar op

Facebook zat en hoogstens één keer in de week iets postte. De informatie die op de CD-rom

stond, bevatte enerzijds normale informatie zoals woonplaats en dergelijke, maar bevatte

anderzijds ook gegevens waarvan Max niet op de hoogte was dat Facebook deze

verzamelde. Zo hield Facebook locaties van aanmeldingen, vriendschapsverzoeken, likes,

foto’s en gesprekken bij. Maar ook GPS-coördinaten en privéberichten die Max al jaren

geleden verwijderd had, waren door Facebook bewaard. Toen hij terug contact opnam met

Facebook en vroeg waarom ze hem ook de informatie hadden opgestuurd die normaal niet

geweten mag zijn door gebruikers, antwoordden ze dat er interne communicatieproblemen

waren geweest. Na een ontmoeting met een delegatie van Facebook, bleek dat zij geen

enkel geldig argument hadden voor het verzamelen van deze informatie. Uiteindelijk legde

Max 22 klachten neer tegen Facebook.

Vervolgens verdiept de documentaire zich op de huidige Europese wetgeving omtrent

privacy, die dateert van 1995. Gezien de internetwereld inmiddels drastisch veranderd is en

we met een kostbaar goed te maken hebben, nl. onze privacy, wil de Europese commissie

deze wetgeving aanpassen. Voor het aanpassen van de wetgeving baseren ze zich op de

volgende vraag: “Van wie zijn de gegevens?”. Gegevens behoren toe aan de persoon over

wie het gaat, m.a.w. mijn gegevens zijn geen eigendom van bedrijven of een overheid, maar

van mij. De nieuwe wetgeving zou burgers dus meer controle geven over hun persoonlijke

gegevens. Bedrijven zullen ook duidelijker moeten zijn over hoe zij de gegevens van

gebruikers zullen aanwenden. Geen eindeloze terms and conditions meer waar iedereen

toch overheen scrolt, maar een duidelijk en transparant overzicht zal vereist zijn. Bij een

ander gebruik van de gegevens dan overeengekomen, hebben zij bovendien specifieke

toestemming nodig van de gebruiker.

Page 67: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

Bijlage 1.1

Op 25 januari 2012 stelde Viviane Reding, Europees commissaris voor Justitie,

Fundamentele Rechten en Burgerschap, haar wetsvoorstel voor op een persconferentie.

Hier wilde Viviane Reding zeer duidelijke eisen stellen die niet verzwakt mochten worden.

Het toepassingsgebied van haar wetsvoorstel gaat van de kleine burger die een

ledenbestand van zijn scouts bijhoudt tot Amerikaanse bedrijven die ons internetdiensten

aanbieden. De wetgeving moet tevens voor alle bedrijven gelden, of ze een andere

nationaliteit hebben of niet. Zodra een bedrijf op Europees territorium actief is, moet het de

wet naleven. Tussen droom en realiteit van privacybescherming staat echter één grote

hindernis: lobbyisten. Al twee jaar lang wordt er in Brussel een lobbyoorlog gevoerd over de

nieuwe regels voor privacy.

Na de voorstelling van het wetsvoorstel werden maar liefst 3000 amendementen neergelegd.

Dit is een absoluut record en vormt een extra uitdaging om tot een compromis te komen. De

oorzaak voor deze grote hoeveelheid aan amendementen zijn de lobbyisten. Wereldwijd

tracht men de beperkingen op de verzameling van data tegen te gaan. Zodra Europa deze

wetgeving namelijk aanvaardt, zal deze hoogstwaarschijnlijk een standaard worden voor de

rest van de wereld en dat is hun vrees. De grootste lobbyisten zijn internetbedrijven zoals

Google en Facebook. Jaarlijks zou Google maar liefst 1,25 miljoen Euro aan lobbyen

spenderen. Maar de Europese commissie ontvangt ook veel druk vanuit een andere hoek:

de Verenigde Staten. Blijkbaar werkt de regering van de VS samen met de grote

internetbedrijven om persoonlijke gegevens te verzamelen, zowel van hun eigen als van

Europese burgers.

Het wetsvoorstel van Viviane Reding houdt onder meer volgende zaken in (Reding, 2011):

Strengere beperkingen op export van persoonsgegevens

Om gegevens over te dragen aan derde partijen (zoals Google bv. vaak onze gegevens

stiekem overdraagt aan de Amerikaanse veiligheidsdiensten) heeft men uitdrukkelijke

toelating nodig van de Europese commissie.

Recht om vergeten te worden

Als een bedrijf geen geldige reden meer heeft om persoonsgegevens te bewaren, hebben de

personen in kwestie het recht om deze te laten wissen.

Recht op dataoverdraagbaarheid

Burgers zouden ook het recht moeten hebben om toegang te krijgen tot hun gegevens en

bewaarde data terug te vragen. Zo zouden zij hun gegevens kunnen meenemen of

overdragen naar een andere internetdienst.

Page 68: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

Bijlage 1.1

Verplicht om overheid in te lichten bij datalekken

Bedrijven zouden zo snel mogelijk moeten melden als zij te kampen hebben met een

datalek: bij voorkeur zelfs binnen de 24 uur. Zowel publieke als private organisaties moeten

de melding doen bij elke inbreuk “waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat die

leidt tot een aanmerkelijke kans op verlies of onrechtmatige verwerking van

persoonsgegevens” (Rapport Rijksoverheid, 2013).

Zwaardere sancties

Om te voorkomen dat bedrijven langer hun voeten vegen aan de wetgeving, zouden boetes

in de toekomst moeten oplopen tot 100 miljoen Euro of 5% van de jaaromzet van het bedrijf

dat de wet overtreedt.

Als gevolg van de lobbyoorlog en de grote hoeveelheid ingediende amendementen voor dit

wetsvoorstel, duurde het nog tot 21 oktober 2013 vooraleer een compromisvoorstel werd

aanvaard. De druk van de lobbyisten heeft de wetgeving verzwakt. Zo is de 24 uur termijn

voor het melden van een datalek vervangen door een vage bepaling van melding geven

‘without undue delay’. Op dit ogenblik zijn er onderhandelingen tussen het parlement en de

raad van ministers om de wetgeving te stemmen. De Europese raad van ministers moeten

de dag van vandaag (19 mei 2014) echter nog steeds hun goedkeuring geven aan het

voorstel.

Page 69: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

Bijlage 1.2

BIJLAGE 1.2: ONDERZOEK DOOR MICROSOFT (2010)

Bron: http://download.microsoft.com/download/C/D/2/CD233E13-A600-482F-9C97-

545BB4AE93B1/DPD_Online%20Reputation%20Research_overview.doc

Page 70: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

Bijlage 1.3

BIJLAGE 1.3: ONDERZOEK DOOR REPPLER (2011)

Page 71: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

Bijlage 1.3

Bron: http://blog.reppler.com/2011/09/27/managing-your-online-image-across-social-networks/

Page 72: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

Bijlage 1.4

BIJLAGE 1.4: ONDERZOEK DOOR SHRM (2011)

Bron: http://www.shrm.org/Research/SurveyFindings/Articles/Documents/PART%202_Social%20Media%20Flier_FINAL.pdf

Page 73: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

Bijlage 1.5

BIJLAGE 1.5: ONDERZOEK DOOR CAREERBUILDER (2012)

Page 74: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

Bijlage 1.5

Page 75: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

Bijlage 1.5

Bron:www.careerbuilder.com/jobposter/resources/page.aspx?template=none&sc_cmp2=JP_Infographic_2012SocialMedia&pag

ever=2012SocialMedia

Page 76: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

Bijlage 1.6

BIJLAGE 1.6: ONLINE ACCOUNTS WERKZOEKENDEN EN INTERNETGEBRUIKERS

Bron: https://www.stepstone.nl/5/White-paper-downloaden.html

Page 77: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

Bijlage 2.1

BIJLAGE 2.1: LIJST ICT TOP 1000 (2010)

Page 78: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

Bijlage 2.1

Page 79: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

Bijlage 2.1

Page 80: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

Bijlage 2.1

Bron:http://datanews.knack.be/ict/attachments/data_news_ict_top_1000_nl.pdf?blobcol=urldata&blobheader=application%2Fpd

f&blobkey=id&blobtable=MungoBlobs&blobwhere=1266516773256&ssbinary=true

Page 81: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

Bijlage 2.2

BIJLAGE 2.2: SEMI-GESTRUCTUREERDE VRAGENLIJST

1. Van welke sociale media maakt u gebruik bij het opzoeken van sollicitanten?

Facebook

Twitter

LinkedIn

2. Op welk moment in het selectieproces raadpleegt u sociale media?

Vlak na het ontvangen van een applicatie

Na een kennismakingsgesprek

Na een dieper gesprek

Vlak voor het aanbieden van de job

3. Op welke manier bekomt u informatie van sociale media?

Gewoon het openbare profiel bekijken

(Recruiter license op LinkedIn?)

Een vriendschapsverzoek sturen (om meer informatie te kunnen bekijken)

4. In welke mate hecht u belang aan volgende zaken op iemands profiel (gelieve op een

schaal van 1 tot 10 te antwoorden, naarmate belangrijkheid)

Foto’s

Netwerk (vrienden)

(Gemeenschappelijke connecties?)

Interesses en groepen

(Jobrelevant?)

Persoonlijke informatie door de sollicitant zelf vermeld

Reacties door anderen

(Aanbevelingen op LinkedIn?)

5. Heeft u ooit al iemand aangeworven omwille van zijn / haar online profiel? (Ja / Neen)

(Of heeft het de beslissing gestimuleerd?)

(Wat is een goed profiel?)

6. Heeft u ooit al iemand afgewezen omwille van zijn / haar online profiel? (Ja / Neen)

(Wat is een slecht profiel?)

7. Wat zijn volgens u de voordelen van het online screenen van sollicitanten?

(Waarom bekijkt u sollicitanten op sociale media?)

8. Wat zijn volgens u de nadelen van het online screenen van sollicitanten?

(Wat zou u tegenhouden om sollicitanten op sociale media te bekijken?)

Page 82: Het gebruik van sociale media bij selectiebeslissingenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/276/RUG01-002165276...verbonden zijn. Het voornaamste doel van dit hoofdstuk is om de plaats,

Bijlage 2.2

9. Hoe vaak gebruikt u vandaag de dag sociale media om sollicitanten te screenen in

vergelijking met vijf jaar geleden?

Minder

Evenveel

Meer

10. Hoeveel minuten besteedt u gemiddeld aan het bekijken van één kandidaat?

(Afhankelijk van gezochte functie?)

11. Vergeleken met andere selectiemethoden die u hanteert, zou u zeggen dat online

screening … dan de andere methoden doorweegt in de uiteindelijke beslissing.

Minder

Evenveel

Meer

12. Hanteert uw bedrijf een gedragscode omtrent het online screenen van sollicitanten?

(Formeel / informeel?)

13. Worden sollicitanten door één of meerdere personen beoordeeld via sociale media?

Door één persoon

Door meerdere personen (Wie? Altijd of enkel bij goede profielen?)

14. In welke mate communiceert u deze zoekactie naar sollicitanten toe?

Sollicitanten worden over het screenen ingelicht

Sollicitanten worden over het screenen ingelicht en uitdrukkelijk om hun akkoord

gevraagd

Sollicitanten worden niet ingelicht

15. In welke mate communiceert u het vinden van storende informatie naar sollicitanten toe?

Sollicitanten worden ingelicht en gevraagd deze informatie te verklaren / weerleggen

Sollicitanten worden niet ingelicht

(Afhankelijk van welke informatie gevonden wordt?)

(Afhankelijk van hoever in selectieproces?)