-
© Jim Sabelis 1
Het evangelie van Johannes
Johannes 1 1. In het begin is het Woord er geweest en het
Woord
is bij God geweest en het Woord is God geweest. 2. Hij is in het
begin bij God geweest. 3. Alle dingen zijn door Hem tot stand
gebracht, en
zonder Hem is niet één ding tot stand gebracht dat tot stand
gebracht is.
4. In Hem is leven geweest, en dit leven is het Licht van de
mensen geweest.
5. En dit Licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft
het niet overschaduwd.
6. Het is begonnen met een door God gezonden mens,
zijn naam is Johannes. 7. Hij is gekomen als (profetische)
getuige, om van
het Licht te getuigen, zodat iedereen door hem zou gaan
geloven.
8. Hij is dat ene Licht niet geweest, maar zou van het Licht
getuigen.
9. Hij (het Licht) is het waarachtige Licht dat iedere mens die
in deze kosmos komt verlicht heeft.
10. Hij is in deze kosmos geweest, en deze kosmos is door Hem
gemaakt, en deze kosmos heeft Hem niet begrepen.
11. Hij is naar het zijne gekomen en de zijnen hebben zich niet
met Hem verbonden.
12. Maar iedereen die Hem toegelaten heeft, hen heeft Hij de
vrije keus gegeven om kinderen van God te worden, wie in Zijn Naam
geloven.
13. Wie niet uit een bloedband, of uit lichamelijk verlangen, of
vanuit mannelijk verlangen, maar vanuit God zijn verwekt.
14. En het Woord heeft een lichaam gemaakt en onder ons
gekampeerd (en wij hebben Zijn heerlijkheid van dichtbij gezien, de
heerlijkheid van de Enige Die door de Vader gemaakt is), vol van
genade en waarheid.
15. Johannes getuigt van Hem en riep dit: ‘Hij is het geweest
over wie ik gezegd heb: ‘Wie na mij komt werd voor mij gemaakt
omdat Hij er eerder dan mij is geweest.’’
16. En vanuit Zijn volheid hebben wij allemaal ontvangen, genade
vervangt genade ook.
17. Want de leefregels zijn door Mozes gegeven, dé genade en dé
waarheid Zijn door Jezus de Messias begonnen.
18. Had niemand ooit God gezien? De Enige Zoon Die verwekt is,
Die in de armen van de Vader is, Hij heeft Hem luid openbaar
gemaakt.
19. En dit is het getuigenis van Johannes, toen de
Judeeërs priesters en Levieten uit Jeruzalem hebben gestuurd om
hem te vragen: ‘Wie bent u?’
20. Toen heeft hij het toegegeven en niet ontkend: ‘Ik ben de
Messias niet!’
21. En zij hebben hem gevraagd: ‘Wie dan, bent u Elia?’ En hij
heeft geantwoord: ‘Dat ben ik niet.’ ‘Bent u de profeet?’ En hij
heeft geantwoord: ‘Nee!’
22. Zij hebben toen tegen hem gezegd: ‘Wie bent u dan? Zodat wij
een antwoord kunnen geven aan degenen die ons gestuurd hebben. Wat
zegt u over uzelf?’
23. Hij heeft gezegd: ‘Ik ben de stem die roept in de wildernis:
‘Maak de weg van de Heer recht!’ Zoals de profeet Jesaja gezegd
heeft.’
24. En wie gestuurd waren hebben bij de Farizeeën gehoord.
25. En zij hebben hem dit gevraagd: ‘Waarom doopt u dan, als u
de Messias niet bent, of Elia, of de profeet?’
26. Johannes heeft hen dit geantwoord: ‘Ik doop in water, maar
onder u werd een standpunt ingenomen waarover u geen inzicht
had.
27. Hij Die na mij komt is het Die voor mij gemaakt werd, van
Wie ik het niet waard ben om Zijn schoenriem los te maken.’
28. Deze dingen zijn in Bethabara gebeurd, langs de Jordaan waar
Johannes aan het dopen geweest is.
29. De volgende morgen ziet hij – Johannes – Jezus naar hem toe
komen en zegt: ‘Kijk, het Lam van God, dat de zonden van de kosmos
draagt.
30. Dit is degene van Wie ik gezegd heb: ‘Na mij komt een man
die eerder dan mij gemaakt werd, want Hij is mijn Superieur
geweest.’
31. En ik was mij niet van Hem bewust, maar om Hem aan Israël
bekend te maken, daarom ben ik gekomen om in water te dopen.’
32. En Johannes heeft dit getuigd: ‘Ik heb de Geest als een duif
uit de hemel zien afdalen en Hij is op Hem gebleven,
33. en ik was mij niet bewust van Hem, maar Wie mij gestuurd
heeft om in water te dopen, Die heeft tegen mij gezegd: ‘Op wie u
de Geest ziet neerdalen en op Hem blijven, Die is het Die in de
Heilige Geest doopt.’
34. En ik zag het en was er getuige van dat dit de Zoon van God
is.’
35. De volgende morgen stond Johannes er weer, met twee van zijn
leerlingen.
36. En terwijl hij Jezus ziet lopen zegt hij: ‘Kijk, het Lam van
God!’
37. En de twee leerlingen hebben die uitspraak gehoord en zijn
Jezus gevolgd.
38. Maar Jezus heeft zich omgekeerd en heeft gezien dat zij
volgen, sprekend tot hen: ‘Wat zoekt u?’ Zij hebben Hem geantwoord:
‘Rabbi (wat vertaald ‘Meester’ betekent) waar verblijft U?’
39. Hij zegt hen: ‘Kom maar kijken.’ Zij zijn gevolgd en hebben
gezien waar Hij verblijft en hebben die dag bij Hem gelogeerd, want
het was rond 4 uur ’s middags.
40. Andreas, de broer van Petrus, is één van de twee die naar
Johannes geluisterd heeft en hem gevolgd is.
41. Hij zoekt zijn oudste broer op, zijn eigen Simon, en vertelt
hem: ‘Wij troffen de Messias aan,’ (wat vertaald Christus
betekent),
-
2 © Jim Sabelis
42. en hij heeft hem naar Jezus meegenomen en Jezus heeft hem
aangekeken en gezegd: ‘U bent Simon, de zoon van Jona, u zult
Kephas genoemd worden.’ (Vertaald is dat Rots).
43. ’s Morgens heeft Jezus besloten om naar Galilea te
vertrekken, en hij ontmoet Filippus en zegt tegen hem: ‘Volg
mij.’
44. En Filippus is uit Bethsaïda gekomen, uit de stad van
Andreas en Petrus.
45. Filippus komt Natanaël tegen en zegt tegen hem: ‘Wij troffen
degene waar Mozes in de wet en ook de profeten over geschreven
hebben aan, Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazareth.’
46. En Natanaël heeft hem geantwoord: ‘Kan er iets goeds uit
Nazareth voortkomen?’ Filippus zegt hem: ‘Kom kijken!’
47. En Jezus heeft Natanaël op zich af zien komen, en zegt tegen
hem: ‘Kijk, werkelijk een Israëliet in wie geen bedrog is.’
48. Natanaël reageert naar Hem: ‘Waar kent U mij van?’ En Jezus
heeft hem dit geantwoord: ‘Voordat Filippus u geroepen heeft, heb
ik u onder de vijgenboom gezien.’
49. Natanaël heeft Hem dit geantwoord: ‘Rabbi, U bent de Zoon
van God, U bent de koning van Israël!’
50. En Jezus heeft als volgt gereageerd: ‘Omdat ik gezegd heb:
‘Ik heb u onder de vijgenboom gezien,’ gelooft u? Groter dan dit
zult u zien.’
51. En Hij zegt: ‘Het is zeker waar zeg ik u, vanaf dit moment
zult u de hemel geopend zien en de engelen opstijgend en afdalend
op de Mensenzoon.’
Johannes 2 1. Drie dagen later is er een trouwerij in het
Galilese
Kana geweest, en de moeder van Jezus is erbij geweest.
2. En ook Jezus is met Zijn leerlingen voor de bruiloft
uitgenodigd.
3. En er is wijn te kort geweest. Jezus moeder zegt tegen Hem:
‘Ze hebben geen wijn.’
4. Jezus reageert: ‘Waarom ik en u, vrouw? Mijn tijd is nog niet
gekomen.’
5. Zijn moeder zegt tegen de dienaren: ‘Wat Hij u ook zegt, maak
dat klaar.’
6. Nu hebben daar zes stenen waterkruiken gestaan voor de
reiniging van de Judeeërs, elk van 80 tot 120 liter.
7. Jezus zegt tegen hen: ‘Vul de kruiken met water.’ En zij
hebben ze tot bovenaan gevuld.
8. Dan zegt Hij hen: ‘Schep nu uit en breng het naar de
ceremoniemeester.’ En zij hebben het gebracht.
9. Wanneer de ceremoniemeester het water, dat tot wijn gemaakt
was, geproefd heeft, niet wetende waar die vandaan komt, (maar de
dienaren die het water geschept hadden wisten het,) roept de
ceremoniemeester de bruidegom,
10. en zegt tegen hem: ‘Iedereen biedt eerst de goede wijn aan
en wanneer men dronken geworden is, dan de mindere. U bewaarde de
goede wijn tot nu toe.’
11. Dit heeft Jezus in het Galilese Kana gedaan, als begin van
de wondertekenen, en Zijn grootsheid
openbaar gemaakt. En Zijn leerlingen hebben in Hem geloofd.
12. Hierna is Hij afgedaald naar Kafarnaüm, Hij en Zijn moeder
en Zijn broers, met Zijn leerlingen, en Hij is daar niet veel dagen
gebleven.
13. Toen het bijna paasfeest bij de Judeeërs geweest
is, is Jezus naar Jeruzalem gegaan. 14. En in de tempel is Hij
degenen die koeien en
schapen en duiven verkopen tegengekomen, met de zich ophoudende
geldwisselaars.
15. En na van touw een zweep gemaakt te hebben, heeft Hij
iedereen uit de tempel gejaagd, (samen) met zowel de schapen als de
koeien, en heeft het geld van de geldwisselaars rondgestrooid en
hun tafels omgegooid.
16. Tegen wie duiven verkopen heeft Hij gezegd: ‘Haal dit hier
weg! Maak van het huis van mijn Vader geen winkel!’
17. En Zijn leerlingen hebben zich herinnerd dat is
opgeschreven: ‘Jaloersheid voor Uw huis heeft aan mij
gevreten.’
18. De Judeeërs hebben gereageerd en tegen Hem gezegd: ‘Welk
teken laat U ons zien? Want U doet dit!’
19. En Jezus heeft dit tegen hen gezegd: ‘Breek deze Tempel af
en in drie dagen zal ik Hem opwekken.’
20. De Judeeërs hebben toen gezegd: ‘Zesenveertig jaar is aan
deze tempel gebouwd en U wilt haar in drie dagen opwekken?’
21. Maar Hij heeft dit over de Tempel van Zijn lichaam
gezegd.
22. Pas toen Hij uit de dood is opgewekt, hebben zijn leerlingen
zich herinnerd dat Hij dit tegen hen gezegd heeft, en zij hebben de
Schrift geloofd en het woord dat Jezus gesproken heeft.
23. En toen Hij tijdens het Pascha in Jeruzalem geweest is, op
het feest, hebben velen in Zijn Naam geloofd, kijkend naar de
wondertekens die Hij gedaan heeft.
24. Maar Jezus heeft zichzelf niet aan hen toevertrouwd, omdat
Hij iedereen kent,
25. en omdat Hij het niet nodig gehad heeft dat iemand over een
mens zou getuigen, want Hij heeft geweten wat er in een mens
aanwezig is.
Johannes 3 1. En er is iemand vanuit de Farizeeën geweest
die
Nikodemus heet, een leider van de Judeeërs. 2. Hij is ’s nachts
bij Jezus gekomen en heeft tegen
Hem gezegd: ‘Rabbi, wij wisten dat U van God kwam als Leraar.
Want niemand is in staat om de dingen te doen die U doet, tenzij
God met hem is.’
3. Jezus heeft hem dit geantwoord: ‘Dat is zeker zo zeg ik u,
tenzij iemand van bovenaf verwekt wordt, kan hij het koninkrijk van
God niet ontdekt hebben.’
4. Nikodemus zegt tegen Hem: ‘Hoe kan een mens die oud is
verwekt worden? Hij kan toch niet nogmaals de baarmoeder van zijn
moeder binnengegaan zijn en geboren zijn.’
5. Jezus heeft geantwoord: ‘Dat is waar zeg ik u, tenzij iemand
verwekt en geboren zou worden uit water en Geest, kan hij het
koninkrijk van God niet binnengegaan zijn.
-
© Jim Sabelis 3
6. Wat vanuit het lichaam wordt verwekt is een (vleselijk)
lichaam, en wat vanuit de Geest wordt verwekt is geest.
7. Verwonder u niet over dat ik gezegd heb: ‘U moet van bovenaf
verwekt worden.’
8. De geest ademt overal waar zij wil, en u hoort de taal ervan,
maar u weet niet waarvandaan zij komt en waar zij naartoe leidt. Zo
is iedereen die vanuit de geest verwekt is.’
9. Nikodemus heeft Hem dit geantwoord: ‘Op welke manier kan dit
gebeurd zijn?’
10. Jezus heeft hierop naar hem gereageerd: ‘U bent een leraar
van Israël en dit begrijpt u niet?
11. Het is zeker waar zeg ik u, omdat wij wat bekend was
vertellen en getuigen van wat wij zagen, maar u neemt ons
getuigenis niet aan.
12. Als ik u over aardse zaken gesproken heb en u gelooft niet,
hoe zult u dan geloven als ik u over de hemel boven verteld
heb?
13. Want niemand klom op naar de hemel, behalve Hij Die uit de
hemel is afgedaald, de Mensenzoon Die in de hemel is.
14. Net als Mozes die de slang in de woestijn heeft opgericht,
zo moet de Mensenzoon opgericht worden,
15. zodat iedereen die in Hem gelooft niet volledig vernietigd
wordt, maar eeuwig leven heeft.
16. Want God heeft de kosmos zo liefgehad, zó dat Hij Zijn Zoon
Die als enige verwekt is, gegeven heeft, zodat iedereen die in Hem
gelooft niet volledig vernietigd wordt, maar het eeuwige leven
heeft.
17. Want God heeft Zijn Zoon niet naar deze kosmos gestuurd om
de kosmos te kunnen scheiden, maar zodat de kosmos door Hem gered
zou worden.
18. Wie in Hem gelooft scheidt niet, maar wie niet gelooft is
wel afgescheiden, omdat hij niet geloofde in de Naam van de enig
verwekte Zoon van God.
19. En dit is de schifting, dat het Licht de kosmos inkwam, en
de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht. Want hun
daden zijn schadelijk geweest.
20. Want iedereen die slecht doet, haat het licht en komt niet
naar het licht toe, zodat zijn daden niet aan het licht zouden
komen.
21. Maar wie de waarheid doet, gaat naar het licht toe, zodat
zijn werken openbaar zouden komen, omdat zij met God verricht
zijn.’
22. Hierna is Jezus met Zijn leerlingen in het land van
Juda in het openbaar verschenen en is daar met hen gebleven en
heeft gedoopt.
23. Ook Johannes is in Ayin (bronnen) vlakbij Salem aan het
dopen geweest, want daar zijn veel bronnen geweest. En zij zijn
daar aangekomen en zijn gedoopt.
24. Want Johannes was toen nog niet in de gevangenis
opgesloten.
25. Nu is er een meningsverschil ontstaan tussen de leerlingen
van Johannes en de Judeeërs over het reinigen.
26. En zij zijn bij Johannes gekomen en hebben tegen hem gezegd:
‘Rabbi, Die met u was aan de andere kant van de Jordaan, van wie u
getuigde, kijk, Hij doopt! En iedereen komt naar Hem toe.’
27. En Johannes heeft dit geantwoord: ‘Een mens is niet in staat
om ook maar iets te ontvangen tenzij het hem uit de hemel gegeven
werd.
28. U bent er zelf getuige van dat ik gezegd heb: ‘Ik ben de
Christus niet,’ maar dat ik als voorbode van Hem gestuurd ben.
29. Wie de bruid heeft is de bruidegom. Maar de vriend van de
Bruidegom die erbij staat en naar Hem luistert, luistert met
vreugde naar de stem van de Bruidegom, dus dit is mijn perfecte
blijdschap.
30. Hij moet groeien en ik ondergeschikt zijn. 31. Wie van boven
komt is boven iedereen, wie uit de
aarde komt is van aarde en spreekt van de aarde. Wie uit de
hemel komt is boven iedereen.
32. En wat Hij zag en gehoord heeft, getuigt Hij en niemand
neemt Zijn getuigenis aan.
33. Wie Zijn getuigenis wel aanneemt heeft de bezegeling dat God
waarachtig is.
34. Want Wie God gezonden heeft, geeft de Geest van God niet met
mate, daarvan spreekt Gods boodschap.
35. De Vader houdt van de Zoon en heeft Hem alles in handen
gegeven.
36. Wie in de Zoon gelooft heeft eeuwig leven, maar wie de Zoon
niet gelooft zal dit leven niet zien, toch blijft de ijverzucht van
God op hem.’
Johannes 4 1. Omdat de Heer geweten heeft dat de Farizeeën
gehoord hebben dat Jezus meer leerlingen maakt en doopt dan
Johannes,
2. (hoewel Jezus zelf niet gedoopt heeft maar Zijn
leerlingen,)
3. is Hij uit Judea vertrokken en weer terug naar Galilea
gegaan.
4. En Hij heeft het noodzakelijk gevonden om door Samaria te
gaan.
5. Dan komt Hij in een stadje bij Samaria dat Sichar (dronken)
heet aan, vlakbij het land dat Jakob aan zijn zoon Jozef gegeven
heeft.
6. Daar is de bron van Jakob geweest. Jezus, Die vermoeid was
van de reis, heeft daarom om ongeveer twaalf uur ‘s middags bij die
bron gezeten.
7. Dan komt er een vrouw uit Samaria om water te putten en Jezus
zegt tegen haar: ‘Geef mij te drinken.’
8. Want Zijn leerlingen waren de stad ingegaan om voedsel te
kopen.
9. Daarop zegt de Samaritaanse vrouw tegen Hem: ‘Hoe komt het
dat U Die Jood bent aan mij, een Samaritaanse vrouw, te drinken
vraagt? Want Judeeërs hebben niets gemeenschappelijk met
Samaritanen.’
10. En Jezus heeft haar dit geantwoord: ‘Als u van het geschenk
van God afwist en Wie het is Die tegen u zegt: ‘Geef mij te
drinken,’ dan zou u Hem gevraagd hebben en Hij zou u levend water
gegeven hebben.’
11. De vrouw zegt tegen Hem: ‘Heer, U heeft geen emmer en de put
is diep, waar haalt U dat levende water vandaan?
12. U bent toch niet meer dan onze voorvader Jakob die ons de
bron gegeven heeft? Want hij heeft er
-
4 © Jim Sabelis
ook nog uit gedronken met zijn kinderen en zijn kuddes.’
13. En Jezus heeft haar dit geantwoord: ‘Iedereen die van dit
water drinkt zal weer dorst krijgen,
14. maar wie gedronken heeft van het water dat ik hem zal geven,
zal zeker tot in het eeuwige tijdperk geen dorst meer hebben, maar
het water dat ik hem zal geven zal in hem worden als een waterbron
die tot in het eeuwige leven opspuit.’
15. De vrouw zegt tegen Hem: ‘Heer geef mij dit water, zodat ik
geen dorst meer heb en hier niet hoef te komen om te putten.’
16. Jezus zegt tegen haar: ‘Ga, haal uw man en kom terug.’
17. De vrouw heeft dit geantwoord: ‘Ik heb geen man.’ Jezus zegt
tegen haar: ‘Dat heeft u goed gezegd: ‘Ik heb geen man,’
18. want u heeft vijf mannen gehad en wie u nu heeft is uw man
niet, hierover sprak u de waarheid.’
19. De vrouw zegt tegen hem: ‘Heer, ik zie dat U een Profeet
bent;
20. onze voorvaders hebben op deze berg aanbeden en zegt U dan
dat Jeruzalem de juiste plaats is om te aanbidden?’
21. Jezus zegt haar: ‘Vrouw, geloof mij, er komt een tijd dat u
niet op deze berg of in Jeruzalem de Vader aanbidden zult.
22. U aanbidt wat u niet zag, wij aanbidden wat wij zagen, omdat
de redding vanuit de Judeeërs is.
23. Maar er komt een tijd, en die is nu, dat waarachtige
aanbidders de Vader in geest en waarheid aanbidden, want de Vader
zoekt ook zulke aanbidders van Hem.
24. Deze God (is) Geest en voor wie Hem in geest en waarheid
aanbidden is het noodzakelijk om te aanbidden.’
25. De vrouw zegt tegen Hem: ‘Ik weet dat de Messias komt (met
andere woorden Christus), als Hij komt, zal Hij ons alle dingen
bekendmaken.’
26. Jezus zegt tegen haar: ‘Ik ben (het), Die met u
spreekt.’
27. Precies toen zijn Zijn leerlingen gekomen, en zij hebben
zich verbaasd dat Hij met een vrouw heeft gesproken. Niemand heeft
echter gezegd: ‘Wat zoekt U,’ of: ‘Waarom spreekt U met haar?’
28. Maar de vrouw heeft haar emmer laten staan en is de stad
ingegaan en zegt tegen de mannen:
29. ‘Kom kijken, een man Die mij alles wat ik gedaan heb gezegd
heeft, zou Hij de Christus niet zijn?’
30. Dus zijn zij de stad uitgegaan en naar Hem toe gegaan.
31. Ondertussen hebben de leerlingen Hem dit gevraagd: ‘Rabbi,
eet.’
32. Maar Hij heeft tegen hen gezegd: ‘Ik heb voedsel te eten wat
u niet zag.’
33. Dus hebben de leerlingen tegen elkaar gezegd: ‘Heeft iemand
hem te eten gebracht?’
34. Jezus zegt tegen hen: ‘Mijn voedsel is dat ik klaarmaak wat
mijn Zender pleziert, en dat ik Zijn werk heb afgemaakt.
35. Zegt u niet: ‘Nog vier maanden en dan verschijnt de oogst,’
zie wat ik u zeg. Open uw ogen en kijk goed naar de velden, want
zij zien er nu al rijp voor de oogst uit.
36. En de maaier ontvangt loon en verzamelt vruchten voor het
eeuwige leven, zodat wie zaait zich samen met wie maait
verheugt.
37. Want wat dat betreft is dit woord waar, omdat de één de
zaaier is en de ander de maaier is.
38. Ik heb u uitgezonden om te oogsten waarvoor u zich niet
heeft ingespannen. Anderen hebben zich ingespannen en u bent op het
afmaaien ervan ingegaan.’
39. En veel Samaritanen uit de stad hebben in Hem geloofd, door
het woord van de vrouw die getuigt: ‘Hij heeft alles wat ik gedaan
heb gezegd.’
40. Nadat de Samaritanen bij Hem gekomen zijn, hebben zij Hem
gevraagd om bij hen te blijven, en Hij is daar twee dagen
gebleven.
41. En nog veel meer hebben door Zijn woorden geloofd.
42. Zij hebben tegen de vrouw gezegd: ‘Wij geloven niet meer om
wat u vertelt, want wij hoorden en zagen zelf dat Hij werkelijk de
bevrijder van de kosmos is, de Christus.’
43. Maar na die twee dagen is Hij daarvandaan
vertrokken, op weg naar Galilea. 44. Want Jezus zelf heeft
getuigd dat een profeet in
zijn eigen vaderland niet geëerd wordt. 45. Toen Hij
uiteindelijk in Galilea is aangekomen,
hebben de Galileeërs Hem geaccepteerd, alles gezien hebbend wat
Hij op het feest in Jeruzalem gedaan heeft. Want ook zij zijn naar
dat feest gekomen.
46. Op een keer is Jezus opnieuw in het Galilese Kana
waar Hij water tot wijn gemaakt heeft aangekomen. Daar is een
koninklijk persoon geweest van wie de zoon in Kafarnaüm ziek is
geweest.
47. Hij heeft gehoord dat Jezus vanuit Judea naar Galilea komt,
is naar Hem toe gegaan en heeft Hem gevraagd of Hij daar naartoe
zou reizen en zijn zoon zou genezen, want die heeft op sterven
gelegen.
48. Nu heeft Jezus tegen hem gezegd: ‘Als u geen tekenen en
wonderen gezien zou hebben, zou u totaal niet geloven.’
49. De koninklijke persoon zegt tegen Hem: ‘Heer daal af voordat
mijn kind gestorven is.’
50. Jezus zegt hem: ‘Ga, uw zoon leeft.’ En die persoon heeft
het woord dat Jezus tegen hem gesproken heeft geloofd en is op reis
gegaan.
51. En terwijl hij afdaalt, zijn zijn slaven hem tegemoetgekomen
en hebben hem dit bericht: ‘Uw kind leeft!’
52. Dus heeft hij gevraagd op welk moment hij beter geworden is,
en zij hebben gezegd: ‘Gisteren om één uur ‘s middags is hij
koortsvrij geworden.’
53. Zo heeft de vader hetzelfde moment waarop Jezus tegen hem
gezegd heeft: ‘Uw zoon leeft’ herkend. En hijzelf is tot geloof
gekomen, met zijn hele huishouden.
54. Dit tweede wonderteken heeft Jezus gedaan, gaande vanuit
Judea naar Galilea.
Johannes 5 1. Hierna is er een Joods feest geweest en Jezus
is
naar Jeruzalem opgetrokken.
-
© Jim Sabelis 5
2. Nu is er in Jeruzalem bij de schaapspoort een bad dat in het
Hebreeuws Bethesda (vriendelijk huis) wordt genoemd, dat vijf
zuilengangen heeft.
3. Hierin heeft een groot aantal verzwakten, blinden, lammen en
vermagerden gelegen die op de beweging van het water wachten.
4. Want op een bepaald moment is een engel in dat bad afgedaald
zodat het water heeft bewogen. De eerste die er na beweging van het
water in gekomen is, die is gezond geworden, welke ziekte hij ook
gehad heeft.
5. Nu is daar een man geweest die al achtendertig jaar lang ziek
is.
6. Jezus heeft hem zien liggen en zegt tegen hem, wetend dat hij
dit al lange tijd heeft: ‘Wilt u gezond worden?’
7. De zwakke heeft Hem geantwoord: ‘Heer, ik heb niemand om mij
in het bad te werpen als het water beweegt, en terwijl ik eraan
kom, daalt een ander voor mij al af.’
8. Jezus zegt tegen hem: ‘Sta op, pak uw bed op en loop.’
9. En de man is gelijk gezond geworden, heeft zijn bed opgepakt
en heeft gewandeld. Maar het is die dag Sabbat geweest.
10. De Judeeërs hebben dus tegen degene die genezen was gezegd:
‘Het is Sabbat, het is voor u niet toegestaan om uw bed te
dragen.’
11. Hij heeft hen geantwoord: ‘Wie mij gezond gemaakt heeft, Hij
heeft mij gezegd: ‘Pak uw bed op en loop.’’
12. Zij hebben hem dus gevraagd: ‘Wie is het die tegen u gezegd
heeft: ‘Pak uw bed op en loop?’’
13. En hij die genezen is wist niet wie dat is, omdat Jezus
tussen de menigte die daar is, is weggeglipt.
14. Hierna ontmoet Jezus hem in de tempel en heeft tegen hem
gezegd: ‘Kijk, u bent beter geworden, zondig niet meer zodat u niet
iets slechters overkomt.’
15. De man is weggegaan en heeft de Judeeërs verteld dat het
Jezus is Die hem gezond gemaakt heeft.
16. En daarom hebben de Judeeërs Jezus weggestuurd en onderzocht
om Hem te doden, omdat Hij dit op de Sabbat gedaan heeft.
17. Jezus heeft hen ook geantwoord: ‘Mijn Vader werkt tot nu
toe, ik werk ook.’
18. Daarom hebben de Judeeërs nog nadrukkelijker gezocht om Hem
te doden, omdat Hij niet alleen de Sabbat ontbonden heeft, maar ook
God Zijn eigen Vader genoemd heeft, zichzelf aan God
gelijkmakend.
19. Daarom heeft Jezus dit tegen hen gezegd: ‘Het is zeker waar
zeg ik u, dat de Zoon niets uit zichzelf kan doen, tenzij Hij het
de Vader ziet doen, want wat Hij doet, dat doet de Zoon net zo.
20. Want de Vader houdt van de Zoon en laat Hem alles wat Hij
doet zien en Hij zal Hem grotere wonderen laten zien dan deze,
zodat u zich verwondert.
21. Want net zoals de Vader de doden opwekt en levend maakt, zo
maakt de Zoon ook levend wie Hij wil.
22. Want zelfs de Vader oordeelt niemand, maar Hij heeft het
oordeel over alles aan de Zoon gegeven,
23. zodat alles de Zoon kan eren. Wat betreft hen die de Zoon
niet eren en de Vader wel eren, zij eren de Vader Die Hem gestuurd
heeft niet.
24. Het is zeker waar zeg ik u, wie naar mijn woord luistert en
gelooft Wie mij gestuurd heeft, heeft eeuwig leven en valt niet
onder het vonnis (crisis) maar ging vanuit de dood naar het leven
over.
25. Het is zeker waar zeg ik u, er komt een tijd, en die is nu,
dat de doden naar de stem van de Zoon van God zullen luisteren en
wie luisteren zullen leven.
26. Want net zoals de Vader leven heeft in zichzelf, zo heeft
Hij de Zoon ook gegeven leven te hebben in zichzelf,
27. en heeft Hem het gezag gegeven om ook het vonnis te vellen,
omdat Hij de Mensenzoon is.
28. Wees hier niet verwondert over, want er komt een tijd dat
iedereen in de graven naar de stem van Hem zal luisteren,
29. en zij die het goede gedaan hebben zullen naar buiten komen,
de opstanding van het leven in, en zij die slecht gehandeld hebben,
de opstanding van het oordeel in.
30. Vanuit mijzelf kan ik niets doen, precies dat wat ik hoor,
dat oordeel ik. En mijn oordeel is rechtvaardig, omdat ik niet mijn
wil zoek, maar de wil van de Vader Die mij gestuurd heeft.
31. Ik kan wel van mijzelf getuigen, maar dat betekent niet dat
mijn getuigenis waar is.
32. Een ander is het die van mij getuigt en ik weet dat het
getuigenis dat hij van mij aflegt waar is.
33. U heeft (boodschappers) naar Johannes gestuurd en hij heeft
van de feiten getuigt.
34. Ik ga echter niet op het getuigenis van mensen af, maar ik
zeg deze dingen tegen u zodat u gered zou zijn.
35. Hij is de lamp die brandt en schijnt geweest en u heeft
ervoor gekozen om een seizoen lang erg blij met zijn licht te
zijn.
36. Ik heb echter een zwaarwegender getuigenis dan Johannes, dat
zijn de werken die mijn Vader mij gegeven heeft om die te
volbrengen, het zijn deze werken op zich die van mij getuigen dat
de Vader mij stuurde.
37. De Vader heeft mij ook gestuurd, Hijzelf getuigde van mij.
Heeft u ooit op enig moment Zijn stem gehoord, of Zijn uiterlijk
gezien?
38. Zelfs Zijn Woord heeft u niet blijvend in u, want Wie Hij
gestuurd heeft, Hem gelooft u niet.
39. Onderzoek de Schriften, omdat u van mening bent dat u
daarmee eeuwig leven in bezit heeft, en deze zijn het die over mij
getuigen.
40. En toch wilt u mij niet volgen zodat u kunt leven. 41. Ik
neem geen eer van mensen aan. 42. Maar ik kende u, dat u de liefde
van God niet in
uzelf heeft. 43. Ik kwam uit Naam van mijn Vader en u neemt
mij
niet aan. Als iemand anders onder zijn eigen naam zou komen, dan
zult u hem aannemen.
44. Hoe bent u in staat om te geloven? Eer van elkaar
accepterend, maar de eer van de Enige God zoekt u niet?
45. Denk niet dat ik u bij de Vader beschuldigen zal, deze is
het die u beschuldigd, Mozes, op wie u hoopte.
46. Want als u Mozes zou geloven, zou u mij geloven, want hij
schreef over mij.
47. Maar als u zijn verslagen niet gelooft, hoe zult u mijn
woorden dan geloven?’
-
6 © Jim Sabelis
Johannes 6 1. Hierna is Jezus over de zee van Galilea,
vanuit
Tiberias, vertrokken. 2. En een grote menigte is Hem gevolgd
omdat zij de
tekenen die Hij bij de zwakken gedaan heeft gezien hebben.
3. En Jezus is de berg opgegaan en is daar met Zijn leerlingen
gaan zitten.
4. Dat is kort voor het Pascha, het Joodse feest geweest.
5. Toen heeft Jezus Zijn ogen geopend en gezien dat er een grote
menigte op Hem afkomt, Hij zegt tegen Filippus: ‘Waar kunnen wij
broden kopen zodat zij kunnen eten?’
6. Dit heeft Hij gezegd om hem te testen, want Hij wist wat Hij
zou gaan doen.
7. Filippus heeft Hem geantwoord: ‘Tweehonderd daglonen brood
zijn voor hen nog niet genoeg als ieder van hen een stukje genomen
zou hebben.’
8. Een van Zijn leerlingen, Andreas, de broer van Simon Petrus,
zegt tegen Hem:
9. ‘Hier is een kleine jongen die vijf gerstebroden heeft en
twee vissen, maar wat betekenen die voor zo velen?’
10. En Jezus heeft gezegd: ‘Laat de mensen gaan zitten,’ want er
is veel gras op die plek geweest. Dus zijn de mannen gaan zitten,
totaal ongeveer vijfduizend.
11. En Jezus heeft de broden genomen, gedankt en ze aan de
leerlingen overhandigd, en de leerlingen hebben ze doorgegeven aan
degenen die zitten. Net als het doorgeven van de vissen, zoveel als
zij gewild hebben.
12. En als zij voldaan zijn, zegt Jezus tegen Zijn leerlingen:
‘Verzamel de overgebleven stukken zodat er totaal niets verloren
gaat.’
13. Zij hebben dus twaalf manden met brokken van wat
overgebleven is van de vijf gerstebroden verzameld.
14. De mensen die dit teken wat Jezus gedaan heeft gezien
hebben, hebben toen gezegd: ‘Hij is echt de Messias Die naar de
kosmos komt!’
15. Jezus, Die geweten heeft dat zij op het punt staan om Hem te
grijpen zodat zij Hem koning kunnen maken, heeft zichzelf weer
alleen teruggetrokken op de berg.
16. En als het avond is geworden, zijn Zijn leerlingen naar de
zee afgedaald,
17. en de boot ingestapt, zo zijn zij de zee naar Kafarnaüm
overgestoken. En het werd al donker en Jezus was nog niet naar hen
toe gekomen.
18. En de zee is door een stormachtig waaiende wind in beroering
gekomen.
19. Als zij ongeveer vijf à zes kilometer geroeid hebben, zien
zij Jezus over de zee lopen en dichtbij het schip opdoemen, en zij
zijn bang geweest.
20. Maar Hij zegt tegen hen: ‘Ik ben (het)! Wees niet bang.’
21. Toen hebben zij Hem in de boot willen halen, maar het schip
is tegelijk daar waar zij naartoe zijn gevaren geland.
22. De volgende morgen heeft de menigte, die aan de
andere kant van de zee stond, gezien dat daar geen andere kleine
boot is geweest dan die ene waar
Zijn leerlingen ingestapt zijn en dat Jezus niet met Zijn
leerlingen mee is gegaan, omdat Zijn leerlingen alleen weg zijn
gevaren.
23. (Bij de plaats waar zij, toen de Heer gedankt heeft, het
brood gegeten hebben, zijn er echter wel andere kleine boten uit
Tiberias aangekomen.)
24. Als de menigte dus gezien heeft dat Jezus daar niet is, laat
staan Zijn leerlingen, zijn ook zij in schepen gestapt en in
Kafarnaüm aangekomen, Jezus zoekend.
25. En na Hem aan de andere kant van de zee gevonden te hebben,
hebben zij tegen Hem gezegd: ‘Rabbi, wanneer bent U hier
verschenen?’
26. Jezus heeft hen dit geantwoord: ‘Het is zeker waar zeg ik u,
u zoekt mij niet omdat u wondertekenen gezien heeft, maar omdat u
van de broden gegeten hebt en verzadigd bent.
27. Werk niet voor het voedsel dat verloren gaat, maar voor het
voedsel dat tot in het eeuwige leven blijft, wat de Mensenzoon u
geven zal, want Hem heeft de Vader bezegeld, ja God.’
28. Zij hebben dus tegen Hem gezegd: ‘Waar doen wij goed aan,
zodat wij de werken van God doen?’
29. Jezus heeft hen dit geantwoord: ‘Dit is het werk van God,
dat u zou geloven in Hem Die Hij gestuurd heeft.’
30. Maar zij hebben Hem gezegd: ‘Welk teken doet U dan, zodat
wij dat zouden zien en U zouden geloven? Welk werk?
31. Onze voorvaders hebben in de woestijn het Manna gegeten
zoals dat is opgeschreven: ‘Hij heeft hen brood uit de hemel te
eten gegeven.’’
32. Maar Jezus heeft tegen hen gezegd: ‘Het is zeker waar zeg ik
u, Mozes gaf u het brood uit de hemel niet, maar mijn Vader geeft u
het brood uit de hemel, het echte.
33. Want wat uit de hemel afdaalt is het brood van God en het
geeft leven aan de kosmos.’
34. Dus hebben zij tegen Hem gezegd: ‘Heer geef ons altijd dit
brood.’
35. En Jezus heeft hen gezegd: ‘Ik ben het brood om te leven,
wie naar mij toe komt zal totaal geen honger gehad hebben. En wie
in mij gelooft, zal nooit en te nimmer meer dorst gehad hebben.
36. Maar ik heb u gezegd dat u mij zelfs gezien hebt en niet
gelooft.
37. Alles wat de Vader mij geeft zal naar mij toe komen, en wie
naar mij toe komt zal ik nooit weggestuurd hebben.
38. Want ik daalde uit de hemel af, niet om mijn wil, maar de
wil van Wie mij gestuurd heeft te doen.
39. En dit is de wil van de Vader Die mij gestuurd heeft, zodat
van ieder die Hij mij gaf, ik die niet zal verliezen, maar hem op
zal wekken op de laatste dag.
40. En dit is de wil van Wie mij gestuurd heeft, dat iedereen
die de Zoon onderkent en in Hem gelooft, eeuwig leven heeft, en ik
zal hem op de laatste dag opwekken.’
41. Daarom mopperden de Judeeërs over Hem, omdat Hij gezegd
heeft: ‘Ik ben het brood dat uit de hemel afgedaald is.’
42. En zij hebben gezegd: ‘Is dit Jezus de zoon van Jozef niet,
van wie wij de vader en moeder kennen? Hoe bedoelt Hij dan: ‘Ik
daalde uit de hemel af?’
43. Dus heeft Jezus hen dit geantwoord: ‘Mopper niet onder
elkaar.
-
© Jim Sabelis 7
44. Niemand is in staat naar mij toe te komen als de Vader Die
mij gestuurd heeft hem niet aangetrokken heeft, en ik zal diegene
op de laatste dag opwekken.
45. Door de profeten is geschreven: ‘En zij zullen allemaal
onderwezen zijn over God.’ Dus iedereen die bij de Vader geluisterd
heeft en het begrepen heeft, die komt naar mij toe.
46. Niet dat iemand de Vader zag, behalve Wie bij God is, Hij
zag de Vader.
47. Het is zeker waar zeg ik u, wie in mij gelooft heeft eeuwig
leven.
48. Ik ben het brood om te leven. 49. Uw voorvaders hebben het
Manna in de woestijn
gegeten en zijn gestorven. 50. Dit is het brood dat uit de hemel
afdaalt, zodat, als
iemand dit gegeten zou hebben, hij niet zou sterven.
51. Ik ben het brood dat uit de hemel is afgedaald om te leven.
Als iemand van dit specifieke brood zou eten, dan zal hij leven tot
in het eeuwige tijdperk. En daarbij is het brood mijn lichaam dat
ik geven zal, dat zal ik geven voor het leven van de kosmos.’
52. Natuurlijk hebben de Judeeërs hierover met elkaar gekibbeld,
sprekend: ‘Hoe kan Hij Zijn lichaam te eten gegeven hebben?’
53. Jezus heeft tegen hen gezegd: ‘Het is zeker waar zeg ik u,
dat als u het lichaam van de Mensenzoon niet gegeten zou hebben en
Zijn bloed niet gedronken zou hebben, dat u dan geen leven in uzelf
heeft.
54. Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt heeft eeuwig leven
en ik zal hem op de laatste dag opwekken.
55. Want mijn lichaam is echt voedsel en mijn bloed echte
drank.
56. Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, blijft in mij, en
ik in hem.
57. Net zoals de Levende Vader mij gestuurd heeft en ik door de
Vader leef. Dus wie mij eet, die zal leven door mij.
58. Dit is het brood dat uit de hemel is neergedaald, niet zoals
uw voorvaders het Manna gegeten hebben en zijn gestorven; wie dit
specifieke brood eet zal leven tot in het eeuwige tijdperk.’
59. Deze dingen heeft Hij in een synagoge gezegd, onderwijzend
in Kafarnaüm.
60. Dus hebben veel van de luisterende leerlingen van Hem
gezegd: ‘Dit woord is heftig, wie kan het aanhoren?’
61. Maar Jezus wist bij zichzelf dat Zijn leerlingen hierover
morren, Hij heeft hen gezegd: ‘Is dit een struikelblok voor u?
62. Of moet u de Mensenzoon kunnen zien opstijgen naar waar Hij
eerder geweest is?
63. Het is de geest die levend maakt, het lichaam voegt daar
niets aan toe. De woorden die ik tegen u zeg zijn geest en zijn
leven.
64. Maar er zijn sommigen onder u die niet geloven.’ Want Jezus
wist vanaf het begin wie het zijn die niet geloven, en wie het is
die Hem zal uitleveren.
65. En Hij heeft gezegd: ‘Daarom zei ik u dat niemand in staat
is om bij mij gekomen te zijn, tenzij het hem door mijn Vader
gegeven was.’
66. Van toen af aan zijn veel van Zijn leerlingen naar het
achterliggende teruggekeerd en zijn niet met Hem doorgegaan.
67. Dus heeft Jezus ook tegen de twaalf gezegd: ‘Verlangt u ook
niet om weg te gaan?’
68. Toen heeft Simon Petrus Hem geantwoord: ‘Heer, naar wie
zullen wij gaan? U heeft de boodschap van eeuwig leven,
69. en wij geloofden en wisten al dat U de Christus bent, de
Zoon van de Levende God.’
70. Jezus heeft hen geantwoord: ‘Heb ik u alle twaalf niet
uitgekozen? En één van u is duivels.’
71. Nu heeft Hij over Judas van Simon Iscariot gesproken, want
die heeft op het punt gestaan om Hem uit te leveren, één van de
twaalf zijnde.
Johannes 7 1. En hierna heeft Jezus door Galilea gewandeld,
want Hij heeft niet door Judea willen wandelen, omdat de
Judeeërs onderzoek gedaan hebben om Hem te doden.
2. Maar nu is het Loofhuttenfeest van de Judeeërs aanstaande
geweest.
3. Toen hebben Zijn broers tegen Hem gezegd: ‘Vertrek
hiervandaan en ga naar dat Judea, zodat je leerlingen de werken die
je doet ook zouden zien.
4. Want niemand doet iets in het geheim en zoekt zelf ook een
publiekelijke spreekbuis te zijn. Als je deze dingen doet, openbaar
jezelf dan aan deze kosmos!’
5. Want zelfs Zijn broers hebben niet in Hem geloofd. 6. Dus
zegt Jezus tegen hen: ‘Mijn tijd is nog niet
gekomen, maar voor jullie is het altijd tijd. 7. De wereld is
niet in staat om jullie te haten, maar
mij haat ze, omdat ik ervan getuig dat haar werken schadelijk
zijn.
8. Trekken jullie maar op naar dit feest. Ik ga nog niet naar
dit specifieke feest, omdat de juiste tijd voor mij nog niet
aanbrak.’
9. Met dit gezegd te hebben is Hij in Galilea gebleven. 10. Maar
toen Zijn broers opgetrokken zijn, is Hij ook
naar het feest opgetrokken, niet openlijk, maar in het
geheim.
11. Dus hebben de Judeeërs Hem op het feest gezocht en gezegd:
‘Waar is Hij?’
12. En er is veel over Hem gesmoesd onder de menigte, sommigen
hebben gezegd: ‘Want Hij is goed.’ Maar anderen hebben gezegd:
‘Nee, Hij laat de menigte juist dwalen.’
13. Niemand heeft echter openlijk over Hem gesproken, uit vrees
voor de Judeeërs.
14. Maar op de helft van het feest is Jezus naar de tempel
gegaan en heeft onderwezen.
15. En de Judeeërs hebben zich verwonderd en zeggen: ‘Hoe komt
Hij aan inzicht in de schriften, ongeleerd zijnde?’
16. Jezus heeft hen dit geantwoord: ‘Mijn onderwijs is niet van
mij, maar van Wie mij gestuurd heeft.
17. Als iemand verlangt Zijn keuze te maken, dan zal die dit
onderwijs begrijpen, of het bij God vandaan komt of dat ik uit
mijzelf spreek.
18. Wie van zichzelf spreekt, zoekt vooral zijn eigen eer. Maar
wie de eer zoekt van wie hem gestuurd heeft, diegene is waarachtig
en er is geen onrecht in hem.
-
8 © Jim Sabelis
19. Gaf Mozes u de wet niet? Toch doet niemand van u de wet
goed. Waarom onderzoekt u dan om mij te doden?’
20. De menigte heeft dit geantwoord: ‘U heeft een demon, wie
onderzoekt om U te doden?’
21. Jezus heeft hen dit geantwoord: ‘Ik heb één werk gedaan en u
verwondert zich allemaal.
22. Daarom heeft Mozes u de besnijdenis gegeven (niet dat die
van Mozes is, maar van de voorvaders), en op Sabbat besnijdt u een
mens.
23. Als een mens de besnijdenis op Sabbat aanvaardt, dan is de
wet van Mozes toch niet ontbonden, terwijl u zich aan mij irriteert
omdat ik op Sabbat een mens totaal gezond maak?
24. Oordeel niet naar het uiterlijk, maar vel een rechtvaardig
vonnis.’
25. Dus hebben sommige van de Jeruzalemmers gezegd: ‘Is dit niet
Degene Die zij zoeken te doden?
26. En kijk, Hij spreekt in het openbaar en zij zeggen niets
tegen Hem. Zouden de bestuurders werkelijk weten dat dit de echte
Christus is?
27. Toch wisten wij van Hem waar Hij vandaan komt, maar als de
Christus komt, dan weet niemand waar Hij vandaan komt.’
28. Dus heeft Jezus ter lering in de tempel uitgeroepen en
gezegd: ‘Dus u kende mij al en u wist waar ik vandaan kom? Toch kom
ik niet bij mijzelf vandaan, maar betrouwbaar is Wie mij gestuurd
heeft, Die kende u niet.
29. Ik kende Hem, want ik ben bij Hém vandaan en Hij heeft mij
gestuurd.’
30. Daarop hebben zij geprobeerd om Hem te grijpen, maar niemand
heeft Hem te pakken gekregen, omdat Zijn tijd nog niet gekomen
was.
31. Bovendien hebben velen uit de menigte in Hem geloofd, zij
hebben gezegd: ‘Want de Christus zal als Hij komt geen grotere
tekenen doen dan die Hij heeft gedaan.’
32. De Farizeeën hebben gehoord dat de menigte dit over Hem
smoest. En de Farizeeën en hoofdpriesters hebben dienaren gestuurd
om Hem gevangen te nemen.
33. Dus heeft Jezus gezegd: ‘Ik ben nog maar een korte tijd bij
u en dan ga ik naar Wie mij gestuurd heeft.
34. U zult mij zoeken en niet vinden, en waar ik ben kunt u niet
komen.’
35. Dus hebben de Judeeërs tegen elkaar gezegd: ‘Waar is Hij van
plan naartoe te gaan, als wij Hem niet kunnen vinden? Of is Hij van
plan om naar wie onder de Grieken verspreid zijn te gaan en de
Grieken te onderwijzen?
36. Wat wordt bedoeld met de uitspraak die Hij gedaan heeft: ‘U
zult mij zoeken en niet vinden, en waar ik ben kunt u niet
komen?’’
37. En op de laatste dag, de belangrijkste van het feest, stond
Jezus op en heeft dit geroepen: ‘Als iemand dorst heeft, kom bij
mij en drink!
38. Wie in mij gelooft, zoals de Schrift dat gezegd heeft, een
stortvloed aan levend water zal uit zijn innerlijk stromen.’
39. Nu heeft Hij dit gezegd van de Geest Die op het punt van
ontvangst gestaan heeft voor wie in Hem geloven. Want de Heilige
Geest is er toen nog niet geweest omdat Jezus nog niet verheerlijkt
is geworden.
40. Daarom hebben velen uit de menigte die naar dit woord
geluisterd hebben gezegd: ‘Dit is werkelijk de Profeet!’
41. Anderen hebben gezegd: ‘Dit is de Christus.’ Weer anderen
hebben gezegd: ‘Maar de Christus kan niet uit Galilea komen.
42. Heeft de Schrift niet gezegd dat de Christus uit het zaad
van David en het dorp Bethlehem afkomstig is, waar David vandaan
gekomen is?’
43. Zo is er tweedracht onder de menigte over Hem ontstaan.
44. En sommigen van hen hebben Hem gevangen willen nemen, maar
niemand heeft Hem te pakken gekregen.
45. En de dienaren zijn bij de hoofdpriesters en Farizeeën
gekomen en die hebben tegen hen gezegd: ‘Waarom heeft u Hem niet
meegenomen?’
46. De dienaren hebben gezegd: ‘Nooit heeft een mens zoals deze
mens gesproken.’
47. Daarop hebben de Farizeeën geantwoord: ‘Bent u dan niet
verleid?
48. Niemand van de bestuurders of uit de Farizeeën heeft in Hem
geloofd,
49. bovendien is de massa die de voorschriften niet kent
verdoemd.’
50. Maar Nikodemus (die ’s nachts bij Hem gekomen is en één van
hen is) zegt tegen hen:
51. ‘Is het bij ons niet gebruikelijk dat een mens pas
veroordeeld is als hij eerst verhoord zou zijn en wat hij doet
bekend zou zijn?’
52. Zij hebben hem geantwoord en gezegd: ‘Bent u ook niet uit
Galilea? Onderzoek en kijk dan dat uit Galilea geen profeet
opstond.’
53. En ieder is naar zijn eigen huis gegaan.
Johannes 8 1. Maar Jezus is naar de Olijfberg gegaan. 2. En bij
het aanbreken van de dag is Hij weer in de
tempel verschenen, en het volk is bij Hem gekomen. En Hij heeft
hen zittend onderwezen.
3. Dan brengen de Schriftgeleerden en Farizeeën een vrouw die
tijdens overspel gepakt was mee,
4. en na haar in het midden geplaatst te hebben, zeggen zij
tegen Hem: ‘Leraar, deze vrouw is ontdekt tijdens het uitvoeren van
overspel.
5. Volgens het gebruik van Mozes is het aan ons opgedragen dat
diegenen ook gestenigd worden, U dan, wat zegt U?’
6. Maar zij hebben dit gezegd om Hem te testen, om een aanklacht
tegen Hem te hebben. En Jezus, zich bukkend, heeft met de vinger in
de aarde geschreven, niet ingezaaid.
7. Maar als zij Hem blijven bestoken, heeft Hij zich oprichtend
tegen hen gezegd: ‘Wie van u zonder zonde is, laat die de eerste
steen naar haar gooien.’
8. En zich opnieuw neerbuigend heeft Hij in de aarde
geschreven.
9. Maar zij, dit gehoord hebbend en in hun geweten aangesproken,
zijn één voor één vertrokken, beginnend vanaf de oudste tot en met
de jongste. En Jezus is alleen overgebleven terwijl de vrouw in het
midden stond.
10. En Jezus, zichzelf oprichtend en niemand anders dan de vrouw
ziende, heeft tegen haar gezegd:
-
© Jim Sabelis 9
‘Vrouw, waar zijn uw aanklagers? Heeft niemand uw vonnis
geveld?’
11. En zij heeft gezegd: ‘Niemand Heer.’ En Jezus heeft tegen
haar gezegd: ‘Ook ik veroordeel u niet, ga en zondig niet
meer.’
12. Dus is Jezus weer doorgegaan met tot hen te spreken,
zeggend: ‘Ik ben het Licht van de kosmos, wie mij volgt zal niet in
het donker wandelen maar zicht op het leven hebben.’
13. Daarop zeggen de Farizeeën tegen Hem: ‘U getuigt van Uzelf,
Uw getuigenis is niet waar.’
14. En Jezus heeft hen dit geantwoord: ‘Ook al getuig ik van
mijzelf, het getuigenis van mij is waar, want ik weet waarvandaan
ik gekomen ben en waarheen ik ga. Maar u zag niet waar ik vandaan
kom en waarheen ik ga.
15. U oordeelt over de fysieke mens, ik veroordeel niet,
niemand.
16. En als ik toch oordeel, is mijn oordeel waarachtig, omdat ik
niet alleen ben, maar ik en de Vader Die mij gestuurd heeft.
17. En ook in uw eigen voorschriften staat geschreven dat het
getuigenis van twee mensen waar is.
18. Ik ben het die van mijzelf getuig, mét de Vader Die mij
gestuurd heeft, Die van mij getuigt.’
19. Daarop hebben zij tegen Hem gezegd: ‘Waar is Uw Vader dan?’
Jezus heeft geantwoord: ‘Noch mij, noch mijn Vader kent u, als u
mij kende, dan had u mijn Vader gekend, Wie dat is.’
20. Deze woorden heeft Jezus bij de schatkamer gesproken,
onderwijzend in de Tempel. En niemand heeft Hem gegrepen, want Zijn
tijd was nog niet gekomen.
21. Dus Heeft Jezus opnieuw tegen hen gezegd: ‘Ik vertrek en u
zult mij zoeken en zult in uw zonden sterven, waarheen ik ga, kunt
u niet komen.’
22. Toen hebben de Judeeërs gezegd: ‘Misschien zal Hij zichzelf
doden, omdat Hij zegt: ‘Waar ik naartoe ga, kunt u niet
komen.’’
23. En Hij heeft tegen hen gezegd: ‘U bent van beneden, ik ben
van boven, u bent van deze kosmos, ik ben niet uit deze kosmos
vandaan.
24. Daarom heb ik tegen u gezegd dat u in uw zonden zult
sterven, want als u niet gelooft dat ‘ik ben’, zult u in uw zonden
sterven.’
25. Toen hebben zij tegen Hem gezegd: ‘Wie bent U?’ En Jezus
heeft hen gezegd: ‘De Oorsprong van wat dan ook zeg ik u.
26. Veel heb ik over u te zeggen en te oordelen, maar Wie mij
gezonden heeft is waarachtig, en ik, wat ik van Hem heb gehoord,
deze dingen zeg ik tegen deze kosmos.’
27. Zij hebben niet begrepen dat Hij hen over de Vader gesproken
heeft.
28. Dus heeft Jezus tegen hen gezegd: ‘Als u de Mensenzoon
verhoogd heeft, dan zult u weten dat ‘ik ben’, en uit mijzelf doe
ik niets, maar voor zover de Vader het aan mij geleerd heeft, die
dingen zeg ik.
29. En Wie mij gestuurd heeft, is met mij verbonden. De Vader
heeft mij niet alleen laten gaan, want ik doe altijd wat Hem
pleziert.’
30. Deze dingen zelf tot hen sprekend hebben velen in Hem doen
geloven.
31. Dus heeft Jezus tegen de Judeeërs die in Hem geloofden
gezegd: ‘Alleen als u zich aan mijn
woord gehouden hebt, dan bent u werkelijk leerlingen van
mij.
32. Dan zult u de waarheid begrijpen en zal de waarheid u
vrijmaken.’
33. Zij hebben Hem geantwoord: ‘Wij zijn nageslacht van Abraham
en dienden niemand als slaaf, op geen enkel moment. Wat bedoelt U
dan met: ‘U zult vrij gemaakt worden?’’
34. Jezus heeft hen geantwoord: ‘Het is zeker waar zeg ik u, dat
iedereen die de zonde doet een slaaf van de zonde is.
35. Maar de slaaf blijft niet in het huis tot in het eeuwige
tijdperk. De zoon blijft tot in dat tijdperk.
36. Als de Zoon u dus bevrijd heeft, dan zult u werkelijk vrij
zijn.
37. Ik wist dat u uit het zaad van Abraham bent, toch probeert u
mij te doden, omdat u niet open staat voor mijn woord.
38. Wat ik bij mijn Vader zag, dat spreek ik. Dus ook u, wat u
bij uw vader gezien heeft, dat doet u.’
39. En zij hebben dit tegen Hem gezegd: ‘Onze vader is Abraham.’
Jezus zegt hen: ‘Als u kinderen van Abraham geweest bent, dan zou
ik wensen dat u dezelfde daden als Abraham gedaan hebt.
40. En nu zoekt u mij te doden, een mens die u de waarheid die
Hij van Zijn God gehoorde heeft vertelde, dat heeft Abraham niet
gedaan.
41. U doet de werken van úw vader.’ Zij hebben tegen Hem gezegd:
‘Wij zijn niet uit overspel geboren, wij hebben één Vader, deze
God.’
42. Jezus heeft tegen hen gezegd: ‘Als deze God uw Vader geweest
is, dan zou u van mij gehouden hebben, want ik ben bij deze God
vandaan gekomen en ben er nu. Want uit mijzelf was ik niet gekomen,
alleen omdat Hij mij gestuurd heeft.
43. Waarom nog spreken als u mij niet begrijpt? Omdat u er niet
aan toekomt om naar mijn woord te luisteren.
44. U bent uit deze vader, Satan, en de lusten van die vader van
u wilt u doen. Hij was vanaf het begin een mensenmoordenaar en
plaatste zich niet in de waarheid, omdat er geen waarheid in hem
is. Als hij een leugen spreekt, spreekt hij naar zijn aard, omdat
hij een leugenaar is en de vader ervan.
45. Maar omdat ik de waarheid zeg, gelooft u mij niet. Wie van u
vermaant mij vanwege zonde?
46. Maar als ik de waarheid zeg, waarom gelooft u dan niet in
mij?
47. Wie bij God vandaan is, beluistert de woorden van God.
Daarom luistert u niet, omdat u niet bij God vandaan bent.’
48. Toen hebben de Judeeërs Hem dit geantwoord: ‘Zeggen wij het
niet voortreffelijk dat U een Samaritaan bent en een demon
hebt?’
49. Jezus heeft geantwoord: ‘Ik heb geen demon, maar ik eer deze
Vader van mij, en u beledigt mij.
50. Maar ik zoek mijn eigen eer niet, Één is zoekende en
oordelende.
51. Het is zeker waar zeg ik u, dat als iemand dit woord van mij
zorgvuldig bewaard heeft, hij de dood tot in het eeuwige tijdperk’
op geen enkele manier zal zien.
52. Daarop hebben de Judeeërs tegen Hem gezegd: ‘Nu weten wij
zeker dat U een demon hebt. Abraham is gestorven en de profeten, en
U zegt: ‘Als iemand mijn woord zorgvuldig bewaard heeft, dan zal
hij de dood totaal niet smaken tot in dat tijdperk?’
-
10 © Jim Sabelis
53. U bent toch niet groter dan onze vader Abraham die gestorven
is. En de profeten zijn gestorven. Voor wie houdt U Uzelf?’
54. Jezus heeft geantwoord: ‘Als ik mijzelf eer, stelt mijn eer
niets voor, het is de Vader van mij Die mij eert, van Wie u zegt
dat het uw God is,
55. en u leerde Hem niet eens kennen. Maar ik ken Hem en als ik
zou zeggen dat ik Hem niet zou kennen, dan zou ik als u zijn, een
leugenaar. Maar ik leerde Hem wel kennen en bewaar Zijn woord.
56. Uw vader Abraham heeft zich verheugd om mijn dag gezien te
hebben, en hij heeft die gezien en zich verheugd.’
57. Daarop hebben de Judeeërs tegen hem gezegd: ‘U bent nog geen
vijftig jaar oud en U zag Abraham?’
58. Jezus heeft hen gezegd: ‘Wis en waarachtig zeg ik u, voordat
Abraham geweest is, ben ik.’
59. Dus hebben zij stenen opgepakt om naar Hem te gooien, maar
Jezus heeft zichzelf verstopt en is de tempel uitgegaan, midden
tussen hen door wandelend, en is zo weggegaan.
Johannes 9 1. En in het voorbijgaan heeft Hij een
blindgeborene
gezien. 2. En Zijn leerlingen hebben Hem dit gevraagd:
‘Rabbi, wie heeft gezondigd, deze man of zijn ouders, omdat hij
blindgeboren is?’
3. Jezus heeft geantwoord: ‘Deze man heeft niet gezondigd, noch
zijn ouders, maar (dit is) zodat het werk van God in hem zichtbaar
gemaakt zou worden.
4. Voor mij is het noodzakelijk de werken te werken van mijn
Zender, terwijl het dag is. De nacht komt waarin niemand kan
werken.
5. Zolang ik in deze kosmos ben, is het licht van de kosmos
aanwezig.’
6. Al sprekend heeft Hij op de grond gespuugd en van het spuug
klei gemaakt en Hij heeft de ogen van de blinde ingesmeerd met deze
klei,
7. en tegen hem gezegd: ‘Ga het afwassen in het bad van Siloam.’
(wat vertaald apostel (uitgezondene) betekent.) Dus is hij
weggegaan, heeft zich gewassen en is ziende teruggekomen.
8. De buren en zij die de voormalig blinde opmerken hebben
daarop gezegd: ‘Is dit niet degene die zit te bedelen?’
9. Anderen hebben gezegd: ‘Dat is hem.’ Maar weer anderen: ‘Hij
lijkt op hem.’ Hijzelf heeft gezegd: ‘Dat ben ik.’
10. Dus hebben zij tegen hem gezegd: ‘Hoe zijn uw ogen dan
geopend?’
11. En hij heeft dit geantwoord: ‘De man die Jezus heet, heeft
klei gemaakt, mijn ogen ingesmeerd en mij gezegd: ‘Ga naar het bad
van Siloam en was het af.’ En toen ik gegaan ben en gewassen ben,
ben ik weer gaan zien.’
12. Zij hebben tegen hem gezegd: ‘Waar is Hij?’ Hij zegt: ‘Dat
weet ik niet.’
13. Zij brengen hem bij de Farizeeën, de voormalig blinde.
14. En het is Sabbat geweest toen Jezus de klei gemaakt heeft en
zijn ogen geopend heeft.
15. Daarom hebben ook de Farizeeën hem weer gevraagd hoe hij
weer kan zien. Dus heeft hij tegen
hen gezegd: ‘Hij heeft klei op mijn ogen gedaan en ik heb het
afgewassen en zie.’
16. Toen hebben sommige van de Farizeeën gezegd: ‘Deze man komt
niet bij God vandaan, omdat Hij zich niet aan de Sabbat houdt.’
Anderen hebben gezegd: ‘Hoe kan een zondig mens zulke tekenen
doen?’ Zo is er onenigheid onder hen gerezen.
17. Weer zeggen zij tegen de blinde: ‘Wat zegt u ervan dat Hij u
de ogen geopend heeft?’ En hij heeft gezegd: ‘Hij is de
Profeet.’
18. Maar de Judeeërs hebben niets van hem geloofd, dat hij blind
geweest zou zijn en weer kan zien, totdat zij de ouders van hem die
ziende geworden is geroepen hebben.
19. En hen hebben zij dit gevraagd: ‘Is dit uw zoon van wie u
zegt dat hij blindgeboren is. Hoe kan hij nu dan zien?’
20. En zijn ouders hebben hen geantwoord: ‘Wij wisten dat dit
onze zoon is en dat hij blindgeboren is,
21. maar hoe hij nu kan zien, dat wisten wij niet, ook wisten
wij niet wie zijn ogen geopend heeft. Hij is oud genoeg, vraag het
hem, hij kan voor zichzelf spreken.’
22. Dit hebben zijn ouders gezegd, omdat zij de Judeeërs
gevreesd hebben, want de Judeeërs hadden al besloten dat als iemand
zou verklaren dat Hij de Christus is, dat diegene uit de synagoge
gestoten zou worden.
23. Daarom hebben zijn ouders gezegd: ‘Hij is oud genoeg, vraag
het hem zelf.’
24. Dus hebben zij de man die blind geweest is opnieuw geroepen
en tegen hem gezegd: ‘Geef God de eer, wij weten dat dit een zondig
mens is.’
25. Dus heeft hij op zijn beurt geantwoord: ‘Dat Hij een zondaar
is, dat wist ik niet. Één ding weet ik, dat ik blind ben en zojuist
ben gaan zien.’
26. En zij hebben opnieuw tegen hem gezegd: ‘Wat heeft Hij met u
gedaan? Hoe heeft Hij u de ogen geopend?’
27. Hij heeft hen geantwoord: ‘Ik heb u dit al verteld en u
heeft niet geluisterd, waarom wilt u het opnieuw horen? Wilt u niet
ook leerlingen van Hem worden?’
28. Daarop hebben zij hem uitgescholden en gezegd: ‘U bent Zijn
leerling, maar wij zijn leerlingen van Mozes.
29. Wij weten dat Mozes sprak over God, maar van Hem weten wij
niet waar Hij vandaan komt.’
30. En de man heeft hen dit geantwoord: ‘Dan is dat op zich al
wonderlijk, dat u niet weet waar Hij vandaan komt en Hij opende ook
nog eens mijn ogen!
31. Bovendien wisten wij al dat God niet naar zondaars luistert,
maar als iemand Godvrezend is en Zijn wil doet, dan verhoort Hij
die.
32. In eeuwigheid is het ongehoord dat iemand de ogen van een
blindgeborene geopend heeft.
33. Als Hij niet bij God vandaan is, dan zou Hij totaal niets
kunnen doen.’
34. Zij hebben hem dit geantwoord: ‘U bent volledig in zonde
geboren en u onderwijst ons?’ En zij hebben hem weggestuurd.
35. Jezus heeft gehoord dat zij hem weggestuurd hebben en toen
Hij hem gevonden heeft, heeft Hij tegen hem gezegd: ‘Gelooft u in
de Zoon van God?’
36. En hij heeft dit geantwoord: ‘Wie is Hij Heer, zodat ik in
Hem zou geloven?’
-
© Jim Sabelis 11
37. En Jezus heeft hem gezegd: ‘Naast dat u Hem zag, is Hij het
ook Die met u spreekt.’
38. En hij heeft gezegd: ‘Ik geloof Heer,’ en hij heeft Zijn
hand gekust.
39. En Jezus heeft gezegd: ‘Tot een vonnis ben ik in deze kosmos
gekomen, zodat wie niet ziet, kan zien en wie zien, blind zouden
worden.’
40. En de Farizeeën die erbij zijn hebben dit gehoord en tegen
Hem gezegd: ‘Wij zijn toch ook niet blind?’
41. Jezus heeft hen gezegd: ‘Als u blind zou zijn geweest, dan
zou u geen zonde gehad hebben, maar nu u zegt: ‘Omdat wij zien,’
daarom blijft uw zonde.’
Johannes 10 1. ‘Het is zeker waar zeg ik u, wie de schaapskooi
niet
door de deur binnengaat maar via een andere weg binnenklimt, die
is een dief en een rover.
2. Het is wel de schaapherder die door de deur binnenkomt.
3. Voor hem doet de poortwachter open en de schapen herkennen
zijn stem, en zijn eigen schapen roept hij bij name en leidt hen
naar buiten.
4. En als hij zijn eigen schapen heeft uitgestuurd, dan gaat hij
voor hen uit en volgen de schapen hem omdat zij zijn stem
kennen.
5. Een vreemde zouden zij zeker niet volgen, maar van hem
wegvluchten, want de stem van de vreemdeling herkenden zij
niet.’
6. Deze gelijkenis heeft Jezus tegen hen gezegd, maar zij hebben
niet begrepen wat Hij precies tegen hen gezegd heeft.
7. Dus heeft Jezus weer tegen hen gezegd: ‘Het is zeker waar zeg
ik u, dat ik de deur voor de schapen ben.
8. Allen die ooit voor mij gekomen zijn, zijn dieven en rovers,
bovendien hebben de schapen niet naar hen geluisterd.
9. Ik ben de deur, als iemand door mij binnen is gekomen, dan
zal hij veilig zijn en komen en gaan en voedsel vinden.
10. De dief komt niet anders dan om gestolen, geslacht en
vernietigd te hebben. Ik ben gekomen zodat zij leven kunnen hebben
en overvloed kunnen hebben.
11. Ik ben de Herder Die goed is, de herder die goed is zet zijn
ziel in voor de schapen.
12. Maar de huurling, die niet eens een herder is, van wie de
schapen zelf niet zijn, ziet de wolf komen en stuurt de schapen weg
en vlucht, en de wolf grijpt ze en jaagt de schapen op de
vlucht.
13. Dus de huurling vlucht omdat hij een huurling is en niets om
de schapen geeft.
14. Ik ben de Herder Die goed is en ik ken de mijnen en ben
bekend bij de mijnen.
15. Zoals de Vader mij kent, zo ken ik de Vader ook, dus zet ik
mijn ziel voor de schapen in.
16. Ook andere schapen heb ik, die niet van deze kudde zijn, het
is ook nodig dat ik die heb geleid en zij zullen naar mijn stem
luisteren, en het zal één kudde worden, één Herder.
17. Daarom houdt mijn Vader van mij, omdat ik mijn ziel inzet
met de bedoeling dat ik haar terug zou ontvangen.
18. Niemand neemt haar mij af, maar ik zet haar uit mijzelf in,
ik heb de vrije keus om haar in te zetten en ik ben vrij om haar
weer aangenomen te hebben. Dit bevel heb ik van mijn Vader
ontvangen.’
19. Hierover is opnieuw onenigheid onder de Judeeërs ontstaan,
door deze uitspraken.
20. En velen van hen hebben gezegd: ‘Hij heeft een demon en is
gek, waarom luistert u nog naar Hem?’
21. Anderen hebben gezegd: ‘Dit zijn geen woorden van een
bezetene, kan een demon ogen van blinden openen?’
22. Ook is het inwijdingsfeest (van de tempel,
ingesteld door Judas Maccabeüs) in Jeruzalem gevierd, en het is
winter geweest.
23. En Jezus heeft in de tempel door de zuilengang van Salomo
gewandeld.
24. Toen zijn de Judeeërs in een kring rondom Hem gaan staan en
hebben tegen Hem gezegd: ‘Wanneer neemt U onze ziel op? Als U de
Christus bent, zeg ons dat dan openlijk!’
25. Jezus heeft hen geantwoord: ‘Ik heb het u gezegd en u
gelooft niet. De werken die ik uit Naam van mijn Vader doe, die
getuigen van mij.
26. Maar u gelooft niet omdat u niet bij mijn schapen bent.
Precies zoals ik u gezegd heb
27. dat mijn schapen naar mijn stem luisteren, en ik op hen let,
en zij mij volgen,
28. en ik hen eeuwig leven geef, en dat zij nooit, tot in het
eeuwige tijdperk, vernietigd zullen worden, en dat ook niemand hen
met geweld uit mijn handen zal grissen.
29. Mijn Vader die ze mij gaf, is sterker dan alles, en niemand
is in staat om hen uit handen van mijn Vader te grissen.
30. Ik en de Vader zijn één.’ 31. Dus hebben de Judeeërs opnieuw
stenen gepakt
zodat zij Hem zouden stenigen. 32. Jezus heeft hen geantwoord:
‘Veel goede werken
van deze Vader van mij heb ik u getoond, voor welke van die
werken stenigt u mij?’
33. De Judeeërs hebben Hem dit geantwoord: ‘Wij stenigen U niet
voor een goed werk, maar voor godslastering, en omdat U, Die mens
bent, zichzelf tot God maakt.’
34. Jezus heeft hen geantwoord: ‘Staat in uw voorschriften niet
geschreven: ‘Ik heb gezegd: ‘U bent goden?’’
35. Als Hij in wie het Woord van God een begin gemaakt heeft
goden genoemd heeft, (en de Schrift niet ontbonden kan worden),
36. (het Woord) dat de Vader geheiligd heeft en naar de kosmos
gestuurd heeft, dan zegt u: ‘U lastert God?’ Omdat ik gezegd heb de
Zoon van God te zijn?
37. Als ik de werken van deze Vader van mij niet doe, geloof mij
dan niet.
38. Maar als ik ze doe, zelfs als u mij niet wilt geloven,
geloof dan de daden. Zo zou u leren kennen en geloven dat de Vader
in mij is en ik in Hem.’
39. Dus hebben zij Hem opnieuw proberen te pakken, maar Hij is
aan hun handen ontkomen.
40. En Hij is opnieuw naar de andere kant van de
Jordaan vertrokken, naar de plaats waar Johannes
-
12 © Jim Sabelis
in het begin geweest is om te dopen en is daar een tijdje
gebleven.
41. En velen zijn naar Hem toe gekomen en hebben gezegd:
‘Johannes heeft wel geen wonderen gedaan, maar alles wat Johannes
over deze man gezegd heeft is waar geweest.’
42. En velen hebben daar in Hem geloofd.
Johannes 11 1. Ook is er een zieke man geweest, Lazarus uit
Bethanië, uit het dorp van Maria en haar zus Martha.
2. Bovendien is het Maria geweest die de Heer met Mirre gezalfd
heeft en Zijn voeten met haar haar afgedroogd heeft, en haar broer
Lazarus is ziek geweest.
3. Dus hebben zijn zussen iemand naar Hem toe gestuurd met de
boodschap: ‘Heer, kijk, iemand die U liefheeft is ziek.’
4. Maar Jezus heeft het gehoord en gezegd: ‘Deze ziekte leidt
niet tot de dood maar gaat daar tot eer van God bovenuit, zodat de
Zoon van God hierdoor geëerd zou worden.’
5. Daarbij heeft Jezus van Martha en haar zus en deze Lazarus
gehouden.
6. Terwijl Hij dus gehoord heeft dat hij ziek is, is Hij in die
tijd twee dagen op de plaats waar Hij geweest is gebleven.
7. Daarna zegt Hij tegen de leerlingen: ‘Laten we weer naar
Judea gaan.’
8. De leerlingen zeggen tegen Hem: ‘Rabbi, de Judeeërs hebben
pas nog geprobeerd U te stenigen, en gaat U nu weer naar die plaats
terug?’
9. Jezus heeft geantwoord: ‘Gaan er niet twaalf uur in een dag?
Als iemand overdag wandelt, dan struikelt hij niet omdat hij het
licht van deze kosmos ziet.
10. Maar als iemand ’s nachts wandelt, dan struikelt hij, omdat
er geen licht bij hem is.’
11. Dit heeft Hij gezegd en daarna zegt Hij tegen hen: ‘Onze
vriend Lazarus sliep in, maar ik ga om hem wakker te kunnen maken
uit zijn slaap.’
12. Dus hebben Zijn leerlingen gezegd: ‘Heer als Hij sliep, dan
zal hij genezen.’
13. Maar Jezus sprak over zijn dood, al hebben zij gedacht dat
Hij over de rust van de slaap spreekt.
14. Dus toen heeft Jezus openlijk tegen hen gezegd: ‘Lazarus is
gestorven.
15. En voor u ben ik blij, zodat u zou geloven, omdat ik daar
echt niet geweest ben, maar laten we naar hem toe gaan.’
16. Dus heeft Thomas, bijgenaamd de tweeling, tegen zijn
medeleerlingen gezegd: ‘Laten wij ook gaan, zodat wij samen met Hem
sterven.’
17. Bij aankomst heeft Jezus begrepen dat hij al vier dagen in
de tombe bewaard wordt,
18. bovendien is Bethanië vlakbij Jeruzalem geweest, op ongeveer
drie kilometer.
19. En veel van de Joden kwamen naar Maria en Martha om hen voor
hun broer te troosten.
20. Nu is Martha, zodra zij gehoord heeft dat Jezus komt, Hem
tegemoet gegaan, maar Maria is thuisgebleven.
21. Dus heeft Martha tegen haar Jezus gezegd: ‘Heer, als U hier
geweest zou zijn, dan was mijn broer niet gestorven.
22. Al wist ik nu ook al dat het niet uitmaakt wat U van God zou
vragen, God zal het U geven.’
23. Jezus zegt tegen haar: ‘Uw broer zal opstaan.’ 24. Martha
zegt Hem: ‘Ik wist dat hij zal opstaan
tijdens de opstanding op de laatste dag.’ 25. Jezus heeft haar
gezegd: ‘Ik ben de opstanding en
het leven, wie in mij gelooft zal leven, ook al is hij
gestorven.
26. En iedereen die leeft en in mij gelooft zou echt nooit
gestorven zijn tot in het eeuwige tijdperk, geloof je dit?’
27. Zij zegt tegen Hem: ‘Ja Heer, ik geloofde al dat U de
Christus, de Zoon van God Die in deze kosmos komt bent.’
28. En als zij dit gezegd heeft, is zij weggegaan en heeft haar
zus ongemerkt geroepen, sprekend: ‘De Leraar komt en roept je.’
29. Als zij dit gehoord heeft, staat ze snel op en gaat naar Hem
toe.
30. (Toch kwam Jezus het dorp nog niet binnen, maar is op de
plaats waar Martha Hem ontmoet heeft gebleven.)
31. Dus zijn de Judeeërs die bij haar in het huis zijn om haar
te troosten, als zij gezien hebben dat Maria snel is opgestaan en
vertrokken is, haar gevolgd, sprekend: ‘Ze gaat vast naar het graf
om daar te huilen.’
32. Dus als Maria is aangekomen waar Jezus geweest is, is zij,
Hem gezien hebbend, aan Zijn voeten neergevallen en zegt tegen Hem;
‘Heer, als U hier geweest zou zijn dan zou mijn broer niet
gestorven zijn.’
33. Nu is Jezus, als Hij haar samen met de Judeeërs die huilend
met haar mee zijn gekomen ziet huilen, innerlijk boos geworden en
zelf ontroerd geraakt,
34. en heeft gezegd: ‘Waar legde u hem neer?’ Zij zeggen tegen
Hem: ‘Heer, kom kijken.’
35. Jezus heeft gehuild. 36. Dus hebben de Judeeërs gezegd:
‘Kijk hoe Hij van
hem gehouden heeft.’ 37. En iemand van hen heeft gezegd: ‘Kon
deze man
Die ervoor gezorgd heeft dat de ogen van een blinde geopend zijn
er niet voor gezorgd hebben dat ook deze man niet gestorven zou
zijn?’
38. Dus is Jezus op Zijn beurt innerlijk boos bij het graf
aangekomen, en dat is een grot geweest, en er is een steen tegenaan
geplaatst.
39. Jezus zegt: ‘Haal de steen weg!’ Martha, de zus van de
gestorvene, zegt tegen Hem: ‘Heer, hij stinkt nu al, het is al de
vierde dag!’
40. Jezus zegt haar: ‘Heb ik niet tegen u gezegd dat als u
gelooft u de heerlijkheid van God zult zien?’
41. Dus hebben zij de steen weggehaald, daar waar de gestorvene
ligt te rusten. En Jezus heeft de ogen naar boven gericht en
gezegd: ‘Vader, dank U dat U mij verhoord heeft.
42. Bovendien wist ik dat U mij altijd verhoort, maar dit heb ik
gezegd voor de omstanders, zodat zij zouden geloven dat U mij
gestuurd heeft.’
43. En nadat Hij dit gezegd heeft, heeft Hij met luide stem
geroepen: ‘Lazarus kom naar buiten!’
44. Dus is de gestorvene naar buiten gekomen, aan handen en
voeten met lijkdoeken vastgebonden, ook zijn gezicht was rondom met
een doek
-
© Jim Sabelis 13
omwonden. Jezus zegt tegen hen: ‘Maak hem los en stuur hem weg
om zich terug te trekken.’
45. Dus hebben velen van de Judeeërs die naar Maria toegekomen
zijn en de dingen gezien hebben die Jezus gedaan heeft in Hem
geloofd.
46. Maar sommige van hen zijn naar de Farizeeën gegaan en hebben
hen de dingen die Jezus gedaan heeft verteld.
47. Daarop hebben de hoofdpriesters en Farizeeën een
raadsvergadering belegd en gezegd: ‘Wat doen we? Want deze man doet
vele wonderen.
48. Als wij Hem zo door laten gaan zal iedereen in Hem geloven.
Dan zullen de Romeinen komen en zowel onze plaats als onze
samenleving wegnemen.’
49. Bovendien heeft één iemand van hen, Kajafas die de
hogepriester van dat jaar is, tegen hen gezegd: ‘Wist u dan
niets?
50. Er niet over nadenkend dat het ons samenbrengt als er één
voor het volk zou sterven en dat de hele samenleving zo niet
vernietigd zou worden?’
51. En dit heeft hij niet uit zichzelf gezegd, maar als
hogepriester van dat jaar heeft hij geprofeteerd dat Jezus op het
punt staat om voor de samenleving te sterven,
52. en niet alleen voor deze samenleving, maar zodat ook de
kinderen van God die verstrooid zijn verenigd zouden worden.
53. Dus hebben zij vanaf die dag vergaderd om Hem ter dood te
brengen.
54. En Jezus heeft niet langer in het openbaar onder de Judeeërs
rondgelopen, maar is vanuit die plaats naar een gebied vlakbij de
woestijn gegaan, naar een stad die Efraïm heet en heeft daar tijd
met Zijn leerlingen doorgebracht.
55. Nu is het Pascha onder de Judeeërs op handen
geweest en velen zijn voor dit Pascha vanaf het platteland naar
Jeruzalem opgetrokken om zichzelf te reinigen.
56. Dus hebben zij Jezus gezocht en staand in de tempel hebben
zij tegen elkaar gezegd: ‘Wat denkt u, zou Hij niet naar het feest
toe komen?’
57. Nu hadden zowel de hoofdpriesters als de Farizeeën bevolen
dat als iemand zou weten waar Hij is, dat hij dan bekend moest
maken hoe Hij gearresteerd zou kunnen worden.
Johannes 12 1. Daarom is Jezus zes dagen eerder naar
Bethanië,
waar Lazarus die gestorven was geweest gekomen, die Hij uit de
dood heeft opgewekt.
2. Toen hebben zij een maaltijd voor Hem klaargemaakt en heeft
Martha bediend. Bovendien is Lazarus één van degenen geweest die
samen met Hem aanligt.
3. Nu heeft Maria een pond erg dure Nardusolie genomen en heeft
er de voeten van haar Jezus mee gezalfd. Met haar haren heeft zij
de zalfolie drooggewreven en het huis is gevuld met de geurende
olie.
4. Daarom heeft één van Zijn leerlingen gezegd, Judas van Simon
Iscariot die op het punt staat Hem uit te leveren:
5. ‘Waarom is deze olie niet verkocht voor driehonderd daglonen
en aan de bedelaars gegeven?’
6. Dit heeft hij niet gezegd omdat hij om de bedelaars gegeven
heeft, maar omdat hij een dief is geweest en de buidel beheerd
heeft en wat daarin zit bij zich gedragen heeft.
7. Dus heeft Jezus gezegd: ‘Vergeef haar, zij bewaarde dit voor
de voorbereidingsdag van mijn begrafenis.
8. Want de bedelaars heeft u altijd bij u, maar mij heeft u niet
altijd.’
9. Nu heeft een menigte Judeeërs gemerkt dat Hij daar is, en zij
zijn niet alleen voor Jezus gekomen, maar ook om Lazarus die Hij
uit de dood heeft doen opstaan te zien.
10. Bovendien hebben de hoofdpriesters overlegd om ook Lazarus
te doden,
11. want door hem zijn veel van de Judeeërs vertrokken om in
Jezus te geloven.
12. De volgende morgen is een grote menigte naar het
feest in Jeruzalem gekomen, gehoord hebbend dat Jezus naar
Jeruzalem komt.
13. Zij hebben takken van de palmbomen gehaald, zijn Hem
tegemoet getrokken en hebben geroepen: ‘Hosanna! Gezegend Hij Die
komt uit Naam van de Heer! De Koning van Israël!’
14. En Jezus heeft een jonge ezel gevonden. Hij heeft erop
gezeten, precies zoals geschreven staat:
15. ‘Vrees niet dochter van Sion, kijk, uw koning komt, zittend
op een ezelsveulen.’
16. Dit hebben Zijn leerlingen echter eerst niet begrepen, maar
als Jezus verheerlijkt is, toen hebben zij zich dit herinnerd, dat
deze dingen over Hem werden opgeschreven, en dit is door Hem
uitgevoerd.
17. Ook de menigte die erbij is toen Hij Lazarus uit het graf
heeft geroepen en uit de dood heeft doen opstaan, heeft
getuigd.
18. En daarom is de menigte Hem tegemoetgekomen, omdat zij
gehoord hebben dat Hij dit wonder gedaan had.
19. Dus hebben de Farizeeën onder elkaar gezegd: ‘Zie je nou wel
dat het totaal niets uitmaakt, kijk, de hele kosmos is Hem
gevolgd!’
20. Bovendien zijn er een paar Grieken onder degenen die
optrekken geweest, zij hebben op het feest eer willen bewijzen.
21. En zij zijn bij Filippus, afkomstig uit Bethsaida in
Galilea, gekomen, en zij vragen hem dit: ‘Mijnheer, wij willen
Jezus gezien hebben.’
22. Filippus komt dit tegen Andreas zeggen, en Andreas geeft het
samen met Filippus aan Jezus door.
23. En Jezus heeft hen dit geantwoord: ‘De tijd is aangebroken
dat de Mensenzoon verheerlijkt zou worden.
24. Het is zeker waar zeg ik u, dat als de graankorrel niet in
de aarde is gevallen en zou sterven, ze dan op zichzelf blijft,
maar als zij gestorven zou zijn, dan draagt zij veel vrucht.
25. Wie zijn ziel liefheeft die zal haar verliezen en wie zijn
ziel haat in deze kosmos, die zal haar tot in het eeuwige leven
bewaren.
26. Als iemand mij zou willen dienen, volg mij dan en waar ik
ben, daar zal mijn dienaar ook zijn. En als iemand mij zou dienen,
de Vader zal hem eren.
-
14 © Jim Sabelis
27. Nu ontroerde dat mijn ziel en wat zal ik nog zeggen: ‘Vader
verlos mij uit dit uur?’ Maar daarom ben ik juist in dit uur
aangekomen!
28. Vader, verheerlijk Úw Naam!’ En er heeft een stem uit de
hemel geklonken: ‘Wat verheerlijkt is, zal ook opnieuw verheerlijkt
worden!’
29. Daarop heeft de menigte die daar stond te luisteren gezegd:
‘Het gaat onweren.’ Anderen hebben gezegd: ‘Een engel sprak met
Hem.’
30. Jezus heeft hierop gereageerd: ‘Niet voor mij is deze stem
ontstaan, maar voor u.
31. Nu is dit het oordeel over deze kosmos. Nu zal de bestuurder
van deze kosmos naar buiten gestuurd worden.
32. En als ik vanaf de aarde verhoogd ben, dan zal ik alles naar
mij toe trekken.’
33. En dit heeft Hij gezegd om duidelijk te maken welke dood Hij
zou ondergaan.
34. De menigte heeft Hem geantwoord: ‘Uit de voorschriften
hebben wij begrepen dat de Christus tot in het eeuwige tijdperk
blijft. Maar hoe bedoelt U: ‘De Mensenzoon moet verhoogd worden?’
Wie is deze ‘Mensenzoon’?’
35. Dus heeft Jezus hen gezegd: ‘Nog een korte tijd is het Licht
bij u, wandel zolang u het Licht heeft, anders maakt de duisternis
zich van u meester, want wie in het donker wandelt weet niet waar
hij naartoe gaat.
36. Zolang u het Licht heeft, geloof in het Licht, zodat u
kinderen van het Licht zou zijn.’ Dit heeft Jezus gezegd en na
vertrokken te zijn heeft Hij zichzelf voor hen schuilgehouden.
37. Ondanks dat Hij zoveel wonderen voor hen gedaan
had, hebben zij toch niet in Hem geloofd. 38. Zodat de woorden
van de profeet Jesaja vervult
zouden worden, wat hij gezegd heeft: ‘Heer, wie heeft geloofd
wat wij gehoord hebben? Aan wie is de Arm van de Heer (YaHWeH)
bekendgemaakt?’
39. Juist dit konden zij niet geloven, want Jesaja heeft ook
gezegd:
40. ‘Hun ogen waren blind en hun harten verhard, zodat hun ogen
niet zouden zien, of hun hart zou begrijpen en zij terug zouden
keren zodat ik hen genezen zou.’
41. Deze dingen heeft Jesaja gezegd toen hij Zijn heerlijkheid
gezien heeft en over Hem gesproken heeft.
42. Toch hebben ook veel van de bestuurders in Hem geloofd, maar
vanwege de Farizeeën hebben zij dat niet toegegeven, om niet uit de
synagoge verbannen te worden.
43. Want zij hebben meer van het menselijke oordeel gehouden,
dan van het oordeel van hun God.
44. Maar Jezus heeft dit uitgeroepen: ‘Wie in mij
gelooft, gelooft niet in mij, maar in Hem Die mij gestuurd
heeft.
45. En wie mij ziet, ziet Hem Die mij gestuurd heeft. 46. Ik was
als een Licht naar deze kosmos gekomen,
zodat iedereen die in mij gelooft niet in het donker zou
blijven.
47. En als iemand naar mijn uitspraken zou luisteren en niet zou
geloven, dan veroordeel ik hem niet, want niet om deze kosmos te
kunnen veroordelen ben ik gekomen, maar met als doel dat ik deze
kosmos veilig zou stellen.
48. Wie mij afwijst en mijn uitspraken niet aanneemt, heeft dit
wat hem oordeelt, het woord dat ik gesproken heb, dat zal hem op de
laatste dag oordelen.
49. Want ik heb niet uit mijzelf gesproken, maar wie mij
gestuurd heeft, mijn Vader, Hij heeft mij een opdracht gegeven, wat
ik zou spreken en wat ik zou preken.
50. En ik weet dat de opdracht van Hem eeuwig leven is, dus wat
ik spreek, dat zeg ik precies zoals de Vader het mij zei.’
Johannes 13 1. En voorafgaand aan het Pascha wist Jezus
wanneer
Zijn tijd aangebroken was om zich uit deze kosmos naar de Vader
te begeven, de Zijnen in deze kosmos liefhebbend, tot het einde
heeft Hij hen liefgehad.
2. Als de maaltijd is klaargemaakt, de duivel was toen al in het
goddeloze hart van Judas van Simon Iscariot opgekomen om Hem te
verraden,
3. wist Jezus dat de Vader Hem alles in handen had gegeven en
dat Hij van God is uitgegaan en naar Zijn God terugkeert.
4. Dan staat Hij op van het diner, legt Zijn kleding af, heeft
een handdoek genomen en deze bij zichzelf omgedaan,
5. giet water in een kom en is begonnen met de voeten van Zijn
leerlingen te wassen en ze met de handdoek die Hij omgedaan heeft
droog te maken.
6. Als Hij bij Simon Petrus aankomt, zegt Petrus tegen Hem:
‘Heer, wast U mijn voeten?’
7. En Jezus heeft hem geantwoord: ‘Jij begreep nog niet wat ik
doe, maar hierna zal je het begrijpen.’
8. Petrus zegt tegen Hem: ‘Nooit en te nimmer zou U mijn voeten
gewassen moeten hebben tot in eeuwigheid!’ Jezus heeft hem
geantwoord: ‘Als ik u niet zou wassen, dan heeft u geen deel aan
mij.’
9. Simon zegt Hem: ‘Heer, niet alleen mijn voeten, maar ook de
handen en het hoofd!’
10. Jezus zegt hem: ‘Wie in bad ging heeft niets meer nodig,
behalve de voeten gewassen te hebben, maar die is helemaal schoon.
En u bent schoon, maar niet allemaal.’
11. Want Hij wist wie Hem uitlevert. Daarom heeft Hij gezegd: ‘U
bent niet allemaal schoon.’
12. Daarna, nadat Hij hun voeten gewassen heeft en Zijn kleren
heeft aangedaan en weer is gaan aanliggen, heeft Hij tegen hen
gezegd: ‘Begrijpt u wat ik bij u gedaan heb?
13. U noemt mij Leraar en Heer en dat zegt u goed, want dat ben
ik.
14. Als ik dus uw voeten gewassen heb, als Heer en Leraar, dan
bent u het ook aan elkaar verschuldigd om de voeten te wassen.
15. Want ik heb u een voorbeeld gegeven, zodat u net zo kunt
doen, als dat ik bij u gedaan heb.
16. Het is zeker waar zeg ik u: ‘Een dienaar is niet groter dan
zijn Heer, ook is geen apostel groter dan zijn Zender.’
17. Voor zover u deze dingen al wist, u bent gelukkig als u het
kunt doen.
18. Ik spreek niet over u allemaal, ik weet wie ik uitgekozen
heb, want zo zou de Schrift vervuld
-
© Jim Sabelis 15
kunnen worden: ‘Hij die brood met mij eet, heeft zijn hiel tegen
mij gelicht.’
19. Op dit moment zeg ik het u, voordat het gebeurd is, zodat
wanneer het gebeuren zou, u zou geloven dat ‘ik ben’.
20. Het is zeker waar zeg ik u, wie degene die ik gestuurd heb
aanneemt, neemt mij aan, en wie mij aanneemt, neemt Hem Die mij
gestuurd heeft aan.’
21. Jezus, dit gezegd hebbend, is innerlijk ontroerd geraakt en
heeft getuigd en gezegd: ‘Het is zeker waar zeg ik u, dat een van u
mij uit zal leveren.’
22. Dus hebben de leerlingen vertwijfeld naar elkaar gekeken,
over wie Hij het heeft.
23. Maar één van de leerlingen ligt aan de borst van Jezus, die
Jezus lief heeft gehad.
24. Dus knikt Simon Petrus naar diegene om te weten te komen wie
het toch is over wie Hij spreekt.
25. En hij, de borst van Jezus omhelzend, zegt tegen Hem: ‘Heer
wie is het?’
26. Jezus antwoordt: ‘Hij is het aan wie ik het brood dat ik
ingedoopt heb geven zal.’ En het brood ingedoopt hebbend, geeft Hij
aan Judas van Simon Iscariot.
27. En na dit brood is de Satan bij hem binnengekomen. Dus zegt
Jezus tegen hem: ‘Die daad, doe die sneller.’
28. Maar niemand van wie aanligt heeft begrepen waarover Hij het
tegen hem gehad heeft.
29. Want sommigen hebben gedacht, omdat deze Judas de geldbuidel
gedragen heeft, dat Jezus opdraagt: ‘Koop wat wij nodig hebben voor
het feest,’ of, ‘dat hij de bedelaars wat zou geven.’
30. Hij heeft het brood dus aangenomen en is gelijk vertrokken,
ook al is het nacht geweest.
31. Maar als hij vertrokken is, zegt Jezus: ‘Nu is de Mensenzoon
geëerd en is God in Hem geëerd.
32. Als God in Hem geëerd is, dan zal God Hem ook in Zichzelf
eren, Hij zal Hem ook oprecht eren.
33. (Lieve) kinderen, nog maar kort ben ik bij u. U zult mij
zoeken en net zoals ik het de Judeeërs gezegd heb: ‘Waar ik naartoe
vertrek, daar kunt u niet komen.’ Zeg ik dit nu ook tegen u.
34. Een nieuw bevel geef ik u, dat u elkaar net zo liefheeft als
dat ik u lief heb gehad, zodat u ook van elkaar houdt.
35. Op deze manier zal iedereen weten dat u leerlingen van mij
bent, als u liefde heeft voor elkaar.’
36. Simon Petrus zegt tegen Hem: ‘Heer waar gaat U heen?’ Jezus
heeft hem geantwoord: ‘Waar ik naartoe ga kunt u mij nu niet
volgen, maar u zult mij later volgen.’
37. Petrus zegt Hem: ‘Heer, waarom kan ik U nu niet volgen? Ik
zal mijn ziel voor U inzetten!’
38. Jezus heeft hem geantwoord: ‘U zult uw ziel voor mij
inzetten? Het is zeker waar zeg ik u, geen enkele haan zal kraaien,
totdat u mij hier driemaal voor zult loochenen.’
Johannes 14 1. ‘Laat uw hart niet ontroerd zijn, u gelooft in
deze
God en gelooft ook in mij.
2. In het huis van Mijn Vader zijn vele grote woningen, en zo
niet, dan zou ik het u gezegd hebben, ik ga om een plaats voor u
klaargemaakt te hebben.
3. En alleen als ik zou gaan om een plaats voor u klaar te
maken, dan kan ik weer komen en u bij mijzelf opnemen, zodat u ook
bent waar ik ben.
4. U wist dan ook waar ik naartoe ga, u wist de weg ook.’
5. Thomas zegt tegen Hem: ‘Heer, wij wisten niet waar U naartoe
gaat, want hoe kunnen wij die weg te weten gekomen zijn?’
6. Jezus zegt hem: ‘Ik ben de weg en de waarheid en het leven,
niemand komt bij de Vader dan via mij.
7. Als u mij kende, dan had u ook mijn Vader gekend, en vanaf nu
kent u Hem, want u zag Hem.’
8. Filippus zegt Hem: ‘Heer toon ons de Vader en het is ons
genoeg.’
9. Jezus zegt hem: ‘Zo lange tijd ben ik bij u, en u leerde mij
niet kennen Filippus? Wie mij zag, zag de Vader, dus hoe bedoelt u:
‘Toon ons de Vader?’
10. Gelooft u niet dat ik in de Vader ben en de Vader in mij is?
De boodschap die ik u geef, gaat niet over mijzelf, maar over de
Vader Die in mij woont, Hij doet die werken.
11. Geloof mij dat ik in de Vader ben en de Vader in mij is. En
zo niet, geloof mij dan om de werken zelf.
12. Het is zeker waar zeg ik u, wie in mij gelooft, de werken
die ik doe zal diegene ook doen, en zal die omvangrijker doen, want
ik reis naar mijn Vader.
13. En wat u ook maar uit mijn Naam gevraagd zou hebben, dat zal
ik uitgevoerd hebben, zodat de Vader in de Zoon geëerd is.
14. Als u iets in mijn Naam gevraagd zou hebben, dan zal ik dat
doen.
15. Als u mij liefheeft, let dan op mijn opdrachten. 16. En ik
zal bij de Vader bemiddelen en Hij zal u een
andere Advocaat geven, zodat Die tot in het eeuwige tijdperk bij
u blijft,
17. de Geest van waarheid, Die deze kosmos niet kan ontvangen,
omdat zij Hem niet ziet, of Hem kent. Maar u kent Hem, omdat Hij
naast u verblijft en in u zal zijn.
18. Ik zal u niet als wezen wegsturen, ik kom bij u. 19. Nog
maar kort en deze kosmos ziet mij niet meer.
Maar u ziet mij, omdat ik leef en u zult leven. 20. Op die dag
zult u begrijpen dat ik in mijn Vader ben
en u in mij en ik in u. 21. Wie vasthoudt aan mijn opdrachten en
er
zorgvuldig op let, die is het die mij liefheeft, bovendien zal
wie mij liefheeft door mijn Vader geliefd zijn, en ik zal hem
liefhebben en ik zal mijzelf aan hem tonen.’
22. Judas zegt tegen Hem, niet die van Iscariot: ‘Heer, hoe komt
het dat U op het punt staat om Uzelf aan ons te openbaren en niet
aan deze kosmos?’
23. En Jezus heeft dit tegen hem gezegd: ‘Als iemand mij
liefheeft zal hij zorgvuldig op mijn woorden letten, dan zal mijn
Vader hem ook liefhebben en zullen wij bij hem komen en zullen wij
een woning voor hem bouwen.
24. Wie mij niet liefheeft, let niet zorgvuldig op mijn woorden,
en dit woord wat u hoort gaat niet eens over mij, maar over de
Vader Die mij gestuurd heeft.
25. Deze dingen heb ik in aanwezigheid van u gesproken.
-
16 © Jim Sabelis
26. Maar de Advocaat, de Heilige Geest Die de Vader uit mijn
Naam zal sturen, Die zal u alles onderwijzen en u aan alles wat ik
u gezegd heb herinneren.
27. Ik stuur u vrede, de vrede van mij geef ik u, niet wat deze
kosmos geeft geef ik u. Laat uw hart niet ontroerd zijn en niet
terneergeslagen.
28. U heeft gehoord dat ik tegen u gezegd heb: ‘Ik vertrek en
kom bij u.’ Als u mij lief hebt gehad, dan zou u blij geweest zijn
dat ik gezegd heb: ‘Ik ga naar de Vader op reis,’ want mijn Vader
is groter dan mij.
29. Dus nu zei ik u dit voordat het begonnen is, zodat u geloofd
zou hebben wanneer dit gebeurd is.
30. Ik zal niet veel zaken meer met u bespreken, want de
bestuurder van deze kosmos komt en heeft totaal niets aan mij.
31. Maar zo zou deze kosmos ook weten dat ik de Vader liefheb en
zo handel als de Vader het mij bevolen heeft. Sta op, laten we hier
weggaan.’
Johannes 15 1. ‘Ik ben de wijnstok, de echte, en mijn Vader is
de
wijnboer. 2. Elke tak aan mij die geen vrucht draagt haalt
Hij
weg, en elke die wel vrucht draagt krent Hij, zodat zij betere
vrucht draagt.
3. Nu bent u gekrent door het woord dat ik tot u sprak.
4. Blijf in mij, zoals ik in u. Net zoals de tak uit zichzelf
geen vrucht kan dragen, behalve als ze aan de wijnstok zou blijven,
zo ook u niet, behalve als u in mij zou blijven.
5. Ik ben de wijnstok, u de takken, wie in mij blijft en ik in
hem, diegene draagt veel vruchten, want zonder mij kunt u totaal
niets doen.
6. Iemand is als een weggeworpen tak en is verdord, behalve als
hij in mij zou blijven, ze verzamelen zo iemand en hij wordt in het
vuur geworpen, waar zij verbranden.
7. Als u in mij zou blijven en mijn woorden in u zouden blijven,
dan zult u vragen wat u wilt en zult u het gerealiseerd hebben.
8. Hierin is mijn Vader geëerd, dat u veel vrucht kunt dragen,
en u leerlingen van mij zult zijn.
9. Zoals de Vader mij heeft liefgehad, zo heb ik u ook
liefgehad, blijf voortdurend in mijn liefde.
10. Als u zich aan mijn opdrachten zou houden, dan zult u
voortdurend in mijn liefde blijven, zoals ik mij aan de opdracht
van mijn Vader gehouden heb en voortdurend in Zijn liefde
blijf.
11. Deze dingen zei ik tegen u, zodat mijn blijdschap in u zou
blijven, en uw blijdschap volmaakt zou zijn.
12. Dat is mijn opdracht, zodat u elkaar liefheeft, net zoals ik
u heb liefgehad.
13. Grotere liefde dan deze heeft niemand, dan wanneer i