Page 1
Leona Duineveld
Eindonderzoek
Academie Lichamelijke Opvoeding,
Hogeschool van Amsterdam
Studentnummer: 500693543
Datum: 7 juni 2017
Begeleider: H. Bax
Examinator: N. Schaper
Het effect van Sport Veel @
Jacob Geel op de
sportdeelname van
basisschoolleerlingen uit
Amsterdam Nieuw-West
Een onderzoek naar het effect van een naschoolse
omnisportvereniging op sportdeelname, de motivatie tot
sportdeelname van leerlingen, de motivatie van ouders en de
motivatie van betrokkenen omtrent het project
Page 2
Samenvatting
In dit onderzoek is onderzocht of de omnisportvereniging Sport Veel @ Jacob Geel een
positieve invloed heeft op de sportdeelname van de leerlingen van groep 5-8 van de
Huizingaschool. Daarnaast is de motivatie omtrent Sport Veel @ Jacob Geel van de
leerlingen, ouders en betrokken personen van de schoolsportvereniging bekeken en met elkaar
vergeleken. De motivatie omtrent het project is belangrijk, omdat dit terugkomt in de
doelstellingen van Sport Veel @ Jacob Geel.
Het onderzoek bestond uit een interventieonderzoek van een jaar, tussen het schooljaar 2015-
2016 en het schooljaar 2016-2017. De interventie bestond uit de nieuwe, integrale aanpak van
de omnisportvereniging Sport Veel @ Jacob Geel.
In totaal deden 280 deelnemers mee aan dit onderzoek, waarvan 248 leerlingen, 18 ouders en
14 betrokken personen van het Sport Veel @ Jacob Geel project. Om de sportdeelname te
meten, is er gebruik gemaakt van de gegevens van het leerlingvolgsysteem van Jump-In. Om
de motivatie te bepalen, is gebruik gemaakt van aangepaste BREQ-2 vragenlijsten (Mullan,
Markland, & Ingledew, 1997). De BREQ-2 vragenlijst is gebaseerd op de
zelfdeterminatietheorie van Ryan en Deci (2000). De betrouwbaarheid is berekend met
Cronbach’s alpha.
Uit de resultaten is gebleken dat de leerlingen van het schooljaar 2016-2017 significant
(p=0,001) meer sporten dan de leerlingen van het schooljaar 2015-2016. Daarnaast bleek dat
de leerlingen van het schooljaar 2016-2017 significant (p=0,000) meer intern sporten dan de
leerlingen van het schooljaar 2015-2016. Er werd bij de leerlingen geen samenhang gevonden
tussen de motivatie om te sporten en de sportdeelname (p=0,260).
Aan de hand van de resultaten kan er geconcludeerd worden dat de omnisportvereniging Sport
Veel @ Jacob Geel project een goede interventie is om de sportdeelname te bevorderen.
Een project zoals Sport Veel @ Jacob Geel is aan te bevelen op (zwarte) scholen om de
sportdeelname significant te bevorderen.
Page 3
Inhoudsopgave
Samenvatting .............................................................................................................................. 2
Inhoudsopgave ........................................................................................................................... 3
Inleiding ..................................................................................................................................... 4
Methode .................................................................................................................................... 15
Deelnemers ....................................................................................................................... 15
Meetinstrumenten ............................................................................................................. 16
Interventie ......................................................................................................................... 19
Werkwijze/procedure ........................................................................................................ 20
Dataverzameling en analyse.............................................................................................. 21
Resultaten ................................................................................................................................. 23
Sportdeelname ...................................................................................................................... 23
Motivatie ............................................................................................................................... 26
Leerlingen ......................................................................................................................... 27
Ouders ............................................................................................................................... 28
Betrokkenen ...................................................................................................................... 29
Discussie ................................................................................................................................... 30
Bediscussiëring sportdeelname resultaten ............................................................................ 30
Bediscussiëring motivatie resultaten .................................................................................... 32
Leerlingen ......................................................................................................................... 32
Ouders en betrokkenen ..................................................................................................... 33
Aanbevelingen vervolgonderzoek en beroepspraktijk ......................................................... 36
Aanbevelingen vervolgonderzoek..................................................................................... 36
Suggesties beroepspraktijk ................................................................................................ 37
Conclusie .................................................................................................................................. 38
Literatuurlijst ............................................................................................................................ 39
Page 4
Inleiding
“Op donderdag 29 september 2016 vond de officiële opening van de nieuwe Huizingaschool
plaats. Het gebouw werd afgelopen mei opgeleverd en is sindsdien in gebruik. Leerlingen,
ouders, leerkrachten, mensen van de gemeente Amsterdam en andere betrokkenen
verzamelden zich ’s middags op het grote schoolplein van de Huizingaschool. De leerlingen
van de groepen 7 en 8 namen vervolgens alle aanwezigen mee voor een rondleiding door de
nieuwe school. Vol trots lieten de kinderen hun nieuwe lokalen en leerpleinen zien. Ze zijn
erg blij met het nieuwe gebouw en vooral de gymzaal met trampoline is favoriet bij de
leerlingen van de op één na sportiefste school van Amsterdam” (STWT, 2016).
De Huizingaschool is een zwarte basisschool in Amsterdam Nieuw-West. De overheid
spreekt van een zwarte school als 70% of meer van de leerlingen (een) niet Nederlandse en
laagopgeleide ouder(s) hebben (Gathier, 2009). Opvallend is een zwarte school niet op deze
plek, want de bevolking van het stadsdeel Nieuw-West bestaat voor 51% uit niet-westerse
allochtonen Daarnaast bestaat de bevolking in dit stadsdeel voor 13% uit westerse allochtonen
en voor 35% uit autochtone Nederlanders (OIS, 2016). Naast een hoog percentage
allochtonen valt de lage sociaal economische status van Amsterdam Nieuw West op. 6,8%
van de bevolking van 15-64 jaar leeft van een bijstandsuitkering (OIS afdeling Inkomen,
2016), 8% van de mannen en 11% van de vrouwen is werkeloos (EBB CBS, REB en OIS,
2015) en het gemiddelde persoonlijk inkomen (CBS/RIO, 2013)) ligt onder de grens van een
laag inkomen (OIS, 2016).
Uit onderzoek van Selten, Greven en Bosveld (2013) blijkt dat het aandeel sporters in
Amsterdam is toegenomen. Amsterdammers van Nederlandse afkomst sporten vaker dan
stadsbewoners van niet-westerse herkomst. Het aandeel kinderen en jongeren dat actief lid is
van een sportvereniging bedraagt 52%. In het stadsdeel Nieuw-West is de sportdeelname het
laagst.
Om sportdeelname te definiëren wordt sinds 2000 de Richtlijn Sportdeelname Onderzoek
(RSO) aangehouden in sportonderzoek (RSO, 2016). Bij de RSO wordt bij de definitie van
een sporter minimaal twaalf keer sporten per jaar aangehouden. In de Rapportage Sport 2010
wordt de wekelijkse sporter genoemd, waarbij 40 keer sporten per jaar wordt aangehouden
(Tiessen-Raaphorst, Verbeek, Haan, & Breedveld, 2010). De Huizingaschool definieert
sportdeelname als het ‘actief lid zijn van een sportvereniging’ (Paddenburg, 2016).
Page 5
Om de weerbaarheid, het welzijn en de welvaart van de stad Amsterdam en de bewoners te
bevorderen, wordt beweging en sport actief gestimuleerd (Gemeente Amsterdam, 2014). De
gemeente Amsterdam wil iedereen die wil sporten en bewegen de mogelijkheid bieden om dat
te doen. In het algemeen wordt de mate waarin scholieren bewegen onvoldoende geacht,
vooral vanuit gezondheidsoogpunt (Hildebrandt, Chorus, & Stubbe, 2010). Zowel in het
primair als in het voortgezet onderwijs zijn er bovendien bepaalde categorieën scholieren, die
duidelijk minder dan gemiddeld bewegen. Scholieren in een sterk stedelijke omgeving, niet
westerse allochtonen, meisjes en leerlingen uit sociaaleconomisch zwakkere wijken bewegen
in het bijzonder minder dan gemiddeld (Stegeman & Mossel, 2007; Manders & Kropman,
1982). Eén van de prioriteiten van de gemeente Amsterdam is om de jeugd meer laten
sporten, met name kinderen en jongeren uit achterstandswijken moeten gestimuleerd worden
(Gemeente Amsterdam, 2014).
Het onderwijs vormt een belangrijke setting voor huidige beleidsinterventies, gericht op een
actievere en gezondere leefstijl van de jeugd (Brug & Lenthe, 2005). Er wordt verondersteld
dat leerlingen van scholen, waar bewegen en sport veel aandacht krijgen, meer aan sport en
beweging zullen doen, ook buiten schooltijd. Door een aantal schoolprogramma’s te
ontwikkelen, gericht op het terugdringen van overgewicht en bevordering van een gezonde
leefstijl, wordt geprobeerd de jeugd via school te bereiken en te stimuleren. Hier horen
kennismakingslessen van verenigingen en naschoolse activiteiten van bijvoorbeeld Jump-In
bij. Jump-In is een scholenprogramma dat bestaat uit vier basisonderdelen: signaleren en
monitoren, sport en bewegen op school, gezond voedingsbeleid op school en
oudervoorlichting en betrokkenheid. Het programma ondersteunt scholen bij het behalen en
behouden van de acht Amsterdamse doelen voor gezonde scholen. Het uiteindelijke doel is
voldoende beweging en een gezond eetpatroon voor alle basisschoolkinderen (GGD
Amsterdam, 2016).
In het schooljaar 2015-2016 werd er op de Huizingaschool gewerkt met het naschoolse
sportaanbod van Jump-In ter bevordering van de sportdeelname. Tijdens dit schooljaar sportte
39,2% van de Huizingaschoolleerlingen. Hiervan sportte 37,5% van de leerlingen bij een
sportclub en 1,7% van de leerlingen in schoolverenigingsverband (Jump-In, 2016). In het
schooljaar 2016-2017 is er op de Huizingaschool gestart met een alternatief naschools
programma. Binnen de gymzaal van de Huizingaschool is een naschoolse
omnisportvereniging opgericht met de naam Sport Veel @ Jacob Geel. Deze
Page 6
omnisportvereniging wordt gevormd uit vijf kleinere verenigingen die elk een dag van de
week ’s middags de zaal gebruiken voor trainingen. Naast deze vijf verenigingen zijn ook de
school, de leerlingen, de vakleerkracht en de ouders betrokken bij het project. De participatie
en intrinsieke motivatie van alle betrokkenen vormen de basis van het project (Paddenburg,
2016).
De Huizingaschool is vooruitstrevend met haar visie, aanpak in het bewegingsonderwijs en de
naschoolse sportactiviteiten. Onderzoek van Steemers (2009) toont namelijk aan dat de
meeste basisscholen een ambivalente houding hebben ten opzichte van bewegingsonderwijs
en schoolsport. De basisschooldirecteuren zien het belang van sport en bewegen voor
kinderen in, maar geven aan weinig ruimte te hebben door een vol lespakket, weinig budget
en het aantal docenten op de school. In een onderzoek van het onderzoeksbureau Sardes gaf
85% van de basisscholen aan naast een aanbod onder schooltijd, ook een naschools aanbod te
hebben (Jepma & Vegt, 2006). Maar het meeste aanbod bestond uit activiteiten die maar één
of enkele keren per jaar plaatsvonden. 68% van de basisscholen gaf aan dat er gemiddeld één
dag per week naschoolse sportactiviteiten werden georganiseerd en een tiende van de
basisscholen gaf aan dat er gemiddeld vijf dagen per week aanbod tot sportactiviteiten werd
verschaft (Vegt, Blanken, & Jepma, 2007).
Naast de scholen zien ook vrijwel alle gemeenten in Nederland het belang in van een
samenwerking tussen onderwijs en sport (Lagendijk, 2006). Maar uit het onderzoek van
Lagendijk komt naar voren dat gemeenten de geringe hoeveelheid sportaccommodaties in de
wijken als knelpunt ervaren voor de combinatie school en sport. Verder is de financiering
wankel, omdat het om projectgelden gaat. Als derde knelpunt geven verenigingen aan dat het
veel moeite kost om sportverenigingen duurzaam te betrekken bij sportactiviteiten op school.
De verenigingen hebben al tekort aan kader, met name om overdag activiteiten te verzorgen.
De sportverenigingen die wel actief meewerken aan sportactiviteiten op school doen dit
vanuit maatschappelijke betrokkenheid. De belangrijkste wens van sportverenigingen om mee
te werken aan sportactiviteiten op school is een kwaliteitsimpuls voor het verenigingskader
(Lagendijk, 2006).
Toch blijkt uit onderzoek van NOC*NSF (2012) naar het belang van samenwerking tussen
sport en onderwijs, dat de deelnemende leerlingen erg tevreden zijn. Met name het door
sportverenigingen verzorgde sportaanbod op school wordt positief beoordeeld. De
Page 7
belangrijkste succesfactoren liggen in het formuleren van gezamenlijke doelstellingen,
evaluaties, een frequent en variërend aanbod, tijdstippen gepland direct aansluitend op
schooltijden of kort erna, het gebruik van de accommodatie van school en de betrokken
partijen binnen de organisatie (Werff, Wisse, & Stuij, 2012). De Huizingaschool probeert met
de omnisportvereniging Sport Veel @ Jacob Geel in te spelen op deze succesfactoren.
Ondanks deze succesfactoren wordt de mate waarin jeugd deelneemt aan sport en bewegen
ook bepaald door een groot aantal factoren die minder beïnvloedbaar zijn. Het beweeg- en
sportgedrag is deels erfelijk bepaald (Stubbe, 2006). Daarnaast spelen psychologische
factoren, sociale invloeden en omgevingskenmerken een rol. Al deze factoren beïnvloeden
elkaar (Bottenburg, Rijnen, & Sterkenburg, 2005). Het feitelijke beweeg- en sportgedrag is te
zien als een resultaat van de onderling gerelateerde factoren (Elling, 2007). Factoren in de
schoolomgeving blijken op enkele punten samen te hangen met het sportdeelname en
beweeggedrag van leerlingen in de vrije tijd. Leerlingen van scholen die gericht beleid voeren
om het bewegen en sporten te stimuleren, besteden ook meer tijd aan bewegen en sport (Stuij,
Wisse, Mossel, Lucassen, & Dool, 2011).
Onderzoek van Public Health England (PHE) toont aan wat werkt in het primair- en
voortgezet onderwijs om de jeugd meer te laten bewegen (2015). De resultaten zijn gebundeld
in acht principes (Dijk & NISB, 2015).
Het eerste principe gaat over de borging van sport en bewegen in meerdere onderdelen van
het schoolbeleid en curriculum. Er moet een beweegcultuur ontstaan op school, waarin zowel
de fysieke als sociale omgeving betrokken wordt. Het tweede principe gaat over kwalitatief
goed personeel voor het vak bewegingsonderwijs en het beweegaanbod, om het bewegen in
en rondom de school op een hoog niveau te brengen. Naast de lessen bewegingsonderwijs is
er ook aandacht voor 10 minuten bewegen tussendoor, actief spelen en een naschools aanbod.
Het derde principe gaat over het actief betrekken van de leerlingen zodat zij
verantwoordelijkheid nemen en eigenaarschap voelen. Er moet gezorgd worden dat zij de
competenties hebben om actief te kunnen participeren en achter dit principe staan. Een
beweegvriendelijke omgeving en voldoende en kwalitatief speelmateriaal vormen het vierde
principe. Het vijfde principe stelt dat kinderen de keuze en mogelijkheid geboden krijgen om
vrij te spelen. Een aanbod van traditionele sporten en toernooien, vrij spelen en anders
georganiseerde sportactiviteiten is optimaal. Het zesde principe gaat over de borging van het
bewegen in het curriculum, in het leren en in het lesgeven. Meer tijd voor bewegen levert niet
Page 8
alleen een actieve leefstijl maar ook betere leerprestaties op en heeft een positief effect op
sociaal emotioneel leren. Vanuit het zevende principe wordt actief transport goed gepromoot
en gestimuleerd vanuit de school. Het laatste principe stelt dat monitoring en evaluatie-
instrumenten beschikbaar moeten zijn voor kinderen en jongeren, zodat zij hun eigen
beweeggedrag kunnen meten. Uit bovenstaand onderzoek is gebleken dat de participatie van
leerlingen en de betrokkenheid van de school enorm belangrijk zijn voor een succesvol
resultaat, de motivatie moet goed zijn om een dergelijk project te laten slagen (Public Health
England, 2015).
De Huizingaschool heeft bovenstaande factoren meegenomen binnen Sport Veel @ Jacob
Geel. Sport, bewegen en gezondheid hebben al langer een belangrijke plaats binnen het
schoolbeleid. Er heerst een beweegcultuur door drie uur bewegingsonderwijs per week, het
naschoolse Sport Veel project en bewegen tijdens het leren. De school heeft een vakdocent
bewegingsonderwijs en specialisten omtrent voeding en gezondheid. Er wordt gebruik
gemaakt van een gloednieuwe gymzaal met modern, groot materiaal en voldoende klein
materiaal. De leerlingen worden actief betrokken door de verantwoordelijkheid van het
bewegen en de lessen bewegingsonderwijs bij hen te leggen. Tot slot wordt de motorische
basis en sportdeelname van de leerlingen gevolgd met een leerlingvolgsysteem (Paddenburg,
2016). Door bovenstaande factoren te benadrukken en de ouders te betrekken, zou de
sportdeelname van de kinderen van de Huizingaschool omhoog kunnen gaan.
Twee andere aspecten die van belang zijn voor sportdeelname zijn de etnische achtergrond en
de sociaal economische status (Selten et al., 2013).
Ten eerste blijkt het namelijk dat Amsterdammers van Nederlandse herkomst vaker sporten
(78%) dan stadsbewoners van niet-westerse herkomst. Zo sport 46% van de Turkse en
Marokkaanse Amsterdammers, 57% van de Surinaamse en Antilliaanse en 61% van de overig
niet-westerse allochtone Amsterdammers. De cijfers van de sportdeelname bij de allochtone
jeugd (<18 jaar) zijn beter, hier sport namelijk 66% van de Turkse en Marokkaanse
Amsterdammers, 73% van de Surinaamse en Antilliaanse en 75% van de overig niet-westerse
allochtone Amsterdammers (Selten et al., 2013). Op de Huizingaschool worden deze
bevolkingsgroepen vertegenwoordigd (Paddenburg, 2016).
Naast de etnische achtergrond kan ook de lage economische status van de bevolking van
Amsterdam Nieuw-West zorgen voor de lagere sportdeelname (Selten et al., 2013). Het SCP-
onderzoek naar maatschappelijke participatie van kinderen (2009) concludeert dat vaak
Page 9
financiële redenen genoemd worden voor niet-deelname aan sport. De lage economische
status vormt een probleem, omdat men gemiddeld €449,- kwijt is om te kunnen sporten. Een
gemiddeld bedrag van €241 aan contributie en aanvullende kosten voor kleding, attributen en
consumpties zijn niet makkelijk te betalen voor mensen die leven van een minimuminkomen
(Selten et al., 2013). Toch is het animo om te gaan sporten relatief hoog onder de jeugd die op
dit moment niet sport. Zo geeft 76% van de kinderen tot 12 jaar en 62% van de 13-17-jarigen
aan te willen gaan sporten (Selten et al., 2013). Onder de jeugd is het animo om te gaan
sporten er over het algemeen dus wel, maar de financiële middelen zijn er niet.
De Huizingaschool probeert ook hierop in te spelen met de omnisportvereniging Sport Veel
@ Jacob Geel. Het Sport Veel team benadrukt het belang van sport en bewegen voor de
jeugd, stimuleert de motivatie om te gaan sporten en informeert ouders over de verschillende
(financiële) mogelijkheden. De omnisportvereniging biedt sportgelegenheid aan voor weinig
geld, binnen een bekende omgeving, waardoor de drempel voor ouders en kinderen lager is.
Daarnaast worden lastige zaken voor ouders, zoals het aanvragen van een sportfonds,
overgenomen door het Sport Veel team. Tot slot is het percentage kinderen dat sport binnen
de doelgroep redelijk laag (Selten et al., 2013), waardoor er veel ruimte voor verbetering is.
Door het laagdrempelige aanbod, het overnemen van lastige taken van de ouders en de ruimte
voor verbetering, zal het voor Sport Veel makkelijker zijn om de sportdeelname van de
kinderen te verhogen.
Motivatie om te gaan sporten en motivatie om te werken binnen Sport Veel @ Jacob Geel
staan centraal bij het project. Veel onderzoeken naar de motivatie tonen aan dat de motivatie
om zich in te spannen vanuit de persoon en de activiteiten zelf komt en niet ingegeven wordt
door externe factoren (Maertens, 2008). Als de motivatie vanuit de persoon en de activiteiten
zelf komt en mensen activiteiten ondernemen zonder dat daar een aanwijsbare beloning aan is
gekoppeld, wordt er gesproken van intrinsieke gemotiveerd gedrag: gedrag waarvan de
waarde in zichzelf ligt (Mouratidis, Vansteenkiste, Lens, & Sideridis, 2008). De tegenhanger
van intrinsieke motivatie is motivatie die tot stand komt door extrinsieke beloningen of
straffen (Mouratidis et al., 2008).
De zelfdeterminatietheorie maakt ook onderscheid tussen extrinsieke en intrinsieke motivatie.
Vervolgens worden er vier typen extrinsieke regulatie onderscheiden: extrinsieke regulatie,
geïnjocteerde regulatie, geïdentificeerde regulatie en geïntegreerde regulatie (Deci & Ryan,
Page 10
2000). Extrinsieke regulatie verwijst hier naar het uitvoeren van werkzaamheden omwille van
de uitkomsten (Deci & Ryan, 2000; Van den Broeck, Vansteenkiste, De Witte, Lens, &
Andriessen, 2009). Van geïntrojecteerde regulatie is sprake wanneer werkzaamheden worden
verricht om positieve emoties (zoals trots) te ervaren of om negatieve emoties (zoals schaamte
of schuldgevoel) uit de weg te gaan (Deci & Ryan, 2000). Geïdentificeerde en geïntegreerde
regulatie vormen het derde en vierde type van extrinsieke motivatie (Ryan & Connell, 1989).
Personen die zich identificeren met de reden voor het stellen van een activiteit, zetten zich in,
omdat ze de activiteit persoonlijk belangrijk of zinvol vinden (Hackman & Oldham, 1976).
Bij het vierde type extrinsieke motivatie, geïntegreerde regulatie, is de reden voor het gedrag
volledig geïntegreerd en wordt een activiteit uitgevoerd, omdat deze past binnen het
waardenkader van het individu (Van den Broeck et al., 2009).
De typen motivatie kunnen worden weergegeven op een continuüm dat loopt van
gecontroleerde tot autonome motivatie. Zie Figuur 1. Gecontroleerde motivatie verwijst naar
het gevoel gedwongen te worden terwijl autonome motivatie betrekking heeft op het gevoel
zelf te handelen (Van den Broeck et al., 2009).
Figuur 1. Het zelfdeterminatiecontinuüm van gecontroleerde tot autonome motivatie
(aanpassing van Ryan en Deci (2000)).
In dit onderzoek wordt gekeken naar de intrinsieke motivatie, extrinsieke regulatie,
geïntrojeceerde regulatie, geïdentificeerde regulatie en amotivatie. Bij amotivatie ontbreekt
iedere vorm van motivatie en actiegerichtheid en ontbreken autonomiegevoelens (Schuit,
Vrieze, & Sleegers, 2011).
Page 11
Uit eerder gedaan onderzoek naar het beweeggedrag van kinderen, blijkt dat 80% van de
kinderen onvoldoende beweegt. Hiervan worden drie van de vier kinderen niet gestimuleerd
door de school om meer te gaan bewegen (Klauw, Schokker, Slinger, & Verheijden, 2012).
Toch zijn er meerdere succesvolle interventies geweest op scholen om de sportdeelname te
bevorderen.
Leijenhorst en Zandstra (2012) schreven voor de KVLO over een onderzoek naar 3+2 en de
2-scholen in het basisonderwijs. Op een 3+2 school worden per week drie lessen
bewegingsonderwijs aangeboden, gegeven door een vakdocent, en twee naschoolse
sportactiviteiten georganiseerd. Op een 2-school worden twee lessen bewegingsonderwijs
aangeboden, gegeven door een groepsleraar, en geen naschoolse activiteiten georganiseerd.
Uit het onderzoek blijkt dat er geen significant verschil is in het behalen van de beweegnorm.
Het blijkt dat 3+2 scholen sportactiever zijn door het aanbod van sportactiviteiten,
pauzeactiviteiten en sportkennismakingslessen of clinics. De 3+2 scholen geven aan dat 26%
van de kinderen gebruikt maakt van het sportaanbod. De omgeving rondom 3+2 scholen
lijken het beweeggedrag van de kinderen ook meer te stimuleren.
Alle Leerlingen Actief en VMBO In Beweging richten zich op jongeren in het voortgezet
onderwijs die te weinig bewegen en/of overgewicht hebben. De focus ligt op leerlingen uit de
onderbouw van het VMBO. Het hoofddoel van de interventie is de ‘te weinig actieve
leerlingen’ fysiek actiever maken. Daarnaast is de interventie gericht op het sport- en
beweegaanbod op school en in de wijk, de samenwerking tussen sportorganisaties en scholen
en het aanbod over gezondheid, voeding en bewegen en sport in de reguliere lessen. Via een
voortraject worden leerlingen geselecteerd die onvoldoende actief zijn, maar wel graag actief
willen worden. De beweegmotieven van al deze leerlingen worden vastgesteld en er wordt
een speciaal sport- en beweegaanbod ontwikkeld. Dit sportaanbod wordt in nauwe
samenwerking met de school en diverse lokale sportaanbieders opgezet en gecontinueerd.
Deelname aan het sport- en beweegaanbod en extra sport en bewegen buiten dit aanbod wordt
door individuele motivatiegesprekken gestimuleerd.
Page 12
In het onderzoek van Bernaards, Kuiper, Slinger en Nauta (2012) is het effect van VMBO in
beweging onderzocht. Hieruit blijkt dat, op de deelnemende scholen, het percentage
leerlingen dat voldoet aan de beweegnorm aanzienlijk (12,8%) en significant toegenomen is.
Bij de nameting had 69% van de scholen een sport- en beweegaanbod voor inactieve
leerlingen, terwijl dit bij de voormeting slechts 13,2% was. Daarnaast zijn significante
veranderingen gerealiseerd op het terrein van het sport- en beweegbeleid op scholen, de
samenwerking met andere organisaties en het creëren van randvoorwaarden.
In een artikel van Saskia Duursma (2012) voor de KVLO staan de effecten van Alle
Leerlingen Actief beschreven. Het blijkt dat 60% van de inactieve leerlingen binnen een
schooljaar meer is gaan bewegen. Daarnaast vindt er een gedragsverandering plaats. Alle
Leerlingen Actief heeft ook op lange termijn effect. Tot slot is gebleken dat de methode zowel
in het basisonderwijs, als het voortgezet onderwijs en het mbo toepasbaar is.
In 2008 is in Rotterdam een soort gelijk project opgezet als de omnisportvereniging Sport
Veel @ Jacob Geel. De Schoolsportvereniging (SVV) is een initiatief van Rotterdam
Sportsupport met als doel het sportaanbod te moderniseren zodat verenigingen beter
aansluiten bij de behoefte van leden. Iedere wijk telt een SVV gevestigd in de kernschool.
Iedere SVV biedt minimaal vier takken sport aan. De kinderen sporten niet incidenteel, maar
worden lid van een reguliere sportvereniging en betalen contributie. Om de effecten te meten,
is gekozen voor een longitudinaal onderzoeksdesign waarbij in een tijdsbestek van vier jaar,
vier metingen bij kinderen, ouders, leerkrachten en trainers uitgevoerd worden. Het
ledenbestand van Rotterdam volgde het ledenaantal van zes SVV’s. Hieruit bleek dat in 2008
ruim een kwart van de kinderen lid was van een SVV, in 2009 was dit 40% en in 2010 was dit
43%. Daarnaast geeft de helft van de kinderen aan ook buiten de SVV in de buurt of op straat
te sporten. De belangrijkste redenen om lid te zijn van een SVV blijken dat kinderen sporten
leuk vinden, dat ze goed in sport zijn en dat sporten gezond is (Boonstra & Hermens, 2010).
Er is tot op heden veel onderzoek gedaan naar de motivatie van sporters en schoolkinderen
om te sporten. Daarnaast zijn er ook onderzoeken geweest naar verschillende interventies om
de sportdeelname te bevorderen. Maar er is weinig onderzoek gedaan naar een interventie,
zoals de naschoolse omnisportvereniging Sport Veel @ Jacob Geel. Het eerste verschil met
andere interventies is het dagelijkse, naschoolse aanbod binnen de eigen gymzaal. Het tweede
verschil is de doelgroep. Sport Veel is niet alleen gericht op inactieve kinderen, maar op alle
jeugd van de Jacob Geelbuurt, met nadruk op de leerlingen van de Huizingaschool. Ten derde
Page 13
speelt motivatie een heel belangrijke rol binnen het Sport Veel project, wat in andere
interventies weinig tot niet terugkomt.
Om deze redenen luidt de centrale vraagstelling in dit onderzoek: “Zorgt Sport Veel @ Jacob
Geel voor een verschil in sportdeelname tussen leerlingen van groep 5-8 (leeftijd 8-13 jaar)
van de Huizingaschool in het schooljaar 2015-2016 en leerlingen van groep 5-8 in het
schooljaar 2016-2017?”
Door de integrale aanpak van het Sport Veel @ Jacob Geel project wordt verwacht dat in het
schooljaar 2016-2017 meer leerlingen zullen deelnemen aan sport én meer leerlingen zullen
sporten in verenigingsverband dan in het schooljaar 2015-2016.
Sport Veel @ Jacob Geel speelt in op de eerder genoemde succesfactoren (Werff et al., 2012)
en de acht principes om jeugd meer te laten bewegen (Dijk & NISB, 2015). De integrale
aanpak wordt mede vanuit de directie van de Huizingaschool vormgegeven. De directie en
school tonen geen ambivalente houding, maar dragen bij aan sportief beleid en een
beweegcultuur (Steemers, 2009; Public Health England, 2015). De ouders worden betrokken
in de sportdeelname van de kinderen, zodat de sportdeelname positief beïnvloed wordt vanuit
de sociale invloeden (Bottenburg et al., 2005) en omgevingskenmerken (Stubbe, 2006).
Daarnaast zijn de school en de directie ook actief betrokken bij het project, wat enorm
belangrijk is voor succes (Public Health England, 2015). De valkuilen omtrent de geringe
hoeveelheid sportaccommodaties en de financiering van naschoolse projecten worden
onderschept door een tweejarige subsidie om de zaalhuur te bekostigen (Lagendijk, 2006).
Hierdoor kan twee jaar lang een sportaanbod gecreëerd worden in een zaal die voorzien is van
allerlei materiaal. Door kleinschalige verenigingen duurzaam te betrekken bij Sport Veel, is er
eerder sprake van kwalitatief goed personeel (Public Health England, 2015), wordt de
kwaliteit van het bewegen eerder gewaarborgd (Public Health England, 2015) en kost het de
verenigingen in verhouding minder moeite om leden te behouden (Lagendijk, 2006). Een van
de belangrijkste redenen dat het Sport Veel @ Jacob Geel project kan aanslaan op de
Huizingaschool is de sociaal economische status van de ouders (Selten et al., 2013). Het
scheelt ouders veel geld als de kinderen direct na school, op school, kunnen sporten. Tot slot
houden de verenigingen vaak ook extra rekening met de sociaal economische status door lage
contributiebedragen of speciale regelingen rondom de betaling.
Naar aanleiding van bovenstaande redenen wordt er verwacht dat in het schooljaar 2016-2017
meer leerlingen van de Huizingaschool zullen sporten in verenigingsverband dan in het
schooljaar 2015-2016.
Page 14
Ter ondersteuning van de hoofdvraag en aangezien motivatie een belangrijke rol speelt binnen
de doelstellingen van het Sport Veel @ Jacob Geel project, zijn drie deelvragen opgesteld.
Allereerst wordt er gekeken naar de leerlingen: “Hoe is de motivatie om te sporten van de
huidige leerlingen van groep 5-8 van de Huizingaschool?”. Verwacht wordt dat de motivatie
om te sporten van de leerlingen positief hoog zal zijn. 37,5% van de leerlingen sportte al in
het schooljaar 2015-2016. Er is dus ruimte voor verbetering en het blijkt uit onderzoek van
Selten et al. (2013) dat 76% van de kinderen tot 12 jaar, die op dit moment niet sport, wel zou
willen sporten. Daarnaast wordt verwacht dat leerlingen die wel sporten, meer gemotiveerd
zijn om te sporten, dan leerlingen die niet sporten. Uit onderzoeken naar de motivatie om te
sporten blijkt namelijk dat de motivatie om zich in te spannen vanuit de persoon en de
activiteiten zelf komt (Maertens, 2008).
De tweede deelvraag is gericht op de motivatie van de ouders: “Hoe gemotiveerd zijn ouders,
van kinderen die al deelnemen aan sport, om kinderen te laten deelnemen aan sport?”.
De derde deelvraag luidt: “Hoe is de motivatie om mee te werken aan het Sport Veel @ Jacob
Geel project?”, afgenomen bij alle personen die een rol spelen binnen de
omnisportvereniging.
Page 15
Methode
Deelnemers
Dit onderzoek bestaat uit een onderzoek naar de sportdeelname en een onderzoek naar de
motivatie omtrent het Sport Veel project. In totaal deden 280 deelnemers mee aan dit
onderzoek.
Er hebben 248 deelnemers meegedaan aan het externe onderzoek naar de sportdeelname.
Binnen deze groep was er sprake van een interventiegroep - die een jaar is blootgesteld aan
het Sport Veel @ Jacob Geel project - van leerlingen uit groep 5-8 van het schooljaar 2016-
2017 en een controlegroep - die niet in aanraking is geweest met het Sport Veel @ Jacob Geel
project - van leerlingen uit groep 5-8 van het schooljaar 2015-2016. De interventie groep
bestond uit 124 deelnemers met een gemiddelde leeftijd van 9,87 jaar (sd=1,37). Van deze
groep sportten 45 leerlingen in verengingsverband, 25 leerlingen in
schoolverenigingsverband, 3 leerlingen sportten zowel in verenigingsverband als in
schoolverenigingsverband en 45 leerlingen sportten niet. De controlegroep bestond uit 124
deelnemers met een gemiddelde leeftijd van 9,87 jaar (sd=1,21). Van deze groep sportten 45
leerlingen in verenigingsverband, 2 leerlingen in schoolverenigingsverband, geen leerlingen
sportten zowel in verenigingsverband als in schoolverenigingsverband en 73 leerlingen
sportten niet (Jump-In, 2016).
In het interne onderzoek naar de motivatie werd de grootste groep deelnemers gevormd door
de leerlingen van groep 5-8 van de Huizingaschool (N=124).
De Johan Huizingaschool is een middelgrote basisschool met ongeveer 250 leerlingen in het
midden van de Jacob Geel buurt. Er zijn 4 voorschoolgroepen en 12 mentorgroepen. De
school is de minst gemengde school uit de buurt met een doelgroep van voornamelijk Turkse
en Marokkaanse leerlingen. Daarnaast is er een hele variatie aan andere nationaliteiten, met
vrijwel geen autochtone leerlingen. Er wordt geprobeerd een veilige leeromgeving te
scheppen door het onderwijs af te stemmen op de ervarings- en belevingswereld van de
kinderen. Een open schoolklimaat, waar veel communicatie en respect is, wordt bevorderd.
Het bewegingsonderwijs speelt een belangrijke en grote rol op de Huizingaschool. Er worden
veel reguliere lessen aangeboden, er zijn extra lessen en er is groot naschools programma
(Paddenburg, 2016).
Page 16
Naast de motivatie om te sporten van de leerlingen, is de motivatie van de ouders om een kind
te laten sporten onderzocht. De deelnemende ouders waren ouders van sportende leerlingen
van groep 5-8 van de Huizingaschool. Deze groep bestond uit 18 deelnemers.
De derde groep werd gevormd door de direct betrokken personen van de verenigingen en het
coördinerende onderdeel van het Sport Veel @ Jacob Geel project. In deze groep werd de
motivatie om te werken aan het Sport Veel @ Jacob Geel project onderzocht. Bij de
verenigingen zijn trainers, oprichters en voorzitters benaderd. Het coördinerende team
bestond uit de vakdocent lichamelijke opvoeding, de directeur en drie intermediairs. Er waren
twee intermediairs vanuit Sport Veel @ Jacob Geel actief en één intermediair vanuit de
gemeente Amsterdam. Het project is actief sinds 1 september 2016 en de intermediairs spelen
een belangrijke rol binnen de financiën en marketing. Deze groep bestond uit 14 deelnemers.
De ouders van de leerlingen hebben bij de inschrijving van het kind ingestemd dat de school
onderzoeken afneemt. De school heeft toestemming gegeven voor dit onderzoek om de
leerlingen en de andere betrokkenen te interviewen en de vragenlijst af te nemen. Alle
deelnemers zijn benaderd met een uitleg over het onderzoek en de vraag of zij deel zouden
willen nemen aan dit onderzoek.
Meetinstrumenten
Sportdeelname
Om de hoofdvraag te beantwoorden, is zowel een kwantitatieve als kwalitatieve meting
gedaan. Bij de kwantitatieve meting is gebruik gemaakt van de gegevens van het
leerlingvolgsysteem van Jump-In. Dit leerlingvolgsysteem volgt de lichamelijk en sociaal-
emotionele gezondheid van schoolkinderen en houdt bij hoeveel kinderen er lid zijn van een
(school)sportvereniging (Jump-In, 2016). In 2008 is Jump-In erkend als goed onderbouwd
door de Erkenningscommissies Interventies en de deelcommissie Jeugdgezondheidszorg,
preventie en gezondheidsbevordering. Deze erkenning stelt vast dat het probleem, risico of
thema, doelgroep, aanpak en randvoorwaarden helder zijn beschreven en dat de
werkzaamheid van Jump-In aannemelijk is gemaakt met theorieën en empirische kennis
(Nederlands Jeugdinstituut, 2008). Naast deze erkenning wordt de betrouwbaarheid en
validiteit van het leerlingvolgsysteem op twee manieren gewaarborgd. De metingen en
interviews voor het leerlingvolgsysteem worden namelijk verricht volgens het protocol
Signalering Overgewicht (Kist-van Holthe, et al., 2012) en uitgevoerd door een speciaal
hiervoor opgeleid Jump-In meetteam (Nederlands Jeugdinstituut, 2008).
Page 17
Er is zowel bij de controlegroep als de interventiegroep gekeken naar de sportdeelname, de
beoefende sport en de (school)sportvereniging. Om de hoofdvraag te beantwoorden was
alleen de sportdeelname van belang. Binnen sportdeelname is er sprake van interne
sportdeelname, externe sportdeelname, zowel interne als externe sportdeelname en geen
sportdeelname. Wanneer er in dit onderzoek gesproken wordt over ‘’wel’’ sportdeelname, dan
betekend dat dat de betreffende leerling intern-, extern- of zowel intern- als extern deelneemt
aan sport. Bij interne sportdeelname in het schooljaar 2015-2016 neemt een leerling deel aan
sportactiviteiten binnen de school. In het schooljaar 2016-2017 betekent interne
sportdeelname dat er een lidmaatschap is afgesloten bij een van de sportverenigingen van
Sport Veel @ Jacob Geel. Bij externe sportdeelname is de leerling lid van een externe
sportvereniging.
De gegevens van de interventiegroep zijn door middel van kwalitatieve metingen, tijdens de
interviews gecontroleerd. De sportdeelname, de beoefende sport en de
(school)sportvereniging zijn nagevraagd, om de betrouwbaarheid van de metingen te
garanderen. Eventuele niet kloppende gegevens omtrent sportdeelname vanuit Jump-in
werden kloppend gemaakt.
Motivatie
Om de deelvragen te beantwoorden, zijn kwantitatieve metingen uitgevoerd. De deelnemers is
gevraagd om een BREQ-2 vragenlijst in te vullen. Deze vragenlijst kan gebruikt worden om
de motivatie voor het vak lichamelijke opvoeding te meten, maar ook om de motivatie voor
school of een ander vak te meten (Bax, Post, & Wientjes, 2014). Zie Bijlage 3.
De originele BREQ-2 bestaat uit 19 vragen. Zie Bijlage 1. De Nederlandse versie van de
BREQ-2 vragenlijst bestaat uit 25 vragen met een vijf-punts Likertschaal. Daarbij staat één
voor ‘helemaal niet waar’ en vijf betekent ‘helemaal waar’. De vragen zijn onder te verdelen
in vijf typen motivatie: amotivatie, externe regulatie, geïntrojecteerde regulatie,
geïdentificeerde regulatie en intrinsieke motivatie (Markland & Tobin, 2004). Zie Bijlage 2.
Voor het berekenen van de totale motivatie score is de Relative Autonomy Index (RAI)
formule gebruikt. Zie Bijlage 9.
Er zijn meerdere onderzoeken verricht naar de validiteit en betrouwbaarheid van de BREQ-2
vragenlijst. Moreno, Gimeno en Camacho (2007) onderzochten het effect van het geslacht, de
leeftijd, de sportactiviteit en de sportduur op de betrouwbaarheid en validiteit van de BREQ-2.
Page 18
Uit dit onderzoek bleek dat de BREQ-2 vragenlijst, binnen de Spaanse context en bij
verschillende sportactiviteiten, voldeed aan de vereiste voorwaarden voor de betrouwbaarheid
en validiteit. Een onderzoek naar de Iraanse versie van de BREQ-2 bevestigd dat de BREQ-2
een acceptabele validiteit en betrouwbaarheid heeft met een alpha van 0,7 of hoger
(Farmanbar, Hidarnia, Niknami, & Revalds, 2011). Onderzoek van Bourdeaudhuij et al.
(2011) heeft de betrouwbaarheid per motivatiesoort onderzocht. Uit dit onderzoek blijken de
volgende resultaten: intrinsic regulation a=0,92; introjected regulation a=0,78; identified
regulation a=0,77 en external regulation a=0,73.
In de methode sectie van dit onderzoek is de originele vragenlijst van Bax, Post en Wientjes
(2014) betrouwbaar en valide bevonden. In dit onderzoek zijn voor de drie deelvragen, drie
aangepaste versies van deze originele vragenlijst gebruikt. De vragen uit de aangepaste
vragenlijsten zijn identiek aan die van de originele vragenlijst en zijn alleen qua stijl
aangepast. De vragen in de vragenlijst van de ouders zijn ook identiek, maar zo geformuleerd
dat zij van toepassing zijn op de motivatie van de ouders. Aangezien de inhoud van de
vragenlijsten gelijk is aan de inhoud van de originele vragenlijst, kan aangenomen worden dat
de aangepaste versies ook valide en betrouwbaar zijn.
Er wordt dus per deelvraag een aangepaste vragenlijst gebruikt. De leerlingen, ouders en
betrokkenen geven hierbij aan de hand van de vijf-punts Likertschaal aan in hoeverre een
stelling met betrekking tot motivatie waar is. Daarna kan er per type motivatie een score én
een totale motivatie score berekend worden, door middel van de RAI-formule. Zie Bijlage 9.
De eerste deelvraag is gericht op de motivatie om te sporten van de leerlingen. Er wordt
bijvoorbeeld gevraagd in hoeverre een leerling sport, omdat hij/zij sporten leuk vindt. De
gegevens voor deze deelvraag zijn verzameld aan de hand van de vragenlijst in bijlage 4. De
betrouwbaarheid van deze vragenlijst binnen dit onderzoek is gecontroleerd met de
betrouwbaarheidsmaat Cronbach’s alpha. Hieruit bleek dat de vragen gericht op amotivatie,
geïntrojecteerde regulatie en geïdentificeerde regulatie niet betrouwbaar waren. De vragen
gericht op de externe regulatie en intrinsieke motivatie hadden een gewenste alpha van 0,6 of
hoger. De gehele betrouwbaarheid is hierdoor veel lager dan gewenst.
Page 19
De tweede deelvraag is gericht op de motivatie van de ouders om een kind te laten sporten. Er
wordt bijvoorbeeld gevraagd in hoeverre ouders een kind aanmelden bij een sportvereniging,
omdat anderen vinden dat zij dat moeten doen. Met behulp van de brief en vragenlijst in
bijlage 6 zijn de gegevens voor deze deelvraag verzameld. De betrouwbaarheid van deze
vragenlijst binnen dit onderzoek is gecontroleerd met de betrouwbaarheidsmaat Cronbach’s
alpha. Hieruit bleek dat de vragen gericht op de geïdentificeerde motivatie niet betrouwbaar
waren. De overige motivatieschalen hadden een gewenste alpha van 0,6 of hoger. De gehele
betrouwbaarheid is hierdoor lager dan gewenst.
De derde deelvraag is gericht op de motivatie van alle betrokkenen om mee te werken aan het
Sport Veel @ Jacob Geel project. Er wordt bijvoorbeeld gevraagd in hoeverre iemand aan het
project werkt, omdat hij/zij het nut van het project inziet. De gegevens van deze deelvraag
zijn verzameld aan de hand van de vragenlijst in bijlage 5. De betrouwbaarheid van deze
vragenlijst binnen dit onderzoek is gecontroleerd met de betrouwbaarheidsmaat Cronbach’s
alpha. Hieruit bleek dat de vragen gericht op de amotivatie, externe regulatie en
geïdentificeerde regulatie niet betrouwbaar waren. De vragen gericht op geïntrojecteerde
regulatie en intrinsieke motivatie hadden een gewenste alpha van 0,6 of hoger. De gehele
betrouwbaarheid is hierdoor veel lager dan gewenst.
Zie Bijlage 11.
Interventie
Vanaf september 2016 is Sport Veel @ Jacob Geel actief op de Huizingaschool. Sport Veel @
Jacob Geel is een naschoolse omnisportvereniging gevormd uit vijf kleinschalige
sportverenigingen. Elke vereniging heeft een dag van de week de zaal ter beschikking voor
trainingen. De trainingen worden gegeven door zowel pedagogisch als methodisch/didactisch
goed onderlegde trainers. Naast de trainers werkt er een Sport Veel team vanuit de
Huizingaschool aan de financiën, de ledenwerving en het contact met internen en externen.
Het doel van Sport Veel @ Jacob Geel is het aanbieden van een laagdrempelig, structureel
sportaanbod in verenigingsverband. Volgens Sport Veel kan dit doel bereikt worden door
gebruik te maken van de intrinsieke motivatie van alle betrokken personen. Zie Bijlage 7 voor
de uitgebreide beschrijving van Sport Veel @ Jacob Geel.
Page 20
Werkwijze/procedure
Sportdeelname
Medewerkers van het meetteam van Jump-In komen jaarlijks interviews afnemen over de
sportdeelname en gezondheid bij de leerlingen van de Huizingaschool. Om de
betrouwbaarheid en validiteit van de gegevens te waarborgen, mogen deze interviews alleen
afgenomen worden door medewerkers van het meetteam. Voor dit onderzoek zijn de
interviews van alle leerlingen van groep 5-8 van het schooljaar 2016-2017 bijgewoond.
Alle gebruikte data is afkomstig uit het leerlingvolgsysteem van Jump-In. Via de vakdocent
zijn de gegevens omtrent de sportdeelname van het schooljaar 2015-2016 en het schooljaar
2016-2017 opgehaald. De Huizingaschool maakt al jaren gebruik van dit leerlingvolgsysteem.
Motivatie leerlingen
Aan de leerlingen werd mondeling uitgelegd dat de motivatie om te sporten werd gemeten
met behulp van 25 vragen. Zie Bijlage 4. Aan de leerlingen die niet sporten werden de vragen
hypothetisch gesteld. Over de vragenlijst werd uitgelegd dat de kinderen, met behulp van de
vijfpuntschaal, moesten aangeven of een zin waar was voor hen of niet. Er werd benoemd dat
eerlijkheid het belangrijkst is en dat er geen foute antwoorden zijn.
De vragenlijsten werden een op een afgenomen op een rustige plek waarbij de deelnemer en
onderzoeker de vragenlijst voor zich hadden. De onderzoeker las een zin voor, vroeg of deze
duidelijk was en in welke mate de zin waar was voor de leerling. Als de zin niet duidelijk
was, werd deze toegelicht. Zie Bijlage 5. De gegeven antwoorden werden op een uitgeprint
Excel bestand genoteerd en vervolgens verwerkt in Excel.
Motivatie ouders
De ouders van alle leerlingen van groep 5-8 die sporten hebben een vragenlijst en een brief
met een korte uitleg ontvangen. Zie Bijlage 6. De brief is kort en gaat niet diep op het
onderzoek in, omdat veel ouders te maken hebben met een taalachterstand in de Nederlandse
taal. De kinderen hebben de brief ontvangen en hen werd gevraagd of zij hun ouders wilden
helpen met het beantwoorden van de vragenlijst als er sprake was van een taalbarrière. De
ouders konden de brief retour geven via hun kinderen of inleveren bij de vakdocent.
Motivatie andere direct betrokkenen
Aan de betrokken personen vanuit de school (directeur, vakdocent en intermediairs) werd
mondeling uitgelegd dat hun motivatie voor het project werd gemeten met behulp van een
Page 21
vragenlijst. Zie Bijlage 8. De vragenlijst werd een op een afgenomen. De extern betrokken
personen (trainers, samenwerkende scholen en de gemeente) ontvingen een digitale versie van
de vragenlijst en een brief met uitleg over het onderzoek. Zie Bijlage 7 en 8.
Dataverzameling en analyse
De dataverzameling van de leerlingen werd gedaan op een uitgeprint Excel bestand en
vervolgens in Excel verwerkt. De data van de ouders en de betrokkenen werd direct in Excel
verwerkt. Vervolgens is alle data op de juiste manier gecodeerd en op de laptop verwerkt in
SPSS. Voor alle analyses is SPSS 23.0 gebruikt. De data is gecheckt op uitschieters en
normaliteit aan de hand van een descriptieve analyse met boxplots en histogrammen met
normaalcurve. Zie Bijlage 11. De data van de gehele sportdeelname en de data voor
sportdeelname: ‘intern, extern, zowel intern- als extern, of sport niet, zijn normaal verdeeld.
De data van de motivatie heeft een enigszins scheve verdeling, maar is normaal verdeeld. Zie
Bijlage 11. De data van de externe motivatie van de ouders en de data van de geïntrojecteerde
motivatie van de betrokkenen is scheef verdeeld. De data van de ouders en betrokkenen wordt
alleen descriptief weergeven.
Om de hoofdvraag te beantwoorden, werd gebruik gemaakt van de Chi-kwadraat en de
Fishers Exact test. De Chi-kwadraat Test en de Fisher’s exact Test zijn analysetechnieken
waarbij - in dit geval - twee concepten tegenover elkaar in een kruistabel worden gezet.
Het verschil in sportdeelname in ‘sport wel’ en ‘sport niet’ tussen het schooljaar 2015-2016
en het schooljaar 2016-2017 werd berekend met de Chi Square Test. Hierbij bestaat ‘sport
wel’ uit sport intern, sport extern of allebei. De data van de sportdeelname leek normaal
verdeeld aan de hand van de histogram met normaalcurve. Maar bij twee nominale variabelen
kan er geen sprake zijn van een normaal verdeling, waardoor er gekozen moet worden voor
een non-parametrische test. De sportdeelname is nominaal omdat het bestaat uit twee
verschillende waarden waar geen verschil tussen is. Het bleek dat de steekproefdata voor
‘sport wel’ en ‘sport niet’ groot genoeg waren voor de Chi-kwadraat (N in alle cellen >5, zie
tabel 2). Sport wel’ bestond hierbij uit sport intern, sport extern en sport bij allebei.
Bovenstaande redenen hebben ertoe geleid dat de non-parametrische Chi Square Test als de
meest geschikte test is bevonden om het verschil in sportdeelname voor en na de interventie te
meten.
Page 22
Het verschil in interne- en externe sportdeelname tussen het schooljaar 2015-2016 en het
schooljaar 2016-2017 werd berekend met de Fisher’s Exact Test. De data leek normaal
verdeeld aan de hand van de histogram met normaalcurve. Maar vanwege de twee nominale
variabelen is gekozen voor een non-parametrische test. De interne- en externe sportdeelname
is nominaal, omdat het bestaat uit vier verschillende waarden waar geen verschil tussen is. De
steekproefdata voor intern, extern, allebei en geen sport was niet groot genoeg om de Chi
Square Test te gebruiken (N in 25% van de cellen <5, zie tabel 3). Bovenstaande redenen
hebben ertoe geleid dat de non-parametrische Fisher’s Exact Test als de meest geschikte test
is bevonden, om het verschil in interne- en externe sportdeelname te meten.
Om de eerste deelvraag, gericht op de motivatie om te sporten van leerlingen die wel of niet
deelnemen aan sport, te beantwoorden, is gebruik gemaakt van de Independent-Samples T
Test. De motivatie van de leerlingen leek enigszins scheef verdeeld, maar bleek normaal
verdeeld te zijn. De data is gecheckt op normaliteit en uitschieters aan de hand van boxplots
en een histogram met normaalcurve. De steekproeven omvatten beide meer dan dertig
respondenten (N=124). De variabele sportdeelname is een nominale variabele. De spreiding
op de motivatietypen is ongeveer gelijk. Tot slot zijn de twee steekproeven onafhankelijk van
elkaar. Het gaat om twee verschillende groepen, één groep met leerlingen die wel sporten en
één groep met leerlingen die niet sporten. Naast de normaliteit en de onafhankelijkheid van
groepen, is er voor de parametrische Independent-Samples T Test gekozen, omdat het gaat om
een nominale variabele, sportdeelname, en een quasi interval variabele. De variabele
motivatie heeft een quasi interval meetniveau, gezien het gaat om een vragenlijst met
schaalverdeling (Tilburg University, 2017). Om deze redenen is de Independent-Samples T-
test de meest geschikte test om na te gaan of er een verschil in motivatie is tussen de
leerlingen die wel sporten en de leerlingen die niet sporten.
De resultaten van de overige deelvragen worden middels ‘descriptive statistics’ in SPSS, aan
de hand van een boxplot en een histogram met normaalcurve, descriptief beschreven.
Voor alle analyses is een significantieniveau van p < 0,05 aangehouden. Bij een p < 0,05 werd
de nulhypothese verworpen en de onderzoekshypothese aangenomen.
Page 23
Resultaten
Sportdeelname
De leerlingen van groep 5-8 van de Huizingaschool van het schooljaar 2015-2016 en het
schooljaar 2016-2017 hebben deelgenomen aan dit deel van het onderzoek. In totaal bestond
deze groep uit 248 deelnemers, waarvan 51,2% (n=127) jongens en 48,8% (n=121) meisjes.
De groep bestond uit 20,6% (n=51) leerlingen uit groep 5, 31,5% (n=78) leerlingen uit groep
6, 23,8% (n=59) leerlingen uit groep 7 en 24,2% (n=60) leerlingen uit groep 8. Er waren geen
missing values. Zie Tabel 1.
Tabel 1. Overzicht kenmerken onderzoeksgroep
Onderzoeksgroep Jongen Meisje Groep 5 Groep 6 Groep 7 Groep 8
Totaal 248 127
(51,2%)
121
(48,8%)
51
(20,6%)
78
(31,5%)
59
(23,8%)
60
(24,2%)
Schooljaar 2015-2016 124 66
(53,2%)
58
(46,8%)
27
(21,8%)
39
(31,5%)
27
(21,8%)
31
(25,0%)
Schooljaar 2016-2017 124 61
(49,2%)
63
(50,8%)
24
(19,4%)
39
(31,5%)
32
(25,8%)
29
(23,4%)
In het schooljaar 2015-2016 sportte 38,8% (n=46) van de leerlingen wel en sportte 61,7%
(n=74) van de leerlingen niet. In 2016-2017 sportte 60,2% (n=71) van de leerlingen wel en
sportte 39,8% (n=47) van de leerlingen niet. Na de descriptieve analyses is er aan de hand van
een Chi Square Test berekend of er een verschil is tussen de sportdeelname van de leerlingen
van het schooljaar 2015-2016 en de sportdeelname van de leerlingen van het schooljaar 2016-
2017. Er waren tien missing values, deze zijn uit de dataset gehaald. Zie Tabel 2.
Tabel 2. Overzicht sportdeelname ‘sport wel’ vs. ‘sport niet’.
Onderzoeksgroep Sport wel Sport niet
Totaal 238 117 (49,2%) 121 (50,8%)
Schooljaar 2015-2016 120 46 (38,3%) 74 (61,7%)
Schooljaar 2016-2017 118 71 (60,2%) 47 (39,8%)
Page 24
Het blijkt dat er een significant verschil bestaat tussen de leerlingen van 2015-2016 en de
leerlingen van 2016-2017 betreft de sportdeelname. De leerlingen van het schooljaar 2016-
2017 sporten vaker dan de leerlingen van het schooljaar 2015-2016 (Chi = 11,35; df = 1; p <
0,001). Zie Figuur 2.
Figuur 2. Verschil in sportdeelname tussen schooljaar 2015-2016 en schooljaar 2016-2017
Vervolgens is er aan de hand van een Fisher’s exact Test berekend of er een verschil is tussen
de sportdeelname van de leerlingen van het schooljaar 2015-2016 en de sportdeelname van de
leerlingen van het schooljaar 2016-2017 wat betreft sport intern, sport extern, allebei of geen
sport. In het schooljaar 2015-2016 sportte 1,7% (n=2) van de leerlingen intern, 37,5% (n=45)
van de leerlingen sportte extern en 60,8% (n=73) van de leerlingen sportte niet. In het
schooljaar 2016-2017 sportte 21,2% (n=25) van de leerlingen intern, 38,1% (n=45) van de
leerlingen sportte extern, 2,5% (n=3) van de leerlingen sportte zowel intern als extern en
38,1% (n=45) van de leerlingen sportte niet. Er waren tien missing values, deze zijn uit de
dataset gehaald. Zie Tabel 3.
Tabel 3. Overzicht sportdeelname wel vs niet sporten
Onderzoeksgroep Sport intern Sport extern Allebei Geen sport
Totaal 238 27 (11,3%) 90 (37,8%) 3 (1,3%) 118 (49,6%)
Schooljaar 2015-2016 120 2 (1,7%) 45 (37,5%) 0 (0,0%) 73 (60,8%)
Schooljaar 2016-2017 118 25 (21,2%) 45 (38,1%) 3 (2,5%) 45 (38,1%)
0
10
20
30
40
50
60
70
80
Schooljaar 2015-2016 Schooljaar 2016-2017
Sportdeelname
Sport wel Sport niet
Page 25
Het blijkt dat er een significant verschil is tussen de schooljaren in sportdeelname wat betreft
sport intern, sport extern, allebei of geen sport. De leerlingen van het schooljaar 2016-2017
sporten vaker in schoolverenigingsverband dan de leerlingen van het schooljaar 2015-2016
De sportdeelname in extern verenigingsverband is gelijk en in het schooljaar 2016-2017 zijn
er ook leerlingen die zowel in verenigingsverband als in schoolverenigingsverband sporten
(Fisher-exact = 31,21, df = 3, p= 0,000). Zie Figuur 3.
Figuur 3. Verschil in intern en extern sporten tussen schooljaar 2015-2016 en schooljaar
2016-2017
Er is een extra descriptieve analyse naar de beoefende sporten uitgevoerd voor meer
verdieping met betrekking tot de condities van sportdeelname.
In totaal deed 35,58% (n=43) van de leerlingen aan voetbal, 32,5% (n=39) van de leerlingen
aan een vechtsport, 3,3% (n=4) aan dansen, 10% (n=12) volgden zwemles, 3,3% (n=4) van de
leerlingen deed aan sport en spel en 4,2% (n=5) van de leerlingen zat op turnen. Er was 5,8%
(n=7) van de leerlingen die meerdere sporten deed en 5% (n=6) van de leerlingen die een
andere, binnen deze groep niet veel voorkomende, sport deden, bijvoorbeeld atletiek of
paardrijden. In tabel 3 worden de beoefende sporten weergeven. Er is een verschuiving te zien
in de beoefende sporten. In het schooljaar 2016-2017 zijn er meer kinderen (43,8% (n=32))
die voetballen dan in het schooljaar 2015-2016 (23,4% (n=11)). In 2015-2016 deden er meer
kinderen aan een vechtsport (55,3% (n=26)) dan in 2016-2017 (17,8% (n=13)). En waar in
2015-2016 geen kinderen aan zwemmen deden, deed in 2016-2017 16,4% (n=12) aan
zwemmen. Zie Tabel 4.
0
10
20
30
40
50
60
70
80
Schooljaar 2015-2016 Schooljaar 2016-2017
Intern, extern, allebei en geen sport
Sport intern Sport extern Allebei Geen sport
Page 26
Tabel 4. Beoefende sporten
Groep Voetbal Vechtsport Dans Zwem Spel Turnen Meer Overig
Totaal 248 43
(35,8%)
39
(32,5%)
4
(3,3%)
12
(10,0%)
4
(3,3%)
5
(4,2%)
7
(5,8%)
6
(5,0%)
‘15-‘16 124 11
(23,4%)
26
(55,3%)
1
(2,1%)
0
(0%)
1
(2,1%)
5
(10,6%)
1
(2,1%)
2
(4,3%)
‘16-‘17 124 32
(43,8%)
13
(17,8%)
3
(4,1%)
12
(16,4%)
3
(4,1%)
0
(0%)
6
(8,2%)
4
(5,5%)
Motivatie
Het tweede deel van het onderzoek is afgenomen op de Huizingaschool in het schooljaar
2016-2017. Er waren in totaal 156 deelnemers, waarvan 79,5% (n= 124) bestond uit de
leerlingen van groep 5-8, 11,5% (n=18) bestond uit ouders en 9% (n=14) bestond uit
betrokkenen van het Sport Veel @ Jacob Geel project. Bij de leerlingen waren zes missing
values, deze zijn uit de dataset gehaald (n=118),.
Voor de eerste deelvraag, gericht op de motivatie om te sporten van de leerlingen, is gebruik
gemaakt van een aangepaste versie van de Nederlandse BREQ-2 vragenlijst. Zie Bijlage 4.
Om de betrouwbaarheid van deze vragenlijst te meten is de Cronbach’s alpha gebruikt.
Hieruit bleek dat de vragen van de leerlingen gericht op amotivatie, geïntrojecteerde regulatie
en geïdentificeerde motivatie niet betrouwbaar waren. De overige motivatieschalen hadden
een gewenste alpha van 0,6 of hoger. Zie Tabel 5.
Tabel 5. Uitkomsten Cronbach’s alpha bij de verschillende typen motivatie
Type motivatie Cronbach’s alpha
Amotivatie 0,504
Externe regulatie 0,622
Geïntrojecteerde regulatie 0,590
Geïdentificeerde regulatie 0,474
Intrinsieke motivatie 0,761
Page 27
De vragen die de waarden van de verschillende typen motivatie bepalen, zijn opgesteld uit een
vijfpuntschaal. Hierbij is 1 (helemaal niet waar) een lage score en 5 (helemaal waar) een hoge
score. Voor het berekenen van de totale motivatie score is de Relative Autonomy Index (RAI)
formule gebruikt. Bij een grote negatieve score is sprake van amotivatie en externe regulatie
en bij een hoge positieve score is er sprake van een hoge mate van geïdentificeerde regulatie
en intrinsieke motivatie.
Leerlingen
De groep leerlingen bestond in totaal uit 124 deelnemers. Er waren zes missing values, deze
zijn uit de dataset gehaald (n=118). De verdeling van het geslacht en de schoolgroepen is
weergeven in tabel 1 Schooljaar 2016-2017. Van de deelnemers deed 60,2 % (n=71) aan sport
en 39,8% (n=47) sportte niet.
Aan de hand van de Independent Sample T-Test is na gegaan of de gemiddelde score van de
motivatie om te sporten van de leerlingen die wel sporten verschilt met de gemiddelde score
van de motivatie om te sporten van de leerlingen die niet sporten.
Voor het motivatietype ‘amotivatie’ scoorden de leerlingen die sporten gemiddeld -13,6
(sd=4,9). De leerlingen die niet sporten scoorden gemiddeld -14,9 (sd=6,1). De mate van
amotivatie bij de leerlingen die sporten was niet significant hoger dan bij de leerlingen die
niet sporten (t(df)=116, p=0,200). Voor de ‘externe regulatie’ scoorden de leerlingen die
sporten gemiddeld -16,9 (sd=7,8). De leerlingen die niet sporten scoorden gemiddeld -18,0
(sd=8,4). De mate van externe regulatie bij de leerlingen die sporten was niet significant
hoger dan bij de leerlingen die niet sporten (t(df)=116, p=0,480). Voor de ‘g eïntrojecteerde
regulatie’ scoorden de leerlingen die sporten gemiddeld -13,8 (sd=4,7). De leerlingen die niet
sporten scoorden gemiddeld -12,5 (sd=4,9). De mate van geïntrojecteerde regulatie bij de
leerlingen die sporten was niet significant lager dan bij de leerlingen die niet sporten
(t(df)=116, p=0,147). Voor de ‘geïdentificeerde regulatie’ scoorden de leerlingen die sporten
gemiddeld 44,3 (sd=5,4). De leerlingen die niet sporten scoorden gemiddeld 43,3 (sd=7,7). De
mate van geïdentificeerde regulatie bij de leerlingen die sporten was niet significant hoger dan
bij de leerlingen die niet sporten (t(df)=116, p=0,402). Voor de ‘intrinsieke motivatie’
scoorden de leerlingen die sporten gemiddeld 58,8 (sd=4,3). De leerlingen die niet sporten
scoorden gemiddeld 57,3 (sd=7,6). De mate van intrinsieke motivatie bij de leerlingen die
sporten was niet significant hoger dan bij de leerlingen die niet sporten (t(df)=116, p=0,174).
Page 28
Voor de ‘totale motivatie score’ scoorden de leerlingen die sporten gemiddeld 58,8
(sd=13,84). De leerlingen die niet sporten scoorden gemiddeld 55,3 (sd=20,53). De totale
motivatie score van de leerlingen die sporten was niet significant verschillend met de
leerlingen die niet sporten (t(df)=116, p=0,260).
Het blijkt dus dat er zowel voor alle verschillende typen motivatie als voor de totale motivatie
score geen significant verschil bestaat tussen de leerlingen die wel sporten en de leerlingen
die niet sporten. Zie Tabel 6.
Tabel 6. Score typen motivatie van leerlingen die wel en niet sporten
Leerlingen die wel sporten
n=71 (60,2%)
Leerlingen die niet sporten
n=47 (39,8%)
M Sd M Sd P-waarde
Amotivatie -13,56 4,89 -14,87 6,10 0,20
Extern -16,93 7,78 -18,00 8,41 0,48
Geïntrojecteerd -13,83 4,72 -12,51 4,93 0,15
Geïdentificeerd 44,34 5,46 43,32 7,69 0,40
Intrinsiek 58,82 4,32 57,32 7,57 0,17
Totale score 58,83 13,84 55,26 20,53 0,26
Ouders
De tweede deelvraag was gericht op de motivatie van de ouders om een kind te laten sporten.
Er deden 18 ouders mee aan het onderzoek, waarvan 100% (n=18) een kind had dat aan een
sport deed. De gemiddelde score voor amotivatie is -15,17(6,939), de meest voorkomende
score is -12. De gemiddelde score voor externe regulatie is -15,33(7,292), de meest
voorkomende score is -12. De gemiddelde score voor de geïntrojecteerde regulatie is -
8,67(4,130), de meest voorkomende score is -6. De gemiddelde score voor de geïdentificeerde
regulatie is 39,56(4,973), de meest voorkomende score is 42. De gemiddelde score voor de
intrinsieke motivatie is 40,50(15,375), de meest voorkomende score is 39. De totale motivatie
score is berekend aan de hand van de RAI. De gemiddelde score voor de totale motivatie is
40,89(17,690). De scores per type motivatie zijn weergeven in tabel 6.
Page 29
Betrokkenen
De derde deelvraag was gericht op de motivatie van de betrokken personen om mee te werken
aan Sport Veel @ Jacob Geel. De groep ‘betrokkenen’ bestond uit 14 deelnemers. De
gemiddelde score voor amotivatie is -14,36(4,733), de meest voorkomende score is -12. De
gemiddelde score voor de externe regulatie is -16,86(6,643), de meest voorkomende score is -
12. De gemiddelde score voor de geïntrojecteerde regulatie is -8,50(4,346), de meest
voorkomende score is -6. De gemiddelde score voor de geïdentificeerde regulatie is 39,56
(4,973), de meest voorkomende score is 42. De gemiddelde score voor de intrinsieke
motivatie is 52,93(8,204), de meest voorkomende score is 60. De totale motivatie score is
berekend aan de hand van de RAI. De gemiddelde score voor de totale motivatie is
54,21(16,154). De scores per type motivatie zijn weergeven in Tabel 7.
Tabel 7. Scores ouders en betrokkenen per type motivatie
Type motivatie Ouders
gemiddelde score (sd)
Betrokkenen
gemiddelde (sd)
Amotivatie -15,17 (6,939) -14,36 (4,733)
Externe regulatie -15,33 (7,292) -16,86 (6,643)
Geïntrojecteerde regulatie 8,67 (4,130) -8,50 (4,346)
Geïdentificeerde regulatie 39,56 (4,973) 39,56 (4,973)
Intrinsieke motivatie 40,50 (15,375) 52,93 (8,204)
Totale motivatie score 40,89 (17,690) 54,21 (16,154)
Alle relevante SPSS outputs zijn in bijlage 7 toegevoegd op volgorde van de resultatensectie.
Page 30
Discussie
Het doel van dit onderzoek was nagaan of de integrale aanpak van het Sport Veel @ Jacob
Geel project zorgt voor een grotere sportdeelname überhaupt en in verenigingsverband bij de
leerlingen van groep 5-8 van de Huizingaschool. Ten tweede is er onderzocht of de motivatie
van de leerlingen invloed heeft op hun sportdeelname. Tot slot is er gekeken naar de motivatie
van de ouders en betrokken personen van het Sport Veel @ Jacob Geel project.
Bediscussiëring sportdeelname resultaten
Uit de resultaten gericht op de sportdeelname is gebleken dat er een significant verschil
bestaat tussen de leerlingen van 2015-2016 en de leerlingen van 2016-2017 betreft de
sportdeelname. De leerlingen van het schooljaar 2016-2017 nemen vaker deel aan sport dan
de leerlingen van het schooljaar 2015-2016.
Het aanbieden van een structureel schoolsportprogramma is geen gemeengoed voor de meeste
scholen (Stegeman, et al., 2007) waardoor er weinig onderzoek gedaan is naar het effect van
een dergelijk programma. Een enkel onderzoek van Boonstra en Hermens (2010) bevestigd de
gevonden resultaten van dit onderzoek. Uit dit onderzoek blijkt namelijk dat
schoolsportverenigingen in Rotterdam een belangrijk verschil maken in de mate van
sportdeelname. Vooral in wijken waaruit veel reguliere sportvereniging zijn weggetrokken en
waar het niet meer vanzelfsprekend is voor kinderen om te sporten, zorgen de
schoolsportverenigingen voor een grotere sportdeelname. Volgens het ledenbestand van
Rotterdam Sportsupport zijn in 2010 814 kinderen lid van de zes onderzochte
schoolsportverenigingen uit Rotterdam. In 2008 was ruim 25% van de ondervraagde kinderen
lid, in 2009 was dit 40% en in 2010 43% (Boonstra & Hermens, 2010). De overeenkomstige
bevindingen zouden kunnen voortkomen uit de gebruikte methodiek. Zowel in Rotterdam als
bij Sport Veel @ Jacob Geel wordt gewerkt met een schoolsportvereniging om de
sportdeelname te bevorderen. Daarnaast zijn de omstandigheden in de succesvolle wijken in
Rotterdam gelijk aan de Jacob Geelbuurt
Een tweede resultaat uit dit onderzoek is dat er een significant verschil is tussen de
schooljaren in sportdeelname in intern en/of extern verenigingsverband. De leerlingen van het
schooljaar 2016-2017 sporten vaker in - intern - schoolverenigingsverband dan de leerlingen
van 2015-2016, de externe sportdeelname is gelijk. Het aantal kinderen dat intern sport, dus
bij de schoolsportvereniging, is significant toegenomen, terwijl het aantal kinderen dat extern
sport, vrijwel gelijk is gebleven. Het huidige percentage leerlingen dat deelneemt aan de
Page 31
schoolsportvereniging is bijna gelijk met het gemiddelde percentage van 26% van
basisscholen (Stuij et al., 2011). Echter blijkt uit ditzelfde onderzoek van Stuij et al. (2011)
dat schoolsport gemiddeld een beperkte bijdrage levert aan de totale hoeveelheid beweeg- en
sportdeelname. Dit wordt bevestigd door onderzoek van Haerens et al. (2006) en onderzoek
van Bailey (2006). Eerder onderzoek toont aan dat voor een toename in sportdeelname en
activiteit beter gekozen kan worden voor een combinatie van interventies binnen en buiten het
lesprogramma (Bailey, 2006; Verstraete, Cardon, Clercq, & Bourdeaudhuij, 2007). Het
verschil tussen dit onderzoek en bovengenoemde onderzoeken is de doelgroep. Het blijkt
namelijk dat bepaalde groepen leerlingen juist relatief veel deelnemen aan schoolsport. Dit
zijn met name de leerlingen die over het algemeen minder participeren aan beweeg- en
sportactiviteiten, zoals niet-westerse allochtonen, scholieren waarvan de vader niet aan sport
doet en leerlingen zonder auto thuis (Stuij et al., 2011). De leerlingen van de Huizingaschool
vallen binnen deze groep. Deze leerlingen zijn voor hun totale activiteit afhankelijker van de
school-gebonden activiteiten. Schoolsport is voor deze ‘achterblijvende’ groep een
interessante manier om de sportdeelname en activiteit te verhogen (Stuij et al., 2011).
Naast een toename in (interne)sportdeelname blijkt uit de resultaten van dit onderzoek dat er
een verschuiving te zien is in de beoefende sporten. Deze resultaten komen voort uit
descriptieve statistiek in plaats van toetsende statistiek, waardoor de resultaten niet als
bindend kunnen worden beschouwd. Uit de descriptieve resultaten lijkt het erop dat leerlingen
vaker kiezen voor voetbal en zwemmen en dat de deelname aan een vechtsport is afgenomen.
De toename van voetballende leerlingen kan te wijten zijn aan een nieuwe indoor soccer
vereniging, die aangesloten is bij de omnisportvereniging van het Sport Veel @ Jacob Geel
project en die zich zeer dichtbij de Huizingaschool bevindt. Voetbal is toegankelijker
geworden door deze vereniging ten opzichte van andere voetbalverenigingen die zich buiten
de wijk bevinden. Uit het onderzoek van de Rotterdamse schoolsportvereniging blijkt dat
nabijheid een belangrijke factor is. Het verkleinen van de afstand naar de sportclub neemt een
grote drempel weg om te sporten (Boonstra & Hermens, 2010). Onderzoek van Stuij et al.
(2011) wijst daarnaast uit dat voetbal de meest beoefende schoolsport is in het primair
onderwijs. De afname van het aantal leerlingen dat kiest voor een vechtsport is opvallend
omdat er ook een judovereniging aangesloten is bij het Sport Veel @ Jacob Geel project.
Maar uit gegevens van de OIS Sportmonitor (2016) blijkt dat 15% van de
basisschoolleerlingen in 2013 een vechtsport beoefend, daar zit de Huizingaschool met 17,8%
van de leerlingen in 2016-2017 nog steeds boven.
Page 32
Bediscussiëring motivatie resultaten
Leerlingen
Uit de resultaten gericht op de motivatie van de leerlingen blijkt dat er zowel voor alle
verschillende typen motivatie als voor de totale motivatie score geen significant verschil
bestaat tussen de leerlingen die wel sporten en de leerlingen die niet sporten.
De totale motivatie score en de scores van de afzonderlijke typen motivatie van de leerlingen
die niet sporten zijn vrijwel gelijk aan de scores van de leerlingen die wel sporten. Kijkend
naar de totale motivatie score is deze voor beide groepen positief hoog (niet sporters
55,26(20,53) en wel sporters 58,83(13,84)), wat aangeeft dat er bij beide groepen sprake is
van een hoge mate van geïdentificeerde regulatie en intrinsieke motivatie. De kinderen die
niet sporten, zijn dus wel gemotiveerd om te gaan sporten. Voor de continuering van het Sport
Veel @ Jacob Geel project is het gunstig dat alle leerlingen intrinsiek gemotiveerd zijn. Uit
eerdere onderzoeken blijkt de intrinsieke motivatie namelijk een belangrijke factor voor de
duurzaamheid van bepaald (sportief) gedrag (Ryan & Connell, 1989; Deci & Ryan, 2000).Dit
resultaat is wel opvallend, gezien de achtergrond van de deelnemers er wordt verwacht dat de
motivatie naar meer extrinsiek verschuift (Stuij et al., 2011). Een reden dat de resultaten van
dit onderzoek anders zijn, kan zijn dat de stimulatie vanuit de ouders en betrokkenen anders
is.
Het is verrassend dat er in dit onderzoek geen samenhang gevonden is tussen de motivatie en
de sportdeelname. Vergelijkbaar onderzoek naar de motivatie om te bewegen en sporten van
Stuij et al. (2011) toont wel een samenhang tussen de motivatie en de sportdeelname. Daar
blijkt dat leerlingen die sporten en bewegen vanwege het plezier (meest intrinsieke motief)
aanzienlijker actiever zijn dan leerlingen die vanuit een ander (meer extrinsiek) motief
bewegen. Meer dan 75% van de intrinsiek gemotiveerde leerlingen deed aan een clubsport,
terwijl het totale gemiddelde deelnamepercentage 68% was. Het verschil in resultaat kan
verklaard worden door een verschil in de achtergrond van de deelnemers. De intrinsiek
gemotiveerde leerlingen van bovengenoemd onderzoek worden vooral gevormd door
leerlingen die twee of meer auto’s thuis hebben, leerlingen van wie de vader meer dan één
keer per week sport, leerlingen die lid zijn van een sportclub en leerlingen met een normaal
gewicht (Stuij et al., 2011). Dit staat lijnrecht tegenover de leerlingen vanuit dit onderzoek,
die in het onderzoek van Stuij et al. (2011) worden beschreven als de ‘achterblijvende’ groep.
Page 33
Ouders en betrokkenen
Uit de resultaten van de RAI, die de totale motivatie score weergeeft, bleek dat de ouders een
gemiddelde score van 40,89(17,690) hadden. Bij de betrokkenen was de gemiddelde score
van de totale motivatie 54,21(16,154). Bij een grote negatieve score is sprake van amotivatie
en externe regulatie en bij een hoge positieve score is er sprake van een hoge mate van
geïdentificeerde regulatie en intrinsieke motivatie.
Het blijkt uit de resultaten dat de leerlingen het meest intrinsiek gemotiveerd zijn met scores
van 55,26(20,53) bij de niet sportende leerlingen en een score van 58,83(13,84) bij de
leerlingen die wel sporten. Hierna zijn de betrokkenen het meest gemotiveerd met een score
van 54,21(16,154) en tot slot komen de ouders met een score van 40,89(17,690). De lagere
score van de ouders kan door een aantal redenen ontstaan zijn. Zo toont onderzoek van Venn
& Roest (2010) aan dat het in achterstandswijken en allochtone kringen lastig is om ouders te
laten participeren in sportprojecten. Het kan ook zijn dat ouders gemakzuchtig worden bij het
aanbieden van een project als een schoolsportvereniging. Ook het al dan niet aan sport doen
van de ouders vertoont een duidelijke samenhang met de motivatie en sportdeelname van de
leerlingen (Elling, 2007; Breedveld, 2006; Scheerder, 2004).
Het is opvallend dat de leerlingen van de Huizingaschool een hoge intrinsieke motivatie
hebben, terwijl de ouders een lagere intrinsieke motivatie hebben. Uit eerder gedaan
onderzoek blijkt namelijk het belang van socialisatie door ouders als het gaat om het sport- en
beweeggedrag van kinderen (Breedveld, 2006; Scheerder, 2004). Zo geeft net iets minder dan
de helft van de leerlingen aan dat hun ouders hen aanmoedigen om te bewegen en te sporten
en 30% vindt dat de school hen aanmoedigt (Stuij et al., 2011).
De leerlingen zouden gemotiveerd kunnen zijn door de school en haar beleid. De school kan,
met name via het vak lichamelijke opvoeding en schoolsport een belangrijke rol vervullen in
de kennismaking met verschillende sporten (Stuij, 2008) en kan een leerling stimuleren bij
een vereniging te gaan sporten. De aanwezigheid van specifiek schoolpersoneel dat bij de
organisatie van schoolsport betrokken kan zijn, zoals een combinatiefunctionaris of de
vakleerkracht lichamelijke opvoeding, kan ook een relatie hebben met de motivatie en
deelname van leerlingen aan schoolsport (Stuij et al., 2011).
Page 34
Bij de uitvoering van dit onderzoek is er sprake geweest van een aantal factoren die de
uitkomst van het onderzoek beïnvloed zouden kunnen hebben.
Uit de huidige resultaten kan geconcludeerd worden dat Sport Veel @ Jacob Geel succesvol is
in het bevorderen van de sportdeelname, maar de interventie is maar een jaar gevolgd. Uit
onderzoek van Pulles (2014) blijkt dat er op de lange termijn een hardnekkige achterstand in
sportdeelname blijft bestaan bij de doelgroep waar Sport Veel @ Jacob Geel mee te maken
heeft. Daarnaast zijn er veel factoren die op elkaar inwerken en die een jongere kan doen
besluiten om niet door te gaan met zijn sport (Groeningen, 2015). Verschillende onderzoeken
naar de sportdeelname schetsen voor de korte termijn een wisselend beeld van de
sportdeelname (Collard & Pulles, 2014; Louwen & Hoogwerf, 2014; CBS/RIVM, 2015).
Terwijl over een langere termijn (afgelopen tien jaar) de sportdeelname vooral stabiel lijkt te
zijn gebleven (Pulles, 2015). Een meerjarige interventie zou de resultaten van de interventie
beter inzichtelijk maken. Daarnaast worden de resultaten van de interventie ook op lange
termijn zichtbaar. Tot slot kunnen de gegevens van een meerjarige interventie beter gebruikt
worden om problemen te signaleren en aandachtspunten voor het beleid te bepalen (NISB,
2016).
Hoewel de interventie van Sport Veel @ Jacob Geel succesvol is bevonden in het bevorderen
van de sportdeelname, geldt dit tot nu toe alleen voor de Huizingaschool. Uit het onderzoek
van Stuij et al. (2011) blijkt dat er grote verschillen zijn in het sport en beweeggedrag tussen
verschillende doelgroepen. Het blijkt dat meisjes minder sporten dan jongens, niet-westerse
allochtonen hebben een lager activiteitsniveau dan autochtonen en ook het sportgedrag van
ouders hangt samen met de mate waarin kinderen bewegen. Voor de leerlingen van de
Huizingaschool werkt Sport Veel @ Jacob Geel omdat het sport aanbied op laagdrempelig
niveau, binnen de bekende omgeving, voor lage kosten en omdat er verder weinig
sportaanbod in de buurt is. Voor leerlingen van een witte school in een rijke wijk zou het
naschoolse sportaanbod wellicht te laagdrempelig of overbodig kunnen zijn door bereikbaar
alternatief sportaanbod binnen en buiten de wijk.
Bij de deelvragen bleek uit de resultaten van de betrouwbaarheidsmaat Cronbach’s alpha dat
de aangepaste BREQ-2 vragenlijsten niet volledig betrouwbaar was. Bij de leerlingen bleken
de amotivatie, geïntrojecteerde regulatie en geïdentificeerde regulatie niet betrouwbaar. Bij de
ouders waren de vragen gericht op de geïdentifieerde regulatie niet betrouwbaar. Bij de
Page 35
betrokkenen waren de amotivatie, externe regulatie en geïdentificeerde regulatie niet
betrouwbaar. De overige motivatietypen hadden een gewenste alpha van 0,6 over hoger.
De aangepaste vragenlijsten zijn inhoudelijk identiek aan de vragenlijst van Bax, Post en
Wientjes (2014). Daardoor zijn resultaten van de Cronbach’s alpha verrassend, omdat de
originele vragenlijst valide en betrouwbaar is bevonden. Daarnaast hebben meerdere
onderzoeken de validiteit en betrouwbaarheid van de originele BREQ-2 vragenlijst bevestigd
(Moreno, Gimeno, & Camacho, 2007; Bourdeaudhuij et al., 2011; Farmanbar et al., 2011).
Uit onderzoek van andere scripties naar de motivatie van (allochtone) basisschoolleerlingen
blijkt de BREQ-2 vragenlijst minder betrouwbaar bij deze doelgroep (Roodnat, 2014;
Sanches, 2015). Het kan dus zijn de betrouwbaarheid is aangetast door de aanpassingen of dat
de vragenlijst te moeilijk was voor de basisschoolleerlingen en ouders, veelal van allochtone
afkomst. Als het niveau van de vragenlijsten vooraf beter afgestemd zou zijn op de
deelnemers, zouden de vragenlijsten en daarmee het onderzoek betrouwbaarder zijn geweest.
Naast de betrouwbaarheid van de vragenlijsten was er sprake van een kleine onderzoeksgroep
bij de ouders (n=18). Rekening houdend met een foutenmarge van 2% en een
betrouwbaarheidsniveau van 95%, zou de vereiste bruto steekproefgrootte bestaan uit 87
respondenten. Met een geschatte responspercentage van 20% zouden er eigenlijk 435
vragenlijsten uitgedeeld moeten zijn (Checkmarket, sd). Dit aantal zou bereikbaar zijn
geweest als alle ouders van de leerlingen van de Huizingaschool een vragenlijst hadden
gekregen. Nu zijn er echter +- 90 vragenlijsten uitgedeeld, aan de ouders met leerlingen uit
groep 5-8, met een response van 18. Als er meer ouders hadden deelgenomen aan het
onderzoek, zou generalisatie naar een grotere populatie mogelijk zijn (Wolters-Noordhoff,
2006) en zouden de resultaten betrouwbaarder zijn geweest.
Page 36
Aanbevelingen vervolgonderzoek en beroepspraktijk
Aanbevelingen vervolgonderzoek
Op basis van de verkregen resultaten over de sportdeelname, is het voor eventueel
vervolgonderzoek raadzaam om meerjarig interventieonderzoek te verrichten. Dit onderzoek
heeft aangetoond dat er binnen een jaar een significant verschil kan ontstaan. Het is nog
onbekend wat de effecten van Sport Veel @ Jacob Geel zijn op de lange termijn. Door
meerjarig onderzoek worden de resultaten beter inzichtelijk gemaakt, ook op de lange termijn,
kunnen problemen gesignaleerd worden en aanbevelingen voor het beleid bepaald worden
(NISB, 2016). Daarnaast zou het voor vervolgonderzoek interessant zijn om te kijken of een
interventie zoals Sport Veel @ Jacob Geel ook succesvol is bij een andere doelgroep,
bijvoorbeeld op een witte school in een rijke wijk (Stuij et al., (2011).
Op basis van de verkregen resultaten uit de deelvragen van dit onderzoek, is het voor
eventueel vervolgonderzoek raadzaam om een andere vragenlijst te gebruiken of de BREQ-2
aan te passen op de doelgroep. Uit de deelvraag naar de motivatie om te sporten van
leerlingen bleek dat er geen significant verschil is in de motivatie om te sporten tussen de
leerlingen die wel sporten en de leerlingen die niet sporten. Het kan zijn dat er geen
significant verschil is aangetoond, doordat er gebruik is gemaakt van een onbetrouwbare
vragenlijst. Uit de Cronbach’s alpha van de vragenlijst van de leerlingen bleek namelijk dat
niet alle motivatietypen een alpha van 0,6 of hoger hadden. Een oorzaak hiervoor kan zijn dat
de vragenlijst te lastig was voor de allochtone basisschoolleerlingen (Roodnat, 2014; Sanches,
2015). Als de vragen per motivatietype niet homogeen zijn, betekent dit dat er grote
onderlinge verschillen zijn tussen de vragen. Bij een lage Cronbach’s alpha kunnen de vragen
niet verantwoord gecombineerd worden tot één (motivatie)score (Baarda, Dijkum, & Goede,
2014). In dit onderzoek zijn de vragen wel gecombineerd tot een score per motivatietype.
Vervolgens is er een totale motivatiescore berekend, die daarna gebruikt is als variabele in de
Independent Samples T-test. Het resultaat van de T-test kan hierdoor afwijken. De kans dat
het verschil op toeval berust, wordt namelijk groter naarmate er grote verschillen zijn binnen
één van de steekproeven (Baarda et al., 2014). Een betrouwbare vragenlijst zou er dus voor
zorgen dat er geen grote verschillen zijn binnen de motivatie, waardoor de kans op toeval bij
de T-test kleiner wordt en er eerder een significant verschil zal zijn (Baarda et al., 2014).
Page 37
Tot slot is het voor eventueel vervolgonderzoek raadzaam om een grotere groep ouders uit te
nodigen voor het onderzoek. Hierdoor wordt er rekening gehouden met een foutenmarge en
een betrouwbaarheidsniveau van 95%, waardoor uiteindelijk de generalisatie naar een grotere
populatie mogelijk is (Checkmarket, sd; Wolters-Noordhoff, 2006). Beide aanbevelingen
worden gedaan om vervolgonderzoek betrouwbaarder te maken.
Suggesties beroepspraktijk
Aan de hand van dit onderzoek blijkt dat een schoolsportvereniging, zoals het Sport Veel @
Jacob Geel project, succesvol kan zijn en daarmee aan te raden is voor de beroepspraktijk.
Een integraal project zoals het Sport Veel @ Jacob Geel project zou bij andere zwarte scholen
geïmplementeerd kunnen worden, gezien uit de resultaten blijkt dat de sportdeelname op de
Huizingaschool significant is toegenomen. Een verhoogde sportdeelname is positief voor
zwarte scholen omdat sport kan zorgen voor ontmoeting, binding, opvoeding en integratie van
allochtone jeugd – en hun ouders. Naast het sociaal activeren van individuen, kan sport
zorgen voor het versterken van de sociale cohesie en leefbaarheid in buurten (Sociaal
Platform Rotterdam, 2007).
Bij het aanbieden van een dergelijk project, is het aan te bevelen vanuit de school een
beweegcultuur te creëren en het sportaanbod zoveel mogelijk te vormen naar de wensen van
de leerlingen. Hoewel er geen samenhang is gevonden tussen de sportdeelname en de
motivatie, bleek dat Sport Veel @ Jacob Geel zorgde voor een significant verschil in de
interne sportdeelname. Er werden intern sporten aangeboden die de leerlingen graag wilden
beoefenen. Daarnaast bleek dat alle leerlingen van groep 5-8, zowel sporters als niet sporters,
gemiddeld positief hoog scoorden op intrinsieke motivatie om te bewegen. Door het Sport
Veel @ Jacob Geel project is er een beweegcultuur gecreëerd op de Huizingaschool,
waardoor kinderen positief beïnvloed (kunnen) worden en de drempel om te sporten lager
wordt (Public Health England, 2015).
Page 38
Conclusie
Aan de hand van de resultaten kan er geconcludeerd worden dat de omnisportvereniging Sport
Veel @ Jacob Geel een goede interventie is om de sportdeelname te bevorderen.
Uit de resultaten is gebleken dat de leerlingen van het schooljaar 2016-2017 significant meer
sporten dan de leerlingen van het schooljaar 2015-2016. Daarnaast bleek dat de leerlingen van
het schooljaar 2016-2017 significant meer intern sportten dan de leerlingen van het schooljaar
2015-2016.
Er is geen samenhang gevonden tussen de motivatie van de leerlingen en de sportdeelname.
Uit de resultaten is geen significant verschil gebleken in de motivatie om te sporten tussen de
leerlingen die wel sportten en de leerlingen die niet sportten.
Een project zoals Sport Veel @ Jacob Geel is aan te bevelen op (zwarte) scholen om de
sportdeelname significant te bevorderen.
.
Page 39
Literatuurlijst
Bailey, R. (2006). Physical education and sport in schools: a review of benefits and outcomes.
Journal of School Health, 76 (8), 397-401.
Baarda, B., Dijkum, C. v., & Goede, M. d. (2014). Basisboek Statistiek met SPSS.
Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers.
Bax, H., Post, R., & Wientjes, I. (2014). Nederlandse BREQ-2 vragenlijst voor het onderwijs.
De invloed van verschillende beoordelingsvormen op de motivatie van de leerlingen
binnen het regulier en speciaal voortgezet onderwijs (Bachelor onderzoek,
Hogeschool van Amsterdam). Opgehaald van
https://studiedelen.mijnhva.nl/studiedelen/fbsv-4016AONDPA/1617-
1/_layouts/15/WopiFrame.aspx?sourcedoc=/studiedelen/fbsv-4016AONDPA/1617-
1/Documents/1.%20Spam4School,%20BSM%20convenantscholen/Breq%202%20LO
%20en%20school%20%2B%20historie.docx&action=default
Bernaards, C., Kuiper, R., Slinger, J., & Nauta, S. (2012). Eindevaluatie VMBO in Beweging.
Leiden: TNO.
Boonstra, H., & Hermens, N. (2010). Sportief in de buurt. Een betere wijk door de
schoolsportvereniging. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.
Bottenburg, M. v., Rijnen, B., & Sterkenburg, J. v. (2005). Sports participation in the
European Union. Trends and differences. 's-Hertogenbosch/Nieuwegein: W.J.H.
Mulier Instituut/Arko Sports Media.
Bourdeaudhuij, I., Deforche, B., d'Hondt, E., Tanghe, A., Theuwis, L., Vansteenkiste, M., &
Verloigne, M. (2011). Self-determined motivation towards physical activity in
adolescent treated for obesity; an observational study. International Journal of
Behavioral Nutrition and Physical Activity, 8, 97.
Breedveld, K. (2006). Verschillen in sportdeelname. In: Breedveld, K. en A. Tiessen-
Raaphorst (red.), Rapportage sport 2006. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau:
299-321.
Brug, J., & Lenthe, F. v. (2005). Environmental determinants and interventions for physical
activity, nutrition and smoking: a review. Rotterdam: Erasmus MC.
Page 40
CBS/RIVM. (2015). Ruim helft Nederlanders sport wekelijks. Persbericht 24-04-2015. Den
Haag: CBS.
CBS/RIO. (2013). Kerncijfers inkomen stadsdelen [Tabel]. Opgehaald van
https://www.ois.amsterdam.nl/feiten-en-cijfers/#
Checkmarket. (2016). Steekproefcalculator. Opgehaald van Checkmarket:
https://nl.checkmarket.com/steekproefcalculator/
Collard, D., & Pulles, I. (2014). Sportdeelname 2014. Utrecht: Mulier Instituut.
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2000). The 'what' and 'why' of goal pursuits: Human needs and
the selfdetermination of behavior. Psychological Inquiry, 11, 227-268.
Dijk, D., & NISB. (2015). 8 Principes om kinderen meer te laten bewegen op school.
Opgehaald van https://www.kenniscentrumsport.nl/publicatie/?8-principes-om-
kinderen-meer-te-laten-bewegen-op-school&kb_id=16326&kb_q=
EBB CBS, REB en OIS. (2015). De Amsterdamse beroepsbevolking van 15-74 jaar naar
stadsdelen, 2015 [Tabel]. Opgehaald van https://www.ois.amsterdam.nl/feiten-en-
cijfers/#
Elling, A. (2007). Het voordeel van thuis spelen. Sociale betekenissen en in- en
uitsluitingsmechanismen in spotrloopbanen. 's-Hertogenbosch/Nieuwegein: W.J.H.
Mulier Instituut/Arko Sports Media.
Farmanbar, R., Hidarnia, A., Niknami, S., & Revalds, S. (2011). Psychometric Properties of
the Irian Version of the Behavioral Regulation in Excercise Questionnaire-2 (BREQ-
2). Health Promotion Perspectives, 1, 95-104.
Gathier, K. (2009). Zwarte en Witte scholen: wat is het verschil tussen zwarte en witte
scholen? Opgehaald van http://kleuronderzoekplv3c.blogspot.nl/2009/10/blog-
post_5332.html
Gemeente Amsterdam. (2014). Sportplan 2013 - 2016. Opgehaald van Sport Knowhow XL:
http://www.sportknowhowxl.nl/files/2014/Amsterdam_sportplan_2013_2016.pdf
GGD Amsterdam. (2016). Jump-In. Opgehaald van http://www.ggd.amsterdam.nl/beleid-
onderzoek/beweging-voeding/jump/
Page 41
Groeningen, H. v. (2015). Sportuitval en sportparticipatie van jeugdigen in de sport.
Opgehaald van
https://www.kennisbanksportenbewegen.nl/?file=4588&m=1435148146&action=file.
download
Hackman, J., & Oldham, G. (1976). Motivation through design of work: Test of a theory.
Organizational Behavior and Human Performance, 16, 250-279.
Haerens, L., Deforche, B., Maes, L., Cardon, G., Stevens, V., & Bourdeaudhuij, I. d. (2006).
Evaluation of a 2-year physical activity and healthy eating intervention in middle
school children. Health Education Research, 21 (6), 911-921.
Hildebrandt, V. H., Chorus, A. M., & Stubbe, J. H. (2010). Trendrapport Bewegen en
Gezondheid 2008/2009. Leiden: TNO Kwaliteit van Leven.
Jepma, I., & Vegt, A. v. (2006). Aandacht voor sport en bewegen in het basis- en voortgezet
onderwijs. Utrecht: Sardes.
Jump-In. (2016). Bereik naschools aanbod vs lid sportclub Huizingaschool (2015-2016)
[Tabel]. Opgehaald van
https://jumpin.hartenzielmonitor.nl/?page=report/report_selection&token=c7f02f9d51
3ad77d48803ac8ed8d5d79&action=create_report
Kist-van Holthe, J., Beltman, M., Bulk-Bunschoten, A., L'Hoir, M., Kuijpers, T., Pijpers, F., .
. . HiraSing, R. (2012). Overgewicht. Utrecht: Nederlands Centrum Jeugdgezondheid
(NCJ).
Lagendijk, E. (2006). 'School en Sport' samen werken: rapportage van de kwalitatieve
analyse in het kader van de Brede Analyse 'School en sport, samen sterker'. (Rapport
nr. ONDE-TB-0008). Opgehaald van
https://www.kenniscentrumsport.nl/publicatie/?school-en-sport-samen-
werken&kb_id=3829&kb_q=Lagendijk,%20E.%20(2006).%20%27School%20en%20
Sport%27%20samen%20werken:%20rapportage%20van%20de%20kwalitatieve%20a
nalyse%20in%20het%20kader%20van%20de%20Brede%20Analyse%20%27School
%20en%20sport,%20samen%20sterker%27
Louwen, F., & Hoogwerf, I. (2014). NOC*NSF Sportdeelname Index. Achmea Sport Index
t/m 18. Ontwikkelingen sportdeelname 2012-2014. Dongen: GfK.
Page 42
Maertens, M. (2008). Intrinsieke motivatie in de profit en de non-profit sector (Master's
thesis, Universiteit van Amsterdam). Opgehaald van
http://scriptiesonline.uba.uva.nl/document/105237
Manders, T., & Kropman, J. (1982). Sportbeoefening: drempels en stimulansen. Nijmegen:
Instituut voor Toegepaste Sociologie.
Markland, D., & Tobin, V. (2004). A Modification to the Behavioural Regulation in Exercise
Questionnaire to Include an Assessment of Amotivation. Journal of Sport & Exercise
Psychology, 26, 191-196.
Moreno, J., Gimeno, E., & Camacho, A. (2007). Measuring Self-determination Motivation in
a Physical Fitness Setting; Validation of the Behavioural Regulation in Exercise
Questionnaire-2 (BREQ-2). The Journal of Sport Medicine and Physical Fitness,
47(3), 366-378.
Mouratidis, A., Vansteenkiste, M., Lens, W., & Sideridis, G. (2008). The Motivating Role of
Positive Feedback in Sport and Physical Education. Journal of Sport & Exercise
Psychology, 30, 240-268.
Mullan, E., Markland, D., & Ingledew, D. (1997). A graded conceptualisation of self-
determination in the regulation of exercise behavior: Development of a measure using
confirmatory factor analytic procedures. Personality and Individual Differences, 23,
745-752.
Nederlands Jeugdinstituut. (2008, maart 28). Databank effectieve Jeugdinterventies - Jump-In.
Opgehaald van http://www.nji.nl/nl/Databank/Databank-Effectieve-
Jeugdinterventies/Erkende-interventies/JUMP-in.html
NISB. (2016). Effectief Actief. Opgehaald van
http://www.onbeperktsportief.nl/sites/default/files/corporate-
files/zorg/zo_kan_het_ook/Leidraad%20Monitoring_N03%20123408%20flyers_04.pd
f
OIS. (2016). Top vijf meest beoefende sporten naar leeftijdsgroepen [Tabel]. Opgehaald van:
https://www.ois.amsterdam.nl/pdf/2016%20jaarboek%20amsterdam%20in%20cijfers.pdf
OIS. (2016). Bevolking naar stadsdelen en herkomstgroepering [Tabel]. Opgehaald van
https://www.ois.amsterdam.nl/feiten-en-cijfers/#
Page 43
OIS. (2016). Wat is een laag inkomen en weinig geld. Opgehaald van
https://www.amsterdam.nl/werk-inkomen/pak-je-kans/laag-inkomen-weinig/
OIS afdeling Inkomen. (2016). Bijstandsuitkeringen naar stadsdelen en soort regeling
[Tabel]. Opgehaald van https://www.ois.amsterdam.nl/feiten-en-cijfers/#
Paddenburg, B. (2016). Vakwerkplan Huizingaschool. Amsterdam.
Pals, J. (2009). Sport: het sociale verband van de Nederlandse samenleving? Tilburg: W.J.H.
Mulier Instituut.
Public Health England. (2015). What works in schools and colleges to increase physical
activity [Report]. Opgehaald van
https://www.gov.uk/government/uploads/system/uploads/attachment_data/file/469096/
What_works_in_schools_and_colleges_to_increase_physical_activity_executive_sum
mary.pdf
Pulles, I. (2015). Trends en ontwikkeling in de sport(deelname). Utrecht: Mulier Instituut.
Roodnat, L. (2014). Invloed van een leerklimaat en een resultaatklimaat op de motivatie van
basisschoolleerlingen (Bachelor onderzoek, Hogeschool van Amsterdam). Opgehaald
van http://kennisbank.hva.nl/document/609708
RSO. (2016). RSO: Richtlijn Sportdeelname Onderzoek. Opgehaald van
http://www.sportdeelname.nl/wp-content/uploads/sites/2/2015/03/Bijlage10_RSO.pdf
Ryan, R. M., & Connell, J. P. (1989). Perceived locus of causality and internalization:
Examining reasons for acting in two domains. Journal of Personality and Social
Psychology, 57, 749-761.
Sanches, R. (2015). Motiverende manieren van beoordelen in de gymles (Bachelor onderzoek,
Hogeschool van Amsterdam). Opgehaald van
http://kennisbank.hva.nl/document/609225
Scheerder, J. (2004). Zo de ouders sprongen, zo bewegen hun jongeren? Sportgedrag van
jongeren in relatie tot het ouderlijke sportkapitaal. Vrijetijdsstudies, 7-20.
Schuit, H., Vrieze, I. d., & Sleegers, P. (2011). Leerlingen motiveren: een onderzoek naar de
rol van de leraren (Rapport Nr. 27). Opgehaald van
Page 44
https://newsroom.didactiefonline.nl/bundles/newsroom/legacy/images/Motiveren%20
RdMC%202011.pdf
SCP. (2009). Kunnen alle kinderen meedoen? Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Selten, R., Greven, J., & Bosveld, W. (2013). Sportmonitor 2013 - inzicht in het sportgedrag
van Amsterdammers. Opgehaald van Bureau Onderzoek en Statistiek Amsterdam
https://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&cad=rja&uac
t=8&ved=0ahUKEwiPts_CnPnRAhVEwxQKHbp4DPQQFggcMAA&url=https%3A
%2F%2Fwww.amsterdam.nl%2Fpublish%2Fpages%2F422998%2Fsportmonitor_201
3_def.pdf&usg=AFQjCNHJrlXT7c_7pSMtGG0RmNMWHaByFQ&bvm=bv.146094
739,d.d24
Sociaal Platform Rotterdam. (2007, November). De kracht van sport in de wijk. Opgehaald
van Verwey-jonker: http://www.verwey-jonker.nl/doc/jeugd/SPR-adviesSport.pdf
Steemers, M. (2009). De toekomst van de schoolsportvereniging (Master's thesis, Universiteit
Utrecht). Opgehaald van
http://dspace.library.uu.nl/bitstream/handle/1874/35756/Definitief%20Scriptie%20Me
inou%20Steemers.doc?sequence=1
Stegeman, H., & Mossel, G. v. (2007). Vaksecties LO en de ervaringen van hun leerlingen.
Naar beter onderwijs. Over de kwaliteit van sport en bewegen op school, 163-227.
Stubbe, J. (2006). The genetics of exercise behavior and psychological well-being.
Amsterdam: Vrije universiteit.
Stuij, M. (2008). Kinderen over lichaamsbeweging. Een vergelijkend onderzoek onder
Amsterdamse basisschoolleerlingen met verschillende sociaal-economische
achtergronden. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.
Stuij, M., Wisse, E., Mossel, G. v., Lucassen, J., & Dool, R. v. (2011). School, bewegen en
sport. 's-Hertogenbosch/Nieuwegein: W.J.H. Mulier Instituut/Arko Sports Media.
STWT. (2016, oktober 5). Wethouder Ronald Mauer onthult logo nieuwe Huizingaschool
[Persbericht]. Opgehaald van Ondernemend openbaar onderwijs Westelijke
Tuinsteden: http://www.stwt.nl/nl/nieuws/wethouder-ronald-mauer-onthult-logo-
nieuwe-huizingaschool/
Page 45
Tiessen-Raaphorst, A., Verbeek, D., Haan, J. d., & Breedveld, K. (2010). Rapportage sport
2010. Den Haag en ’s Hertogenbosch: Sociaal en Cultureel Planbureau/ W.J.H. Mulier
Instituut.
Tilburg University. (2017). Meetniveaus. Opgehaald van
https://www.tilburguniversity.edu/nl/studenten/studie/colleges/spsshelpdesk/edesk/me
etnive/
Van den Broeck, A., Vansteenkiste, M., De Witte, H., Lens, W., & Andriessen, M. (2009). De
zelfdeterminatie theorie: kwalitatief goed motiveren op de werkvloer. Gedrag en Organisatie,
22, 316-335.
Vegt, A. v., Blanken, M. d., & Jepma, I. (2007). Nationale Scholierenmonitor: meting
voorjaar 2007. Utrecht: Sardes.
Venn, L. v., & Roest, J. (2010). Schoolsportvereniging in Utrecht? Opgehaald van
https://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&cad=rja&uac
t=8&ved=0ahUKEwjEvY2d58LTAhWBDsAKHYwLCkoQFggnMAA&url=https%3
A%2F%2Fdspace.library.uu.nl%2Fbitstream%2Fhandle%2F1874%2F187263%2FBa
chelorscriptie%2520-%2520Josja%2520Roest%2520-%25203
Verstraete, S., Cardon, G., Clercq, D. d., & Bourdeaudhuij, I. d. (2007). Elementary School.
Journal of Teaching in Physical Educatioin, 26.
Werff, H. v., Wisse, E., & Stuij, M. (2012). Sport en onderwijs verbonden. Opgehaald van
http://www.nocnsf.nl/stream/sport-en-onderwijs-verbonden
Wiskundenet. (2017, juni 1). Standaarddeviatie. Opgehaald van Wiskundenet:
https://www.wiskunde.net/standaarddeviatie#.WThbWmjyjIU
Wolters-Noordhoff. (2006). De steekproefomvang. Opgehaald van
http://hoadd.noordhoff.nl/sites/7105/_assets/7105d16.pdf