603.45.278 INSTRUCTIEBOEKJE
NEDER-LANDS
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. FIAT behoudt zich het recht voor op elk moment de in dit boekje beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen.
Voor de laatste informatie hieromtrent kunt u zich tot de FIAT-dealer wenden.
603.45.278INSTRUCTIEBOEKJE
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)
Druknummer 603.45.278 - XI/2000 - 1e Editie - Gedrukt door: Hoogcarspel Grafische Communicatie - MiddenbeemsterEindredactie Satiz S.p.A.
MOTOROLIE VERVERSEN
BRANDSTOFTANK (liter)
2000 Benzine 1905 Diesel 2800 Dieselliter kg liter kg liter kg
Motorcarter 5 4,5 – – 5,4 4,9Motorcarter en filter – – 5,25 4,7 6,0 5,4
2000 Benzine 1905 Diesel 2800 Diesel
Inhoud brandstoftank 80 80 80Brandstofreserve 8÷10 8÷10 8÷10
De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine met een octaangetal ten minste 95 RON.Tank bij deze auto uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan Europese specificaties EN590.
Bandenmaat
195/70 R15” Reinforced (97S)195/70 R15”C (103 Q)
195/70 R15” Reinforced (97S)195/70 R15”C (103 Q)
215/70 R15”C (109/107 R)215/70 R15”C (109 Q) Camping Car
195/70 R15”C (103 Q)215/70 R15”C (109 Q) Camping Car
215/70 R15”C (109/107 R)215/70 R15”C (109 Q) Camping Car
205/75 R16”C (110/108 Q)215/75 R16”C (113/111 N) Camping Car
215/75 R16”C (113/111 Q)215/75 R16”C (113/111 N) Camping Car
Onbelast en volbeladenVoor Achter
3 34,1 4,53 3
4,1 4,54,1 4,55 5
4,1 4,55 5
4,1 4,55 5
4,5 4,55,5 5,54,5 4,55,5 5,5
Uitvoering
10 Alle uitvoeringenalleen voor Panorama en Ambulance 2.8 JTD4x4 (2.0)4x4 (2.8 D - 2.8 JTD)Alle uitvoeringen optional code 141Alle uitvoeringen optional code 143
14 Alle uitvoeringenVerlaagd chassisAlle uitvoeringen optional code 141Alle uitvoeringen optional code 143
MAXI Alle uitvoeringenVerlaagd chassisAlle uitvoeringen optional 141Alle uitvoeringen optional 143
Importeur voor België:FIAT AUTO BELGIO
Genèvestraat 1751140 Brussel
Importeur voor Nederland:FIAT AUTO NEDERLAND B.V.
Hullenbergweg 1-31101 BW Amsterdam Zuidoost
ABSOLUUT LEZEN!BRANDSTOFTANK
Benzinemotoren: Tank bij deze auto uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal 95 RON.
Dieselmotoren: Tank bij deze auto uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan Europese specificaties EN590.
MOTOR STARTEN
Controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppelingspedaal volledigin, maar trap het gaspedaal niet in; vervolgens:
benzinemotoren: draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat hem los zodra de motor aanslaat.
dieselmotoren: draai de start-/contactsleutel in stand MAR en wacht tot de waarschuwingslampjes men ¢ doven; draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat hem los zodra de motor aanslaat.
PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN
Ook onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom nietboven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden enz.): brandgevaar.
K
�
ELEKTRISCHE APPARATUUR
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam kan ontladen), dient u contact op te nemen met Fiat-dealer. Deze kan u de meest geschikteinstallaties aanraden die de accu niet uitputten.�
CODE-card
Bewaar deze op een veilige plaats, maar niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-card altijd bij u te hebben omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van de auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatie-kosten laag.
IN HET INSTRUCTIEBOEKJE…
…vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en het onderhoudvan uw auto. Besteed vooral aandacht aan de informatie bij de symbolen " (veiligheid van personen) # (bescherming van het milieu) (conditie van de auto).
WELKOM AAN BOORD VAN DE DUCATO
Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Ducato. Met deze bedrijfsauto bent u verzekerd van een groot laadvermogen, veiligheid en rijplezier. Bovendien is de Ducato een automet respect voor het milieu. De doelmatigheid van elk detail, zijn veelzijdigheid, de prestaties van de motor, de veleaccessoires en optionals, de veiligheidssystemen en de recycleerbare onderdelen maken de Ducato tot een uniekebedrijfsauto.
U zult het merken zodra u met de Ducato begint te rijden.
En ook daarna, want u zult ontdekken dat deze auto door zijn hoge kwaliteitsniveau u alles zal bieden wat u ver-langt, zelfs onder de zwaarste bedrijfsomstandigheden.
Voordat u vertrekt, raden we u aan dit boekje aandachtig te lezen. Het is een onmisbare gids waarmee u iederaspect van uw Ducato leert kennen. Ook leest u hoe u uw Ducato het beste kunt gebruiken. Bovendien biedt ditboekje u belangrijke aanwijzingen voor uw veiligheid, het in conditie houden van de auto en milieubewust auto-rijden.
In de SERVICE- EN GARANTIEHANDLEIDING vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud:
• het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden• een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten.
Veel leesplezier, goede reis... en veel plezier in uw werk!
1
VEILIG EN MILIEUBEWUST RIJDEN
Veiligheid, respect voor het milieu en optimalisering van het laadvermogen zijn de uitgangspunten geweest bijhet ontwerpen van de Ducato.
Zowel de nieuwe motoren, de veiligheidsvoorzieningen en het grote comfort voor de bestuurder en zijn mede-inzittenden, als het grote gebruiksgemak dragen ertoe bij om de persoonlijkheid van uw Ducato te waarderen.
En ook daarna, want u zult ontdekken dat naast de karakteristieke stijl en het temperament, door nieuwe pro-ductietechnieken de onderhoudskosten laag zullen blijven.
Wij willen u er bovendien aan herinneren dat de Ducato niet alleen een milieubewuste auto is tijdens het ge-bruik, maar ook daarna. Fiat heeft hard gewerkt om een zeer ambitieus doel te bereiken: 100% recycling.Aan heteinde van zijn lange levensduur kan de Ducato eenvoudig ontmanteld en al zijn onderdelen gerecycleerd worden.Voor de natuur betekent dat een groot voordeel: niets gaat verloren, niets wordt gestort en er zijn minder nieuwegrondstoffen nodig.
2
De signalen die u op deze pagina ziet, zijn zeer belangrijk. Zij staan bij onderdelen in dit boekje waar we extraaandacht voor vragen.
Zoals u ziet, bestaat elk signaal uit een verschillend symbool. Zo wordt direct duidelijk om welk onderwerp hetgaat:
SIGNALEN VOOR EEN CORRECT GEBRUIK VAN UW AUTO
Veiligheid van de inzittenden.Attentie. Het niet of gedeeltelijk op-volgen van deze instructies kan gevaaropleveren voor de inzittenden.
Bescherming van het milieu.Aanwijzing voor het juiste gedrag,zodat het gebruik van de auto zo minmogelijk schade aan het milieu op-levert.
Conditie van de auto.Attentie. Het niet of gedeeltelijk op-volgen van deze instructies schaadt deconditie van de auto en zal in veel ge-vallen ook de garantie doen vervallen.
3
Bobine
Hoge spanning.
Accu
Corrosieve vloeistof.
Accu
Ontploffingsgevaar.
Ventilateur
Kan automatisch in-schakelen bij stilstaandemotor.
SYMBOLENOp of in de nabijheid van enkele on-
derdelen van uw Ducato zijn specifiekgekleurde plaatjes aangebracht metdaarop symbolen die uw aandacht vragen en die voorzorgsmaatregelenaangeven die u in acht moet nemen alsu met het betreffende onderdeel temaken krijgt.
Hierna volgen kort samengevat desymbolen die vermeld staan op deplaatjes die op uw Ducato zijn aange-bracht met daarnaast het onderdeelwaarop het symbool betrekking heeft.
Bovendien zijn de symbolen naar betekenis in groepen onderverdeeld:gevaar, verbod, waarschuwing en ver-plichting.
SYMBOLEN DIE GEVAARAANDUIDEN
Expansiereservoir
Draai de dop niet los alsde koelvloeistof nog heetis.
4
Remcircuit
De vloeistof in het reser-voir mag het maximum niveau niet overschrijden.
Gebruik uitsluitend de vloeistof die isaangegeven in de “Vullingstabel”.
Stuurbekrachtiging
De vloeistof in het reser-voir mag het maximum niveau niet overschrijden.
Gebruik uitsluitend de vloeistof die isaangegeven in de “Vullingstabel”.
Katalysator
Parkeer niet bovenbrandbare materialen.Raadpleeg het hoofdstuk:
“Voorzorgsmaatregelen voor hetbehoud van de emissiereductiesyste-men”.
Accu
Niet dichtbij komen metopen vuur.
Accu
Houd kinderen op af-stand.
Hitteschilden -riemen - poelies -ventilateur
Niet aanraken.
Slangen van de airconditioning
Niet openen.
Gas onder hoge druk.
Riemen en poelies
Bewegende delen; nietdichtbij komen met lichaamsdelen of kleding-
stukken.
VERBODSSYMBOLEN
5
WAARSCHUWINGS-SYMBOLEN
Accu Krik
Raadpleeg het instruc-tieboekje.
Accu
Bescherm de ogen.
Ruitenwissers
Gebruik uitsluitend devloeistof die is aangegevenin de “Vullingstabel”.
Motor
Gebruik uitsluitend desmeermiddelen die zijnaangegeven in de “Vullings-
tabel”.
Auto rijdt opmilieuvriendelijkebenzine
Tank uitsluitend loodvrije benzinemet een octaangetal van 95 R.O.N.
VERPLICHTINGSSYMBOLEN
6
Auto rijdt op diesel
Tank uitsluitend diesel-brandstof.
Expansiereservoir
Gebruik uitsluitend devloeistof die is aangegevenin de “Vullingstabel”.
DIESEL
7
WEGWIJS IN UW AUTO
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD VAN DE AUTO
TECHNISCHE GEGEVENS
ACCESSOIRES MONTEREN
ALFABETISCH REGISTER
INHOUD
INSTRUMENTEN .............................................................. 27CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES ..... 28VERWARMING EN VENTILATIE ................................... 32AIRCONDITIONING....................................................... 35EXTRA VERWARMING .................................................... 37HENDELS AAN HET STUUR ......................................... 41BEDIENINGSKNOPPEN ................................................. 43BRANDSTOF-NOODSCHAKELAAR........................... 44TACHOGRAAF .................................................................. 45INTERIEURUITRUSTING ................................................ 46PORTIEREN ........................................................................ 49MOTORKAP ....................................................................... 53KOPLAMPEN ..................................................................... 54ABS ....................................................................................... 56AIRBAG ............................................................................... 58AUTORADIO ..................................................................... 60VOORBEREIDING VOOR IMPERIAAL/SKIDRAGER.................................................. 61TANKEN MET DE DUCATO ......................................... 61BESCHERMING VAN HET MILIEU ............................... 63
8
Wij raden u aan dit hoofdstuk te lezen terwijl ucomfortabel in uw nieuwe Ducato zit. Zo kunt u de indit boekje beschreven delen direct herkennen en allesproberen.
Op deze manier raakt u in korte tijd vertrouwd metde bedieningsknoppen en de installaties waarmee uwDucato is uitgerust. Wanneer u de motor start en deweg op gaat, zult u nog veel meer aardige eigenschap-pen van uw nieuwe auto ontdekken.
FIAT CODE ........................................................................ 9START-/CONTACTSLOT.................................................. 11ZITPOSITIE INSTELLEN .................................................. 12VEILIGHEIDSGORDELS .................................................. 15KINDEREN VEILIG VERVOEREN ................................... 18GORDELSPANNERS ........................................................ 22DASHBOARD .................................................................... 23INSTRUMENTENPANEEL .............................................. 25
WEGWIJS IN UW AUTO
FIAT CODEVoor een nog betere bescherming
tegen diefstal is de auto uitgerust meteen elektronische startblokkering (FiatCODE). Het systeem schakelt auto-matisch in als de start-/contactsleutelwordt uitgenomen. In de handgreepvan de sleutels zit een elektronischcomponent gemonteerd dat bij hetstarten van de motor een signaal ont-vangt via een speciale antenne die inhet start-/contactslot is ingebouwd.
Dit signaal wordt omgezet in een ge-codeerd signaal en vervolgens aan deregeleenheid van de Fiat CODE ge-zonden, die, als de code wordt her-kend, het starten van de motor mo-gelijk maakt.
DE SLEUTELS
Bij de auto worden geleverd:
– een sleutel A-fig. 1 en twee sleu-tels B.
De sleutel A met bordeauxrodehandgreep, waarvan u één exemplaarhebt ontvangen, is de hoofdsleutel.Deze sleutel is onmisbaar voor deFiat-dealer omdat hij dient voor hetopslaan van de codes van de anderesleutels B bij verlies of beschadiging.Deze sleutel is ook onmisbaar voorhet aanvragen van duplicaatsleutels.Wijraden u aan de sleutel op een veiligeplaats te bewaren (niet in de auto) enalleen in uitzonderlijke gevallen te ge-bruiken.
Bij verlies van de hoofdsleutel ishet niet meer mogelijk werk-zaamheden aan de Fiat CODE ende regeleenheid van de motor (ofinspuitpomp bij uitvoeringen metdieselmotor) uit te voeren.
Sleutel B, waarvan u twee exempla-ren hebt ontvangen, is voor het nor-male gebruik en dient voor:
– het starten
– de voorportieren
– de zijschuifdeuren
– de achterdeur
– de dop van de brandstoftank.
Samen met de sleutels hebt u eenCODE-card fig. 2 ontvangen waaropstaat aangegeven:
A - de elektronische code voor hetuitvoeren van een noodstart (zie“Noodstart” in het hoofdstuk“Noodgevallen”)
fig. 1
P3P
0023
1
fig. 2
P3P
0023
2
9
10
B - de mechanische code van desleutels die bij aanvraag van duplicaat-sleutels aan de Fiat-dealer moetworden overhandigd.
C - vakjes voor het aanbrengen vaneventuele codestickers.
De CODE-card en de sleutel metbordeauxrode handgreep moeten opeen veilige plaats worden opgeborgen.
Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-card altijd bij u tehebben omdat deze onmisbaar is voorhet uitvoeren van een noodstart.
DUPLICAATSLEUTELS
Bedenk dat bij aanvraag van extrasleutels, zowel de nieuwe sleutels alsde reeds in uw bezit zijnde sleutelsopnieuw in het geheugen (tot eenmaximum van 7 sleutels) moeten wor-den ingevoerd.Wendt u met de bor-deauxrode sleutel, alle overige sleutelsen de CODE-card tot de Fiat-dealer.
Als tijdens het opslaan van eennieuwe sleutelcode de reeds op-geslagen sleutelcodes niet op-nieuw worden ingevoerd,wordenze uit het geheugen gewist,zodateventueel verloren sleutels nietmeer gebruikt kunnen wordenvoor het starten van de motor.
WERKING
Iedere keer als u de contactsleutel instand STOP of PARK uitneemt,schakelt het beveiligingssysteem destartblokkering in.
Draai bij het starten van de motor decontactsleutel in stand MAR.
1) Als de code wordt herkend, gaathet lampje ¢ - fig. 3 op het instru-mentenpaneel kort knipperen;het be-veiligingssysteem heeft de door desleutel gezonden code herkend en destartblokkering wordt opgeheven.Draai de sleutel in stand AVV om demotor te starten.
2) Als het controlelampje ¢ blijftbranden,wordt de code niet herkend.In dat geval raden wij u aan de sleutelin stand STOP en vervolgens in MARte draaien; als de motor geblokkeerdblijft,probeer het dan opnieuw met deandere geleverde sleutels.Als de auto wordt ver-
kocht, moet de sleutelmet de bordeauxrode
handgreep (naast de andere sleu-tels) en de CODE-card aan denieuwe eigenaar worden over-handigd.
11
Als de motor nog niet aanslaat,dient u contact op te nemen metde Fiat-dealer.
Tijdens het rijden met de contact-sleutel in stand MAR:
1) Als het controlelampje ¢ gaatbranden, betekent dit dat het systeemzichzelf controleert (bijv. bij een ver-mindering van de spanning).Als u hetsysteem wilt controleren moet u deauto stilzetten, de motor afzetten ende contactsleutel in stand STOP envervolgens opnieuw in stand MARdraaien: het controlelampje ¢ gaatbranden en moet na ongeveer 1 se-conde doven.Als het controlelampjeblijft branden,dan moet de gehele pro-cedure herhaald worden, waarbij decontactsleutel ten minste 30 secondenin stand STOP moet blijven.Als hetcontrolelampje blijft branden, dient ucontact op te nemen met de Fiat-dealer
2) Als het lampje ¢ knippert, be-tekent dit dat de auto niet wordt be-veiligd door de startblokkering.Neemonmiddellijk contact op met een Fiat-dealer om alle sleutels in het geheu-gen te laten opslaan.
BELANGRIJK Bij krachtige stotenkunnen de elektronische componen-ten in de sleutel beschadigd worden.
BELANGRIJK Elke sleutel heefteen eigen code die verschillend is vanalle andere codes. Deze code moetworden opgeslagen in de regeleenheidvan het systeem.
START-/CONTACTSLOTDe sleutel kan in 4 standen worden
gedraaid fig. 4
STOP: motor uit, sleutel uitneem-baar, stuurslot geblokkeerd.
MAR: contact aan.Alle elektrischeinstallaties werken.
AVV: starten van de motor.
PARK: motor uit,parkeerverlichtingaan, sleutel uitneembaar, stuurslot ge-blokkeerd.Druk om de sleutel in standPARK te kunnen draaien,op knop A.
fig. 3P
3P00
441
fig. 4
P3P
0037
3
Verwijder de sleutel al-tijd uit het start-/contact-slot als u de auto verlaat,
om onvoorzichtig gebruik van debedieningsknoppen te voorko-men.Vergeet de auto niet op dehandrem te zetten. Schakel deeerste versnelling in als de autoop een helling omhoog staat;schakel hem in zijn achteruit alshij op een helling omlaag staat.Laat kinderen nooit alleen achterin de auto.
12
Verstel de stoelen alleenals de auto stilstaat.
Verwijder de sleutelnooit uit het contactslotals de auto nog in bewe-
ging is. Bij de eerste stuuruitslagblokkeert het stuur automatisch.Dit geldt in alle gevallen, ook alsde auto gesleept wordt.
Als het start-/contact-slot is geforceerd (bijv. bijeen poging tot diefstal)
moet u, voordat u weer met deauto gaat rijden, de werking vanhet slot laten controleren bij eenFiat-dealer.
STUURSLOT
Inschakelen: zet de sleutel in standSTOP of PARK, trek de sleutel uithet start-/contactslot en draai hetstuur totdat het vergrendelt.
Uitschakelen: draai het stuur ietsheen en weer, terwijl u de sleutel instand MAR draait.
ZITPOSITIEINSTELLEN
Zitplaatsen voor
fig. 5
P3P
0043
0
Verstellen in lengterichting
Trek hendel A-fig. 5 omhoog enschuif de stoel naar voren of naar ach-teren.
13
Hoogteverstelling (indien aanwezig)
Trek hendel B-fig.6 omhoog om hetvoorste gedeelte van de zitting teverhogen.Trek hendel C omhoog omhet achterste gedeelte van de zitting teverhogen. Om de zitting te latenzakken, moet u de hendels naar bene-den drukken.
BELANGRIJK De zitting kan alleenomhoog geplaatst worden als de stoelombelast is, en alleen omlaag geplaatstworden als u op de bestuurdersstoelzit.
Verstellen van de rugleuning (indien aanwezig)
Draai knop D-fig. 5.
Verstellen van de rugleuningvan de passagiersstoelen(Panorama-uitvoering)
Draai knop E-fig. 7.
HOOFDSTEUNEN
De stoelen zijn voorzien van vastehoofdsteunen fig. 8 om de juiste on-dersteuning te bieden aan volwasseninzittenden ongeacht het postuur.
fig. 6
P3P
0040
3
fig. 7P
3P00
224
fig. 8
P3P
0020
8
Laat de hendel los encontroleer of de stoelgoed geblokkeerd is door
naar voren en naar achteren teschuiven.Als de stoel niet goed geblok-
keerd is, kan deze onverwachtsverschuiven waardoor een ge-vaarlijke situatie kan ontstaan.
14
BINNENSPIEGEL (indien van toepassing)
De binnenspiegel is verstelbaar methendel A-fig.9.
1 - normale stand
2 - anti-verblindingsstand.
De spiegel is uitgerust met een veilig-heidsvoorziening:de spiegel springt tij-dens een botsing los.
BUITENSPIEGELS
Handbediende verstelling:
Bedien met de hand één van de tweespiegelglazen van spiegel A-fig. 10.
Het spiegeloppervlakaan de onderkant van despiegel is parabolisch
waardoor het blikveld wordt ver-groot. Dit heeft tot gevolg dat deomvang van de objecten die menin de spiegel ziet, kleiner lijken.Hierdoor kan de indruk ontstaandat deze objecten verder verwij-derd zijn dan in werkelijkheid.
Als de breedte van despiegels in een nauwedoorgang problemen
oplevert, dan kunnen de spiegelsvan stand 1 in stand 2 wordengeklapt.
fig. 9
P3P
0043
6
fig. 10P
3P00
439
Ç spiegel rechts
Å spiegel links
Ñ groothoekspiegel rechts
É groothoekspiegel links
Nadat u de knop in een stand hebtgezet, kunt u de gekozen spiegel ver-stellen door de knop in de richting vande pijlen te bewegen.
Elektrisch verstelbaar (indien aanwezig)
De elektrische verstelling is alleenmogelijk als de contactsleutel in standMAR staat.
U kunt de spiegel verstellen door knopB-fig. 11 in één van de vier standen tezetten:
fig. 11
P3P
0048
1
15
VEILIGHEIDS-GORDELS
Gebruik van de veiligheids-gordels (een- of tweezitsbijrijdersbank in de cabine fig. 13 en zijzitplaatsen achterindien aanwezig)
Trek de veiligheidsgordel geleidelijkuit.Als de oprolautomaat blokkeert,laat dan de gordel een stukje teruglo-pen en trek hem vervolgens weer ge-leidelijk uit.
Veiligheidsgordel vastmaken:drukgesp C-fig. 12 in sluiting E totdat hijhoorbaar blokkeert.
Veiligheidsgordel losmaken:drukop knop D.
Begeleid de gordel tijdens het terug-lopen om te voorkomen dat de gor-delband draait.
Deze gordels hoeft u niet met dehand af te stellen.
Via de rolautomaat wordt de lengtevan de gordel automatisch aangepastaan het postuur van de drager,waarbijer voldoende bewegingsruimte over-blijft.Als de auto op een steile hellingstaat, kan de rolautomaat blokkeren;dit is een normaal verschijnsel.
Bovendien blokkeert de rolautomaatals u de gordel snel uittrekt. Hijblokkeert ook bij hard remmen, bot-singen en bij hoge snelheden in boch-ten.
Pas de hoogte van de geleidebeugelvan de veiligheidsgordels altijd aan hetpostuur van de inzittende aan. Zowordt de kans op letsel bij een onge-val verkleind.
De gordel is goed afgesteld als hijover de schouder halverwege tussennek en uiteinde van de schouder ligt.
fig. 12
P3P
0043
1
fig. 13P
3P00
432
Voor maximale veilig-heid moet u de rugleu-ning rechtop zetten, te-
gen de leuning aan gaan zitten ende gordel goed laten aansluitenop borst en bekken.
De veiligheidsgordelsmogen alleen wordenversteld als de auto stil-
staat.
Hoogteverstelling van de veilig-heidsgordels:
16
Bedenk dat passagiersop de zitplaatsen achter(uitvoeringen Panorama,
Combi en Dubbele Cabine) diegeen gordel dragen tijdens eenernstig ongeval, ook gevaar op-leveren voor de voorpassagiers.
Omhoog
Trek de geleidebeugel A-fig. 14omhoog in de gewenste stand. De ge-leidebeugel A kan in 5 standen wor-den gezet.
Omlaag
Druk op knop B-fig. 14 en schuif tegelijkertijd beugel A omlaag in degewenste stand.
Controleer na het instellen altijd ofbeugel A goed vergrendeld is doorhem naar beneden te duwen zonderknop B in te drukken.
Controleer na het in-stellen altijd of de beugelgoed vergrendeld is in
één van de vaste punten.
GEBRUIK VAN DE HEUP-GORDEL VAN DE ZIT-PLAATSEN IN HET MIDDEN(Zitplaatsen middenachter inde Panorama- en Combi-uitvoering)
Gordel vastmaken: druk gesp A-fig.15 in sluiting B totdat hij hoorbaarblokkeert.
Gordel losmaken: druk op knop C.
Gordel afstellen: stel de gordel af metklem D.Trek aan deel E om de gor-del te verkorten en aan deel F om teverlengen.
BELANGRIJK De gordel is correctafgesteld als hij goed aansluit op hetbekken.
fig. 14
P3P
0043
3
fig. 15P
3P00
351
17
Algemene opmerkingen overhet gebruik van de veiligheids-gordels
Draag altijd veiligheids-gordels zowel voorin alsachterin. Rijden zonder
veiligheidsgordels vergroot het risico op ernstig letsel of dode-lijke afloop bij een ongeval.
De gordelband magnooit gedraaid zijn. Hetdiagonale gordelgedeelte
moet via het midden van deschouder schuin over de borst lig-gen. Het horizontale gordelge-deelte moet over het bekken enniet over de buik liggen, zodatwordt voorkomen dat u tijdenseen botsing onder de gordel uit-schuift fig. 16. Draag geen voor-werpen (sieraden, gespen enz.)die een goed aansluiten van degordel op het lichaam van de pas-sagier verhinderen.
De gebruikers van de auto dienen zich aan de wettelijke voorschriften tehouden van het land waarin zij met deauto rijden,wat betreft de verplichtin-gen met betrekking tot het gebruik vanveiligheidsgordels.
Bedenk dat passagiersop de zitplaatsen achterdie geen gordel dragen
tijdens een ernstig ongeval, ookgevaar opleveren voor de voor-passagiers.
fig. 16P
3P00
202
Gebruik de gordel nietvoor een kind dat bij eenvolwassene op schoot zit,
waarbij de gordel beiden zoumoeten beschermen fig. 17.
fig. 17
P3P
0023
0
18
Ook vrouwen die in verwachting zijnmoeten een gordel dragen: ook voorhen (zowel voor de aanstaande moe-der als het kind) is de kans op letsel bijeen ernstig ongeval groter als ze geengordel dragen.
Uiteraard moeten zwangere vrou-wen het onderste deel van de gordelmeer naar beneden omleggen, zodatde gordel onder de buik langs looptfig. 18.
KINDEREN VEILIG VERVOERENVoor optimale bescherming bij een
ongeval moeten alle inzittenden zit-tend reizen en beschermd wordendoor goedgekeurde veiligheidssyste-men.
Dit geldt met name voor kinderen.
Het hoofd van kleine kinderen is inverhouding met de rest van het li-chaam groter en zwaarder dan dat vanvolwassenen, terwijl spieren en bot-structuur nog niet volledig zijnontwikkeld. Daarom moeten kleinekinderen door andere systemen be-schermd worden dan door de veilig-heidsgordels.fig. 18
P3P
0035
1
fig. 19
P3P
0035
2
De resultaten van het onderzoek overde optimale bescherming van kleine kin-deren zijn opgenomen in de EuropeseECE/R44-voorschriften die wettelijkverplicht zijn. De systemen zijn onder-verdeeld in vier groepen fig. 19:
Groep 0 gewicht: 0-10 kgGroep 1 gewicht: 9-18 kgGroep 2 gewicht: 15-25 kgGroep 3 gewicht: 22-36 kg
Zoals u ziet is er een gedeeltelijkeoverlapping tussen de groepen;daaromzijn er in de handel systemen verkrijg-baar die geschikt zijn voor verschil-lende gewichtsgroepen.
Alle systemen moeten zijn voorzienvan de typegoedkeuring en een goedvastgehecht plaatje met het controle-merk, dat absoluut niet mag wordenverwijderd.
In de figuur wordenslechts aanwijzingen ge-geven voor de montage.
Houdt u bij de montage van hetkinderzitje strikt aan de instruc-ties. De fabrikant is verplichtdeze instructies bij te leveren.
19
Kinderen met een gewicht boven 36 kg of met een lengte van meer dan1,50 m worden,met betrekking tot deveiligheidssystemen, gelijkgesteld metvolwassenen en moeten dan ook nor-maal de veiligheidsgordels omleggen.
In het Fiat Lineaccessori-programmazijn kinderzitjes opgenomen voor elkegewichtsgroep,die speciaal ontworpenen ontwikkeld zijn voor de Fiat-modellen.
GROEP 0
Baby’s tot 10 kg moeten in wiegjesworden vervoerd die achterstevorenzijn geplaatst, waardoor het achter-hoofd wordt gesteund en bij abruptesnelheidswisselingen de nek niet wordtbelast.
Het wiegje moet door de veiligheids-gordel van de auto op zijn plaats wor-den gehouden,zoals is afgebeeld in fig.20, terwijl de baby beschermd moetworden door de gordels van hetwiegje zelf.
GROEP 1
Kinderen met een gewicht vanaf 9 kgmoeten worden vervoerd in kinder-zitjes met een kussen fig. 21 die naarvoren zijn gekeerd, waarbij de veilig-heidsgordel van de auto zowel hetkinderzitje als het kind op zijn plaatsmoet houden.
fig. 20P
3P00
353
fig. 21
P3P
0035
4
Wij raden u aan kinde-ren altijd op de zitplaat-sen achter te vervoeren
omdat die plaatsen bij een on-geval de meeste beschermingbieden.
In de figuur worden slechts aanwijzingen ge-geven voor de montage.
Houdt u bij de montage van hetkinderzitje strikt aan de instruc-ties. De fabrikant is verplichtdeze instructies bij te leveren.
20
fig. 23
P3P
0035
6
Er bestaan kinderzitjesdie geschikt zijn voor degewichtsgroepen 0 en 1.
Deze kinderzitjes kunnen wor-den bevestigd aan de veiligheids-gordels achter en hebben zelfgordels om het kind te bescher-men. Vanwege het gewicht kanhet gevaarlijk zijn als ze verkeerdworden gemonteerd,waarbij eenkussen tussen het kinderzitje ende veiligheidsgordels van de autowordt geplaatst.Houdt u voor demontage van het kinderzitje aande instructies.De fabrikant is ver-plicht deze instructies bij te leve-ren.
GROEP 2
Vanaf 15 kg kunnen kinderen directdoor de veiligheidsgordels van de autoworden beschermd.Kinderen moetenzo in de kinderzitjes worden geplaatst,dat het diagonale gordelgedeelteschuin over de borst en niet langs denek moet liggen. Het horizontale gor-delgedeelte moet over het bekken enniet over de buik van het kind liggenfig. 22.
GROEP 3
Vanaf 22 kg kunnen kinderen op eenkussen vervoerd worden fig. 23.
De borstomvang is dan van dien aarddat de kinderen gewoon tegen de rug-leuning kunnen steunen en niet meerin een kinderzitje hoeven te wordenvervoerd.
Kinderen die langer zijn dan 1,50 mkunnen net zoals volwassenen deveiligheidsgordels omleggen.
fig. 22P
3P00
355
In de figuur wordenslechts aanwijzingen ge-geven voor de montage.
Houdt u bij de montage van hetkinderzitje strikt aan de instruc-ties. De fabrikant is verplichtdeze instructies bij te leveren.
21
Hieronder zijn de richtlijnenvoor een veilig vervoer van kin-deren aangegeven, waaraan u zich dient te houden.
1) Plaats het kinderzitje bij voorkeurop één van de zitplaatsen achter om-dat deze plaatsen bij een ongeval demeeste bescherming bieden.
2) In het figuur worden slechtsaanwijzingen gegeven voor de mon-tage.Houdt u bij de montage van hetkinderzitje strikt aan de instructies.Defabrikant is verplicht deze instructiesbij te leveren. Bewaar de instructies samen met de autopapieren en het in-structieboekje in de auto. Monteergeen gebruikte kinderzitjes waarvan degebruiksaanwijzingen ontbreken.
3) Controleer of de gordels goed zijnvastgemaakt door aan de gordelbandte trekken.
4) In elk kinderzitje kan slechts éénkind vervoerd worden; vervoer nooittwee kinderen in één zitje.
5) Controleer altijd of de gordel nietlangs de nek van het kind loopt.
6) Zorg er tijdens de rit voor dat hetkind geen afwijkende houding aan-neemt of de gordels losmaakt.
7) Vervoer kinderen nooit in uw armen,ook geen pasgeboren kinderen.Niemand is sterk genoeg om ze bij eenongeval vast te houden.
8) Na een ongeval moet het zitjedoor een nieuw exemplaar wordenvervangen.
HOE U DE VEILIGHEIDS-GORDELS IN OPTIMALESTAAT HOUDT
1) Zorg dat de gordel goed uit-getrokken en niet gedraaid is; contro-leer ook of de oprolautomaat zonderhaperingen werkt.
2) Vervang de gordels na een on-geval, ook al zijn ze ogenschijnlijk nietbeschadigd.
3) U kunt de gordels met de handwassen met warm water en een neu-trale zeep. Knijp ze uit en laat ze in deschaduw drogen.Gebruik geen bijten-de, blekende of kleurende middelen.Vermijd het gebruik van alle chemischeproducten die het weefsel kunnen aan-tasten.
4)Voorkom dat er vocht in de oprol-automaat komt; de werking van deoprolautomaten is alleen gegaran-deerd, als ze niet nat zijn geweest.
22
GORDELSPANNERSVoor een nog effectievere bescher-
ming zijn bij de Ducato-uitvoeringenmet airbag de veiligheidsgordels van debestuurdersstoel en de buitenste pas-sagierszitplaats voorzien van gordel-spanners. Dit systeem wordt bij eenheftige botsing door een sensor inwerking gesteld en trekt de gordel enige centimeters aan.
Op deze wijze worden de inzitten-den veel beter op hun plaats gehoudenen wordt de voorwaartse bewegingbeperkt.
Het blokkeren van de veiligheids-gordel geeft aan dat de gordelspannerin werking is geweest;de gordel wordtniet meer opgerold, ook niet als hijwordt begeleid.
De gordelspanner behoeft geen enkelonderhoud of smering. Elke verande-ring van de oorspronkelijke staat zalde doelmatigheid verminderen.
Als de gordelspanner door extremenatuurlijke omstandigheden (over-stromingen, zeestormen) met wateren modder in contact is geweest, danmoet hij worden vervangen.
Voor een maximale beschermingdoor de gordelspanners moet deveiligheidsgordel zo worden omgelegddat hij goed aansluit op borst enbekken.
De gordelspanner kanslechts één keer wordengebruikt. Als de gordel-
spanner heeft gewerkt, moet uzich tot een Fiat-dealer wendenom de gordelspanner te latenvervangen. Het systeem heefteen geldigheid van 10 jaar vanafde productiedatum die op eensticker staat vermeld. Na dezeperiode moet de gordelspannerworden vervangen.
Het is streng verboden degordelspanners open temaken en/of onderdelen
te demonteren.Als er iets aan degordelspanners moet gebeuren,dient u contact op te nemen metde Fiat-dealer.
Werkzaamheden waar-bij stoten, sterke trillingenof verhitting (maximaal
100°C gedurende ten hoogste 6 uur) optreden, kunnen degordelspanners beschadigen ofactiveren:bij die omstandighedenhoren niet trillingen die voortge-bracht worden door een slechtwegdek of door contacten metkleine obstakels zoals trottoirs.Als er iets aan de gordelspannersmoet gebeuren, dient u contactop te nemen met de Fiat-dealer.
DASHBOARD
1 Schakelaarpaneel - 2 Luchtrooster - 3 Bedieningshendel richtingaanwijzers - 4 Bedieningshendel grootlicht - 5 Instrumen-tenpaneel - 6 Bedieningshendel ruitenwissers - 7 Schakelaar waarschuwingsknipperlichten - 8 Inbouwplaats luidspreker -9 Dashboardkastje/opbergvak - 10 Bedieningsknoppen verwarming en ventilatie - 11 Aansteker - 12 Inbouwplaats autoradio- 13 Asbak - 14Versnellingshendel - 15 Controle-/waarschuwingslampjes - 16 Claxon - 17 Hendel voor ontgrendelen motor-kap - 18 Hendel voor verstellen buitenspiegels - 19 Afstelling koplampen - 20 Bedieningsknop buitenverlichting en verlich-ting instrumentenpaneel
23
De aanwezigheid en de opstelling van de instrumenten en de controlelampjes kunnen per uitvoering verschillen.
P3P00489fig. 24
De aanwezigheid en de opstelling van de instrumenten en de controlelampjes kunnen per uitvoering verschillen.
1 Luchtrooster - 2 Schakelaar waarschuwingsknipperlichten - 3 Bedieningshendel richtingaanwijzers - 4 Bedieningshendel groot-licht - 5 Instrumentenpaneel - 6 Bedieningshendel ruitenwissers - 7 Schakelaarpaneel - 8 Hendel voor verstellen buitenspiegels- 9 Inbouwplaats luidspreker - 10Afstelling koplampen - 11 Bedieningsknop buitenverlichting en verlichting instrumentenpaneel- 12 Hendel voor ontgrendelen motorkap - 13 Claxon - 14 Controle-/waarschuwingslampjes - 15 Versnellingshendel - 16 Asbak - 17 Inbouwplaats autoradio - 18 Aansteker - 19 Bedieningsknoppen verwarming en ventilatie - 20 Dashboard-kastje/opbergvak
24
P3P00484fig. 25
INSTRUMENTENPANEEL
UITVOERING STUUR LINKS
A - Brandstofmeter
B - Koelvloeistoftemperatuurmeter
C - Snelheidsmeter en kilometer-teller
25
fig. 26 P3P00479
fig. 27 P3P00480
UITVOERING STUURRECHTS
A - Brandstofmeter
B - Koelvloeistoftemperatuurmeter
C - Snelheidsmeter en mijlteller
26
UITVOERING STUUR LINKS
A - Brandstofmeter
B - Koelvloeistoftemperatuurmeter
C - Snelheidsmeter en kilometer-teller
D - Toerenteller
fig. 28 P3P00487
fig. 29 P3P00488
UITVOERING STUURRECHTS
A - Brandstofmeter
B - Koelvloeistoftemperatuurmeter
C - Snelheidsmeter en mijlenteller
D - Toerenteller
BRANDSTOFMETER
Het waarschuwingslampje A-fig. 32gaat branden als er nog 8 tot 10 literbrandstof in de tank aanwezig is.
Rijd nooit met een bijna lege tank:door een onregelmatige brandstof-toevoer kan de katalysator beschadi-gen.
fig. 31P
3P00
445
fig. 32
P3P
0040
6
INSTRUMENTEN
SNELHEIDSMETER KILOMETERTELLER fig. 30
A - Snelheidsmeter.
B - Totaal kilometerteller.
C - Dagteller.
D - Druktoets voor het op nul zet-ten van de dagteller. Indrukken voorhet op nul zetten.
SNELHEIDSMETERMIJLENTELLER fig. 31
A - Snelheidsmeter.
B - Totaal mijlteller.
C - Dagteller.
D - Druktoets voor het op nul zet-ten van de dagteller. Indrukken voorhet op nul zetten.
fig. 30
P3P
0040
5
27
ACCU WORDT NIET VOLDOENDEopgeladen (rood)
Als er een defect is in het laadcircuitvan de dynamo.Als u de contactsleutelin stand MAR draait, gaat het lampjebranden. Het moet doven nadat demotor is gestart.
Als de motor stationair draait, kanhet voorkomen dat het lampje iets later dooft.
Neem onmiddellijk contact op metde Fiat-dealer om te voorkomen datde accu ontlaadt.
w
KOELVLOEISTOFTEMPE-RATUURMETER fig. 33
Onder normale omstandighedenstaat de wijzernaald van de koelvloei-stoftemperatuurmeter ongeveer in hetmidden van de schaal.
Als de wijzernaald in het rode gebiedkomt,betekent dit dat de motor over-belast wordt en dat er gas moet wor-den teruggenomen.
De wijzernaald kan ook in het rodegebied komen, terwijl u met hogebuitentemperaturen langzaam rijdt.Het is in dat geval raadzaam te stop-pen en de motor uit te zetten. Startvervolgens opnieuw en trap het gas-pedaal iets in.
Zet de motor uit als hetlampje ondanks de ge-nomen maatregelen blijft
branden, en neem contact opmet de Fiat-dealer.
TOERENTELLER fig. 34
BELANGRIJK De regeleenheid vande elektronische inspuiting blokkeerttijdelijk de toevoer van brandstof alsde motor met te hoge toerentallendraait,waardoor het motorvermogenzal afnemen.
CONTROLE- EN WAARSCHU-WINGSLAMPJESDe lampjes branden in de volgende
gevallen:
28
fig. 34P
3P00
468
fig. 33
P3P
0040
7
TE HOGE KOEL-VLOEISTOF-TEMPERATUUR
(rood)
Als de temperatuur van de koel-vloeistof de maximum waarde over-schrijdt.
29
TE LAGE MOTOR-OLIEDRUK (rood)
Als de motoroliedruk on-der de normale waarde zakt.Als u decontactsleutel in stand MAR draait,gaat het lampje branden. Het moetdoven nadat de motor is gestart.
Als de motor stationair draait, kanhet voorkomen dat het lampje iets la-ter dooft.Als de motor zwaar belastis, kan het lampje gaan knipperen alsde motor stationair draait. Het moetdoven zodra u iets gas geeft.
vSTORING IN INSPUITSYSTEEM(rood)
Als er een storing is in het inspuit-systeem.
Als u de contactsleutel in stand MARdraait,gaat het lampje branden.Na enke-le seconden moet het lampje doven.
Als het lampje constant blijft brandenof als het lampje tijdens het rijden gaatbranden,dan werkt het inspuitsysteemniet correct, waardoor de prestatieskunnen verminderen, de auto slechtrijdt en veel brandstof verbruikt.
U kunt onder deze omstandighedendoorrijden zonder te veel van demotor te eisen of met hoge snelheidte rijden. Neem zo snel mogelijk con-tact op met de Fiat-dealer.
Als u te lang doorrijdt met een bran-dend waarschuwingslampje kan datschade veroorzaken, vooral als demotor onregelmatig draait of over-slaat.Rijd slechts korte tijd en met eenlaag toerental.
Als het lampje onregelmatig en kortbrandt, duidt dit niet op een storing.
Als het lampje gaatbranden tijdens het rij-den, moet de motor wor-
den uitgezet en dient u contactop te nemen met de Fiat-dealer.
u
FIAT CODE (geel) In drie gevallen (met de con-tactsleutel in stand MAR):
1. Eén maal knipperen - code van desleutel herkend. Het is mogelijk demotor te starten.
2.Constant branden - code van desleutel niet herkend. Voer voor hetstarten van de motor een noodstartuit (zie hoofdstuk “Noodgevallen”).
3. Knipperend - de auto wordt nietbeveiligd door het systeem.Het is mo-gelijk de motor te starten.
¢
g
30
MISTACHTER-LICHTEN (geel)
Als de mistachterlichtenzijn ingeschakeld.
NIVEAU VAN DEKOELVLOEISTOF (rood) (indien aanwezig)
Als het niveau van de koelvloeistof inde radiateur onder de minimum waar-de is gedaald.
STORING AIRBAG (rood)(indien van toepassing)
Als het systeem niet goed werkt.
Als u de contactsleutelin stand MAR draait, gaathet lampje branden. Het
moet na ongeveer 4 secondendoven. Als het waarschuwings-lampje niet gaat branden, con-stant blijft branden of als het gaatbranden tijdens het rijden, moetu onmiddellijk stoppen en con-tact opnemen met de Fiat-dealer.
4
WAARSCHUWINGREMSYSTEEM (rood)
In vier gevallen:
1 – als de handrem is aangetrokken
2 – als het remvloeistofniveau onderhet minimum is gedaald
3 – als de remblokken versleten zijn.
4 – tegelijkertijd met het lampje >om een storing aan te geven in de elek-tronische remdrukverdeling EBD.
x
Als het lampje x tijdenshet rijden gaat branden,controleer dan of de
handrem niet is aangetrokken.Als het lampje blijft branden ende handrem is niet aangetrokken,moet u onmiddellijk stoppen encontact opnemen met de Fiat-dealer.
û
n
WATER INDIESELFILTER(geel)
(dieseluitvoeringen)
Als er water in het dieselfilter zit.Alsu de contactsleutel in stand MARdraait, gaat het lampje branden. Naenkele seconden moet het lampjedoven.
c
De aanwezigheid vanwater in de dieselbrand-stof kan ernstige schade
aan het brandstofsysteem van demotor veroorzaken.Wendt u zosnel mogelijk tot een Fiat-dealerals het lampje gaat branden.
31
STORING IN ANTI-BLOKKEER-SYSTEEM (ABS)
(geel)
Als het ABS niet goed werkt. Hetconventionele remsysteem blijft wer-ken.Neem echter zo spoedig mogelijkcontact op met de Fiat-dealer.
Als u de contactsleutel in standMAR draait, gaat het lampje branden.Na ongeveer twee seconden moet hetlampje doven.
Als bij een draaiendemotor alleen het waar-schuwingslampje > gaat
branden, dan is er een storing inhet ABS-systeem. In dat gevalwerkt het conventionele remsys-teem op de normale manier,terwijl geen gebruik wordt ge-maakt van het anti-blokkeersys-teem. Onder deze omstandig-heden kan ook de werking vanhet EBD-systeem verminderen.Ook in dit geval raden wij u aanonmiddellijk en zeer voorzichtignaar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer te rijden, om het systeemte laten controleren.
RICHTING-AANWIJZERS(knipperend) (groen)
Als u de hendel van de richting-aanwijzers bedient.
>
De auto is uitgerust meteen elektronische rem-drukverdeling (EBD).Als
bij een draaiende motor te-gelijkertijd de waarschuwings-lampjes > en x gaan branden,dan is er een storing in het EBD-systeem; in dat geval kunnen bijhard remmen de achterwielenvroegtijdig blokkeren waardoorde auto kan gaan slippen. Rijdzeer voorzichtig naar de dichtst-bijzijnde Fiat-dealer om het sys-teem te laten controleren.
BUITEN-VERLICHTING(groen)
Als de buitenverlichting en het dimlichtzijn ingeschakeld.
VOORGLOEI-INSTALLATIE (geel)(diesel-uitvoeringen)
Als u de contactsleutel in stand MARdraait. Het lampje dooft als de voor-gloeibougies de juiste temperatuurhebben bereikt.
m
GROOTLICHT (blauw)
Als het grootlicht is inge-schakeld.
y
3
1
32
VERWARMING EN VENTILATIE
A - Luchtrooster voor ontwasemenof ontdooien van de voorruit.
B - Vast luchtrooster voor ontwase-men of ontdooien van de zijruitenvoor.
C - Verstelbaar luchtrooster zijkant.
D - Verstelbaar luchtrooster in hetmidden.
E - Uitstroomopening in het middenonder het dashboard voor luchttoe-voer naar de beenruimte van de inzit-tenden voor.
fig. 35
P3P00485
33
VERSTELBARE EN REGEL-BARE LUCHTROOSTERS fig. 36 en fig. 37
A - Draaiknop voor het regelen vande luchtopbrengst:
in stand ¥ = luchtrooster open
in stand ç = luchtrooster dicht
B - regelschuif voor het richten vande luchtstroom.
C - vast luchtrooster voor zijruiten.
De roosters kunnen naar boven ennaar beneden gekanteld worden.
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 38
A - Draaiknop voor inschakeling vande aanjager.
B - Draaiknop voor regeling van deluchttemperatuur (menging van war-me/koude lucht).
C - Draaiknop voor de luchtverde-ling.
D - Schuif om het recirculatiesys-teem in te schakelen, waarbij er geenlucht van buiten binnenkomt.
Panorama-uitvoeringen: er kun-nen twee extra kachels zijn gemon-teerd; één standaard en één als optio-nal.
Combi-uitvoeringen: de enkeleextra kachel is als optional leverbaar.
Druk voor het inschakelen op toets G-fig. 39.
Druk nogmaals op de toets voor hetuitschakelen.
fig. 36
P3P
0043
5
fig. 37P
3P00
434
fig. 39
P3P
0047
0
fig. 38
P3P
0046
9
34
VERWARMING
Standen voor een snelle verwarming.
1) Draaiknop voor de luchttempe-ratuur: in het rode vlak.
2) Draaiknop voor de aanjager:schakel de gewenste snelheid in.
3) Draaiknop voor de luchtverdelingin stand:
- bij lage buitentemperatuur ofvoor een grote luchttoevoer voorontwaseming
O voor normale verwarming
M voor verwarming van de been-ruimte,waarbij de luchtstroom op hetgelaat koel blijft (“bilevel”-stand)
N voor verwarming van de been-ruimte van de inzittenden voor
Q bij niet extreem lage buiten-temperatuur en ontwaseming
ONTWASEMING EN/OFONTDOOIING VAN DE VOORRUIT EN ZIJRUITENVOOR
Standen voor een snelle ontwase-ming.
1) Draaiknop voor de luchttempe-ratuur: in het rode vlak.
2) Draaiknop voor de aanjager:schakel de maximale snelheid in.
3) Draaiknop voor de luchtverdeling:in stand -.
Nadat de ruiten ontwasemd zijn,kaneen stand gekozen worden waarbij hetzicht optimaal blijft.
BELANGRIJK Als de auto is uitge-rust met airconditioning, wordt hetontwasemen van de ruiten versnelddoor naast de bovengenoemde instel-lingen ook knop √ in te drukken.
ONTWASEMING EN/OFONTDOOIING VAN DEACHTERRUITEN
Druk op knop (.
Zodra de achterruiten ontwasemdzijn, is het raadzaam de verwarmingweer uit te schakelen.
VENTILATIE
Standen voor ventilatie.
1) Zij- en middenroosters: geheelopen.
2) Draaiknop voor de luchttempe-ratuur: in het blauwe vlak.
3) Schuif voor de luchtrecirculatie: instand Ú.
4) Draaiknop voor de aanjager:schakel de gewenste snelheid in.
5) Draaiknop voor de luchtverdeling:in stand O.
35
RECIRCULATIE
Als u de schuif voor de recirculatie instand Ò zet, circuleert alleen de lucht in het interieur.
BELANGRIJK Dit systeem is voor-al bruikbaar bij geconcentreerde lucht-vervuiling (in de file, in tunnels, enz.).Het is niet raadzaam dit systeem lang-durig te laten werken,vooral niet als umet meer personen in de auto zit,om-dat dan de ruiten kunnen beslaan.
BELANGRIJK
Uitsluitend bij de uitvoering met 2.8JTD-motor is de functie van de schuifomgekeerd:
– aan de rechterkant stand Òluchtrecirculatie;
– aan de linkerkant stand Ú lucht-toevoer van buiten.
AIRCONDI-TIONING (indienaanwezig)BEDIENINGSKNOPPEN fig. 40
A - Draaiknop voor inschakeling vande aanjager.
B - Draaiknop voor regeling van deluchttemperatuur (menging van war-me/koude lucht).
C - Draaiknop voor de luchtverde-ling.
D - Schuif om het recirculatiesys-teem in te schakelen, waarbij er geenlucht van buiten binnenkomt.
BELANGRIJK De lucht in het in-terieur koelt sneller af als bij zomer-se temperaturen de luchtrecirculatiewordt ingeschakeld.Ook is dit systeembruikbaar bij geconcentreerde lucht-vervuiling (in de file, in tunnels enz.).Het is niet raadzaam dit systeem lang-durig te laten werken,vooral niet als umet meer personen in de auto zit.
E - Schakelaar voor in-/uitschakelingvan de airconditioning.
De Panorama- en Combi-uitvoeringzijn voorzien van een airconditioningdie bestaat uit een hoofd-airconditio-ning en een extra airconditioning (alsoptional).
fig. 40P
3P00
471
36
Voor het inschakelen van de extra air-conditioning moet draaiknop F-fig. 41,op het kanaal onder het dak, bediendworden. Deze werkt alleen als de hoofd-airconditioning is ingeschakeld.
AIRCONDITIONING(KOELING)
Standen voor een snelle koeling:
1) Draaiknop voor de luchttempe-ratuur: in het blauwe vlak.
2) Airconditioning: druk op deschakelaar √
3) - Schuif om het recirculatiesys-teem in te schakelen in stand Ò.
4) Draaiknop voor de luchtverdeling:in stand O.
5) Draaiknop voor de aanjager:schakel de gewenste snelheid in.
Voor een gematigde koeling: zet deschuif in stand Ú, verhoog de tem-peratuur en verlaag de snelheid van deaanjager.
Schakel de airconditioning niet in tij-dens het verwarmen en ventileren,maar gebruik daarvoor de basis-func-ties van het verwarmings- en ventila-tiesysteem (zie voorgaande hoofd-stuk).
BELANGRIJK De airconditioningkan goed gebruikt worden om de ruiten sneller te ontwasemen, omdatde lucht droger wordt. Zet hiervoorde bedieningsknoppen op ontwase-men en schakel de airconditioning indoor de schakelaar √ in te drukken.
Het systeem gebruikthet milieuvriendelijkekoelmiddel R134a. Bij
lekkage is dit middel niet schade-lijk voor het milieu. Gebruik ingeen geval het middel R12,omdatdit middel de componenten vanhet systeem beschadigt.
fig. 41
P3P
0057
4
37
EXTRA VERWAR-MING (indienaanwezig)De extra verwarming werkt volledig
onafhankelijk van de werking van demotor en zorgt ervoor dat:
– het interieur van de auto wordt op-gewarmd als de motor uit staat;
– de ruiten worden ontdooid;
– de koelvloeistof van de motor endus de motor zelf voor het startenwordt opgewarmd.
Het systeem bestaat uit:
– een kachel voor het verwarmenvan het water,met een geluidgedemp-te uitlaat;
– een doseerpomp verbonden metde brandstofleidingen van de autovoor brandstoftoevoer naar de kachel;
– een warmtewisselaar verbondenmet de slangen van het koelsysteemvan de motor;
– een regeleenheid verbonden methet verwarmings-/ventilatiesysteem
van het interieur, die de automatischewerking ervan mogelijk maakt;
– een elektronische regeleenheidvoor controle en regeling van de in deverwarming geïntegreerde brander;
– een digitale timer voor het hand-matig inschakelen van de verwarmingof om het inschakeltijdstip te pro-grammeren.
De extra verwarming werkt (tijdenshet koude seizoen) volledig automa-tisch, verwarmt het interieur, houdthet op temperatuur en laat geduren-de een vastgestelde tijd de koelvloei-stof van de motor circuleren. Bij hetstarten van de motor bent u zo ver-zekerd van een optimale temperatuurvan de motor en van het interieur.
De extra verwarming kan automa-tisch worden geprogrammeerd metbehulp van de digitale timer of hand-matig door op de toets “directeverwarming” van de timer te drukken.
Nadat de verwarming hetzij hand-matig hetzij automatisch is geactiveerd,schakelt de elektronische regeleenheidde circulatiepomp in en wordt de
brander ontstoken op een vastgestel-de en gecontroleerde manier.
De opbrengst van de circulatiepompwordt ook gecontroleerd door deelektronische regeleenheid, zodat deopwarmperiode tot een minimum be-perkt blijft.Als de vloeistof een tem-peratuur bereikt van 30°C,schakelt deregeleenheid de aanjager in van hetverwarmingssysteem in het interieur.
Als de temperatuur 72°C bereikt,vermindert de elektronische regel-eenheid het vermogen van de kachel.Als de temperatuur 76,5 °C bereikt,wordt de werking onderbroken maarblijft het systeem ingeschakeld. Daar-naast geeft de timer aan dat het sys-teem in werking is en blijven de cir-culatiepomp en de aanjager van hetverwarmingssysteem in het interieuringeschakeld.Als de vloeistoftempera-tuur onder 71°C daalt, schakelt deregeleenheid automatisch de branderweer in.
38
BELANGRIJK De extra verwar-ming is uitgerust met een thermischebeveiliging die de brander uitschakeltbij oververhitting door te weinig oflekkende koelvloeistof.Als dit het ge-val is moet na het repareren van hetdefect in het koelsysteem en/of het bij-vullen van de koelvloeistof en voordatde verwarming weer wordt inge-schakeld, de programma-keuzetoetsworden ingedrukt.
De verwarming kan spontaan uitgaandoor gebrek aan brandstof of als tij-dens de werking de vlam dooft.Voer indat geval de procedure uit voor hetuitschakelen en probeer de stand-verwarming weer in te schakelen; alsde verwarming dan nog niet werkt,dient u contact op te nemen met deFiat-dealer.
Inschakelen van de verwarming
Voordat de verwarming wordt inge-schakeld moet worden gecontroleerdof:
– de draaiknop voor het regelen vande luchttemperatuur in het interieurin de stand “warme lucht” staat;
– de draaiknop voor het regelen vande aanjagersnelheid in het interieur instand “2” staat.
Digitale timer fig. 42
1) Branderindicatie
2) Displayverlichting
3)Voorkeuzenummer
4) Toets klokje
5) Toets voor vooruitzetten tijd
6) Programma-keuzetoets
7) Toets voor terugzetten tijd
8) Toets voor directe inschakelingverwarming
9) Controlelampje voor het instel-len/aflezen van de tijd
fig. 42
P3P
001W
39
Directe inschakeling van de verwarming fig. 43
Druk op toets 8 van de timer als uhandmatig het systeem wilt inschake-len; het display en het controlelampje1 worden verlicht en blijven verlichtzolang het systeem in werking is.
Geprogrammeerde inschakeling van de verwarming
Voordat de inschakeling van het sys-teem wordt geprogrammeerd, moetde klok op tijd worden gezet.
Instellen van de juiste tijd
– Druk op toets 4: het display en hetcontrolelampje 9-fig.44 schakelen danin.
– Druk binnen 10 seconden op toets5 of 7 totdat de juiste tijd is geselec-teerd.
Als toets 5 of 7 ingedrukt wordtgehouden, verspringen de cijfers vanhet klokje sneller voor- of achteruit.
Aflezen van de juiste tijd fig. 44
Druk om de juiste tijd af te lezen optoets 4: de tijd verschijnt ongeveer 10seconden op het display en gelijktijdigwordt het controlelampje 9 verlicht.
Programmeren van de inschakeltijd fig. 45
De inschakeltijd kan van 1 minuut tot24 uur van te voren worden gepro-grammeerd. U kunt drie verschillen-de inschakeltijden kiezen, waarvan erechter slechts één kan worden geacti-veerd.
Programmeren van de inschakeltijd:
– druk op toets 6:op het display wor-den het symbool 10 of de juist inge-stelde tijd en het nummer 3 van dedaarvoor ingestelde tijd 10 secondenverlicht;
fig. 43
P3P
0002
W
fig. 44P
3P00
03W
fig. 45
P3P
0004
W
40
BELANGRIJK Als u de anderevooraf ingestelde tijden wilt oproepen,druk dan binnen 10 seconden één ofmeer keren op toets 6.
– druk binnen 10 seconden op toets5 of 7 totdat de gewenste inschakel-tijd is geselecteerd.
BELANGRIJKAls de inschakeltijd vanhet display verdwijnt,het nummer 3 vande vooraf ingestelde tijd aanwezig is enhet display verlicht is,betekent dit dat detijd in het geheugen is opgeslagen.
Uitschakelen van de geprogram-meerde inschakeltijd fig. 46
Om de geprogrammeerde inschakel-tijd te wissen, moet kort op toets 6worden gedrukt: de verlichting van hetdisplay gaat uit en het nummer 3 vande vooraf ingestelde tijd verdwijnt.
Oproepen van een van de geprogrammeerde inschakel-tijden fig. 46
Druk een of meerdere keren optoets 6 totdat op het display het num-mer 3 verschijnt. Na 10 secondenverdwijnt de tijd van het display maarblijft in het geheugen opgeslagen enworden het nummer 3 en het displayverlicht.
BELANGRIJK De geprogram-meerde inschakeltijd kan worden ver-anderd of gewist volgens de hiervoorbeschreven instructies.
Uitschakelen van de verwarming
Het systeem kan, afhankelijk van demanier waarop het is ingeschakeld (automatisch of handmatig) op tweemanieren worden uitgezet:
– automatisch, aan het eind van devastgestelde inschakeltijd (60 minutenmet rood verlicht display);
– handmatig, door opnieuw op deknop “directe verwarming” van de timer te drukken.
In beide gevallen doven het contro-lelampje van de verwarming, de ver-lichting van het display, schakelt deaanjager van het verwarmingssysteemin het interieur uit en wordt de ver-branding onderbroken.
De vloeistof-circulatiepomp blijft nogongeveer 2 minuten werken om degrootste warmte van de verwarmingaf te voeren; ook in deze fase is hetmogelijk de verwarming weer in teschakelen.
fig. 46
P3P
0005
W
De extra verwarmingverbruikt, hoewel in ge-ringe mate, evenals de
motor brandstof. Om mogelijkevergiftiging en verstikking tevoorkomen, mag de standver-warming nooit,ook niet voor eenkorte periode, worden inge-schakeld in een afgesloten ruimtezoals een garage of werkplaatsdie niet is uitgerust met een af-zuigsysteem voor uitlaatgassen.
41
– Zet de extra verwarming altijd uittijdens het tanken van brandstof en inde nabijheid van tankstations ombrand- of explosiegevaar te voor-komen.
– Parkeer de auto niet boven brand-bare materialen zoals papier, gras ofdroge bladeren: brandgevaar!
– De temperatuur in de nabijheidvan de verwarming mag niet boven120°C komen (na spuitwerkzaamhe-den kan de temperatuur van de car-rosserie in een moffeloven boven dezewaarde uitstijgen). Hogere tempera-turen kunnen de componenten van deelektronische regeleenheid beschadi-gen.
– Tijdens de werking bij een stil-staande motor verbruikt de verwar-ming elektrische energie van de accu;daarom is een goede werking van dedynamo bij draaiende motor nood-zakelijk om de accu weer voldoendeop te laden.
– Houdt u voor de controle van hetniveau van de koelvloeistof aan het-geen beschreven staat in dit instruc-tieboekje. Het water in het mo-torkoelsysteem moet minimaal 10%anti-vries bevatten.
– Wendt u voor onderhoud en repa-raties uitsluitend tot de Fiat-dealeren gebruik uitsluitend originele on-derdelen.
ONDERHOUD
Laat de extra verwarming regelmatig(in ieder geval voor het winterseizoen)controleren door de Fiat-dealer omverzekerd te zijn van een veilige eneconomische werking en een lange le-vensduur van de verwarming.
HENDELS AANHET STUUR
HENDEL LINKSONDER fig. 47
Plaats de onderste linker hendel naarbeneden om het grootlicht in teschakelen.Op het instrumentenpaneelgaat het controlelampje 1 branden.
Voor het grootlichtsignaal moet u dehendel naar het stuur trekken (standzonder vergrendeling).
Het grootlicht werkt uitsluitend alsde contactsleutel in stand MAR staat,en als de lichtschakelaar reeds in stand2-fig. 53 staat.
fig. 47
P3P
0055
9
42
fig. 49
P3P
0021
6
HENDEL LINKSBOVEN fig. 48
Met de hendel linksboven schakelt ude richtingaanwijzers (pijlen) in. De richtingaanwijzers werken uitsluitendals de contactsleutel in stand MARstaat.
Plaats de hendel:
naar boven - rechter richting-aanwijzer ingeschakeld;
naar beneden - linker richting-aanwijzer ingeschakeld.
Op het instrumentenpaneel gaat hetcontrolelampje y knipperen.
De richtingaanwijzers schakelenautomatisch uit als de auto weerrechtuit rijdt.
Als u kort richting aan wilt geven(bijv.bij het wisselen van rijbaan),drukde hendel dan iets naar boven of naarbeneden zonder dat de hendel ver-grendelt. Zodra u de hendel loslaat,gaat deze automatisch terug.
HENDEL RECHTS fig. 49
Ruitenwissers/-sproeiers
Deze werken uitsluitend als de con-tactsleutel in stand MAR staat.
Standen:
A - ruitenwissers uitgeschakeld
B - wissen met interval
C - langzaam continu wissen
D - snel continu wissen
Als u de hendel vanuit één van destanden naar het stuur trekt, schakeltde ruitensproeier in.
fig. 48
P3P
0021
7
Het gebruik van dewaarschuwingsknipper-lichten is afhankelijk van
de verkeersvoorschriften in hetland waarin u rijdt. U dient zichaan de voorschriften te houden.
C - In-/uitschakeling koplampwis-/was-installatie.
43
CENTRAAL SCHAKELAAR-PANEEL fig. 51
B - In-/uitschakeling waarschuwings-knipperlichten.
Onafhankelijk van de stand van decontactsleutel, gaan door het in-drukken van de schakelaar alle rich-tingaanwijzers en de controlelampjesr en y knipperen.
BEDIENINGS-KNOPPEN
DRUKKNOPPEN fig. 50
Een eerste schakelaarpaneel bevindtzich aan de linkerzijde van het instru-mentenpaneel.
De drukknoppen werken uitsluitendals de contactsleutel in stand MARstaat.
A - In-/uitschakeling mistlampen voor(indien aanwezig).
C - In-/uitschakeling mistachter-lichten.
D - In-/uitschakeling achterruit-verwarming.
Panorama- en Combi-uitvoering fig. 52
A - In-/uitschakeling verlichting pas-sagiersruimte.
B - In-/uitschakeling waarschuwings-knipperlichten.
C - In-/uitschakeling koplampwis-/was-installatie.
fig. 50
P3P
0041
5
fig. 51P
3P00
414
fig. 52
P3P
0044
6
44
Als u na een ongeval eenbrandstoflucht ruikt ofmerkt dat het brandstof-
systeem lekt,druk dan de schake-laar niet weer terug, zodat brandwordt voorkomen.
DRAAIKNOP VOORINSCHAKELINGVERLICHTING fig. 53
Zet voor het inschakelen van debuitenverlichting de draaiknop op:
3 om de buitenverlichting (stads-licht) in te schakelen
2 om de dimlichten in te schakelen
0 verlichting uitgeschakeld
BRANDSTOF-NOODSCHAKE-LAARDeze veiligheidsschakelaar is in de
motorruimte op het schutbord ge-plaatst fig. 54 en springt omhoog bijeen ongeval,waardoor de toevoer vanbrandstof wordt gestopt en de motorafslaat.
Draai de contactsleutel in standSTOP om te voorkomen dat de accuontlaadt.
fig. 54P
3P00
350
fig. 53
P3P
0048
3
Als u geen brandstoflekkage waar-neemt en de auto kan nog verder rij-den,druk dan op knop A-fig.54 zoalsop de afbeelding is aangegeven,om debrandstoftoevoer weer te herstellen.
45
Open de tachograaf al-leen als de auto stilstaat.Zie voor de beschrijving
van de werking van de tachograafde documentatie die bij het ap-paraat geleverd wordt.
Bij de documentatie die bij de autowordt geleverd,ontvangt u ook de ge-bruiksaanwijzing van de tachograaf in-clusief schijven en sleutels voor hetopenen fig. 56; raadpleeg de gebruiks-aanwijzing voor het gebruik.
Ten minste iedere zes jaar moet denauwkeurigheid worden geijkt. Inenkele landen zijn deze limieten veelstrikter.
TACHOGRAAF (indien aanwezig)
– zeven cijfers voor het totaal aantalkilometers;
– elektronische beveiliging bij te hogespanning en van het ingangssignaal; opde diagramschijf worden eventuelestoringen aangegeven.
– nachtverlichting;alle cijfers,de scha-len en de wijzers worden verlicht.
De bezitter van de auto waarop detachograaf is geïnstalleerd,moet het in-strument regelmatig laten keuren.Hetsysteem moet ten minste iedere tweejaar gekeurd en getest worden op dejuiste werking.
fig. 55P
3P00
412
fig. 56
P3P
0041
3
BELANGRIJK Iedere veranderingaan het controle-instrument of aan hetsignaaloverbrengingssysteem die in-vloed heeft op de registratie door hetcontrole-instrument, vooral als dit be-doeld is om te frauderen,kan strafbaarzijn.
BESCHRIJVING SYSTEEM
Met de tachograaf fig.55 kunnen dewettelijke normen worden nagekomendie gelden voor de rijtijden van de be-stuurder.
Hieronder staan enkele kenmerkenvan het apparaat vermeld:
– automatische registratie op deschijf van de snelheid, de afstand, deverschillende rijtijden en andere infor-matie zoals:motortoerental en brand-stofverbruik;
46
fig. 60
P3P
0042
2
INTERIEUR-UITRUSTING
DASHBOARDKASTJE/OPBERGVAK
Om het kastje te openen, moet u detwee drukknoppen fig. 57 tegelijk in-drukken.
In de klep zitten uitsparingen om eenpen en potlood in te leggen. Als deauto stilstaat kunt u er ook bekers enblikjes in plaatsen.
In het dashboardkastje bevindt zichhet zekeringenkastje.
Rijd niet met een ge-opend dashboardkastje:dit kan de inzittende voor
verwonden bij een ongeval.
fig. 57
P3P
0044
7
fig. 58
P3P
0041
0
Opbergvak
Naast de bestuurdersstoel fig. 58bevindt zich een opbergvak voor documenten en kleine voorwerpen.
Bij uitvoeringen met een tweezits bij-rijdersbank bevindt zich onder de bij-rijdersbank eveneens een opbergvakfig. 59.
In de portierpanelen bevinden zichbovendien opbergvakken en flessen-houders.
INTERIEURVERLICHTING
De lampjes gaan automatisch bran-den als u één van de voorportierenopent.
fig. 59P
3P00
409
47
ASBAK EN AANSTEKERU gebruikt deze als volgt:1) trek de asbak voor gebruik naar
buiten A-fig. 63.2) druk op knop B om de aansteker
in te schakelen; na ongeveer 15 se-conden springt de knop automatischterug en is de aansteker gereed voorgebruik.3) druk om de asbak uit te nemen op
lipje C en trek de asbak in de richtingvan de pijl.
fig. 63
P3P
0024
5
Bij gesloten of geopende portierenkunt u beide lampjes uitschakelen doorop knop A-fig. 60 te drukken.
Om alleen het rechter lampje in teschakelen, moet u op knop Cdrukken. Om alleen het linker lampjein te schakelen, moet u op knop Bdrukken.
In de laadruimte bevindt zich boven deachterdeur een tweede plafondverlich-ting.
U kunt dit lampje inschakelen doorop de korte zijde van het lampenglaste drukken,zoals aangegeven in fig. 61.
DIGITAAL KLOKJE fig. 62
Het display geeft 24 uur aan.
De lichtsterkte van de cijfers wordtter verbetering van de leesbaarheidautomatisch verhoogd als u de buiten-verlichting inschakelt.
Uren afstellen: druk op knop A.
Minuten afstellen: druk op knop B.
Elke keer als u het knopje indrukt,verspringt het klokje een eenheid.
Als u het knopje even ingedrukthoudt, lopen de cijfers automatischsnel door.Als u dichtbij de juiste tijdbent, laat u het knopje los en stelt u deexacte tijd in door het knopje telkensin te drukken en los te laten.
fig. 61
P3P
0047
2
fig. 62P
3P00
411
Attentie. De aanstekerwordt erg heet. Gebruikde aansteker voorzichtig
en voorkom dat hij gebruiktwordt door kinderen: risico opbrand of brandwonden.
48
fig. 65
P3P
0029
5Gebruik de asbak nietals prullenbak: papiertjesen dergelijke kunnen
door peuken in brand raken.
ZONNEKLEPPEN fig. 64
De zonnekleppen zitten aan beide zij-den naast de achteruitkijkspiegel. Zekunnen alleen voor de voorruit wor-den gedraaid.
Op de achterkant van de zonneklep,zowel aan de bestuurders- als de pas-sagierszijde, is een documentenhoudergeplaatst en aanwijzingen voor het snelontwasemen van de voor- en zijruiten.
Bij de Panorama-uitvoering zijn deasbakken voor de passagiers tussen demiddelste en zij-stoelen van de ach-terste rij geplaatst.
BELANGRIJK Controleer altijd ofde aansteker na het indrukken ook uit-schakelt.
SCHUIFZIJRUITEN IN HET MIDDEN EN ACHTER(Panorama- en Combi-uitvoering fig. 65)(indien aanwezig)
De schuifzijruiten in het midden kun-nen in horizontale richting wordenverschoven.
Voor het openen moet u op de knopdrukken, zoals is aangegeven op de af-beelding.
fig. 64P
3P00
438
Verplaats de auto nietmet geopende zijdeuren.
Openen: zoals beschreven bij hetportier van de bestuurderscabine.
In geheel geopende stand wordt dedeur door een vangmechanisme open-gehouden:druk de deur,om deze een-voudig te blokkeren, tegen de aanslag.Druk voor het ontgrendelen de deureerst iets naar achteren (in de richtingvan de pijl 1-fig. 67a) en vervolgensnaar voren (in de richting van de pijl 2-fig. 67a).
Zorg er in ieder geval voor dat dedeur op de juiste wijze is vastgehaaktaan het vangmechanisme.
49
SCHUIFDEUR ZIJKANT
Voordat u de autoparkeert met geopendeschuifdeuren, moet altijd
gecontroleerd worden of de deu-ren goed vergrendeld zijn.
fig. 67P
3P00
335
fig. 67a
P3P
0049
2
Van binnenuit met de handopenen
Trek knopje A-fig. 67 omhoog entrek aan handgreep B.
Van binnenuit met de handvergrendelen
Sluit het portier en druk op knopjeA.
PORTIEREN
Controleer voordat ueen portier opent of u ditop een veilige manier
kunt doen.
PORTIEREN VAN DEBESTUURDERSCABINE
Van buitenaf met de handontgrendelen
Draai de sleutel in stand 2-fig. 66 en trek de handgreep in de rich-ting van de pijl.
Van buitenaf met de handvergrendelen
Draai de sleutel in stand 1-fig. 66.
fig. 66
P3P
0033
4
Linker deur met de handvergrendelen (1-fig. 68)
Sluit de deur en duw de hendel instand 1 C-fig 70.
De twee achterdeuren zijn iedervoorzien van een klemveer die hetopenen van de deur tot 90° beperkt.
Het systeem van klem-veren is ontwikkeld vooreen beter gebruikscom-
fort;bij een plotselinge botsing ofeen windstoot kunnen de verenloshaken en kunnen de deurenonverwachts dichtvallen.
50
fig. 69
P3P
0026
2
Rechter deur van binnenuitmet de hand ontgrendelen (2-fig. 68)
Trek knopje A-fig. 69 omhoog entrek aan hendel B.
Linker deur met de handopenen (1-fig. 68)
Trek hendel C-fig 70 in de aangege-ven richting (stand 2).
Rechter deur van binnenuitmet de hand vergrendelen (2-fig. 68)
Sluit de deur en druk op knopje A-fig. 69.
Als de auto op een steilehelling omlaag gepar-keerd staat, laat dan de
auto niet met geopende deur invergrendelde stand staan: als utegen de deur stoot,kan deze los-raken en naar voren schuiven.
DUBBELE ACHTERDEUR
Rechter deur van buitenaf metde hand ontgrendelen (2-fig. 68)
Draai de sleutel in stand 2-fig. 66 en trek de handgreep in de richting van de pijl.
Rechter deur van buitenaf metde hand vergrendelen (2-fig. 68)
Draai de sleutel in stand 1-fig. 66.
fig. 68P
3P00
463
Verplaats de auto nietmet geopende achter-deuren.
51
Sluiten van de deur:
– trek de deur los van de magneti-sche strips
– haak de klemveer vast en sluit dedeur.
Om de magnetischestrips in goede staat tehouden, moeten de con-
tactvlakken van de strips altijdschoon worden gehouden, zowelop de deur als op de zijkant vande auto.
fig. 71P
3P00
002
DUBBELE ACHTERDEUR DIEVOLLEDIG GEOPEND KANWORDEN 270° (optional)
Open en sluit de dubbele achterdeurzoals hiervoor staat beschreven.
Volledig openen van de deur:
– haak de klemveer A-fig. 71
– open de deur volledig totdat dezetegen de zijkant van de auto steunt; detwee magnetische strips B-fig.72 hou-den de deur geopend.
fig. 70
P3P
0033
7
Het is mogelijk de openingshoek vande twee deuren te vergroten ommakkelijker in en uit te laden.Hiervoor moeten de klemverenA-fig.71 worden losgehaakt, waardoor dedeuren ongeveer 180° kunnen wordengeopend.
Als de deuren 180° ge-opend zijn, zijn ze nietmeer vergrendeld. Open
de deuren niet 180° als de autoop een helling staat of bij veelwind.
fig. 72
P3P
0041
6
Onzorgvuldig gebruikvan de elektrische ruitbe-diening kan gevaarlijk
zijn. Controleer voor en tijdenshet sluiten van een ruit altijd ofde passagiers niet verwond kun-nen worden door de bewegingvan de ruit zelf of door in bewe-ging gebrachte voorwerpen.
52
Verwijder altijd de sleu-tel uit het contact als u deauto verlaat, om te voor-
komen dat een onverwachtse in-schakeling van de elektrischeruitbediening gevaar oplevertvoor de achtergebleven passa-giers.
CENTRALE PORTIER-VERGRENDELING(indien aanwezig)
Van buitenaf:
Sluit de portieren, steek de sleutelin het slot van één van de portierenvan de bestuurderscabine, en draai desleutel.
Van binnenuit
Sluit de portieren en druk het knopjeop één van de portieren van de be-stuurderscabine naar beneden (ver-grendelen) of trek het knopje omhoog(ontgrendelen).
BELANGRIJK De centrale por-tiervergrendeling werkt niet als eenvan de cabineportieren niet goed ge-sloten is of als er een storing in hetsysteem is. Na enkele pogingen scha-kelt het systeem ongeveer 2 minutenuit. In deze 2 minuten kunt u de por-tieren met de hand ver- en ontgren-delen, zonder dat het elektrische sys-teem werkt. Na de 2 minuten is hetsysteem weer gereed.Als de oorzaakvan de storing is opgelost, werkt hetsysteem weer normaal.Anders scha-kelt het systeem na enkele pogingenopnieuw uit.
ELEKTRISCHERUITBEDIENINGVOORPORTIEREN (indien aanwezig)
In de armsteun van het portier aande bestuurderszijde fig. 73 zijn tweedrukschakelaars gemonteerd. Met desleutel in stand MAR bedient u de zij-ruiten:
A - sluiten linker zijruit
B - openen linker zijruit
C - sluiten rechter zijruit
D - openen rechter zijruit.
In de armsteun aan de passagierszijdezit een drukschakelaar om aan die zijdede ruit te bedienen.
fig. 73P
3P00
214
Wees voorzichtig als uwerkzaamheden in demotorruimte moet ver-
richten en de motor nog warmis, om brandwonden te voor-komen.Wacht totdat de motor isafgekoeld.
Controleer altijd of demotorkap vergrendeld is,om te voorkomen dat hij
tijdens het rijden open gaat.
Pas op als u sjaals, das-sen of loszittende kle-dingstukken draagt: deze
kunnen door de bewegende on-derdelen worden gegrepen.
Voer deze handeling al-leen uit als de auto stil-staat.
– Trek hendel A-fig. 74 links van destuurkolom in de richting van de pijl.
– Open de motorkap aan de voor-zijde door hendel B-fig. 75 omhoogte trekken.
– Trek de steunstang uit klem C-fig.76 en steek het uiteinde van de stangin zitting D op de motorkap.
53
Attentie. Als de steun-stang verkeerd geplaatstwordt, kan de motorkap
onverwachts dichtvallen.
Motorkap sluiten:
1) Houd de motorkap met een handomhoog, trek met de andere hand destang fig. 76 uit de zitting D en plaatsde stang terug in klem C.
2) Laat de motorkap vanaf een hoog-te van ongeveer 20 cm dichtvallen: hijvergrendelt nu automatisch.
fig. 75P
3P00
553
MOTORKAP
Motorkap openen:
fig. 74
P3P
0052
8
fig. 76
P3P
0034
2
Controleer de afstellingvan de koplampen tel-kens als het gewicht van
de lading wijzigt.
54
U kunt de koplampen afstellen doordraaiknop A-fig. 78 in een stand tezetten die overeenkomt met de op devolgende pagina aangegeven beladings-omstandigheden.
BELANGRIJK Bij de Bestel-, dePick-up- en de Chassis/cabine-uit-voeringen mogen de standen inde tabel met de zin “niet ge-bruiken”, niet worden gebruikt.
KOPLAMPEN AFSTELLEN
Goed afgestelde koplampen zijn be-langrijk voor het comfort en de veilig-heid van uzelf en de overige wegge-bruikers.
Bovendien zijn er wettelijke voor-schriften.
Voor optimaal zicht en zichtbaarheidmoeten de koplampen op de juiste wij-ze zijn afgesteld.
Neem voor controle of afstellingcontact op met de Fiat-dealer.
Als de auto beladen is,helt hij achter-over. Het gevolg is dat de lichtbundelvan de koplampen meer naar bovenschijnt. De stand van de koplampenmoet nu worden gecorrigeerd.
KOPLAMPEN
MISTLAMPEN VOORAFSTELLEN
Met schroef A-fig. 77 kunt u demistlampen voor afstellen.
Voor controle of afstelling dient ucontact op te nemen met de Fiat-dealer.
fig. 78
P3P
0048
2
fig. 77
P3P
0045
5
55
Uitvoering
Bestel (10- 14)
Camping Car (10 - 14)
Bestel en camping car (MAXI)
Panorama en Combi (10)
Panorama en Combi (14)
Panorama 4x4 (10)met max. 550 kg in de bagageruimte.
Minibus - Schoolbus (MAXI) - Ambulance
Pick-up - Chassis/cabine - Chassis (10 en 14)
Pick-up - Chassis/cabine - Chassis (MAXI)
Verlaagd chassis
Stand 0
alleen bestuurder
alleen bestuurder
alleen bestuurder
1, 2 of 3 personen opde zitplaatsen voor
1, 2 of 3 personen opde zitplaatsen voor
1, 2 of 3 personen opde zitplaatsen voor
alle beladingsomstandig-heden
alleen bestuurder
alleen bestuurder
alleen bestuurder
Stand 1
niet gebruiken
niet gebruiken
niet gebruiken
alle zitplaatsen bezetzitplaatsen voor+ eerste rij bezet
alle zitplaatsen bezet+ laatste rij bezet
alle zitplaatsen bezetzitplaatsen voor+ laatste rij bezet
niet gebruiken
niet gebruiken
niet gebruiken
niet gebruiken
Stand 3
volbeladen
niet gebruiken
niet gebruiken
bestuurder+ max. laadvermogenop achteras
alle zitplaatsen bezet+ max. belasting opachterasbestuurder + max.belasting op achteras
alle zitplaatsen bezetmax. belasting op achterasbestuurder + max.belasting op achteras
niet gebruiken
niet gebruiken
niet gebruiken
volbeladenmet oversteekvan meer dan 1800 mm
Stand 2
niet gebruiken
volbeladen
volbeladen
alle zitplaatsen bezet+ max. belasting opachteras
niet gebruiken
niet gebruiken
niet gebruiken
volbeladen
volbeladen
volbeladenmet oversteektot aan 1800 mm
56
ABS (indienaanwezig)De auto is uitgerust met een anti-
blokkeerremsysteem (ABS). Het sys-teem voorkomt dat de wielen blokke-ren,waardoor de beschikbare grip op-timaal wordt benut en de auto ook tijdens een noodstop bestuurbaar enstabiel blijft.
Als het ABS in werking is getreden,merkt de bestuurder dit aan een tril-ling in het rempedaal, die gepaard gaatmet enig geluid.
Dit betekent niet dat het remsysteemniet goed werkt,maar geeft aan dat hetABS in werking treedt. Het geeft aandat grip op de weg verminderd is.Hetis daarom noodzakelijk uw snelheidaan te passen aan de conditie van deweg.
Het ABS is een aanvulling op het con-ventionele remsysteem;bij een storingschakelt het ABS zichzelf automatischuit, waarna alleen het conventioneleremsysteem werkt.
Voor het beste gebruik van het anti-blokkeersysteem, is het raadzaam devolgende aanwijzingen op te volgen:
Als bij een storing niet meer op hetanti-blokkeersysteem kan worden gerekend, zal de remcapaciteit van deauto absoluut niet minder zijn.
Als u niet eerder in een auto metABS hebt gereden, raden wij u aan hetsysteem eerst een paar keer uit te pro-beren op een glad wegdek.Verlies hier-bij de veiligheid niet uit het oog enhoudt u aan de wetgeving van het landwaarin u zich bevindt. Bovendien ra-den wij u aan de volgende aanwijzin-gen aandachtig te lezen.
Het voordeel van het ABS ten op-zichte van het traditionele remsysteemis dat de auto optimaal bestuurbaarblijft doordat het blokkeren van dewielen wordt voorkomen,ook bij eennoodstop en in omstandigheden waar-bij de grip op het wegdek beperkt is.
Het gebruik van het ABS leidt niet al-tijd tot een kortere remweg:als er bijv.ijs of verse sneeuw op de weg ligt, kande remweg langer zijn.
Het ABS maakt zoveelmogelijk gebruik van debeschikbare grip maar
kan deze niet verhogen. Daarommoet op gladde weggedeelten al-tijd voorzichtig worden geredenen mogen er geen onnodige risi-co’s worden genomen.
Als het ABS in werkingtreedt, betekent dit datde grip van de banden op
het wegdek beperkt is;u dient uwsnelheid te verlagen en aan tepassen aan de beschikbare grip.
57
De auto is uitgerust meteen elektronische rem-drukverdeling (EBD).Als
bij een draaiende motor tege-lijkertijd de waarschuwings-lampjes > en x gaan branden,dan is er een storing in het EBD-systeem; in dat geval kunnen bijhard remmen de achterwielenvroegtijdig blokkeren waardoorde auto kan gaan slippen. Rijdzeer voorzichtig naar de dichtst-bijzijnde Fiat-dealer om het sys-teem te laten controleren.
Als het waarschuwings-lampje x voor te laagremvloeistofniveau gaat
branden,stop dan onmiddellijk deauto en raadpleeg een Fiat-dealer. Als er vloeistof lekt uit hethydraulische systeem, wordt dewerking van zowel het conventio-nele remsysteem als het ABS ingevaar gebracht.
Als bij een draaiende mo-tor alleen het waarschu-wingslampje >gaat bran-
den, dan is er een storing in hetABS-systeem. In dat geval werkthet conventionele remsysteem opde normale manier,terwijl geen ge-bruik wordt gemaakt van het an-ti-blokkeersysteem. Onder dezeomstandigheden kan ook dewerking van het EBD-systeem ver-minderen. Ook in dit geval radenwij u aan onmiddellijk en zeer voor-zichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer te rijden,om het systeem telaten controleren.
Bij een storing gaat hetwaarschuwingslampje >op het instrumenten-
paneel branden. Rijd met aan-gepaste snelheid naar een Fiatdealer en laat het systeem volle-dig repareren.
Wees voorzichtig bij het remmen inbochten, ook als de auto is voorzienvan ABS.
Het allerbelangrijkste advies is ech-ter het volgende:
Als het ABS in werkingtreedt, merkt u dat aaneen trilling in het rempe-
daal. Verlaag de remdruk nietmaar houd het rempedaal juistgoed ingedrukt; op deze manierhebt u, afhankelijk van de condi-tie van het wegdek, de kortsteremweg.
Als u deze aanwijzingen opvolgt, zultu onder alle omstandigheden de rem-men het beste benutten.
BELANGRIJK Op auto’s die metABS zijn uitgerust, mogen uitsluitenddoor de fabriek voorgeschreven velgen,banden en remblokken gemonteerdworden.
Het systeem wordt gecompleteerdmet een elektronische remdrukregelaarEBD (Electronic Brake Distributor) dievia de regeleenheid en de sensoren vanhet ABS de prestaties van het remsys-teem verhoogt.
58
Direct daarna loopt het kussen weerleeg.
De airbag voor is een veiligheids-voorziening die in werking treedt van-af een middelzware frontale botsing.Bij botsingen van achteren, zijdelingseof kleine aanrijdingen (waarbij de veilig-heidsgordel de inzittende op zijn plaatshoudt), is het niet noodzakelijk dat deairbag in werking treedt.Als de airbagin deze gevallen niet geactiveerdwordt, betekent dit niet dat het sys-teem niet goed functioneert.
Bij een ongeval kan een inzittende diegeen veiligheidsgordel heeft omgelegdin contact komen met een airbag dienog niet volledig opgeblazen is, waar-door de inzittende minder beschermdwordt.
De airbag is geen vervangingvoor de veiligheidsgordels, maareen aanvulling. Draag dus altijdveiligheidsgordels. Bovendien ishet dragen van veiligheidsgordelswettelijk verplicht in Europa (enin de meeste landen daarbuiten).
Als de airbag in werking treedt, ont-snapt er een beetje rook. Deze rookis niet schadelijk en duidt niet opbrand.
De conditie van de airbag wordt con-stant gecontroleerd door een elek-tronische regeleenheid.
Als het lampje ¬- fig. 80 tijdens hetrijden gaat branden (melding van eenstoring), moet u onmiddellijk contactopnemen met de Fiat-dealer om destoring te laten verhelpen.
AIRBAG (indienaanwezig)
BESCHRIJVING EN WERKING
De airbag is een veiligheidsvoorzie-ning (optional) voor de bestuurder,dieonmiddellijk in werking treedt bij eenfrontale botsing.
De airbag bestaat uit een opblaasbaarluchtkussen dat in het midden van hetstuurwiel is geplaatst.
Bij een ongeval zorgt een vertra-gingssensor ervoor dat het mechanis-me in werking treedt. Het kussenblaast onmiddellijk op, waardoor hetlichaam wordt opgevangen en de kansop letsel beperkt wordt fig. 79.
fig. 79
P3P
0031
4
fig. 80
P3P
0044
8
59
De airbag heeft een geldigheid van 10jaar. Als deze termijn verstreken is,dient u contact op te nemen met deFiat-dealer.
BELANGRIJK Na een ongevalwaarbij de airbag in werking is getre-den, dient u contact op te nemen metde Fiat-dealer om de airbag,de veilig-heidsgordels en het eventuele kinder-zitje te laten vervangen.
Alle controlewerkzaamheden, repa-raties en vervanging van de airbagmoeten worden uitgevoerd door eenFiat-dealer.
Aan het einde van de lange levens-duur van uw auto, moet u contactopnemen met een Fiat-dealer omhet systeem buiten werking te latenstellen.
Bij verkoop van de auto moet denieuwe eigenaar op de hoogte gesteldworden van het gebruik en de in-structies, en moet hij het instructie-boekje ontvangen.
Laat bij diefstal of eenpoging tot diefstal, bij be-schadiging of als de auto
bij een overstroming onderwater is geweest, de airbag dooreen Fiat-dealer controleren.
Plak geen stickers of an-dere voorwerpen op hetstuur. Reis niet met
voorwerpen op schoot en houdvooral geen pijp, potlood, enz inde mond. Bij een ongeval waarbijde airbag in werking treedt, kandit ernstig letsel veroorzaken.
Rijd altijd met beidehanden op de stuurwiel-rand, zodat bij het in
werking treden van de airbag,hetsysteem niet wordt gehinderddoor obstakels die ernstig letselkunnen veroorzaken. Rijd nietmet voorover gebogen lichaammaar ga goed rechtop zitten ensteun tegen de rugleuning.
Als u de contactsleutelin stand MAR draait, gaathet lampje û branden.
Het moet na ongeveer 4 secon-den doven. Als het lampje nietgaat branden,blijft branden of alshet gaat branden tijdens het rij-den, stop dan onmiddellijk enneem contact op met de Fiat-dealer.
De airbag is geen ver-vanging voor de veilig-heidsgordels, maar een
aanvulling. De inzittenden wor-den uitsluitend door de veilig-heidgordels beschermd bij fron-tale botsingen bij lage snelheid,bijzijdelingse aanrijdingen en als deauto over de kop slaat.De gordelsmoeten dus altijd gedragen wor-den.
60
fig. 81
P3P
0044
9
Achter het vakje zitten de voedings-kabels, de aansluitkabels voor de luid-sprekers en de antenne.
Opmerking De kabels zijn om ram-melen te voorkomen met plakbandaan de kabelbundel van de verwarmingbevestigd.
De luidsprekers voor moeten in dezittingen aan het uiteinde van het dash-board worden gemonteerd fig. 82:
A - zitting voor linker luidspreker
B - zitting voor rechter luidspreker.
Montage: maak de bekleding aan deonderkant van het dashboard los enmonteer de luidspreker in de zitting.
AUTORADIO (optional)
Het pakket bestaat uit:
– inbouwpakket (zie vorige paragraaf)
– stereo radio/cassettespeler met af-neembaar front (zie voor de eigen-schappen en werking het bijgevoegdesupplement “Autoradio”).
MONTAGEVOORBEREIDING
Alle uitvoeringen zijn standaard uit-gerust met:
– voedingskabels voor de autoradio
– kabels voor de luidsprekers in hetdashboard
– een inbouwplaats voor de auto-radio
– antennekabel.
De autoradio wordt ingebouwd opde plek die met het aflegvakje is afge-dekt. U verwijdert het vakje door opde borglippen A-fig. 81.
AUTORADIO
fig. 82P
3P00
261
Als u direct na aankoopvan de auto een autoradiowilt installeren, moet u
eerst contact opnemen met deFiat-dealer;deze zal u instructiesgeven om de levensduur van deaccu te verlengen. Als de accu bij uitgezette motor langdurigwordt ingeschakeld, beschadigtde accu en dat kan het vervallenvan de garantie op de accu tot gevolg hebben.
61
fig. 85
P3P
0021
8
fig. 84P
3P00
272
TANKEN MET DE DUCATO
MET BENZINEMOTOR
Door de toepassing van emissie-reductiesystemen in de Ducato magu uitsluitend loodvrije benzine tanken.
Om vergissingen te voorkomen is dediameter van de vulpijp van de tankkleiner, zodat het vulpistool voorloodhoudende benzine er niet in past.
Het octaangetal van de benzine moetminimaal 95 R.O.N. zijn.
ANTENNE
Montage:
1) verwijder de kunststof dop C-fig. 83 op het dak van de auto
2) schroef de antenne vast.
Zie het hoofdstuk “Accessoires monteren”voor de elektrische be-
drading om beschadiging van hetsysteem te voorkomen.
VOORBEREIDINGVOOR IMPE-RIAAL/SKIDRAGERGebruik de speciale bevestigingspun-
ten in de dakranden om de imperiaalte bevestigen fig. 84
Auto’s met een lange wielbasis heb-ben acht bevestigingspunten,en auto’smet korte of standaard wielbasis zes.
Er zijn twee soorten bevestigings-punten voor de montage van de im-periaal/skidrager:
A - bevestigingspunt voor bestel-uit-voeringen met normaal of verhoogd dak
B - boutgat afgedekt met eenschroefplug voor een imperiaal op be-stel-uitvoeringen met extra hoog dak.
fig. 83
P3P
0045
0
62
dieselbrandstof geleverd die speciaalvoor de zomer of voor de winter isontwikkeld.
Bij buitentemperaturen die tussen de0 en 15°C schommelen (bijvoorbeeldin het voor- en najaar),kan de door hettankstation geleverde dieselbrandstofniet toereikend blijken te zijn.
Gebruik in die omstandigheden, envooral als de motor regelmatig wordtafgezet en gestart wordt bij lage bui-tentemperaturen (bijv. in de bergen),dieselbrandstof die speciaal voor dewinter is ontwikkeld; in alle andere ge-vallen raden wij aan de dieselbrandstofte mengen met het vorstbeveiligings-middel DIESEL MIX (of een soort-gelijk product) in de verhouding die inde gebruiksaanwijzing van het middelis aangegeven.Vul de tank eerst methet middel en voeg daarna de diesel-brandstof toe.
U moet het vorstbeveiligingsmiddelDIESEL MIX door de dieselbrand-stof mengen voordat de dieselbrand-stof door de kou van samenstelling isveranderd. Het naderhand toevoegenheeft geen enkel effect.
Tank met de Ducatonooit, niet in noodgeval-len en ook niet een klein
beetje, loodhoudende benzine. Uzou de katalysator onherstelbaarbeschadigen.
Een beschadigde kataly-sator laat schadelijke stof-fen in het uitlaatgas
achter, waardoor het milieuwordt vervuild.
MET DIESELMOTOR
De dieselmotoren zijnuitsluitend geschikt voordieselbrandstof voor mo-
torvoertuigen (Europese specifi-caties EN590). Het gebruik vanandere producten of mengselskan de motor onherstelbaar be-schadigen en het vervallen van degarantie tot gevolg hebben.Mochtu onverhoopt een ander typebrandstof tanken, dan mag demotor niet worden gestart enmoet de brandstoftank wordenafgetapt.Ook als de motor slechtskort heeft gedraaid, moet naastde brandstoftank,ook alle brand-stof uit de brandstofleidingenworden afgetapt.
Bij lage buitentemperaturen kan devloeibaarheid van de dieselbrandstofverminderen door de vorming vanparaffine, waardoor het dieselfilterverstopt kan raken.
Om dit probleem te voorkomenwordt er, afhankelijk van het seizoen,
63
Kom niet dicht bij de vulopeningmet open vuur of een brandendesigaret: brandgevaar. Houd uwhoofd ook niet dichtbij de vul-opening om te voorkomen dat uschadelijke dampen inademt.
de ontwikkeling en productie van deDucato. Het resultaat is zichtbaar inhet gebruik van de materialen en detoepassing van systemen om de scha-delijke effecten te voorkomen of dra-stisch te beperken.
De emissiereductiesystemen voorbenzinemotoren zijn:
– drieweg-katalysator (katalysator);
– lambdasonde;
– benzinedamp-opvangsysteem.
De emissiereductiesystemen voordieselmotoren zijn:
– oxidatiekatalysator;
– uitlaatgasrecirculatiesysteem (E.G.R.).
De Ducato is klaar voor de start,meteen ruime voorsprong op de strengsteinternationale milieu-eisen.
fig. 87P
3P00
497
BESCHER-MING VAN
HET MILIEUDe bescherming van het milieu is het
uitgangspunt geweest in alle fasen van
DOP VAN DEBRANDSTOFTANK
Druk op het door de pijl aangegevenpunt om klepje A-fig. 86 te openen.
Gebruik de sleutel om de dop van debrandstoftank te open.
Door de hermetische afsluiting vande tank kan de druk in de tank ietsverhoogd zijn.
Het is daarom normaal als u bij hetlosdraaien van de tankdop een sissendgeluid hoort.
Plaats de dop tijdens het tanken in deuitsparing op het klepje A-fig. 87.
BELANGRIJK Vervang de tankdopzonodig alleen door een ander exem-plaar van hetzelfde type, anders kan dewerking van het benzinedamp-opvang-systeem in gevaar worden gebracht.
fig. 86
P3P
0027
5
MOTOR STARTEN............................................................. 65PARKEREN ......................................................................... 68GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK ...................... 69VEILIG RIJDEN ................................................................... 69KOSTENBESPARING ....................................................... 74AANWIJZINGEN VOOR HET LADEN ........................ 76MILIEUVRIENDELIJK RIJDEN.......................................... 77TREKKEN VAN AANHANGERS ................................... 79SNEEUWKETTINGEN .................................................... 79AUTO LANGERE TIJD STALLEN ................................... 80PERIODIEKE CONTROLESEN VOOR LANGE REIZEN ............................................. 80EXTRA ACCESSOIRES...................................................... 81SUGGESTIES VOOR NUTTIGE ACCESSOIRES ........ 81
64
Dit hoofdstuk dient om de Ducato optimaal te ge-bruiken, hem niet te beschadigen en al zijn capaciteitenvolledig te benutten.Wij geven u aanbevelingen “wat tedoen, wat te laten en wat te vermijden” bij het rijdenmet de Ducato.
In de meeste gevallen gaat het om zaken die ook voorandere auto’s belangrijk zijn. In andere gevallen gaat hetspecifiek om de werking van de Ducato. Daarom vragen wij ook voor dit hoofdstuk uw aandacht, zodatu de rij-eigenschappen en de werking leert kennen. Zohaalt u het beste uit uw Ducato.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Raak de hoogspannings-kabels (bougiekabels)nooit aan als de motor
draait.
MOTOR STARTEN Belangrijk Laat de contactsleutelniet in stand MAR staan als de motorstilstaat.
Voor het starten van de motor vande minibus- en schoolbus-uitvoeringenmoet op de startonderbreker wordengedrukt, zoals wordt beschreven in hetsupplement dat bij dit instructieboekjewordt geleverd. De startonderbrekerbevindt zich op het schakelaarpaneellinks van het stuurwiel.
Het is gevaarlijk om demotor in een afgeslotenruimte te laten draaien.
De motor verbruikt zuurstof enproduceert koolmonoxide en andere giftige stoffen.
BENZINEMOTOR STARTEN
BELANGRIJK Het gaspedaal magpas worden ingetrapt nadat de motoris gestart.
1) Zorg ervoor dat de handrem isaangetrokken.
2) Zet de versnellingspook in vrij.
3) Trap het koppelingspedaal geheelin, zonder het gaspedaal in te trappen.
4) Draai de contactsleutel in standAVV en laat hem los zodra de motoraanslaat.
Als de motor bij de eerste pogingniet aanslaat, moet u de sleutel terug-draaien in stand STOP voordat uopnieuw start.
Als met de contactsleutel in standMAR het controlelampje ¢ blijftbranden, raden wij u aan de sleutel instand STOP te draaien en vervolgensweer in stand MAR; als het lampjenog steeds blijft branden, probeer hetdan met de andere geleverde sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, dientu contact op te nemen met de Fiat-dealer.
65
DIESELMOTOR STARTEN
1) Zorg ervoor dat de handrem isaangetrokken.
2) Zet de versnellingspook in vrij.
3) Trap het koppelingspedaal geheelin, zonder het gaspedaal in te trappen.
4) Draai de contactsleutel in standMAR. Op het instrumentenpaneelgaan de waarschuwingslampjesm en¢ branden.
5)Wacht tot het lampje ¢ gedoofdis.
6) Wacht tot het lampje m ge-doofd is. Hoe warmer de motor, hoekorter dit duurt.
7) Draai de contactsleutel in standAVV onmiddellijk nadat lampje mgedoofd is.
Als u te lang wacht, zijn de voor-gloeibougies weer afgekoeld.
Laat de sleutel los zodra de motor isaangeslagen.
Als de motor bij de eerste pogingniet aanslaat, moet u de sleutel terug-draaien in stand STOP voordat uopnieuw start.
Als met de contactsleutel in standMAR het controlelampje ¢ blijftbranden, raden wij u aan de sleutel instand STOP te draaien en vervolgensweer in stand MAR; als het lampjenog steeds blijft branden, probeer hetdan met de andere geleverde sleutels.
66
Als de auto wordt ge-bruikt bij gematigdebuitentemperaturen, ra-
den wij het gebruik aan vanSELENIA 20K (benzinemotoren)of SELENIA TURBO DIESEL(dieselmotoren). Als de autovoornamelijk wordt gebruikt bijextreem lage buitentemperatu-ren, raden wij het gebruik aanvan SELENIA PERFORMER(benzinemotoren) of SELENIAWR DIESEL (dieselmotoren).
Als het lampje m ge-durende 60 secondengaat branden na het star-
ten of tijdens een langdurigerstartpoging, betekent dit dat ereen storing is in het voorgloeisys-teem. Als de motor aanslaat,kunt u de auto op de gewone ma-nier gebruiken, maar neem zosnel mogelijk contact op met deFiat-dealer.
Inlaatluchtvoorverwarming (Heat Flange)
Op de 2.8 JTD-uitvoeringen is op hetinlaatspruitstuk luchtvoorverwarminggemonteerd om het starten bij lagetemperaturen te vergemakkelijken.
Dit systeem schakelt automatisch inals u de contactsleutel in stand MARdraait.
Deze verwarming is gemonteerd opalle uitvoeringen 2.8 JTD met EGR; enkan als optional op alle overige JTD-uitvoeringen worden geleverd.
De startprocedure wijzigt niet; ookniet als deze voorverwarming is ge-monteerd.
ALGEMEEN
Als de motor nog niet aanslaat, dientu contact op te nemen met de Fiat-dealer.
BELANGRIJK Bij lage buitentem-peraturen start een koude motorsneller als het smeersysteem is gevuldmet een dunnere motorolie. Houdt uzich daarom in de winter strikt aan de aanwijzingen in de paragraaf“Specificaties van de smeermiddelenen vloeistoffen”.
BELANGRIJK Laat de contact-sleutel niet in stand MAR staan als demotor stilstaat.
Voor het starten van de motor vande minibus- en schoolbus-uitvoeringenmoet op de startonderbreker wordengedrukt, zoals wordt beschreven in hetsupplement dat bij dit instructieboekjewordt geleverd. De startonderbrekerbevindt zich op het schakelaarpaneellinks van het stuurwiel.
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN (benzine en diesel)
– Rijd rustig weg, laat de motor nietmet hoge toerentallen draaien en traphet gaspedaal niet bruusk in.
– Verlang de eerste kilometers geenmaximale prestaties.We raden u aante wachten tot de wijzernaald van dekoelvloeistoftemperatuurmeter begintte bewegen.
NOODSTART
Als de regeleenheid van de FiatCODE de via de contactsleutel ge-zonden code niet herkent (controle-lampje ¢ op het instrumentenpaneelbrandt constant) kan een noodstartworden uitgevoerd met de code dieop de CODE-card vermeld staat.
Zie het hoofdstuk “Noodgevallen”.
Probeer auto’s nooit testarten door ze aan teduwen, te slepen of van
een helling af te laten rijden. Opdie wijze kan er onverbrandebrandstof in de katalysator te-rechtkomen,waardoor hij onher-stelbaar zal beschadigen.
67
Houd er rekening meedat de rem- en stuurbe-krachtiging niet werken
zolang de motor niet is aange-slagen, waardoor meer krachtnodig is voor de bediening vanhet rempedaal en het stuur.
Laat kinderen nooit alleen achter in de auto.
Gasgeven voordat u demotor uitzet heeft geenenkel nut, verspilt brand-
stof en is, vooral voor motorenmet turbo-compressor, schade-lijk.
68
HANDREM
De handrem is aan de linkerzijde vande bestuurdersstoel geplaatst.
Om de handrem in te schakelen,moet u de hendel geheel omhoogtrekken.Als de contactsleutel in standMAR staat, gaat op het instrumen-tenpaneel het waarschuwingslampjex branden.
BELANGRIJK De auto hoort ge-blokkeerd te zijn als de handrem drieof vier tanden is aangetrokken.Als ditniet het geval is, laat dan een Fiat-dealer de handrem afstellen.
Handrem uitschakelen:
1) Trek de hendel iets omhoog endruk op de ontgrendelknop A-fig. 1;
2) Houd de knop ingedrukt en laatde hendel zakken.Het waarschuwings-lampje x dooft.
3) Om onverwachtse bewegingenvan de auto te voorkomen, moet bijhet bedienen van de handrem hetrempedaal worden ingetrapt.
fig.1P
3P00
451BELANGRIJK Het is beter om de
motor na een zware rit even “opadem” te laten komen. Zet de motorniet onmiddellijk uit, maar laat hemeven stationair draaien. Hierdoor kande temperatuur in de motorruimtedalen.
MOTOR UITZETTEN
Draai de contactsleutel in standSTOP terwijl de motor stationairdraait.
PARKERENZet de motor uit,trek de handrem aan,
schakel een versnelling in (1e als de wegomhoog loopt, in achteruit als de wegomlaag loopt) en zet de voorwielen ietsuitgestuurd.Als de auto op een steile hel-ling staat, blokkeer de wielen dan metstenen of wiggen.
Laat de contactsleutel nooit in standMAR staan omdat hierdoor de accuontlaadt.
Neem de sleutel altijd uit het con-tactslot als u de auto verlaat.
69
Om op juiste wijze teschakelen moet u hetkoppelingspedaal geheel
intrappen. Daarom mag er nietsonder het pedaal liggen dat ditkan verhinderen.Let erop dat ex-tra vloermatten altijd goed vast-zitten en niet de slag van de pe-dalen beperken.
GEBRUIK VAN DEVERSNELLINGS-BAKOm de versnellingen in te schakelen,
moet u het koppelingspedaal geheelintrappen en vervolgens de versnel-lingspook in één van de in het schemaaangegeven standen fig. 2 plaatsen (dit schema staat ook op de knop vande pook).
Om de achteruit in te schakelen (R),moet de auto stilstaan en de pookvanuit de “vrij”-stand naar rechts envervolgens naar achteren worden ver-plaatst.
De achteruit kan alleen bij een volle-dig stilstaande auto worden inge-schakeld. Wacht bij een stationair
fig. 2
P3P
0046
4
VEILIG RIJDENTijdens het ontwerpen van de
Ducato heeft Fiat veel aandacht be-steed aan de optimale veiligheid voorde inzittenden. Desalniettemin blijfthet gedrag van de bestuurder vandoorslaggevende betekenis voor deveiligheid op de weg.
Hierna vindt u enkele eenvoudigetips en aanbevelingen om in diverseomstandigheden veilig te rijden.Hoewel u de meeste natuurlijk al kent,is het toch de moeite waard ze aan-dachtig te lezen.
draaiende motor met geheel ingetraptkoppelingspedaal 2 seconden voordatu de achteruit inschakelt, om bescha-diging aan de versnellingsbak te voor-komen.
70
Draag altijd veiligheids-gordels, zowel voorin alsachterin (Panorama-,
Minibus-, Combi- en Dubbele-cabine-uitvoeringen). Zondergordels rijden vergroot het risicoop ernstig letsel of dodelijkeafloop bij een ongeval.
VOOR U WEGRIJDT
– Controleer of de verlichting goedwerkt.
– Zet de stoel, het stuur en deachteruitkijkspiegels in de juiste stand.
– Controleer of de slag van de pe-dalen niet beperkt wordt (door mat-ten enz.).
– Controleer of eventuele kinder-zitjes (stoeltjes,wiegjes, enz.) goed be-vestigd zijn.
– Stuw eventuele bagage zorgvuldigin de laadruimte om te voorkomendat bij bruusk remmen voorwerpendoor het interieur schieten.
– Gebruik geen zware maaltijdenvoor een reis. Een lichte maaltijddraagt ertoe bij goede reflexen tebehouden.Vermijd vooral het gebruikvan alcohol. Het gebruik van bepaaldemedicijnen kan de rijvaardigheid beïn-vloeden: lees aandachtig de bijgeslotengebruiksaanwijzing.
Voer regelmatig controles uit. Ziehiervoor de paragraaf “Periodiekecontroles en voor lange reizen” in dithoofdstuk.
TIJDENS DE RIT
– De eerste regel van veilig rijden isvoorzichtigheid.
– Voorzichtigheid houdt ook in, dat ualert bent op fouten en onvoorzichtig-heden van anderen.
– Houdt u altijd strikt aan de gel-dende verkeersregels van elk landwaarin u rijdt en houdt u vooral aande maximum snelheden.
– Zorg er altijd voor dat naast uzelfook alle overige inzittenden de veilig-heidsgordel dragen en dat kinderen inpassende zitjes worden vervoerd.Dieren dienen bij voorkeur in een vanhet interieur gescheiden gedeelte teworden vervoerd.
– Lange reizen moeten in optimaleconditie worden gestart.
Rijden onder invloed vanalcohol, verdovende mid-delen, of bepaalde medi-
cijnen is zeer gevaarlijk voor uzelfen voor anderen.
71
Let op de dikte vaneventuele extra vloer-matten: zelfs een gering
defect in het remsysteem kan totgevolg hebben, dat het rem-pedaal dieper dan normaal moetworden ingetrapt.
Water,sneeuw en strooi-zout op wegen kunnenzich afzetten op de rem-
schijven waardoor de gewensteremvertraging iets later wordtbereikt.
– Rijd niet te lang achter elkaar,maarlas pauzes in en gebruik die om eenbeetje te bewegen en weer op krach-ten te komen.
– Zorg voor een constante luchtver-versing in het interieur.
– Rijd nooit van een helling af meteen afgezette motor: u kunt dan nietop de motor afremmen en de rem- enstuurbekrachtiging werken niet, waar-door de bediening van de rem en hetstuur meer kracht vereist.
In het donker rijden
Enkele belangrijke tips voor het rij-den in het donker:
– Rijd extra voorzichtig: rijden in hetdonker vergt veel meer concentratie.
– Beperk de snelheid, vooral op on-verlichte wegen.
– Stop bij de eerste tekenen van sla-perigheid: doorrijden levert gevaar opvoor uzelf en voor anderen. Ga pasweer rijden na voldoende rust.
– Bewaar een veilige afstand, groterdan overdag, van de auto’s die voor urijden. Het is moeilijk om de snelheidvan andere auto’s te schatten als alleende lichten te zien zijn.
– Controleer of de koplampen goedstaan afgesteld: als ze te laag staan,wordt uw zicht beperkt en raakt usneller vermoeid.Als ze te hoog staan,kunnen ze andere weggebruikers hin-deren. Houd bij het afstellen van dekoplampen rekening met de beladings-graad.
– Gebruik het grootlicht alleen bui-ten de stad en als u zeker weet dat uandere weggebruikers niet hindert.
Rijd niet met voorwer-pen op de vloer voor debestuurdersstoel: tijdens
het remmen kunnen deze tussende pedalen komen waardoor hetonmogelijk is te accelereren of teremmen.
72
Doof het grootlicht (indien inge-schakeld) als u een tegenligger ziet enpasseer met dimlicht.
– Houd alle lampen schoon.
– Let buiten de stad op overste-kende dieren: als er zich loslopendedieren langs de weg bevinden, dient ude snelheid te minderen om het risicoop een aanrijding te beperken.
Met regen rijden
Regen en natte wegen leveren gevaarop. Op natte wegen zijn alle manoeu-vres moeilijker, omdat de wrijving tus-sen de banden en het wegdek aan-zienlijk minder is. Het gevolg is dat deremweg aanmerkelijk langer is en datde grip op het wegdek minder is.
Enkele tips voor het rijden met regen:
– Beperk de snelheid en bewaar eengrotere afstand van de auto’s die vooru rijden.
– Als het erg hard regent, wordt ookhet zicht beperkt. Ontsteek in dat ge-val, ook overdag, het dimlicht, om de
zichtbaarheid voor anderen te ver-groten.
– Rijd niet met hoge snelheid doorplassen en houd het stuur stevig vast.Als u met hoge snelheid door een plasrijdt, kunt u door verminderde grip ofeen slecht wegdek de controle overde auto verliezen (aquaplaning).
– Zet de bedieningsknoppen van deventilatie op ontwasemen (zie hoofd-stuk “Wegwijs in uw auto”), zodat ueen goed zicht houdt.
– Controleer regelmatig de conditievan de ruitenwisserbladen.
IN DE MIST RIJDEN
– Vermijd, indien mogelijk, het rijdenin dichte mist.
Tips bij nevel, mist of kans op mist-banken:
– Beperk uw snelheid.
– Ontsteek, ook overdag, het dim-licht, de mistachterlichten of de even-tuele mistlampen voor. Gebruik niethet grootlicht.
BELANGRIJK Doof bij stukkenmet goed zicht de mistachterlichtenom de weggebruikers achter u niet tehinderen.
– Denk eraan dat mist de wegen ooknat maakt, waardoor manoeuvresmoeilijker uit te voeren zijn en deremweg langer is.
– Houd ruim afstand van de auto’svoor u.
– Voorkom zoveel mogelijk abruptesnelheidswisselingen.
– Vermijd zoveel mogelijk het inhalenvan andere voertuigen.
– Als u plotseling moet stoppen (bijeen defect, door sterke vermindering
73
van het zicht, enz.), tracht dan tochbuiten de rijstrook te stoppen. Zetvervolgens de waarschuwingsknipper-lichten aan en, zo mogelijk, de dim-lichten.Druk in een rustig ritme op declaxon als u een andere auto denkt tezien.
In de bergen rijden
– Controleer de vloeistofniveaus(motorolie, remvloeistof, motorkoel-vloeistof) en de conditie van de ban-den, voordat u in de bergen gaat rijden.
– Rem zoveel mogelijk op de motoraf en rijd in een lage versnelling als ubergafwaarts rijdt.Daarmee voorkomtu dat de remmen oververhit raken.
– Rijd nooit naar beneden met afge-zette motor of met de versnellings-pook in de vrij-stand, en absoluutnooit met uitgenomen contactsleutel.
– Rijd met een matige snelheid envermijd het “afsnijden” van bochten.
– Denk eraan dat bergopwaartsinhalen veel langzamer gaat en dat deweg daarom langer vrij moet zijn.Alsu wordt ingehaald terwijl u berg-opwaarts rijdt, geef de passerendeauto dan de ruimte.
MET SNEEUW EN IJS RIJDEN
Enkele tips voor het rijden metsneeuw en ijs:
– Rijd met zeer matige snelheid.
– Monteer sneeuwkettingen als u opbesneeuwde wegen rijdt.
– Blijf niet te lang met een draaiendemotor stilstaan in diepe sneeuw: desneeuw kan de afvoer van uitlaatgasverhinderen, waardoor dit in het in-terieur terecht kan komen.
– Rem bij voorkeur op de motor afen vermijd bruusk remmen.
– Als uw auto niet voorzien is vanABS, pas dan op dat de wielen nietblokkeren. U voorkomt dit door dedruk op het rempedaal zorgvuldig tedoseren.
– Vermijd snel optrekken en plotse-ling van richting veranderen.
– In de winter kan op schijnbaardroge wegen toch ijs liggen. Let daar-om vooral goed op de delen van deweg die door de aanwezigheid van bo-men of rotsen weinig zon krijgen,waardoor ijs kan blijven liggen.
– Houd ruim afstand van de auto’svoor u.
Met ABS rijden
Het ABS is een voorziening op hetremsysteem dat twee belangrijkevoordelen biedt:
1) Het voorkomt het blokkeren endaarmee het slippen van de wielen bijeen noodstop en in omstandighedenwaarbij de grip op het wegdek be-perkt is.
2) Het houdt de auto tijdens hetremmen bestuurbaar. Hierdoor kuntu tijdens het remmen van richting ver-anderen.
74
Het beste gebruik van ABS:
– Bij een noodstop of bij vermin-derde grip voelt u een lichte trilling inhet rempedaal: dit is het signaal dat hetABS werkt. Laat het pedaal niet los,maar blijf het ingetrapt houden zodathet remsysteem continu werkt.
– Het ABS houdt de auto tijdens hetremmen bestuurbaar. Hierdoor kuntu tijdens het remmen obstakelsontwijken door van richting te veran-deren.
– Het ABS voorkomt het blokkerenvan de wielen, maar verhoogt de gripvan de banden op het wegdek niet.Houd daarom ook met auto’s metABS een veilige afstand van de auto’sdie voor u rijden en beperk desnelheid voor u een bocht inrijdt.
Het ABS dient om de bestuur-baarheid van de auto te verbeteren, enniet om harder te rijden.
KOSTENBESPARING
Banden
Controleer regelmatig, ten minsteéén keer per maand, de spanning vande banden.Als de spanning te laag is,wordt de weerstand groter en neemthet verbruik toe. Bovendien slijtenhierdoor de banden sneller en ver-slechtert de wegligging van de auto,waardoor de veiligheid in gevaarwordt gebracht.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladenbagageruimte. Het gewicht van deauto en de wieluitlijning hebben groteinvloed op het brandstofverbruik ende stabiliteit.
Imperiaal/skidrager
Verwijder de imperiaal of skidragerals u ze niet meer gebruikt. Ze ver-minderen de aërodynamica van deauto, waardoor het brandstofverbruiktoeneemt. Gebruik voor het vervoervan volumineuze voorwerpen bijvoorkeur een aanhanger.
Hierna volgen enkele nuttige tips,waardoor de kosten van de auto zolaag mogelijk blijven en de uitstoot vanschadelijke uitlaatgassen zoveel moge-lijk beperkt wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Doelmatig onderhoud is een beslis-sende factor voor een lange levens-duur, de beste prestaties en een zozuinig mogelijk gebruik van de auto.Laat daarom de bougies, de vloeistof-niveaus, de lucht-/brandstoffilters, deinspuitventielen, enz, regelmatig con-troleren en eventueel afstellen, zoalsin het onderhoudsschema is aange-geven.
75
Stroomverbruikers
Gebruik de elektrische installaties al-leen als u ze nodig hebt. De achter-ruitverwarming, de verstralers, de rui-tenwissers en de aanjager van het ven-tilatie-/verwarmingssysteem vragenveel stroom, waardoor het brandstof-verbruik toeneemt (tot aan 25% instadsverkeer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer veelenergie, waardoor de motor zwaarwordt belast en het brandstofverbruiksterk toeneemt. Gebruik wanneer debuitentemperatuur het toelaat bijvoorkeur de functies van het ventila-tiesysteem.
RIJSTIJL
Starten
Laat de motor als de auto stilstaatniet warmdraaien met stationair toe-rental en ook niet met een hoog toe-rental: onder deze omstandighedenwarmt de motor veel langzamer op,terwijl het verbruik en de schadelijkeuitlaatgasemissie toenemen. Het is be-
ter om rustig weg te rijden en geenhoge toerentallen te gebruiken. Opdeze manier warmt de motor snellerop.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stil-staat voor een verkeerslicht of voor-dat u de motor afzet. Deze handelingheeft evenals het overschakelen mettussengas geen enkele nut. Het kostbrandstof en verhoogt de uitstoot vanschadelijke uitlaatgassen.
Keuze van de versnellingen
Gebruik als het verkeer en de weg hettoelaten de hoogste versnelling. Het in-schakelen van een lage versnelling vooreen snelle acceleratie, verhoogt hetbrandstofverbruik. Op dezelfde wijzeneemt bij het oneigenlijke gebruik vaneen te hoge versnelling,het verbruik ende schadelijke uitlaatgasemissie toe.Bovendien slijt de motor hierdoor snel-ler.
Maximum snelheid
Het brandstofverbruik neemt aan-zienlijk toe bij een hogere snelheid: alsde snelheid wordt verhoogd van 90naar 120 km/h, neemt het brandstof-verbruik toe. Rijd daarom zoveel mo-gelijk met een gelijkmatige snelheid,vermijd overbodig remmen en op-trekken. Dit kost brandstof enverhoogt de uitstoot van schadelijkeuitlaatgassen. Wij raden u daarom aanom rustig te rijden en een veilige af-stand te bewaren van de auto’s dievoor u rijden, waardoor u tijdig kuntreageren op gevaarlijke situaties (bijv.kettingbotsingen).
Acceleratie
Met vol gas optrekken waarbij demotor met hoge toerentallen draait,kost veel brandstof en verhoogt deuitstoot van schadelijke uitlaatgassen.Het is beter geleidelijk op te trekkenen het toerental waarbij de motor hetmaximum koppel levert, niet te ver teoverschrijden.
Bij onregelmatighedenin het wegdek of bijbruusk remmen, kan de
lading verschuiven en gevaaropleveren voor de bestuurder ende passagiers: zorg er daaromvoor dat de lading goed vastzitvoordat u vertrekt. Hiervoorkunnen de haken op de laadvloerfig. 3 gebruikt worden. Gebruikvoor het vastzetten van de ladingmetalen kabels, touwen of rie-men, die stevig genoeg zijn omde lading op zijn plaats te hou-den.
Alle opgegeven maxi-mum gewichten mogenNOOIT WORDEN OVER-
SCHREDEN.Let in het bijzonderop het maximum toegestaangewicht op de voor- en achterasbij het laden van campers en andere bijzondere opbouwcon-structies.
76
fig. 3P
3P00
305
GEBRUIKSOMSTANDIG-HEDEN
Koude start
Bij regelmatig koud starten, bereiktde motor niet de optimale bedrijfs-temperatuur. Hierdoor neemt niet al-leen het brandstofverbruik toe (van 15tot aan 30% in stadsverkeer) maarook de uitstoot van schadelijke uit-laatgassen.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Op een drukke weg bijvoorbeeld bijfilerijden,waarbij overwegend lage ver-snellingen worden gebruikt, of in destad waar zich veel verkeerslichten be-vinden, zal het brandstofverbruik aan-zienlijk hoger zijn.
Bochtige trajecten,bergwegen en eenslecht wegdek verhogen eveneens hetbrandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als u langere tijd stilstaat (stop-lichten, spoorwegovergangen), is hetraadzaam de motor uit te zetten.
AANWIJZINGEN VOOR HET LADENDe door u gebruikte Ducato-uitvoe-
ring is ontworpen en goedgekeurd opbasis van vastgestelde maximum ge-wichten (zie de tabellen “Gewichten”in het hoofdstuk “Technische gege-vens”).
– leeggewicht
– nuttig laadvermogen
– maximum totaalgewicht
– maximum voorasbelasting
– maximum achterasbelasting
– aanhangergewicht
77
Als u reservebrandstofin een jerrycan wilt ver-voeren, houdt u dan aan
de geldende wetgeving. Gebruikalleen een goedgekeurde jerry-can en bevestig deze op de juistewijze aan de bevestigingspunten.Toch zal bij een ongeval de kans
op brand groter zijn.
Ook als de auto schuinstaat of op een helling,kunnen bij het openen
van de achterdeuren of van dezijdeur losse voorwerpen on-verwachts naar buiten schuiven.
Naast deze voorzorgsmaatregelenvan algemene aard, kan door het op-volgen van enkele eenvoudige tips deveiligheid, het rijcomfort en de levens-duur van de auto verbeterd worden:
– verdeel de lading gelijkmatig overde laadvloer: indien de lading op éénplaats geconcentreerd is, gebruik dande laadvloer tussen de twee assen;
– bedenk dat hoe lager de lading ligt,hoe lager het zwaartepunt van de autokomt te liggen Hierdoor rijdt u vei-liger. Plaats daarom altijd de zwaarstelading onderop;
– bedenk tenslotte dat het dyna-mische rijgedrag van de auto beïn-vloed wordt door het vervoerdegewicht: hoe hoger het gewicht des telanger de remweg van de auto, vooralbij hoge snelheid.
MILIEU-VRIENDELIJK RIJDENDe bescherming van het milieu is
een van de uitgangspunten geweest bijde ontwikkeling van de Ducato. Het isniet voor niets dat resultaten van zijnemissiereductiesystemen boven degeldende normen liggen.
Het milieu heeft recht op maximaleaandacht van iedereen. De automobi-list kan door enkele simpele aanwij-zingen op te volgen, voorkomen dathij/zij onnodig schade aan het milieutoebrengt. Vaak wordt door dieaanwijzingen ook het brandstofver-bruik beperkt.
Over dit onderwerp vindt u hiernadiverse nuttige tips, die een geheelvormen met de tips met het symbool#, die u in diverse hoofdstukken vandit boekje kunt vinden.We vragen uwaandacht voor al deze tips.
Onder normale bedrijfs-omstandigheden bereiktde katalysator hoge tem-
peraturen. Parkeer daarom nietboven brandbare materialen(gras, droge bladeren, dennen-naalden enz.): brandgevaar.
78
Het negeren van dezeaanwijzingen kan brand-gevaar opleveren.
Monteer geen andere hitteschildenen verwijder de op de katalysator enuitlaat gemonteerde schilden niet.
Maak bij een noodstart uitsluitendgebruik van een hulpaccu.
Als de motor tijdens het rijden “slecht loopt”, rijd dan zeer rustig zo-dat de motor zo min mogelijk wordtbelast en raadpleeg snel een Fiat-dealer.
Als het waarschuwingslampje van debrandstofreserve brandt, tank dan zosnel mogelijk. Een laag brandstofniveaukan een onregelmatige brandstoftoe-voer veroorzaken, waardoor de tem-peratuur van de uitlaatgassen stijgt;hierdoor kan de katalysator ernstigbeschadigen.
Laat de motor nooit, ook niet tijdenstestwerkzaamheden, met losgenomenbougiekabels draaien.
Laat de motor voor vertrek nietwarmdraaien met stationair toerental,behalve als de buitentemperaturenzeer laag zijn. Maar ook in dit laatstegeval moet u de motor niet langer dan30 seconden laten warmdraaien.
VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET BEHOUD VAN DE EMISSIEREDUCTIE-SYSTEMEN
De correcte werking van deze sys-temen is niet alleen belangrijk voorhet milieu, maar ook voor het rende-ment van de auto.
Het in goede conditie houden van desystemen is de belangrijkste voor-waarde voor milieubewust en econo-misch rijden.
De eerste eis is, dat u zich te allentijde houdt aan het geprogrammeerdonderhoud.
Gebruik voor de benzinemotorenuitsluitend loodvrije benzine.
Als het starten problemen oplevert,blijf dan niet proberen.Vermijd aan-duwen, aanslepen of rollend starten: aldeze handelingen kunnen de katalysa-tor beschadigen.
Spuit geen reinigings- ofbeschermingsmiddelenop de katalysator, de
lambdasonde en het uitlaatsys-teem.
Voer in geen geval mo-dificaties aan het remsys-teem van de auto uit.Het
remsysteem van de aanhangermoet geheel onafhankelijk vanhet hydraulisch remsysteem vande auto worden bediend.
79
TREKKEN VANAANHANGERSBELANGRIJKE TIPS
Voor het trekken van aanhangwagensof caravans moet de auto uitgerust zijnmet een trekhaak van een goedgekeurdtype en een adequate elektrische instal-latie.De montage van de trekhaak moetdoor gespecialiseerd personeel wordenuitgevoerd. Ook moet documentatieworden overhandigd m.b.t. het rijdenmet een aanhanger.
Monteer zonodig speciale achter-uitkijkspiegels, waarmee u voldoet aande geldende wetgeving.
Let er op dat het maximum klimver-mogen van de auto door het gewicht vaneen aanhanger of caravan wordt beperkt,de remweg langer wordt en dat u langerde tijd nodig hebt om in te halen.
Schakel een lage versnelling in tijdenshet afdalen om te voorkomen dat uconstant moet remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat opde trekhaak rust, moet worden afge-trokken van het laadvermogen van deauto.
Om er zeker van te zijn dat u hetmaximum toelaatbaar aanhangerge-wicht (aangegeven op de typegoed-keuring) niet overschrijdt, moet u errekening mee houden dat het maxi-mum betrekking heeft op het totalegewicht van de aanhangwagen of ca-ravan, inclusief accessoires en bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingendie voor auto’s met aanhanger gelden.U mag in geen geval harder rijden dan100 km/h.
Het ABS waarmee deauto kan zijn uitgerust,werkt niet op het remsys-
teem van de aanhanger.Wees daarom extra voorzichtig
op gladde wegen.
SNEEUWKETTINGENHet gebruik van sneeuwkettingen is
afhankelijk van de voorschriften vanhet land waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleenop de voorwielen gemonteerd wor-den (aangedreven wielen).
Controleer na enkele meters rijdenof de kettingen nog goed gespannenzijn.
Houd bij gemon-teerde sneeuwket-tingen een matige
snelheid aan; rijd niet harder dan50 km/h. Vermijd kuilen, stoep-randen en andere obstakels enrijd, om de banden, de wielop-hanging en de stuurinrichtingniet te beschadigen, geen langestukken op sneeuwvrije wegen.
Wij raden u het gebruik aan vansneeuwkettingen uit het FiatLineaccessori-programma.
80
PERIODIEKE CONTROLES EN VOOR LANGEREIZENControleer regelmatig:
– bandenspanning en conditie van debanden;
– niveau van het elektrolyt van deaccu;
– niveau van de motorolie;
– niveau van de koelvloeistof en deconditie van het koelsysteem;
– niveau van de remvloeistof;
– niveau van de ruitensproeiervloei-stof;
– niveau van de olie van de stuur-bekrachtiging.
– Reinig en conserveer de glim-mende metalen delen met daarvoorgeschikte middelen;
– Smeer de wisserrubbers van deruitenwissers en achterruitwisser inmet talkpoeder en laat ze los van deruit staan.
– Zet de ruiten een klein stukjeopen.
– Dek de auto af met een stoffen ofeen ademende kunststof hoes.Gebruik geen dichte plastic hoes, om-dat het in en op de auto aanwezigevocht dan niet kan verdampen.
– Breng de bandenspanning 0,5 barboven de normaal voorgeschrevenspanning en controleer deze regel-matig.
– Tap het koelsysteem van de motorniet af.
AUTO LANGERE TIJD STALLEN
Tref de volgende maatregelen als deauto enkele maanden niet wordt ge-bruikt:
– Zet de auto in een overdekte,droge en zo mogelijk goed geventi-leerde ruimte.
– Schakel een versnelling in.
– Maak de accukabels los van deaccu (koppel altijd eerste de minkabellos) en controleer de acculading.Gedurende het stallen, moet dezecontrole iedere maand wordenherhaald. Laad de accu op als de span-ning lager is dan 12,5 Volt.
– Controleer of de handrem vrij is.
– Maak de gespoten delen schoon enbehandel ze met een beschermendewas;
81
BELANGRIJK Door het gebruikvan een mobiele telefoon, een 27 mc-zender of gelijksoortige apparaten inde auto (zonder buitenantenne) ont-staan elektromagnetische velden die,als ze worden versterkt door de reflectie in het interieur, niet alleenschadelijk voor de gezondheid van deinzittenden kunnen zijn, maar ook storingen in de elektrische systemenvan de auto kunnen veroorzaken.Hierdoor wordt de veiligheid in gevaargebracht. Bovendien wordt de zend-en ontvangstkwaliteit aanzienlijk be-perkt door de isolerende eigenschap-pen van de carrosserie.
EXTRA ACCESSOIRES
RADIOZEND-APPARATUUR EN MOBIELE
TELEFOON
Mobiele telefoons en andere radio-zendapparaten (bijvoorbeeld 27 mc)mogen alleen in de auto worden ge-bruikt als er een aparte antenne aande buitenkant van de auto wordt ge-monteerd.
SUGGESTIESVOOR NUTTIGEACCESSOIRESOnafhankelijk van de wettelijk ver-
plichtingen, raden wij u aan het vol-gende aan boord te hebben fig. 4:– verbandtrommel met niet alcoho-
lische, desinfecterende deppers, ste-riele gaascompressen, verbandgaas,pleisters, enz.;– een brandblusser;– een schaar met afgeronde punten;– werkhandschoenen.De afgebeelde en beschreven
voorwerpen zijn opgenomen in hetFiat Lineaccessori-programma.
fig. 4
P3P
0048
6
NOODSTART .................................................................... 83STARTEN MET EEN HULPACCU ................................. 84ROLLEND STARTEN ........................................................ 85EEN LEKKE BAND ........................................................... 85DEFECTE BUITENVERLICHTING ................................ 88DEFECTE INTERIEURVERLICHTING .......................... 94EEN DOORGEBRANDE ZEKERING .......................... 95EEN LEGE ACCU .............................................................. 101OPKRIKKEN VAN DE AUTO ......................................... 102SLEPEN VAN DE AUTO ................................................... 103BIJ EEN ONGEVAL ........................................................... 104
82
Wie in een noodsituatie verkeert, heeft directe enconcrete hulp nodig.
De volgende pagina’s zijn speciaal gemaakt om u zo-nodig te helpen.
Zoals u ziet, worden er diverse kleine problemenbehandeld; voor elk wordt beschreven wat u zelf kuntdoen om het probleem te verhelpen. Bij eventuele grotere problemen is het echter nodig een Fiat-dealerte raadplegen.
Wij willen u eraan herinneren, dat u bij het instructie-boekje ook de “SERVICE- EN GARANTIEHAND-LEIDING” hebt ontvangen. Hierin staat exact beschre-ven welke service u in probleemsituaties van Fiat magverwachten.
Wij raden u aan deze pagina’s te lezen. Dan kunt u deinformatie als het nodig is, snel vinden.
NOODGEVALLEN
NOODSTART
DIESELUITVOERINGEN
Bij dieseluitvoeringen is het niet mo-gelijk een noodstart uit te voeren;raadpleeg direct een Fiat-dealer.
BENZINE-UITVOERINGEN
Als de Fiat CODE er niet in slaagt omde startblokkering op te heffen,blijvenhet controlelampje ¢ en het waar-schuwingslampje van het inspuitsys-teem branden en start de motor niet.Voor het starten van de motor is hetnodig een noodstart uit te voeren.
Wij raden u aan om eerst de in-structies goed te lezen voordat ude motor op deze wijze start. Alser tijdens deze noodstartprocedureeen vergissing wordt gemaakt,moet decontactsleutel in stand STOP wordengedraaid en de gehele procedure van-af het begin (punt 1) worden herhaald.
1) Lees de 5-cijferige elektronischecode die op de CODE-card vermeldstaat.
2) Draai de contactsleutel in standMAR.
3) Trap het gaspedaal geheel in enhoud het ingetrapt. Het waarschu-wingslampje van het inspuitsysteemgaat ongeveer 8 seconden branden.Zodra het lampje is gedoofd, moet uhet gaspedaal loslaten. Het waarschu-wingslampje begint te knipperen.
4)Als het lampje evenveel keer heeftgeknipperd als het eerste cijfer van decode op uw CODE-card, moet u hetgaspedaal intrappen en ingetrapt hou-den totdat het lampje van het inspuit-systeem 4 seconden heeft gebrand.Zodra het lampje is gedoofd, moet uhet gaspedaal loslaten.
5) Het waarschuwingslampje van hetinspuitsysteem gaat weer knipperen:alshet lampje evenveel keer heeft geknip-perd als het tweede cijfer van de codeop uw CODE-card, moet u het gaspe-daal intrappen en ingetrapt houden.
6) Herhaal deze procedure voor de overige cijfers van de code op uwCODE-card.
7) Houd bij het laatste cijfer het gas-pedaal ingetrapt. Het waarschuwings-lampje van het inspuitsysteem gaat 4 seconden branden.Zodra het lampjeis gedoofd, moet u het gaspedaal los-laten.
8) Als het waarschuwingslampje vanhet inspuitsysteem ongeveer 4 secon-den snel gaat knipperen, is de proce-dure op de juiste wijze uitgevoerd.
9) Start de motor door de contact-sleutel van stand MAR in stand AVVte draaien.
Als het lampje blijft branden, draaidan de contactsleutel in stand STOPen herhaal de procedure vanaf punt 1).
BELANGRIJK Bij elke volgendestartpoging van de motor moet dezenoodstartprocedure worden herhaald.Wij raden u daarom aan om na het uit-voeren van een noodstart een Fiat-dealer te raadplegen.
83
Voer deze procedureniet uit als u er geen er-varing mee hebt.Onjuiste
handelingen kunnen leiden totvonken en ernstige beschadigingvan de accu en de elektrische in-stallatie. De vloeistof in de accuis giftig en corrosief.Vermijd hetcontact met de huid of de ogen.Kom ook niet dicht bij een accumet open vuur of een brandendesigaret en veroorzaak geenvonken. brand- en ontploffings-gevaar.
STARTEN METEEN HULPACCUAls de accu leeg is, kan de motor
worden gestart met een hulpaccu, dieten minste dezelfde capaciteit moethebben als de lege accu (zie hoofdstuk“Technische gegevens”).
Ga als volgt te werk fig. 1:
1) Verbind de pluspolen 1 en 2 (+ teken nabij de pool) van de beideaccu’s met een startkabel.
2) Sluit een tweede startkabel aan opde minpool 3 (– teken nabij de pool)van de hulpaccu en op de massa-aan-sluiting 4 (E) op de motor of op deversnellingsbak van de auto die gestartmoet worden;
BELANGRIJKVerbind de minpolenvan de twee accu’s niet rechtstreeks:eventuele vonken kunnen het explo-sieve gas ontsteken dat uit de accu kanontsnappen.Als de hulpaccu is geïn-stalleerd aan boord van een andere auto, mogen tussen deze auto en deauto met de lege accu niet per ongelukmetalen delen met elkaar in verbindingstaan.
3) Start de motor.
4) Neem als de motor draait, de ka-bels in de omgekeerde volgorde los.
Als de motor na enkele pogingen nietaanslaat, blijf dan niet proberen maarraadpleeg een Fiat-dealer.
Het gebruik van eenacculader voor een nood-start moet beslist worden
afgeraden: Hierdoor kunnen deelektronische systemen wordenbeschadigd, in het bijzonder deregeleenheden die de ontstekingen de inspuiting regelen.
84
fig. 1
P3P
0025
9
Voor het verwisselenvan het wiel en voor hetjuiste gebruik van de krik
moeten de onderstaande voor-zorgsmaatregelen in acht wor-den genomen.
Als de auto een aanhan-ger trekt, ontkoppel daneerst de aanhanger en
krik dan de auto op.
Als de krik niet juist ge-plaatst wordt, kan de op-gekrikte auto van de krik
vallen.
Start de motor niet alsde auto is opgekrikt.
Houd er rekening meedat de rem- en stuurbe-krachtiging niet werken
zolang de motor niet is aangesla-gen,waardoor meer kracht nodigis voor de bediening van het rem-pedaal en het stuur.
Probeer auto’s nooit testarten door ze aan teduwen, te slepen of van
een helling af te laten rijden. Opdie wijze kan er onverbrandebenzine in de katalysator te-rechtkomen,waardoor hij onher-stelbaar zal beschadigen.
ROLLEND STARTEN
EEN LEKKE BAND
Algemene aanwijzingen
85
De krik dient uitsluitendvoor het verwisselen vaneen wiel van de auto
waarbij hij geleverd is of voorauto’s van hetzelfde model. Ge-bruik de krik niet voor het op-krikken van andere auto’s. Ge-bruik de krik in geen enkel gevalvoor het uitvoeren van werk-zaamheden onder de auto.
2. PAK HET GEREEDSCHAP,DE KRIK EN HET RESERVE-WIEL
Het gereedschap is opgeborgen na-bij één van de stoelen in de cabine.
Het is nodig te weten dat:
– de krik 4,2 kg moet wegen,
– de krik geen afstelwerkzaamhedenmag vereisen,
– de krik bij beschadiging vervangenmoet worden door een krik van het-zelfde type,
– buiten het verlengstuk en de ratel-sleutel die staan afgebeeld in dezeparagraaf, geen enkel ander gereed-schap op de krik gemonteerd magworden.
Het reservewiel bevindt zich aan deachterzijde onder de laadvloer. Hetreservewiel uitnemen:
86
Smeer de schroefdraadvan de wielbouten nietmet vet in voordat u ze
monteert: de bouten kunnen los-lopen.
Controleer regelmatigde spanning van de ban-den, ook van het reser-
vewiel en houdt u daarbij aan dewaarden die in het hoofdstuk“Technische gegevens” zijn aan-gegeven.
1. ZET DE AUTO STIL
– Stop de auto op een plaats waarhet verkeer niet in gevaar wordt ge-bracht en in alle veiligheid het wiel kanworden verwisseld. Zet de auto zomogelijk op een vlakke en stevige on-dergrond. Kies als het donker is bijvoorkeur een verlichte plaats.
– Zet de motor uit en trek de hand-rem aan.
– Schakel de eerste versnelling of deachteruit in.
– Attendeer het overige verkeer opde stilstaande auto m.b.v. de waar-schuwingsknipperlichten, de gevaren-driehoek, enz.
Tijdens het verwisselen van een wielmoeten alle inzittenden uit de autozijn, en op een veilige afstand van hetverkeer wachten, totdat het wielverwisseld is.
Als de auto op een helling of op eenslecht wegdek staat, blokkeer de wie-len dan met stenen of andere voor-werpen.
Op een sticker op dekrik is het maximum hef-vermogen aangegeven;de
krik mag nooit voor een zwaar-dere last worden gebruikt.
– haak de reservewielhouder losdoor de sleutel E-fig. 5 in opening L-fig. 4, aan de linkerzijde van de steun,te steken en laat het reservewielzakken.
Gebruik de wielsleutel om het los-/vasthaken van de reservewielhouderte vergemakkelijken.
3.VERWISSEL HET WIEL
1) Draai de wielbouten van het teverwisselen wiel ongeveer één slag los.
2) Draai het kartelwiel van de krikD-fig. 5 zo, dat hij iets omhoog komt.
3) Zet de krik onder de kriksteun zodicht mogelijk bij het te verwisselenwiel.
4) Waarschuw eventuele omstan-ders dat de auto wordt opgekrikt;zorgervoor dat ze zich niet in de nabijheidvan de auto bevinden en de auto voor-al niet aanraken totdat deze weergeheel op de grond staat.
5) Steek het verlengstuk F-fig. 5 opde krik, bevestig vervolgens ratelsleu-tel B en krik de auto op, totdat hetwiel enkele centimeters los van degrond is.Als u de ratelsleutel draait,moet u zorgen voor voldoende werk-ruimte, zodat u geen schaafwondenaan uw hand oploopt door contactmet de grond.
87
fig. 2
P3P
0023
5
fig. 4
P3P
0023
6fig. 5
P3P
0047
6
– verwijder de twee kunststof dop-pen A-fig. 2;
– draai met de ratelsleutel B en hetverlengstuk F-fig.5 de twee zichtbaargeworden bouten C-fig. 2 los;
– draai de twee bouten C-fig. 3 aande binnenkant van de bumper los (uit-voeringen chassis/cabine en pick-up)
fig. 3
P3P
0032
1
Ook de bewegende delen van de krik(schroefdraad en scharnieren) kunnenletsel veroorzaken: vermijd contactmet deze onderdelen. Reinig uw han-den zorgvuldig als deze met vet in con-tact zijn geweest.
6) Draai met sleutel E-fig. 6 de 5 wielbouten helemaal los en verwij-der het wiel.
7) Monteer het reservewiel, waarbijde gaten G-fig. 7 over de pennen Hmoeten vallen. Zorg ervoor dat deboutgaten en alle contactvlakken vanhet reservewiel schoon zijn en geenonzuiverheden bevatten, omdat hier-door na verloop van tijd de wielboutenkunnen loslopen.
8) Draai de 5 wielbouten vast.
9) Draai de ratelsleutel zodat de au-to zakt, en verwijder de krik.
10) Draai de wielbouten kruiselingsvast, in de volgorde die aangegeven isop het schema in fig. 7.
Ter afsluiting:
– plaats het verwisselde wiel op dereservewielhouder;
– haak met behulp van sleutel E dehouder weer vast;
– draai de twee bouten weer vast enmonteer de twee kunststof doppen;
– berg de krik en het gereedschap opin de zak en plaats deze onder één vande stoelen in de cabine.
DEFECTE BUITEN-VERLICHTING
88
fig. 7P
3P00
239
Modificaties of repara-ties aan de elektrische in-stallatie die niet correct
worden uitgevoerd en waarbijgeen rekening wordt gehoudenmet de technische specificatiesvan het systeem, kunnen storin-gen in de werking en zelfs brand-gevaar veroorzaken.
fig. 6
P3P
0023
8
Wij raden u aan defectegloeilampen, indien mo-gelijk,door de Fiat-dealer
te laten vervangen. De juistewerking en afstelling van de bui-tenverlichting zijn van essentieelbelang voor de rijveiligheid enbovendien wettelijk verplicht.
Halogeenlampen mag uuitsluitend aanraken ophet metalen gedeelte.Als
u de bol met uw vingers aan-raakt, zal de lichtopbrengst vande lamp teruglopen en kan ookde levensduur beperkt worden.Als u de bol per ongeluk tochhebt aangeraakt, moet u hemschoonwrijven met een doekjemet alcohol en daarna laten dro-gen.
Halogeenlampen bevat-ten gas onder druk. Bijbreuk kunnen er glas-
splinters wegschieten.
Controleer voordat u een defecte lampvervangt of de contacten niet zijn geoxi-deerd.Vervang een defecte lamp dooreen exemplaar van hetzelfde type en ver-mogen. Een lamp met een te laag ver-mogen geeft te weinig licht;een lamp meteen te hoog vermogen verbruikt te veelenergie.Als u een gloeilamp in de kop-lamp hebt vervangen, controleer dan al-tijd of de afstelling nog goed is.
TYPEN GLOEILAMPEN fig. 8
Op de auto zijn verschillende typengloeilampen gemonteerd:
A. GlasfittinglampenDeze zijn voorzien van een klemfit-
ting. Verwijder de lampen door ze uitde houder te trekken.
B. Gloeilampen met bajonetfit-tingVerwijder de lampen door ze iets in
te drukken, linksom te draaien en uitde houder te trekken.
C. BuislampenVerwijder de lampen door ze uit de
veercontacten los te maken.
D. Halogeenlampen Verwijder de lamp door de borgveer
los te haken.
89
ALGEMENE AANWIJZINGEN
Als een lampje niet brandt, contro-leer dan eerst of de zekering nietdoorgebrand is,voordat u de lamp ver-vangt.
Zie voor de plaats van de zekeringende paragraaf “Een doorgebrande zeke-ring” in dit hoofdstuk.
fig. 8
P3P
0032
0
GROOTLICHTEN DIMLICHT
Halogeenlamp vervangen:
1) Trek stekker A-fig. 9 los enverwijder de rubberen manchet B.
2) Haak de twee borgveren C-fig.10los en verwijder lamp D
3) Plaats de nieuwe lamp in de juiste positie.
4) Haak de borgveren weer vast,monteer de rubberen manchet en destekker.
90
fig. 9P
3P00
240
fig. 10
P3P
0024
1
W
60/55
60/55
5
21
5
21
21
5
21
21
10
15
5
TYPE
H4
H4
R5W
P21W
W5W
PY21W
P21W
W5W
P21W
P21/4W
CW10
CW15
CW5
(fig. 8)
D
D
B
B
A
B
B
A
B
B
C
C
B
GLOEILAMP
GROOTLICHT
DIMLICHT
PARKEERLICHTEN VOOR
RICHTINGAANWIJZERS VOOR
RICHTINGAANW. OP VOORSPATBORD
RICHTINGAANWIJZERS ACHTER
REMLICHTEN
DERDE REMLICHT
ACHTERUITRIJLICHTEN
MISTACHTERL./ACHTERLICHTEN
PLAFONDVERLICHTING VOOR
PLAFONDVERLICHTING ACHTER
KENTEKENPLAATVERLICHTING
91
PARKEERLICHTEN VOOR
Gloeilamp vervangen:
1) Draai lamphouder D-fig. 11 ietsen trek hem uit de zitting.
2) Verwijder de gloeilamp.
3) Plaats de nieuwe lamp en monteerde lamphouder.
RICHTINGAANWIJZERSVOOR
Gloeilamp vervangen:
1) Haak de borgveer los A-fig. 12
2) Verwijder de richtingaanwijzerunituit de voorzijde van de auto.
3) Lamphouder B is bevestigd aan deunit. Draai hem iets om hem los temaken.
4)Verwijder de lamp door hem ietsin te drukken en linksom te draaien.
5) Vervang de lamp en monteer delamphouder in de unit.
6) Plaats de unit terug,waarbij de lip-pen C in de geleiders aan de zijkantvan de koplamp moeten vallen.
7) Haak borgveer A weer vast.
RICHTINGAANWIJZERS OPVOORSPATBORD
Gloeilamp vervangen:
1) Duw de lichtunit in de aangegevenrichting fig. 13
2) Verwijder de lamphouder doorhem iets te draaien en vervang delamp.
fig. 11
P3P
0023
4
fig. 12P
3P00
242
fig. 13
P3P
0056
9
fig. 17
P3P
0026
3
MISTLAMPEN VOOR(indien aanwezig)
Halogeenlamp vervangen:
1) Draai de twee schroeven A-fig.14 op de bumper los.
2) Draai de twee schroeven B-fig.15 los en verwijder het rubber deksel.
3) Haak borgveer C-fig. 16 los enverwijder lamp D.
4)Voer voor de montage de boven-staande handelingen in omgekeerde vol-gorde uit.
ACHTERLICHTUNIT
Gloeilamp vervangen:
1) Verwijder met een schroeven-draaier de twee schroeven A-fig. 17.
2) Verwijder de achterlichtunit entrek stekker B los.
3) Draai de twee schroeven C-fig.18 los en verwijder het lampenhuis:
D - 12V-21/5W-duplogloeilamp vanmistachterlicht en achterlicht
92
fig. 16P
3P00
453
fig. 14
P3P
0045
4
fig. 15
P3P
0045
2
93
E - 12V/21W-gloeilamp van achter-uitrijlicht
F - 12V/21W-gloeilamp van richting-aanwijzer (oranje)
G - 12V/21W-gloeilamp van remlicht
4)Verwijder de gloeilampen door zeiets in te drukken en linksom tedraaien.
5) Vervang de lamp, monteer hetlampenhuis in de achterlichtunit,maakstekker B weer vast en monteer hetgeheel door de schroeven, zonder teforceren, goed vast te draaien.
Voor pick-up en chassis/cabine-uit-voeringen:
Draai de vier schroeven H-fig.19 losen vervang de lampen:
I - 2V/21W-gloeilamp van achteruit-rijlicht (rechterkant)
- 12V/21W-gloeilamp van mist-achterlicht (linkerkant)
L - 12V/5W-gloeilampen (2) van ach-terlicht
M - 12V/21W-gloeilamp van remlicht
N - 12V/21W-gloeilamp van richting-aanwijzer.
DERDE REMLICHT fig. 20
Eén of meer gloeilampen vervangen:
1) Draai schroef A-fig. 21 los en tilhet deksel van lamphouder B.
fig. 18
P3P
0026
4
fig. 19P
3P00
258
fig. 20
P3P
0045
6
fig. 21
P3P
0041
7
94
fig. 26
P3P
0041
9
2)Vervang de geklemde lamp C-fig.22.
Monteer het deksel van de lamphou-der en vergrendel het met schroef A.
Dit geldt ook voor de lampen op deandere helft van de dubbele achter-deur.
DEFECTE INTERIEUR-VERLICHTING
PLAFONDVERLICHTINGVOOR
Gloeilamp vervangen:
1) Verwijder met een schroeven-draaier het geklemde lampenglas A-fig. 26, zoals in het figuur is aange-geven.
2) Til deksel B-fig. 27 omhoog enverwijder de defecte lamp C.
fig. 24
P3P
0047
4
KENTEKENPLAAT-VERLICHTING
Vervang lamp D-fig. 25 op de vol-gende wijze: steek een schroeven-draaier in zitting A-fig. 24 en druk delichtunit naar rechts.Verwijder vervol-gens lamphouder B door op lip C tedrukken; het glasfittinglampje D heefteen klemfitting.
fig. 25P
3P00
475
fig. 22
P3P
0041
8
fig. 23
P3P
0046
5
95
Sluit vervolgens deksel B en plaatslampenglas A.
PLAFONDVERLICHTINGACHTER
Gloeilamp vervangen:
1) Verwijder met een schroeven-draaier het geklemde lampenglas A-fig. 28, zoals in het figuur is aange-geven.
2) Til deksel B-fig. 29 omhoog enverwijder de defecte lamp.
Sluit vervolgens deksel B en plaatslampenglas A.
Dit geldt ook voor de plafondver-lichting in de passagiersruimte (Pano-rama- en Combi-uitvoering).
fig. 27
P3P
0042
0
fig. 29P
3P00
427
fig. 28
P3P
0042
6
EEN DOORGE-BRANDE ZEKERINGALGEMENE INFORMATIE
Het elektrische systeem wordt doorzekeringen beveiligd: de zekeringbrandt door bij een storing of bij on-eigenlijk gebruik van het systeem.Als een elektrisch onderdeel niet
werkt, controleer dan eerst of dezekering niet is doorgebrand. De ver-bindingsstrip fig. 30 mag niet onder-broken zijn. Is dit wel het geval, danmoet u de zekering vervangen dooreen exemplaar met hetzelfde ampèra-ge (zelfde kleur).
A - Zekering in goede staatB - Zekering met doorgebrande strip.
fig. 30
P3P
0030
4
96
Controleer voordat ueen zekering vervangt ofde contactsleutel uit het
contactslot is genomen en allestroomgebruikers uit staan en/ofzijn uitgeschakeld.
HOOFDZEKERING VAN HET ELEKTRISCHE SYSTEEM
De kabels van het elektrische sys-teem die direct door de accu wordengevoed, worden door een zekeringmet een hoog ampèrage (175A) be-schermd. Deze zekering bevindt zichtussen de accu en het verdeelblok.
BELANGRIJK Als deze zekeringdoorbrandt,wordt het hele elektrischesysteem uitgeschakeld. Probeer nietzelf de storing te verhelpen,maar raad-pleeg een Fiat-dealer.
PLAATS VAN DEZEKERINGEN
De zekeringenkast bevindt zich in hetdashboardkastje.
Om het te bereiken, moet u dekselA-fig. 31 verwijderen door met eenschroevendraaier op het voorste be-vestigingslipje te drukken.
De grafische symbolen die de belang-rijkste elektrische componenten aange-ven die door de betreffende zekeringworden beveiligd, staan op de binnen-zijde van het deksel A.Vervang een defecte
zekering nooit door an-der materiaal. Gebruik
altijd een zekering met dezelfdekleur.
fig. 31
P3P
0026
7
Vervang een zekeringnooit door een zekeringmet een hoger ampèrage:
BRANDGEVAAR!
De componenten die door de zeke-ringen worden beveiligd, staan in de tabellen op de volgende pagina’s aan-gegeven.
Als de zekering opnieuwdoorbrandt, raadpleegdan een Fiat-dealer.
97
18110911212–8712
30 A15 A10 A10 A15 A7,5 A25 A10A10 A10 A25 A
fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32
Onder het dashboardfig. 32fig. 32fig. 32
Zekeringen in de zekeringenkastSysteem/Component Nr. v.d. zekering Ampèrage Plaats
+ accu voeding inspuitsysteem+ gemeenschappelijke voeding instrumentenGrootlicht rechtsGrootlicht linksAanstekerVoeding koplampsproeiers (optional)Elektrische ruitbediening met/zonder portiervergrendeling (optional)AirbagDimlicht rechtsDimlicht linksClaxon
fig. 32
P3P
0042
1
98
1––26–134––
1551–416111111661547
15 A20 A30 A7,5 A7,5 A7,5 A30 A10 A20 A15 A
15 A 7,5 A7,5 A15 A7,5 A10 A10 A15 A15 A15 A7,5 A7,5 A25 A10 A10 A
fig. 32Onder het dashboardOnder het dashboard
fig. 32fig. 32
Achter de tachograaffig. 32fig. 32
Onder het dashboardOnder het dashboard op
relais mistlampenfig. 32fig. 32fig. 32fig. 32
Onder het dashboardfig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32
Systeem/Component Nr. v.d. zekering Ampèrage Plaats
Blow-byAircocompressorAirconditioning achterTachograaf (optional)Tachograaf (optional)Tachograaf (optional)AanjagerHulpverwarming (optional) (uitvoeringen met verwarming)Hulpverwarming (optional) (uitvoeringen met airconditioning)Mistlampen voor (optional)
Fiat CODEVerlichting bedieningsknoppen verwarmingssysteemVerlichting schakelaarsVerlichting klokjeAnti-blokkeerremsysteemStuurimpuls voor het relais achterruitverwarming/elekt. bedienbare spiegelsTraagheidsschakelaar (bediening motorstop)Verlichting cabineVerlichting laadruimteVerlichting achter (minibus/Panorama/Combi)Verlichting aanstekerParkeerlicht rechtsvoorAanjager achter (minibus)Toetsen airco en hulpverwarmingMotoren van koplampverstelling
99
7556617121171146153111173111815311961
10 A7,5 A7,5 A7,5 A7,5 A15 A25 A15 A15 A15 A7,5 A7,5 A25 A15 A15 A15 A10 A15 A15 A30 A25 A15 A15 A15 A10 A7,5 A15 A
fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32
Systeem/Component Nr. v.d. zekering Ampèrage PlaatsVoeding bediening koplampverstellingParkeerlicht linksvoorAchterlicht rechtsAchterlicht linksInstrumentenpaneelverlichtingRemlichtenRemlichten (minibus)RichtingaanwijzersWaarschuwingsknipperlichtenAchteruitrijlichtenMistachterlichtenKentekenplaatverlichtingAchterruitverwarming (optional en elektrisch bedienbare spiegels)Motor van de ruitenwissersKlokje (+ relais)Klokje (+ accu)Klokje (minibus + accu)RuitensproeierpompAutoradioBrandstofvoorverwarmingVerwarming elektrisch bedienbare spiegels (optional)Stoelverwarming (optional)Waterdetectiesensor in brandstoffilterDempingControlelampje grootlichtControlelampje parkeerlichtenControlelampje richtingaanwijzers
100
40 A50 A40 A60 A15 A60 A10 A15 A
rechterzijderechterzijderechterzijderechterzijderechterzijderechterzijdelinkerzijde
rechterzijde
171411161––
15 A7,5 A15 A15 A10 A15 A25 A1 A
fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32fig. 32
Onder het dashboardOnder het dashboard
Systeem/Component Nr. v.d. zekering Ampèrage Plaats
Controlelampje waarschuwingsknipperlichtenControlelampje mistachterlichtenWaarschuwingslampje water in brandstoffilterWaarschuwingslampje storing in anti-blokkeersysteem (optional)ThermostarterWebasto (led)Webasto (aanjager)Webasto (minitimer)
Zekeringen in de motorrruimte Ampèrage Plaats
Elektroventilateur 1 van motorkoelsysteem (verwarming)Elektroventilateur 1 van motorkoelsysteem (airconditioning)Elektroventilateur 2 van motorkoelsysteem (verwarming/airconditioning)ABS (optional)Elektrische brandstofpompVoorverwarming (2800 cc zonder turbo)LambdasondeWebasto (regeleenheid)
STARTEN MET EEN HULPACCU
Zie “Starten met een hulpaccu” in dithoofdstuk.
101
Laat deze proceduredoor gespecialiseerd per-soneel uitvoeren. On-
juiste handelingen kunnen leidentot vonken en ernstige beschadi-ging van de accu.
Het gebruik van een ac-culader voor een nood-start moet beslist worden
afgeraden: de elektronische sys-temen kunnen beschadigen; inhet bijzonder de regeleenhedenvan de ontsteking en de inspui-ting.
De vloeistof in de accu isgiftig en corrosief.Vermijdhet contact met de huid
of de ogen. Het opladen van deaccu moet worden uitgevoerd ineen goed geventileerde ruimte,ver verwijderd van open vuur envonkvormende apparaten:brand-en ontploffingsgevaar.
EEN LEGE ACCUWij raden u aan in het hoofdstuk
“Onderhoud van de auto” de voor-zorgsmaatregelen door te lezen omeen lege accu te voorkomen en omeen lange levensduur van de accu tegaranderen.
ACCU OPLADENWij raden u aan de accu langzaam en
met een laag ampèrage gedurende ca. 24 uur op te laden.Als u de acculanger oplaadt, kan hij worden be-schadigd.
Ga als volgt te werk:
1) Maak de accuklemmen los van deaccupolen.
2) Sluit de klemmen van de acculaderaan op de accupolen.
3) Schakel de acculader in.
4) Aan het einde van het opladen:schakel eerst de acculader uit en kop-pel dan de accu los.
5) Sluit de accuklemmen weer aanop de accupolen.Let daarbij op de po-lariteit.
Probeer nooit een be-vroren accu op te laden:eerst moet de accu ont-
dooid worden,anders loopt u hetrisico dat de accu ontploft.Als deaccu bevroren is geweest, moetworden gecontroleerd of de cel-len niet beschadigd zijn (risico opkortsluiting) en of de bak geenscheuren vertoont, waardoor degiftige en corrosieve vloeistof kanweglekken.
102
Als de auto een aanhan-ger trekt, ontkoppel daneerst de aanhanger en
krik dan de auto op.
Start de motor niet alsde auto is opgekrikt.
Het is nodig te weten dat:
– de krik geen afstelwerkzaamhedenmag vereisen,
– de krik bij beschadiging vervangenmoet worden door een krik van het-zelfde type,
– buiten het verlengstuk en de ratel-sleutel die staan afgebeeld in de para-graaf “Een lekke band”, geen enkel an-der gereedschap op de krik gemon-teerd mag worden.
OPKRIKKEN VAN DE AUTO
MET DE BOORDKRIK
Zie de paragraaf “Een lekke band” indit hoofdstuk.
Op een sticker op dekrik is het maximum hef-vermogen aangegeven;de
krik mag nooit voor een zwaar-dere last worden gebruikt.
De krik dient uitsluitendvoor het verwisselen vaneen wiel van de auto
waarbij hij geleverd is. Anderewerkzaamheden zoals het op-krikken van een andere auto zijnabsoluut verboden. Gebruik dekrik in geen enkel geval voor hetuitvoeren van werkzaamhedenonder de auto.
Als de krik niet juist ge-plaatst wordt, kan de op-gekrikte auto van de krik
vallen.
Houd er rekening meedat de rem- en stuurbe-krachtiging niet werken
zolang de motor niet is aangesla-gen,waardoor meer kracht nodigis voor de bediening van het rem-pedaal en het stuur.Gebruik voorhet slepen geen elastische kabelsen rijd zo gelijkmatig mogelijk.Controleer tijdens het slepen ofde sleepkabel geen carrosserie-delen kan beschadigen.
103
Draai voor het slepen desleutel in stand MAR envervolgens in stand STOP
zonder de contactsleutel uit hetslot te verwijderen. Als de con-tactsleutel uit het contactslotwordt genomen, schakelt auto-matisch het stuurslot in waar-door het onmogelijk wordt deauto te besturen.
MET DE GARAGEKRIK
De onbeladen auto kan met de ga-ragekrik vanaf de zijkant worden op-gekrikt door de krik op de in fig. 33aangegeven punten te plaatsen.
MET EEN HEFBRUG
De auto moet zo opgekrikt wordendat de uiteinden van de hefarmen zich op de in fig. 33 aangegeven pun-ten bevinden.
fig. 34P
3P00
279
SLEPEN VAN DE AUTODe auto is voorzien van twee sleep-
ogen om een sleepkabel aan te beves-tigen fig. 34.
A - sleepoog voor
B - sleepoog achter (om een ande-re auto te slepen).
Houdt u bij het slepenvan een auto aan de wet-telijke voorschriften. Dit
geldt zowel voor het slepen zelfals voor het gedrag naar andereweggebruikers.
fig. 33
P3P
0029
9
104
ALS ER GEWONDEN ZIJN
– Blijf altijd bij de gewonde. Ook depersonen die niet direct bij het onge-val betrokken zijn, zijn verplicht hulpte bieden.
– Blijf niet om de gewonde heenstaan.
– Stel de gewonde gerust over het tijdig komen van de hulp. Blijf bij degewonde om eventuele paniekaanval-len te vermijden.
– Maak of snijd de veiligheidsgordellos, die de gewonde op zijn plaatshoudt.
– Geef niets te drinken aan degewonde.
– De gewonde mag nooit wordenverplaatst behalve in de gevallen die bijhet volgende punt worden behandeld.
– Haal de gewonde uitsluitend uit deauto bij gevaar voor brand,verdrinkingof naar beneden storten. Als u eengewonde uit de auto haalt: trek nietaan de ledematen,buig nooit het hoofden houd, voor zover mogelijk, het lichaam in horizontale positie.
BIJ EEN ONGEVAL– Het is belangrijk altijd rustig te
blijven.
– Als u niet direct bij het ongeval betrokken bent, stopt u dan op een afstand van ten minste een tiental meters van het ongeluk.
– Stop bij ongevallen op de snelwegzo mogelijk in de berm en laat devluchtstrook vrij.
– Zet de motor uit en schakel dewaarschuwingsknipperlichten in.
– Verlicht als het donker is met dekoplampen de plaats van het ongeval.
– Wees voorzichtig, voorkom het risico van een aanrijding.
– Geef het ongeval aan door de geva-rendriehoek goed zichtbaar en op dewettelijk voorgeschreven afstand te plaat-sen.
– Probeer bij geblokkeerde portie-ren de auto niet te verlaten door degelaagde voorruit in te slaan. De zij-ruiten en de achterruit kunnen makke-lijker worden ingeslagen.
– Waarschuw de hulpinstanties engeef zo duidelijk mogelijke informatie.Gebruik op de snelweg de daarvoorbestemde praatpalen.
– Bij kettingbotsingen, in het bijzon-der bij mist, is het risico om bij vol-gende botsingen betrokken te rakengroot. Verlaat onmiddellijk de auto enzoek bescherming achter de vangrail.
– Neem bij de betrokken auto’s decontactsleutel uit.
– Als u brandstof of andere chemi-sche producten ruikt, rook dan niet endoof sigaretten.
– Gebruik voor het blussen vanbranden, zelfs als deze klein zijn, debrandblusser, een wollen deken, zandof grond. Gebruik nooit water.
VERBANDTROMMEL
De verbandtrommel moet ten min-ste bevatten fig. 35
– steriele gaasdeppers, om de wondte bedekken en schoon te maken;
– verschillende soorten verband;
– pleisters van verschillende af-metingen;
– hechtpleister;
– een pak hydrofiele watten;
– jodium;
– een pak zakdoekjes;
– een schaar met afgeronde punten;
– een pincet;
– twee bloedstelpende zwachtels.
Wij raden u aan om naast de ver-bandtrommel ook een brandblusseren een deken aan boord te hebben.
Zowel de verbandtrommel als debrandblusser zijn opgenomen in hetFiat Lineaccessori-programma.
105
fig. 35
P3P
0031
1
De Ducato is volledig nieuw,ook wat betreft het on-derhoud.
Bijvoorbeeld, dank zij het productieproces is de in-spectiebeurt bij 1.500 km vervallen en is de eerste ge-programmeerde onderhoudsbeurt bij uitvoeringen metbenzinemotor pas bij 20.000 km en bij uitvoeringen metdieselmotor pas bij 30.000 km. De verversingsintervalvoor de motorolie is afhankelijk van het motortype.Hetblijft echter altijd nuttig om regelmatig wat aandacht aande auto te schenken, bijvoorbeeld door het systemati-sch controleren van de vloeistofniveaus en de spanningvan de banden.
Denk er altijd aan dat een goed onderhoud van deauto de beste manier is om de prestaties en de veilig-heid van de auto gedurende langere tijd te garanderen.Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de ex-ploitatiekosten laag.
Onthoud verder dat het nauwkeurig aanhouden vande onderhoudsnormen die aangegeven zijn met hetsymbool de noodzakelijke voorwaarden vormenom de garantie te behouden.
106
ONDERHOUD VAN DE AUTO
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD ....................... 107ONDERHOUDSSCHEMA .............................................. 108AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN ....................... 112NIVEAUS CONTROLEREN ........................................... 114LUCHTFILTER..................................................................... 121POLLENFILTER .................................................................. 122DIESELFILTER ..................................................................... 122ACCU .................................................................................. 123ELEKTRONISCHE REGELEENHEDEN ........................ 125BOUGIES ............................................................................. 125WIELEN EN BANDEN .................................................... 126RUBBER SLANGEN .......................................................... 128RUITENWISSERS................................................................ 128AIRCONDITIONING....................................................... 130CARROSSERIE ................................................................... 130INTERIEUR ......................................................................... 133
GEPROGRAM-MEERD ON-DERHOUDDoelmatig onderhoud is een beslis-
sende factor voor een lange levensduur,de beste prestaties en een zo zuinigmogelijk gebruik van de auto.Om dit terealiseren heeft Fiat een reeks contro-lebeurten en onderhoudswerkzaam-heden samengesteld die iedere 20.000km moeten worden uitgevoerd bij uit-voeringen met benzinemotor en iedere30.000 km bij uitvoeringen met diesel-motor, waarbij de verversingsintervalvan de motorolie in de dieselmotorenafhankelijk is van het motortype.
Onthoud echter dat het “Gepro-grammeerd Onderhoud” niet volledigtoereikend is om de auto in optimalestaat te houden: zowel in de begin-periode voor de servicebeurt bij20.000 of 30.000 kilometer als daarna,tussen twee servicebeurten in, moeter regelmatig wat aandacht aan deauto worden geschonken. Controleerbijvoorbeeld regelmatig de banden-spanning en de vloeistofniveaus en vuldeze laatste zonodig bij.
Het niet uitvoeren van deze service-beurten kan het vervallen van de ga-rantie tot gevolg hebben.
De werkzaamheden van het gepro-grammeerd onderhoud kunnen dooralle Fiat-dealers tegen vaste tarief-tijden worden uitgevoerd.
Eventuele reparaties die nodig blijkentijdens het uitvoeren van de diverseinspecties en controles van het ge-
programmeerd onderhoud wordenuitsluitend na toestemming van deklant uitgevoerd.
BELANGRIJK Het verdient aan-beveling eventuele kleine defecten onmiddellijk door de Fiat-dealer telaten verhelpen en daarmee niet tewachten tot de volgende servicebeurt.
107
Als de auto vaak wordtgebruikt voor het slepenvan aanhangers, moeten
er kortere intervallen wordenaangehouden voor de werk-zaamheden van het geprogram-meerd onderhoud.
ONDERHOUDSSCHEMA
UITVOERINGEN MET BENZINEMOTOR
108
● ● ● ● ● ● ● ● ●
● ● ● ● ● ● ● ● ●
● ● ●
● ● ● ● ● ● ● ● ●
● ●
● ● ● ● ● ● ● ● ●
● ● ● ●
● ● ●
● ● ●
x 1000 km 20 40 60 80 100 120 140 160 180
Banden op conditie en slijtage controleren
Werking waarschuwingslampje voor versleten remblokken van de schijfremmen voor controleren
Remschoenen achter op conditie en slijtage controleren (trommelremmen)
Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie, bodemplaat-bescherming en uitlaat, brandstof- en remleidingen
- Rubber delen (stofkappen, hoezen, enz.)- Rem- en brandstofleidingen
Spanning en conditie van diverse aandrijfriemen controleren en eventueel afstellen
Slag of hoogte van koppelingspedaal controleren/afstellen
Uitlaatgasemissie controleren
Brandstoffilter vervangen
Luchtfilter vervangen
109
● ● ● ● ● ● ● ● ●
● ●
●
● ● ● ●
● ● ● ●
● ● ●
● ● ● ●
● ● ● ● ● ● ● ● ●
● ● ● ● ● ● ● ● ●
● ● ●
● ● ● ● ● ● ● ● ●
x 1000 km 20 40 60 80 100 120 140 160 180
Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, stuurbekrachtiging, accu, ruitensproeiers, enz.)
Getande distributieriem controleren
Getande distributieriem en verschillende aandrijfriemen vervangen (of iedere 48 maanden)
Bougies vervangen
Werking regeleenheid motor controleren (m.b.v. diagnosestekker)
Oliepeil versnellingsbak/differentieel controleren
Olie versnellingsbak-haakse tussenreductie-achterdifferentieel verversen (uitvoering 4x4)
Motorolie verversen
Motoroliefilter vervangen
Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden)
Pollenfilter vervangen (of iedere 12 maanden)
x 1000 km 30 60 90 120 150 180
Banden op conditie en slijtage controleren
Werking waarschuwingslampje voor versleten remblokken van de schijfremmen voor controleren
Remschoenen achter op conditie en slijtage controleren (trommelremmen)
Visueel de conditie controleren van:- Buitenzijde carrosserie, bodemplaatbescherming en uitlaat, brandstof- en remleidingen- Rubber delen (stofkappen, hoezen, enz.)
- Rem- en brandstofleidingen
Spanning en conditie van diverse aandrijfriemen controleren en eventueel afstellen
Slag of hoogte van koppelingspedaal controleren/afstellen
Klepspeling controleren/afstellen
Inspuitstukken reinigen en afstellen (alleen uitvoering 2.8 D)
Uitlaatgasemissie controleren
Brandstoffilter vervangen
110
● ● ● ● ● ●
● ● ● ● ● ●
● ● ●
● ● ● ● ● ●
● ●
● ● ● ● ● ●
●
●
● ● ● ● ● ●
● ● ● ● ● ●
UITVOERINGEN MET DIESEL-MOTOR
111
● ● ● ● ● ●
● ● ● ● ● ●
● ●
●
● ● ● ● ● ●
● ● ●
● ● ● ● ● ●
● ● ● ● ● ●
● ● ● ● ● ●
● ● ●
● ● ● ● ● ●
x 1000 km 30 60 90 120 150 180
Luchtfilter vervangen
Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, stuurbekrachtiging, accu, ruitensproeiers, enz.)
Getande distributieriem controleren
Getande distributieriem en verschillende aandrijfriemen vervangen (of iedere 48 maanden)
Werking regeleenheid motor controleren (m.b.v. diagnosestekker)
Oliepeil versnellingsbak/differentieel controleren
Olie versnellingsbak-haakse tussenreductie-achterdifferentieel verversen (uitvoering 4x4)
Motoroliefilter vervangen (*)
Motoroliefilter vervangen (*)
Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden)
Pollenfilter vervangen (of iedere 12 maanden)
(*) Bij de uitvoeringen 2.8 D is de verversingsinterval iedere 10.000 kmBij de uitvoeringen 1.9 D - 1.9 TD moet de verversing iedere 15.000 km worden uitgevoerd
AANVULLENDE WERKZAAM-HEDENIedere 1.000 km of voor een lange
reis controleren en eventueel bijvullen:
– niveau van de koelvloeistof
– niveau van de remvloeistof
– niveau van de olie van de stuur-bekrachtiging
– niveau van het elektrolyt in de accu
– niveau van de ruitensproeiervloei-stof
– conditie en spanning van de banden.
Iedere 3.000 km of voor een langereis controleren en eventueel bijvul-len:
– niveau van de motorolie
Iedere 10.000 km (alleen diesel-motoren):
– condens uit brandstoffilter aftap-pen.
112
BELANGRIJK- Luchtfilter
Als de auto op stoffige wegen rijdt,moet het luchtfilter vaker worden ver-vangen.
Raadpleeg bij twijfel over de vervan-gingsinterval van motorolie en lucht-filter in relatie tot het gebruik van deauto de Fiat-dealer.
BELANGRIJK - Pollenfilter (indien aanwezig)
Als de auto veel over stoffige wegenrijdt of bij geconcentreerde luchtver-vuiling, moet het pollenfilter vakerworden vervangen; dit is vooral raad-zaam als een beperking in de capaci-teit van de ventilatie wordt geconsta-teerd.
Gebruik bij voorkeur producten vande FL groep die speciaal zijn afgestemdop de Fiat-modellen (zie “Vullings-tabel” in het hoofdstuk “Technischegegevens”).
BELANGRIJK - Motorolie
Vervang de motorolie vaker dan inhet onderhoudsschema staat aange-geven als de auto overwegend onderzware bedrijfsomstandigheden rijdt,zoals:
– trekken van aanhangers of caravans
– rijden op stoffige wegen
– veel korte ritten (minder dan 7-8km) en bij buitentemperaturen ondernul
– veel langdurig stationair draaiendemotor of lange ritten bij lage snel-heden (bijv. huis-aan-huis bezorging).
113
BELANGRIJK - Dieselfilter
Door het gebruik van dieselbrand-stof van mindere kwaliteit kan hetnoodzakelijk zijn het brandstoffiltervaker te vervangen dan in het onder-houdsschema is aangegeven. Een hor-tende motor kan een indicatie zijn dathet filter vervangen moet worden.
BELANGRIJK - Voorgloei-bougies (uitvoeringen 1.9 D - 1.9 TD - 2.8 D)
Als regelmatig met hoge snelheid bijvolle belading wordt gereden, danmoeten de voorgloeibougies elke60.000 km worden vervangen.
BELANGRIJK - Accu
Wij raden u aan de acculading voorhet begin van de winter te controle-ren,om de mogelijkheid van bevriezingvan het elektrolyt te voorkomen.
Voer deze controle vaker uit als deauto overwegend voor korte trajec-ten wordt gebruikt, of als er acces-soires zijn gemonteerd die permanent,ook bij uitgeschakeld contact, stroomverbruiken. Dit geldt in het bijzondervoor achteraf aangebrachte acces-soires.
Controleer de acculading (elektrolyt)vaker dan is voorgeschreven in het “Geprogrammeerd Onderhouds-schema” in dit hoofdstuk, als de autowordt gebruikt in warme klimaten ofonder zeer zware bedrijfsomstandig-heden.
Vertrouw het onder-houd in principe toe aande Fiat-dealer.Als u toch
zelf onderhoud of kleine repara-ties verricht, controleer dan of uover het juiste speciale gereed-schap en de noodzakelijke origi-nele Fiat-onderdelen en de voor-geschreven bedrijfsvloeistoffenbeschikt. Voer niet zelf onder-houdswerkzaamheden uit, als udaarmee geen ervaring hebt.
114
fig. 1 - Uitvoering met benzinemotor
P3P
0030
0
1. Motorolie - 2. Accu - 3. Remvloeistof - 4. Ruitensproeiervloeistof - 5. Koel-vloeistof - 6. Olie van de stuurbekrachtiging (indien aanwezig)
Belangrijk. Tijdens hetbijvullen mogen de vloei-stoffen met verschillende
specificaties niet gemengd wor-den: als de specificaties van devloeistoffen verschillen, kan deauto ernstig beschadigd worden.
Rook nooit tijdens werk-zaamheden in de motor-ruimte: er kunnen licht
ontvlambare gassen aanwezigzijn; brandgevaar.
Pas op als u sjaals, das-sen of loszittende kleding-stukken draagt:deze kun-
nen door de bewegende onder-delen worden gegrepen.
NIVEAUS CONTROLEREN
1. Motorolie - 2. Accu - 3. Remvloei-stof - 4. Ruitensproeiervloeistof - 5.Motorkoelvloeistof - 6. Olie van destuurbekrachtiging (indien aanwezig)
fig. 3 - Uitvoering 1.9 TD
P3P
0056
0
fig. 2 - Uitvoering 1.9 D
P3P
0056
5
1. Motorolie - 2. Accu - 3. Remvloei-stof - 4. Ruitensproeiervloeistof - 5. Motorkoelvloeistof
115
1. Motorolie - 2. Accu - 3. Remvloei-stof - 4. Ruitensproeiervloeistof - 5.Koelvloeistof - 6.Olie van de stuur-bekrachtiging (indien aanwezig)
116
fig. 5 - Uitvoeringen 2.8 JTD
P3P
0049
8
1. Motorolie - 2. Accu - 3. Remvloei-stof - 4. Ruitensproeiervloeistof - 5. Motorkoelvloeistof
fig. 4 - Uitvoering 2.8 D
P3P
0056
1
Wees bij het uitvoerenvan werkzaamheden inde motorruimte extra
voorzichtig als de motor nogwarm is: gevaar voor verbran-ding.Onthoud dat bij een warmemotor de elektroventilateur on-verwachts kan inschakelen: kansop verwonding.
MOTOROLIE
Fig. 6: uitvoering 2.0
Fig. 7: uitvoering 1.9 D
Fig. 8: uitvoering 1.9 TD
Fig. 9: uitvoering 2.8 D
Fig. 10: uitvoering 2.8 JTD
Controleer het olieniveau als de autoop een vlakke ondergrond staat en demotor nog warm is (ongeveer 10 minuten nadat de motor is uitgezet).Het oliepeil moet altijd tussen hetMIN- en MAX-merkteken op deoliepeilstok staan.
Het verschil tussen het MIN- enMAX-merkteken komt overeen metongeveer 2,3 liter.
117
Als het olieniveau dicht bij of onderhet MIN-merkteken staat,moet er viade olievulopening motorolie tot aanhet MAX-merkteken worden bijge-vuld.
Het olieniveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden.
fig. 6
P3P
0028
3
fig. 7P
3P00
564
fig. 10
P3P
0049
9
fig. 9
P3P
0056
3
fig. 8
P3P
0056
2
118
Afgetapte motorolie engebruikte oliefilters bevat-ten stoffen die schadelijk
zijn voor het milieu Het is raad-zaam om het verversen van demotorolie en het vervangen vanhet oliefilter door de Fiat-dealer telaten uitvoeren.De Fiat-dealer be-schikt over de uitrusting voor hetop milieuvriendelijke wijze enconform de wettelijke bepalingenverwerken van afgewerkte olie enoliefilters.
KOELVLOEISTOF VAN HETMOTORKOELSYSTEEM fig.11
Een te laag niveau bijvullen doorlangzaam via de vulopening A van hetexpansiereservoir een mengsel van50% gedestilleerd water en 50% Paraflu11 van de FL Groep te gieten,totdat het niveau dicht bij het MAX-merkteken staat.
Een mengsel van Paraflu11 en gedes-tilleerd water in een mengverhoudingvan 50% beveiligt tot een temperatuurvan –35°C.
Vul nooit motorolie bijmet andere specificatiesdan de olie waarmee de
motor is gevuld.
fig.11
P3P
0028
5
Draai bij een warmemotor de dop van het ex-pansiereservoir nooit los:
gevaar voor verbranding.
Het niveau van de koelvloeistof moetgecontroleerd worden bij een koudemotor en moet tussen het MIN- enMAX-merkteken op het expansie-reservoir staan.
BELANGRIJK Na het bijvullen ofhet verversen van de olie de motorenige seconden laten draaien, vervol-gens de motor uitzetten en na enigeminuten het olieniveau controleren.
MOTOROLIEVERBRUIK
De motor van een nieuwe automoet nog worden ingereden. Dit be-tekent dat het motorolieverbruik pasna de eerste 5.000 ÷ 6.000 km stabi-liseert.
BELANGRIJK Het motoroliever-bruik hangt af van de rijstijl en de ge-bruiksomstandigheden van de auto.
Iedere 3.000 km of voor een langereis controleren en eventueel bijvul-len: motoroliepeil
Het koelsysteem staatonder druk. Vervang dedop zonodig alleen door
een exemplaar van hetzelfdetype, anders kan de werking vanhet systeem in gevaar worden ge-bracht.
119
RUITENSPROEIERVLOEISTOFfig. 12
Ruitensproeiervloeistof bijvullen: trekde dop A van het reservoir en gietlangzaam een mengsel van water enDPI, in het reservoir, in de volgendemengverhouding:– 30% DPI en 70% water in de
zomer.– 50% DPI en 50% water in de
winter.
Bij temperaturen onder –20°C DPIonverdund gebruiken.
Enkele in de handel ver-krijgbare ruitensproeier-vloeistoffen zijn licht ont-
vlambaar. Als de vloeistoffen incontact komen met de warmedelen van de motor kunnen zeontbranden.
OLIE VAN DE STUUR-BEKRACHTIGING fig. 13
De olie van de stuurbekrachtigingmoet bij een koude motor iets onderhet merkteken op het oliereservoirstaan.
Bij zeer warme olie kan het niveauboven het merkteken staan.
Zonodig kan het niveau worden bij-gevuld met olie, die dezelfde specifica-ties moet hebben als de reeds in hetsysteem aanwezige olie.
Het olieverbruik van destuurbekrachtiging is zeerlaag; als na het bijvullen
de olie binnen korte tijd weermoet worden bijgevuld,moet hetsysteem door een Fiat-dealer opeventuele lekkage worden ge-controleerd.
fig. 12
P3P
0052
0
fig. 13
P3P
0028
6
Voorkom dat de olievoor de stuurbekrachti-ging in contact komt met
de warme delen van de motor:de olie is licht ontvlambaar.
Rijd nooit met een leegruitensproeierreservoir:de ruitensproeiers zijn
van fundamenteel belang vooreen optimaal zicht.
Remvloeistof is giftig encorrosief. Als er per on-geluk remvloeistof wordt
gemorst, moet de lak onmiddel-lijk worden gewassen met wateren zeep en daarna met veelwater worden afgespoeld. Bij in-slikking dient onmiddellijk eenarts te worden geraadpleegd.
120
REMVLOEISTOF fig. 14
Controleer of het remvloeistofniveaunog op het maximum niveau staat.Controleer regelmatig de werking vanhet waarschuwingslampje op het in-strumentenpaneel: door (met de con-tactsleutel in stand MAR) op het dek-sel van het reservoir te drukken; hetwaarschuwingslampje x moet dangaan branden.
Voor het bijvullen mag uitsluitendremvloeistof worden gebruikt die vol-doet aan de “DOT 4”-specificaties.Het verdient aanbeveling TutelaPLUS 4 remvloeistof te gebruiken;dezelfde remvloeistof, waarmee hetremsysteem door de fabriek is gevuld.
Voorkom contact tussende zeer corrosieve rem-vloeistof en de lak.Als er
remvloeistof wordt gemorst,moet de lak onmiddellijk metwater worden afgespoeld.
Het symbool π op hetreservoir geeft aan dat ersynthetische remvloeistof
en geen minerale vloeistof moetworden gebruikt.Het gebruik vanvloeistoffen met andere specifi-caties moet absoluut worden ver-meden, omdat de rubbers in hetremsysteem door deze vloeistof-fen kunnen worden beschadigd.
BELANGRIJK Remvloeistof ishygroscopisch (het trekt water aan).Daarom verdient het aanbeveling, alsde auto overwegend wordt gebruiktin gebieden met een hoge luchtvoch-tigheid, de remvloeistof vaker te ver-vangen dan in het onderhoudsschemastaat aangegeven.
fig. 14
P3P
0028
4
121
LUCHTFILTER
VERVANGEN
Fig. 15 en 16: uitvoeringen metdieselmotor (atmosferische aanzui-ging).
Haak de veren A en klem B los enverwijder slang C.
Draai vleugelmoer D los en neemhet te vervangen filterelement uit.
Fig. 17 en 18: uitvoering met ben-zine- en dieselmotor (Turbo).
Haak de veren A-fig. 17 los enverwijder deksel E.
Neem het te vervangen filterelementF-fig. 18 uit.
fig. 17
P3P
0029
1
fig. 18
P3P
0029
2
fig. 16P
3P00
290
fig. 15
P3P
0028
9
122
DIESELFILTER
CONDENS AFTAPPEN
Als op het instrumentenpaneel hetwaarschuwingslampje c gaat branden,moet het condens uit het dieselfilterworden afgetapt.
Draai de knop A-fig. 19 enige sla-gen los en draai de knop weer vast alser uitsluitend brandstof zonder wateruitstroomt.
Het verdient aanbeveling dit dooreen Fiat-dealer te laten doen.
Verontreinig het milieuniet met water dat is ver-mengd met dieselbrand-
stof.Wij raden u aan om de con-dens te laten aftappen bij de Fiat-dealer omdat deze beschikt overde uitrusting voor het op milieu-vriendelijke wijze en conform dewettelijke bepalingen, verwerkenvan milieuverontreinigende pro-ducten.
fig. 19P
3P00
293
Als het condens niet opde juiste wijze wordt af-getapt en als er geen
voorzorgsmaatregelen zijn geno-men,dan kan de veiligheid van deauto in gevaar komen en kan ergevaarlijke brandstoflekkage op-treden.
POLLENFILTER(indien aanwezig)
Het vervangen van het filter is op-genomen in het geprogrammeerd on-derhoudsschema.
Laat het filter vervangen door deFiat-dealer.
BELANGRIJK Als de auto veelover stoffige wegen rijdt of bij gecon-centreerde luchtvervuiling, moet hetpollenfilter vaker worden vervangen;dit is vooral raadzaam als een be-perking in de capaciteit van de venti-latie wordt geconstateerd.
Probeer nooit een be-vroren accu op te laden:eerst moet de accu ont-
dooid worden,anders loopt u hetrisico dat de accu ontploft.Als deaccu bevroren is geweest, moetworden gecontroleerd of de cel-len niet beschadigd zijn (risico opkortsluiting) en of de bak geenscheuren vertoont, waardoor degiftige en corrosieve vloeistof kanweglekken.
Als u de auto langere tijdstalt in extreem koudeomstandigheden moet,
om bevriezing te voorkomen, deaccu worden verwijderd en op eenverwarmde plaats worden be-waard.
123
Onoordeelkundige mon-tage van elektrische enelektronische apparatuur
kan ernstige schade toebrengenaan de auto.
VLOEISTOFNIVEAU VAN DEACCU CONTROLEREN(elektrolyt)
Het vloeistofniveau moet wordengecontroleerd (en eventueel bijgevuld)overeenkomstig de intervallen diestaan aangegeven in het “On-derhoudsschema” in dit hoofdstuk.Laat deze handelingen door de Fiat-dealer uitvoeren.
Accu’s bevatten zeerschadelijke stoffen voorhet milieu. Het verdient
aanbeveling een defecte accudoor de Fiat-dealer te laten ver-vangen, omdat deze beschiktover de uitrusting voor het opmilieuvriendelijke wijze en con-form de wettelijke bepalingen,verwerken van defecte accu’s.
ACCUDe accu van de Ducato is “onder-
houdsarm”: onder normale gebruiks-omstandigheden is het niet nodig ge-destilleerd water bij te vullen.
ACCU VERVANGEN
Als de accu vervangen wordt, moeteen originele accu met dezelfde spe-cificaties worden geïnstalleerd.Als deaccu vervangen wordt door een accumet andere specificaties, vervallen deonderhoudsintervallen die in het On-derhoudsschema in dit hoofdstukstaan aangegeven;voor het onderhoudvan de nieuwe accu dient u zich striktte houden aan de aanwijzingen van defabrikant van de accu.
BELANGRIJK Controleer bij hetloskoppelen en weer installeren vande accu of deze goed is bevestigd.
De vloeistof in de accu isgiftig en corrosief.Vermijdhet contact met de huid
of de ogen. Houd open vuur envonkvormende apparaten ver-wijderd van de accu: brand- enontploffingsgevaar.
Accu van
60 Ah
70 Ah
95 Ah
124
Als u na aanschaf van uw auto ac-cessoires wilt monteren die constantevoeding nodig hebben (diefstalalarm,handsfree mobiele telefoon, navigatie-systeem met anti-diefstal-satelliet-bewaking, enz.), raden wij u aan con-tact op te nemen met de Fiat-dealer.Deze kan u de meest geschikte instal-laties aanraden en controleren of hetnoodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
Deze stroomverbruikers blijven con-tinu stroom verbruiken ook bij eenuitgenomen contactsleutel (gepar-keerde auto, motor uitgezet), waar-door de accu geleidelijk kan ontladen.
Het totale energieverbruik van dezeaccessoires (standaard en achteraf ge-monteerd accessoires) moet minderzijn dan 0,6 mA x Ah (van de accu),zoals in de volgende tabel staat ver-meld:
Wij herinneren u er bovendien aandat de door u ingeschakelde grotestroomverbruikers zoals:flessenwar-mer, stofzuiger,mobiele telefoon, koel-box, enz.) bij een uitgezette motor, deaccu sneller zullen ontladen.
BELANGRIJK Als aan boord vande auto extra systemen moeten wor-den geïnstalleerd, moet goed op de juiste aansluitingen worden gelet. Nietcorrecte elektrische verbindingen kun-nen gevaarlijk zijn, vooral voor de ele-mentaire elektronische systemen.
Maximum stroomverbruik
bij stilstaande motor
36 mA
42 mA
57 mA
PRAKTISCHE TIPS OM DE LEVENSDUUR VAN DE ACCUTE VERLENGEN
Wanneer u de auto parkeert, con-troleer dan of de portieren goed ge-sloten zijn. De interieurverlichtingmoet gedoofd zijn.
Voorkom zoveel mogelijk het ge-bruik van stroomverbruikers als demotor uit staat (bijv. autoradio, waar-schuwingsknipperlichten enz.).
BELANGRIJK Een accu die gedu-rende langere tijd minder dan 50% ge-laden is, raakt door sulfatering be-schadigd.Hierdoor loopt de capaciteiten het startvermogen terug.Ook is deaccu dan gevoeliger voor bevriezing(bij temperaturen onder -10°C).
Als u de auto langere tijd niet ge-bruikt, zie “Auto langere tijd stallen” inhet hoofdstuk “Correct gebruik vande auto”.
125
ELEKTRONISCHEREGELEENHEDENBij een normaal gebruik van de auto
zijn speciale voorzorgsmaatregelenniet nodig.
Het is echter nodig de volgendeaanwijzingen nauwkeurig op te volgenbij werkzaamheden aan de elektrischeinstallatie of bij een noodstart:
– Koppel de accu nooit los van deelektrische installatie bij een draaiendemotor.
– Koppel de accuklemmen los al-vorens de accu met een acculader opte laden.
– Gebruik nooit een acculader voorhet starten van de motor, maar ge-bruik een hulpaccu.
– Let op een goede aansluiting tus-sen de accu en de elektrische installa-tie, zowel wat betreft de juiste aan-sluitwijze als de juiste verbinding tus-sen de polen en de kabeluiteinden.
– Neem de stekkers van de regel-eenheden nooit los en sluit ze nooit
aan als de contactsleutel in standMAR staat.
– Controleer de polariteit niet doormiddel van vonken.
– Neem de stekkers van de regel-eenheden los voor het uitvoeren vanlaswerkzaamheden aan de carrosserie.Verwijder de regeleenheden als detemperatuur boven de 80°C stijgt (bij-zondere werkzaamheden aan de car-rosserie, enz.).
BELANGRIJK Een niet correcteinstallatie van een radio en/of diefstal-alarm kan tot storingen in de elektro-nische regeleenheden leiden.
BOUGIESSchone en goede bougies met de
juiste warmtegraad zijn van doorslag-gevend belang voor een goede wer-king van de motor en een lage uit-stoot van schadelijke stoffen van demotor.
De informatie die de bougie fig. 21levert aan een deskundige is een be-langrijke bron voor het opsporen vande storing, ook als deze niet door deontsteking wordt veroorzaakt.
Het is daarom belangrijk dat bij sto-ringen in de motorwerking de bougiesworden gecontroleerd door een Fiat-dealer.
Modificaties of repara-ties aan de elektrische in-stallatie die niet correct
worden uitgevoerd en waarbijgeen rekening wordt gehoudenmet de technische specificatiesvan het systeem, kunnen storin-gen in de werking en zelfs brand-gevaar veroorzaken.
fig. 21
P3P
0027
3
126
De bougies moeten bijde kilometerstandenworden vervangen die in
het onderhoudsschema zijn aan-gegeven.Gebruik uitsluitend bougies vanhet voorgeschreven type.Bougiesmet een afwijkende warmte-graad kunnen motorstoringenveroorzaken.
WIELEN EN BANDENBANDENSPANNING
De spanning van de banden, inclusiefhet reservewiel, moet regelmatig, omde twee weken en voor een lange rit,worden gecontroleerd.
De bandenspanning moet bij koudebanden worden gecontroleerd.
Tijdens het rijden neemt de banden-spanning toe (een natuurlijk verschijn-sel). Houd er daarom rekening mee,dat bij een controle of oppompen vanwarme banden de spanning 0,3 barhoger moet zijn dan bij koude banden.
Zie voor de juiste waarde van debandenspanning “Wielen” in hethoofdstuk “Technische gegevens”.
Een onjuiste bandenspanning ver-oorzaakt een onregelmatige slijtagevan de banden fig. 22:
A - Juiste spanning: gelijkmatige slij-tage van het loopvlak.
B - Te lage spanning: te grote slijtagevan de zijkanten van het loopvlak.
C - Te hoge spanning: te grote slijtagein het midden van het loopvlak.
Bougietype
2.0 Champion RC9YCC
Eyquem RFC52LS
Bedenk dat ook de weg-ligging afhankelijk is vaneen juiste bandenspan-
ning.
fig. 22
P3P
0031
6
127
Door een te lage ban-denspanning wordt deband te heet,waardoor er
onherstelbare inwendige schadeaan de band kan ontstaan.
Rijd nooit met een te zwaar beladenauto. Hierdoor kunnen de banden ende velgen ernstig beschadigd worden.
Stop zo snel mogelijk bij een lekkeband en verwissel het wiel om be-schadiging van de band, de velg, dewielophanging en de stuurinrichting tevoorkomen.
Banden verouderen, ook als zij wei-nig of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes inhet loopvlak en op de wangen gevenaan dat de band verouderd is. Bandendie langer dan zes jaar onder een autogemonteerd zijn, moeten dan ookdoor een specialist worden gecontro-leerd. Dit geldt in het bijzonder voorhet reservewiel.
Monteer nooit gebruikte banden ofbanden, waarvan de herkomst on-bekend is.
De Ducato is voorzien van tubelessbanden zonder binnenband. In dit typeband mag nooit een binnenband wor-den gemonteerd.
Bij de montage van een nieuwe bandmoet ook het ventiel vernieuwd wor-den.
Om een gelijke slijtage van de ban-den op de vooras en de achteras teverkrijgen, is het raadzaam de bandenom de 10.000 - 15.000 km van as teverwisselen. Hierbij moeten de ban-den aan dezelfde zijde van de auto ge-monteerd blijven, zodat een omkeringvan de draairichting wordt voor-komen.
Banden moeten worden vervangenals de profieldiepte van het loopvlakminder is dan 1,6 mm.Houdt u echteraltijd aan de bepalingen van het landwaarin u rijdt.
BELANGRIJK Voorkom bruuskremmen, met spinnende wielen op-trekken, enz.
Vermijd ook harde contacten tussenbanden en stoepranden, kuilen, en an-dere obstakels.Het langdurig rijden opeen slecht wegdek kan de banden be-schadigen.
Controleer de banden regelmatig opscheuren in de wangen en bulten ofslijtplekken op het loopvlak.Raadpleegzonodig de Fiat-dealer.
Verwissel de bandenniet kruiselings, waarbijde banden van de rech-
terzijde aan de linkerzijde enomgekeerd worden gemonteerd.
128
fig. 23
P3P
0030
3
RUBBER SLANGENHoud voor de rubber slangen van
het rem-, stuurbekrachtigings- enbrandstofsysteem zeer nauwkeurig devoorschriften van het geprogram-meerd onderhoudsschema aan.
Ozon, hoge temperaturen en het ge-durende langere tijd ontbreken vanvloeistof in een systeem zorgen er-voor dat de slangen uitdrogen enscheuren, waardoor het betreffendesysteem gaat lekken. Daarom is zorg-vuldige controle noodzakelijk.
RUITENWISSERS
WISSERBLADEN
Maak de wisserbladen regelmatigschoon met een schoonmaakmiddel;wij raden DPI aan.
Vervang de wisserbladen als het rub-ber vervormd of versleten is. Het ver-dient aanbeveling ten minste één maalper jaar de wisserbladen te vervangen.
Met enkele simpele voorzorgsmaat-regelen is het mogelijk beschadigingenvan het rubber te voorkomen.
– Wanneer de temperatuur onder0°C is gedaald,moet er gecontroleerdworden of er geen ijs tussen wisser-blad en ruit zit:Verwijder zonodig hetijs met antivries.
– Verwijder eventueel opgehooptesneeuw van de voorruit om de wis-serbladen te beschermen en over-verhitting van de ruitenwissermotorte voorkomen.
– Schakel de ruitenwissers niet in opeen droge ruit.
Wisserbladen vervangen.
1) Trek de wisserarm A-fig. 23 vande voorruit en plaats het wisserbladonder een hoek van 90 ° ten opzichtevan de arm.
Rijden met versletenruitenwisserbladen is ge-vaarlijk, omdat ze het
zicht onder extreme atmosferi-sche omstandigheden aanzienlijkbeperken.
129
2) Druk op de lip B van de veerklemin het wisserblad en druk het wisser-blad naar beneden uit de arm A.
3) Monteer het nieuwe blad, waarbijde lip in de zitting op de wisserarmmoet vallen. Controleer of het wis-serblad geborgd is.
Wisserblad koplampwissersvervangen
1) Kantel dopje A-fig. 24 omhoogen verwijder de arm door de bevesti-gingsmoer los te draaien.
2) Plaats de nieuwe wisserarm in dejuiste stand en draai moer B stevigvast.
3) Kantel dopje A dicht.
RUITENSPROEIERS
Ruitensproeiers
Als de ruitensproeiers niet werken,controleer dan eerst het niveau in hetruitensproeiertankje: zie “Niveaus con-troleren” in dit hoofdstuk. Controleervervolgens of de sproeiermonden fig. 25 niet verstopt zijn.Deze kunnenzonodig met een speld worden door-geprikt. De stralen van de ruiten-sproeiers kunnen worden afgesteld.Stel de sproeiermonden zodanig af dat de stralen de ruit raken op hethoogste punt in de slag van de ruiten-wissers.
Koplampsproeiers
Als de koplampsproeiers nietwerken, controleer dan eerst of desproeiermonden fig. 26 niet verstoptzijn. Deze kunnen zonodig met eenspeld worden doorgeprikt.
fig. 25P
3P00
280
fig. 26
P3P
0042
9
fig. 24
P4P
0042
8
– Het gebruik van verzinkte plaatde-len met een hoge corrosiebestendig-heid.
– Het aanbrengen van een gespotenbeschermende waslaag op de onder-zijde, in de wielkuipen, in de motor-ruimte en verschillende holle ruimtes,met een hoog beschermend ver-mogen.
– Het aanbrengen van een bescher-mende kunststof laag op kwetsbaredelen: onderzijde van de portieren,binnenzijde van de spatborden, naden,randen, enz.
– Toepassing van “open” holle ruim-tes om condensvorming te voor-komen en binnendringend water af tevoeren, waardoor roest van binnenuitwordt voorkomen.
130
AIRCONDITIO-NINGSchakel in de winter de airconditio-
ning 1 keer per maand gedurende 10minuten in.
Laat voor het zomerseizoen dewerking van de airconditioning con-troleren door de Fiat-dealer
Het systeem gebruiktkoelmiddel R134a. Bijlekkage is dit middel niet
schadelijk voor het milieu. Ge-bruik in geen geval het middelR12, omdat dit middel de com-ponenten van het systeem be-schadigt en omdat dit middelCFK’s (chloorfluorkoolwaterstof-fen) bevat.
CARROSSERIE
BESCHERMING TEGEN AT-MOSFERISCHE INVLOEDEN
De belangrijkste oorzaken van roestzijn:
– luchtverontreiniging
– zoutgehalte in de lucht en lucht-vochtigheid (gebieden aan zee, warmen vochtig klimaat)
– omgevings-/seizoensinvloeden.
Ook de invloed van schurende elementen, zoals stoffige omgeving,opwaaiend zand, modder en steenslagop de lak en de onderzijde moet nietworden onderschat.
Fiat heeft voor de Ducato de bestetechnologische oplossingen toegepastom de carrosserie efficiënt tegenroest te beschermen.
De belangrijkste zijn:
– De toepassing van aangepastespuittechnieken en lakproducten diede auto de benodigde weerstandtegen roest en schurende elementenverlenen.
TIPS VOOR HET BEHOUDVAN DE CARROSSERIE
Lak
De lak heeft behalve een esthetischefunctie ook een beschermende func-tie.
Daarom moeten beschadigingen vande laklaag, zoals krassen, onmiddellijkworden bijgewerkt om roestvormingte voorkomen.
Het bijwerken dient met de originelelak te worden uitgevoerd (zie hethoofdstuk “Technische gegevens”).
Het normale onderhoud van de autobeperkt zich tot wassen, waarbij defrequentie afhankelijk is van het ge-bruik van de auto en van de omgeving.
131
CARROSSERIEGARANTIE
Bij de Ducato is de carrosserie tegendoorroesten van alle originele com-ponenten van de carrosserie en vanalle dragende delen gegarandeerd.Voor de specifieke voorwaarden vandeze garantie wordt verwezen naar de“SERVICE- EN GARANTIEHAND-LEIDING”.
Het is raadzaam de auto vaker tewassen bij:
– sterke luchtvervuiling;
– het rijden over wegen met strooi-zout;
– het parkeren onder bomen waarharsdruppels vanaf kunnen vallen.
Schoonmaakmiddelenverontreinigen het water.Daarom moet de auto bij
voorkeur worden gewassen opeen plaats waar het afvalwaterdirect wordt opgevangen en ge-zuiverd.
132
De juiste wasmethode:
1) Spoel de auto eerst met eenwaterstraal onder lage druk af.
2) Was de auto met een zachtespons met een oplossing van neutralezeep; spoel daarbij de spons regelmatiguit.
3) Spoel de auto af met schoonwater en droog de auto met warmelucht of een schone, zachte zeem.
De minder zichtbare delen zoals deranden van de portieren, achterdeuren motorkap en de koplamprandenmoeten niet vergeten worden, omdatdaar water kan blijven staan. Het ver-dient aanbeveling de auto na het was-sen niet onmiddellijk binnen te zetten,maar de auto nog even buiten te latenstaan, zodat waterresten buiten kun-nen verdampen.
Was de auto nooit in de zon of alsde motorkap nog warm is, omdat dande glans van de lak kan afnemen.
De kunststof carrosseriedelen kun-nen op dezelfde wijze worden gewas-sen als de gespoten carrosseriedelen.
Parkeer de auto niet onder bomen,aangezien harsdruppels bij langereinwerking de lak kunnen beschadigen,waardoor de kans op roestvormingwordt vergroot.
BELANGRIJK Vogeluitwerpselendienen zo snel en zo goed mogelijkvan de lak verwijderd te worden, om-dat door de agressieve bestanddelende lak kan beschadigen.
Om de lak te beschermen verdienthet aanbeveling de auto af en toe depoetsen met een beschermende was.
Als de laklaag door de aanhechtingvan smog dof is geworden, kan de lakmet een speciale polish wordenbehandeld, die niet alleen een be-schermende laag aanbrengt maar delak ook polijst.
Ruiten
Gebruik voor het schoonmaken vande ruiten een daarvoor geschiktschoonmaakmiddel. Gebruik eenschone, zachte doek om krassen enbeschadigingen te voorkomen.
BELANGRIJK Let er bij het schoon-maken van de binnenzijde van de ruitenvan de achterdeuren (indien aanwezig)op dat de elektrische weerstandsdradenvan de achterruitverwarming niet wor-den beschadigd.Veeg voorzichtig in derichting van de draden.
Bewaar nooit spuitbus-sen in de auto. Ontplof-fingsgevaar. Spuitbussen
mogen niet bloot worden gesteldaan temperaturen boven 50°C. Inde zomer kan de temperatuur inhet interieur ver boven dezewaarde oplopen.
Gebruik nooit ontvlam-bare producten zoals petroleum of wasbenzine
voor het reinigen van de inte-rieurdelen van de auto. De elek-trostatische lading die tijdens hetreinigen door het wrijven ont-staat, kan brand veroorzaken.
133
Motorruimte
Het verdient aanbeveling de motor-ruimte na het winterseizoen zorgvul-dig te laten uitspuiten. Laat dit verzor-gen door een gespecialiseerd bedrijf.
BELANGRIJK Voor het uitspuitenvan de motorruimte moet de motorkoud zijn en de contactsleutel in standSTOP staan. Controleer na het reini-gen of de verschillende beschermingen( rubberkappen, deksels enz.) nog ophun plaats zitten en niet beschadigdzijn.
INTERIEURControleer af en toe of er onder de
vloerbedekking geen water is blijvenstaan (dooiwater van sneeuwrestenaan schoenen, lekkende paraplu’s enz.),waardoor roestvorming op de bodemveroorzaakt zou kunnen worden.
STOELEN EN STOFFEN BE-KLEDING REINIGEN
– Verwijder stof met een zachte bor-stel of een stofzuiger.
– Reinig de zittingen met een voch-tige spons en een oplossing van neu-trale zeep.
– Voor het oplossen van eventuelevetvlekken, raden wij het gebruik vanspeciale reinigingsproducten aan.
KUNSTSTOF INTERIEURDELEN
Gebruik speciale reinigingsmiddelenom het visuele effect van de compo-nenten niet te wijzigen.
BELANGRIJK Gebruik nooit al-cohol of benzine om het glas van hetinstrumentenpaneel schoon te maken.
Schoonmaakmiddelenverontreinigen het water.Daarom moet de motor-
ruimte bij voorkeur worden uit-gespoten op een plaats waar hetafvalwater direct wordt opgevan-gen en gezuiverd.
TECHNISCHE GEGEVENS
134
De mensen die uit liefhebberij of vanwege hun be-roep, zeer geïnteresseerd zijn in motoren en techniekzullen waarschijnlijk op dit punt met lezen beginnen.Het volgende hoofdstuk is een rijke bron van gegevens,cijfers, formules en tabellen. Het is feitelijk het tech-nische “menu” van de Ducato. Het menu, dat in techni-sche taal, alle eigenschappen en specificaties behandeltvan een auto die ontworpen is om de automobilist vol-ledig tevreden te stellen.
IDENTIFICATIEGEGEVENS............................................. 135MOTORCODES CARROSSERIE-UITVOERINGEN ................................. 137MOTOR ............................................................................... 154TRANSMISSIE ..................................................................... 157REMMEN ............................................................................. 159
WIELOPHANGING ......................................................... 159STUURINRICHTING ....................................................... 159WIELEN ............................................................................... 160ELEKTRISCHE INSTALLATIE ......................................... 162PRESTATIES ........................................................................ 163AFMETINGEN ................................................................... 164GEWICHTEN BESTEL ...................................................... 168GEWICHTEN PANORAMA............................................ 171GEWICHTEN COMBI ...................................................... 173GEWICHTEN PICK-UP.................................................... 176GEWICHTEN PICK-UP/DUBBELE CABINE............... 179VULLINGSTABEL .............................................................. 180SPECIFICATIES VAN DE SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN .......................................................... 182BRANDSTOFVERBRUIK .................................................. 184
IDENTIFICATIE-GEGEVENS
CHASSISNUMMER fig. 1
Het chassisnummer is ingeslagen inde wielkuip naast de passagiersstoel.Het is bereikbaar nadat het kunststofklepje in de bekleding van de wielkuipis opgetild.Het chassisnummer bestaatuit:
– type van de auto: ZFA 230.000
– oplopend productienummer.
MOTORCODE
De motorcode is in het cilinderblokingeslagen en bestaat uit het motor-type en een oplopend productienum-mer.
Zie voor de typecodes van de motoren de code van de carrosserie-uitvoe-ring de volgende pagina’s.
TYPEPLAATJE METIDENTIFICATIEGEGEVENS
Het typeplaatje fig. 2 bevat de vol-gende identificatiegegevens:
A - Naam van de fabrikant
B - Nummer typegoedkeuring
C - Identificatiecode van het auto-type
D - Chassisnummer
E - Max. toelaatbaar totaalgewichtvan de auto
135
fig. 1
P3P
0027
6
kgE
F kg1- G kg2- H kg
VERSIONE L
MOTORE I
M
B
A
C D
fig. 2
P3P
0031
2
F - Max. toelaatbaar totaalgewichtvan de auto met aanhanger
G - Max. toelaatbare voorasbelasting
H - Max. toelaatbare achterasbelas-ting
I - Motortype
L - Code van de carrosserie-uitvoe-ring
M - Correctiewaarde voor de uit-laatrookgasmeting (bij dieselmotoren).
Het typeplaatje is op de fronttra-verse in de motorruimte aangebrachtA-fig. 3.
PLAATJE MET INFORMATIE OVER DE CARROSSERIELAK
Het plaatje A-fig. 4 is aan delinkerkant in de motorruimte aange-bracht.
Het bevat de volgende informatiefig. 5:
A - Fabrikant van de lak
B - Kleurbenaming
C - Kleurcode
D - Kleurcode voor bijwerken enoverspuiten.
136
fig. 4P
3P00
458
fig. 3
P3P
0045
7
fig. 5
P3P
0031
3
MOTORCODESCARROSSERIE-UITVOERINGEN
137
Uitvoering 10 Motor Typecode Carrosserie-van de motor uitvoering
Panorama 8-9 zitplaatsen 2.0 RFW 230 AGMPA 00E
Panorama korte wielb. laag dak 2 0BZ RFW 230 AGMPA 00H
Panorama korte wielb. laag dak 1.9TD DHX 230 ANMPA 31
Panorama korte wielb. laag dak 1.9TD DHX 230 ANMPA 31C
Panorama korte wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 APMPA 38
Combi korte wielb. laag dak 5-6-8-9 zitplaatsen 1.9D DJY 230 AMMQA 36
Combi korte wielb. laag dak 1.9D DJY 230 AMMQA 36C
Combi korte wielb. laag dak 5-6-8-9 zitplaatsen 1.9TD DHX 230 ANMQA 32
Combi korte wielb. laag dak 1.9TD DHX 230 ANMQA 32C
Combi medium wielb. laag dak 5-6-8-9 zitplaatsen 1.9D DJY 230 AMMQB 37
Combi medium wielb. laag dak 1.9D DJY 230 AMMQB 37C
Combi medium wielb. laag dak 5-6-8-9 zitplaatsen 1.9TD DHX 230 ANMQB 33
Combi medium wielb. laag dak 1.9TD DHW 230 ANMQB 33C
Bestel korte wielb. laag dak 2.0 RFW 230 AGMFA 00
Bestel korte wielb. laag dak Camping Car 2.0 RFW 230 AGMFA 0D
Bestel korte wielb. laag dak 2.0 RFW 230 AGMFA 0B
Bestel korte wielb. hoog dak Camping Car 2.0 RFW 230 AGMFA 0F
Bestel korte wielb.“city centre” 2.0 RFW 230 EGMFA
Bestel korte wielb. laag dak 1.9 D DJY 230 AMMFA 0A
Uitvoering 10 Motor Typecode Carrosserie-van de motor uitvoering
Bestel korte wielb. laag dak Camping Car 1.9 D DJY 230 AMMFA 0E
Bestel korte wielb. laag dak “city centre” 1.9D DJY 230 EMMFA 0A
Bestel korte wielb. laag dak Camping Car 1.9 D DJY 230 EMMFA 0E
Bestel korte wielb. laag dak 1.9TD DHX 230 ANMFA 0A
Bestel korte wielb. laag dak Camping Car 1.9TD DHX 230 ANMFA 0E
Bestel korte wielb. laag dak (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 APMFA AX
Bestel korte wielb. laag dak 2.8 JTD 8140.43 S 230 APMFA BX
Bestel korte wielb. hoog dak (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 APMFA CX
Bestel korte wielb. hoog dak 2.8 JTD 8140.43 S 230 APMFA DX
Bestel medium wielb. laag dak “city centre” 1.9 D DJY 230 EMMFB 0A
Bestel medium wielb. laag dak “city centre” Camping Car 1.9 D DJY 230 EMMFB 0E
Bestel medium wielb. laag dak 1.9TD DHX 230 ANMFB 0A
Bestel medium wielb. laag dak 2.8D 8140.63 230 AIMFB 0A
Bestel medium wielb. laag dak Camping Car 2.8D 8140.63 230 AIMFB 0E
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. 2.8D 8140.63 230 AIMNB 0A
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 AIMNB 0E
Bestel ambulance-ombouw 2.8 JTD 8140.43 S 230 APMTA AX
Pick-up korte wielb. 1.9D DJY 230 AMMDA 0A
Pick-up korte wielb. Camping Car 1.9D DJY 230 AMMDA 0E
Pick-up korte wielb.“city centre” 1.9D DJY 230 EMMDA 0A
Pick-up korte wielb.“city centre” Camping Car 1.9D DJY 230 EMMDA 0E
Pick-up korte wielb. 1.9 TD DHX 230 ANMDA 0A
Pick-up korte wielb. Camping Car 1.9 TD DHX 230 ANMDA 0E
138
139
Uitvoering 10 Motor Typecode Carrosserie-van de motor uitvoering
Pick-up medium wielb. 1.9 TD DHX 230 ANMDB 0A
Pick-up medium wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 ANMDB 0E
Pick-up medium wielb.“city centre” Camping Car 1.9 TD DHX 230 ENMDB 0E
Chassis/cabine korte wielb. 1.9 D DJY 230 AMMAA 0A
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car 1.9D DJY 230 AMMAA 0E
Chassis/cabine korte wielb.“city centre” 1.9D DJY 230 EMMAA 0A
Chassis/cabine korte wielb.“city centre” Camping Car 1.9D DJY 230 EMMAA 0E
Chassis/cabine korte wielb. 1.9TD DHX 230 ANMAA 0A
Chassis/cabine korte wielb.“city centre” Camping Car 1.9TD DHX 230 ENMAA 0E
Chassis/cabine medium wielb. 1.9TD DHX 230 ANMAB 0A
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 ANMAB 0E
Platformchassis/cabine korte wielb. 1.9TD DHX 230 ANMCA 0A
Platformchassis/cabine korte wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 ANMCA 0E
Platformchassis/cabine medium wielb. 1.9 TD DHX 230 ANMCB 0A
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car 1.9 TD DHX 230 ANMCB 0E
Chassis korte wielb. 1.9TD DHX 230 ANMBA 0A
Chassis korte wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 ANMBA 0E
140
Uitvoering 14 Motor Typecode Carrosserie-van de motor uitvoering
Panorama medium wielb. hoog zijpaneel - 8-9 zitplaatsen 2.0 RFW 230 BGMPB 19E
Panorama medium wielb. hoog zijpaneel 2.0 RFW 230 BGMPB 19H
Panorama hoog zijpaneel medium wielb. 8 zitplaatsen 2.8D 8140.63 230 BIMPB 30
Panorama hoog zijpaneel medium wielb. 9 zitplaatsen 2.8D 8140.63 230 BIMPB 30B
Panorama hoog zijpaneel medium wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMPB 30E
Panorama medium wielb. hoog zijpaneel 2.8 JTD 8040.43 S 230 BPMPB 41
Combi korte wielb. laag dak 5-6-8-9 zitplaatsen 2.0 RFW 230 BGMQA 03E
Combi korte wielb. laag dak 2.0 RFW 230 BGMQA 03H
Combi korte wielb. laag dak 5-6-8-9 zitplaatsen 1.9TD DHX 230 BNMQA 34
Combi korte wielb. laag dak 1.9TD DHX 230 BNMQA AX
Combi korte wielb. laag dak 5-6-8 zitplaatsen 2.8D 8140.63 230 BIMQA 28
Combi korte wielb. laag dak 9 zitplaatsen 2.8D 8140.63 230 BIMQA 28B
Combi korte wielb. laag dak 2.8D 8140.63 230 BIMQA AX
Combi korte wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMQA 39
Combi medium wielb. laag dak 5-6-8-9 zitplaatsen 2.0 RFW 230 BGMQB 04M
Combi medium wielb. laag dak 2.0 RFW 230 BGMQB 04T
Combi medium wielb. hoog dak 2.0 RFW 230 BGMQB 04U
Combi medium wielb. hoog zijpaneel - 5-6-8-9 zitplaatsen 2.0 RFW 230 BGMQB 04N
Combi medium wielb. laag dak 5-6-8-9 zitplaatsen 1.9 TD DHX 230 BNMQB 35
141
Uitvoering 14 Motor Typecode Carrosserie-van de motor uitvoering
Combi medium wielb. laag dak 1.9 TD DHX 230 BNMQB 35C
Combi medium wielb. laag dak 5-6-8 zitplaatsen 2.8D 8140.63 230 BIMQB 29
Combi medium wielb. laag dak 9 zitplaatsen 2.8 D 8140.63 230 BIMQB 29B
Combi medium wielb. laag dak 2.8D 8140.63 230 BIMQB AX
Combi hoog zijpaneel medium wielb. 5-6-8 zitplaatsen 2.8D 8140.63 230 BIMQB 29C
Combi medium wielb. hoog zijpaneel 9 zitplaatsen 2.8 D 8140.63 230 BIMQB 29D
Combi hoog zijpaneel medium wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMQB BX
Combi medium wielb. laag dak 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMQB 40
Combi medium wielb. hoog zijpaneel 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMQB 40B
Bestel korte wielb. laag dak 2.0 RFW 230 BGMFA 00
Bestel korte wielb. laag dak Camping Car 2.0 RFW 230 BGMFA 0D
Bestel korte wielb. hoog dak 2.0 RFW 230 BGMFA 0B
Bestel korte wielb. hoog dak Camping Car 2.0 RFW 230 BGMFA 0F
Bestel korte wielb. laag dak 1.9TD DHX 230 BNMFA 0A
Bestel korte wielb. laag dak Camping Car 1.9TD DHX 230 BNMFA 0E
Bestel verhoogd korte wielb. 1.9TD DHX 230 BNMFA 0C
Bestel verhoogd korte wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 BNMFA 0G
Bestel korte wielb. laag dak 2.8D 8140.63 230 BIMFA 0A
Bestel korte wielb. laag dak Camping Car 2.8D 8140.63 230 BIMFA 0E
Bestel korte wielb. hoog dak 2.8 D 8140.63 230 BIMFA 0C
Bestel korte wielb. hoog dak Camping Car 2.8 D 8140.63 230 BIMFA 0G
Bestel korte wielb. laag dak (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMFA AX
Bestel korte wielb. laag dak 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMFA BX
Bestel korte wielb. hoog dak (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMFA CX
Bestel korte wielb. hoog dak 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMFA DX
142
Uitvoering 14 Motor Typecode Carrosserie-van de motor uitvoering
Bestel medium wielb. laag dak 2.0 RFW 230 BGMFB 00
Bestel medium wielb. laag dak Camping Car 2.0 RFW 230 BGMFB 0D
Bestel medium wielb. hoog zijpaneel 2.0 RFW 230 BGMNB 00
Bestel medium wielb. hoog zijpaneel Camping Car 2.0 RFW 230 BGMNB 0D
Bestel medium wielb. laag dak 1.9TD DHX 230 BNMFB 0A
Bestel medium wielb. laag dak Camping Car 1.9TD DHX 230 BNMFB 0E
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. 1.9TD DHX 230 BNMNB 0A
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 BNMNB 0E
Bestel medium wielb. laag dak 2.8D 8140.63 230 BIMFB 0A
Bestel medium wielb. laag dak Camping Car 2.8D 8140.63 230 BIMFB 0E
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMNB 0A
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 BIMNB 0E
Bestel medium wielb. laag zijpaneel (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMFB AX
Bestel medium wielb. laag zijpaneel 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMFB BX
Bestel medium wielb. hoog zijpaneel (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMNB AX
Bestel medium wielb. hoog zijpaneel 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMNB BX
Bestel lange wielb. hoog zijpaneel 2.0 RFW 230 BGMNC 00
Bestel lange wielb. hoog zijpaneel Camping Car 2.0 RFW 230 BGMNC 0D
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. 1.9TD DHX 230 BNMNC 0A
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 BNMNC 0E
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMNC 0A
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 BIMNC 0E
Bestel lange wielb. hoog zijpaneel (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMNC AX
Bestel lange wielb. hoog zijpaneel 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMNC BX
Bestel ambulance-ombouw 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMTB
143
Uitvoering 14 Motor Typecode Carrosserie-van de motor uitvoering
Pick-up korte wielb. 2.0 RFW 230 BGMDA 00
Pick-up korte wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMDA 0D
Pick-up korte wielb.1.9TD DHX 230 BNMDA 0A
Pick-up korte wielb. Camping Car 1.9 TD DHX 230 BNMDA 0E
Pick-up korte wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMDA 0A
Pick-up korte wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 BIMDA 0E
Pick-up korte wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMDA AX
Pick-up korte wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMDA BX
Pick-up medium wielb. 2.0 RFW 230 BGMDB 00
Pick-up medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMDB 0D
Pick-up medium wielb. 1.9 TD DHX 230 BNMDB 0A
Pick-up medium wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 BNMDB 0E
Pick-up medium wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMDB 0A
Pick-up medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 BIMDB 0E
Pick-up medium wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMDB AX
Pick-up medium wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMDB BX
Pick-up lange wielb. 2.0 RFW 230 BGMDC 00
Pick-up lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMDC 0D
Pick-up lange wielb. 1.9TD DHX 230 BNMDC 0A
Pick-up lange wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 BNMDC 0E
Pick-up lange wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMDC 0A
Pick-up lange wielb. Camping Car 2.8 D 8140.63 230 BIMDC 0E
Pick-up lange wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMDC AX
Pick-up lange wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMDC BX
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. 2.0 RFW 230 BGMGB 00
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMGB 0D
144
Uitvoering 14 Motor Typecode Carrosserie-van de motor uitvoering
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. 2.0 RFW 230 BGMGB AX
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMGB BX
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. 2.8 D 8140.63 230 BIMGB 0A
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.8 D 8140.63 230 BIMGB 0E
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. 2.8 D 8140.63 230 BIMGB AX
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.8 D 8140.63 230 BIMGB BX
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMGB AX
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMGB BX
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. 2.0 RFW 230 BGMGC 00
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMGC 0D
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. 2.0 RFW 230 BGMGC AX
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMGC BX
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMGC 0A
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 BIMGC 0E
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. 2.8 D 8140.63 230 BIMGC AX
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.8 D 8140.63 230 BIMGC BX
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMGC AX
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMGC BX
Chassis/cabine korte wielb. 2.0 RFW 230 BGMAA 00
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMAA 0D
Chassis/cabine korte wielb. 1.9TD DHX 230 BNMAA 0A
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 BNMAA 0E
Chassis/cabine korte wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMAA AX
Chassis/cabine korte wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMAA BX
Chassis/cabine medium wielb. 2.0 RFW 230 BGMAB 00
145
Uitvoering 14 Motor Typecode Carrosserie-van de motor uitvoering
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMAB 0D
Chassis/cabine medium wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMAB AX
Chassis/cabine medium wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMAB BX
Chassis/cabine lange wielb. 2.0 RFW 230 BGMAC 00
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMAC 0D
Chassis/cabine lange wielb. 1.9TD DHX 230 BNMAC 0A
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 BNMAC 0E
Chassis/cabine lange wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMAC 0A
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 BIMAC 0E
Chassis/cabine lange wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMAC AX
Chassis/cabine lange wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMAC BX
Chassis/dubbele cabine medium wielb. 2.0 RFW 230 BGMHB 00
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMHB 0D
Chassis/dubbele cabine medium wielb. 2.0 RFW 230 BGMHB AX
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMHB BX
Chassis/dubbele cabine medium wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMHB 0A
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 BIMHB 0E
Chassis/dubbele cabine medium wielb. 2.8 D 8140.63 230 BIMHB AX
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.8 D 8140.63 230 BIMHB BX
Chassis/dubbele cabine medium wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMHB AX
Chassis/dubbele cabine medium wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMHB BX
Chassis/dubbele cabine lange wielb. 2.0 RFW 280 BGMHC 00
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 280 BGMHC 0D
146
Uitvoering 14 Motor Typecode Carrosserie-van de motor uitvoering
Chassis/dubbele cabine lange wielb. 2.0 RFW 280 BGMHC AX
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 280 BGMHC BX
Chassis/dubbele cabine lange wielb. 2.8 D 8140.63 230 BIMHC 0A
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 BIMHC 0E
Chassis/dubbele cabine lange wielb. 2.8 D 8140.63 230 BIMHC AX
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.8 D 8140.63 230 BIMHC BX
Chassis/dubbele cabine lange wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMHC AX
Chassis/dubbele cabine lange wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMHC BX
Platformchassis/cabine korte wielb. 1.9 TD DHX 230 BNMCA 0A
Platformchassis/cabine korte wielb. Camping Car 1.9 TD DHX 230 BNMCA 0E
Platformchassis/cabine korte wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMCA AX
Platformchassis/cabine korte wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMCA BX
Platformchassis/cabine medium wielb. 2.0 RFW 230 BGMCB 00
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMCB 0D
Platformchassis/cabine medium wielb. 1.9TD DHX 230 BNMCB 0A
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 BNMCB 0E
Platformchassis/cabine medium wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMCB 0A
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 BIMCB 0E
Platformchassis/cabine medium wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMCB AX
Platformchassis/cabine medium wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMCB BX
Platformchassis/cabine lange wielb. 2.0 RFW 230 BGMCC 00
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMCC 0D
Platformchassis/cabine lange wielb. 1.9TD DHX 230 BNMCC 0A
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car 1.9TD DHX 230 BNMCC 0E
Platformchassis/cabine lange wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMCC 0A
147
Uitvoering 14 Motor Typecode Carrosserie-van de motor uitvoering
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car 2.8 D 8140.63 230 BIMCC 0E
Platformchassis/cabine lange wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMCC AX
Platformchassis/cabine lange wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMCC BX
Platformchassis/cabine wielb. 4050 2.8 D 8140.63 230 BIMAG 0A
Platformchassis/cabine wielb. 4050 Camping Car 2.8 D 8140.63 230 BIMAG 0E
Platformchassis/cabine wielb. 4050 (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMAG AX
Platformchassis/cabine wielb. 4050 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMAG BX
Chassis korte wielb. 2.0 RFW 230 BGMBA 00
Chassis korte wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMBA 0D
Chassis korte wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMBA 0A
Chassis korte wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 BIMBA 0E
Chassis korte wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMBA AX
Chassis korte wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMBA BX
Chassis medium wielb. 2.0 RFW 230 BGMBB 00
Chassis medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMBB 0D
Chassis medium wielb. 2.8D 8140.63 230 BIMBB 0A
Chassis medium wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMBB AX
Chassis medium wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMBB BX
Chassis lange wielb. 2.0 RFW 230 BGMBC 00
Chassis lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 BGMBC 0D
Chassis lange wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMBC AX
Chassis lange wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMBC BX
Chassis wielb. 4050 2.8 D 8140.63 230 BIMBG DA
Chassis wielb. 4050 Camping Car 2.8 D 8140.63 230 BIMBG DE
Chassis wielb. 4050 (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMBG AX
Chassis wielb. 4050 2.8 JTD 8140.43 S 230 BPMBG BX
148
Uitvoering MAXI Motor Typecode Carrosserievan motor uitvoering
Bestel korte wielb. laag dak “city centre” 2.0 RFW 230 EGMFA 00
Bestel korte wielb. laag dak “city centre” Camping Car 2.0 RFW 230 EGMFA 0D
Bestel korte wielb. hoog dak “city centre” 2.0 RFW 230 EGMFA 0B
Bestel korte wielb. hoog dak “city centre” Camping Car 2.0 RFW 230 EGMFA 0F
Bestel korte wielb.“gepantserd” laag dak 2.0 RFW 230 CGMFA 00
Bestel korte wielb.“gepantserd” laag dak Camping Car 2.0 RFW 230 CGMFA 0D
Bestel korte wielb.“gepantserd” hoog dak 2.0 RFW 230 CGMFA 0B
Bestel korte wielb.“gepantserd” hoog dak Camping Car 2.0 RFW 230 CGMFA 0F
Bestel korte wielb. laag dak (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMFA AX
Bestel korte wielb. laag dak 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMFA BX
Bestel korte wielb. hoog dak (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMFA CX
Bestel korte wielb. hoog dak 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMFA DX
Bestel korte wielb. laag dak 2.8D 8140.63 230 CIMFA 0A
Bestel korte wielb. laag dak Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMFA 0E
Bestel verhoogd korte wielb. 2.8D 8140.63 230 CIMFA 0C
Bestel verhoogd korte wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMFA 0G
Bestel medium wielb. laag dak 2.8 D 8140.63 230 CIMFB 0A
Bestel medium wielb. laag dak Camping Car 2.8 D 8140.63 230 CIMFB 0E
Bestel medium wielb. laag dak (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMFB AX
Bestel medium wielb. laag dak 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMFB BX
Bestel medium wielb. laag zijpaneel 2.0 RFW 230 CGMNB 00
Bestel medium wielb. laag zijpaneel Camping Car 2.0 RFW 230 CGMNB 0D
Bestel medium wielb. extra verhoogd 2.0 RFW 230 CGMNB 0B
Bestel medium wielb. extra verhoogd Camping Car 2.0 RFW 230 CGMNB 0F
149
Uitvoering MAXI Motor Typecode Carrosserievan motor uitvoering
Bestel medium wielb. hoog zijpaneel 2.8 D 8140.63 230 CIMNB 0A
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMNB 0E
Bestel extra hoog medium wielb. 2.8D 8140.63 230 CIMNB 0C
Bestel extra hoog medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMNB 0G
Bestel medium wielb. hoog zijpaneel (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMNB AX
Bestel medium wielb. hoog zijpaneel 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMNB BX
Bestel medium wielb. extra verhoogd (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMNB CX
Bestel medium wielb. extra verhoogd 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMNB DX
Bestel lange wielb. hoog zijpaneel 2.0 RFW 230 CGMNC 00
Bestel lange wielb. hoog zijpaneel Camping Car 2.0 RFW 230 CGMNC 0D
Bestel lange wielb. extra verhoogd 2.0 RFW 230 CGMNC 0B
Bestel lange wielb. extra verhoogd Camping Car 2.0 RFW 230 CGMNC 0F
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. 2.8D 8140.63 230 CIMNC 0A
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMNC 0E
Bestel extra hoog lange wielb. 2.8D 8140.63 230 CIMNC 0C
Bestel extra hoog lange wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMNC 0G
Bestel lange wielb. hoog zijpaneel (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMNC AX
Bestel lange wielb. hoog zijpaneel 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMNC BX
Bestel lange wielb. extra verhoogd (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMNC CX
Bestel lange wielb. extra verhoogd 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMNC DX
Pick-up medium wielb. 2.0 RFW 230 CGMDB 00
Pick-up medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMDB 0D
150
Uitvoering MAXI Motor Typecode Carrosserievan motor uitvoering
Pick-up medium wielb. 2.8 D 8140.63 230 CIMDB 0A
Pick-up medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMDB 0E
Pick-up medium wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMDB AX
Pick-up medium wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMDB BX
Pick-up lange wielb. 2.0 RFW 230 CGMDC 00
Pick-up lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMDC 0D
Pick-up lange wielb. 2.8D 8140.63 230 CIMDC 0A
Pick-up lange wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMDC 0E
Pick-up lange wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMDC AX
Pick-up lange wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMDC BX
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. 2.0 RFW 230 CGMGB 00
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMGB 0D
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. 2.0 RFW 230 CGMGB AX
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMGB BX
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. 2.8D 8140.43 230 CIMGB 0A
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.43 230 CIMGB 0E
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. 2.8 D 8140.43 230 CIMGB AX
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.8 D 8140.43 230 CIMGB BX
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMGB AX
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMGB BX
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. 2.0 RFW 230 CGMGC 00
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMGC 0D
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. 2.0 RFW 230 CGMGC AX
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMGC BX
151
Uitvoering MAXI Motor Typecode Carrosserievan motor uitvoering
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. 2.8 D 8140.63 230 CIMGC 0A
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMGC 0E
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. 2.8 D 8140.63 230 CIMGC AX
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.8 D 8140.63 230 CIMGC BX
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMGC AX
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPPMGC BX
Chassis/cabine medium wielb. 2.0 RFW 230 CGMAB 00
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMAB 0D
Chassis/cabine medium wielb. 2.8D 8140.63 230 CIMAB 0A
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMAB 0E
Chassis/cabine medium wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMAB AX
Chassis/cabine medium wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMAB BX
Chassis/cabine lange wielb. 2.0 RFW 230 CGMAC 00
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMAC 0D
Chassis/cabine lange wielb. 2.8 D 8140.63 230 CIMAC 0A
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMAC 0E
Chassis/cabine lange wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMAC AX
Chassis/cabine lange wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMAC BX
Chassis/dubbele cabine medium wielb. 2.0 RFW 230 CGMHB 00
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMHB 0D
Chassis/dubbele cabine medium wielb. 2.0 RFW 230 CGMHB AX
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMHB BX
Chassis/dubbele cabine medium wielb. 2.8D 8140.63 230 CIMHB 0A
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMHB 0E
152
Uitvoering MAXI Motor Typecode Carrosserievan motor uitvoering
Chassis/dubbele cabine medium wielb. 2.8 D 8140.63 230 CIMHB AX
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car 2.8 D 8140.63 230 CIMHB BX
Chassis/dubbele cabine medium wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMHB AX
Chassis/dubbele cabine medium wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMHB BX
Chassis/dubbele cabine lange wielb. 2.0 RFW 230 CGMHC 00
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMHC 0D
Chassis/dubbele cabine lange wielb. 2.0 RFW 230 CGMHC AX
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMHC BX
Chassis/dubbele cabine lange wielb. 2.8D 8140.63 230 CIMHC 0A
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMHC 0E
Chassis/dubbele cabine lange wielb. 2.8 D 8140.63 230 CIMHC AX
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car 2.8 D 8140.63 230 CIMHC BX
Chassis/dubbele cabine lange wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMHC AX
Chassis/dubbele cabine lange wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMHC BX
Platformchassis/cabine medium wielb. 2.0 RFW 230 CGMCB 00
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMCB 0D
Platformchassis/cabine medium wielb. 2.8D 8140.63 230 CIMCB 0A
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMCB 0E
Platformchassis/cabine medium wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMCB AX
Platformchassis/cabine medium wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMCB BX
Platformchassis/cabine lange wielb. 2.0 RFW 230 CGMCC 00
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car 2.0 RFW 230 CGMCC 0D
Platformchassis/cabine lange wielb. 2.8D 8140.63 230 CIMCC 0A
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMCC 0E
153
Uitvoering MAXI Motor Typecode Carrosserievan motor uitvoering
Platformchassis/cabine lange wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMCC AX
Platformchassis/cabine lange wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMCC BX
Platformchassis/cabine wielb. 4050 2.8 D 8040.63 230 CIMAG 0A
Platformchassis/cabine wielb. 4050 Camping Car 2.8 D 8040.63 230 CIMAG 0E
Platformchassis/cabine wielb. 4050 (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMAG AX
Platformchassis/cabine wielb. 4050 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMAG BX
Chassis medium wielb. 2.8 D 8140.63 230 CIMBB 0A
Chassis medium wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMBB 0E
Chassis medium wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMBB AX
Chassis medium wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMBB BX
Chassis lange wielb. 2.8D 8140.63 230 CIMBC 0A
Chassis lange wielb. Camping Car 2.8D 8140.63 230 CIMBC 0E
Chassis lange wielb. (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMBC AX
Chassis lange wielb. 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMBC BX
Chassis wielb. 4050 2.8 D 8040.63 230 CIMBG 0A
Chassis wielb. 4050 Camping Car 2.8 D 8140.63 230 CIMBG 0E
Chassis wielb. 4050 (EGR) 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMBG AX
Chassis wielb. 4050 2.8 JTD 8140.43 S 230 CPMBG BX
154
2.0
RFW
Otto
4 in lijn
86 x 86
1998
9,2801105500
16817,13440
1°43°
40°3°
0,150,20
MOTOR
1.9 TD
DHX
Diesel
4 in lijn
83 x 88
1905
21,86690
4000
19620
2250
0°35°
43°0°
0,15 ± 0,080,30 ± 0,08
1.9 D
DJY
Diesel
4 in lijn
83 x 88
1905
235068
4600
12012,22000
4°35°
43°0°
0,15 ± 0,080,15 ± 0,08
ALGEMEEN
Typecode
Cyclus
Aantal en opstelling cilinders
Boring en slag mm
Cilinderinhoud cm3
CompressieverhoudingkW (EU)
Max. vermogen pk (DIN)bijbehorend toerental min-1
Nm (EU)Max. koppel kgm(DIN)
bijbehorend toerental min-1
DISTRIBUTIE
Inlaat: opent voor B.D.P.sluit na O.D.P.
Uitlaat: opent voor O.D.P.sluit na B.D.P.
Klepspeling bij koude motor:inlaat mmuitlaat mm
155
2.8 JTD
8140.43 S
Diesel
4 in lijn
94,4 x 100
2800
1893,51273600
30030,61800
8°37°
48°8°
0,50 ± 0,050,50 ± 0,05
2.8D
8140.63
Diesel
4 in lijn
94,4 x 100
2800
21,76487
3800
18018,32000
8°48°
48°8°
0,50 ± 0,050,50 ± 0,05
ALGEMEEN
Typecode
Cyclus
Aantal en opstelling cilinders
Boring en slag mm
Cilinderinhoud cm3
CompressieverhoudingkW (EU)
Max. vermogen pk (DIN)bijbehorend toerental min-1
Nm (EU)Max. koppel kgm (DIN)
bijbehorend toerental min-1
DISTRIBUTIE
Inlaat: opent voor B.D.P.sluit na O.D.P.
Uitlaat: opent voor O.D.P.sluit na B.D.P.
Klepspeling bij koude motor:inlaat mmuitlaat mm
156
INSPUITING/ONTSTEKING
Benzine-uitvoering
Geïntegreerde elektronische “fullgroup” inspuiting (gelijktijdige inspui-ting van de 4 inspuitventielen) en ont-steking: één regeleenheid regelt zowelinspuitduur van de inspuiting (ben-zinedosering) als de ontstekingsver-vroeging.
– Type: Multipoint.
– Luchtfilter: droog met verwissel-baar papieren element en thermo-statisch geregelde luchttoevoer.
– In brandstoftank ondergedompeldeelektrische brandstofpomp.
– Inspuitdruk: 3 bar.
– Meetmethode voor de hoeveelheidinlaatlucht:“Speed-density” (*)
– Mengselcorrectie: “closed loop”(informatie over het verloop van deverbranding via een lambdasonde).
– Stationair toerental: 850 ± 50 min-
1
– Ontstekingsvolgorde: 1 - 3 - 4 - 2.
• Stationair toerental: 750±25 min-1
– Droog luchtfilter.
– Verwisselbaar brandstoffilter in mo-torruimte.
Dieseluitvoeringen (turbo)
– Indirecte dieselinspuiting (directeinspuiting bij de 2.8 JTD).
– Roterende inspuitpomp metMin/Max-regulateur en automatischeinspuitmomentversneller.
– Afstelling inspuitmoment op beginopbrengst:
• Inspuitvolgorde: 1 - 3 - 4 - 2
• Openingsdruk inspuitstukken: 150bar
• Stationair toerental: 750±25 min-1
– Droog luchtfilter.
– Brandstoffilter met verwisselbaarelement.
– Door uitlaatgas aangedreventurbocompressor met overdrukklep(waste-gate).
– Basis-ontstekingsvervroeging bijstationair toerental: 13° ± 3°– Bougies: Champion RC9YCC
Eyquem RFC52LS
– Elektrode-afstand (mm): 0,8
(*) Analytische methode, d.m.v. deelektronische verwerking van gege-vens die door de toerentalsensor vande motor (speed) en de temperatuur-sensor en de absolute-druksensor inhet inlaatspruitstuk (density) wordengemeten.
BRANDSTOFSYSTEEM
Dieseluitvoeringen(atmosferische aanzuiging)
– Indirecte dieselinspuiting.
– Roterende inspuitpomp metMin/Max-regulateur en automatischeinspuitmomentversneller.
– Afstelling inspuitmoment op beginopbrengst:
• Inspuitvolgorde: 1 - 3 - 4 - 2
• Openingsdruk inspuitstukken: 125bar
157
– Turbodruk:
• 1.9 TD . . . . . . . . . . . . . . 0,8 bar
• 2.8 JTD . . . . . . . . . . . . . 1 bar
– E.G.R.-systeem (indien aanwezig).
Modificaties of repara-ties aan het brandstofsys-teem die niet correct
worden uitgevoerd en waarbijgeen rekening wordt gehoudenmet de technische specificatiesvan het systeem, kunnen storin-gen in de werking en zelfs brand-gevaar veroorzaken.
TRANSMISSIE
KOPPELING
Mechanisch bediende koppeling metkoppelingspedaal zonder vrije slag.
Stand van het koppelingspedaal is af-stelbaar.
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK EN DIFFERENTIEEL
Vijf gesynchroniseerde versnellingenvooruit en één versnelling achteruit.
SMEERSYSTEEM
Smering onder druk d.m.v. een tand-wieloliepomp met ingebouwde olie-drukregelklep.
Tandwieloliepomp: aangedreven viaeen getande riem.
Reiniging van de motorolie in eenfullflow-oliefilterelement.
Koelvloeistofgekoelde oliekoeler: omde maximum temperatuur van demotorolie te begrenzen.
KOELSYSTEEM
Koelsysteem met radiateur, centrifu-gale waterpomp en expansiereservoir.
Thermostaat met “by-pass”-regelingin het secundaire circuit voor de re-circulatie van de motor naar de radia-teur.
Elektroventilateur voor het koelenvan de radiateur, geregeld d.m.v. eenthermoschakelaar in de radiateur.
158
Rechte eindoverbrenging en diffe-rentieel ingebouwd in het versnellings-bakhuis.
Aandrijving van de voorwielen m.b.v.aandrijfassen die via homokinetischekoppelingen verbonden zijn met hetdifferentieel en de wielen.
De overbrengingsverhoudingen zijn:
Rechte eindreductie Aantal tanden
10 - 1.9 D 5,615 13/73
10/14 - 1.9 TD 5,357 14/75
10/14 - 2.8 JTD 4,933 15/74
10/14 - 2.8 D 5,615 13/73
MAXI - 2.8 JTD 5,231 13/68
MAXI - 2.8 D 6,385 13/83
10/14 - 2.0 5,615 13/73
MAXI - 2.0 6,386 13/83
De overbrengingsverhoudingen zijn:
10 10/14 10/14 10/14 MAXI MAXI 10/14 MAXI1.9 D 1.9 TD 2.8 JTD 2.8 D 2.8 JTD 2.8 D 2.0 2.0
in 1e versn. 3,727 3,727 3,727 3,727 3,727 3,727 3,727 3,727
in 2e versn. 1,944 1,783 1,952 1,783 1,952 1,952 1,944 1,952
in 3e versn. 1,370 1,194 1,281 1,194 1,281 1,281 1,370 1,281
in 4e versn. 0,969 0,875 0,884 0,795 0,884 0,884 0,969 0,953
in 5e versn. 0,767 0,673 0,603 0,609 0,603 0,642 0,767 0,717
achteruit 3,154 3,154 3,417 3,154 3,417 3,417 3,154 3,417
159
REMMEN
VOETREM EN NOODREMVoor: schijfremmen met zwevende
remtangen, twee remcilinders per wielen waarschuwingslampje versletenremvoeringen.Achter: zelfcentrerende remschoe-
nen en micrometrisch mechanismevoor het afstellen van de speling.Diagonaal gescheiden hydraulisch
remsysteem.Onderdrukrembekrachtiger van: 11”Remdrukregelaar in het hydraulische
remcircuit van de achterremmen.
Water, sneeuw enstrooizout op wegen kun-nen zich afzetten op de
remschijven waardoor de gewens-te remvertraging iets later wordtbereikt.
HANDREM
De handrem werkt mechanischd.m.v. een handremhefboom op deremschoenen van de achterwielen.
WIELOPHANGING
VOOR
Onafhankelijke wielophanging, typeMcPherson.
Telescopische schokdempers metbehulp van een elastische verbindingaan de carrosserie bevestigd en metrubberen stofhoezen.
Coaxiaal ten opzichte van de schok-demper geplaatste schroefveren metaanslagrubbers.
Triangel wieldraagarm met behulpvan een dubbelconische bus aan decarrosserie bevestigd en voorzien vaneen fuseekogel.
ACHTER
Starre achteras.
Stalen enkelbladsveren in lengterichting.
Verticaal geplaatste telescopischeschokdempers die in de wielkuip aande carrosserie zijn bevestigd.
Aanslagrubbers bevestigd aan dechassisbalk.
Aansluiting voor de remdrukregelaar.
STUURINRICHTINGSamendrukbare, energie-absorbe-
rende stuurkolom en stuurwiel.
“For life” gesmeerd tandheugel-stuurhuis.
Hydraulische stuurbekrachtiging.
Minimum draaicirkel:
– korte wielbasis . . . . . . . 11 m– medium wielbasis . . . . . 12,1 m – lange wielbasis . . . . . . . 13,7 m
Aantal stuuromwentelingen van aanslag tot aanslag . . . . 3,65
Houd het stuurwiel nietlanger dan 15 secondentegen de aanslag bij maxi-
mum stuuruitslag: anders ont-staan er geluiden en er bestaatde mogelijkheid dat de stuurin-richting beschadigt.
160
RESERVEWIEL
Geperst stalen velg.
Tubeless band gelijk aan de standaardonder de auto gemonteerde banden.
SNEEUWKETTINGEN
Gebruik uitsluitend sneeuwkettingenmet een geringe dikte, zie hoofdstuk“Sneeuwkettingen”.
WIELUITLIJNING
Toespoor gemeten tussen de velg-randen van de voorwielen: -2 ± 1 mm.
De waarden zijn van toepassing opeen auto in rijklare staat.
185 = Nominale breedte (afstand in mm tussen deflanken).
60 = Hoogte/breedte-verhouding(percentage).
R = Radiaalband.
14 = Diameter van de velg (in inch).
82 = Draagvermogen.
H = Maximale snelheid.
SnelheidscoderingQ = tot aan 160 km/h.R = tot aan 170 km/h.S = tot aan 180 km/h.T = tot aan 190 km/h.U = tot aan 200 km/h.H = tot aan 210 km/h.V = boven 210 km/h.
WIELEN
VELGEN EN BANDEN
Geperst stalen velgen met ventilatie-openingen.
Tubeless radiaalbanden.
Op de typegoedkeuring zijn boven-dien alle goedgekeurde banden aange-geven.
BELANGRIJK Als de gegevens inhet instructieboekje afwijken van dievan de typegoedkeuring, dient u zichaltijd aan de gegevens van de type-goedkeuring te houden.
Voor de rijveiligheid is het nood-zakelijk dat u zich aan de voorge-schreven afmetingen houdt en dat al-le wielen zijn voorzien van banden vanhetzelfde merk en hetzelfde type.
BELANGRIJK In tubeless bandenmogen geen binnenbanden gebruiktworden.
VERKLARING VAN DECODERING OP DE BANDEN
Bijvoorbeeld
185/60 R 14 82 H
161
Bandenspanning (bar)Onbelast en volbeladenVoor Achter
3 3
4,1 4,5
3 3
4,1 4,5
4,1 4,5
5 5
4,1 4,5
5 5
4,1 4,5
5 5
4,5 4,5
5,5 5,5
4,5 4,5
5,5 5,5
Bandenmaat
195/70 R15” Reinforced (97S)
195/70 R15”C (103 Q)
195/70 R15” Reinforced (97S)
195/70 R15”C (103 Q)
215/70 R15”C (109/107 R)
215/70 R15”C (109 Q) Camping Car
195/70 R15”C (103 Q)
215/70 R15”C (109 Q) Camping Car
215/70 R15”C (109/107 R)
215/70 R15”C (109 Q) Camping Car
205/75 R16”C (110/108 Q)
215/75 R16”C (113/111 N) Camping Car
215/75 R16”C (113/111 Q)
215/75 R16”C (113/111 N) Camping Car
Velgmaat
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 16” - H2
6J x 16” - H2
6J x 16” - H2
6J x 16” - H2
Uitvoering
10
Alle uitvoeringen
alleen Panorama enAmbulance 2.8 JTD
4x4 (2.0)
4x4 (2.8 D - 2.8 JTD)
Alle uitvoeringen optional code 141
Alle uitvoeringen optional code 143
14
Alle uitvoeringen
Verlaagd chassis
Alle uitvoeringen optional code 141
Alle uitvoeringen optional code 143
MAXI
Alle uitvoeringen
Verlaagd chassis
Alle uitvoeringen optional code 141
Alle uitvoeringen optional code 143
* Bij warme banden moet de bandenspanning +0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde.
162
ELEKTRISCHE INSTALLATIE
Spanning van de elektrische installa-tie: 12 Volt.
ACCU
Met min aan massa.
Voor bepaalde landen kunnen zwaar-dere accu’s zijn gemonteerd.
Modificaties of reparatiesaan de elektrische installa-tie die niet correct worden
uitgevoerd en waarbij geen reke-ning wordt gehouden met de technische specificaties van het sys-teem, kunnen storingen in dewerking en zelfs brandgevaar ver-oorzaken.
Startstroom in koude toestand (-18°)
320 A
400 A
400 A
580 A
580 A (*)
DynamoGelijkrichter met 9 diodes en inge-
bouwde elektronische spanningsrege-laar. Het laden van de accu begint zo-dra de motor is aangeslagen.Nominale maximum laadstroom:– Bij benzine- en dieseluitvoeringen:
12 V - 80 A (**)– Bij uitvoeringen met airconditioning:• 2.0 ................................ 12 V - 90 A• 1.9 D - 1.9 TD ............ 12 V - 120 A• 2.8 D .......................... 12 V - 120 A• 2.8 JTD ...................... 12V - 150 A
(**) Minibus- en Panorama-uitvoering: 85 A
STARTMOTORMet vrijlooprondsel. Inschakeling
d.m.v. solenoïde via start-/contactslotbediend.– 2.0-motor ................ 1,1 kW (▲)– Bij motor
1.9 D - 1.9 TD...... 1,7 kW (▲▲)– Bij motor
2.8 D - 2.8 JTD ................ 2,6 kW(▲) voor bepaalde markten 1.4 kW
(▲▲) voor bepaalde markten 2,2 kW
Capaciteit bij ontlading in 20 uur
60 Ah
70 Ah
70 Ah
95 Ah
95 Ah
2.0
1.9D
1.9 TD
2.8D
2.8JTD
(*) voor bepaalde markten: 650 A
163
Uitvoeringen/motoren 1e 2e 3e 4e 5e* 5e** AR
10 - 2.0 34 65 93 131 140÷144 140 40
10 - 1.9 D 27 51 73 103 123 120 32
10 - 1.9 TD 24 51 76 104 136÷130 130 29
10 - 2.8 D 22 46 69 103 133÷129 – 26
10 - 2.8 JTD 24 45 69 100 150÷152 – 26
14 - 2.0 34 65 93 131 140÷144 135 40
14 - 1.9 TD 24 51 76 104 136÷130 130 29
14 - 2.8 D 22 46 69 103 133÷129 128 26
14 - 2.8 JTD 24 45 69 100 148÷152 – 26
MAXI - 2.0 33 63 95 128 132 130 36
MAXI - 2.8 D 21 41 61 90 131÷123 125 23
MAXI - 2.8 JTD 24 46 70 101 146÷152 – 26
* Alle bestel-uitvoeringen-Afhankelijk van de uitvoering ** Alle Pick-up-uitvoeringen
PRESTATIESMaximum snelheid na de inrijpe-
riode van de auto in km/h
164
fig. 6
P3P00459
AFMETINGEN
BESTEL-UITVOERING fig. 6
De hoogte heeft betrekking op eenonbelaste auto.
165
Uitvoeringen 10 14 MAXI
Korte Medium Korte Medium Lange Medium Langewielbasis wielbasis wielbasis wielbasis wielbasis wielbasis wielbasis
A 1720 1720 1720 1720 1720 1720 1720
B 1710 1710 1710 1710 1710 1710 1710
C 2104÷2450 2130 2150÷2470 2140÷2465 2455÷2465 2470÷2475 2470
D 4655 5005 4655 5005 5505 5005 5505
E 2850 3200 2850 3200 3700 3200 3700
F 1998 1998 1998 1998 1998 1998 1998
G 1449 1449÷1769 1449 1449÷1769 1769 1449÷1769 1769
Afhankelijk van de uitvoering kunnen de afmetingen variëren binnen de hierboven aangegeven grenzen
166
fig. 7
P3P00460
PICK-UP-UITVOERING fig. 7
De hoogte heeft betrekking op een onbelasteauto.
167
Uitvoeringen 10 14 MAXI
Korte Korte Medium Lange Medium Langewielbasis wielbasis wielbasis wielbasis wielbasis wielbasis
A 1720 1720 1720 1720 1720 1720
B 1710 1710 1710 1710 1710 1710
C 2086,5 2092,5 2093÷2090 2092÷2096 2124 2119÷2130
D 4770 4770 5120 5620 5120 5620
E 2850 2850 3200 3700 3200 3700
F 2000 2000 2000 2000 2000 2000
G 2517 2517 2867 3435 2867 3435
Afhankelijk van de uitvoering kunnen de afmetingen variëren binnen de hierboven aangegeven grenzen
168
GEWICHTEN BESTEL
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak,trekhaak,enz.),dan stijgt het rijklaar gewicht,waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt.(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen datdeze limieten niet worden overschreden.* De aangegeven waarden zijn van toepassing op de Bestel-uitvoeringen met/zonder ruiten,met medium en korte wielbasis, zowel met hoog als met laag zijpaneel.
2.0
1635 ÷ 1675
1020 ÷ 1080
146014602800
2000750
100
1.9 D
1665 ÷ 1705
1020 ÷ 1080
146014602800
1600750
100
1.9 TD
1695 ÷ 1735
1020 ÷ 1065
146014602800
1600750
100
2.8 D
1760 ÷ 1795
875 ÷ 1040
146014602800
2000750
100
1.9 TDCity centre
1695 ÷ 1735
755 ÷ 795
146014602490
1600750
100
Gewichten (kg)Uitvoering 10 (*)
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,reservewiel, gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusiefde bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht(2)– vooras:– achteras:– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:– geremd– ongeremd
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger)
169
2.0
1635 ÷ 1755
1465 ÷ 1365
165017503250
2000750
100
1.9 TD
1695 ÷ 1745
1365 ÷ 1440
169017503250
1600750
100
2.8 D
1760 ÷ 1880
1370 ÷ 1455
169017503250
2000750
100
2.8 JTD
1790 ÷ 1910
1425 ÷ 1340
169017503250
2000750
100
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfdegewicht daalt.(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen datdeze limieten niet worden overschreden.* De aangegeven waarden zijn van toepassing op de Bestel-uitvoeringen met/zonder ruiten, met medium en korte wielbasis, zowel met hoog als met laagzijpaneel.
Gewichten (kg)Uitvoering 14 (*)
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,reservewiel, gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusiefde bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht(2)– vooras:– achteras:– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:– geremd– ongeremd
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger)
170
2.0
1705 ÷ 1805
1795 ÷ 1730
185021203500
2000750
100
2.8 D
1860 ÷ 1950
1570 ÷ 1640
185021203500
2000750
100
2.8 JTD
1890 ÷ 1960
1610 ÷ 1540
185021203500
2000750
100
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfdegewicht daalt.(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen datdeze limieten niet worden overschreden.* De aangegeven waarden zijn van toepassing op de Bestel-uitvoeringen met/zonder ruiten, met medium en korte wielbasis, zowel met hoog als met laagzijpaneel.
Gewichten (kg)Uitvoering MAXI (*)
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,reservewiel, gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusiefde bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht(2)– vooras:– achteras:– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:– geremd– ongeremd
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger)
171
2.0
1815
8P + 435
146014602850
2000750
100
1.9 TD
1785
8P + 465
146014602850
1600750
100
2.8 JTD
1970
8P + 330
160016002900
2000750
100
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfdegewicht daalt.(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen datdeze limieten niet worden overschreden.
GEWICHTEN PANORAMA
Gewichten (kg)Uitvoering korte wielbasis
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,reservewiel, gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusiefde bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht(2)– vooras:– achteras:– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:– geremd– ongeremd
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger)
172
2.8 D
2080
8P + 570
169017503250
2000750
100
2.0
1955
8P + 695
165017503250
2000750
100
2.8 JTD
2110
8P + 540
169017503250
2000750
100
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfdegewicht daalt.(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen datdeze limieten niet worden overschreden.
Gewichten (kg)Uitvoering medium wielbasis GRAN VOLUME
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,reservewiel, gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusiefde bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht(2)– vooras:– achteras:– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:– geremd– ongeremd
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger)
173
2.8 JTD
1880
5P + 995
169017503250
2000750
100
2.0
1725
5P + 1150
169017503250
2000750
100
1.9 TD
1825 ÷1875
5P +650÷600
146014602850
1600750
100
2.8 D
1785÷1825
5P + 1090÷1050
146014602850
2000750
100
GEWICHTENCOMBI
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfdegewicht daalt.(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen datdeze limieten niet worden overschreden.
Gewichten (kg)Uitvoering korte wielbasis
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,reservewiel, gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusiefde bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht(2)– vooras:– achteras:– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:– geremd– ongeremd
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger)
174
2.0
1765
5P + 1110
169017503250
2000750
100
1.9 TD
1825
5P + 1050
169017503250
1600750
100
2.8 D
1850÷1990
5P + 1025÷885
169017503250
2000750
100
2.8 JTD
1920
5P + 955
169017503250
2000750
100
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfdegewicht daalt.(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen datdeze limieten niet worden overschreden.
Gewichten (kg)Uitvoering medium wielbasis
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,reservewiel, gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusiefde bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht(2)– vooras:– achteras:– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:– geremd– ongeremd
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger)
175
2.8 D
1850÷1990
5P + 1025÷885
168017503250
2000750
100
2.0
1865
5P + 1010
169017503250
2000750
100
2.8 JTD
2020
5P + 855
169017503250
2000750
100
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfdegewicht daalt.(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen datdeze limieten niet worden overschreden.
Gewichten (kg)Uitvoering 14 medium wielbasis GRAN VOLUME
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,reservewiel, gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusiefde bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht(2)– vooras:– achteras:– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:– geremd– ongeremd
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger)
176
1.9 D
1665
1025
146014602800
1600750
100
1.9 TD
1695
1025
146014602800
1600750
100
GEWICHTENPICK-UP
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfdegewicht daalt.(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen datdeze limieten niet worden overschreden.* De aangegeven waarden zijn van toepassing op een chassis met standaard laadbak en medium wielbasis.
Gewichten (kg)Uitvoering 10 (*)
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,reservewiel, gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusiefde bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht(2)– vooras:– achteras:– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:– geremd– ongeremd
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger)
177
2.0
1635÷1710
1335÷1475
169017503200
2000750
100
1.9 TD
1695÷1730
1335÷1430
169017503200
1600750
100
2.8 D
1760÷1835
1340÷1400
169017503200
2000750
100
2.8 JTD
1790÷1865
1335÷1375
169017503200
2000750
110
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfdegewicht daalt.(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen datdeze limieten niet worden overschreden.* De aangegeven waarden zijn van toepassing op een chassis met standaard laadbak en medium wielbasis.
Gewichten (kg)Uitvoering 14 (*)
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,reservewiel, gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusiefde bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht(2)– vooras:– achteras:– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:– geremd– ongeremd
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger)
178
2.0
1720÷1760
1740÷1780
185021203500
2000750
100
2.8 D
1845÷1885
1615÷1655
185021203500
2000750
100
2.8 JTD
1875÷1915
1585÷1625
185021203500
2000750
100
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfdegewicht daalt.(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen datdeze limieten niet worden overschreden.* De aangegeven waarden zijn van toepassing op een chassis met standaard laadbak en medium wielbasis.
Gewichten (kg)Uitvoering MAXI (*)
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,reservewiel, gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusiefde bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht(2)– vooras:– achteras:– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:– geremd– ongeremd
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger)
179
GEWICHTEN PICK-UP/DUBBELE CABINE
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfdegewicht daalt.(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen datdeze limieten niet worden overschreden.
142.8 D
1925÷1965
1120÷1200
169017503200
2000750
100
142.8 JTD
1955÷1995
1125÷1205
169017503200
2000750
100
MAXI2.8 D
1975÷2015
1460÷1485
185021203500
2000750
100
MAXI2.8 JTD
2005÷2045
1465÷1455
185021203500
2000750
100
Gewichten (kg)
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,reservewiel, gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht (2)– vooras:– achteras:– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:– geremd– ongeremd
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger):
2000 BZ
Liter kg
808 ÷ 10 –
9 –
5 4,5
2,0 1,82,45 2,2
1,3 –
0,59 –0,62 –
0,62 –0,66 –
4,2 –
180
VULLINGSTABEL
Voorgeschreven brandstofAanbevolen producten
Loodvrije superbenzine met octaangetal van ten minste 95 R.O.N.
Mengsel van gedestil. water en 50%PARAFLU11
SELENIA 20K (▲)
TUTELA CAR ZC 75 SYNTH
TUTELA GI/A
TUTELA TOP 4
TUTELA TOP 4
Mengsel van water en DPI
Brandstoftank:incl. een reserve van:
Motorkoelsysteem:
Motorcarter:
Handgeschakelde versnellingsbak en differentieel:Uitvoeringen 10-14Uitvoeringen MAXI
Hydraulische stuurbekrachtiging:
Hydraul. remcircuit voor en achter:Uitvoeringen 10-14Uitvoeringen MAXI
Hydraul. remcircuit met ABS:
Uitvoeringen 10-14Uitvoeringen MAXI
Reservoir ruitensproeiers:
(▲) Voor temperaturen onder –20°C raden wij het gebruik aan van SELENIA PERFORMER SAE 5W-30.
181
1905 D - TDS
Liter kg
808 ÷ 10 –
10 (DS)9 (TDS)
– –5,25 4,7
2,1 1,9
1,3 –
0,59 –0,62 –
0,59 –0,62 –
4,2
Voorgeschreven brandstofAanbevolen producten
Diesel voor motorvoertuigen (Specificatie EN590)
Mengsel van gedestil. water en 50%PARAFLU11
SELENIA TURBO DIESEL (▲)
TUTELA CAR ZC 75 SYNTH
TUTELA GI/A
TUTELA TOP 4
TUTELA TOP 4
Mengsel van water en DPI
2800 D - 2800 JTD
Liter kg
808 ÷ 10 –
11(DS)10 (TDS)
5,4 4,96,0 5,4
2 1,8
1,3 –
0,59 –0,62 –
0,59 –0,62 –
4,2
Brandstoftank:incl. een reserve van:
Motorkoelsysteem:
Motorcarter:Carter en oliefilter:
Handgeschakelde versnellingsbak en differentieel:
Hydraulische stuurbekrachtiging:
Hydraul. remcircuit voor en achter:
Uitvoeringen 10-14Uitvoeringen MAXI
Hydraul. remcircuit metABS:Uitvoeringen 10-14Uitvoeringen MAXI
Reservoir ruitensproeiers:
(▲) Voor temperaturen onder –15°C raden wij het gebruik aan van SELENIA WR DIESEL SAE 5W-40.
182
SPECIFICATIES VAN DE SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN
AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES
Toepassing
P3P
0047
3
SA
E 1
0W-4
0
SA
E 5
W-3
0S
AE
5W
-40
Gebruik
Smering
voor benzinemotoren
Smering
voor dieselmotoren
Als de auto wordt gebruikt bij gematigde buitentemperaturen, raden wij het gebruik aan van Selenia 20K (benzinemotoren)of SELENIA TURBO DIESEL (dieselmotoren). Als de auto voornamelijk wordt gebruikt bij extreem lage buitentemperaturen,raden wij het gebruik aan van SELENIA PERFORMER (benzinemotoren) of SELENIA WR DIESEL (dieselmotoren).
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto
Multigrade motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis; vol-
doet ruimschoots aan de specificaties ACEA A3 - 96 CCMC G5
en API SJ
Motorolie SAE 5W40 op synthetische basis voldoet ruim-
schoots aan de specificaties ACEA A1 en API SJ
Aanbevolen bij temperaturen onder –20°C
Multigrade motorolie SAE 10W40 op synthetische basis; voldoet
ruimschoots aan de specificaties ACEA B3 en API CD
Multigrade motorolie SAE 5W40 op synthetische basis voldoet
ruimschoots aan de specificaties ACEA B3 en API CF
Aanbevolen bij temperaturen onder –15°C
Aanbevolen smeer-middelen en vloeistoffen
SELENIA 20K
SELENIA
PERFORMER
SELENIA
TURBO DIESEL
SELENIA
WR DIESEL
183
Aanbevolen smeermid-delen en vloeistoffen
TUTELA CARZC 75 SYNTH
TUTELA GI/A
TUTELA TOP 4
PARAFLU 11
DIESEL MIX
DP1
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffenvoor een correct functioneren van de auto
SAE 75W-80 EP olie.Voldoet ruimschoots aan de specificatiesAPI GL-5 en MIL L-2105D LEV
Olie type ATF DEXRON II D LEV, SAE 10W
Synthetische remvloeistof, NHTSA nr. 116 DOT 4, ISO 4925,SAE J-1703, CUNA NC 956 - 01
Beschermingsmiddel met anti-vries op basis van glycol-mo-noethyleen, corrosiewerend CUNA NC 956 - 16
Toevoeging voor dieselbrandstof met beschermende werkingvoor dieselmotoren (te gebruiken bij buitentemperaturen onder0°C)
Mengsel van alcohol, water en oppervlakte-actieve stoffen CUNA NC 956 - 11
Toepassing
Mechanische versnellings-bakken en differentieels
Hydraul.stuurbekrachtigingHydr. remsysteem/koppelingbediening
Mengverhouding:50% tot –35°C
Vermengen met dieselolie (25 cm per 10 liter)
Onverdund of met watergebruiken
Gebruik
Olie en vettenvoor kracht-overbrengingen
Vloeistof voor hydr. remsysteem
Anti-vries voor radiateur
Toevoeging voor dieselbrandstof
Vloeistof voor ruitensproeiers
184
BELANGRIJK
Hoewel de normen voor het vast-stellen van het brandstofverbruik be-doeld zijn om een zo realistisch mo-gelijk beeld te geven, blijft het ergmoeilijk om te bepalen welke invloedde volgende factoren op het brand-stofverbruik hebben:
Rijstijl en gebruiksomstandig-heden hoge snelheid, veelvuldig acce-lereren, frequent gebruik versnellings-bak, huis-aan-huis bezorging, enz.
Verkeersdrukte en wegconditie,fileverkeer bochtige trajecten, sterkehellingen, slechte en onverharde wegen, enz.
Temperaturen en weersom-standigheden lage temperaturen, ijle lucht, wind,regen, enz.
De staat waarin de auto ver-keertslecht onderhoud (bandenspanning, fil-ters, bougies, enz), carrosserie in slechte staat, enz.
Ladingvervoer van zware voorwerpen, nietgoed verdeelde lading, volumineuzegoederen op de imperiaal, enz.
Inschakeling van stroomver-bruikersairconditioning, verwarming en elek-trische apparaten in het algemeen, enz.
Bijzondere voorwerpen en om-standighedenimperiaal, aanhangers, rijden met ge-opende ruiten, type banden, enz.
Uitrustingsniveau en specialeuitvoeringen caravan, kampeerauto, mega-box, dek-zeilen, enz.
Enkele van deze omstandighedenworden in het figuur op de volgendepagina afgebeeld.
Voor meer informatie wordt verwe-zen naar de paragraaf “Economisch enmilieubewust rijden” in het hoofdstuk“Correct gebruik van de auto”.
BRANDSTOFVERBRUIK
INVLOED VAN RIJOMSTANDIGHEDEN EN GEBRUIK OP HET BRANDSTOFVERBRUIK(voorbeelden en gegevens hebben betrekking op de uitvoeringen voor goederenvervoer)
185
+80÷100%
+35÷45%
+10÷15%
Topsnelheid (volledigingetrapt gaspedaal)
SOS
P3P0
0360
P3P0
0361
P3P0
0364
Stadsverkeer
Bergachtige trajecten
P3P0
0365
P3P0
0363
P3P0
0362
Ingeschakelde airconditioning+5%
+10÷15%
Imperiaal of half-geopende ruiten+5%
Camperopbouw ofandere carrosserie-ombouwingen
186
AUTORADIO ..................................................................... 187TREKHAAK ........................................................................ 189
ACCESSOIRES MONTEREN
De originele Fiat accessoires zijn eenvoudig in hetgebruik, betrouwbaar en functioneel, zodat zowel hetgebruikscomfort als de veiligheid onder alle omstandig-heden zijn gegarandeerd.
U vindt alle leverbare accessoires terug in de specialecatalogus bij uw Fiat-dealer.Het personeel van Fiat staatklaar om al uw vragen uitgebreid te beantwoorden.
Op de volgende pagina’s zijn schema’s en beschrijvin-gen opgenomen voor het juist monteren van een aan-tal accessoires. De montage moet altijd door deskun-dige personen worden uitgevoerd. Fiat heeft het per-soneel van de dealer via speciale trainingen voor de Ducato opgeleid.
AUTORADIO
SCHEMA VOOR DEVOORBEREIDEELEKTRISCHE BEDRADING EN EXTRAAANSLUITINGEN fig. 1
A - Luidspreker rechtsvoor
B - Zekeringenkast
C - Antenne
D - Luidspreker linksvoor
E - Autoradio.
Kleuren van de kabels:
N – Zwart
R – Rood
S – Roze
BN – Wit-Zwart
RN – Rood-Zwart
fig. 1
P3P
0030
8
187
OPSTELLING VAN DE COMPONENTEN OP DE AUTO
A - Luidspreker rechtsvoor
B - Zekeringenkast
C - Antenne
D - Luidspreker linksvoor
E - Autoradio.
188
fig. 2
P3P
0046
1
TREKHAAK De te installeren trekhaak moet vol-doen aan de huidige EU-normen 94/20en daarop volgende wijzigingen.
Voor iedere uitvoering moet eentrekhaak worden gebruikt die geschiktis voor het maximale aanhangergewichtvan de auto waarop de trekhaak wordtbevestigd.
Voor de elektrische aansluiting moeteen gestandaardiseerde stekker wor-den gebruikt die kan worden bevestigdop de daarvoor bestemde steun op detrekhaak.
Voor de elektrische aansluiting moeteen 7- of 13-polige 12VDC stekker-verbinding (CUNA/UNI- en ISO/DIN-normen) worden gebruikt, waarbijeventuele aanwijzingen van de fabri-kant van de auto en/of van de fabrikantvan de trekhaak moeten worden op-gevolgd.
De elektrische aansluitingen moetenafgetakt worden zoals is aangegeven infig. 4.
189
fig. 3
P3P
0046
2
TREKHAAK MONTEREN
De trekhaak moet door gespecia-liseerd personeel aan de carrosserieworden bevestigd waarbij de richt-lijnen die hierna zijn opgenomen,
moeten worden aangehouden. Dezerichtlijnen worden eventueel aangevulddoor extra informatie van de fabrikantvan de trekhaak.
Een eventuele elektrisch geregelderem (of bijv. een elektrische lier) moetrechtstreeks op de accu worden aan-gesloten met een kabel met een dia-meter van 2,5 mm2.
Naast de op het schema aangegevenaansluitingen, is slechts een aansluitingvoor een eventuele elektrisch ge-regelde rem toegestaan en één vooreen 15W-gloeilamp voor de binnen-verlichting van de caravan.
AANSLUITSCHEMA VAN DE ELEKTRISCHE BEDRADINGfig. 4
1 - Knipperautomaat met dubbelecapaciteit
2 - 7-polige stekkerdoos
3 - Stekker tussen dashboardkabelsen kabels achter
4 - Remlichtschakelaar
5 - Schakelaar achteruitrijlichten
190
fig. 4
P3P
0030
9
Kleuren van de kabels:
B - Wit G - Geel L - Lichtblauw M - Bruin N - Zwart
R - Rood V - Groen GN - Geel-Zwart HG - Grijs-Geel LN - Lichtblauw-Zwart RN - Rood-Zwart
MONTAGESCHEMA
Bestel-uitvoeringen - fig. 5
De trekhaak moet op de punten aan-gegeven met Ø bevestigd worden metin totaal 6 bouten (gebruik dezelfde gaten als voor de montage van deveerhanden maar vervang de originelebouten door andere met de juistelengte en sterkte).
Het is toegestaan een andere ver-lengde trekhaak te monteren als dezeop dezelfde plaats wordt bevestigd alshet eerste type,maar met de volgendeafmetingen:
(1) mm 400(2) mm 0
Pick-up- en Cabine/chassis-uit-voeringen - fig. 6
De trekhaak voor de Pick-up- en Cabine/chassis-uitvoeringen staat afge-beeld in fig.6.De trekhaak moet op depunten aangegeven met Ø bevestigdworden met in totaal 12 M10 bouten.
Bij de montage van de trekhaak moetde steunbalk voor de achterlichten inde oorspronkelijke stand blijven; alsdeze traverse wordt weggehaald,moethij worden vervangen door een exem-plaar met dezelfde sterkte.
191
fig. 5
P3P
0031
7
Grond
Midden van de auto
Bevestigingspunten wielophanging
Hart van de kogel
Volb
elad
enau
to
Ach
tera
s
BELANGRIJK Het is verplicht omop dezelfde hoogte als de trekkogeleen (goed zichtbaar) plaatje van vol-doende afmetingen en kwaliteit aan tebrengen met de volgende tekst:
MAX. GEWICHT OP KOPPELING100 kg.
Na de montage van detrekhaak moeten deboutgaten worden afge-
dicht om te voorkomen dat uit-laatgassen in het interieur kun-nen dringen.
192
44030060
36
80 9762
175
522,
552
2,5
175
Ø16 x 2
Ø16 x 2
fig. 6
P3P
0032
2
Aan te brengen gaten
Bestaande gaten
Midden van de auto
N. 2 afstands-stukken
N. 2 afstands-stukken
Aan te brengen gaten
193
- opstelling van de componenten op deauto . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .188
Bagageruimte . . . . . . . . . . . . . . . . .76Banden- bandenspanning . . . . . . . . . . . . . .161- onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . .126- specificaties . . . . . . . . . . . . . . . . .160- wiel verwisselen . . . . . . . . . . . . . .85Bescherming van het milieu . . . . . . .63Bij een ongeval . . . . . . . . . . . . . . . .104Bougies . . . . . . . . . . . . . . . . . .125-156Brandstof- brandstofmeter . . . . . . . . . . . . . .27- vullingstabel . . . . . . . . . . . . . . . .180Brandstof-noodschakelaar . . . . . . . .44Brandstofverbruik . . . . . . . . . . . . .184Buitenverlichting- algemene aanwijzingen . . . . . . . . .89- typen gloeilampen . . . . . . . . . . . . .89Buitenverlichting- bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . .44- gloeilamp achter vervangen . . . . .92- gloeilamp voor vervangen . . . . . .91
Carrosserie- onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . .130- uitvoeringen . . . . . . . . . . . . . . . .137Centrale portiervergrendeling . . . . .52Controle- en waarschuwingslampjes 28Correct gebruik van de auto . .64
Dashboard . . . . . . . . . . . . . . . . . . .23Dashboardkastje/opbergvak . . . . . .46Derde remlicht . . . . . . . . . . . . . . . . .93Dieselfilter (condens aftappen) . . .122Differentieel . . . . . . . . . . . . . . . . . .157Digitaal klokje . . . . . . . . . . . . . . . . .47Dimlicht- bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . .44- gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . .90Dop van de brandstoftank . . . . . . . .63Drukknoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . .43- Inschakeling waarschuwingsknipper-
lichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .43Dynamo . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .162
Elektrische installatie . . . . . . . . . . .162Elektrische ruitbediening . . . . . . . . .52Elektronische regeleenheden . . . . .125Extra verwarming . . . . . . . . . . . . . . .37Extra accessoires . . . . . . . . . . . . . . .81
ALFABETISCHREGISTERAansteker . . . . . . . . . . . . . . . . . . .47Aanwijzingen voor het laden . . . . . .76ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .56Accessoires monteren . . . . . .186Accu- niveau van de vloeistof . . . . . . . .123- opladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .101- specificaties . . . . . . . . . . . . . . . . .162- starten met een hulpaccu . . . . . . .84- wiel verwisselen . . . . . . . . . . . . .122Achterruitverwarming (bediening) . .43Achteruitrijlichten . . . . . . . . . . . . . .92Afmetingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .164Airbag . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .58Airconditioning- airconditioning (koeling) . . . . . . .36- bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . .35- onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . .130Asbak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .47Auto langere tijd stallen . . . . . . . . . .80Autoradio . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .60- antenne . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .61- elektrisch schema voor inbouw .187- inbouwvoorbereiding . . . . . . . . . .60
194
Fiat-Code startblokkering . . . . . . . .9
Gebruik van de vloeistoffen . . . .182Gebruiksomstandigheden . . . . . . . . .76Gereedschap . . . . . . . . . . . . . . . . . .86Gewichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . .168Gloeilampen- gloeilampen van buitenverlichting ver-
vangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .88- gloeilampen van interieurverlichting
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .94- typen gloeilampen . . . . . . . . . . . . .89Gordelspanners . . . . . . . . . . . . . . . .22Grootlicht- bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . .41- gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . .90- grootlichtsignaal . . . . . . . . . . . . . .41
Handrem . . . . . . . . . . . . . . . .68-159Hendels aan het stuur- hendel links . . . . . . . . . . . . . . . . .41- hendel rechts . . . . . . . . . . . . . . . .42Hoofdsteunen . . . . . . . . . . . . . . . . .13
Identificatiegegevens . . . . . . . . . . .135Imperiaal/skidrager . . . . . . . . . . . . .61Instrumenten . . . . . . . . . . . . . . . . . .27Instrumentenpaneel . . . . . . . . . . . . .25
Interieurverlichting . . . . . . . . . . . . .46- gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . .94Interieurverlichting- gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . .94- inschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . .46
Kentekenplaatverlichting . . . . . . . .94Kilometerteller . . . . . . . . . . . . . . . .27Koelvloeistoftemperatuurmeter . . .28Koplampen- mistlampen voor afstellen . . . . . .54Koplampwisserbladen . . . . . . . . . .129Koppeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .157Kostenbesparing . . . . . . . . . . . . . . . .74Krik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .86
Lak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .131-136Luchtfilter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .121Luchtrecirculatie . . . . . . . . . . . . . . .35Luchtroosters, verstelbaar en
regelbaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .33
Mijlteller . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .27Mistachterlicht- gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . .92- knop voor inschakeling/-
uitschakeling . . . . . . . . . . . . . . . . .43Mistlampen voor- gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . .92
- knop voor inschakeling/-uitschakeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . .43Mobiele telefoon . . . . . . . . . . . . . . .81Motor- distributie . . . . . . . . . . . . . . . . . .154- inschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . .156- inspuiting . . . . . . . . . . . . . . . . . .156- koelsysteem . . . . . . . . . . . . . . . .157- motorcode . . . . . . . . . . . . . . . . .137- smeersysteem . . . . . . . . . . . . . .157- specificaties . . . . . . . . . . . . . . . . .154Motor starten- benzinemotor starten . . . . . . . . .65- dieselmotor starten . . . . . . . . . . .66- motor opwarmen na het starten .67- motor uitzetten . . . . . . . . . . . . . .68- noodstart . . . . . . . . . . . . . . . .67-83- rollend starten . . . . . . . . . . . . . . . .85- start-/contactslot . . . . . . . . . . . . .11- starten met een hulpaccu . . . . . . .84Motorkap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .53Motorolie- oliepeil controleren . . . . . . . . . .117- technische specificaties . . . . . . .182- verbruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . .118Motorruimte (reinigen) . . . . . . . . .133
Niveau van de brandstof . . . . . . . .27
195
Niveau van de koelvloeistof . . . . . .118Niveau van de motorolie . . . . . . . .117Niveau van de olie van de stuurbekrach-
tiging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .119Niveau van de remvloeistof . . . . . .120Niveau van de ruitensproeiervloeistof . . . . . . . . .119Niveaus controleren . . . . . . . . . . .114Noodgevallen . . . . . . . . . . . . . .82
Onderhoud van de auto- aanvullende werkzaamheden . . .112- geprogrammeerd onderhoud . .107- onderhoudsschema . . . . . . . . . .108Ontwasemen/ontdooien- achterruit . . . . . . . . . . . . . . . . . . .34- voorruit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .34- zijruiten voor . . . . . . . . . . . . . . . .34Opkrikken van de auto . . . . . . . . .102
Parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .68Periodieke controles . . . . . . . . . . . .80Pollenfilter . . . . . . . . . . . . . . . . . . .121Portieren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .49- 270º openen . . . . . . . . . . . . . . . . .51- dubbele achterdeur . . . . . . . . . . .50- zijschuifdeur . . . . . . . . . . . . . . . . .49Prestaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .163
Remlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . .92Remmen- niveau van de remvloeistof . . . . .120- voetrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . .159Richtingaanwijzers (pijlen)- bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . .42- gloeilamp achter vervangen . . . . .92- gloeilamp op voorspatbord
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .91- gloeilamp voor vervangen . . . . . .91Rijden met respect voor het milieu .77Rijstijl . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .75Rubber slangen . . . . . . . . . . . . . . .128Ruiten (reinigen) . . . . . . . . . . . . . .132Ruitensproeiers- bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . .42- niveau van de vloeistof . . . . . . . .119- sproeiermonden . . . . . . . . . . . . .129Ruitenwissers- bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . .42- ruitensproeiers . . . . . . . . . . . . . .129- wisserbladen . . . . . . . . . . . . . . . .128
Slepen van de auto . . . . . . . . . . .103Sleutels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .9Smeermiddelen . . . . . . . . . . . . . . .182Sneeuwkettingen . . . . . . . . . . .79-160
Snelheid (maximum) . . . . . . . . . . .163Snelheidsmeter . . . . . . . . . . . . . . . .27Spanning van de banden . . . . . . . . .161Specificaties van de smeermiddelen 182Spiegels- binnenspiegel . . . . . . . . . . . . . . . .14- buitenspiegels . . . . . . . . . . . . . . . .14- met elektrische bediening . . . . . .14Start-/contactslot . . . . . . . . . . . . . . .11Startblokkering Fiat-Code . . . . . . . . .9Startmotor . . . . . . . . . . . . . . . . . . .162Stoelen verstellen . . . . . . . . . . . . . . .12Stoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .12- reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .133Stuurbekrachtiging- niveau van de olie . . . . . . . . . . . .119Stuurinrichting . . . . . . . . . . . . . . . .159Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .12Suggesties voor nuttige accessoires .81
Tachograaf . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .45Technische gegevens . . . . . . .134Transmissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . .157Trekken van aanhangers- trekhaak monteren . . . . . . . . . .189- voorzorgsmaatregelen . . . . . . . . .79
196
Veilig rijden- in de bergen rijden . . . . . . . . . . . .73- in de mist rijden . . . . . . . . . . . . . .72- in het donker rijden . . . . . . . . . . .71- met ABS rijden . . . . . . . . . . . . . . .73- met regen rijden . . . . . . . . . . . . . .72- met sneeuw en ijs rijden . . . . . . .73- tijdens de rit . . . . . . . . . . . . . . . . .70- voor u wegrijdt . . . . . . . . . . . . . .70Veiligheidsgordels- algemene richtlijnen . . . . . . . . . . .17- gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .15- gordelspanners . . . . . . . . . . . . . . .22- hoogteverstelling . . . . . . . . . . . . .15- kinderen vervoeren . . . . . . . . . . . .18- onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . .21Ventilatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .34Verbandtrommel . . . . . . . . . . . . . . .105Verlichting laadruimte- gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . .95- inschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . .47Versnellingsbak- gebruik van de versnellingsbak . . .69- overbrengingsverhoudingen . . . .158Verwarming . . . . . . . . . . . . . . . . . . .34- bedieningsknoppen . . . . . . . . . . . .33- luchtroosters . . . . . . . . . . . . . . . . .33Vullingstabel . . . . . . . . . . . . . . .61-180
Waarschuwingsknipperlichten . . .43Wegwijs in uw auto . . . . . . . . . .8Wielen - bandenmaten . . . . . . . . . . . . . . . .160- reservewiel . . . . . . . . . . . . . . . . . .86- wiel verwisselen . . . . . . . . . . . . . .85Wielophanging . . . . . . . . . . . . . . . .159Wieluitlijning . . . . . . . . . . . . . . . . .160Wisserbladen . . . . . . . . . . . . . . . . .128
Zekeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . .95Zijruiten middenachter . . . . . . . . . .48Zonnekleppen . . . . . . . . . . . . . . . . .48
197
NOTITIES
198
OLIE VERVERSEN?DE EXPERTSADVISEREN SELENIA.
Uw auto is ontwikkeld met de producten van de FL Group.
Fiat adviseert u dan ook om bij deeerstvolgende olieverversing Seleniamotorolie te gebruiken.
35.000 Motorexperts in Europaadviseren Selenia voor een maxi-male bescherming van de motorin uw auto.
VRAAG UW DEALER NAAR SELENIA.
Selenia 20K is afgestemd op de nieuwe generatiemotoren en dank zij de uitstekende chemische stabili-teit kunnen de verversingsintervallen worden verlengdtot 20.000 km, waarbij een langdurige reiniging is ge-garandeerd.
SELENIA 20K REFERENTIEPRODUCT
(*) ASTM D445
SELENIA. DE KRACHT ACHTER MODERNE MOTOREN
De motor van uw nieuwe auto is ontwikkeld met Selenia20K; een synthetische motorolie die voldoet aan de meestgeavanceerde internationale specificaties.
Selenia 20K verbetert de eigenschappen van de motor engarandeert optimale prestaties en maximale bescherming.
SELENIA 20KTop Quality fuel economy motorolie volgens API SJ-
specificaties voor normale, turbo- of multiklepsben-zinemotoren.
Brandstofbesparing tot 2% en maximale stabiliteit bijhoge temperaturen.
SELENIA PERFORMEROlie voor benzinemotoren die specifiek is ontwikkeld
voor een optimale motorwerking onder zeer extremeklimatologische omstandigheden (starten tot zelfs –35°C).
SELENIA TURBO DIESELOlie voor (multikleps-)dieselmotoren met of zon-
der turbocompressor.Voordelen:• uitstekende vloeibaarheid bij lage temperaturen• maximale stabiliteit bij hoge temperaturen• optimale reiniging van de motor.
SELENIA WR DIESEL
Olie voor normale diesel-, turbodiesel- of multi-klepsdieselmotoren die specifiek is ontwikkeld voor eenoptimale motorwerking onder zeer extreme klimato-logische omstandigheden (starten tot zelfs –35°C).
ANALYSE VAN GEBRUIKTE MOTOROLIE:VISCOSITEITSTOENAME BIJ 40°C (*)
SELENIA: DE PERFECTE KEUZE VOOR UW AUTO
1614121086420
25000 5000 7500 10000 12500 15000 17500 20000
%
km
Verontreinig het milieu niet met afgewerkte olie.
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)
Druknummer 603.45.278 - XI/2000 - 1e Editie - Gedrukt door: Hoogcarspel Grafische Communicatie - MiddenbeemsterEindredactie Satiz S.p.A.
MOTOROLIE VERVERSEN
BRANDSTOFTANK (liter)
2000 Benzine 1905 Diesel 2800 Dieselliter kg liter kg liter kg
Motorcarter 5 4,5 – – 5,4 4,9Motorcarter en filter – – 5,25 4,7 6,0 5,4
2000 Benzine 1905 Diesel 2800 Diesel
Inhoud brandstoftank 80 80 80Brandstofreserve 8÷10 8÷10 8÷10
De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine met een octaangetal ten minste 95 RON.Tank bij deze auto uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan Europese specificaties EN590.
Bandenmaat
195/70 R15” Reinforced (97S)195/70 R15”C (103 Q)
195/70 R15” Reinforced (97S)195/70 R15”C (103 Q)
215/70 R15”C (109/107 R)215/70 R15”C (109 Q) Camping Car
195/70 R15”C (103 Q)215/70 R15”C (109 Q) Camping Car
215/70 R15”C (109/107 R)215/70 R15”C (109 Q) Camping Car
205/75 R16”C (110/108 Q)215/75 R16”C (113/111 N) Camping Car
215/75 R16”C (113/111 Q)215/75 R16”C (113/111 N) Camping Car
Onbelast en volbeladenVoor Achter
3 34,1 4,53 3
4,1 4,54,1 4,55 5
4,1 4,55 5
4,1 4,55 5
4,5 4,55,5 5,54,5 4,55,5 5,5
Uitvoering
10 Alle uitvoeringenalleen voor Panorama en Ambulance 2.8 JTD4x4 (2.0)4x4 (2.8 D - 2.8 JTD)Alle uitvoeringen optional code 141Alle uitvoeringen optional code 143
14 Alle uitvoeringenVerlaagd chassisAlle uitvoeringen optional code 141Alle uitvoeringen optional code 143
MAXI Alle uitvoeringenVerlaagd chassisAlle uitvoeringen optional 141Alle uitvoeringen optional 143
Importeur voor België:FIAT AUTO BELGIO
Genèvestraat 1751140 Brussel
Importeur voor Nederland:FIAT AUTO NEDERLAND B.V.
Hullenbergweg 1-31101 BW Amsterdam Zuidoost
NEDER-LANDS
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. FIAT behoudt zich het recht voor op elk moment de in dit boekje beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen.
Voor de laatste informatie hieromtrent kunt u zich tot de FIAT-dealer wenden.
603.45.278INSTRUCTIEBOEKJE