Top Banner
adoc Jaargang 23 | nummer 4 | winter 2009 Tijdschrift over de Middeleeuwen
66

Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

Jan 21, 2023

Download

Documents

Welcome message from author
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Page 1: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

Torenlaan 25, 1211 JA Hilversum

tel. 035-6859856, fax 035-6836557

www.verloren.nl • [email protected]

adocUitgeverij Verlorenspecialist in boeken over middeleeuwse

geschiedenis • kunst • literatuur

Enkele boeken die elke middeleeuwer moet lezen:Aucassin en Nicolette. Een middeleeuwse parodieLeken trekken tot Gods woord – Lydeke van Beek

Het Comburgse Handschrift en Het handschrift-Van HulthemDe derde orde van Sint-Franciscus in het middeleeuwse bisdom Utrecht – Hildo van Engen

Geschiedenis van deze tijd – Alpertus van MetzJaarboeken Middeleeuwse Geschiedenis

Kennis-maken. Een bloemlezing uit de Middelnederlandse artesliteratuurKoggen, Kooplieden en Kantoren

Kroniek – Willem ProcuratorDe Kroniek van Henrica van Erp, abdis van Vrouwenklooster

Kroniek van het klooster WittewierumSibrandus Leo en zijn abtenkronieken – H.Th.M. Lambooij

Het leven van de heilige bisschop Sint LudgerMiddeleeuwse magister

De Middelnederlandse preekMonastiek observantisme en Moderne Devotie in de Noordelijke Nederlanden

Lichaam, eer en recht in middeleeuws Friesland – Han NijdamDe stinzen in middeleeuws Friesland en hun bewoners – P.N. Noomen

Jaargang 23 | nummer 4 | winter 2009

T i j d s c h r i f t o v e r d e M i d d e l e e u w e n

HR Madoc2009-4_Omslag DEF.indd 1 19-04-10 12:27

Page 2: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

Inhoud Erik Goosmann 194 De wraak gewroken. Pippijn III en de Bellum Aquitanicum (760-768) Rosanne Hebing 204 (Bij)geloof en bescherming. Een Hemels- brief als amulet in een laatmiddeleeuws Engels gebedenboek

Kathleen Nieuwenhuisen 215 Vlees voor wormen. Afbeeldingen van Vraat- en Drankzucht in de Middeleeuwen (circa 800-1500)

Column

Erik Kooper 225 Handschriften en hun verzamelaars

Serie digitale projecten

Mark Aussems 229 Tags en transcripties. De digitale ont- sluiting van Harley 4431

Recensies

Bram van den Hoven van Genderen 237 Netwerkende kooplui Daphne Oosterhout 241 We willen juist nog veel meer weten! Arjo Vanderjagt 244 Aan de voeten van meesters Erik en Jolijn Kooper, Stein 248 Kind zijn in de Middeleeuwen

250 Kroniek

252 Agenda

254 Inhoudsopgave over jaargang 23

2 3 4

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 193 19-04-10 12:13

Page 3: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

Erik Goosmann

De wraak gewrokenPippijn III en de Bellum Aquitanicum (760-768)

Tegenwoordig staat Pippijn III (741-768) te boek als de hofmeier die in 751 ko-

ning van de Franken werd. In de Karolingische periode lijkt dit aspect van zijn

carrière echter minder dominant te zijn geweest. Zijn opvolgers herinnerden

hem bovenal als de Karolingische vorst die Aquitanië heeft veroverd. Dit arti-

kel onderzoekt de Aquitaanse Oorlog (760-768) in de contemporaine Karolingi-

sche geschiedschrijving om daarmee te verklaren hoe deze gebeurtenissen een

zo vooraan staande positie hebben kunnen innemen in de latere Karolingische

herinnering aan Pippijn III.

De Karolingische vorst Pippijn III (741-768) wordt tegenwoordig vooral geas-socieerd met zijn succesvolle coup van 751. Hoewel Pippijn in 741 aantrad als hofmeier, een vooraanstaande positie aan het Frankische hof, maakte hij tien jaar later Childeric III, de laatste Merovingische koning, troon en titel afhan-dig. Deze gebeurtenis markeerde niet alleen het einde van de Merovingische dynastie, maar bracht tevens een ideologische omwenteling teweeg. Het ko-ninklijk gezag, nu belichaamd door leden van de Karolingische familie, werd nadrukkelijker dan ooit gelegitimeerd door een goddelijk mandaat: Pippijn en zijn opvolgers regeerden bij de gratia Dei (gratie Gods). Hierin werd hij ge-steund door de paus, de bisschop van Rome. Kortom, onze moderne herinne-ring aan deze vroegmiddeleeuwse vorst wordt gekenmerkt door zijn konings-wording en zijn intensieve samenwerking met de Apostolische Stoel.

Zo werd Pippijn echter niet herinnerd door zijn directe opvolgers en hun gevolg. Aan de hoven van zijn zoon Karel de Grote (768-814) en kleinzoon Lodewijk de Vrome (814-840) lijkt de illustere Karolingische (groot)vader vooral en doorgaans exclusief te zijn herdacht om zijn verovering van Aquitanië. Neem bijvoorbeeld het Boek van de bisschoppen van Metz, geschreven door Paulus Diaconus omstreeks 787. Hierin wordt Pippijn als volgt geïntroduceerd:

Welnu, [Karel Martel] bracht Pippijn voort, die eveneens wijs en zeer illuster was vanwege zijn onverschrokkenheid. Dankzij zijn wonderbaarlijke hemelse voorzie-nigheid heeft hij lang geleden onder andere de Basken met hun leider Waifar, die tegen het gezag van de Franken in opstand kwamen, verslagen en onderworpen.1

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 194 19-04-10 12:13

Page 4: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

D e w r a a k g e w r o k e n 195

Meer wordt er niet over Pippijn gezegd. Op vergelijkbare wijze komt hij terug in de lofdichten van de banneling Ermoldus ‘de Zwarte’, die in de jaren twintig van de negende eeuw Pippijn in zijn gedichten steevast omschreef als de Karolingische vorst die de Aquitaniërs aan het Frankische gezag onderwierp. Volgens Ermoldus was dit tevens de wijze waarop Pippijn was afgebeeld op de muren van de keizerlijke palts in Ingelheim: als de veroveraar van Aquitanië.2

In dit artikel concentreer ik me op de herinnering aan Pippijn in de achtste en vroege negende eeuw. Hoe heeft de Aquitaanse Oorlog (760-768) een zo vooraan staan-de positie kunnen innemen in de latere Karolingische herinnering aan Pippijn III? Ik zal enerzijds de gebeurtenissen zelf bespreken en anderzijds de aandacht vestigen op de literaire neerslag van deze gebeurtenissen in twee contemporaine Frankische historiografische teksten, te weten de Frankische Rijksannalen en de Historia vel Gesta Francorum (Geschiedenis of Daden van de Franken, voorts Historia genoemd).

De bronnenDe uitvoerige beschrijvingen van de Aquitaanse Oorlog vormen een uitzonde-ring op het doorgaans karige bronnenmateriaal rondom de carrière van Pippijn III. Vooral de Historia geeft veel informatie over de slepende oorlog bezuiden de Loire.3 Deze achtste-eeuwse kroniek behandelt de geschiedenis van de Franken van de Schepping tot en met de opvolging van Pippijn door zijn zonen Karel de Grote en Karloman in 768. Aan deze kroniek hebben meerdere auteurs gewerkt. Hoewel de discussie omtrent de precieze herkomst en productie stadia van de tekst voortduurt, zijn historici het er doorgaans over eens dat de laatste voort-zetting van de kroniek, die de gebeurtenissen vanaf 751 beschrijft, geschreven is door (of wellicht in opdracht van) Nibelung, graaf van Melun en neef van Pip-pijn.4 Gezien zijn positie en de uitzonderlijke gedetailleerdheid waarmee hij de Aquitaanse Oorlog beschrijft, is het niet onwaarschijnlijk dat Nibelungs kro-niek berust op zijn persoonlijke ervaringen; de kans is groot dat hij zelf heeft meegevochten. De datum waarop de Historia tot stand is gekomen is onbekend, maar omdat Nibelung kort voor 786 stierf moet de tekst zijn vervaardigd tus-sen 768 en 786.5

De Frankische Rijksannalen – zo genoemd in de negentiende eeuw omdat men hier-in de officiële Karolingische visie op de Frankische geschiedenis meende te herken-nen – is een alternatieve informatiebron voor de Aquitaanse Oorlog.6 Wie de annalen hebben geschreven is niet bekend, maar de sterke pro-Karolingische oriëntatie van de tekst pleit voor een vervaardiging in nabijheid van het Karolingische hof. De Rijksan-nalen openen met de dood van Karel Martel in 741 en zijn sindsdien in verschillende stadia voortgezet tot diep in de negende eeuw. Het vroegste deel zou echter al om-streeks 791 tot stand zijn gekomen en bestrijkt ondermeer de gebeurtenissen in de jaren zestig van de achtste eeuw. In tegenstelling tot de Historia, die slechts een be-perkte tekstverspreiding heeft gekend en van geringe invloed lijkt te zijn geweest op de latere Frankische geschiedschrijving, zijn de Rijksannalen zeer invloedrijk geweest. In verschillende varianten raakten zij wijdverbreid in het Karolingische rijk.

Een ander opvallend verschil tussen beide teksten dat, opmerkelijk genoeg, vaak over het hoofd wordt gezien betreft hun genre. Hoewel vroegmiddeleeuwse teksten zich doorgaans niet zo strikt laten categoriseren als moderne historici graag zouden willen, is het desondanks belangrijk te wijzen op de verschillende genreconventies

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 195 19-04-10 12:13

Page 5: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

196 E r i k G o o s m a n n

Afb. 1 Kaart van Aquitanië tijdens de Aquitaanse oorlog (door de auteur).

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 196 19-04-10 12:13

Page 6: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

D e w r a a k g e w r o k e n 197

die aan deze teksten ten grondslag liggen en de mogelijke gevolgen hiervan voor de inhoud van de tekst. De kroniek borduurt voort op laatklassieke historiografische tradities, terwijl de annalen, in deze vorm, een achtste-eeuwse uitvinding zijn, ver-moedelijk geïnspireerd op notities in de gelijkvormige paastabellen. Ze zijn daarmee dus ontstaan in een liturgische context. Annalen worden gekenmerkt door een chro-nologische lijst van jaartallen, gekoppeld aan een lijst van gebeurtenissen. Oorspron-kelijk waren dit zeer korte notities, hoewel er ook varianten zijn, zoals de Rijksanna-len, waarbij deze kernachtige notities uitgroeiden tot aanzienlijke beschrijvingen. Ook staan de gebeurtenissen in deze jaarbeschrijvingen doorgaans op zichzelf: zel-den wordt er een verband gesuggereerd tussen de verschillende gebeurtenissen. An-nalen hebben daarmee nooit het literaire niveau gehad van de kroniek. Hierin stond de chronologie weliswaar ook centraal, maar de structuur was bijna volledig afhan-kelijk van literaire constructies (in plaats van een numerieke lijst) en de gebeurtenis-sen maakten doorgaans onderdeel uit van een coherente vertelling.7

Beide teksten hebben daarmee voor- en nadelen als informatiebron voor de Aqui-taanse Oorlog. De Rijksannalen bevatten voor een set annalen weliswaar uitvoerige beschrijvingen, maar missen desondanks de uitvoerigheid en samenhang zoals die in de Historia te vinden is. Daar staat tegenover dat de interne chronologie van de His-toria bij tijden uiterst warrig is. De auteur achtte de inhoudelijke samenhang van de gebeurtenissen van groter belang dan hun precieze plaatsing in de tijd – iets waar de moderne historicus nu juist zo sterk aan hecht. Gelukkig biedt de heldere structuur van de Rijksannalen hier uitkomst.

De Aquitaanse Oorlog Het begin van de achtste eeuw was een periode van grote interne onrust in het Frankische rijk. Machtige Karolingische hofmeiers wedijverden om de macht met elkaar, met de Merovingische vorsten en met concurrerende adellijke facties. Sommigen, zoals de Aquitaanse elite, profiteerden van het tumult door zich verder aan het Frankische gezag te ontrekken.8 Pas omstreeks 720 wist de Karolingische hof-meier Karel Martel zijn concurrenten definitief het hoofd te bieden en slaagde hij er zelfs in een hem gunstig gestemde Merovingische vorst aan te stellen. Maar terwijl deze noordelijke machtsstrijd tot een besluit kwam, was de Aquitaanse onafhanke-lijkheid eveneens een voldongen feit. Hoewel deze situatie de Karolingers ongetwij-feld een doorn in het oog moet zijn geweest, lag hun prioriteit vooralsnog noodge-dwongen bij de consolidatie van hun nieuwverworven macht op eigen bodem. Mogelijk veranderde dit omstreeks 760, toen Pippijn III na een decennialang beleid gericht op interne machts consolidatie de ruimte kreeg om zijn gezag uit te breiden. Zo wordt de Aquitaanse Oorlog overigens niet in de Frankische bronnen ingeluid. De Frankische geschiedschrijvers was er alles aan gelegen het handelen van hun vorst te rechtvaardigen: militair optreden werd toen – net als nu – vrijwel uitsluitend be-schreven als reactionair en moreel gerecht vaardigd.

Een aanleiding tot confl ictDe Historia vermeldt dat een Frankisch gezantschap in 760 drie eisen overbracht aan Waifar, de leider van Aquitanië. De eerste betrof de eigendommen van Frankische kerkelijke instellingen op Aquitaans grondgebied. Waifar werd gelast deze gebieden ongemoeid te laten en de immuniteiten van deze instellingen te respecteren. Daar-

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 197 19-04-10 12:13

Page 7: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

198 E r i k G o o s m a n n

naast eiste Pippijn geldelijke compensatie voor de Goten die Waifar wederrechtelijk zou hebben gedood in Septimanië. De Franken hadden deze smalle kuststrook aan de Middellandse Zee (grofweg tussen Arles in het westen, Carcassonne in het oosten en de huidige Spaanse grens in het zuiden) enkele jaren eerder verworven op voorwaarde dat zij de Gotische bevolking zouden beschermen.9 Tot slot diende Waifar Frankische politieke vluchte lingen naar het Karolingische hof terug te sturen. Waifar was echter niet onder de indruk, waardoor Pippijn, zo bena drukken beide Frankische bronnen, genoodzaakt was de strijd aan te binden met deze recalcitrante Aquitaniër: de Fran-ken staken de Loire over en verwoestten het oostelijk deel van Aquitanië (de districten Berry en Auvergne). Hierop kwam Waifar, nu wel onder de indruk, alsnog tegemoet aan Pippijns eisen. De Aquitaanse onderwerping werd bevestigd door middel van de gebruikelijk garanties: de elite zwoer een eed van trouw en voorzag de Franken van gijzelaars, waarmee het conflict voorlopig werd besloten.

Tot zover was dit een conflict als elk ander in Pippijns carrière, alhoewel de uit-voerige beschrijving van de diplomatieke betrekkingen vooraf gaand aan het conflict in de Historia uitzonderlijk is. Omdat de auteur wist wat voor dramatische wending deze burenruzie zou gaan nemen, moet hij het achteraf belangrijk hebben gevon-den ook de toedracht tot in detail in zijn verslag te vermelden. Ook de Rijksannalen besteden aandacht aan de aanleiding, maar in betrekkelijk minder detail dan in de Historia. De annalen melden slechts dat Pippijn ten strijde trok in reactie op Waifars onrechtmatige beleid ten opzichte van de kerk. Desalniettemin benadrukken beide teksten daarmee stellig dat Pippijns handelen gerechtvaardigd was.

De wraak gewrokenDe organisatie van een rijksvergadering in Düren (nabij Aken) in het daaropvolgende voorjaar geeft aan dat, wat Pippijn betreft, het conflict met Waifar tot het verleden behoorde. Had hij een vervolgcampagne verwacht, dan zou hij zijn magnaten niet zo ver noordelijk hebben verzameld, maar een meer strategische locatie hebben geko-zen. Groot was dan ook zijn verbazing, en in ieder geval zijn woede, toen hem ter ore kwam dat Waifar zich had gewroken op het Bourgondische platteland. Opvallend is wederom het verslag van de Historia, dat drie individuen expliciet verantwoordelijk acht voor dit verraad: Waifar, beschouwd als de voor naamste aanstichter, Chunibert, de graaf van Bourges, en Bladinus, de graaf van de Auvergne. Deze twee graven waren het hardst getroffen door Pippijns campagne in 760.10

Pippijns streven om deze drie individuen te straffen voor hun eedbreuk lijkt dan ook het leidmotief te zijn voor de rest van het verhaal.11 Bladinus moest het direct al in 761 ontgelden: een ziedende Pippijn trok wederom de Auvergne binnen en legde deze streek opnieuw in de as. Bladinus zelf werd gevangen genomen en door de Fran-ken afgevoerd. Hij wist echter te ontsnappen en voegde zich wederom aan Waifars zijde, tot hij in 763 alsnog op het slagveld sneuvelde. In 762 was Chunibert aan de beurt. De Franken hadden hun kampement opgeslagen voor de muren van Bourges en slaagden er uiteindelijk in om de ‘sterkst verdedigde hoofdstad van Aquitanië’ te veroveren.12 Daarop zwoeren Chunibert en zijn troepen trouw aan Pippijn en werden ze samen met Chuniberts naaste familie afgevoerd naar het Frankische rijk. In tegen-stelling tot Bladinus verzoende Chunibert zich met Pippijn en keerde hij, met zijn familie als onderpand, terug als graaf van Bourges. In die hoedanigheid zou hij nog een belangrijke rol spelen in de uiteindelijke nederlaag van Waifar.

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 198 19-04-10 12:13

Page 8: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

D e w r a a k g e w r o k e n 199

Op dit punt wordt de chronologie van de gebeurtenissen in de Historia helaas on-duidelijk. De auteur stapt als het ware tijdelijk uit zijn verhaal en begint een beknop-te reflectie op het verloop van de strijd, waarin Pippijn geleidelijk de overhand krijgt. Daarop volgen een aantal korte, doch uitzonderlijke, beschrijvingen van schermutse-lingen tussen lokale graven van beide zijden, die op ongespecificeerde tijdstippen in de marges van het conflict plaatsvonden. Ook vermeldt de Historia hoe Remistanius, een invloedrijke oom van Waifar, de Aquitaanse zaak verruilt voor die van de Franken, die hem warm onthalen. Omstreeks 763 lijkt Waifar er dus slecht voor te hebben gestaan. Tot besluit eindigt deze uitweiding dan ook met een kort relaas over een strategische misser van Waifars zijde: na te hebben geconcludeerd dat zijn verdedigingswerken niet tegen de Franken bestand waren, gaf hij opdracht de muren in de hem nog res-

Afb. 2 Twaalfde-eeuwse verbeelding van Pippijn III uit een keizerkroniek (Cam-bridge, Corpus Christi Col-lege, MS 373, fol. 14r). Uit: The Cambridge Illuminations. Ten Centuries of Book Produc-tion in the Medieval West, P. Binski & S. Panayotova (red.) (Cambridge 2005) 241.

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 199 19-04-10 12:13

Page 9: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

200 E r i k G o o s m a n n

terende Aquitaanse steden neer te halen. Echter, ‘Pippijn’, zo vervolgt de auteur bij-na laconiek, ‘beval de muren te herbouwen en plaatste garni zoenen in die steden’.13

De passage is interessant omdat gezinspeeld wordt op een strategische koerswij-ziging van de Franken die, in tegenstelling tot Pippijns eerdere campagnes, niet lan-ger gebrand waren op kortstondige strafexpedities, maar op de stelselmatige verove-ring van Aquitanië. Hiervan is voor het eerst sprake bij de inname van Bourges in 762. Dat geschiedde volgens de auteur op basis van het ius proelii (oorlogsrecht), waarmee wordt verwezen naar het Oude Testament en de Frankische expansie dus impliciet verantwoord wordt.14

Waifar moet onaangenaam verrast zijn geweest toen de Franken geen aanstalten maakten te vertrekken en zijn eigen verdedigingswerken tegen hem gebruikten in hun pogingen Aquitanië in het Frankische rijk in te lijven. Zijn onorthodoxe besluit – een absolute misser in de ogen van de auteur van de Historia – om zijn eigen stads-muren te slechten zal zijn voortgekomen uit een wanhopige poging de oorlog met de Franken mobiel te houden. Het versnelde echter slechts de Aquitaanse nederlaag. Soortgelijke analyses en uitweidingen vinden we niet terug in de Rijksannalen. Deze maken in beknopte termen melding van de meest vooraanstaande gebeurtenissen, in strikt chronologische volgorde.

Na dit ‘uitstapje’ vervolgt de auteur van de Historia zijn verslag van de Aquitaanse Oorlog met een beschrijving van de confrontatie tussen de legers van Pippijn en Wai-far in het hart van Aquitanië in 763. Waifar werd verslagen en wist ternauwernood aan zijn belager te ontkomen. Ondanks deze overwinning is Pippijn in de ogen van

Afb. 3 Krijgers in het Utrechts Psalter, Hautvillers, ca. 820-840 (Utrecht, Universiteitsbiblio-theek, MS 32, fol. 15r). Uit: The Utrecht Psalter in Medieval Art. Picturing the Psalms of David, K. van der Horst e.a. (red.) (Westrenen 1996) fig. 14.

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 200 19-04-10 12:13

Page 10: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

D e w r a a k g e w r o k e n 201

de kroniekschrijver te ver gegaan dat jaar, aangezien hij (opmerkelijk) kritisch opte-kende hoe:

Nagenoeg dit hele gebied was verwoest, vele kloosters verlaten. […] [Pippijn] ver-nietigde alle wijngaarden waarvan nagenoeg heel Aquitanië – kerken en kloosters, de rijken en de armen – afhankelijk was.15

Het is een uiterst wrange beschrijving voor een vorst die zijn legitimiteit juist ontleende aan zijn status als beschermer van de kerk. Een dergelijke kritische (en daarmee zeldzame) uitlating suggereert dat deze familie geschiedenis hoogst-waarschijnlijk niet aan het hof tot stand is gekomen. Dit zou kunnen verklaren waar-om de kroniek eindigt in 768, toen Pippijn overleed en zijn zonen hem opvolgden. Met de Rijksannalen kreeg de Frankische geschiedenis niet alleen een modern jasje aangemeten; het was er tevens een van onvolprezen pro-Karolingische snit.

De Historia en de Rijksannalen verschillen in hun beschrijvingen van het vervolg van de Aquitaanse Oorlog. De Rijksannalen vermelden dat Pippijn in 764 en 765 geen verdere campagnes ondernam, maar in plaats daarvan rijksvergaderingen en concilies organi-seerde. De annalen geven blijk van een brede interesse van de auteurs voor de gebeurte-nissen rondom het Karolingische hof. De kroniek gaat daarentegen naadloos over op de campagne van, vermoedelijk, 766, die misleidend ingeluid wordt met de woorden: ‘in de loop van dat jaar.’16 De Historia lijkt zich slechts te bekommeren om de gebeurtenis-sen in het zuiden van het Frankische rijk, en in het bijzonder de Aquitaanse Oorlog.17

In 766 wist Pippijn op te rukken tot aan de Garonne, waar hij de steun verwierf van vele Aquitaanse rijksgroten. Hoewel voor Waifar de strijd gestreden leek, kreeg hij in 767 hulp uit onverwachte hoek. Terwijl Pippijn in het Westen van Aquitanië huishield, koos Remistanius opnieuw partij voor zijn neef en keerde hij zich tegen de Frankische garnizoenen in de streken Berry en Limousin. Dit deed hij zo effectief ‘dat geen boer meer durfde te werken in de velden en de wijngaarden’.18

Voor Pippijn was de maat nu echter vol: dat jaar overwinterde hij in Bourges en beval hij het Frankische leger in de nabijheid van de stad winter kwartier te maken. Al vroeg in het daaropvolgende jaar, in februari, zond Pippijn een klein contingent (waaronder Chunibert) erop uit om Remistanius opnieuw in te rekenen. Ditmaal wachtte hem een beduidend koeler onthaal: Remistanius werd na zijn arrestatie ver-oordeeld tot de strop. Zelf zette Pippijn de jacht op Waifar voort, aanvankelijk zon-der succes. Toen hij vernam dat Waifar zich schuilhield in de bossen van de Perigord, stuurde hij zijn troepen naar dit gebied. Waifar zou hij daar echter niet levend meer treffen: hij werd vermoord door Waratto, iemand uit zijn eigen gevolg.19

Waifars dood maakte een einde aan de Aquitaanse Oorlog. Toch waren de feeste-lijkheden van korte duur: door ziekte overmand, trok Pippijn kort daarop in allerijl naar zijn geliefde klooster Saint-Denis, waar hij stierf op 54-jarige leeftijd, in het na-jaar van 768.

Conclusie

De Aquitaanse Oorlog was, naar Frankische maatstaven, een oorlog van epische pro-porties. Gebrand op wraak en later annexatie, vochten de Franken acht jaar lang in het zuiden van Gallië. Pippijn slaagde erin zijn rekening met Waifar te vereffenen en wist tegelijkertijd zijn territorium en aanzien flink te vergroten. Meer nog dan de coup van 751, werd de Bellum Aquitanicum, zoals Einhard deze campagnes later zou

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 201 19-04-10 12:13

Page 11: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

202 E r i k G o o s m a n n

noemen, door tijdgenoten beschouwd als de ware kroon op Pippijns carrière. In ieder geval werd de strijd bijzonder uitvoerig beschreven in de contemporaine Frankische geschiedschrijving.20

Bijkomend gevolg hiervan was dat deze episode uit Pippijns regeerperiode onder-deel werd van het Frankisch collectief geheugen. De herinnering aan Pippijn werd daarmee dus bij uitstek gekoppeld aan de herinnering aan deze epische strijd. Mi-litair succes was dan ook een voorname vorstelijke deugd in de krijgscultuur van de Frankische elite; in dit opzicht deed Pippijn in de Frankische opinie niet onder voor Karel Martel, en amper voor zijn gelauwerde opvolger, Karel de Grote.

De contemporaine bronnen die de Aquitaanse Oorlog noemen verschillen echter sterk in hun beschrijvingen van de gebeurtenissen. De auteur van het slotdeel van de Historia schreef vanuit een regionaal en militair perspectief en had slechts oog voor datgene wat zich op Aquitaanse bodem heeft afgespeeld. Opvallend, en waardevol voor de moderne historicus, is dat de auteur zich niet heeft beperkt tot de bewegin-gen van het hof, maar eveneens de handelingen van regionale machthebbers inzich-telijk heeft gemaakt. Het strategisch en militair inzicht dat aan de dag wordt gelegd geeft de tekst een seculier karakter en het is dan ook goed mogelijk dat de auteur deelgenomen heeft aan de strijd. De kroniek doet daarmee denken aan de latere His-toriën, die in de tijd van Lodewijk de Vrome zijn geschreven door Nithard, eveneens legerleider en lid van de Karolingische familie.21

Voor wat betreft deze periode zijn de Frankische Rijksannalen bondiger en uit-sluitend gericht op het Karolingische hof. Er is nauwelijks aandacht voor de (wan)da-den van lokale graven zoals Chunibert en Bladinus of wispelturige (hoge) omen zo-als Remistanius, die ook in afwezigheid van de vorst doorvochten aan de grenzen van het Frankische rijk. Daarentegen bieden de Rijksannalen zowel uitkomst bij het re-construeren van de chronologie van de gebeurtenissen, alsook een bredere kijk op de gebeurtenissen in het Frankische rijk. Waar de Historia vrijwel uitsluitend oog heeft voor de Aquitaanse Oorlog, maken de Rijksannalen ook melding van andere activi-teiten, zoals rijksvergaderingen en concilies. Desalniettemin wordt in beide achtste-eeuwse bronnen onevenredig veel aandacht besteed aan de Aquitaanse Oorlog. Naast de uitzonderlijkheid van deze gebeurtenis zelf, heeft de uitvoerige opschriftstelling ervan ongetwijfeld bijgedragen aan het feit dat Pippijn III in de ogen van zijn nazaten vooral herinnerd werd als veroveraar van Aquitanië.

Noten

1 ‘Hic itaque genuit Pippinum, sapientia ni-

hilominus et fortitudine satis clarum, qui

inter reliqua quae patravit, Wascones iamdu-

dum Francorum ditioni rebelles cum Waifa-

rio suo principe felicitate mira debellavit et

subdidit.’ Paulus Diaconus, Liber de episcopis

Mettensibus, in: G.H. Pertz (red.), Monumen-

ta Germaniae Historica, Scriptores 2 (Hannover

1828) 265.

2 Ermoldus Nigellus, In honorum Hludowici

christianissimi caesaris augisti elegiaci carminis,

in: Pertz (noot 1) 506; idem, Carmen in laudem

gloriosissimi Pippini regis, in Pertz (noot 1) 522.

3 De titel Historia vel Gesta Francorum is afkom-

stig uit de tekst zelf. Zie: H. Wolfram (red.),

Quellen zur Geschichte des 7. und 8. Jahrhunderts/

Fontes historiam saeculorum septimi et octavi illu-

strantes (Darmstadt 1982) 298-299, caput 33. De

editie bevat tevens een vertaling in het Duits.

In de literatuur is de kroniek ook bekend als

de ‘Kronieken van Fredegar’. Zie ook: J.M.

Wallace-Hadrill, The fourth book of the Chronicle

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 202 19-04-10 12:13

Page 12: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

D e w r a a k g e w r o k e n 203

of Fredegar with its continuations. Medieval clas-

sics (Londen e.a. 1960); Collins, Die Fredegar-

Chroniken. Monumenta Germaniae Historica,

Studien und Texte 44 (Hannover 2007).

4 Wolfram (noot 3) 298-299, caput 33. Het colo-

fon is overgeleverd in slechts een handschrift

uit de negende eeuw: Rome, Biblioteca Apos-

tolica Vaticana, Reg. Lat. 213.

5 L. Levillain, ‘Les Nibelungen historiques et

leurs alliances de famille’, Annales du Midi, 49

(1937) 343-344.

6 Annales Regni Francorum, in: G.H. Pertz (red.),

Monumenta Germaniae Historica, Scriptores

rerum Germanicum 6 (Hannover 1895). Ver-

taling: B.H. Scholz, Carolingian Chronicles

(Michigan 1972).

7 Zie voor de klassieke visie op de

ontwikkeling van de annalistiek M. McCor-

mick, Les annales du haut Moyen Âge. (Turn-

hout 1975). Voor een kritische kanttekening

op dit model, zie: R. McKitterick, History and

memory in the Carolingian world (Cambridge

2004) 86-100, en S. Foot, ‘Finding the meaning

of form: narrative in annals and chronicles’,

in: N. Partner (red.), Writing medieval history

(Londen 1995) 88-108.

8 Vgl. M. Rouche, L’Aquitaine des Wisigoths aux

Arabes 418-781: naissance d’une région (Parijs

1979). Zie voor commentaar op dit werk:

P. Fouracre, The Age of Charles Martel (Harlow

2000) 82-83.

9 Het verdrag tussen de Franken en de Visi-

goten van Septimanië komt nader aan bod

in de negende-eeuwse Chronicon Moissacense,

G.H. Pertz (noot 1) dl. 1, 294. Hieruit blijkt

dat de Frankische bescherming vooral nodig

was tegen de Arabieren, die Narbonne als

uitvalsbasis gebruikten.

10 Wolfram (noot 3) 308-311, caput 41-42.

11 De Rijksannalen identificeren de Aquitaanse

gijzelaars als Itherius en Adalgarius. Hun lot

is onbekend. Wel treedt er vanaf deze periode

een zekere Itherius op als cancellarius.

12 ‘Bytoricas caput Aquitaniae munitissimam

urbem cum machinis capuisset.’ Wolfram

(noot 3) 314-315, caput 46.

13 ‘Rex Pippinus reparare iubet et homines suos

ad ipsas civitates custodiendum dimisit.’

Wolfram (noot 3), 316-317, caput 46.

14 Wolfram (noot 3) 310-313, c. 43. Mogelijk be-

treft het hier ook een verwijzing naar Jozua

6:1.

15 ‘Totam regionem illam pene vastatam, mo-

nasteria multa depopulata (...) unde pene

omni Aquitania, tam ecclesias quam monas-

teria, divites et pauperes vina habere con-

suerunt, omnia vastavit et coepit.’ Wolfram

(noot 3) 316-317, caput 47.

16 ‘Evoluto igitur anno …’ Wolfram (noot 3)

318-319, caput 48.

17 De enige uitzondering op het thema van de

Aquitaanse Oorlog is de vermelding van een

Arabisch gezantschap uit Syrië dat in 767-768

het Frankische hof bezocht. Hiervan wordt

geen melding gemaakt in de Rijksannalen.

18 ‘… ita ut nullus colonus terre ad laborandum

tam agris quam vineis scolere non audebant.’

Wolfram (noot 3) 318-319, caput 50.

19 De Kleine kroniek van Lorsch identificeert

een zekere Waratto als de dader. Annales

Laurissenses minores, in: Pertz (noot 1) dl. 1,

117. Het is zeldzaam dat een historiografi-

sche bron uit de achtste eeuw, anders dan de

Rijksannalen of de Historia, nieuwe informa-

tie bevat. Mogelijk is deze informatie afkom-

stig uit orale tradities. Over deze Waratto is

verder niets bekend.

20 Einhard, Vita Karoli Magni, in: Pertz en Waitz

(red.), Monumenta Germaniae Historica, Scrip-

tores rerum Germanicarum, dl. 25 (Hannover

en Leipzig 1911) 5. De tekst is o.a. vertaald in:

Thorpe, Einhard and Notker the Stammerer: Two

lives of Charlemagne (Bungay 1969).

21 Nithard, Historiarum libri IV, in: E. Müller

(noot 19) dl. 44 (Hannover en Leipzig 1907).

De tekst is vertaald in Scholz (noot 6).

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 203 19-04-10 12:13

Page 13: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

Rosanne Hebing

(Bij)geloof en beschermingEen Hemelsbrief als amulet in een laat-middeleeuws Engels gebedenboek

Nijmegen, Universiteitsbibliotheek, Hs 194 (UBN 194) is een eenvoudig En-

gels gebedenboekje uit de vijftiende eeuw. Naast gebeden, meditaties en ande-

re devotionele teksten bevat dit handschrift twee tekstuele amuletten waarin

christelijke en magische elementen zijn samengevoegd om bovennatuurlijke

bescherming te bewerkstelligen. Een van deze twee teksten behoort tot het bij-

zondere genre van de Hemelsbrieven. Op het eerste gezicht lijkt de combinatie

van christendom en magie opmerkelijk. Toch duiken amuletten en toverspreu-

ken regelmatig op in middeleeuwse gebedenboeken en gebedsrollen. Aan de

hand van wat bekend is over UBN 194 en middeleeuwse praktijken met betrek-

king tot geneeskunde, magie en christendom wordt een beeld geschetst van de

functie van dergelijke teksten.

Een eenvoudig Engels handschrift In de Nijmeegse Universiteitsbibliotheek ligt een tot voor kort relatief onbekend ge-bleven vijftiende-eeuwse codex.1 Dit handschrift, ‘Hs 194’, is eenvoudig van opmaak en klein van formaat (ca 123 x 85 mm). Het is niet verlucht en bevat ongeveer 27 sub-tiel gedecoreerde teksten in het Middelengels en in het Latijn, verdeeld over 196 per-kamenten folia. Het handschrift bestaat uit een aantal codicologische eenheden: af-zonderlijke onderdelen, vergelijkbaar met kleine boekjes binnen het handschrift als geheel, die één of meer teksten bevatten.

Uit het feit dat er meerdere kopiisten aan de verschillende eenheden gewerkt heb-ben en enkele eenheden niet helemaal zijn volgeschreven, kan geconcludeerd wor-den dat het handschrift pas later samengesteld is: de afzonderlijke onderdelen zijn niet in een keer geproduceerd met het idee om ze direct samen te voegen tot een boek. De verschillende eenheden zouden in principe los van elkaar kunnen bestaan. Aan de katernsignaturen is te zien dat de huidige volgorde van de katernen naar alle waarschijnlijkheid niet overeenstemt met de volgorde die de oorspronkelijke samen-steller voor ogen had. Dat duidt erop dat de eenheden op een zeker moment uit hun

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 204 19-04-10 12:13

Page 14: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

( b i j ) g e l o o f e n b e s c h e r m i n g 205

oorspronkelijke context zijn gehaald en in de huidige volgorde zijn geplaatst. Wel passen de verschillende eenheden wat de inhoud betreft goed bij elkaar en zijn ze re-latief snel na hun ontstaan samengebonden. Dit blijkt uit de vroegste gebruikersno-tities die verspreid over het handschrift te vinden zijn en binnen een eeuw na de pro-ductie hun intrede deden in het handschrift, en uit de traditionele manier waarop het boek in de zestiende eeuw gebonden was. De huidige band stamt uit 1974, toen Zuster Lucie Gimbrère het boek restaureerde in opdracht van de universiteit. Tijdens deze restauratie bleek dat het handschrift al minstens twee keer eerder opnieuw was gebonden.2

Een groot gedeelte van de teksten in UBN 194, met name de teksten voorin het handschrift, zijn geschreven in een littera gothica textualis, de meest formele van de laatmiddeleeuwse schriften (afb. 1). De teksten verder achterin het handschrift zijn geschreven in een minder formele littera gothica hybrida (afb. 2). Dit doet vermoeden dat bij herbinding gekozen is voor een katernvolgorde gebaseerd op basis van de uit-straling en leesbaarheid van het schrift.

Veel van de lettervormen en afkortingen die worden gebruikt vertonen Engelse kenmerken en hoewel niet zonder enige kanttekening gesteld kan worden dat het handschrift in Engeland geproduceerd is, wordt het idee van een Engelse herkomst op meerdere fronten ondersteund. Zo zijn de volkstalige teksten in UBN 194 ge-

Afb. 1 Tekstfragment geschreven in een textualis (Nijmegen, Universiteits-bibliotheek, HS 194, fol. 1r).Uit: Huisman (noot 1) afb. 41.

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 205 19-04-10 12:13

Page 15: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

206 R o s a n n e H e b i n g

schreven in idiomatisch Middelengels en zijn het penwerk en de versieringen van de initialen, althans in een aantal van de onderdelen, typisch Engels. Aan de hand van de versieringen kan ook worden vastgesteld dat de meeste teksten in UBN 194 rond het midden van de vijftiende eeuw tot stand moeten zijn gekomen.3 Bovendien is de naam van koning Hendrik V te vinden in een van de teksten (fol. 84r). Hendrik V was koning van Engeland van 1413 tot 1422. Dat betekent dat de eenheid van UBN 194 waarin deze tekst zich bevindt in ieder geval niet voor 1413 geschreven kan zijn.

De inhoud van de teksten in het handschrift kan omschreven worden als devoti-oneel. UBN 194 bevat onder andere gebeden, meditaties en richtlijnen voor het bid-den. Sommige van de teksten beslaan meerdere katernen; een voorbeeld hiervan is het psalter van Sint Hiëronymus (fol. 114r-129r). Andere teksten, bijvoorbeeld een Ave Maria geschreven op het halfleeg gebleven folium 148v, zijn slechts enkele regels lang. Een van de meest opmerkelijke aspecten van de teksten is de verhouding tus-sen Middelengels en Latijn die ze tentoonspreiden. Er vindt nogal wat code-switching plaats, oftewel vermenging van meerdere talen in eenzelfde teksteenheid. De stan-daardteksten en gebeden die zelden ontbreken in een dergelijk getijdenboek zijn grotendeels geschreven in het Latijn, meestal met wat begeleidende of verklarende

Afb. 2 Tekstfragment ge-schreven in een hybrida (Nij-megen, Universiteitsbiblio-theek, HS 194, fol. 179r). Uit: Huisman (noot 1) afb. 45.

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 206 19-04-10 12:13

Page 16: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

( b i j ) g e l o o f e n b e s c h e r m i n g 207

stukjes tekst in het Engels. Het aantal teksten dat geheel in het Engels is geschreven is beduidend kleiner. Slechts twee gebeden, een gebed tot de Heilige Drie-eenheid en een gebed tot de negen orden der engelen, zijn volledig volkstalig.

Al met al is UBN 194 een typisch voorbeeld van een vijftiende-eeuws Engels gebe-denboek. Van veel teksten in UBN 194 bestaat dan ook een vergelijkbare versie in an-dere handschriften uit dezelfde periode. Deze gebedenboeken bevatten, net als het Nijmeegse handschrift, vaak meertalige teksten die samen een afgeslankte versie van het Heilig Officie vormden en door leken gebruikt werden voor de individuele ge-loofsbelijdenis, buiten de institutionele setting van de kerk.4 In dit opzicht zijn deze boeken vergelijkbaar met getijdenboeken. Echter, in gebedenboeken als UBN 194 zijn vaak niet alle teksten vertegenwoordigd die een echt getijdenboek zou moeten bevat-ten. Zo mist UBN 194 de getijden van de heilige Maagd Maria en het Dodenofficie. Ook wat uiterlijk betreft wijkt het Nijmeegse handschrift af van beroemde, rijk versierde getijdenboeken. Het ligt daarom voor de hand dat UBN 194 ooit bedoeld was voor een geletterde, maar niet exorbitant rijke leek die behoefte had aan een manier om op da-gelijkse basis individueel gestalte te geven aan zijn of haar geloof.

Het zijn niet alleen de middeleeuwse devotionele teksten die UBN 194 de moeite waard maken. Bij het doorbladeren van het handschrift valt namelijk op dat her en der notities staan die geen betrekking hebben op de inhoud van het boek, maar op de eigenaars ervan (afb. 3). Wat bijzonder is aan de gebruikersnotities in UBN 194 is dat

Afb. 3 Voorbeeld van gebruikersnotities (Nijmegen, Universiteitsbibliotheek, HS 194, fol. 187v-188r). Foto auteur.

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 207 19-04-10 12:13

Page 17: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

208 R o s a n n e H e b i n g

ze meerdere eeuwen beslaan, waardoor we een groot gedeelte van de geschiedenis van het handschrift en zijn eigenaars kunnen ontsluiten.5

Magie in een gebedenboekEen van de eenheden (fol. 141-148) bevat vijf teksten die op het eerste gezicht een eigenaardig geheel vormen. De eerste twee teksten in deze eenheid zijn een gebed (fol. 141r-145v) en een richtlijn voor het bidden van 11.000 onzevaders en Ave Maria’s (fol. 145v-146v), beide geen opmerkelijke verschijning in een gebedenboek. Ditzelfde geldt voor de laatste tekst, een kort Ave Maria (fol. 148v). De derde en vierde tekst in het katern vallen echter direct op. De derde tekst (fol. 146v-147v) wordt namelijk ge-introduceerd als een brief van Christus, gevonden door een zekere Joseph van Bar-maphe. Degene die deze brief als amulet op zijn lichaam draagt, wordt beschermd tegen allerlei gevaren. De vierde tekst (fol. 147v-148v) is een tekstueel amulet in het Latijn, dat door middel van liturgische formules en heilige namen tevens bescher-ming biedt tegen een aanzienlijke reeks ziekten en ongewenste situaties.

Amuletten en toverspreuken worden sinds de moderne tijd veelal geassocieerd met magie. De aanwezigheid van dergelijke teksten in een christelijk gebedenboek is daar-om opvallend.6 Echter, wanneer de vragen omtrent de relatie tussen magie en chris-tendom buiten beschouwing gelaten worden, blijkt dat de vijf teksten in dit specifieke onderdeel van UBN 194 wel degelijk iets gemeen hebben: zonder uitzondering zijn ze namelijk gericht op het verkrijgen van bescherming, hetzij via het bidden tot Maria, de Heilige Drie-eenheid en verscheidene heiligen, hetzij via het aanroepen van heilige krachten door het opzeggen van toverspreuken of het dragen van een amulet. Zo wordt het gebed in de desbetreffende eenheid van UBN 194 expliciet omschreven als middel om zowel tijdens het aardse leven als na de dood beschermd te worden:

Hit is a prayer more sufficiaunt to all them that will hit haunte. And most socoureth where so euere thay go ffor this lyffe and the other also amen

[Het is een gebed dat zeker voldoet voor allen die het aanwenden. En het biedt hun de grootste mate van bescherming waar ze ook gaan, in dit leven en het volgende. Amen]7

Het was in de late Middeleeuwen niet ongewoon om elementen die nu als magisch worden bestempeld, zoals toverspreuken en amuletten, te vermengen met christe-lijke rituele handelingen om bovennatuurlijke, ‘hemelse’, bescherming en hulp te verkrijgen op het gebied van gezondheid, en alledaagse, praktische problemen als veeziekten en diefstal. Deze vermenging werd door de Kerk niet gewaardeerd: ook al werden magische rituelen gebruikt om christelijke heiligen aan te roepen, magie werd desalniettemin beschouwd als onverenigbaar met het christendom. De reden hiervoor was dat men bij het beoefenen van magie niet uitging van de alwetendheid en wil van God. Gebruikers van amuletten en toverspreuken vroegen immers niet om bescherming of hulp naar het goeddunken van God, maar riepen heiligen aan opdat ze naar eigen inzicht gebruik konden maken van hun krachten.8

Ondanks hun wijdverbreide bekendheid en gebruik is de terminologie rondom magische elementen of tovermiddelen verre van eenduidig. Tovermiddelen kunnen objecten zijn, maar ze kunnen ook bestaan uit procedures of woorden.9 Als dit woorden of zinnen zijn die uitgesproken moeten worden, worden ze logischerwijs toverspreu-

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 208 19-04-10 12:13

Page 18: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

( b i j ) g e l o o f e n b e s c h e r m i n g 209

ken genoemd. Soms moeten ze op het lichaam gedragen worden. Dan spreken we van amuletten. Bovendien kunnen tekstuele tovermiddelen ook vergezeld gaan van aan-wijzingen voor procedures of kunnen ze objecten nodig hebben om effectief te zijn.

Deze behoorlijk uiteenlopende concepten duiken in de literatuur regelmatig op on-der verschillende namen die niet altijd gedefinieerd worden. Duidelijk is wel dat to-vermiddelen in de late Middeleeuwen een functie hadden die vergelijkbaar was met de functie van gebeden en andere christelijke rituelen en dat de twee schijnbare tegenpo-len magie en religie elkaar, in tegenstelling tot wat lange tijd de heersende opvatting was, niet uitsloten maar aanvulden. Een gezamenlijk optreden van een gebed en een tekstueel amulet in een middeleeuws gebedenboek is dan ook geen unicum of teken van afvalligheid. Het is een combinatie van de formules en rituelen die men kende en waar-op men vertrouwde. Zowel gebeden en meditaties alsook amuletten en toverspreuken maakten simpelweg deel uit van de inbedding van het geloof in het dagelijks leven.10

Als gevolg van de vermenging van tovermiddelen en christelijke rituelen in de late Middeleeuwen werden in toverspreuken en amuletten regelmatig zinnen uit de litur-gie gebruikt. Meestal moesten deze zinnen op een bepaalde manier uitgesproken wor-den om het tovermiddel een ritualistisch aspect te geven. Christelijke elementen die ook veelvuldig voorkomen in tovermiddelen zijn heilige namen – namen van God en de Heilige Drie-eenheid afkomstig uit verschillende talen – en referenties aan heiligen of zelfs God als samenstellers van de toverspreuk of het amulet. Deze namen en spirituele autoriteiten kwamen de (waargenomen) effectiviteit van het tovermiddel ten goede.11

Mede dankzij de toename van de geletterdheid onder leken en de dreiging die uit-ging van de Zwarte Dood, groeide de populariteit van tovermiddelen enorm in de late Middeleeuwen. Deze groei werd verder in de hand gewerkt doordat het gebruik van tovermiddelen niet beperkt was tot een bepaalde bevolkingsgroep. Zowel armen als rijken, zowel vrouwen als mannen wendden zich tot tovermiddelen. Uit het feit dat opvallend veel tovermiddelen beschermen tegen complicaties bij zwangerschap en bevalling en uit het feit dat amuletten vaak gedragen konden worden als geboorte-gordels, kan afgeleid worden dat vrouwen een belangrijke doelgroep vormden.

Hemelsbrieven als tekstgenreTovermiddelen vormen een tekstgenre dat bestaat uit een aanzienlijk aantal subgen-res. Een van deze genres is de Hemelsbrief, een boodschap geschreven door Christus of afkomstig uit de hemel. Hemelsbrieven worden al sinds de vierde eeuw na Chris-tus gebruikt in West-Europa, soms als amulet gedragen op het lichaam, soms als in-cantatie in een handschrift en soms gespijkerd aan een deurpost, bedoeld om de be-woners van het huis in kwestie te beschermen. De gevaren waartegen de gebruiker wordt beschermd zijn al even uiteenlopend. Zo behoedt de Hemelsbrief voor verwon-dingen, ziektes, complicaties tijdens de bevalling en snode plannen van vijanden.

De Hemelsbrief wordt voor het eerst genoemd in de Historia Ecclesiastica van Euse-bius (ca 263-ca 339). Daarin komt naar voren dat de Hemelsbrief een deel is van een briefwisseling tussen Christus en Koning Abgar V van Edessa, in het huidige Syrië. Eusebius beweert dat hij deze brieven vond in de stadsarchieven van Edessa en ze heeft vertaald van het Syrisch in het Grieks. Abgar zou Christus geschreven hebben omdat hij had gehoord van de wonderen die Christus had verricht. Aangezien zijn stad Edessa bedreigd werd door vijanden en hij zelf een zwakke gezondheid had, vroeg Abgar om de hulp van Christus. Het antwoord van Christus op deze brief van

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 209 19-04-10 12:13

Page 19: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

210 R o s a n n e H e b i n g

Abgar zorgde er volgens Eusebius voor dat Abgars ziekte verdween en zijn stad werd gered. Dit is dan ook de tekst waarop de Hemelsbrief is gebaseerd.

Niet lang nadat de Historia Ecclesiastica vertaald werd naar het Latijn, keerde een non, Egeria genaamd, terug naar Europa van een pelgrimstocht naar Edessa met de brieven van Abgar en Christus. Sindsdien wordt de Hemelsbrief in verschillende vormen ge-bruikt als tovermiddel. Soms verschijnt de Hemelsbrief als een tekst die duidelijk geba-seerd is op het verhaal van Eusebius. Deze vorm van de brief wordt ook wel de Epistola Salvatoris genoemd. In andere Hemelsbrieven wordt Karel de Grote expliciet genoemd als ontvanger, waarbij een paus of een hemelse boodschapper optreedt als tussenper-soon of bezorger van de brief. Deze teksten dragen de naam Prière de Charlemagne.12

Zoals geldt voor tovermiddelen in het algemeen, nemen de populariteit en het ge-bruik van de Hemelsbrieven toe in de late Middeleeuwen. Echter, het gebruik van Hemelsbrieven hield ook daarna niet op. Sterker nog, zelfs in de twintigste eeuw wa-ren Hemelsbrieven nog in omloop: tijdens de Eerste Wereldoorlog werden Hemels-brieven gevonden op de lichamen van gesneuvelde Duitse soldaten.13

De Hemelsbrief in UBN 194UBN 194 bevat een Middelengelse Hemelsbrief die wat vorm en inhoud betreft gro-tendeels overeenkomt met zijn genregenoten (afb. 4). Er zijn echter twee dingen die de brief in UBN 194 onderscheiden van andere Hemelsbrieven. De Hemelsbrief wordt namelijk als volgt geïntroduceerd:

Ioseph of Barmaphe founde this lettre vppon our lord ihesu crist woundes at the takyng downe of the cros, The which was wrytin be our lord ffyngers.

Afb. 4 De Middelengelse Hemelsbrief (Nijmegen, Universiteitsbibliotheek, HS 194, fol. 146v-147r). Foto auteur.

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 210 19-04-10 12:13

Page 20: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

( b i j ) g e l o o f e n b e s c h e r m i n g 211

[Jozef van Barmaphe vond deze brief op de wonden van Onze Heer Jezus Christus toen hij van het kruis werd gehaald. Deze brief had Onze Heer eigenhandig ge-schreven.]14

Waar de brief in andere versies bijvoorbeeld door een hemelse boodschapper naar Ka-rel de Grote wordt gebracht, verschijnt hier een zekere Jozef van Barmaphe ten tonele. Aangezien deze Jozef een vrij prominente rol speelt in de tekst, zou het interessant zijn om zijn identiteit te achterhalen. Er was slechts een Jozef die aanwezig toen Christus van het kruis werd gehaald: Jozef van Arimathea. Het lijkt er dan ook sterk op dat het Engelse ‘Joseph of Barmaphe’ een verhaspeling is van het Latijnse ‘Ioseph ab Arimathea’. Jo-zef van Arimathea staat bekend als degene die het christendom, of zelfs de heilige Graal, naar Engeland bracht. Of dit ook de reden is dat hij genoemd wordt in een Engelse He-melsbrief is onduidelijk. Tot op heden is niet meer dan een andere Hemelsbrief gevon-den waarin gerefereerd wordt aan Jozef.15 Verwijzingen naar de wonden van Christus komen vaker voor in Hemelsbrieven en in tovermiddelen in het algemeen, wat niet onlogisch is gezien het feit dat het lijden van Christus en de bescherming of redding van de mensheid nauw verbonden zijn.16 De rest van de Hemelsbrief luidt als volgt:

And who that bere this lettre vppon hym shall not deye of no euel dethe. Nor of no fals tale of man or woman nor of no fals Iuge be or Iuged nor no venym ne fyre nor water nor lightnyng nor thondryng shal not be ouercom. And yf þat a woman be with childe bere this vppon hyr neither þe woman ne þe childe shal not perrysch

[En wie deze brief op zijn lichaam draagt, zal geen kwade dood sterven, zal niet veroordeeld worden op basis van leugenachtige praatjes van mannen of vrouwen of door een valse rechter, en zal niet overrompeld worden door vergif, vuur, water, bliksem of donder. En als een vrouw zwanger is en deze brief op haar lichaam draagt, zullen zij en haar kind niet sterven.]17

De bescherming tegen de in de Hemelsbrief genoemde mix van natuurlijke en men-selijke bedreigingen is representatief voor het genre. Deze bescherming wordt ver-kregen door de tekst op het lichaam te dragen. De Hemelsbrief in UBN 194 is daarom een tekstueel amulet.

Vaak worden volkstalige Hemelsbrieven gevolgd door een lijst met heilige namen uit het Latijn, het Grieks en het Hebreeuws. In UBN 194 wordt de Hemelsbrief ook gevolgd door een Latijnse tekst waarin, naast liturgische formules en aanroepingen van heiligen, lijsten met heilige namen voorkomen (afb. 5 ). Deze Latijnse tekst moet echter als afzonderlijke tekst worden beschouwd. De tekst is namelijk een voorbeeld van de voornoemde autonome tovermiddelen op basis van heilige namen en litur-gische formules. In tegenstelling tot de lijsten die deel uitmaken van andere Hemels-brieven, beschermt de lijst met heilige namen in het Nijmeegse handschrift de ge-bruiker tegen een nieuwe set gevaren, waaronder epilepsie, zichtbare en onzichtbare vijanden, koorts en al het kwaad uit verleden, heden en toekomst. Met andere woor-den: het Latijnse tekstuele amulet gebaseerd op heilige namen functioneert afzon-derlijk van de volkstalige Hemelsbrief. Het Latijnse amulet luidt als volgt:

De naam van de Heer draag ik op mij + In de naam van de Vader, de Zoon en de Hei-lige Geest, almachtige God + Virtus + Salus + Creator + Salvator + Christus overwint +

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 211 19-04-10 12:13

Page 21: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

212 R o s a n n e H e b i n g

Christus regeert + Christus beveelt + Christus, bescherm mij, uw dienaar N, tegen iedere koorts en tegen epilepsie en bevrijd me van al mijn ziektes en verdedig me te-gen ieder water en tegen alle hinderlagen van mijn vijanden, zichtbaar en onzicht-baar. Tevens door de Vader en de Heilige Geest. Zowel door de deugd van de heer Je-zus Christus als door alle werken van God die geheiligd zijn in de hemel en op aarde, zodat hij mij, uw dienaar N, verdedigt; alle kwaden uit heden, verleden en toekomst schaden mij van nu af aan niet + Messias + Sother + Emanuel + Sabaoth + Adonay + Unigeniti + Sapiencia + Virtus + Agnus + Ovis + Vitulus + Serpens + Aries + Leo + Vermis + Redemptor + Trinitas + Unitas + Ihesus + Nazarenus + Koning der Joden, Zoon van God, ontferm u over mij, uw dienaar N. Het vrome kruis en het lijden van Christus zijn mijn medicijn, de vijf wonden van God zijn mijn medicijn. Amen. God zij gedankt.18

ConclusieAmuletten en toverspreuken roepen in onze tijd associaties op met magie en heiden-dom: zaken die niet gemakkelijk verenigbaar zijn met het christendom. Toch is de combinatie van gebeden en tovermiddelen niet ongewoon in de late Middeleeuwen: men had behoefte aan bescherming, bijvoorbeeld tegen de pest, tijdens hongersno-den en in oorlogen, en men vertrouwde op rituelen, of dat nu delen van teksten uit de liturgie of folkloristische gebruiken waren. De aanwezigheid van tovermiddelen in een gebedenboek moet niet gezien worden als een afwijzing van het geloof, maar als een onderdeel van de individuele inpassing van het geloof dat op zijn plaats is in een gebedenboek van een leek. Dit wordt ondersteund door het feit dat christelijke elementen en tovermiddelen niet alleen samen verschijnen in eenzelfde handschrift, maar soms zelfs, zoals in UBN 194, in eenzelfde tekst.

Afb. 5 Eerste deel van het Latijnse tekstuele amulet (Nijmegen, Universiteitsbibliotheek, HS 194, fol. 147v-148r). Foto auteur.

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 212 19-04-10 12:13

Page 22: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

( b i j ) g e l o o f e n b e s c h e r m i n g 213

Het eenvoudige Engelse gebedenboekje dat in de vergetelheid dreigde te raken tussen de vele boeken in de collectie van de Nijmeegse Universiteitsbibliotheek biedt een rijkdom aan informatie over de context waarin een dergelijk handschrift zich in de Middeleeuwen moet hebben bevonden. De teksten in het handschrift leveren een fascinerend beeld op van de individuele beoefening van het geloof door een leek in de late Middeleeuwen en de uitgebreide gebruikersnotities schetsen de weg die een dergelijk handschrift aflegt van familie naar familie door de eeuwen heen. UBN 194 is daarom een dankbaar onderzoeksobject voor mediëvisten van verschillende disci-plines.

Noten

1 Mijn dank gaat uit naar Sándor Chardon-

nens, met wie ik het werk heb gedaan waar-

op het bovenstaande artikel gebaseerd is,

naar de staf van de Universiteitsbibliotheek

Nijmegen voor hun hulp en welwillendheid

bij het bestuderen van UBN 194 en naar Ben

en Jolanda Hebing, die me van feedback heb-

ben voorzien op dit artikel.

UBN 194 wordt genoemd in P.S. Jolliffe

(red.), A Check-List of Middle English Writings

of Spiritual Guidance (Toronto 1974) 129 en het

handschrift wordt uitgebreider, hoewel niet

uitputtend, beschreven in G.C. Huisman,

Catalogus van de middeleeuwse handschriften in

de Universiteitsbibliotheek Nijmegen (Leuven

1997) 107-19. Voor edities van verschillende

teksten uit UBN 194, zie G. Bunt, ‘Two Reci-

pes from a Nijmegen Manuscript’, in: M. Arn

e.a. (red.), Historical & Editorial Studies in Me-

dieval & Early Modern English for Johan Ger-

ritsen (Groningen 1985) 139-46; M. Connolly,

‘Some Unrecorded Middle English Verse in a

Nijmegen Manuscript’, Notes and Queries NS,

46 (1999) 442-44; M. Connolly, ‘A Prayer to the

Guardian Angel and Wynkyn de Worde’s 1506

Edition of Contemplations of the Dread and Love

of God’, Manuscripta, 45-46 (2001-02) 1-17.

2 Het ongepubliceerde restauratieverslag van

de hand van Zuster Lucie Gimbrère, OSB, is

voor dit artikel geraadpleegd (via privé-cor-

respondentie).

3 Zie K.L. Scott, Dated & Datable English Manu-

script Borders c. 1395–1499 (Londen 2002) 8-9,

11-12.

4 J. Bossy, ‘Christian Life in the Later Middle

Ages: Prayers’, Transactions of the Royal His-

tori cal Society, 6:1 (1991) 137-50.

5 Voor een bespreking van gebruikersnotities

in getijdenboeken, zie K. Ashley, ‘Creating

Family Identity in Books of Hours’, Journal of

Medieval and Early Modern Studies, 32:1 (2002)

145-65.

6 William Sparrow Simpson bijvoorbeeld, die

in de negentiende eeuw een aantal ‘religo-

magische’ objecten bestudeerde en editeerde,

beschrijft het voorkomen van magische ele-

menten in christelijke teksten als ‘godly su-

perstition’, waaruit blijkt dat de tweedeling

tussen magie en christendom in die tijd nog

springlevend was. Zie W. Sparrow Simpson,

‘On a Seventeenth Century Roll containing

Prayers and Magical Signs preserved in the

British Museum’, Journal of the British Archae-

ological Association, 40 (1884) 297-332, op p. 307.

7 Nijmegen, Universiteitsbibliotheek, HS 194,

fol. 145r-v. (vertaling auteur).

8 D.C. Skemer, Binding Words: Textual Amulets in

the Middle Ages (University Park, PA 2006) 61.

9 Zie bijvoorbeeld T.R. Forbes, ‘Verbal Charms

in British Folk Medicine’, Proceedings of the

American Philosophical Society 115 (1971) 293-

316; J. Roper, English Verbal Charms (Helsinki

2004) 14-21; Skemer (noot 8) 9-10.

10 Zie bijvoorbeeld Forbes (noot 9); D. Gray,

‘Notes on Some Middle English Charms’, in:

B. Rowland (red.), Chaucer and Middle English

Studies: In Honour of Rossell Hope Robbins (Lon-

den 1974) 56-71; L.T. Olsan, ‘The Inscription

of Charms in Anglo-Saxon Manuscripts’,

Oral Tradition 14 (1999) 401-19.

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 213 19-04-10 12:13

Page 23: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

214 R o s a n n e H e b i n g

11 L.T. Olsan, ‘Charms in Medieval Memory’, in:

J. Roper (red.), Charms and Charming in Europe

(Basingstoke 2004) 59-88.

12 Skemer (noot 8) 96-105. Voor een tweede be-

schrijving van de Hemelsbrief, zie E. Bozoky,

Charmes et prières apotropaïques (Turnhout

2003).

13 W.R. Halliday, ‘A Note upon the Sunday

Epistle and the Letter of Pope Leo’, Speculum 2

(1927) 73-78.

14 Nijmegen, Universiteitsbibliotheek, HS 194,

fol. 146v-147r (vertaling auteur).

15 Te weten Oxford, Bodleian Library, Rawlin-

son C. 814. Zie Bozoky (noot 12) 51, noot 71.

16 Bozoky (noot 12) 52.

17 Nijmegen, Universiteitsbibliotheek, HS 194,

fol. 147 (vertaling auteur).

18 Nijmegen, Universiteitsbibliotheek, HS 194,

fol. 147v-148v (vertaling auteur).

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 214 19-04-10 12:13

Page 24: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

Kathleen Nieuwenhuisen

Vlees voor wormenAfbeeldingen van Vraat- en Drankzucht in de Middeleeuwen (circa 800-1500)

Vraatzucht (of Gula) vormt een groot gevaar voor de mensheid, want ‘eenmaal

door de keel gekomen, zal hij makkelijk het lichaam binnendringen in gezel-

schap van alle zonden, daar de Gula-mensen of vraatzuchtigen zich gemakke-

lijk overgeven aan alle andere zonden’.1 Ook in de kunst komt Vraatzucht niet

alleen. Deze hoofdzonde wordt in de Middeleeuwen niet zonder andere hoofd-

zonden afgebeeld. Dit komt ongetwijfeld doordat een zonde in theologisch op-

zicht deel uitmaakt van reeksen van zonden. Hieronder is een aantal verschij-

ningsvormen geïnventariseerd.

Inleiding

De meeste afbeeldingen van Vraatzucht komen voor als illustraties in handschrif-ten en drukken. In het algemeen gaat het om moraliserende en stichtelijke tractaten waarin de mens wordt gewaarschuwd tegen de gevaren van de verschillende (hoofd)zonden. Zo waarschuwt Le grant kalendrier et compost des Bergiers avecq leur Astrologie uit 1496 tegen de desastreuze gevolgen van Vraatzucht.2 Allereerst bederven zij ‘die te veel eten en drinken het lichaam en maken zichzelf ziek waardoor zij hun leven ver-korten’. Bovendien bereiden zij ‘die hun lichaam te goed voeden, vlees voor wormen’. Zodra Vraatzucht, en hetzelfde geldt voor Drankzucht, greep krijgt op het lichaam, vervalt de mens van kwaad tot erger. Vraatzucht maakt immers vatbaar voor andere zonden, omdat zij door overvloed lijf en geest verzwakt en niet aanzet tot het ver-richten van ‘goede werken’, maar tot ‘rebellie en bederf’. Hierdoor wacht de onmatige mens na zijn dood een zware straf in de hel, zoals de houtsnede bij bovenstaand citaat op ondubbelzinnige wijze illustreert: duivels dwingen vraatzuchtigen om padden en slangen te eten en voeren kannen met drank aan die zij in de kelen van drankzuchti-gen leeggieten (afb. 1).

Voornoemd citaat is kenmerkend voor de middeleeuwse opvattingen over onge-breidelde vraatzucht. Dit blijkt uit de verschillende tractaten die zich in die perio-de uitlaten over deze zonde en wijzen op de noodlottige gevolgen van een leven dat in het teken staat van overmatig voedsel- en drankgebruik.3 Wellicht dat al dan niet

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 215 19-04-10 12:13

Page 25: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

216 K a t h l e e n N i e u w e n h u i s e n

afschrikwekkende afbeeldingen de stichtelijke boodschap daarbij onderstreepten. Maar hoe werd Vraatzucht afgebeeld in de Middeleeuwen? De nu volgende inventari-satie toont een aantal iconografische typen van Gula die representatief zijn voor haar verschijningsvormen. Daaruit blijkt dat Vraatzucht in de middeleeuwse kunst voor-komt als personificatie te midden van andere zonden, wordt overwonnen door de deugd Sobrietas (Soberheid), onderdeel is van een boomschema in de arbor vitiorum (de Boom der Zonden), wordt weergegeven als personificatie rijdend op een dier (waar-bij Vraatzucht vaak ten strijde trekt), als gestrafte in de hel en als genrestuk, waarbij voorstellingen uit het dagelijkse leven de Vraatzucht verbeelden.4

G u l a en de zeven hoofdzondenIn de Middeleeuwen wordt Vraatzucht samen met Wellust (Luxuria) gerekend tot de vitia carnalia, de zonden van het vlees. Zij maakt tevens deel uit van de zeven hoofd-zonden. Een dergelijke reeks komt al voor in de Psychomachia van Prudentius (348-na 405) waarin de personificaties van zeven deugden en zeven ondeugden met elkaar vechten. Daarbij gaat het om een gevecht tussen abstracte begrippen, een innerlij-ke strijd die zich afspeelt in de mens, die voortdurend keuzes maakt tussen goed en kwaad. Hoewel Prudentius Gula niet noemt en ondeugden beschrijft die niet dezelf-de zijn als de zeven hoofdzonden waarvan Gula in de Middeleeuwen deel uitmaakt, noem ik Prudentius wel omdat de Psychomachia van groot belang is geweest voor de kunst.5 Zo komt het strijdmotief van Prudentius, waarbij deugden en ondeugden met elkaar vechten en deugden de ondeugden overwinnen, veelvuldig voor in mid-deleeuwse handschriften en op sculpturen in kerkportalen.6

Afb. 1 Gula wordt gestraft in de hel. Houtsnede uit Le grant kalendrier et compost des Bergiers avecq leur Astro-logie, gedrukt door Nicolas Le Rouge, Troyes 1496. Uit: facsimile (noot 1).

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 216 19-04-10 12:13

Page 26: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

V l e e s v o o r w o r m e n 217

Gula wordt wel genoemd door Johannes Cassianus (ca 385-ca 403) en paus Gregorius de Grote (540-604), die in hun tractaten monniken waarschuwen voor zedenverval.7 Niet dat geestelijken en monniken grotere zondaren waren dan anderen, maar zij hielden zich meer dan anderen bezig met morele kwesties. Daarin past ook de ontwikkeling van een theoretisch kader waarbinnen zij deugden en ondeugden konden plaatsen, benoemen en verklaren. Zo herkennen Cassianus en Gregorius in Vraatzucht, net als in Wellust (Forni-catio, Luxuria) en Geestelijke Lusteloosheid (Accedia), een typische monnikenondeugd.

Cassianus noemt acht hoofdzonden in zijn De institutis coenobiorum (ca 420) en Col-lationes (ca 425), werken die van grote invloed zijn geweest op het monnikendom en de theologie in het westen: Vraatzucht, Wellust, Hebzucht, Toorn, Droefgeestigheid, Geestelijke Lusteloosheid, IJdelheid en Hoogmoed. Hoewel Cassianus Hoogmoed als de grootste zonde beschouwt, heeft hij het vooral over de gevaren van Vraatzucht, Wellust en Geestelijke Lusteloosheid, omdat ze religieuze weerzin in de hand werken.

Gregorius de Grote noemt in zijn Moralia geen acht maar zeven hoofdzonden, na-melijk Hoogmoed, Toorn, Nijd, Hebzucht, Geestelijke Lusteloosheid, Vraatzucht en Wellust, en hij beschouwt Hoogmoed daarbij als de wortel van alle kwaad. Hoewel de Moralia oorspronkelijk geschreven was voor monniken, werd het werk ook buiten mo-nastieke kringen zeer bekend. Hierdoor maakten de door Gregorius beschreven zonden al gauw deel uit van een algemene theologische traditie. Hoewel in de Middeleeuwen de lijsten van Cassianus en Gregorius naast elkaar bestaan en het uitgangspunt vormen van een aantal variëteiten, wordt die van Gregorius uiteindelijk de meest gebruikte.

In de latere Middeleeuwen wordt de theologie van de zeven hoofdzonden, zoals ontwikkeld vanuit de werken van Prudentius, Cassianus en Gregorius de Grote, op verschillende manieren voor het volk toegankelijk gemaakt. Zo instrueren bedel-monniken de menigte via preken in de volkstaal. Daarnaast spelen de zeven hoofd-zonden als herkenbare personen een rol in het religieuze theater dat wordt opge-voerd op de kerkpleinen van dorpen en steden. Voor de geestelijken die als zielzorgers in dagelijks contact met de gelovigen staan, worden preekhandleidin gen, exempla-verzamelingen, boeteboeken en biechthand leidingen geschreven, die eveneens de zeven hoofdzonden onder de aandacht brengen. Het verbaast dan ook niet dat Gula voorkomt in geïllustreerde uitgaven van dit soort werken.

Gula in de P s y c h o m a c h i aP s y c h o m a c h i a

De vroegste voorbeelden van gepersonifieerde ondeugden komen voor in de illustra-ties van handschriften van de Psychomachia van Prudentius, die uit de periode van de negende tot de dertiende eeuw dateren. Hierdoor werd Prudentius de voornaamste bron voor de iconografie van psychomachia-allegorieën in de Middeleeuwen. Pru-dentius geeft hier en daar de afzonderlijke kenmerken van de ondeugden die hij be-schrijft als door deugden bestreden vrouwelijke monstra. Hoewel hij Gula niet noemt, wordt zij wel in geïllustreerde handschriften van de Psychomachia afgebeeld. In een geïllustreerd Psychomachia-handschrift uit de negende of tiende eeuw bedreigt de vrouwelijke deugd Onthouding (Abstinentia) Gula met een speer.8 Hoewel Pruden-tius de ondeugden als vrouwelijke monstra beschrijft, is Gula hier afgebeeld als een man en alleen herkenbaar door een inscriptie.

Er bestaan ook voorstellingen van de ondeugden zonder de deugden, waarvan de handelingen en attributen teruggaan op Prudentius’ Psychomachia. Op een elfde-eeuwse pentekening in het tractaat De conflictu virtutum et vitiorum zijn zestien on-

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 217 19-04-10 12:13

Page 27: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

218 K a t h l e e n N i e u w e n h u i s e n

deugden verdeeld over drie zones (afb. 2). De tekst van het tractaat noemt in totaal maar zeven ondeugden, waaronder Ventris Ingluvies (Vraatzuchtige Buik) en Luxu-ria (Wellust). Deze ondeugden zijn samen met hun nakomelingen, of sub-ondeug-den, allemaal afkomstig van Hoogmoed (Superbia). In de tekst van het tractaat is een aantal deugden tegenover een aantal ondeugden gezet, terwijl de verluchter de deug-den – op Nederigheid na – heeft weggelaten en de ondeugden achter elkaar op een rij heeft gezet. Superbia troont te midden van haar gezellen met vlammende haren, die ongecontroleerd hun slechte eigenschappen volgen. Zo propt de androgene Gula – hier voorzien van baard en borsten – voedsel in de onverzadigbare mond.

Gula in de Boom der OndeugdenOm de onderlinge verwantschap tussen ondeugden te benadrukken werden zij sa-men met hun sub-ondeugden in diagrammen afgebeeld. Hiervan is het boomsche-ma een bekend voorbeeld. In een Frans handschrift uit de veertiende eeuw hangen de ondeugden als vruchten in de Boom der Zonden. Deze boom ontspruit uit de hoofd-zonde Hoogmoed die wordt vergezeld door een leeuw en een adelaar.9 Gula heeft hier twee gezichten, waardoor zij ook twee monden heeft. In de ene mond propt zij eten, terwijl zij in de andere mond drinken giet. Inscripties geven haar sub-ondeugden aan, zoals Crapula (Dronkenschap) en Eterna Sitis (Eeuwige Dorst). De Boom der Zon-den heeft als tegenhanger de Boom der Deugden. Haar vruchten hangen niet naar be-neden af maar richten zich op naar boven.

Afb. 2 Een bende ondeug-den. In het midden propt Vraatzucht – met borsten en baard – eten in de mond. Miniatuur uit Moissac, begin elfde eeuw, Parijs, Bibliothèque nationale de France, lat. 2077, fol. 163r. Uit: Katzenellenbogen (noot 5) afb. 9.

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 218 19-04-10 12:13

Page 28: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

V l e e s v o o r w o r m e n 219

Gula r i jdend op een dierGula komt in de Middeleeuwen ook voor als personificatie rijdend op een dier, terwijl zij al dan niet ten strijde trekt. Op een gravure uit het Château de Labour (1499) strijdt de deugd Sobrietas tegen Gula.10 In deze incunabel worden de deugden strijdend te-gen de ondeugden weergegeven. Dit motief is ontleend aan de Psychomachia van Pru-dentius. Elke deugd berijdt een strijdros, terwijl de ondeugd op een passend dier zit, zoals Gula op een varken. Het zitten of rijden op een dier komt al voor in dertiende-eeuwse literatuur, maar wordt pas aan het einde van de veertiende eeuw op afbeel-dingen overgenomen.11

Op een miniatuur in een in Engeland vervaardigd Franstalig veertiende-eeuws handschrift over de zeven hoofdzonden zit Gourmandise (Vraatzucht) als adellijke jongeling op een wolf. Volgens Emile Mâle heeft hij een milaan, een grote roofvogel, in de hand.12 In dit handschrift zit elke ondeugd op een symbolisch dier met een bijpas-send beest in de hand. Daarnaast is elke ondeugd verbonden met een bepaalde sekse en een maatschappelijke klasse. Ook in Ein schöne materi von den siben todsünden und von den syben tugenden (1474) rijdt Gula op een wolf.13 Zij gaat gekleed als adellijke vrouw en draagt een vlag met een wolf erop en een schild met een (roof)vis. Boven haar is een vos afgebeeld. Dezelfde iconografie treffen we aan op een houtsnede in Todsünden (1490) waar Gula dit keer als adellijke dame op een draak rijdt.14 Ook hier draagt zij een vlag met een wolf en een schild met een vis en is linksboven een vos te zien. Tenslotte ver-beeldt Hans Baldung Grien op een prent in het Buch Granatapfel (1511) hoe de zeven hoofdzonden tot ondieren zijn verworden (afb. 3).15 Gula heeft zwijnachtige trekken en is, net als de overige zonden, herkenbaar aan een inscriptie op haar zwaard.

Afb. 3 Gula met zwijnach-tige trekken te midden van de andere zonden die als ondieren zijn weergegeven. Prent van Hans Baldung in Buch Granatapfel, 1511. Uit: Lehner (noot 15) 13.

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 219 19-04-10 12:13

Page 29: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

220 K a t h l e e n N i e u w e n h u i s e n

Op de hier beschreven afbeeldingen is Vraatzucht verbonden met dieren die mo-del staan voor de zonde in het algemeen of Vraatzucht in het bijzonder. De kwalijke eigenschappen van de draak en het zwijn of varken worden al beschreven in de Bij-bel. Daarin staat de draak symbool voor vele boze machten zoals de duivel en de hel-per van de Antichrist. Het zwijn of varken verwijst naar onreinheid, de duivel en het kwaad. Deze negatieve betekenis krijgt het dier ook in de christelijke kunst als rij-dier van de duivel en het uiterlijk van de verdoemde zielen tijdens het Laatste Oor-deel. Daarnaast komt het zwijn of varken in afbeeldingen voor als symbool van de on-deugd Sorditas (Onreinheid) en de hoofdzonden Luxuria (Wellust) en Gula.

De vroegchristelijke Physiologus legt een verband tussen de vraatzuchtige aard van de egel en de vos en de duivelse listigheid waarvan zij zich bedienen tijdens hun jacht op voedsel. Een vraatzuchtige aard komt dus niet alleen en is kenmerkend voor een wezen met meerdere slechte eigenschappen. Zo zegt de Physiologus over de egel dat hij opklimt tegen de wijnstok, naar de tros gaat en de druiven op de grond gooit. Dan gaat hij er in liggen zodat de druiven aan zijn stekels blijven hangen en brengt hij ze naar zijn jongen. Hij laat de wijnrank zonder druiven achter. De vraatzuchtige vos lokt op sluwe wijze vogels wanneer hij ‘honger heeft en geen buit vindt om te eten’. Hij gaat op zijn rug in een modderpoel liggen, blaast zichzelf op met lucht zodat vo-gels denken dat hij dood is. Zodra zij op hem neerstrijken om hem in het vlees te pik-ken, staat hij op en verslindt hen: ‘Zo is de Duivel in zijn doen (en laten) ook vreselijk listig. Wie aan zijn vlees wil deelhebben, doodt hij. Want zijn vlees zijn: hoererijen, hebzucht, lusten en moordpartijen’.16

Jacob van Maerlant beschrijft in zijn Der Naturen Bloeme (ca 1266) de aard van de wolf, die hij ‘een vals en kwaadaardig dier, onverzadigbaar en roofzuchtig’ noemt. Ook bij dit beest gaat de vraatzucht hand in hand met andere, verwerpelijke eigenschappen. De bestiaria beschrijven de wolf als een ‘moordlustig wezen’ dat ‘een ieder die voorbij loopt verscheurt met woeste gulzigheid’, ‘bekend staat om zijn roofzucht’, ‘hunkert naar ge-ronnen bloed’ en om die redenen ‘bij uitstek symbool staat voor de duivel’. Tenslotte is het varken of zwijn een ‘woest’ dier, dat symbool staat voor alles wat ‘wild’ en ‘grof’ is.17

Gula in de helElke hoofdzonde wordt zwaar bestraft in de hel. Zo ook Vraatzucht. Dit thema was kennelijk geliefd in de kunst want het komt regelmatig voor. Op een fresco van Tad-deo di Bartolo (ca 1380) worden de naakte zielen van vraatzuchtigen gestraft door duivels die hen op hardhandige wijze dwingen te eten (afb. 4).18 Daarbij draaien de kwelgeesten armen op ruggen en slaan zij met knuppels, hetgeen de aard van de zware zonde bevestigt en de straf kracht bijzet. Tussen de gestrafte zielen is duide-lijk het vette, naakte lijf van een geestelijke te zien die herkenbaar is aan zijn gescho-ren kruin. Op dezelfde wijze wordt Gula in de hel gestraft op het Laatste Oordeel van Fra Angelico in Florence (1430-1440).19 Op dit schilderij is een aantal stereotypen af-gebeeld, zoals de vleesetende hellemond, de duivel die met drie monden op zware zondaren (Judas Iskariot, Brutus en Cassius) kauwt, de pot waarin de verdoemden worden gekookt en Gula die wordt gestraft door duivels die haar dwingen oneetbaar voedsel te nuttigen. Op een Duitse houtsnede uit Der Seelen Wurzgarten van Conrad Dinckmut (1483) bestraffen duivels alle hoofdzonden gezamenlijk op gepaste wijze (afb. 5).20 Zo wordt Gula gekweld door een duivel die haar drinken in de mond giet en een gebraden kippetje voorhoudt.

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 220 19-04-10 12:13

Page 30: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

V l e e s v o o r w o r m e n 221

Afb. 4 Gula wordt gestraft in de hel (detail), Laatste Oordeel. Fre-sco van Taddeo di Bartolo ca. 1380, San Gimignano. Uit: Hughes (noot 18) 212.

Afb. 5 Gula krijgt samen met de andere hoofdzon-den een gepaste straf in de hel. Houtsnede uit Der See-len Wurzgarten van Conrad Dinckmut, Ulm 26 juli 1483. Uit: Jezler (noot 20) 363.

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 221 19-04-10 12:13

Page 31: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

222 K a t h l e e n N i e u w e n h u i s e n

Vraatzucht is ook afgebeeld op Italiaanse fresco’s en schilderijen van het Laatste Oordeel, waar hij samen met de andere zondaren in de hel wordt gestraft. Daaren-tegen ontbreekt Vraatzucht op een aantal belangrijke westportalen van kerken in Frankrijk, waarop reeksen van deugden en ondeugden samen met het Laatste Oor-deel zijn afgebeeld om de toeschouwers te waarschuwen voor de gevolgen van een zondig leven.21

Gula als genrevoorstel l ingTenslotte komt Gula voor als genrevoorstelling waarbij zij deel uitmaakt van tafere-len uit het dagelijkse leven. Zo wordt zij in de Lage Landen uitvoerig afgebeeld in de reeksen hoofdzonden van Jheronimus Bosch en Pieter Bruegel de Oude (1525-1569).22 Bosch schilderde de zeven hoofdzonden (1485-1500) in een cirkel op een tafelblad waarop het leven en het lot van de mens in beeld zijn gebracht.23 In het midden is het alziend oog van God afgebeeld met in de pupil de Man van Smarten. Rond de pupil zijn de woorden ‘pas op, pas op, de Heer ziet’ (Cave cave Dominus videt) aangebracht. Wat God ziet, is weerspiegeld in zeven alledaagse tafe re len die de zeven hoofdzon den voorstellen en omsloten zijn door een cir kel. In de Middeleeuwen was de cirkel een geschikte manier om het pad van zondaren weer te geven. Zo staat in Psalm 11,9 van de Vulgaat geschreven dat ‘de bozen in een cirkel rondlopen’. Dit paneel doet den-ken aan een spiegel waarin de toeschouwer zijn eigen portret ziet en aangezet wordt tot het leiden van een beter leven. In de vier hoeken zijn de vier uitersten afgebeeld, namelijk de dood, het Laatste Oordeel, de hel en de hemel. In de hel ontvangt iedere hoofdzonde een eigen bestraffing en krijgt de vraatzuchtige padden en slangen te eten. Het schilderij dient dan ook als een memento mori (gedenk te sterven) dat de be-schouwer ervan moet weerhouden te zondigen.

Boven, in het midden van het tafelblad, is Gula afgebeeld (afb. 6). Een dikke man vreet zich vol aan tafel. Hij houdt een kan met drank in de hand, terwijl een dik kind tegen hem aanleunt. Het lijkt te bedelen om eten bij de ouder die het slechte voor-beeld geeft. Een vrouw draagt een nieuwe schotel met gevogelte aan en een magere man zet gulzig een kan met drank aan de mond. Het interieur van de kamer maakt

Afb. 6 Gula vreet zich vol aan tafel, zuipt (staan-de man) en bedelt (kind). Jheronimus Bosch of na-volger 1485-1500, Madrid, Prado. Uit: De Tolnay (noot 20) 66.

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 222 19-04-10 12:13

Page 32: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

V l e e s v o o r w o r m e n 223

een rommelige indruk door de voorwerpen die over de grond slingeren. Een kruk en stoel lijken in de haast om te zondigen omvergegooid. In deze hoedanigheid vormt Vraatzucht een tegenbeeld van de goede zeden en de hoofse tafelmanieren die een be-heerste omgang met spijs en drank voorschrijven. Zo geeft Het boekje van goede zeden (omstreeks 1400) onder de noemer tafelmanieren aan hoe het wel moet: ‘Neem genoe-gen met je eigen voedsel op je eigen tafel, waarmee je je op behoorlijke wijze kan voe-den. Wees niet als die veelvraten, die kwijlend in ’t rond lopen te kijken’.24

BesluitOp de hier beschreven afbeeldingen wordt Vraatzucht zowel door mannen als vrou-wen gepersonifieerd. Hij is dik, propt zich vol met voedsel, laat zich vollopen met drank en braakt. Daarnaast rijdt Vraatzucht, al dan niet vergezeld door karakteristie-ke dieren, als adellijke dame of heer op een dier dat in moraliserende teksten bekend staat als zondig of vraatzuchtig. Door de eeuwen heen ontwikkelt Gula zich van de wat abstracte personificaties van Prudentius tot de concrete wandaden van Jheroni-mus Bosch. Ook is er sprake van de vermenselijking van het kwaad. Zo heeft de perso-nificatie van Gula in de vroege Middeleeuwen demonische trekken, terwijl deze zon-de in de latere Middeleeuwen ook door mensen wordt bedreven die zich overgeven aan het alledaagse kwaad. Deze ontwikkeling geldt niet exclusief voor Vraatzucht, maar ook voor de andere (hoofd)zonden en ondeugden. Tenslotte lijkt Drankzucht een steeds grotere rol te spelen, daar waar voorheen de nadruk op Vraatzucht lag. Bij Bosch komen beide tegelijk voor.

In de Middeleeuwen nam Vraatzucht een belangrijke plaats in binnen verschillen-de reeksen van zonden, deugden en ondeugden. Als zodanig is deze hoofdzonde ook afgebeeld. Het zou interessant zijn om te onderzoeken welke reeksen van zonden er in de kunst zijn afgebeeld en waarom die zijn afgebeeld, hoe Vraatzucht in verschil-lende soorten tractaten wordt beschreven, en in hoeverre er een relatie bestaat tussen de afbeeldingen van Vraatzucht en wat gezaghebbende tractaten over deze hoofd-zonde te melden hebben. In ieder geval bestaat er een duidelijk verband tussen af-beeldingen van Vraatzucht met bij deze zonde horende dieren en hetgeen over deze dieren in de bestiaria en Physiologus is geschreven. Hetzelfde geldt voor de genrevoor-stelling van Jheronimus Bosch waarop Vraatzucht is afgebeeld als tegenhanger van hetgeen betamelijk is.

Omdat er in de middeleeuwse literatuur een verschuiving valt waar te nemen van kloosterzonden (Gula, Luxuria, Accedia) naar zon den die door leken worden bedreven (Avaritia, Hebzucht), zou het interessant zijn om te kijken of deze verschuiving ook plaatsvindt in de kunst, want daarover geven de hier beschreven afbeeldingen geen informatie. Tenslotte zou het interessant zijn om onderzoek te doen naar de verbeel-ding van alle hoofdzonden in de middeleeuwse kunst, omdat ze van oudsher, al dan niet in reeksen, met elkaar zijn verbonden. Wellicht dat dit beeldmateriaal oplevert van Vraatzucht met Wellust aan tafel.

Noten

1 Le grant kalendrier et compost des Bergiers avecq

leur Astrologie, gedrukt door Nicolas le Rouge,

Troyes, 1496 (facsimile: Parijs 1976), I.lxix.-I.lxxi.

2 Le grant kalendrier (noot 1), I.lxix.-I.lxxi, afb. 1:

I.lxix.

3 Morton Wilfred Bloomfield, The Seven Deadly

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 223 19-04-10 12:13

Page 33: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

224 K a t h l e e n N i e u w e n h u i s e n

Sins. An Introduction to the History of a Religious

Concept with Special Reference to Medieval Eng-

lish Literature (Michigan 1967).

4 M. Evans, ‘Laster’, E. Kirschbaum (red.) Lexi-

kon der christlichen Ikonographie III. Allgemeine

Ikonographie (Freiburg im Breisgau 1994) 16.

5 Bloomfield (noot 3) 63-65, 101, constateert dat

kunsthistorici de hoofdzonden vaak verwar-

ren met ondeugden en met betrekking tot dit

onderwerp weinig kennis van zaken hebben;

J.J.M. Timmers, Christelijke symboliek en icono-

grafie (Bussum 1978) 373, 414-415; A. Katzenel-

lenbogen, Allegories of the Virtues and Vices in

Medieval Art. From Early Christian Times to the

Thirteenth Century (New York 1964).

6 Katzenellenbogen (noot 5) 1-13; J. Houlet, Les

combats des vertus et des vices (Parijs 1969); J.S.

Norman, Metamorphoses of an Allegory. The

Iconography of the Psychomachia in Medieval Art

(New York 1988).

7 Bloomfield (noot 3) 69, 71-72, 73, 91-93.

8 Evans (noot 4) 16; Norman (noot 6) 11-25, 328,

afb. 24. Deze afbeelding wordt ook in de Index

of Christian Art te Utrecht genoemd. Het be-

treft Parijs, BnF, lat. 8318, fol. 53r.

9 Het betreft Parijs, BnF, fr. 9920, fol. 6r, zie

Evans (noot 4) 25, afb. 5.

10 E. Mâle, L’Art religieux de la fin du Moyen Âge

(Parijs 1949) 338, afb. 191.

11 Evans (noot 4) 21.

12 Zie Mâle (noot 10) 330-331, afb. 183.

13 Gedrukt in Augsburg, 1474, W.L. Strauss, The

Illustrated Bartsch 80 (New York 1978) 8074,

1474/122, fol. 25v [3.225].

14 Gedrukt in Magdeburg in 1490, The Illustra-

ted Bartsch 87 (New York 1985) 8790, 1490/156

[12.390].

15 E. en J. Lehner, Devils, Demons, Death and

Damnation (New York 1971) 13.

16 F. Ledegang, Christelijke symboliek van die-

ren, planten en stenen. De Physiologus (Kampen

1994) 61, 63.

17 Jacob van Maerlant, Het boek der natuur, red.

Peter Burger (Amsterdam 1989), 60-62; T.H.

White, The Bestiary. A Book of Beasts (New York

1980) 47, 56-60, 76.

18 In San Gimignano, R. Hughes, Heaven and

Hell in Western Art (Londen 1968) 211. Peter

van Dael verwijst ook naar dit fresco in zijn

‘Voer voor wormen en padden. Eten en gege-

ten worden in laatmiddeleeuwse grafkunst

en hellevoorstellingen’, in: Tijdschrift voor so-

ciale geschiedenis 29 (2003) 4, 497-520.

19 R. Cavendish, Hellevuur en hemels licht. Visioe-

nen van het hiernamaals (Amsterdam 1977) 102.

20 Deze tekst is gedrukt op 26 juli 1483 te Ulm,

P. Jezler (ed.), Himmel, Hölle, Fegefeuer. Das

Jenseits im Mittelalter (tentoonstellingscatalo-

gus München 1994) 363.

21 Dit hangt ongetwijfeld samen met de lijst

van zonden die gebruikt is voor de decoratie

van de westportalen. Wel komt Gula voor op

een van de portalen van de kathedraal van

Salisbury, waarop een deugd (Sobrietas?) met

een tang de tong van een ondeugd uittrekt.

Dit voorbeeld staat vermeld in de Index of

Christian Art.

22 Zie Pieter Breughel de Oude. De zeven hoofd-

zonden en vijftig andere tekeningen (Groningen

1980); H. Klein, Graphic Worlds of Peter Breu-

ghel the Elder (Dover 1963) 179-204; C.G. Strid-

beck, Bruegelstudien (Soest 1977) 113-118.

23 C. de Tolnay, Hieronymus Bosch. Het volledige

werk (Alphen aan de Rijn 1984) afb. 58-69,

336; J. Koldeweij, P. Vandenbroeck, B. Vermet,

Jheronimus Bosch. Alle schilderijen en tekeningen

(tentoonstellingscatalogus Rotterdam 2001)

178-180, afb. 153.

24 T. Meder, Hoofsheid is een ernstig spel (Amster-

dam 1988) 92-94, 138-139.

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 224 19-04-10 12:13

Page 34: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

CC o l u m n

Handschriften en hun verzamelaarsMoððe word fræt. Me þæt þuhte wrætlicu wyrd, þa ic þæt wundor gefrægn, þæt se wyrm forswealg wera gied sumes, þeof in þystro, þrymfæstne cwide ond þæs strangan staþol. Stælgiest ne wæs wihte þy gleawra, þe he þam wordum swealg.

[Een mot at woorden op. Dat leek me / een opmerkelijke gebeur-tenis toen ik over dat wonder hoorde, / dat de worm het lied van een man verzwolg, / dat deze dief in het duister zowel de illustere tekst / als het sterke fundament [opat]. De stelende gast was / er geen haar wijzer door toen hij die woorden verslond.]

Bovenstaande tekst is een raadsel, en het antwoord luidt: een boe-kenwurm. Dit raadsel is nummer 45 uit een collectie die er waar-schijnlijk ooit honderd bevatte, maar waarvan er thans nog ruim negentig over zijn. De raadsels staan in een handschrift uit on-geveer 975 na Christus, waarvan bekend is dat het in ieder geval al vanaf het jaar 1072 bewaard wordt in de kathedrale bibliotheek van Exeter. Het is één van de vier grote codices met gedichten in het Oud engels, en naast de raadsels bevat het talloze andere klas-sieke teksten uit de Angelsaksische periode, zoals The Wanderer, The Seafarer, Widsith, Deor, en The Ruin.

Het insect uit het raadsel voedt zich met vezels, perkament en stijfsel (dat gebruikt wordt voor het binden van een boek) en eet zich op die manier een weg door een manuscript. Waar het in dit raadsel om gaat, is dat het beestje, hoewel het niet alleen de ‘dra-ger’ (het perkament) maar ook de tekst zelf verorbert, er beslist niet verstandiger van wordt. Vanwege deze toevoeging begrijpen we dat het hier niet zozeer om het insect gaat als om de menselijke boeken-verslinder, die weliswaar de tekst tot zich neemt maar dan nalaat er iets mee te doen.

De betekenis die in het raadsel aan het woord ‘boekenwurm’ ge-geven wordt, is enigszins anders dan wat we er nu onder verstaan: iemand die altijd met zijn neus in de boeken zit, en ook ‘biblio-fiel’, liefhebber van boeken. Vooral wanneer deze laatste betekenis van toepassing is, gaat het meestal om iemand die de boeken ook zelf wil hebben, en ze dus verzamelt. Voordat de boekdrukkunst boeken binnen het bereik van anderen dan de superrijken bracht, was de mogelijkheid tot het aanleggen van een privé-verzameling

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 225 19-04-10 12:13

Page 35: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

226 C o l u m n

Afb. 1 De boekenwurm, Carl Spitzweg (1850), Museum Georg Schä-fer, Schweinfurt. Uit: S. Wichmann, Carl Spitz-weg. Reisen und Wandern in Europa und der glück-liche Winkel (Stuttgart 2003).

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 226 19-04-10 12:13

Page 36: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

C o l u m n 227

slechts weinigen gegeven. Eén van de eersten die in Engeland wel-bewust boeken verzamelde was hertog Humphrey, de jongste zoon van Hendrik IV. Bij zijn huwelijk met de Hollandse gravin Jacoba in 1422 gaf hij haar een paar Engelse manuscripten cadeau, waaron-der een Chaucer-handschrift (deze bleken na haar dood onverkoop-baar te zijn in de Lage Landen, omdat niemand Engels kon lezen). In 1444, vlak voor zijn dood, doneerde hij zo’n 280 handschriften aan de universiteit van Oxford, die nog altijd de kern vormen van de ‘Duke Humfrey’s Library’.

Door de eeuwen heen heeft Engeland vele grote verzamelaars gehad, waarvan de eersten al actief waren in de zestiende eeuw. De bekendste uit die tijd is John Leland, die in opdracht van Hendrik VIII zes jaar lang door Engeland trok om in alle kloosters, bisschop-pelijke paleizen, archieven, kortom alle denkbare plaatsen waar-van hij maar zou kunnen vermoeden dat zich daar handschriften of ander historisch belangrijk materiaal bevond, inventarisaties op te stellen. Bovendien zorgde hij ervoor dat bij het opheffen van de kloosters (1536-1540) zoveel mogelijk handschriften overgebracht werden naar de koninklijke bibliotheek. Aan het eind van zijn leven had hij ook een grote privé-collectie opgebouwd, waarvan een deel later terechtkwam in de Bodleian Library in Oxford, een ander in de legendarische bibliotheek van Sir Robert Cotton. Al op zijn acht-tiende jaar was deze Sir Robert begonnen met het verzamelen van handschriften en andere antiquiteiten, zoals zovelen in zijn tijd ge-dreven door een grote belangstelling voor de Klassieke Oudheid. Bij zijn overlijden in 1631 bevatte zijn bibliotheek meer dan duizend handschriften en honderden gedrukte boeken; het was de belang-rijkste collectie ooit door een privé-persoon in Engeland bijeenge-bracht. Zijn zoon en daarna zijn kleinzoon zetten het werk aan zijn verzameling voort, die in 1701 door de staat werd overgenomen, en zo de basis vormde van wat nu de British Library is. In de loop der eeuwen zijn aan de Cotton-collectie vele andere toegevoegd. Prak-tisch al deze samenstellende collecties waren oorspronkelijk privé-verzamelingen, en deze zijn altijd als zodanig blijven bestaan, com-pleet met hun eigen systeem van plankaanduidingen. Wie op de website van de British Library een handschrift wil opzoeken, komt vanzelf op de lijst van deze collecties, en ziet dan beroemde namen uit de zeventiende eeuw en later verschijnen, zoals Egerton, Har-ley, Lansdowne, Sloane en Stowe. Maar ook nu zijn er nog belang-rijke privé-verzamelingen in Engeland. De bekendste daarvan is wel die van de Markies van Bath, die op het voorvaderlijke landgoed Longleat House niet alleen een omvangrijke bibliotheek heeft met vele handschriften en vroege drukken, maar daarbij ook een goed ingevoerde curator/bibliothecaris.

Zoals wel vaker gebeurt wanneer mensen zich met niet aflatende ijver in iets vastbijten, zijn er ook gevallen bekend waarin het ver-zamelen van boeken doorsloeg en maniakale vormen aannam; we

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 227 19-04-10 12:13

Page 37: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

228 C o l u m n

hebben het dan over bibliomania. Sir Thomas Phillipps was zo ie-mand. Toen hij als jongeman gelezen had dat grote aantallen per-kamenten handschriften in het verleden verloren waren gegaan, begon hij deze te verzamelen, en wel zo fanatiek dat de omvang van zijn verzameling bij zijn dood alleen maar kon worden geschat: zo’n 60.000 handschriften (meest archivalia) en 40.000 boeken. Door de omstandigheden van de tijd waarin hij leefde, direct na de Franse Revolutie, kwamen er veel meer handschriften dan normaal op de markt, en niet alleen in Frankrijk. Hij reisde veilingen af in Enge-land en op het vasteland om hele bibliotheken en archieven op te kopen. Zo verwierf hij in ons land aanzienlijke gedeeltes van de col-lecties Meerman (in 1824) en Musschenbroek (in 1826), maar ook de archieven van de Oud-Rooms Katholieke Clerezij (de Oud-Katho-lieke Kerk) in Utrecht. Op deze manier waren uit de collectie Mus-schenbroek bijna honderd kistjes met elk zo’n honderd charters naar Cheltenham, het landgoed van Phillipps, verhuisd. Het is te danken aan de inzet van de gemeentearchivaris van Utrecht, Samu-el Muller Fzn., dat in 1887 praktisch alle uit Nederland afkomstige stukken in één aankoop door de staat konden worden teruggehaald.

Wanneer je de verhalen over deze verzamelaars leest, ga je je on-willekeurig afvragen hoeveel van de boeken uit hun bezit ze zelf hadden gelezen. Tenslotte wil elke schrijver gelezen worden, of, zoals de (overigens zeer omstreden) Frans-Engelse auteur Hillaire Belloc het in een puntdicht zei (met een verwijzing naar Jesaja 1,18):

When I am dead, I hope it is said,‘His sins were scarlet, but his books were read’

[Als ik dood ben hoop ik dat men zal zeggen: ‘Zijn zonden waren scharlaken, maar zijn boeken werden gelezen’.]

Van Robert Cotton is bekend dat hij regelmatig met anderen corres-pondeerde over de inhoud van handschriften uit zijn bibliotheek, en Thomas Phillipps werkte zelf hard aan de catalogisering van zijn collectie, hij richtte daar zelfs een eigen uitgeverij voor op. Maar of ze er veel wijzer van zijn geworden in de zin als bedoeld door de ver-teller in het raadsel van de boekenwurm? Voor Cotton geldt dat ze-ker, maar bij Thomas Phillipps heb ik zo mijn twijfels.

Erik Kooper

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 228 19-04-10 12:13

Page 38: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

Mark Aussems

Tags en transcriptiesDe digitale ontsluiting van Harley 4431

Onlosmakelijk verbonden met de Franse auteur Christine de Pizan (ca 1365-

ca 1431) is het zogenaamde Queen’s Manuscript (Londen, British Library, Harley

MS 4431, hierna ‘Harley 4431’). Dit verzamelhandschrift, dat begin 1414 werd

aangeboden aan de Franse koningin Isabella van Beieren, bevat dertig werken

van haar hand. In de handschrifttraditie van de werken van Christine de Pizan

neemt Harley 4431 een belangrijke plaats in, omdat de codex voor de overgrote

meerderheid van de hierin aanwezige werken de laatste tekstversie bevat die tij-

dens Christines leven gemaakt is – haar final word dus. Al met al reden genoeg

voor filologen om Harley 4431 als basis te gebruiken voor edities van haar tek-

sten. Het project Christine de Pizan: the Making of the Queen’s Manuscript, uitge-

voerd aan de universiteit van Edinburgh, gebruikt innovatieve digitale metho-

den om het handschrift op allerlei wijzen op het internet toegankelijk te maken

voor wetenschappers, studenten en geïnteresseerde leken.

Harley 4431In het jaar 1412 is Christine de Pizan – geboren Italiaanse maar getogen in Parijs, waar haar vader als lijfarts en astroloog aan het hof van koning Karel V verbon-den was – ongeveer 47 jaar oud. Gezien het feit dat de vroegste overgeleverde hand-schriften van haar hand dateren uit het jaar 1399, kan met recht gezegd worden dat ze al een hele carrière als schrijfster achter de rug heeft. In de periode tussen 1399 en 1412 schrijft Christine vele werken, variërend van korte ballades over de liefde en het verlies van haar echtgenoot tot uitgebreide verhalende teksten over de spe-lingen van het lot, de geneugten van het studeren en de kunst van het oorlogvoe-ren. Deze werken zijn overgeleverd in 48 handschriften, waarvan over het algemeen wordt aangenomen dat ze onder Christines supervisie tot stand zijn gekomen. On-der deze codices bevinden zich drie verzamelhandschriften met daarin een collectie van Christines teksten in twee versies die zo verschillend zijn dat gesproken mag worden van twee edities.1

d i g i t a l e p r o j e c t e n

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 229 19-04-10 12:13

Page 39: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

230 M a r k A u s s e m s

Dat Christine juist in 1412-1413 aan een derde editie van haar verzameld werk be-gint, is niet toevallig. In de proloog van Harley 4431 (fol. 3) vertelt ze dat ze van Isa-bella van Beieren, echtgenote van de Franse koning Karel VI, de opdracht kreeg om het boek te maken en dat ze meteen aan het werk gegaan is (‘[d]ès que vo command en receu’, fol. 3r, kolom a, regel 24). Het uiteindelijke resultaat is indrukwekkend: een handschrift van groot formaat met daarin dertig teksten van Christine op bijna 400 folia, verlucht met 132 miniaturen van hoogstaande kwaliteit.

In veel opzichten is Harley 4431 het belangrijkste van de overgeleverde handschrif-ten van Christine de Pizans werken. Niet alleen bevat het voor 29 teksten de meest re-cente, door Christine geautoriseerde versie, maar ook is Harley 4431 het grootste ver-zamelhandschrift van haar oeuvre dat de tand des tijds heeft doorstaan. Daarnaast zorgt het grote aantal miniaturen voor een ongekend rijk corpus aan tekstillustraties.

Het projectZoals hierboven al duidelijk werd, kan Harley 4431 beschouwd worden als het ultie-me onderzoeksobject binnen de études christiniennes, de studie naar Christine de Pi-zan. In oktober van het jaar 2004 begon daarom een internationaal onderzoeksteam onder leiding van professor James Laidlaw aan een monsterproject: het ontsluiten van het Queen’s Manuscript. Doel van het onderzoeksproject Christine de Pizan: the Ma-king of the Queen’s Manuscript is om (voor het eerst) een diplomatische en een kritische editie van het gehele handschrift te bezorgen in digitale vorm, en daarnaast ook aan-dacht te besteden aan de taalkundige, codicologische, kunsthistorische en cultuur-historische aspecten van Harley 4431.2

In deze bijdrage zal voornamelijk aandacht worden besteed aan de editietechnie-ken die door het Pizan-team gehanteerd zijn bij het uitgeven van de tekst in Harley 4431. De nadruk zal daarbij liggen op het gebruik van nieuwe, digitale hulpmiddelen om handgeschreven bronnen toegankelijk te maken.

Toegang tot het handschriftDoor de aanwezigheid van maar liefst 132 miniaturen van hoogstaande kwaliteit in het bijna 400 folia tellende handschrift wordt Harley 4431 door de British Library met recht als een van haar meest waardevolle bezittingen beschouwd (zie afb. 1). Wie toe-gang tot het handschrift wil krijgen, moet dan ook van goeden huize komen. Voor het Pizan-project betekende dit dat er zoveel mogelijk gebruik gemaakt moest wor-den van de digitale afbeeldingen van zeer hoge kwaliteit die door de British Library beschikbaar gesteld zouden worden.3 Op basis van deze afbeeldingen zijn vervolgens de transcripties van de teksten en de beschrijving van de miniaturen en de overige decoratie tot stand gekomen. Voor het maken van een uitgebreide codicologische be-schrijving van Harley 4431 is evenwel gebruik gemaakt van het originele handschrift.4

De editietechniekHet belangrijkste doel van het Pizan-project is het toegankelijk maken van het Queen’s Manuscript door middel van uitgebreide diplomatische en kritische edities van de teksten.5 Daarbij is gekozen voor een innovatieve aanpak door middel van het gebruik van XML (eXtensible Markup Language). XML is een manier om een bepaalde structuur aan te brengen in een tekst. Dit gebeurt met behulp van een zogeheten tag, een soort digitaal etiket dat tussen punthaken (< >) wordt toegevoegd aan een passage

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 230 19-04-10 12:13

Page 40: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

T A G S e n t r a n s c r i p t i e s 231

uit de brontekst en dat informatie bevat over die passage. Op die manier kunnen de meest uiteenlopende aspecten van een tekst geclassificeerd en geïndexeerd worden.6 Het voordeel van het gebruik van XML is dat het een zogeheten ‘open standaard’ be-treft, waardoor de door XML gestructureerde tekst vrij kan worden uitgewisseld en met behulp van veel verschillende computerprogramma’s te lezen en te bewerken is.7

Bij het taggen van de teksten in Harley 4431 is geprobeerd zoveel mogelijk informa-tie vanuit het handschrift over te brengen naar de XML-tekst. Deze gegevens vallen uiteen in vier categorieën. De eerste set informatie behelst zogeheten plaatsbepalin-gen. In de XML-transcriptie wordt een tag toegevoegd voor iedere regel van het hand-schrift, die informatie bevat over de specifieke plaats van die regel. In onderstaand voorbeeld kondigt de tag <lb> (line break) een nieuwe regel aan, die vervolgens geclassi-ficeerd wordt als Christines Epistre Othea (OTEA), folium 97, kolom d (097d), regel 28.8

<lb n=“OTEA.097d:28”/>qui est à entendre les fortes emprises9

Plaatsbepalingen zijn verder ingevoegd voor miniaturen en voor tekstfragmenten die gecentreerd danwel ingesprongen weergegeven zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de koptitels die zich in de bovenmarge van de folia bevinden, de refreinen van ballades en tussenkopjes in bepaalde teksten.

Een tweede categorie tags betreft de opmaak van de tekst in Harley 4431. Hierbij valt te denken aan rubricering (in rode inkt uitgevoerde tekstdelen; vaak zijn dit ti-tels), het aantal (gelinieerde) tekstregels en beschrijvingen van miniaturen en margi-

Afb. 1 Christine de Pizan,Epistre Othea (Londen, British Library, MS Harley 4431, fol. 110v). Bron: http://www.pizan.lib.ed.ac.uk/gal-lery. Copyright: The British Library, 2005.

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 231 19-04-10 12:13

Page 41: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

232 M a r k A u s s e m s

nale decoraties. Ook uitbundig uitgevoerde lettervormen – ook wel cadellen genoemd – zijn geïndexeerd. Uit het voorbeeld hieronder is de letter y in het woord quoy door de betreffende transcribent als zodanig aangemerkt door middel van de tag <s> (special).

Des fortunez biens et à quo<s>y</s> fe-

Eigennamen, rijmwoorden en glossen vormen de derde categorie van tags: index-woorden. De glossen worden ter plekke voorzien van een vertaling in modern Engels en Frans, zodat ze in een later stadium uit de tekst geëxtraheerd kunnen worden ten behoeve van een drietalige verklarende woordenlijst. De geïndexeerde rijmwoorden kunnen op hun beurt gebruikt worden bij de bestudering van de door Christine ge-bruikte rijmvormen.10 Op dit moment zijn de in de tekst gevonden eigennamen ver-bonden aan een zogeheten Proper Names Wiki, een op basis van de tags aangemaakte lijst met eigennamen. Aan de lemmata in deze lijst kunnen vervolgens door de leden van het Pizan-team beschrijvingen worden toegevoegd.11

De laatste groep tags betreft tekstuele ingrepen. Speciale tags worden gebruikt voor het aangeven van correcties en afkortingen, alsmede voor het doorvoeren van redactio-nele wijzigingen in de brontekst. Binnen de groep van correctie-tags is een zeer belang-rijke splitsing gemaakt tussen de correcties die tijdens de vervaardiging van het hand-schrift in 1412-1413 zijn aangebracht en de correcties die door de moderne editeurs doorgevoerd moesten worden om tot een beter begrip van de tekst te komen. In beide gevallen wordt er zorg voor gedragen dat de oorspronkelijke lezing in het handschrift (indien die, in het geval van een correctie door de middeleeuwse kopiist of corrector, nog te achterhalen is) en de verbetering afzonderlijk van elkaar geregistreerd worden.

Voor alle overige fenomenen die voorkomen in het handschrift en volgens de edi-teurs het registreren waard waren, is de tag <note> in het leven geroepen. Vooralsnog is dit etiket ondermeer gebruikt voor opmerkingen over de kwaliteit van het perka-ment, taalkundige eigenaardigheden, marginale toevoegingen die niet van belang zijn voor de tekst, afwijkende tekstversies en antimetrische verzen.

De editieDe transcriptie van het Queen’s Manuscript wordt er met al deze tags op het eerste ge-zicht niet echt duidelijker op; het eindresultaat kan met recht een bos etiketjes ge-noemd worden (zie afb. 2). Echter, voor een computer is dit soort gegevensverwerking volkomen normaal, mits de computer geïnstrueerd wordt over de wijze waarop de in-formatie in de tags omgezet dient te worden. In het Pizan-project is gekozen voor het maken van zowel een diplomatische als een kritische editie van de tekst in Harley 4431; beide edities worden op het internet beschikbaar gesteld. Dat betekent dat het XML-bestand omgezet moet worden in een normale internetpagina, oftewel in het HTML (HyperText Markup Language) protocol. Met andere woorden: de hele transcriptie moet door een digitaal ‘molentje’ dat bepaalt of – en zo ja, hoe – de verschillende tags op een internetpagina weergegeven moeten worden. Het fascinerende aan deze manier van gegevensverwerking is dat door gebruik te maken van twee verschillende mo-lentjes deze ene transcriptie kan worden omgetoverd in twee verschillende edities.12

Deze twee molentjes maken totaal verschillende afwegingen bij het maken van ‘hun’ edities. Het diplomatische molentje, bijvoorbeeld, negeert de door de mo-derne transcribent ingevoerde correcties, past een groter lettertype toe op initialen en behoudt het oorspronkelijke hoofdlettergebruik. Het kritische molentje, op zijn

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 232 19-04-10 12:13

Page 42: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

T A G S e n t r a n s c r i p t i e s 233

Afb. 2 Schermafdruk van een gedeelte van de XML-transcriptie van Harley 4431.

beurt, neemt de door het team aangegeven correcties over, verandert hoofdletters waar nodig in kleine letters (en omgekeerd), verschaft informatie over ontbrekende versregels en geeft een speciale achtergrondkleur mee aan de verbeteringen die zijn doorgevoerd door zowel de middeleeuwse kopiist/corrector (vaak nadat eerst de oor-spronkelijke lezing met een mesje is weggekrast) alsook de moderne editeurs.

De uitkomst van dit proces, in beide gevallen, is een HTML-bestand dat leesbaar is voor iedere computer met een internetbrowser.13 Op dit moment zijn delen van Har-ley 4431 online beschikbaar in een zogeheten Student Edition, die het midden houdt

Afb. 3 Schermafdruk van de Student Edition van de proloog van Harley 4431 zoals die be-schikbaar is op de website van het project. Bron: http://www.pizan.lib.ed.ac.uk/prol.htm.

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 233 19-04-10 12:13

Page 43: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

234 M a r k A u s s e m s

tussen een diplomatische en een kritische editie (zie afb. 3).14 In deze (voorlopige) versie is voor de lezer een aantal hulpmiddelen beschikbaar. Uiteraard zijn tekst- en regelnummering aangebracht om het opnemen van verwijzingen te vergemak-kelijken. Daarnaast kunnen verschillende tekstelementen met de muis aangeklikt worden; hierbij gaat het om de woorden die in het glossarium opgenomen zijn (zij verschijnen in een lichtgeel tekstblok in de rechterbovenhoek van het scherm) en de door het team toegevoegde annotaties (in de tekst weergegeven met een rode aste-risk; zij verschijnen in het rode tekstblok). Als de eigennamen aangeklikt worden, verschijnt er een klein pop-up venster met daarin een beschrijving van de betreffen-de naam.

Ook de opmaak van de editie schiet de lezer te hulp. Tekstinitialen (aangezette of versierde hoofdletters) worden op het scherm weergegeven in de hoogte (gemeten in het aantal tekstregels) die zij ook in het handschrift hebben; paragraaftekens zijn in-gevoegd waar zij ook in Harley 4431 te vinden zijn; middeleeuwse correcties, tenslot-te, worden weergegeven tegen een vleeskleurige achtergrond, terwijl moderne verbe-teringen tegen een witte achtergrond zijn geplaatst.

De evaluatieDe voor- en nadelen van de door het Pizan-team bezorgde editie zijn onlosmakelijk verbonden aan het digitale aspect ervan. Zo zal het bij de uiteindelijke editie van Harley 4431 wellicht wat lastiger zijn om te ‘bladeren’ dan bij een papieren versie het geval is. Uiteraard zal ook altijd een computer nodig zijn om de editie te kunnen raadplegen. Daarnaast, specifiek vanuit het oogpunt van de editeurs, vergt het onge-twijfeld wat meer tijd en moeite om bekend te geraken met het editeren in XML dan wanneer gebruik gemaakt wordt van conventionelere editieprincipes.

Het grote voordeel van het beschikbaar komen van een digitale editie van het Queen’s Manuscript is ongetwijfeld de kracht van de XML-tags. Zo is er geen dubbel re-dactiewerk meer nodig om een diplomatische en een kritische editie te bezorgen: een nieuw ‘molentje’ voldoet. Met diezelfde methode kunnen de in XML getagde gege-vens, indien gewenst, worden omgezet naar een ander soort editie; zelfs een afdruk-bare versie (bijvoorbeeld in PDF-formaat) behoort tot de mogelijkheden. Daarnaast zijn ook de zoekmogelijkheden gemakkelijker te gebruiken en meer divers dan in een papieren versie. Zo kan met één druk op de spreekwoordelijke knop bijvoorbeeld een lijst van eigennamen of rijmwoorden geproduceerd worden. Ook het analyseren van spellingsverschillen en kopiistenfouten is veel eenvoudiger.

De toekomstHoewel het onderzoeksproject officieel afliep in oktober 2009, is het door het team verzamelde materiaal nog lang niet uitputtend bestudeerd. Er wordt hard gewerkt aan het beschikbaar stellen van de Student Editions van alle teksten in Harley 4431. Verder wordt gekeken naar verschillende manieren om de afbeeldingen van het handschrift parallel met de editie weer te geven in een internetbrowser.15 Daarnaast zal een wetenschappelijke monografie verschijnen waarin aandacht wordt besteed aan allerhande aspecten van het Queen’s Manuscript, waaronder Christines taal en spelling, het productieproces van het handschrift en de (cultuur)historische achter-grond waartegen Harley 4431 werd gemaakt. Een hernieuwde bestudering van de mi-niaturen in Harley 4431, waarin ook aandacht wordt besteed aan de miniaturisten,

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 234 19-04-10 12:13

Page 44: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

T A G S e n t r a n s c r i p t i e s 235

tenslotte, zal een completer beeld schetsen van de decoratie en illuminatie van het handschrift dan tot op heden mogelijk was.

Het is de bedoeling dat de resultaten van voornoemd onderzoek vrij toegankelijk worden gemaakt op de website van het project. Met het beschikbaar komen van deze informatie zullen vele vragen omtrent de opdracht tot vervaardiging en productie van het handschrift, alsmede de specifieke plaats die Harley 4431 inneemt in de hand-schrifttraditie van de werken van Christine de Pizan, worden weggenomen.

Noten

1 Dank gaat uit naar James Laidlaw en René

Stuip, die hebben bijgedragen aan de tot-

standkoming van dit artikel.

De eerste editie (1399-1405) betreft het zo-

geheten Livre de Cristine met enkele aan-

vullingen, overgeleverd in handschriften

Chantilly, Musée Condé, 492-493 en Parijs,

Bibliothèque nationale de France (hierna

BnF), f.fr. 12779; de tweede editie, vervaar-

digd tussen 1406 en 1408, is het Duke’s Ma-

nuscript, waarschijnlijk bedoeld voor hertog

Louis d’Orléans, maar na zijn dood (in 1407)

aangekocht door diens oom, hertog Jean de

Berry (nu in vijf delen bewaard in Parijs,

BnF, f.fr. 835, 606, 836, 605 en 607).

2 Zie de webpagina van het project: http://

www.pizan.lib.ed.ac.uk/. Het handschrift

is ook integraal digitaal te consulteren op:

http://prodigi.bl.uk/illcat/record.asp?MSID=

8361&CollID=8&NStart=4431

3 Deze afbeeldingen werden aangeleverd als

TIFF-bestanden (Tagged Image File Format)

van ongeveer 170 MB per stuk. Teneinde de

foto’s wat beter hanteerbaar te maken – van

bestanden van 170 MB passen er maar vier op

een cd-rom! – zijn ze later, zonder verlies van

kwaliteit, omgezet naar het MrSid-formaat,

waarin de afbeeldingen nog maar 7 MB groot

waren. De afbeeldingen zijn nu op de web-

site van het project vrij beschikbaar in zowel

het MrSid- als het JPEG-formaat.

4 Deze beschrijving, bij het ter perse gaan van

dit artikel nog in een voorlopige versie, is op

de projectwebsite te raadplegen.

5 Benadrukt moet worden dat het hier niet

gaat om gedrukte versies die de al bestaande

tekstedities vervangen, maar om digitale, op

het internet beschikbare edities die een extra

studiemogelijkheid leveren.

6 De tags omsluiten over het algemeen het fe-

nomeen dat ze beschrijven. Als we bijvoor-

beeld in een document aan alle eigennamen

het etiketje ‘name’ zouden willen hangen,

ziet dat er in XML-taal als volgt uit: ‘Zij heet-

te <name>Christine</name>’. Er wordt dus

een openings-tag toegevoegd voor het te in-

dexeren tekstfragment (<name>) en een slui-

tings-tag erna, voorzien van een slash

(</name>). In speciale gevallen is slechts een

enkele tag vereist; deze heeft de slash als af-

sluitend teken (<name/>). Het TEI (Text Enco-

ding Initiative), een consortium dat standaar-

den ontwikkelt en onderhoudt voor het in

digitale vorm weergeven van teksten, heeft

richtlijnen opgesteld voor het gebruik van

XML-tags voor de beschrijving van hand-

schriften en hun inhoud. De door het TEI

opgestelde richtlijnen zijn inmiddels wijd-

verbreid. Zie http://www.tei-c.org/. Het

Pizan-team heeft deze richtlijnen overgeno-

men en, waar nodig, aangepast en uitgebreid

om zoveel mogelijk gegevens uit Harley 4431

te kunnen categoriseren.

7 Een bijkomend voordeel is dat het XML-for-

maat cross-platform werkt: het kan zowel door

PCs als door Macs gelezen en bewerkt worden.

8 Voor de acroniemen die gebruikt zijn om

Christines werken te benoemen, zie de Chris-

tine de Pizan Database: http://www.arts.ed.ac.

uk/french/christine/cpstart.htm.

9 De ‘n’ in de <lb>-tag staat voor number, een

door het TEI verplicht gesteld element van

de tag.

10 Op basis van de geïndexeerde rijmwoorden

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 235 19-04-10 12:13

Page 45: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

236 M a r k A u s s e m s

kan ook een ‘omgekeerde rijmwoordenlijst’

gegenereerd worden, waarin de rijmwoorden

letter-voor-letter omgedraaid zijn en alfabe-

tisch zijn gerangschikt.

11 Zie https://www.wiki.ed.ac.uk/

display/4431wiki/.

12 De ruimte ontbreekt hier om verder in te

gaan op dit proces van verwerking; wel moet

vermeld worden dat dit mogelijk is door het

aanmaken van een zogeheten XSLT-docu-

ment (eXtensible Stylesheet Language Transfor-

mations), waarin de gebruiker zelf kan be-

palen welke uiterlijke kenmerken worden

meegegeven aan de verschillende XML-tags

in het brondocument.

13 Voor een optimale weergave van de digitale

edities wordt op dit moment het gebruik van

Mozilla Firefox aangeraden.

14 Zie http://www.pizan.lib.ed.ac.uk/trans.

html, waar ook een vroege versie van de vol-

ledige XML-transcriptie van Harley 4431 te

vinden is.

15 Een voorproefje daarvan is te vinden op http://

www.pizan.lib.ed.ac.uk/maquette.html.

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 236 19-04-10 12:13

Page 46: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

H o o f d s t u k 237

RR e s e n s i e s

Titel

Koggen, kooplieden en kantoren. De Hanze, een praktisch netwerkGroninger Hanze Studies 4

auteurs

Hanno Brand enEgge Knol (red.)

uitgever

UitgeverijVerlorenHilversum, 2009

omvang

228 p.geïll.

isbn

978-90-8704-113-7

prijs

€ 20,–

Netwerkende kooplui

Tal van plaatsen in de Nederlanden beroemen zich erop ‘Hanzestad’ te zijn of zijn zelfs lid van het sinds 1980 bestaande Stedenverbond De Hanze. Des te merkwaardiger is het dat het Nederlandse on-derzoek naar de Hanze lang nauwelijks iets voorstelde. Zien we af van een spaarzame publicatie als die van Berkenvelder over Zwolle als Hanzestad en een populair overzicht door Leo Lensen en Willy Heitling, dan blijft er bar weinig over. Belangstellenden moesten het voor een overzicht over Nederlandse Hanzesteden eigenlijk doen met het veertig jaar terug verschenen boekje van W. Jappe Al-berts – of ze konden terecht bij een vertaling van het nog iets ou-dere Franse overzichtswerk van Philippe Dollinger. Een gat in de markt dus, om het in economische termen te stellen. Onder inspi-ratie van Dick de Boer, hoogleraar middeleeuwse geschiedenis aan de universiteit van Nederlands meest ‘noordelijk’ gelegen Hanze-stad, Groningen, ontstond het Hanze Studie Centrum. Dit stond tot voor kort onder leiding van Hanno Brand, de eerstgenoemde redacteur van de besproken bundel. Deze publicatie van het Studie Centrum sloot aan bij Delfsail 2009 en een manifestatie in het Noor-delijk Scheepvaart Museum. Het doel was om ‘de lezer een gevari-eerd en modern beeld te geven van het functioneren van de Hanze als belangengemeenschap en koopliedennetwerk dat bijna 400 jaar zijn stempel drukte op de handel en politiek van Noord- en Oost-zeegebied’ (p. 7).

Het boek bevat een twaalftal artikelen van Nederlandse en Duit-se auteurs, uiteenlopend in onderwerp en reikwijdte. Het ontstaan van de Hanze wordt behandeld, de samenhang met de Europese economie, de ‘slagkracht’ van de organisatie, koopliedennetwerken, concurrentie, de vier grote ‘kantoren’ in Novgorod, Bergen, Brugge en Londen, maar ook meer ‘regionale’ onderwerpen: de Nederlandse Hanzesteden, rivierhandel, taalgebruik en communicatie, de ‘ma-ritieme archeologie’ van de kogge, en de Hanzestad Groningen. De bundel eindigt met een artikel waarin de historiografie en moderne beeldvorming en herdenkingscultuur van de Hanze centraal staat.

In het algemeen voldoet de bundel aan zijn doelstellingen. De lezer krijgt een afwisselend palet voorgeschoteld en raakt goed op de hoogte van veel recent onderzoek naar de Hanze en belangrijke nieuwe literatuur. Dat alles wordt vergezeld door tal van, soms ver-rassende, kleurenillustraties. Terecht wordt gewaarschuwd tegen het moderne verkooppraatje van de Hanze als de voorloper van de EU, met een hineininterpretieren vanuit moderne juridische, organisa-

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 237 19-04-10 12:13

Page 47: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

238 R e c e n s i e s

torische en staatkundige kaders (Looper, p. 109). Belangrijke punten in de bundel zijn bijvoorbeeld het ontbreken van een oprichtings-akte, een verbondsdocument of zelfs maar een duidelijk begin- of eindpunt. Misschien wel de belangrijkste omslag in de afgelopen halve eeuw is een duidelijke verschuiving in het perspectief. Waar de oudere historiografie, zoals het grote overzichtswerk van Dollin-ger, sterk de nadruk legde op het verval van de Hanze door het falen van protectionistische maatregelen, daar wordt de zaak nu ongeveer omgedraaid ingeschat. De Hanze had geen monopolie noch streefde de leidende stad, Lübeck, daarnaar. Er is dan ook geen sprake van an-ti-liberale tendensen of een ‘natuurlijke vijandigheid’ met concur-rerende Hollanders (Jenks, p. 83-85). In plaats daarvan kan men de Hanze beter zien als een belangengemeenschap, waar niet een mo-nopolie voorop stond, maar netwerkuitwisseling en het ‘optimalise-ren van een informatienetwerk’ (Looper, p. 116). Dit richtte zich op prijszetting, kostenreductie en jawel, ‘verwachtingsmanagement’ – een wel erg vage en zeker zo modieuze term, waarvan ik benieuwd ben hoe lang die in het onderzoek stand houdt! Volkomen terecht is Loopers conclusie dat we, om de Hanze te begrijpen, niet alleen moe-ten kijken naar het top-down beleid zoals dat tijdens de Hanzedagen te Lübeck werd bedisseld. Een bottom-up benadering vanuit indivi-duele kooplui en afzonderlijke steden is nodig.

De traditionele discussie klopt dus niet: Lübeck legde niets op, zodat het niet opvolgen van haar initiatieven geen symptomen van verval waren, maar eerder van sterkte. Aan de basis van deze nieuwe visie ligt onder andere recent werk van A. Pichieri, die juist wijst op de flexibiliteit die dit opleverde met vele ad hoc-verbindingen. Het leidde tot een ‘doelbewuste inschikkelijkheid’ (Brand, p. 37) om de zaak bij elkaar te houden en ieder zijn deel te geven. Een soort pol-deren dus. Het aloude idee van een stedenbond met een collectieve leiding klopt niet; in plaats daarvan zijn er steeds wisselende coali-ties, ieder met hun eigen en regionale belangen. Terecht wijst Jenks (p. 86-87) erop dat moderniteit vele gezichten kent, met voordelen voor Hanzekooplui, juist door de kleine schaal van hun onderne-mingen en het relatief geringe kapitaal dat daarvoor nodig was. Mede door deze soepele houding houdt de Hanze een 500 jaar stand. Pas als na de Dertigjarige Oorlog de greep van de afzonderlijke sta-ten te groot is geworden om nog ruimte over te laten voor initiatie-ven van stadsbesturen verliest de Hanze haar doel en bestaansrecht.

Ook elders wordt sterk de nadruk gelegd op moderne netwerk-theorieën (De Boer), met bijvoorbeeld Brugge als de ‘eerste net-work-city in de Europese geschiedenis’ (p. 73, naar het oordeel van James Murray). Jenks (p. 87) heeft het er zelfs over dat de Hanze-kooplui gezamenlijk ‘virtuele grote bedrijven’ vormden. Opmerke-lijk is ook zijn conclusie dat de Hanzekooplieden beschikten over een economische kennis die niet onderdeed voor die van de in Brug-ge opererende Italianen en Catalanen (p. 82).

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 238 19-04-10 12:13

Page 48: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

R e c e n s i e s 239

Betekent dit nu dat er op deze bundel niets aan te merken valt? Bepaald niet! Dit blijven twaalf, soms als los zand aan elkaar hangende, zeer diverse arti-kelen. De stukken kennen tal van herhalingen – zo wordt diverse malen uitgelegd wat de ‘kantoren’ waren evenals vaak wordt vermeld dat een stich-tingsakte ontbreekt. Anderzijds worden tal van vra-gen niet beantwoord. Hoe werkte een koopman nu precies? De schets van de ‘kantoren’ is bijvoorbeeld sterk institutioneel, maar hoe functioneerde zoiets nu in de praktijk? Bepaalde steden traden tot de Hanze toe; geen enkele aandacht is er echter waar-om bepaalde andere dit niet deden of wat de conse-quenties hiervan konden zijn. Wat zegt dit nu over het zo geroemde ‘netwerk’? Te veel wordt uitgegaan van de Hanze zelf, waar terecht het idee veld wint dat het hele economische ‘landschap’ meegenomen moet worden. Als we niet alleen maar naar de Han-ze recessen mogen kijken, maar vooral bottom-up moeten denken, hoe vermijden we dan verbrokkeling? Als de Hanze juist, in een ad hoc-samenstelling, op crises reageert, wat is er dan tegen om juist die toetsmomenten te bekijken? Aardig is bijvoorbeeld de conclusie van Weststrate, dat de meeste Hanzesteden niet aan een kust lig-gen maar riviersteden zijn. Juist die rivierhandel is niet erg ‘hanze-atisch’ (p. 159) omdat er geen specifieke voorrechten aan waren toe-gekend en het relatief probleemloos verliep. Hoe beide elementen zich nu tot elkaar verhouden, blijft echter liggen.

Sommige onderwerpen komen helemaal niet aan bod. Terecht wordt de nadruk gelegd op taalverwantschap, communicatie en onderlinge contacten. Wat echter onbeantwoord blijft, is de vraag of dit ook tot culturele uitwisseling leidde. Veranderde in de loop van die 500 jaar het blikveld van de koopman nu? Werden ze uni-versitair geschoold, kregen ze ook aansluiting met Italiaanse ‘net-werken’? Diverse malen kwam bij lezing de vraag bij me op: ‘is dat zo?’ Het wachten is en blijft dus op een nieuwe monografie, gedacht vanuit de situatie in de Lage Landen, die een samenvatting van het nieuwe onderzoek geeft, maar dit ook bespreekt en bekritiseert. Te vaak wordt namelijk niet dieper op een idee ingegaan (zoals het ‘verwachtingsmanagement’), verstandig vanuit het oogpunt van een kort artikel maar voor het onderzoek een gemis. Het is te hopen dat een onderzoeker hiervoor de tijd en de ruimte krijgt; de kennis is zo te zien al aanwezig.

Wat bovendien opvalt is de ronduit slordige redactie van de bun-del, mogelijk een gevolg van een deadline, maar toch een punt van zorg. Termen worden niet uitgelegd (wat is ‘barchent’?, p. 86; Gro-ningen als zeestad, p. 45), herhalingen niet gestroomlijnd; ver-wijzingen tussen artikelen ontbreken vaak. Veel typefouten zijn

De kraan van Brugge. Uit: besproken boek, p. 154.

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 239 19-04-10 12:13

Page 49: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

240 R e c e n s i e s

blijven staan (Zierikszee, steek proef, vooggden, verassend, enzo-voorts). De ene keer heeft een auteur het over Lviv, de andere keer over Lvov; sinds wanneer is ‘linksrijns’ ten oosten van de Rijn?

De functie van diverse illustraties blijft in het vage – in ieder ge-val blijkt niet waarom ze op die pagina’s zijn opgenomen; ze wor-den niet als bron gebruikt en vrijwel nergens wordt in de tekst eraan gerefereerd. Vijf van de auteurs zijn Duitse hoogleraren. Ik neem aan dat hun bijdragen zijn vertaald. Nergens wordt enige verantwoording hiervan gegeven. De ene keer is dit blijkbaar soepel gegaan, de andere keer (bijvoorbeeld de inleiding van Jahnke) is er sprake van houterig proza, waarbij alles veel te letterlijk is vertaald. Tijdgebrek waarschijnlijk, maar jammer. Kortom, een rommelig geheel, maar wel een met veel nuttige informatie en ideeën.

Bram van den Hoven van Genderen

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 240 19-04-10 12:13

Page 50: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

H o o f d s t u k 241

RR e s e n s i e s

Titel

Keltische sagen en verhalen in een notendop: (bijna) alles wat je altijd al wilde weten

auteur

Ranke de Vries

uitgever

UitgeverijBert BakkerAmsterdam, 2009

omvang

147 p.

isbn

978-90-351-3398-3

prijs

€ 12,50

We willen juist nog veel meer weten!

Het erfgoed van de Kelten spreekt al sinds lang vele mensen aan. Met name de Ierse en Welshe cultuur geniet veel interesse onder zowel academici als hobbyisten. Dit is uiteraard geen toeval – het is een gegeven dat de meest uitgebreide Keltische literatuur is overge-leverd uit het middeleeuwse Ierland en Wales. Bovendien is deze li-teratuur als een van de eersten in Europa geschreven in de inheem-se taal in plaats van het Latijn. De bekendste verhalen uit de Ierse literatuur zijn waarschijnlijk die over de jonge held Cú Chulainn. In de zogeheten ‘Ulstercyclus’, genoemd naar de noordelijkste pro-vincie van Ierland, worden zijn vele heldhaftige daden tegenover de mannen van Leinster (een aangrenzende provincie) beschreven. Voor de Welshe verhalencyclus de Mabinogion geldt dat hier de al-lervroegste verwijzingen naar het hof van koning Arthur kunnen worden gevonden.

Gezien deze populariteit is het dan ook verwonderlijk dat er slechts weinig Nederlandse vertalingen zijn van Ierse en Welshe verhalende teksten en nog minder die geschikt zijn voor zowel de leek als de enigszins ingewijde lezer. Dat komt niet doordat er geen publiek voor is. Immers, Maartje Draaks Van Elfen, helden en dichters heeft na dertig jaar nog altijd niet aan populariteit ingeboet en kent een levendige interesse op de tweedehandse markt sinds het niet meer herdrukt wordt. Wat het Welsh betreft beschikken we alleen maar over de Nederlandse vertaling van de Mabinogion van De Kelti-sche Draak een aantal jaren geleden. Een boek dat een overzicht geeft van Ierse en Welshe literatuur in de Middeleeuwen met moderne vertalingen van verhalende teksten is dan ook zeker zeer welkom.

Keltische sagen en verhalen in een notendop doet een dappere poging om dit hiaat te vullen. Ranke de Vries geeft een kort overzicht van de verschillende genres binnen de Ierse en Welshe middeleeuwse li-teratuur, geïllustreerd door voorbeelden in de vorm van verhalende teksten in een moderne vertaling.

Voornamelijk ten behoeve van die oningewijde lezers begint De Vries met een inleiding waarin beknopt een aantal aspecten van de Keltische middeleeuwse samenleving wordt behandeld. Deze uit-leg is essentieel om de meer obscure gedeeltes van de verhalen een plaats te kunnen geven. Hoewel de auteur hier goed werk levert door beknopt maar zeer compleet te zijn, wordt ook direct het di-lemma van een boek als dit blootgelegd: het is bijzonder moeilijk om zowel begrijpelijk te zijn voor de nieuweling als het interessant te houden voor de kenner.

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 241 19-04-10 12:13

Page 51: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

242 R e c e n s i e s

Dit probleem wordt in de daarop volgende pagina’s alleen maar duidelijker. Door de beperkte ruimte die de auteur heeft om in te gaan op de verschillende genres alvorens over te gaan op de verta-lingen, blijft die uitleg helaas voor de kenner steken in algemeen-heden, terwijl de leek veel informatie moet opnemen in een kort tijdsbestek. Dit is een gevolg van het maximum aantal woorden waaraan de auteur zich moest houden. Met de beperkte ruimte gaat ze goed om zodat er vooral een gevoel van ‘jammer, dat ze het daar-bij moest laten’ overheerst. De ondertitel van het boek, (bijna) alles wat je altijd wilde weten lost daarmee zijn belofte in.

Een ander nadeel is dat De Vries ervoor heeft gekozen om de uit-spraak van eigennamen en plaatsnamen tussen haakjes toe te voe-gen zodra er een voorkomt. In gedeeltes waarin veel namen voorko-men kan dit afleidend en zelfs enigszins storend zijn. Persoonlijk had ik liever een appendix met namen en uitspraken gezien, ter verhoging van het leesplezier. Gelukkig geldt bij de vertalingen dat alle namen met hun uitspraak gevonden kunnen worden in een al-fabetisch lijstje voorafgaand aan de vertaling zelf.

De vertalingen nemen uiteraard het grootste gedeelte van het boek in beslag en deze zijn dik in orde. Het Ierse gedeelte is onder-verdeeld in zeven genres, te weten de mythologische cyclus, de Ul-stercyclus, de Finn-cyclus, de koningscycli, de verhalen van reizen naar de Andere Wereld, zeereizen en ten slotte de visioenen. Dit is een goede opbouw, aangezien de lezer dan de opgedane kennis steeds meer kan gaan toepassen op de verhalen, van de simpelere naar de meer complexe teksten. Bovendien moet een compliment gegeven worden voor de keuze van de voorbeelden; De Vries heeft met opzet gekozen voor verhalen die nog niet te vinden waren in het eerder genoemde Van Elfen, helden en dichters. Ook de vertalin-gen zelf verdienen de allerhoogste lof. Het is altijd erg moeilijk om de charme van het origineel te behouden en toch een begrijpelijke tekst te presenteren, maar dat is deze auteur prachtig gelukt. De vertalingen zijn modern en lezen gemakkelijk weg zonder dat enig detail verloren is gegaan. Voor de kenner en liefhebber valt er dan ook veel te genieten. Een voorbeeld uit het verhaal ‘De dood van de kinderen van Tuirenn’, uit de mythologische cyclus:

De paarden kwamen, met de strijdwagen achter hen, en ze waren zo snel als de kille lentewind. Ze reisden even gemakkelijk over land als over zee. Brían vatte de strijdwagen vast, greep de wa-genmenner en beukte hem tegen de dichtstbijzijnde rots. Daar-na pakte hij de teugels en gooide de giftige speer van Pisear naar de koning zodat die zijn hart doorboorde. Zijn broers hakten on-dertussen het leger van de koning in de pan en doodden wie ze maar konden. (p. 23)

Het Welshe gedeelte, tenslotte, beslaat verschillende verhalen uit de Mabinogion, een verzameling van elf verhalende teksten uit de

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 242 19-04-10 12:13

Page 52: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

R e c e n s i e s 243

Middeleeuwen. Naast de bekende vier ‘takken (d.w.z. delen) van de Mabinogi’ zijn nog twee andere verhalen uit de Mabinogion opge-nomen, ‘Llud en Llefelys’ en ‘Culhwch en Olwen’. Ook hier zijn de vertalingen tip-top in orde en zijn de gekozen verhalen een goe-de representatie van wat men zoal van Welshe middeleeuwse ver-halende teksten kan verwachten. Het is alleen jammer dat het De Vries aan ruimte ontbrak om ook verhalen van buiten de Mabino-gion op te nemen.

Levert dit boek af wat ervan verwacht wordt? Mijn antwoord daarop is een volmondig ‘ja’. Sterker nog, het maakt hongerig naar meer. Hoewel weer eens onderstreept wordt hoe moeilijk het is om zowel de leek als de kenner tevreden te stellen, is het voornaamste bezwaar dat er simpelweg meer ruimte had moeten zijn voor iets langere introducties bij de vertalingen en vooral ook voor meer tek-sten, voornamelijk in het Welshe gedeelte van het boek. Dit neemt echter niet weg dat het in de boekenkast van elke liefhebber van de Keltische cultuur thuishoort, puur voor het plezier dat het lezen ervan oplevert. Persoonlijk zie ik halsreikend uit naar een vervolg.

Daphne Oosterhout

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 243 19-04-10 12:13

Page 53: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

244 A u t e u r

RR e c e n s i e s

Titel

Middeleeuwse Magister. Feestbundel aangeboden

aan Árpád P. Orbán bij zijn emeritaat

auteurs

Mariken Teeuwen en

Els Rose (red.)

uitgever

UitgeverijVerloren

Hilversum, 2008

omvang

223 p.geïll.

isbn

978-90-8704-082-6

prijs

€ 25,–

Aan de voeten van meesters

Hoe blij mijn gewaardeerde collega Árpád Orbán – voortreffelijk, modern geleerde van de oudchristelijke en middeleeuwse Griekse en Latijnse letterkunde te Utrecht – is met de suggestie vervat in de titel van dit mooi uitgegeven Festschrift, dat hij een ‘middel-eeuwse’ magister is, weet ik niet. Maar dat zijn leerlingen hem met hun enthousiast op schrift vastgelegde onderzoek eren als hun praeceptor in de mediëvistiek zal hem zonder twijfel tot groot genoegen stemmen. Mariken Teeuwen en Els Rose hebben als re-dacteuren van deze bundel hun best gedaan de daarin opgeno-men bijdragen zoveel als hun mogelijk was, te leggen ‘langs de rode lijn van kennisoverdracht’ (p. 10). En welke leermeester zou het resultaat van zo’n onderneming niet met gepaste dankbaar-heid aanvaarden?

Na een kort ‘Woord vooraf’ van de redacteuren volgen tien hoofdstukken: Mary Garrison, ‘Liaisons dangereuses. Hiërarchie, respect en amicitia aan het Karolingische hof’ (13-30); Mariken Teeu-wen, ‘Verleid door heidense dichters. De ambivalente houding van Karolingische geleerden jegens de antieken’ (31-48); Lia Couwen-berg, ‘Dido lééft! Een klassieke schoolheldin beweend, bezongen en verbeeld’ (49-78); Els Rose, ‘Doctores fidei. De apostelen als leer-meester van het geloof’ (79-102); Eddie Vetter, ‘Guido van Arezzo en het nieuwe leren’ (103-116); Nienke Vos, ‘Het meesterschap van An-selmus’ (117-144); ‘Wilken Engelbrecht, ‘Magister Arnulf van Orlé-ans als wispelturige classicus’ (145-164); José van Aelst, ‘Van de leer-ling die leermeester wordt’ (165-186); Rijcklof Hofman, ‘Johan Cele (1343-1417) en de bloei van de Latijnse school te Zwolle’(187-200); en Trudy Lemmers, ‘Leiderschap in de eenentwintigste eeuw. Een ver-kenning van het model van Gregorius de Grote’ (201-220). Deze bij-dragen worden gevolgd door een ‘Over de auteurs’, maar helaas niet door een bibliografie van de geëerde leermeester. Ook ontbreekt een register van zaken en namen.

Het zwoegen van zijn leerlingen aan de voeten van hun leer-meester Orbán (beschreven op p. 7, en ‘middeleeuws’ in beeld ge-bracht door de mooie miniatuur op de kaft van het boek) heeft mede geleid naar deze stukken tot zijn eer. Als scherpzinnig prae-ceptor zal hij die zowel op hun intentie als naar hun wetenschap-pelijke waarde weten te schatten, met een variatie op de trefze-kere titel van de bijdrage van Mary Garrison: ‘Hiërarchie, respect en amicitia in Árpáds school’. In haar bijdrage laat Garrison helder zien hoe allerlei sociale relaties aan het Karolingische hof van in-

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 244 19-04-10 12:13

Page 54: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

R e c e n s i e s 245

vloed zijn op de taal en de toon van de geschriften die in de schaduw ervan ontstonden. Tegelijk wijst zij er resoluut op dat lezers in onze eenentwintigste eeuw een moeilijke ‘vertaalslag’ moeten maken, die alleen slaagt als men kennis heeft verworven van de literai-re traditie en de sociale conventies waarbinnen deze werken ontstonden.

Mariken Teeuwen, Lia Couwenberg en Els Rose la-ten in hun artikelen specifieker zien hoe antieke lite-raire tradities doorwerken in de Middeleeuwen maar tegelijk ook dat aan die tradities – vaak na esthetische én ethische worsteling – duidelijk paal en perk wordt gesteld. Teeuwen formuleert dit fenomeen wat zwak-jes door te spreken van ambivalentie, een term die naar ik meen te weinig recht doet aan de inherente spanning die zij kleurrijk beschrijft, bijvoorbeeld in verband met Martianus Capella. Maar haar uiteenzetting van wat in deze context toelaatbare kennis was, is helder en boeiend. Couwenberg volgt Vergilius in zijn middel-eeuwse receptie vooral aan de hand van de figuur van Dido van Car-thago. Treffend laat zij zien hoe Dido’s liefdesleed door de eeuwen heen ‘steeds weer opnieuw door de “jeugdige harten” werd beleefd’ (p. 78). Geheel anders naar inhoud maar met eenzelfde pedagogi-sche en didactische teneur beschrift Rose de belangrijke moreel-ethische traditie van vooral de extra-canonieke geschriften die ‘de leer der apostelen’ bevatten; boeken zoals de Didascalia en de Vir-tutes apostolorum. Hiermee geeft zij ook aan dat deze geschriften bijdroegen tot een aanscherping van ‘de waarachtige – christelij-ke – leer’ (p. 97); graag had ik echter ook meer gelezen over het ‘hoe’ hiervan.

Deze bundel wordt bijzonder verrijkt door de mooie bijdra-ge van Eddie Vetter over de centrale plaats van Guido van Arezzo (ca 1030) in de muziekgeschiedenis van de Middeleeuwen. Het is instructief te lezen hoe sterk Guido de nadruk legde op de nood-zaak van een ondubbelzinnige muzikale notatie. Zo’n notatie die bovendien ook nog praktisch hanteerbaar moet zijn, is de voor-waarde voor de efficiënte en uniforme overdracht van muziek, c.q. het gregoriaans, en – belangrijker misschien – voor de praktijk van de koorzang. Hierbij komt nog dat musicus zowel als zanger slechts door middel van een dergelijke ondubbelzinnigheid zelf-standig zijn kunst kan uitoefenen. Een parallel dringt zich direct op met de beheersing van de grammatica voor de theoloog of fi-losoof, iets waarop Anselmus van Canterbury (1033-1109) voort-durend hamert. Het is jammer dat Nienke Vos in haar oneven-wichtige en veel te lange bijdrage over Anselmus’ ‘meesterschap’ geen serieuze aandacht besteedt aan de systematische functie van grammatica, taal en literaire stijl in diens werk. Aldus blijft haar uiteenzetting over Anselmus’ meditatieve geschriften steken in

Dedicatie-afbeelding bij Hrabanus Maurus’ Laus sanctae crucis, hs. Uit: be-sproken boek, p. 98.

Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 245 20-04-10 10:19

Page 55: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

246 R e c e n s i e s

losse grammaticale opmerkingen, theologiseren en in een indi-vidualiserende mystiek. Voorbij wordt gegaan aan zijn voortdu-rende nadruk op een heldere communicatie met anderen (zowel mensen als God), waarvoor volgens Anselmus zelf nauwkeurig taalgebruik noodzakelijk is. Kenmerkend is haar vlakke zin met betrekking tot zijn dialogisch Proslogion: ‘De gedachtegang die hij [ Anselmus] ontwikkelt, lijkt geheel ontsproten te zijn aan zijn persoonlijke verlangen naar een sluitend bewijs voor Gods be-staan’ (p. 119).

Wispelturigheid van leerlingen kan een magister of praeceptor weleens tot ‘handen in het haar’ brengen. Maar ook de geleerde kan in zijn kleurrijkheid en venijnigheid de leerling in grote verwar-ring achterlaten. Het boeiende artikel van Engelbrecht over Arnulf van Orléans (ca 1150-ca1190) laat zien hoe zo’n geleerd, opvliegend heerschap toch een goed pedagoog kon zijn. Tegelijk blijkt uit de voorbeelden die de schrijver geeft duidelijk dat Arnulf zeker door zichzelf maar evenzeer door vele anderen in zijn eigen tijd terecht werd gezien als de doorgever en vertegenwoordiger par excellence van de antieke traditie in de tweede helft van de twaalfde eeuw. Voor Arnulf was het duidelijk dat die waardevolle traditie pas goed kon worden geduid door precieze filologie aangevuld met scherp-zinnige allegorese. Precies dit punt wordt – mutatis mutandis – ver-rassend naar voren gebracht met betrekking tot Henricus Suso’s Honderd artikelen (ca 1330), een meditatieve tekst die hij schreef om zijn leerlingen bij te staan in hun ‘oefeningen’. Nadat zij helder een achtergrond ervoor schetst, bespreekt Van Aelst deze tekst zelf en de doorwerking ervan, zowel in de Latijnse als de Middelnederlandse versies. Zij legt – verfrissend, vind ik, in het kader van het ‘ gemys-tiseer’ in veel literatuur over Suso – nadruk op literair-stilistische aspecten en de wijze waarop deze functioneerden in het gebruik van Suso’s ‘meditaties’ en de bewerkingen ervan binnen verschillende kloosterlijke tradities.

De twee laatste bijdragen aan deze bundel lijken op het eerste gezicht niet op elkaar: Hofman schrijft over een Zwolse school-meester, en Lemmers probeert de Regula pastoralis van Gregorius de Grote (590-604) te verbinden met leiderschap in de eenentwintig-ste eeuw. Toch is er ook een duidelijke overeenkomst in beider the-matiek. Hofman laat zien hoe het onderwijs aan de Zwolse Latijnse school onder de leiding van Johan Cele (1343-1417) een accentver-schuiving ondergaat naar ‘religieuze scholing’. Hij probeert deze verandering te verklaren door te wijzen op de nauwe betrekkin-gen van Cele met de opkomende Moderne Devotie, en vooral op de vriendschap die hij koesterde voor Geert Grote (1340-1384). Hier worden leiderschap van een school en de heilzame effecten daar-van direct gerelateerd aan een verandering van levenshouding, in dit geval te Zwolle getint door religieuze vroomheid. Op vergelijk-bare wijze probeert Lemmers aan het ‘model’ voor leiderschap van

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 246 19-04-10 12:13

Page 56: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

R e c e n s i e s 247

Gregorius lessen te ontlenen voor onze eeuw. Hoe interessant haar onderneming ook is, ik geloof dat die stuk loopt op haar centrale aanname: ‘Voor Gregorius was de bisschop in de eerste plaats zie-leherder, naar onze tijd vrij te vertalen als een human resource ma-nager’ (p. 211) Zo’n vertaling is geen vertaling, zelfs niet een vrije.

Arjo Vanderjagt

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 247 19-04-10 12:13

Page 57: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

RR e c e n s i e s

Kind zijn in de Middeleeuwen

In Nederland hebben kinderen zich nooit hoeven te beklagen over een gebrek aan boeken over de Middeleeuwen. Meer dan honderd jaar geleden waren er al oorspronkelijke, in de Middeleeuwen ge-situeerde verhalen, zoals Fulco de Minstreel door C. Joh. Kieviet (de schrijver van Dik Trom) uit 1892. Zestig jaar later was er de Serie ‘Oud Goud’ met ‘verhalen uit vroeger tijden opnieuw aan Neer-lands jeugd verteld’ door P. de Zeeuw J.Gzn, waarin o.a. de avontu-ren van Marco Polo, Reinaert de Vos en de Vier Heemskinderen te vinden waren, en ook de schelmenstreken van Tijl Uilenspiegel wa-ren al voor de jeugd bewerkt. Maar de grote stroom boeken kwam pas op gang in de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw, met als bekend-ste ongetwijfeld De brief voor de Koning van Tonke Dragt (1962) en Kruistocht in spijkerbroek van Thea Beckman (1973).

Aan deze nog immer groeiende stapel heeft de zeer productieve schrijfster Martine Letterie inmiddels een aardige bijdrage gele-verd. Zeker vier van haar boeken gaan over Berend van Hackfort, een jongen van acht, die samen met zijn zusje Mechteld woont op het kasteel van hun vader, de heer van Vorden en Hackfort. Zijn oudere broer Hendrik is al twaalf jaar en in opleiding voor schild-knaap. Dat is iets wat Berend ook vreselijk graag wil (en in het laat-ste verhaal ook gaat worden). Het hier gerecenseerde boek bevat drie eerder gepubliceerde verhalen: ‘Een valk voor Berend’, ‘Berend en de aanslag op de hertog’ en ‘Berend en de toverkruiden’. In het eerste maken we kennis met Berend en zijn leefomgeving, en ho-ren we hoe hij, eigenlijk tegen de zin van zijn vader in, bezig is een valk te trainen. Zijn vader vindt hem daar nog te jong voor. Maar als dankzij het doortastende optreden van Berend een door roofridders gewonde pachter wordt geholpen en de daders worden opgespoord en verslagen, krijgt hij de felbegeerde valk toch. Ook in de andere twee verhalen wordt een probleem door Berend op voortvarende en slimme wijze opgelost – zij het niet zonder de hulp van zijn zusje, en in het derde verhaal van een ander meisje. Wel worden de verha-len qua inhoud en opbouw steeds ingewikkelder. Zo spelen in het tweede, ‘De nieuwe hertog’, de problemen tussen Maximiliaan van Oostenrijk en Catharina, de weduwe van de overleden hertog Adolf, een belangrijke rol.

Naast het avontuurlijke element geven de verhalen op een on-opvallende manier heel veel informatie over het leven van een kind op een middeleeuws kasteel. We lezen, als Berend opstaat, wat voor bed hij heeft (een strozak met dekens), wat hij aantrekt (een broek

Titel

Berend en de roofridders

auteur

Martine Letterie

uitgever

UitgeverijLeopold

Amsterdam, 2009

omvang

215 p. Met tekeningen van

Rick de Haas

isbn

978-90-258-5520-8

prijs

€ 13,95Leeftijd 8+

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 248 19-04-10 12:13

Page 58: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

R e c e n s i e s 249

en wambuis, over zijn nachthemd, en dan een tuniek), wat hij eet als ontbijt (gerstepap met honing), en later bij een feestmaal. We gaan mee op jacht, lezen hoe je een valk africht, zien een steekspel, en zijn getuige van een grote tocht met wagens vol goederen van Vorden via Zutphen naar Arnhem, en later, als Berend in opleiding gaat voor schildknaap, naar ’s Heerenberg. Elk nieuw verhaal wordt voorafgegaan door een getekend kaartje van de Achterhoek met de belangrijkste plaatsen en rivieren duidelijk aangegeven, evenals de routes die afgelegd worden. De kaarten zijn van dezelfde tekenaar die ook de overige illustraties verzorgde, en die hoewel ze in zwart/wit zijn, niet alleen aantrekkelijk ogen, maar ook een waardevolle aanvulling vormen omdat ze regelmatig onbekende woorden in de tekst visueel uitleggen. Helaas is dat echter lang niet altijd het ge-val, en zo zullen kinderen er niet gemakkelijk achter komen wat bedoeld wordt met een wambuis of een tuniek, of, als Berend helpt met hooien, een opper (met enige moeite te zien op de begeleidende tekening).

Omdat het boek bedoeld is voor kinderen van acht jaar en ou-der, zou het zowel een voorleesboek als een zelfleesboek kunnen zijn. Op die beide functies is het daarom uitgeprobeerd. De voorle-zende moeder vond het voorlezen vrij lastig doordat er veel tame-lijk korte zinnen in voorkomen, wat niet lekker leest. Bij het voor-lezen merkte zij ook dat veel woorden vaak nog door haar uitgelegd werden. Als ze doorlas vroegen de kinderen er niet naar, maar als ze bij een woord vroeg of ze wisten wat het betekende konden ze vaak geen antwoord geven. Haar zoon van 9 is het boek goed bevallen. Hij vond het leuk en spannend om over die tijd te lezen en te leren hoe het er destijds aan toe ging.

De hoofdpersoon, Berend van Hackfort, heeft werkelijk bestaan. Achter in het boek, in een Nawoord, vertelt de schrijfster over zijn leven (1480-1557), en geeft ze nuttige achtergrondinformatie bij de verhalen, zoals over de historische figuren die er in voorkomen, of over recepten met kruiden. Sinds 2002 wordt er jaarlijks een Berend-dag gehouden op een wei bij het nog bestaande kasteel Hackfort bij Vorden (dat overigens in zijn huidige vorm grotendeels dateert van de late zestiende eeuw). Wat er allemaal te doen en beleven valt, wordt niet alleen uiteengezet op de laatste bladzijde van het boek, maar ook op de website van Berend: http://www.berendvanhack-fort.nl/. Zo te zien lijkt het voor ouders met belangstelling voor de Middeleeuwen een mooie manier om hun kinderen van hun hobby te laten meegenieten.

Erik en Jolijn Kooper, Stein

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 249 19-04-10 12:13

Page 59: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

KK r o n i e k

Kroniek

Archeologen zijn bij graafwerkzaamheden op het oude Martini-kerkhof, aan de voet van de Martinitoren, gestuit op de stoffelijke resten van twee jonge kinderen. De botten stammen vermoedelijk uit de periode 1400-1600. De botten werden gevonden op een steen-worp afstand van de Grote Markt op een diepte van zestig centime-ter. Stadsarcheoloog Bert Tuin verwacht meer en oudere botresten te vinden op het kerkhof, waar tussen 800 en 1830 mensen werden begraven in meerdere lagen, soms tot wel zes etages diep.

(www.nu.nl, 5-9-2009)

Op www.historischebronnenbrugge.be is het Liber Trotula online gezet, voorzien van een kritische editie door Jojanneke Hulsker. Het gaat om een vijftiende-eeuws handschrift in het Middelne-derlands over vrouwengeneeskunde en hygiëne. De auteur, waar-schijnlijk de vrouwelijke arts Trota uit het Zuid-Italiaanse Saler-no, heeft het vooral over de baarmoeder, menstruatie(problemen), onvruchtbaarheid en bevallen. Het werkje past in de lange traditie van praktijkgerichte medische handboeken die teruggaan op oude-re Latijnse teksten uit de twaalfde eeuw. In de late Middeleeuwen veroverde dit Latijnse wetenschappelijke handboek heel Europa in verschillende vertalingen. Analyse van het papier en het watermerk laten vermoeden dat de Nederlandstalige versie van het Liber Tro-tula tot stand kwam in het midden van de vijftiende eeuw in wes-telijk Vlaanderen.

(www.radio1.be)

De gemeente Nijmegen heeft een kaart gemaakt waarop alle nog aanwezige middeleeuwse gebouwen of restanten daarvan in de bin-nenstad te zien zijn. De kaart dient als basis voor de bescherming van 120 panden met bouwhistorische waarde en dertig waardevolle ge-meentelijke monumenten. Nijmegen wil de restanten van de mid-deleeuwse stad beter gaan beschermen. Door het bombardement in 1944 en de grootschalige stadsvernieuwingen in de jaren zeventig is veel van de historische stadsstructuur verloren gegaan. Nijme-gen is daarom niet meer direct als middeleeuwse stad herkenbaar.

(De Telegraaf, 15-12-2009)

5 november 2009

12 november 2009

15 december 2009

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 250 19-04-10 12:13

Page 60: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

K r o n i e k 251

14 januari 2010De afdeling Bouwhistorie Archeologie en Monumenten van de ge-meente Den Bosch gaat alles wat de afgelopen dertig jaar is gevon-den aan middeleeuwse schilderingen in woonhuizen in een pu-blieke database onderbrengen. Ook zijn er plannen voor een boek en tentoonstelling over dit onderwerp in het Jeroen Boschjaar 2016.

(Brabants Dagblad, 14-1-2010)

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 251 19-04-10 12:13

Page 61: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

AA g e n d a

Agenda

Londen, British MuseumThe Staffordshire HoardAchttien objecten uit de spectaculaire bodemvondst uit de Angel-saksische periode op een veld in Staffordshire van afgelopen zomer worden tijdelijk tentoongestesteld in het British Museum in Lon-den. De metaalschat bevat onder andere een ongekende hoeveelheid zwaardheften, enkele gouden kruisen en delen van een helm, deels gedecoreerd met email en dierlijke vlechtwerkmotieven.http://www.britishmuseum.org/whats-on/all-current-exhibiti-ons/the-staffordshire-hoard.aspx

Parijs, Musée national du Moyen Age (Musée de Cluny)Paris, ville rayonnante. Architecture et sculpture des églises parisiennes au XIIIe siècleIn de dertiende eeuw breidt Parijs explosief uit, wat zich uit in grootscheepse bouwactiviteiten, met als meest bekende gebouwen de Notre Dame en de Sainte Chapelle. Met de architectuur bloeit ook de sculptuur op.http://www.musee-moyenage.fr

Bonn, Kunst- und Ausstellungshalle der Bundesrepublik DeutschlandByzanz: Pracht und Alltag

tot 17 april 2010

tot 24 mei 2010

tot 13 juni 2010

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 252 19-04-10 12:13

Page 62: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

A g e n d a 253

Tentoonstelling van meer dan zeshonderd objecten uit de bloeitijd van het Byzantijnse rijk, vanaf de heerschappij van keizer Julianus (527-565) tot aan de plundering van Constantinopel door de kruis-vaarders (1204). Deze archeologisch-kunsthistorische tentoonstel-ling is thematisch opgebouwd en toont schatten uit het oostelijk deel van het Middellandse-Zeebekken (van Constantinopel tot en met het Catharinaklooster in de Sinaï-woestijn).http://www.kah-bonn.de/index.htm?ausstellungen/byzanz/in-dex.htm

Londen, V&AHet Victoria and Albert Museum in Londen heeft zijn nieuwe en te-vens uitgebreide Middeleeuwenafdeling geopend.http://www.vam.ac.uk/collections/periods-styles/medieval/new-med-ren-galleries/features/index.html

permanent

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 253 19-04-10 12:13

Page 63: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

254 A u t e u r

Inhoudsopgave Madoc 2009, jaargang 23

ArtikelenBoßmann, Svenja, De vergeten boeken van de broeders. Handschriften uit het frater huis te Emmerik 2, 92-101Bouman, Loes, Saskia Roselaar en Frouke Schrijver, Bedriechlicke gaan bidden. Bedelaars, armen en simulanten in Utrecht rond 1520 2, 109-11Goosmann, Erik, De wraak gewroken. Pippijn III en de Bellum Aquita- nicum (760-768) 4, 194-203Hebing, Rosanne, (Bij)geloof en bescherming. Een Hemelsbrief als amulet in een laatmiddeleeuws Engels gebedenboek 4, 204-214Jacobs, Jef, Spreken over het ‘niets’. De preken en traktaten van meester Eckhart (1260-1328) 1, 12-21Meuwese, Martine, Valse tanden, 3, 130-140Nieuwenhuisen, Kathleen, Vlees voor wormen. Afbeeldingen van Vraat- en Drankzucht in de Middeleeuwen (circa 800-1500) 4, 215-224Ragetli, Kim, Geen gezicht. Een opmerkelijk iconografisch verschijnsel 2, 75-88Rulkens, Annika, St. Markus incognito. Reliekencultus, architectuur en liturgie in het negende-eeuwse klooster Reichenau 1, 2-11Szirmai, Julia C., Menselijke monsters in Oudfranse teksten 3, 141-149Veldhuizen, Martine, Doet schelden pijn? Middelnederlandse scheldbepalingen (1350-1550) 3, 154-159Zemel, Roel, Lanval en de fee. Marie de France over de Arturroman 2, 66-74Zilverschoon, Jacoline, Klanken in Kleur. De muzikale beeldtaal ten tijde van Jheronimus Bosch 1, 22-32

Serie digitale projectenAussems, Mark, Tags en transcripties. De digitale ontsluiting van Harley 4431 4, 229-236Bueren, Truus van en Fenna Visser, De website Memoria in beeld. Een hulpmiddel bij het onderzoek van memorievoorstellingen 2, 102-108Dalen-Oskam, Karina van, Please eLaborate! 1, 36-41Kruip, Marjolijn, GISwerk. Bedevaartsouvenirs, het Bossche Mirakelboek en de Brugse Wegwijzer 3, 160-169

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 254 19-04-10 12:13

Page 64: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

I n h o u d s o p g a v e M a d o c 2 3 ( 2 0 0 9 ) 255

ColumnKooper, Erik, Van oude handschriften en een moderne lezer 1, 33-35 De mens als cultuurdrager 2, 89-91 Handschriften her en der 3, 150-153 Handschriften en hun verzamelaars 4, 225-228

ReportageWeststrate, Job, Dorestad wereldstad? 1, 42-45

Lering en VermaakJongen, Ludo, ‘Is dat vies?’ Liefdesvraagstukken, vroeger en nu 3, 170-177

BoekrecensiesAelst, José van, Evaluatie van de Moderne Devotie als ‘omnibusaan- duiding’ (Hildo van Engen en Gerrit Verhoeven (red.), Monastiek observantisme en Moderne Devotie in de Noordelijke Nederlanden) 3, 185-188Aussems, Mark, Aucassin en Nicolette (Julia C. Szirmai (vert.), Aucassin en Nicolette. Een middeleeuwse parodie) 3, 182-184Braake, Serge ter, Dagboek van een schout (Wil Gommers, Ludo Jongen en Anton van Nostrum, Bij afwezigheid van de schout. Het persoonlijk ambstdagboek van Cornelis Volckenszoon, burgemeester van Amersfoort (1555- 1556) 2, 121-122Daele, Rik van, Titanenarbeid en monnikenwerk (Hans Rijns, met een Ten geleide door Paul Wackers, De gedrukte Nederlandse Reynaerttraditie. Een diplomatische en synoptische uitgave naar de bronnen vanaf 1479 tot 1700) 1, 53-55Dijk, Mathilde van, Reclame voor de middeleeuwse preek (Thom Mer- tens, Patricia Stoop en Christoph Burger (red.), De Middelnederlandse preek) 3, 180-181Geirnaert, Noël, Kerkgeschiedenis voor dummies (Hildo van Engen, Vincent Robijn (red.), Op zoek naar het religieus erfgoed. Handleiding voor onderzoek in kerkelijke archieven) 3, 178-179Hoven, Bram van den, Netwerkende kooplui (Hanno Brand en Egge Knol (red.), Koggen, kooplieden en kantoren. De Hanze, een praktisch netwerk) 4, 237-240Jasperse, Jitske, Een verheven praalgraf (Dorothea Schulz en Bert van Bommel, Het grafmonument van Gelre. Het praalgraf van Gerard II van Gelre en Margaretha van Brabant in de Munsterkerk te Roermond en de jongste res- tauraties ervan & Harry Tummers, Arnold Truyen en Gerard Venner, Het praalgraf van Gerard van Gelre en Margaretha van Brabant in de Munsterkerk te Roermond. Geschiedenis en restauraties van een uitzonderlijk monument) 1, 56-58Jongen, Ludo, Weg van de wereld (Paulina de Nijs en Hans Kroeze (red.), De middeleeuwse kloostergeschiedenis van de Nederlanden) 2, 123-125Kooper, Erik en Jolijn, Stein, Kind zijn in de Middeleeuwen (Martine Letterie, Berend en de roofridders) 4, 248-249Meulen, Janet van der, De lange weg der studie (Christine de Pizan, vertaald door René Stuip, De lange weg der studie) 1, 50-52Oosterhout, Daphne, We willen juist nog veel meer weten! (Ranke de Vries, Keltische sagen en verhalen in een notendop: (bijna) alles wat je altijd al wilde weten) 4, 241-243

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 255 19-04-10 12:13

Page 65: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

256 I n h o u d s o p g a v e M a d o c 2 3 ( 2 0 0 9 )

Rijns, Hans, Luister, ik ga je een verhaal vertellen (Ingrid Biesheuvel, Middeleeuwse verhalen uit de Lage Landen. Met een voorwoord van Herman Pleij) 1, 46-49Vanderjagt, Arjo, Aan de voeten van meesters (Mariken Teeuwen en Els Rose (red.), Middeleeuwse Magister. Feestbundel aangeboden aan Árpád P. Orbán bij zijn emeritaat) 4, 244-247Vrolijk, Arnoud, Ibn Kaldûn: stilstaan bij een Arabische ‘voorloper’ (Ibn Kaldûn, De Muqaddima. Gekozen, uit het Arabisch vertaald en van aantekeningen voorzien door Heleen Koesen en Djûke Poppinga, ingeleid door Pieter Rietbergen & Maaike van Berkel en Rudi Künzel (red.), Ibn Kaldûn en zijn wereld) 2, 117-120

MuziekrecensiesKwast, Jolanda, Het middeleeuwse officie van St. Plechelmus te Oldenzaal (Schola Hartkeriana Amsterdam o.l.v. Eugeen Liven d’Abelardo, Het middeleeuwse officie van St. Plechelmus te Oldenzaal) 1, 59-61

Kroniek 1, 62-63; 2, 126-127; 3, 189-190; 4, 250-251

Agenda 1, 64; 2, 128; 3, 191-192; 4, 252-253

HR Madoc2009-4_Binnenwerk DEF.indd 256 19-04-10 12:13

Page 66: Gula in Madoc-2010LR ISSN 9789087040666 Mdc20094

Torenlaan 25, 1211 JA Hilversum

tel. 035-6859856, fax 035-6836557

www.verloren.nl • [email protected]

adocUitgeverij Verlorenspecialist in boeken over middeleeuwse

geschiedenis • kunst • literatuur

Enkele boeken die elke middeleeuwer moet lezen:Aucassin en Nicolette. Een middeleeuwse parodieLeken trekken tot Gods woord – Lydeke van Beek

Het Comburgse Handschrift en Het handschrift-Van HulthemDe derde orde van Sint-Franciscus in het middeleeuwse bisdom Utrecht – Hildo van Engen

Geschiedenis van deze tijd – Alpertus van MetzJaarboeken Middeleeuwse Geschiedenis

Kennis-maken. Een bloemlezing uit de Middelnederlandse artesliteratuurKoggen, Kooplieden en Kantoren

Kroniek – Willem ProcuratorDe Kroniek van Henrica van Erp, abdis van Vrouwenklooster

Kroniek van het klooster WittewierumSibrandus Leo en zijn abtenkronieken – H.Th.M. Lambooij

Het leven van de heilige bisschop Sint LudgerMiddeleeuwse magister

De Middelnederlandse preekMonastiek observantisme en Moderne Devotie in de Noordelijke Nederlanden

Lichaam, eer en recht in middeleeuws Friesland – Han NijdamDe stinzen in middeleeuws Friesland en hun bewoners – P.N. Noomen

Jaargang 23 | nummer 4 | winter 2009

T i j d s c h r i f t o v e r d e M i d d e l e e u w e n

HR Madoc2009-4_Omslag DEF.indd 1 19-04-10 12:27