GEZONDHEID, WELZIJN EN LEEFSTIJL VAN LEERLINGEN IN GELDERLAND-MIDDEN Resultaten van het E-MOVO onderzoek 2011/12 onder leerlingen van de tweede en vierde klas Colofon Henny Rexwinkel Angela Vos Josie Dezentjé 2012 GGD Gelderland-Midden Auteursrechten voorbehouden, overname van dit rapport (of gedeelten daarvan), is toegestaan mits de bron wordt vermeld. De GGD Gelderland-Midden is onderdeel van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland- Midden (VGGM) het samenwerkingsverband van de 16 gemeenten in de regio Gelderland Midden.
33
Embed
GEZONDHEID, WELZIJN EN LEEFSTIJL VAN LEERLINGEN IN ... · krijgen na het invullen van de vragenlijst via de E-MOVO website een persoonlijk gezondheidsprofiel en persoonlijke gezondheidsadviezen
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
GEZONDHEID, WELZIJN EN LEEFSTIJL VAN LEERLINGEN IN
GELDERLAND-MIDDEN
Resultaten van het E-MOVO onderzoek 2011/12 onder leerlingen van de tweede en vierde klas
Colofon Henny Rexwinkel Angela Vos Josie Dezentjé 2012 GGD Gelderland-Midden Auteursrechten voorbehouden, overname van dit rapport (of gedeelten daarvan), is toegestaan mits de bron wordt vermeld.
De GGD Gelderland-Midden is onderdeel van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM) het samenwerkingsverband van de 16 gemeenten in de regio Gelderland Midden.
Inhoudsopgave
1 Inleiding........................................................................................................................................... 1 2 Achtergrondkenmerken, wie zijn de leerlingen?............................................................................. 3 3 School ............................................................................................................................................. 5
3.1 Schoolbeleving ........................................................................................................................... 5 3.2 Schoolverzuim ............................................................................................................................ 5 3.3 Pesten op school ........................................................................................................................ 6
8 Sociale omgeving en vrije tijd ....................................................................................................... 23 8.1 Relatie ouders .......................................................................................................................... 23 8.2 Tijdsbesteding TV/computer..................................................................................................... 23 8.3 Gebruik social media ................................................................................................................ 23
In Gelderland-Midden woont 78% van de leerlingen bij de eigen ouders, 9% in een eenoudergezin en
5% in een nieuw gevormd gezin (gezin met een ouder en een stiefouder).
In figuur 2.1 is de etniciteit1 van de leerlingen weergegeven. Leerlingen worden tot de allochtone
bevolkingsgroep gerekend wanneer tenminste één ouder in het buitenland is geboren. In Gelderland-
Midden is 16% van de leerlingen van allochtone afkomst: 11% is van niet-westerse herkomst en 5%
van westerse herkomst
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100
Nederlands
Turks
Marokkaans
Surinaams, (voorm)Antilliaans
overig westers
overig niet-westers
%
Figuur 2.1: Etnische herkomst van leerlingen (%).
1 De etniciteit is gebaseerd op de CBS-indeling. Onder westerse herkomstlanden worden gerekend: Europa (m.u.v. Turkije), Noord-Amerika, Oceanië, Japan en Indonesië. De overige landen zijn niet-westers.
5
3 School
Jongeren brengen een groot deel van hun tijd op school door. De ervaringen met school zijn dan ook
van invloed op het welbevinden van de jongeren. De leerlingen is gevraagd hoe ze het vinden op
school. De E-MOVO vragenlijst besteedt ook aandacht aan spijbelen. Uit landelijk onderzoek (31) blijkt
dat veelvuldig spijbelen samengaat met ander risicogedrag zoals roken en drinken, betrokkenheid bij
vechtpartijen, slechte schoolprestaties en schorsingen van school. Veelvuldig spijbelen is een
risicofactor voor het voortijdig schoolverlaten. Ook de afwezigheid door ziekte kan een risico
betekenen voor de schoolloopbaan indien dit regelmatig gebeurt.
3.1 Schoolbeleving
Jongeren brengen een groot deel van de tijd door op school. Gevraagd is hoe ze het vinden op
school. De meeste jongeren vinden het op school leuk of zelfs heel erg leuk (50%). 9 procent vindt het
‘niet leuk’ of ‘vreselijk’ op school (zie figuur 3.1). Deze percentages wijken niet af van de resultaten uit
2007. Leerlingen uit klas 4 van het vmbo geven het vaakst aan dat ze het niet leuk vinden op school.
Figuur 4.2: Percentage leerlingen met depressieve gevoelens (licht, matig en ernstig).
4.4 Mishandeling
Van de leerlingen geeft 4% aan wel eens geestelijk te worden mishandeld en 11% is in het verleden
geestelijk mishandeld. Geestelijke mishandeling is in de vragenlijst omschreven als vaak getreiterd,
gekleineerd of uitgescholden worden. In de meeste gevallen gebeurde dit door een jongere op school.
9
2 procent van de leerlingen heeft te maken met lichamelijke mishandeling en 3% is vroeger lichamelijk
mishandeld. Lichamelijke mishandeling is in de vragenlijst omschreven als worden geschopt,
geslagen, vastgebonden enz. Meestal ging het hier om mishandeling door een jongere.
4.5 Ingrijpende gebeurtenissen
Iedereen zal in zijn leven ingrijpende gebeurtenissen meemaken. Uiteraard leidt dit niet altijd tot
psychische problematiek. Psychische problemen ontstaan meestal door een combinatie van elkaar
beïnvloedende factoren. Het meemaken van ingrijpende gebeurtenissen is één van die factoren;
andere factoren zijn je persoonlijkheid en erfelijke aanleg (16). Het is dus belangrijk te weten hoeveel
jongeren nog last hebben van ingrijpende gebeurtenissen die ze hebben meegemaakt.
Van enkele ingrijpende gebeurtenissen is de leerlingen gevraagd of ze dit hebben meegemaakt en of
ze hier nog last van hebben (zie tabel 4.1). Over de hele linie is het aantal leerlingen dat een
ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt wat toegenomen ten opzichte van 2007.
Tabel 4.1: Leerlingen die een bepaalde ingrijpende gebeurtenis hebben meegemaakt en leerlingen die daar nog last van hebben; beide als percentage van alle leerlingen (%).
Meegemaakt (%) Nog last van (%)
Echtscheiding van ouders 19 7
Langdurige of ernstige ziekte of
handicap van zichzelf 11 6
Langdurige of ernstige ziekte of
handicap van een gezinslid 30 11
Psychische ziekte van een gezinslid 13 6
Overlijden van een dierbare (een
gezinslid of iemand anders van wie je
veel hield)
55 15
Verslaving van een gezinslid aan
alcohol, drugs of gokken 8 3
4.6 Negatieve ervaringen op internet
Internet en sociale media als Hyves, Facebook, YouTube en Twitter zijn nauwelijks meer weg te
denken uit de leefwereld van jongeren. Over het algemeen hebben jongeren leuke ervaringen hiermee
maar soms gaat het fout.
De leerlingen is gevraagd naar diverse ervaringen op internet. In de volgende tabel is weergegeven
hoeveel procent van de leerlingen deze ervaringen heeft gehad.
Tabel 4.2: Percentage leerlingen dat in het afgelopen half jaar op internet bepaalde ervaringen meerdere keren heeft gehad.
(%)
Compliment krijgen 53
Verkering krijgen 5
Beledigd worden 7
Belachelijk gemaakt worden 4
Gepest worden 2
Ongewenst seksueel voorstel gedaan 4
Verder is de leerlingen gevraagd of iemand weleens tegen hun zin vervelende foto’s of filmpjes van
hen heeft verspreid (bijvoorbeeld op internet gezet of via de mobiele telefoon naar anderen gestuurd).
Dit is 5% van de leerlingen weleens overkomen.
10
4.7 Hulp zoeken
Aan de leerlingen is gevraagd waar zij naar toe gaan voor informatie of hulp als ze met een probleem
zitten dat ze niet zelf kunnen oplossen. Het meest genoemd zijn ouders (78%), vriend(in) (41%)
broer/zus (37%) en vaste vriend(in) (31%). Van de leerlingen zegt 7% geen hulp of informatie te
zoeken. Jongens geven vaker dan meisjes aan nooit hulp of informatie te zoeken.
11
5 Beweging, voeding en overgewicht
De ontwikkelingen op het gebied van overgewicht zijn zorgwekkend. Het aantal jongeren met
overgewicht is de laatste decennia verdubbeld. Kinderen worden op steeds jongere leeftijd te dik en
dikke kinderen worden steeds dikker (2). Jongeren met overgewicht zijn als volwassene vaak ook te
zwaar. Ernstig overgewicht (obesitas) kan op latere leeftijd ernstige complicaties veroorzaken, zoals
hart- en vaatziekten, kanker en gewrichtsproblemen (26). Het hebben van overgewicht kan voor
jongeren ook een psychische belasting betekenen. Zij kunnen een negatief zelfbeeld ontwikkelen en
zelfs depressief worden. Overgewicht ontstaat wanneer de balans tussen eten en bewegen verstoord
is.
Volgens de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) moet een jongere dagelijks een uur matig
intensief bewegen waarbij de activiteiten minimaal twee maal per week gericht zijn op het verbeteren
of handhaven van lichamelijke fitheid (kracht, lenigheid en coördinatie) (30). Na de basisschoolperiode
neemt de gemiddelde lichamelijke activiteit van jongeren snel af. Jongeren houden zich meer bezig
met huiswerk maken, televisie kijken en computeren dan basisschoolkinderen. Daarnaast doen de
jongeren in het voorgezet onderwijs veel minder aan ‘buiten spelen’.
Jongeren voldoen over het algemeen ook niet aan de gezonde voedingsnorm van twee stuks fruit en
200 gram groenten per dag (1). Een gezond voedingspatroon is van belang om overgewicht en
chronische ziekten tegen te gaan (20). Het eten van voldoende groenten en fruit is beschermend voor
zowel sommige vormen van kanker als voor hart- en vaatziekten. Steeds meer jongeren gaan ’s
ochtends zonder ontbijt naar school en maaltijden worden regelmatig vervangen door tussendoortjes
en frisdrank. Jongeren die niet ontbijten, presteren ’s ochtends beduidend minder vanwege een
verminderd concentratievermogen en gaan vaker impulsief snoepen en snacken, met als gevolg een
groter risico op overgewicht (27).
5.1 Beweging
In E-MOVO is aan de leerlingen gevraagd hoeveelheid tijd zij besteden aan verschillende vormen van
beweging, zoals lopen of fietsen naar school, sporten op school, sporten (georganiseerd en/of
ongeorganiseerd). Met deze informatie kan niet de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen worden
berekend. Wel kon de mate van bewegen worden berekend. Hieruit blijkt dat 70% van de leerlingen 7
uur of meer per week beweegt (zie figuur 5.1). Dit wil zeggen dat de leerlingen gemiddeld 1 uur of meer
per dag bewegen.
Ook is gevraagd hoeveel dagen van de week de leerlingen minimaal 1 uur bewegen (alle soorten van
beweging bij elkaar opgeteld). Het percentage leerlingen dat dagelijks minimaal 1 uur beweegt is
logischerwijs lager, namelijk 16%.
12
0
5
10
15
20
25
30
2 vmbo 4 vmbo 2 havo/vwo 4 havo/vwo totaal 2011
%
Figuur 5.1: Percentage leerlingen dat elke dag minimaal een uur beweegt
87 procent van de leerlingen komt lopend of op de fiets naar school en 68% van de leerlingen is lid
van een sportvereniging of –club. Tweede klassers en jongens zijn vaker lid van een sportvereniging
of -club dan vierde klassers en meisjes.
5.2 Voeding
Het betrouwbaar navragen van het totale voedingspatroon vergt een zeer uitgebreide vragenlijst die
niet past binnen E-MOVO. Om toch een beeld te krijgen is een aantal vragen gesteld over belangrijke
elementen van het voedingspatroon. Aan de leerlingen is gevraagd hoeveel dagen per week ze
ontbijten. 18 procent van de leerlingen zegt minder dan vijf dagen per week te ontbijten (zie figuur
Figuur 6.2: Percentage leerlingen dat in de afgelopen vier weken tijdens één gelegenheid 5 of meer alcoholische drankjes heeft gedronken (binge drinken).
6.3 Alcohol en ouders
Ouders kunnen het drinkgedrag van hun kind op verschillende manieren beïnvloeden. Uit onderzoek
onder jongeren blijkt dat ouders hun invloed op het drinkgedrag van hun kind onderschatten.
Duidelijke regels stellen over het alcoholgebruik werkt (23). Daarnaast hebben ouders ook invloed
door het goede voorbeeld te geven (23).
Aan de leerlingen is gevraagd of hun ouders alcohol drinken waar zij bij zijn. Bij de meeste leerlingen
(59%) doen hun ouders dat soms; bij 17% (bijna) dagelijks en bij 24% (bijna) nooit.
Verder is gevraagd welke afspraak hun ouders met hen hebben gemaakt over alcohol drinken. 35
procent van de leerlingen heeft geen afspraak met hun ouders over alcohol drinken. De overige
leerlingen hebben wel een afspraak met hun ouders gemaakt: 11% van alle leerlingen mag af en toe
een paar slokjes drinken, 8% mag 1 of 2 glazen per keer drinken, 4% mag nooit drinken en bij 30%
van de leerlingen is een leeftijdsgrens ingesteld waarvoor ze niet mogen drinken.
Een grote groep leerlingen zegt dat hun ouders het goed vinden dat ze alcohol drinken (19%). Dit
percentage is afgenomen ten opzichte van 2007, toen gaf 30% van de jongeren aan dat hun ouders
het goedvonden.
Tot slot geeft 29% van de leerlingen aan dat hun ouders weleens alcohol speciaal voor hen kopen.
18
6.4 Drugs
Uit het E-MOVO onderzoek blijkt dat 10% van de jongeren ooit softdrugs heeft gebruikt. In 2007 was
dit percentage nog 14%. 5 procent in de afgelopen 4 weken nog softdrugs gebruikt (figuur 6.3). 2
procent van de leerlingen heeft ooit harddrugs gebruikt en 1% geeft aan dit in de afgelopen 4 weken
nog gebruikt te hebben.
Van alle leerlingen geeft 21% aan weleens softdrugs aangeboden te hebben gekregen en 5% heeft