Page 1
I
Faculteit geneeskunde en gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2011-2012
Flexicurity binnen het
verpleegkunde beroep
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
master in het management en beleid van de gezondheidszorg
Door:
Elias Van Bever
Promotor: Prof. Dr. Eva Derous
Hoofdonderzoeker: Prof. Dr. Rik Verhaeghe
Page 3
III
Faculteit geneeskunde en gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2011-2012
Flexicurity binnen het
verpleegkunde beroep
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
master in het management en beleid van de gezondheidszorg
Door:
Elias Van Bever
Promotor: Prof. Dr. Eva Derous
Hoofdonderzoeker: Prof. Dr. Rik Verhaeghe
Page 4
IV
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef geraadpleegd en/of
gereproduceerd mag worden, mits bronvermelding.
Naam student
Elias Van Bever
Page 5
V
Samenvatting
In dit onderzoek onderzochten we de rol van flexicurity op stress, carrière en flow
ervaring bij 123 gezondheidszorgmedewerkers. In een moderne arbeidsmarkt is er een
schreeuw van de werknemer naar flexibiliteit en zekerheid met andere woorden naar
flexicurity. We omschrijven de afhankelijke variabele stress als: rolconflict,
rolambiguïteit en roloverlading. Voor het meten van het gepercipieerde carrièreverloop
werden vragen opgesteld omtrent de intenties tot het verlaten van het bedrijf, job
uitkomsten en de loopbaanontwikkeling. Flow wordt vervolgens omschreven als een
kortstondige piekervaring gekenmerkt door arbeidsplezier, intrinsieke werkmotivatie en
absorptie. De regressieanalyse toont dat zowel rol stress, carrièreverloop en flow
beïnvloedt worden door flexibiliteit en zekerheid. Deze resultaten zijn in lijn met de
meeste wetenschappelijke onderzoeken en wijzen erop dat flexibiliteit en zekerheid als
oplossing kunnen fungeren om een betere werkomgeving te creëren voor zowel
werknemer als werkgever.
Page 6
VI
Table of Contents 0. Inleiding: ................................................................................................................................. 1
1.Literatuurstudie ..................................................................................................................... 5
1.1.Economische inleiding ................................................................................................... 5
1.2.Retentie van werknemers ............................................................................................. 5
1.2.1.Job demand-resource model ................................................................................. 5
1.2.2.Micro-economisch perspectief.............................................................................. 6
1.2.3. Andere Factoren ..................................................................................................... 7
1.3. Flexicurity ....................................................................................................................... 7
1.4.Flexibele werkschema’s .............................................................................................. 10
1.5.Nood aan zekerheid...................................................................................................... 10
1.6.Stress en carrièreverloop ........................................................................................... 11
1.6.1 .De rol van ondersteuning.................................................................................... 11
1.6.2.Gevolgen van stress ............................................................................................... 12
1.7.Flow ................................................................................................................................. 13
1.8 .Wettelijk en sociaal kader voor Flexicurity ........................................................... 14
2.Methode ................................................................................................................................. 16
2.1 Inleiding tot het onderzoek ........................................................................................ 16
2.3 Onderzoeksvragen en hypotheses ............................................................................ 17
2.4 Methode .......................................................................................................................... 21
2.4.1. Steekproef .............................................................................................................. 21
2.4.2. Procedure ............................................................................................................... 22
2.4.3. Meetinstrumenten ................................................................................................ 22
2.5.Data-analyse .................................................................................................................. 29
2.5.1. Correlatie ............................................................................................................... 29
2.5.2. Regressieanalyse .................................................................................................. 31
3. Discussie ............................................................................................................................... 34
3.1. Zal een verhoging van de zekerheid ertoe leiden dat de werknemer minder stress
ervaart? .................................................................................................................................. 34
3.2.Zal een verhoging van de Flexibiliteit ertoe leiden dat de werknemer minder stress
ervaart .................................................................................................................................... 34
3.3. Zal een verhoging van de zekerheid ertoe leiden dat de werknemer een beter
carrièreverloop ervaart?....................................................................................................... 35
Page 7
VII
3.4. Zal een verhoging van de Flexibiliteit ertoe leiden dat de werknemer een beter
carrièreverloop ervaart......................................................................................................... 36
3.5. Zal een verhoging van de zekerheid ertoe leiden dat de werknemer meer flow
ervaart? .................................................................................................................................. 36
3.6. Zal een verhoging van de Flexibiliteit ertoe leiden dat de werknemer meer flow
ervaart? .................................................................................................................................. 37
4. Toekomstig onderzoek en beperkingen ......................................................................... 38
6.Bronnen ................................................................................................................................... 44
7.Bijlagen.................................................................................................................................... 50
Page 9
IX
Woord Vooraf.
Nadat ik tijdens mijn master TEW: accountancy aan de Universiteit van Gent een
scriptie schreef over de invloed van flexibele werkschema’s op stress en carrière
mogelijkheden van werknemers in grote audit- en boekhoudkantoren, raakte ik dusdanig
geïnteresseerd in dit onderwerp dat ik een gelijkaardig onderzoek wou uitvoeren, in de
studierichting master management en beleid van de gezondheidszorg, meer bepaald bij
gezondheidszorgmedewerkers. Waar ik vorig jaar gebruik maakte van een
vooropgesteld profiel, waarin een collega die gebruik maakte van een flexibel
werkschema werd voorgesteld en ik de perceptie van de respondenten vroeg met
betrekking tot het gepercipieerde stressniveau en carrièreverloop van deze collega,
onderzoek ik dit jaar de flexibiliteit en zekerheid van de respondent zelf en zijn
stresservaring, verwachte carrièreverloop en flow. Ik verwacht door deze
gepersonaliseerde aanpak dat de respondent zich beter kan inleven in de situatie en zijn
perceptie dus op een meer waarheidsgetrouwe manier invult.
Tevens zijn er een aantal mensen die ik zou willen bedanken voor hun bijdrage aan mijn
scriptie. Eerst en vooral zou ik mijn promotor Prof. Dr. Eva Derous willen bedanken
voor haar originele bijdrage aan mijn onderzoeksmethodiek waardoor deze een pak
wetenschappelijker werd. Professor Derous zorgde er ook voor dat ik gemotiveerd bleef
in moeilijke perioden en bood hulp als ik vast zat met mijn onderzoek.
Ook zou ik prof. Dr. Rik Verhaeghe willen bedanken voor zijn hulp bij het doorlopen
van de procedure bij het ethische comité van het UZ Gent en zijn bijdrage om
respondenten te verzamelen. Ook Henk Maes van het AZ Sint Lucas in Gent, Prof. Dr.
Bruno Merlevede van de Universiteit Gent en Prof. Dr. Marc Leys van de Vrije
Universiteit Brussel verdienen een innig woord van dank voor de hulp die ze mij boden
om respondenten te motiveren om deel te nemen aan mijn onderzoek. Bart Cockx bood
daarnaast ook nog hulp bij mijn literatuurstudie en verstrekte mij informatie met
betrekking tot het flexicurity onderwerp.
Tot slotte wil ik ook mijn ouders bedanken die mij de mogelijkheid gaven om vijf jaar
te studeren onder de beste omstandigheden.
Ik wens u veel plezier bij het lezen van deze scriptie.
Page 10
X
Lijst met Tabellen
Tabel 1- Wilthagen en Tros (2004) definieerden flexicurity als een geheel van
componenten.
Tabel 2- Onderzoeksvragen.
Tabel 3- De 8 constructen van flexicurity.
Tabel 4 - Constructen voor stress, carrière en flow.
Tabel 5- Kruistabel: geslacht-leeftijd.
Tabel 6 - Kruistabel: geslacht-leiding geven.
Tabel 7 - Correlatiematrix.
Tabel 8- Regressieanalyse.
Lijst Van Figuren:
Figuur 1- Instroom en uitstroom van de arbeidsmarkt (Next study, 2009).
Page 11
VIII
Lijst met afkortingen
FWA : Flexibel werkschema;
RC : rol conflict;
RA : rol ambiguïteit;
RO : rol overlading;
ITV : intentie tot verlaten;
JU : job uitkomst;
A : absorptie;
WE : werkplezier;
IWM : intrinsieke werkmotivatie;
OZB : geboden organisatiezekerheid;
OZV : verwachte organisatiezekerheid;
OFB : geboden organisatieflexibiliteit;
OFV : verwachte organisatieflexibiliteit;
WZV : verwachte werknemerszekerheid;
WZB : geboden werknemerszekerheid;
WFV : verwachte werknemersflexibiliteit;
WFB : geboden werknemersflexibiliteit;
G : geslacht;
LDNG : leiding geven;
LFTD : leeftijd;
FNCT : functie;
Page 16
1
0. Inleiding: Verpleegkunde staat al jaren op de lijst van knelpuntberoepen. Het
knelpuntberoepenverslag van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en
Beroepsopleiding (VDAB) uit 2011 leert ons dat er zowel een kwantitatief probleem (te
weinig uitstroom uit onderwijs en parttime werkers die niet voltijds willen werken) als
een probleem met de arbeidsomstandigheden bestaat (laag loon, veel stress en slechte
uurregelingen). Cijfers van de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) tonen aan dat België laag scoort in het aantal verpleegkundigen
per 1000 inwoners ten opzichte van andere OESO-landen (zie Bijlage 1). In de toekomst
zal er nog een grotere kloof ontstaan tussen het aanbod van gekwalificeerde
verpleegkundigen en de vraag naar verpleegkundigen. Stijgende patiënten
verwachtingen, een veranderende demografie van de patiënten en leeftijdstrends in het
huidige korps zijn hier oorzaken van (Christensen, 2008). We merken op dat de
gezondheidszorg een dubbel effect van de vergrijzing zal ervaren. Langs de ene zijde
zal de bevolking verouderen en op termijn zorgbehoevender worden. Hierdoor zal de
gezondheidszorg niet enkel te kampen hebben met een vervangingsvraag (het vervangen
van het huidig korps) maar ook een uitbreidingsvraag (uitbreiden van het huidige korps)
(Pacolet, Van De Putte, Cattaert, & Coudron, 2002). Cijfers van de FOD Economie
(Omey, 2009) stellen dat de afhankelijkheidsratio, dat is de verhouding tussen de
bevolking van 65 jaar en ouder en de bevolking tussen 15 en 64 jaar, in 1930 44% was,
in 2010 was deze al gestegen naar 51.7%. Men voorspelt dat deze ratio in 2060 zal
gestegen zijn tot 72%. Langs de andere zijde zien we dat de anciënniteit van het
verplegend korps de laatste jaren enorm stijgt (Goutry, 2007). Bijvoorbeeld, de
gemiddelde leeftijd van het personeel in het UZ Antwerpen is gestegen van 27 jaar in
1979 naar 38 jaar in 2012 (UZA, n.d.). Ouder personeel heeft bij wet recht op een extra
aantal verlofdagen (CAO van 20 november 2000). Dit gaat gepaard met stijgende
werkdruk voor het overige personeel en stijgende kosten. Ondanks promotiecampagnes
en studietrajectherzieningen constateren we, in België, een steeds groter tekort aan
verpleegkundigen (Simoens, Villeneuve, & Hurst, 2005).
Page 17
2
Figuur 1. Instroom en uitstroom van de arbeidsmarkt (Next study, 2009)
De “Nurses Early EXiT study” (Next studie, 2009), gefinancierd door de Europese
Unie, onderzoekt de oorzaken en gevolgen van een tekort aan verpleegkundigen.
Jongeren stimuleren om verpleegkunde te studeren, is een beleid dat al jaren door de
Vlaamse overheid wordt gevoerd (overzicht zie Jakobs, 2007; Vandeurzen, 2010). Toch
zien we dat het aantal uitgereikte diploma’s verpleegkunde jaarlijks daalt. Een daling
van 9% in de laatste tien jaar is een cijfer dat helemaal niet binnen het overheidsbeleid
past (zie bijlage 2). Het aantrekken van buitenlandse verpleegkundigen lijkt theoretisch
haalbaar. De praktijk leert ons dat dit misschien wel in grootsteden kan werken, maar
helemaal niet op het platteland. Zo probeerde de Europese Unie een groot aantal Poolse
en Slowaakse verpleegkundigen aan te trekken naar West-Europese landen,
voornamelijk Duitsland. Dit beleid had echter niet de gewenste gevolgen door
taalbarrières en heimwee (Pacolet & Merck, 2006). Om de uitstroom in kaart te brengen
deden Flinkman, Laine, Leino-Kilpi, Hasselhorn en Salantera (2008) een onderzoek
naar de uitstroomintenties van jonge Finse verpleegster. Dit onderzoek leert ons dat
26% van deze jonge verpleegkundigen er sterk aan denkt om uit het beroep te stappen.
De aangehaalde redenen zijn voornamelijk: burn-out, slechte mogelijkheden voor
persoonlijke ontwikkeling, lage job tevredenheid, werk-familie conflicten, hoge
verwachtingen en dit alles gekoppeld aan een lage verloning.
Maar wat misschien nog het meeste verontrust is, is dat bijna de helft van de
verpleegkundigen niet meer voor het beroep zou kiezen of het beroep niet aan iemand
anders zou aanraden (Mills & Blaesing, 2000).
Page 18
3
Dit onderzoek is gebaseerd op een gelijkaardig onderzoek van Cohen en Single uit
2001. Cohen en Single onderzochten de perceptie van werknemer over het gebruik van
flexibele werkschema’s op het carrièreverloop van werknemers binnen het bedrijf. Wij
zullen de gevolgen van flexibele werkschema’s (FWA) nagaan op stress,
carrièreverloop en de aanwezigheid van flow bij de participanten. Het bieden van
werkzekerheid en flexibiliteit door de werkgever zou de werknemer ertoe kunnen
aanzetten om efficiënter te werken en zich meer te vereenzelvigen met de organisatie
waarin hij werkzaam is (Almer & Kaplan, 2002). De Europese Unie voerde hieromtrent
het “flexicurity programma” in, een programma gericht op een actief
arbeidsmarktbeleid dat inspeelt op een moderne arbeidsmarkt, waar flexibiliseren geen
loos begrip is. Onder de term flexicurity wordt een geïntegreerde strategie verstaan om
flexibiliteit en zekerheid op de arbeidsmarkt te verbeteren (EU, n.d.). We zullen nagaan
in welke mate onze respondenten onderhevig zijn aan flexibiliteit en zekerheid. Beide
aspecten dienen gezien te worden vanuit zowel het werkgevers- als
werknemersperspectief. Flexicurity zal dus onze onafhankelijk variabele zijn. Als
afhankelijke variabele willen we nagaan wat de invloed van flexicurity is op de
aanwezigheid van stress, carrièreverloop en flow bij de respondent. De afhankelijke
variabele stress wordt omschreven als: rolconflict, rolambiguïteit en roloverlading. Voor
het meten van het gepercipieerde carrièreverloop werden vragen opgesteld omtrent de
intenties tot het verlaten van het bedrijf, job uitkomsten en de loopbaanontwikkeling en
flow wordt omschreven als een kortstondige piekervaring gekenmerkt door
arbeidsplezier, intrinsieke werkmotivatie en absorptie (Bakker, 2008).
We zullen dit onderzoek eerst en vooral voeren bij studenten van het schakeljaar en
masterjaar management en beleid van de gezondheidszorg. Ook zullen we een
steekproef nemen in het schakeljaar en masterjaar gezondheidsvoorlichting en –
bevordering. We kozen voor deze opleidingen omdat vele studenten er reeds werkzaam
zijn als verpleegkundigen. Verder houden we ook nog steekproeven in
gezondheidszorginstellingen allerhande. Ziekenhuizen zoals het AZ Sint-Lucas, maar
ook rust- en verzorgingstehuizen, revalidatiecentra en psychiatrische
verzorgingstehuizen trachten we te bereiken via een online tool. We zijn voornamelijk
op zoek naar verpleegkundigen, maar zullen rekening houden met alle werknemers in
de gezondheidszorg.
Page 19
4
Het is echter niet de bedoeling een unieke oplossing te bieden die in elke situatie zal
werken. Het aanbieden van zekerheid en flexibiliteit dient in de organisatie
gecombineerd te worden met andere organisatorische praktijken zoals mentorrelaties,
verloning, verlof- en recuperatiedagen. Ook willen we de lezer erop wijzen dat
flexibiliteit op zich niet noodzakelijk als positief aanzien moet worden. Een gelijkaardig
onderzoek (Olaerts & Van Bever, 2011) in grote audit- en boekhoudkantoren toonde
aan dat werknemers die onder een flexibel werkschema werkten door collega’s
gepercipieerd werden als werknemers met een hogere intentie tot verlaten van de
organisatie. In dit onderzoek werden ook helemaal geen verschillen aangetoond op het
vlak van stress voor werknemers met een flexibel werkschema, FWA, of werknemers
zonder FWA. Dit onderzoek ging uit van de perceptie van respondenten omtrent
collega’s met FWA. Er dient gezegd te worden dat er wel degelijk een verschil kan zijn
tussen percepties over collega’s en perceptie inzake de eigen situatie. Daarom zullen wij
in deze studie ons toespitsen op de beleving van de eigen werksituatie inzake
flexibiliteit en zekerheid en op basis daarvan het zelfgerapporteerde stressniveau, het
zelfgerapporteerde carrièreverloop en de aanwezigheid van flow onderzoeken.
Page 20
5
1. Literatuurstudie
1.1 Economische inleiding
Macro-economisch kunnen we stellen dat arbeid in onze economie een primaire
productiefactor is. Zonder arbeid is productie van goederen en diensten onmogelijk. De
Y = ALαK
β functie is een van de meest gebruikte functies in dit vakgebied en wordt ook
wel de “Cobb-Douglass productiefunctie” genoemd (De Clercq, 2006). Ze vertelt ons
dat de creatie van welvaart (Y) afhankelijk is van arbeid (L) en kapitaal (K). Meer
welvaart kan gecreëerd worden door meer arbeid te produceren of efficiëntere arbeid (α)
te voorzien. Zo kan men dus door efficiënter te werken een hogere welvaart creëren
(Omey, 2009). Verder in deze literatuurstudie zullen we zien hoe we werknemers ertoe
kunnen aanzetten efficiënter te werken. Micro-economisch is dit menselijk kapitaal ook
één van de drijvende krachten van elke onderneming. Daarom is het aanwerven en
behouden van werknemers op bedrijfsniveau een niet te onderschatten
evenwichtsoefening tussen bezuinigingsmaatregelen en aantrekken van nieuwe kennis.
Wie enkel aan bezuiniging denkt loopt met zijn rug naar de toekomst achter de feiten
aan. De juiste man op de juiste plaats is de lijfspreuk van elke HR dienst. Maar het
behouden van goed gekwalificeerd personeel lijkt met de dag moeilijker te worden.
1.2 Retentie van werknemers
Om personeelsleden te behouden binnen een bedrijf spelen verschillende factoren een
vooraanstaande rol. Hieronder beschrijf ik enkele modellen met betrekking tot
personeelsbehoud.
1.2.1 Job demand-resource model
Het “job demand-resource” model (Bakker, Demerouti, & Euwema, 2005) lijkt een
goed model om personeelsverloop te verklaren. Dit model splitst de werkomgeving op
in twee delen. De ”job demands” (werkeisen) zijn fysieke, sociale of organisatorische
aspecten van een job die een voortdurende fysieke of mentale inspanning vragen en die
daarbij gepaard gaan met enige vorm van kosten. Voorbeelden hiervan zijn: werkdruk,
Page 21
6
veeleisende klanten, rolambiguïteit en rolconflict. “Job resources” (werkbronnen)
daarentegen zijn deze aspecten die functioneel zijn in het bereiken van
werkdoelstellingen, die kosten voortkomend uit job demands reduceren of aspecten die
persoonlijke groei en ontwikkeling stimuleren. Autonomie, feedback van
leidinggevenden en participatie bij het nemen van beslissingen zijn mogelijke
voorbeelden van job resources (Demerouti, Bakker, Nachreiner, & Schaufeli, 2001;
Lee, & Ashforth, 1996). Demerouti et al. vonden tevens dat er meer kans is op
werkstress of burn-out wanneer job demands als zeer hoog beschouwd worden of job
resources als zeer laag. Uit een studie van 2003 maken we op dat job resources ook als
een soort buffer kunnen fungeren voor job demands (Bakker, Demerouti, Taris,
Schaufeli, & Schreurs, 2003). Zo stelden onderzoekers in de jaren ‘90 al vast dat sociale
ondersteuning een zeer belangrijke buffer kan zijn voor job stress (Van Der Doef &
Maes, 1999).
1.2.2 Micro-economisch perspectief
Zuiver micro-economisch kunnen we stellen dat het aanbod van arbeid een verdeling
wordt van de beschikbare tijd over arbeidstijd en vrije tijd. Elke actor zal individueel de
optimale keuze maken tussen het reële inkomen dat men kan verdienen en het
subjectieve nut van vrije tijd, dit noemt men “the optimal choice”. Individuen die onder
de gegeven omstandigheden niet aangetrokken worden tot acht uur werken zullen
slechts te overtuigen zijn door een reële loonsverhoging. Ook flexibele
werkprogramma’s kunnen hierbij een helpende hand bieden (Omey, 2009).
De Clercq (2006) stelt in zijn boek “Economie Toegelicht” dat het aanbieden van arbeid
het resultaat is van 3 factoren, namelijk de individuele preferenties van de gezinnen,
institutionele factoren en economische factoren. Onder individuele preferenties verstaan
we een afweging tussen de ingeschatte voordelen van vrije tijd en de voordelen van
arbeid, niet zuiver financieel. De institutionele factoren staan voor allerlei wetten en
reglementen omtrent arbeidsaanbodregulering (bv. minimum- en maximumleeftijd,
verplichte vakantiedagen, maximum aantal uren in de week....). Daarnaast kunnen ook
sociale normen het arbeidsaanbod bepalen (bv. visie op vrouwenarbeid). De
economische factoren belichten ten slotte de impliciete afruil van voordelen van arbeid
Page 22
7
en vrije tijden, waarbij het netto reële loon de belangrijkste variabele is, m.a.w. de
koopkracht.
1.2.3 Andere Factoren
In de literatuur vinden we enorm veel informatie omtrent de verloop intenties van
individuen. Job tevredenheid, loon, werk-privé balans en kansen zijn de meest
voorkomende factoren die een voorname invloed hebben op turnover. Voor een
overzicht: Bordaa en Normanb (1997). We zijn op zoek gegaan naar een geïntegreerde
strategie om deze breekpunten gezamenlijk aan te pakken en kwamen al snel bij
flexicurity terecht.
1.3 Flexicurity
Een studie uit 2006 toont aan dat het gebruik van flexibele werkschema’s zowel een
positieve invloed kan hebben op werktevredenheid als op werk-privé balans (Haddock,
Zimmerman, Ziemba, & Lyness, 2006) en dus ook op personeelsverloop (zie infra).
Vanuit dit oogpunt lanceerde de Europese Unie de flexicurity richtlijn die bijdraagt tot
de Lissabon akkoorden (EU, n.d.). Het streven naar flexibiliteit wordt echter ingetoomd
door de behoefte aan zekerheid en sociale bescherming van werknemers. De grote mate
van flexibiliteit en aanpasbaarheid van de arbeid aan de behoeften van de werkgever
mag in een sociale markteconomie immers niet ten koste gaan van de bescherming van
de zwakkere partij in de arbeidsrelatie (lees de werknemer) (Celestine Dermaut, 2010).
Het wettelijk kader dient dus een evenwicht te scheppen tussen de geleverde zekerheid
en de gewenste flexibiliteit voor beide partijen. De Europese Unie gebruikt hiervoor het
concept flexicurity. Flexicurity staat in de 2020 normen als één van de belangrijkste
factoren om de arbeidsmarkt te moderniseren en tot een 75% tewerkstellingsgraad te
komen. Meer specifiek leren we dat flexibele werkschema’s er zowel kunnen voor
zorgen dat de retentie van werknemers hoger zal komen te liggen (Almer & Kaplan,
2002; Cohen, 1997) en dat deze werknemers tevens op een efficiëntere wijze
produceren (Ehnert, 2009; Glass & Estes, 1996).
Page 23
8
Tabel 1: Wilthagen en Tros (2004) definieerden flexicurity als een geheel van
componenten, samengevat in onderstaande tabel.
Flexibiliteit
Externe flexibiliteit
Het gemak waarmee werknemers
kunnen aangeworven en ontslagen
worden en de mogelijkheden om
tijdelijke contracten te gebruiken
Interne flexibiliteit Het gemak waarmee de
hoeveelheid arbeid kan worden
aangepast zonder iemand te
moeten ontslagen of aanwerven.
Functionele flexibiliteit Het gemak waarmee werknemers
in verschillende functies te werk
gesteld kunnen worden
Loon flexibiliteit De link tussen de economische
situatie en de verloning van de
werknemer.
Zekerheid
Job zekerheid De verwachtingen van de
tewerkstellingsperiode van een
bepaalde job
Werknemers zekerheid De verwachting om aan het werk
te blijven niet noodzakelijk bij
dezelfde werkgever
inkomenszekerheid De graad van zekerheid omtrent
een inkomen bij werkloosheid
Gecombineerde zekerheid De mogelijkheid om betaald werk
te combineren met andere sociale
activiteiten.
Page 24
9
Het verslag van de Europese Commissie van juni 2007 (Key challenges facing
European labour markets: European social partners joint analysis) definieert flexicurity
als een geïntegreerd concept met 4 sleutelelementen
-Meer flexibiliteit en contractuele zekerheid voor zowel werknemer als
werkgever (zie tabel 1).
-Levenslang leren programma’s om de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt van de
werknemer te verhogen.
-Effectief arbeidsmarktbeleid met als doel de transities tussen jobs te verbeteren.
-Modern sociaal zekerheidssysteem dat inkomens ondersteuning biedt tijdens
transities tussen jobs.
In een competitieve omgeving kan een hoge retentiegraad echter geen doel op zich zijn.
Het behouden van personeel enkel en alleen omdat vervangen van personeelsleden
gepaard gaat met een hoge kost (Schwartz, 1996) is veel te kort door de bocht. Volgens
een artikel uit de Nursing Standard kunnen de kosten voor het vervangen van een
verpleegkundige oplopen tot meer dan € 6000 (Nursing Standard, 1999). Het bestaande
personeelsbestand op een zo efficiënt mogelijke wijze laten werken lijkt dan wel een
structurele doelstelling te zijn. Een ziekenhuis is een stressrijke omgeving. Dalende
efficiëntie gaat gepaard met dalende werktevredenheid en een stijgend aantal fouten ten
gevolge van stress (Hudek, Kalebić, & Krapić 2011). Zo leverde een Kroatisch
onderzoek uit 2002 volgende resultaten op: Als het aantal patiënten per verpleegkundige
met 1 stijgt zal de kans op overlijden van de patiënt met 7% stijgen en zal de kans op
burn-out voor de verpleegkundige met 23% stijgen, tevens zal de werktevredenheid met
15% dalen (Aiken, Clarke, Sloane, Sochalski, & Silber 2002). Gezien het tekort aan
verpleegkundigen kunnen we deze resultaten op zijn minst zorgwekkend noemen.
Flexicurity zal ervoor zorgen dat werknemers efficiënter produceren, een hogere
retentie kennen en tevredener zullen zijn (zie supra).
Page 25
10
1.4 Flexibele werkschema’s
Personeelsverloop kan op verschillende wijzen ingeperkt worden: een duidelijke
loonsverhoging zal er voor zorgen dat de verloopintenties dalen. Zo zien we dat een
onderzoek van Szymanski uit 1998 bewijs levert voor het feit dat personeelsleden bij
hogere verloning beter zullen presteren. Toch zien we ook meer structurele oplossingen
om de verloopintenties te temperen én tegelijkertijd de efficiëntie te verhogen. De
literatuur leert ons dat het aanbieden van een goede werk-privé balans door middel van
een FWA één van de meest overtuigende factoren is om nieuw personeel aan te trekken
(Galinsky, Bond, & Friedman, 1993). Een onderzoek uit 2006 wees ons erop dat een
FWA kan resulteren in hogere werktevredenheid, lagere werkdruk en het creëren van
een betere werk-privé balans (Haddock, et al. 2006). Frone, Yardley en Markel stelden
in 1997 dat werk-privé conflicten een negatieve invloed hebben op job performantie en
een stijgend gevoel van rol overlading kunnen opwekken. Daarenboven leren we dat
verloop intenties positief gerelateerd zijn met rol conflict (Igbaria & Greenhaus, 1992),
rol overlading en rol ambiguïteit, drie bepalende factoren voor stress (zie infra).
Galinsky et al. toonden in 1993 aan dat 40% van de werknemers problemen ervaart bij
het combineren van familie en werk. Dit wordt in de literatuur de omschreven als
negatieve work-home interference (WHI). Studies tonen aan dat WHI voornamelijk
voorkomt uit een vorm van rol overlading (Byron, 2005). De literatuur biedt vele
oplossingen voor het WHI probleem, ook al is het moeilijk een duidelijke definitie terug
te vinden voor WHI. Sociale steun, flexibiliteit in werkplanning en een familiegericht
beleid zijn de meest voorkomende aangeboden oplossingen. Door het aanbieden van
Flexibele werkschema’s kan de werkgever er dus toe bijdragen dat WHI minder
voorkomt en de werknemer dus minder zal lijden onder rol overlading of andere vormen
van stress. Hierbij dient vermeld dat een klein deel van de studies hiervoor ook
negatieve verbanden vindt (Bakker, Ten Brummelhuis, Prins, & Van Der Heijden,
2011).
1.5 Nood aan zekerheid
Economische globalisering, technologische vooruitgang en noden van patiënten zorgen
ervoor dat zowel werkgever als werknemer enige vorm van flexibiliteit dienen te
Page 26
11
vertonen. Dit zal leiden tot meer instabiele banen zowel in als tussen bedrijven. Daarom
is er zowel van werkgever als van werknemer een roep naar enige zekerheid (Cockx,
2009). We kunnen niet zeggen dat er in het arbeidsmarktbeleid een gevoel van gehele
internalisering van externaliteiten heerst. Bedrijven zullen niet de volledige
maatschappelijke kost moeten dragen bij het ontslaan van werknemers, bijvoorbeeld
kosten voor heropleiding of langdurige werkloosheid zullen door de overheid gedragen
worden. Een ontslagvergoeding en enkele maanden opzegtermijn zullen in vele gevallen
al voldoende zijn. Het ontslaan van werknemers op zich zal dus met relatief lage kosten
gepaard gaan, wat de zekerheid voor de werknemer verlaagt. Economisch gezien zou
het ook niet haalbaar zijn bedrijven voor de volledige kosten te laten opdraaien en is een
werkloosheidsverzekering onontbeerlijk (Blanchard & Tirole, 2003). Een stabiele
werksituatie is volgens een studie van de Europese Commissie in 2001 één van de
belangrijkste factoren voor job tevredenheid van de werknemer. Ook voor de werkgever
is dit een zeer belangrijke factor aangezien het verlies van menselijk kapitaal
aanzienlijke kosten met zich meebrengt (zie supra). Theodossiou en Vasileiou (2007)
merken op dat een hoge werkzekerheid gepaard gaat met een verhoogde
werktevredenheid, hoewel het type contract (bepaalde of onbepaalde duur) geen invloed
heeft op de perceptie van werkzekerheid.
1.6 Stress en carrièreverloop
1.6.1 De rol van ondersteuning
Greenhaus en Parasuraman (1986) maken een onderscheid tussen werk gerelateerde
stress, familiale stress en de interactie tussen deze twee. Net zoals Kessler, Price en
Wortman (1985) erkennen ze de positieve invloed van sociale ondersteuning op stress.
In de literatuur vinden we verschillende vormen van sociale ondersteuning terug. Eerst
en vooral vinden we de steun die afkomstig is vanuit het privéleven, voornamelijk van
de vrouw (Ganster, Fusilier, & Mayes, 1986), in 2012 kunnen we dit waarschijnlijk
uitbreiden naar steun van de partner. Ten tweede vinden we ondersteuning van collega’s
en oversten. Onder de tweede vorm van ondersteuning verstaan we voornamelijk
mentorgedrag. Een mentorrelatie is een interpersoonlijke uitwisseling tussen een senior,
ervaren collega, en een minder ervaren persoon binnen de onderneming (junior). Het
Page 27
12
gaat hier vooral om de richting en de steun van carrièreplanning en de persoonlijke
ontwikkeling (Kram & Hall, 1995). We kunnen hierbij dan aanduiden dat mentoring
twee verschillende functies kan bekleden (School of Accountancy, 2001):
(1) Carrière ondersteuning: de junior wordt voorbereid op carrièrevooruitgang en
betere werkprestaties.
(2) Psychosociale ondersteuning: een gevoel van eigenwaarde creëren waarbij de
junior zichzelf leert kennen en zichzelf een plaats leert te geven in het bedrijf en
de daarmee gepaard gaande bedrijfscultuur.
Resultaten toonden aan dat er een negatief verband te vinden is tussen
carrièreondersteuning (type 1) en personeelsverloop. Voor het tweede type werden
nagenoeg geen significante resultaten teruggevonden. Ondanks het gebrek aan een
duidelijk eenzijdig verband tussen het aanstellen van een mentor en personeelsverloop
werd toch gesteld dat carrièregerichte mentoring als problematisch beschouwd kan
worden in situaties waar werknemers zich gestrest en ondergewaardeerd voelen.
Daarom is het belangrijk mentoring te bekijken in relatie tot andere organisatorische
praktijken zoals flexibele werkschema’s (Hall & Smith, 2009).
1.6.2 Gevolgen van stress
Omdat het verpleegkunde beroep een zeer stressrijk beroep is vinden we hieromtrent
een ruim gamma aan literatuur terug. Een overvloed aan stress kan ervoor zorgen dat de
werknemer een daling in productiviteit en hoger absenteïsme vertoont. Ook een dalende
efficiëntie of een verhoogd mortaliteitsrisico voor patiënten kunnen gevolgen zijn van
stress (Van Dick & Wagner, 2001). Chronische stress kan leiden tot een burn-out. Stress
en burn-out kunnen opgewekt worden door rol overlading, rol conflict en rol
ambiguïteit. Deze factoren vertonen een positief verband met werkdruk.
O’Shea (1999) legde velerlei redenen aan de basis voor het maken van fouten bij
verpleegkundigen: naast gebrek aan kennis en onoplettendheid is werkdruk een
belangrijke basis voor het maken van fouten.
Page 28
13
1.7 Flow
De relatie tussen flow en aanwezigheid van flexibele werkmogelijkheden is in de
literatuur nog niet vaak bestudeerd. Flow wordt volgens Bakker (2008) gedefinieerd als:
“een kortstondige piekervaring gekenmerkt door arbeidsplezier, intrinsieke
werkmotivatie en absorptie. Arbeidsplezier verwijst hierbij naar het oordeel van
werknemers over de kwaliteit van hun arbeidsleven. Intrinsieke motivatie
verwijst naar de wens om een bepaalde activiteit uit te voeren met als doel het
ervaren van plezier en bevrediging die inherent zijn aan de activiteit zelf.
Absorptie refereert aan een mentale staat waarin sprake is van opperste
concentratie en waarin mensen volledig in hun werk opgaan”(bakker, 2008,
pp.3)
Csikszentmihalyi (1997) heeft het over een piekervaring die kan voorkomen bij tal van
activiteiten, zoals sport, hobby en werk. Het is een ervaring waarin niets anders nog van
belang lijkt te zijn en waarbij de persoon zich volledig ondergedompeld voelt in de
activiteit. Lutz en Guiry (1994) voegen daaraan toe dat het lijkt alsof de tijd stil staat.
Ook wordt wel eens gezegd dat het om een autotelische ervaring zou gaan. Hierbij
wordt de activiteit beschouwd als een doel op zich. Het bereiken van flow zal pas
optreden als de uitdaging in de activiteit overeenstemt met de capaciteiten van de
persoon. Onmogelijke opdrachten zullen dus niet tot flow leiden (Ellis,Voelkl, &
Morris, 1994). Feedback en steun van de leidinggevende zorgen voor een stijgende
motivatie (Fried & Ferris, 1987). Motivatie is één van de drie sleutelfactoren van flow.
Bakker bewijst dan ook dat er een sterk positief verband bestaat tussen job resources en
flow. De aanwezigheid van flow kan net zoals stress en burn-out een sociaal gebeuren
zijn. Zo verklaarde Arnold Bakker dat er een verband is tussen de aanwezigheid van
flow bij muziekleerkrachten en de aanwezigheid van flow bij hun leerlingen. Dit zorgde
ervoor dat ook positieve gevoelens kunnen overgedragen worden van de ene persoon op
de andere. Voordien werd gedacht dat dit enkel mogelijk was voor negatieve gevoelens.
Studies tonen aan dat de aanwezigheid van job resources sterk gerelateerd is aan de
aanwezigheid van flow (Bakker, 2005). Fried en Ferris toonden in 1987 al aan dat job
Page 29
14
resources zoals feedback en de steun van leidinggevende, eventueel mentorrelaties,
leiden tot een verhoogde motivatie.
Peters en Wildenbeest onderzochten in 2010 de invloed van telewerk, manier van
werken waarbij werknemers met behulp van technologie van op afstand arbeid
verrichten, op de aanwezigheid van flow. Ze leerden dat werknemers die 1 dag per week
thuiswerken meer flow ervaren dan werknemers die dit niet deden. Mogelijks is dit te
verklaren omdat deze werknemers meer sociale steun onder de vorm van autonomie
ervaren van hun oversten en dit als een job resource zien.
Telewerk lijkt dan wel onmogelijk in het verpleegkunde beroep van vandaag, toch
zullen er door middel van de technologie mogelijkheden komen om verpleegkundige
taken van op afstand te verrichten (Christensen, 2008).
1.8 Wettelijk en sociaal kader voor Flexicurity
Omdat de continuïteit van zorgen een recht is van elke patiënt en telewerk op dit
ogenblik nog quasi onmogelijk lijkt, is er in België de noodzaak om met een
ploegensysteem te werken in verzorgingsinstellingen (Zencirci & Arslan, 2011). Het
gehele proces van bouwen van een personeelstijdrooster, zodat de organisatie aan de
noden van de klant voldoet op een zo kosten efficiënt mogelijke wijze, met als doel het
personeel tevreden te houden, wordt werknemersplanning genoemd (Ernst, Jiang,
Krishnamoorthy, & Sier, 2004). De wet bepaalt dat nachtarbeid principieel verboden is.
Toch zijn er enkele uitzonderingen zoals: activiteiten die omwille van hun aard of
omwille van economische motieven ’s nachts dienen te gebeuren. In deze
uitzonderingsgevallen bepaalt de wet welke de verplichte rustperiodes zijn en wat de
extra verlofdagen voor nachtarbeid inhouden. Bij een ploegensysteem heeft de
werknemer wekelijks (dit kan ook om een langere termijn gaan) andere arbeidstijden.
Het gaat dan om een ochtend-, avond- en nachtploeg. De nachtploeg zal minstens zeven
uur onafgebroken werken en de periode van middernacht tot 05:00 omvatten. Een
volledige omschrijving van de verschillende mogelijke ploegensystemen zou deze
scriptie te uitgebreid maken en is overigens heel situationeel. Daarom verwijs ik
hiervoor graag naar te tekst van Dr. Robert Leonard (1998) die een uitvoerige
Page 30
15
omschrijving geeft van de verschillende mogelijkheden waar personeel planners kunnen
op terugvallen.
Toch wil ik een bondige beschrijving geven van hoe de wetgever omgaat met
flexibiliteit binnen ploegenarbeid. Zo kunnen 55-plussers die 20 jaar nachtarbeider zijn
er zonder meer voor kiezen over te schakelen op dagarbeid. Ook zwangere vrouwen
kunnen in de laatste weken van hun zwangerschap ervoor kiezen over te schakelen op
een dagrooster (Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg,
n.d.). Werknemers die in ploegen tewerkgesteld worden hebben recht op een extra
financiële vergoeding verbonden aan het geleverde nachtwerk (CAO nr. 46). Enkele
algemene richtlijnen komen steeds weer in de literatuur:
1. Korte ploegwissels om de twee à drie dagen. Hierdoor kunnen de symptomen
van vermoeidheid beperkt worden (Kiesswetter, Knauth, Schwarzenau, &
Rutenfranz, 1985).
2. Twee rustdagen na een periode van nachtarbeid (Bonjer,1961)
3. Inspraak in het uurrooster voor de werknemer. Afwezigheid van zeggenschap
bevordert werkontevredenheid en uiteindelijk ook personeelsverloop (Ruggiero
& Pezzino, 2006).
4. Ploegenrotatie in wijzer zin (Van Den Daele, 2010)
5. Uurroosters tijdig ter beschikking stellen van het personeel (Ernst et al, 2004)
Het dient ook gezegd dat shiftenwerk zowel nefast kan zijn voor de geestelijke
gezondheid (lees motivatie, engagement, etc.) maar ook voor de fysieke gezondheid. Zo
stelt Copertaro et al. (2011) dat lange termijn shift rotatie kan leiden tot chronische
stress en een negatieve invloed kan hebben op het immuunsysteem. Of zoals Gold en
Rogacz in 1992 stelden kan dit via een verstoord slaapritme zorgen voor
aandachtvermindering, verlaagde reactietijden en een verhoogd foutenpercentage.
Page 31
16
2. Methode
2.1 Inleiding tot het onderzoek
In 2011 schreef ik samen met Lotte Olaerts een masterproef tot het bereiken van de titel:
master in de toegepaste economische wetenschappen: accounting. We onderzochten de
gevolgen van flexibele werkprogramma’s op stress en carrièreverloop. Hiervoor
maakten we gebruik van een vignettenstudie. De vignetten zijn een korte beschrijving
van hypothetische profielen, die geplaatst worden in een gespecificeerd kader van
omstandigheden (Van Der pas & Van Tilburg,2005). We maakten gebruik van profielen
uit de studies van Cohen en Single (2001) en Almer, Cohen en Single (2004) om een
manager met een FWA en een manager zonder FWA te beschrijven. Aansluitend op
deze profielen ontwikkelden we een lijst van vragen om de wenselijkheid omtrent onze
afhankelijke variabele (stress en carrière verloop) te onderzoeken. Hiervoor bevroegen
we 86 werknemers van KPMG en stelden we dat de persoon uit het profiel een collega
van hen is. We gingen na wat hun perceptie was omtrent zijn stressniveau en
carrièreverloop. Door het kleine aantal respondenten hadden we weinig significante
resultaten. Desondanks zagen we dat de job uitkomsten van mensen met FWA
significant lager waren dan voor deze zonder. Een andere beperking van deze studie is
dat met vignetten gewerkt werd en de onderzochte variabelen geen betrekking hadden
op de eigen werksituatie waardoor (a) de studie minder realiteitswaarde heeft en (b) dit
ook een verklaring kan zijn voor de weinig significante bevindingen. Desalniettemin
waren we beiden van mening dat dit een uiterst interessant onderzoeksthema was en dat
navolging – mits een aangepast design en aangepaste steekproef- aangewezen was. We
zijn dan op zoek gegaan naar een meetbare manier waarop de respondent zijn werkelijk
situatie kon beschrijven qua flexibiliteit en zekerheid. Zodat wij de invloed van
gepercipieerde flexibiliteit en zekerheid op stress, carrièreverloop en flow kunnen
nagaan. Daarom heb ik op aanraden van mijn promotor het flexibele werkschema uit
zijn isolement gehaald. Ik ben ditmaal gaan peilen naar de gevolgen van flexicurity op
het ervaren van stress, carrièreverloop én flow. Ook zijn we dit maal niet op zoek
gegaan naar de perceptie van werknemers met betrekking tot anderen, maar laten we ze
hun eigen ervaring beschrijven op vlak van flexibiliteit en zekerheid. Nadien bevraag ik
ze omtrent hun stressniveau, carrièreverloop en flow in hun eigen situatie.
Page 32
17
2.2 Toevoegingen
Ik voegde aan mijn onderzoek van vorig jaar het construct zekerheid toe, omdat ik tot de
conclusie was gekomen dat flexibiliteit op zich geen ultieme oplossing bleek. Het dient
gecombineerd te worden met andere aspecten van de organisatiecultuur om tot een
optimale werkomgeving te komen. Sinds de jaren zeventig (intreden van vele vrouwen
op de arbeidsmarkt) zijn er allerlei vormen van arbeidsovereenkomsten gecreëerd die
een vorm van flexibiliteit in zich dragen. Hoewel de vraag naar dit type overeenkomsten
(deeltijdse arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd) groot is, is onze arbeidsmarkt en
wetgeving hier niet op voorzien. Het merendeel van de regelgeving dateert van eind
jaren zestig begin jaren zeventig (overzicht zie De Vos, 2007): Zoals de
loonbeschermingswet uit 1965, de arbeidsreglementenwet uit 1968, de vakantiewet en
arbeidswet uit 1971.
De Hoge Raad voor Werkgelegenheid toonde in 2006 aan dat bijna de helft van de
ontslagen tijdelijke arbeidsovereenkomsten betrof. Werkgevers gebruiken tijdelijke
contracten om de hogere kosten van ontslag van vast personeel te vermijden. Precies
daarom streeft de Europese Unie een gemoderniseerd arbeidsmarktbeleid na waar niet
jobzekerheid, maar werkzekerheid centraal staat. Deze filosofie ligt aan de basis van de
Flexicurity richtlijn.
2.3 Onderzoeksvragen en hypotheses
Theodossiou en Vasileiou vonden in 2007 een positief verband tussen werkzekerheid en
job tevredenheid. Terwijl Kemery in 2006 reeds aantoonde dat lage job tevredenheid
kan leiden tot rolambiguïteit. Zodus kunnen we stellen dat onzekerheid omtrent werk
kan leiden tot stress (RQ 1). Haddock et al stelden in 2006 dat job tevredenheid er ook
toe kan leiden dat de werknemer minder kans vertoont om zijn huidige job te verlaten
(RQ 3). Kumpen bewees in haar studie in 2011 dat baanzekerheid een belangrijke
motivatiefactor is. Ook stelde ze dat intrinsiek gemotiveerde mensen beter prestaties
gaan leveren omdat ze hun werkdoelen beter en sneller gaan bereiken. Omdat
intrinsieke motivatie een component is die vervat zit in flow lijkt het me interessant de
invloed van werkzekerheid te onderzoeken op flow (RQ 5). Als tweede component van
flexicurity onderzoeken we de invloed van flexibiliteit op de werkvloer. Grzywacz,
Page 33
18
Dawn en Shulkin toonden in 2008 aan dat werknemers die gebruik maken van flexibele
arbeidsregelingen minder stress en burn-out zullen ervaren (RQ 2). Als keerzijde van
deze verworven flexibiliteit moeten we stellen dat deze flexibiliteit ertoe kan leiden dat
deze werknemers door hun collega’s als minder carrièregericht gepercipieerd worden en
meer geneigd lijken voor het verlaten van het bedrijf (Cohen & single, 2001; Olaerts &
Van Bever, 2011). Toch zal het aanbieden van flexibele werkschema’s ertoe kunnen
leiden dat werknemers langer binnen hun huidige organisatie werkzaam zijn (Almer &
Kaplan, 2002) (RQ 4). Zoals hierboven al vermeld, onderzochten Peters en Wildenbeest
in 2010 de invloed van telewerk (manier van werken waarbij werknemers met behulp
van technologie van op afstand arbeid verrichten) op de aanwezigheid van flow. Ze
leerden dat werknemers die één dag per week thuiswerken meer flow ervaren dan
werknemers die dit niet deden. Mogelijks is dit te verklaren omdat deze werknemers
meer sociale steun onder de vorm van autonomie ervaren van hun oversten en dit als
een job resource zien (RQ6).
Zoals men uit de voorgaande literatuurstudie kan afleiden, lijkt stress inderdaad een
structureel probleem te zijn in zorgorganisaties. Het kan leiden tot lagere
personeelstevredenheid, verhoogd absenteïsme en uiteindelijk tot een leegloop van de
organisatie. Daarom zullen we onderzoeken of het aanbieden van flexibele
werkschema’s in combinatie met zekerheid een oplossing kan bieden voor deze
problemen op een economisch verantwoorde wijze.
Recent onderzoek van Schalk en Raeder uit 2011 wees uit dat het de begrippen
flexibiliteit en zekerheid begrippen zijn die op verschillende manieren kunnen
geïnterpreteerd worden. Ten eerste zijn flexibiliteit en zekerheid zowel voor werknemer
als werkgever van belang. Daarom trekken we dit door in onze vragenlijst en bevragen
we: “werknemerszekerheid”, “organisatiezekerheid”, “werknemersflexibiliteit” en
“organisatieflexibiliteit”. Ten tweede zien we dat het nakomen van schriftelijke of
mondelinge contractafspraken (psychologische contracten) een invloed heeft op het
gedrag van werknemers. Daarom zijn we de respondent (lees de werknemer) ook gaan
bevragen op “ik bied mijn werkgever...”, “ik verwacht van mijn werkgever...”, ” mijn
werkgever verwacht van mij...” en “ mijn werkgever biedt mij....”. Vanuit het
literatuuronderzoek komen we tot de volgende hypotheses:
Page 34
19
Tabel 2: Onderzoeksvragen
RQ 1. Zal een verhoging van de zekerheid ertoe leiden dat de werknemer minder
stress ervaart?
H 1: een verhoging van de door de werkgever verwachte organisatiezekerheid zal ertoe
leiden dat de werknemer een verhoogde stresservaring kent
H 2: een verhoging van de door de werknemer geboden organisatiezekerheid zal ertoe
leiden dat de werknemer een gereduceerde stresservaring kent
H 3: een verhoging van de door de werkgever geboden werknemerszekerheid zal ertoe
leiden dat de werknemer een gereduceerde stresservaring kent
H 4: een verhoging van de door de werknemer verwachte werknemerszekerheid zal
ertoe leiden dat de werknemer een verhoogde stresservaring kent
RQ 2. Zal een verhoging van de flexibiliteit ertoe leiden dat de werknemer minder
stress ervaart?
H 5: een verhoging van de door de werkgever verwachte organisatieflexibiliteit zal ertoe
leiden dat de werknemer een verhoogde stresservaring kent
H 6: een verhoging van de door de werknemer geboden organisatieflexibiliteit zal ertoe
leiden dat de werknemer een gereduceerde stresservaring kent
H 7: een verhoging van de door de werkgever geboden werknemersflexibiliteit zal ertoe
leiden dat de werknemer een gereduceerde stresservaring kent
H 8: een verhoging van de door de werknemer verwachte werknemersflexibiliteit zal
ertoe leiden dat de werknemer een verhoogde stresservaring kent
RQ 3. Zal een verhoging van de zekerheid ertoe leiden dat de werknemer een beter
carrièreverloop ervaart?
H 9: een verhoging van de door de werkgever verwachte organisatiezekerheid zal ertoe
leiden dat de werknemer een beter carrièreverloop kent
H 10: een verhoging van de door de werknemer geboden organisatiezekerheid zal ertoe
leiden dat de werknemer een beter carrièreverloop kent
H 11: een verhoging van de door de werkgever geboden werknemerszekerheid zal ertoe
leiden dat de werknemer een beter carrièreverloop kent
H 12: een verhoging van de door de werknemer verwachte werknemerszekerheid zal
ertoe leiden dat de werknemer een beter carrièreverloop kent
Page 35
20
RQ 4. Zal een verhoging van de flexibiliteit ertoe leiden dat de werknemer een
beter carrièreverloop ervaart?
H 13: een verhoging van de door de werkgever verwachte organisatieflexibiliteit zal
ertoe leiden dat de werknemer een verminderd carrièreverloop kent
H 14: een verhoging van de door de werknemer geboden organisatieflexibiliteit zal
ertoe leiden dat de werknemer een beter carrièreverloop kent
H 15: een verhoging van de door de werkgever geboden werknemersflexibiliteit zal
ertoe leiden dat de werknemer een beter carrièreverloop kent
H 16: een verhoging van de door de werknemer verwachte werknemersflexibiliteit zal
ertoe leiden dat de werknemer een verminderd carrièreverloop kent
RQ 5. Zal een verhoging van de zekerheid ertoe leiden dat de werknemer meer
flow ervaart?
H17: een verhoging van de door de werkgever verwachte organisatiezekerheid zal ertoe
leiden dat de werknemer meer flow heeft
H 18: een verhoging van de door de werknemer geboden organisatiezekerheid zal ertoe
leiden dat de werknemer meer flow heeft
H 19: een verhoging van de door de werkgever geboden werknemerszekerheid zal ertoe
leiden dat de werknemer meer flow heeft
H 20: een verhoging van de door de werknemer verwachte werknemerszekerheid zal
ertoe leiden dat de werknemer meer flow heeft
RQ 6. Zal een verhoging van de flexibiliteit ertoe leiden dat de werknemer meer
flow ervaart?
H 21: een verhoging van de door de werkgever verwachte organisatieflexibiliteit zal
ertoe leiden dat de werknemer minder flow heeft
H 22: een verhoging van de door de werknemer geboden organisatieflexibiliteit zal
ertoe leiden dat de werknemer meer flow heeft
H 23: een verhoging van de door de werkgever geboden werknemersflexibiliteit zal
ertoe leiden dat de werknemer meer flow heeft
H 24: een verhoging van de door de werknemer verwachte werknemersflexibiliteit zal
ertoe leiden dat de werknemer minder flow heeft
Page 36
21
2.4 Methode
2.4.1 Steekproef
We bekomen een steekproef bestaande uit 123 gezondheidszorg medewerkers waarvan
de meeste vrouwen zijn die in de leeftijdscategorie vallen tussen de 26 en 50 jaar We
hebben onze steekproef getrokken in de master management en beleid van de
gezondheidszorg aan de Universiteit Gent en de VUB, omdat in deze studierichtingen
reeds veel studenten werkzaam zijn als verpleegkundige. Ook hebben we de
mogelijkheid gehad respondenten te bevragen in het AZ Sint Lucas gent en het
Universitaire Ziekenhuis van Gent. Via Linked In heb ik ook getracht contact te maken
met enkele verpleegkundigen die dan mijn online tool invulden. We zijn op zoek gegaan
naar verpleegkundigen, maar hebben alle gezondheidszorgmedewerkers opgenomen in
de data-analyse. De verdeling van deze steekproef lijkt een afdruk te zijn van de
populatie. Als we hier de gegevens van het UZA naast leggen zien we dat in deze
instelling 72% van de personeelsleden vrouwen zijn en hun gemiddelde leeftijd 38 jaar
is (UZA, n.d.). De responsgraad op mijn online vragenlijst bedraagt 65%. Voor mijn
steekproef in de masterjaren bedroeg deze ruim 90 % van de uitgedeelde exemplaren. In
de ziekenhuisinstellingen bedroeg mijn responsgraad 40%. Ook merken we op dat
slechts 25% van de werknemers in verzorgingsinstellingen mannen zijn. Toch zien we
dat 40% van de mannen een leidinggevende functie heeft, dit in vergelijking met 16%
van de vrouwen.
Tabel 3: Kruistabel: geslacht-leeftijd
Leeftijd
Jonger dan 25 jaar
Tussen 26 en 50
Ouder dan 51
totaal
Geslacht
Man 5 20 6 31
% van totaal 4.1% 16.4% 5.1% 25.4%
vrouw 29 54 8 91
% van totaal 23.8% 44.3% 6.8% 74.6%
totaal 34 74 14 122
% van totaal 27.9% 60.7% 11.9% 100%
Page 37
22
Tabel 4: Kruistabel: geslacht-leiding geven
2.4.2 Procedure
We hebben een prospectief onderzoek opgezet waarbij we respondenten aan de hand
van een vragenlijst trachtten te bevragen omtrent hun ervaring van flexicurity, stress,
carrièreverloop en flow. Daartoe werd de respondenten gevraagd een vragenlijst in te
vullen die bestond uit een 170 tal vragen. (zie bijlage 3)
2.4.3 Meetinstrumenten
In dit onderzoek is gepercipieerde Flexicurity de onafhankelijke variabele en zijn
ervaren stress, gepercipieerd carrièreverloop en flow de drie afhankelijke variabelen.
We zullen hieronder de meetschalen van elke van deze variabelen toelichten.
Flexicurity. De term flexicurity is een samenvoeging van flexibility en security, waarbij
deze termen zowel worden gezien vanuit werknemers- als werkgeversperspectief.
Flexibiliteit vanuit werkgeversperspectief (organisatie flexibiliteit) heeft betrekking op
de inzetbaarheid van mensen en middelen op verschillende plaatsen afhankelijk van de
behoeften van de organisatie (Van Ham, Paauwe, & Williams, 1986). Voorbeeldvragen
hieromtrent zijn: “ik bied mijn werkgever dat ik...., mijn werkgever verwacht dat ik....”:
(a) mijn werktijd flexibel indeel naar de behoeften van de organisatie. (b) Op
verschillende locaties inzetbaar ben. (c) Bereid ben onzekerheid te accepteren. (d)
Leiding
Heeft geen leiding
Heeft wel leiding
totaal
Geslacht
Man 19 12 31
% van totaal 15.6% 9.8% 25.4%
vrouw 76 15 91
% van totaal 62.3% 12.3% 74.6%
totaal 95 27 117
% van totaal 77.9% 22.1% 100%
Page 38
23
Zonder inwerktijd op verschillende taken inzetbaar ben. (e) Veranderingsprocessen
ondersteun en help te realiseren. Flexibiliteit voor de werknemer (werknemers
flexibiliteit) daarentegen hangt meer samen met de keuzevrijheid van de werknemer
(Taskin & Devos, 2005). Hierbij stellen we vragen zoals: “ik verwacht van mijn
werkgever...., mijn werkgever biedt mij....”: (a) de mogelijkheid mijn werkzaamheden
vanaf kantoor, thuis of bij klanten te verrichten. (b) De mogelijkheid mijn werktijden
flexibel in te delen. (c) De mogelijkheid met verschillende personen in projectverband
samen te werken. (d) De mogelijkheid om binnen de organisatie van functie te wisselen.
Werkzekerheid in de gezondheidszorg lijkt dan weer onontbeerlijk. De continuïteit der
zorgen dient gewaarborgd te worden op elk ogenblik. De organisatie ontleent zekerheid
(organisatie zekerheid) aan de manier waarop medewerkers zich met de organisatie
identificeren, hun voornemen om nog lang bij de organisatie te blijven en hun positief
gedrag (Schalk & Raeder, 2011). “Ik bied mijn werkgever dat ik...., mijn werkgever
verwacht dat ik....”: (a) mij met de organisatie identificeer. (b) Nog lang bij mijn
huidige werkgever blijf. (c) Het imago van de organisatie niet zal beschadigen. (d) Mij
conform de waarden van de organisatie gedraag. (e) De zekerheid van de werknemer
(werknemers zekerheid) hangt dan weer voornamelijk samen de zekerheid omtrent een
inkomen ook vragen zoals de mogelijkheid om betrokken te raken bij de organisatie en
de nood aan een langdurig dienstverband komen terug in de vragenlijst: “ik verwacht
van mijn werkgever...., mijn werkgever biedt mij....”: (a) Mogelijkheden om betrokken
te raken bij de organisatie. (b) Een langdurig dienstverband. Loyaliteit. (c) Het
bevorderen van een positieve organisatiecultuur. (d) Zorgen voor gemeenschappelijke
normen en waarden. Ook in de vragenlijst komen deze verschillende aspecten terug. We
bevragen zowel naar organisatiezekerheid als organisatieflexibileit. Bij deze constructen
meten we zowel wat de werkgever verwacht van de werknemer als wat de werknemer
biedt aan de werkgever. Ook bevragen we werknemerszekerheid en
werknemersflexibileit, hierbij kijken we naar wat de werknemer verwacht van de
werkgever en wat de werkgever te bieden heeft aan de werknemer. We meten de
constructen aan de hand van een 7-item likert-schaal gaande van: (1) helemaal niet, (2)
niet, (3) eerder niet, (4) gemiddeld, (5) eerder wel, (6) veel), (7) heel veel
Page 39
24
hiervoor gebruikten we de vragenlijst opgesteld door Schalk en Raeder in 2011, de
volledige vragenlijst is terug te vinden in bijlage 3.
Tabel 5: De 8 constructen van flexicurity
Construct Gemiddelde
(standaardafwijking)
Cronbach’s Alpha
Organisatiezekerheid
bied(1,2,3,4)
5.22(0.88) 0.63
Organisatiezekerheid
verwacht(3,4)
6.24(0.8) 0.78
Organisatieflexibileit
bied(1,2,3,4,5)
4.77(0.99) 0.72
Organisatieflexibiliteit
verwacht(2,3,4)
4.84(1.18) 0.64
Werknemerszekerheid
verwacht(1,2,3,4,5)
5.77(0.80) 0.78
Werknemerszekerheid
biedt(1,2,3,4,5)
4.90(1.07) 0.81
Werknemersflexibiliteit
verwacht (1,2,3,4)
4.86(1.26) 0.79
Werknemersflexibileit biedt
(1,2,3,4)
4.02(1.35) 0.75
note: tussen haken rapporteer ik de behouden vragen
Stress. Voor onderstaand deel citeer ik deels uit mijn scriptie voor het bekomen van de
titel master in de toegepaste economische wetenschappen (Olaerts & Van Bever, 2011).
Voor de afhankelijke variabele stress hebben we ervoor gekozen om een meetschaal te
gebruiken die via onderliggende meetvragen nagaan welk stressniveau de respondent
ervaart. We definiëren de afhankelijke variabele stress als: rolconflict, rolambiguïteit en
roloverlading. Dit werd bepaald op basis van voorgaande literatuur (Almer & Kaplan,
Page 40
25
2002; School of Accountancy, 2001). Tevens was het ook belangrijk stress te definiëren
onder aparte constructen en op te splitsen in deelvragen om misinterpretatie te
voorkomen. Elk construct werd gemeten op een 7-item Likert-schaal met dezelfde
ankerpunten die we ook gebruikten om flexicurity te meten. De verschillende
meetvragen voor de drie componenten van stress worden weergeven in bijlage 3.
Sommige respondenten kunnen bij stress eerder denken aan roloverlading terwijl
anderen het dan weer eerder kunnen relateren met rolambiguïteit. Een gevolg hiervan
zou zijn dat bepaalde respondenten, die stress op eenzelfde manier interpreteren, toch
een ander antwoord zullen geven omdat ze focussen op een ander aspect (Swanborn,
1993). Tevens is het onze bedoeling om factoren zoals onoplettendheid, verstrooidheid
en dergelijke meer, te vermijden onder de term stress.
Ten eerste is rolconflict het gelijktijdig optreden van twee verschillende rollen, waarbij
de naleving van de ene rol de naleving van de andere rol bemoeilijkt (Wolfe & Snoek,
1962). De roltheorie stelt namelijk dat wanneer de gedragspatronen van een individu
inconsistent zijn met elkaar het individu meer stress, ontevredenheid en onderprestatie
zal ervaren dan wanneer rolconflict niet aanwezig zou zijn (Rizzo, House, & Lirtzman,
1970). Dit construct werd gemeten op basis van drie items (Rizzo et al. 1970), die de
vaagheid van taken beschrijven. Zo zijn, (a) ik moet werken onder vage richtlijnen en
orders, (b) ik moet werken onder een onverenigbaar beleid en richtlijnen en (c) ik krijg
taken toegekend die ik niet kan afwerken, vragen die dit construct meten. Ten tweede is
rolambiguïteit het ontbreken van dagelijkse structuur, onzekerheid over autoriteit,
onduidelijke plannen en doelen en onduidelijkheid over anderen hun verwachtingen
(Hoge, 1993). Gegeven het nagaan van het effect van rolambiguïteit op
werktevredenheid, toewijding aan werk en bedrijf werd aangetoond dat er een negatief
verband aanwezig is tussen rolambiguïteit en werktevredenheid (Kemery, 2006). Aldus
zal rolambiguïteit, opgebouwd uit vijf items (Rizzo et al. 1970), nagaan in welke mate
werknemers onzeker zijn over de hun toegewezen taken. (a) Ik heb de juiste
hoeveelheid werk te doen, (b) ik weet dat ik mijn tijd juist verdeel over de mij
toebedeelde taken, (c) ik vind dat er duidelijk omschreven geplande doelen en
doelstellingen zijn binnen mijn job, (d) ik weet exact wat van mij verwacht wordt en (e)
ik weet met zekerheid hoe men mij evalueert voor een promotie of loonsverhoging, zijn
vragen die de rol ambiguïteit van de respondent in kaart zouden moeten brengen. Ten
Page 41
26
derde kunnen we roloverlading omschrijven als het teveel aan werk binnen een
welbepaalde tijdsperiode. Dit laatste construct wordt nagegaan op basis van drie items
die peilen naar de verwachte prestatie van de werknemer zoals: (a) ik beschik over
voldoende tijd om mijn taken uit te voeren zoals dat van mij verwacht wordt, (b) ik vind
dat ik vaak werk toebedeeld krijg dat te veel is voor een persoon om uit te voeren, (c) ik
heb het gevoel dat de prestatiestandaarden te hoog zijn voor mijn werk (Beehr, Walsh,
& Taber, 1976).
Carrièreverloop. Voor het meten van het gepercipieerde carrièreverloop werden vragen
opgesteld omtrent de intenties tot het verlaten van het bedrijf, job uitkomsten en de
loopbaanontwikkeling (Almer & Kaplan, 2002).
Intenties tot het verlaten van de werknemer. Voor de intenties tot verlaten van de
werknemer werd er gebruik gemaakt van twee items die peilen naar de korte versus
lange termijn intenties. Namelijk: (a) ik heb de intentie om op korte termijn mijn
organisatie te verlaten, (b) ik heb de intentie om op lange termijn mijn organisatie te
verlaten (Almer & Kaplan, 2002).
Job uitkomsten. Vervolgens werden de Job uitkomsten gemeten aan de hand van vragen
op basis van voorgaand verricht onderzoek door Cohen en Single (2001) met wederom
dezelfde ankerpunten als hierboven reeds vermeld. Dit construct werd onderzocht aan
de hand van zes items die informeren naar de verwachte toekomst. Vragen zoals (a)
opklimmen tot een hoger niveau, (b/c) vrijwillig of onvrijwillig ontslagen worden, (d)
gevraagd worden voor een volgende opdracht en (e/f) omtrent toewijding aan de
organisatie en zijn/haar carrière werden hier aan de respondent voorgelegd (Cohen &
Single, 2001).
Loopbaanontwikkeling. Tot slot ontwikkelden we voor het nagaan van de hypothetische
loopbaanontwikkeling zelf twee open vragen omtrent de factoren die de carrière van de
hypothetische werknemer zouden kunnen bevorderen en verhinderen.
Flow. We zullen de flow meten door middel van de WOrk related FLow inventory
(WOLF) ontwikkeld door Arnold Bakker in 2008. Dit is een vragenlijst bestaande uit 13
vragen onderverdeeld over de drie aspecten van de definitie: absorption (4), work
enjoyment(4) en intrinsieke motivatie(5) en dit gemeten op een 7-punten likert-schaal.
Page 42
27
Deze vragenlijst werd getest in verschillende sectoren waaronder de gezondheidszorg.
De vragenlijst bestond oorspronkelijk uit zestien vragen maar werd na een factor- en
betrouwbaarheidsanalyse gereduceerd tot 13 vragen. De vragen worden gemeten aan de
hand van een 7-punten likert-schaal gaande van (1) “helemaal niet” tot (7) “heel veel”.
De cronbach’s alpha van absorption, enjoyment en intrinsieke motivatie waren
respectievelijk 0.8, 0.9 en 0.75 (Bakker, 2008).
Absorptie. Het construct absorptie werd gemeten aan de hand van vier vragen zoals: (a)
Als ik aan het werk ben, denk ik aan niets anders, (b) ik laat mij meeslepen door mijn
werk. (c) Als ik aan het werk ben, vergeet ik alles rondom mij en (d) ik word volledig
ondergedompeld in mijn werk. Absorptie staat voor een vorm van extreme concentratie
waar de werknemer, op een plezierige wijze, volledig in zijn werk opgeslorpt wordt en
de tijd uit het oog verliest (Schaufeli & Bakker, 2004). Werkplezier. (a) Ik krijg een
goed gevoel dankzij het werk en (b) ik doe mijn werk met plezier, (c) ik voel mij
gelukkig tijdens mijn werk en (d) ik voel mij opgewekt tijdens mijn werk zijn
voorbeeldvragen die gesteld werden bij het meten van het werkplezier van de
respondent. Kovner et al. geven in 2006 aan dat werkplezier de affectieve zijde van
jobsatisfaction vertolkt, een begrip dat in de literatuur meer aan bod komt. Mensen die
plezier hebben in het werk dat ze verrichten beoordelen hun werkleven als zeer
qualitatief (Bakker, 2005). Intrinsieke werkmotivatie. Dit construct werd gemeten aan
de hand van vragen zoals: (a) ik zou nog steeds komen werken, (b) zelfs al zou ik
minder verdienen, (c) ik werk omdat ik er plezier in vind, als ik werk, (d) doe ik dit voor
mezelf of (e) ik krijg mijn motivatie van mijn werk zelf, niet van de beloning. Bij
intrinsieke werkmotivatie, ten opzichte van extrinsieke motivatie, haalt de werknemer
zijn motivatie uit de activiteit zelf en niet uit de beloning die hij ervoor krijgt. Algemeen
wordt gesteld dat intrinsieke motivatie een hogere waarde heeft dan extrinsieke
motivatie. Deci stelde in 1971 al dat intrinsieke motivatie kan opgewekt worden door
extrerne beloningen. Echter dient hier wel duidelijk bij te worden vermeld dat de actor
steeds een gevoel van controle moet behouden en niet het gevoel mag krijgen gestuurd
te worden door de beloning. Financiële belonging lijken een nefast te zijn voor de
intrinsieke motivatie, dit in tegenstelling tot sociale ondersteuning dat de intrinsieke
motivatie zal versterken (Deci, 1971). In bijlage 3 vindt de lezer de volledige vragenlijst
Page 43
28
weer met de informatiebrief. De vragen met betrekking tot Flow komen voort uit
Bakker (2008)
Als controle variabelen gebruiken we, in navolging van Schalk en Raeder (2011),
geslacht, leeftijd, nationaliteit, opleidingsniveau, functie en leidinggeven.
Tabel 6: Constructen voor stress, carrière en flow
Construct Gemiddelde (variantie) Cronbach’s Alpha
Rol conflict(1,2,3) 3.34(1.31) 0.79
Rol ambiguiteit(2,3,4,5) 3.56(1.01 0.66
Rol overload(2,3) 3.50(0.68) 0.86
Intentie tot verlaten(1,2) 3.61(1.65) 0.56
Job uitkomst(1,2,4,5,6) 4.94(0.88) 0.64
Absorptie 4.07(1.28) 0.83
werkplezier 5.13(1.12) 0.93
Intrinsic work motivation 4.00(1.18) 0.80
note: tussen haken rapporteer ik de behouden vragen
Page 44
29
2.5 Data-analyse
2.5.1 Correlatie
Ten eerste hebben we de correlatiematrix onderzocht. We gebruiken hiervoor zowel
niet-parametrische als een parametrische correlaties en zien hoe alle variabelen met
elkaar correleren in SPSS 17. We maken hier meestal gebruik van de Pearson correlatie,
enkel voor de binair variabelen gebruiken we de Spearman correlatie. We maken
gebruik van een correlatiematrix om na te gaan of we niet te kampen hebben met
multicollineariteit. We merken een relatief hoge correlatie op tussen geboden
organisatiezekerheid en geboden werknemers zekerheid (r=0.65**).
Tabel 7: Correlatiematrix
RC RA RO ITV JU A WE IWM OZB OZV
RC 1 .50** -.11 .30** -.14 .15 -.43** -.14 -.20* -.05
RA 1 -.04 .20* -.28** .03 -.45** -.29** -.40** -.06
RO 1 .02 -.18 -.03 .09 .18 -.05 -.16
ITV 1 -.17* -.06 -.45** -.40** -.41** -.10
JU 1 .28** .50** .35** .43** .18*
A 1 .21* .52** .29** .12
WE 1 .67** .53** .21*
IWM 1 .38** -.02
OZB
1 .41**
Note : FWA : Flexibel werkschema; RC : rol conflict; RA : rol ambiguïteit; RO : rol
overlading; ITV : intentie tot verlaten; JU : job uitkomst; A : absorptie; WE :
werkplezier; IWM : intrinsieke werkmotivatie; OZB : geboden organisatiezekerheid;
OZV : verwachte organisatiezekerheid; OFB : geboden organisatieflexibiliteit; OFV
: verwachte organisatieflexibiliteit; WZV : verwachte werknemerszekerheid; WZB :
geboden werknemerszekerheid; WFV : verwachte werknemersflexibiliteit; WFB :
geboden werknemersflexibiliteit; G : geslacht; LDNG : leiding geven; LFTD :
leeftijd; FNCT : functie;
Page 45
30
OFB OFV WZV WZB WFV WFB G LDNG LFTD FNCT
RC .00 .07 .05 -.39** .20* -.11 -.06 .03 .03 .01
RA -.31** -.12 -.16 -.49** -.03 -.33** .25** .01 -.08 .06
RO .11 -.04 -.09 -.05 -.04 .00 -.14 -.04 -.05 .12
ITV -.02 .05 -.14 -.39** -.06 -.35** -.04 -.12 -.26** -.00
JU .36** .09 .38** .41** .49** .51** -.17 .29** .25** .07
A .21* .09 .18* .09 .36** .26** -.16 .21* .17 .19*
WE .27** .02 .24** .49** .08 .37** -.09 .25** .18* .04
IWM .42** .11 .09 .26** .21* .44** -.12 .13 .10 .11
OZB
.35** .05 .37** .65** .21* .46** -.27** .17 .12 .03
OZV
.14 .18* .32** .22* .20* .13 -.01 .10 .06 .06
OFB
1 .51** .10 .33** .37** .46** -.18* .14 .02 .24**
OFV
1 .05 .04 .25** .25** .04 .07 .02 .05
WZV
1 .30** .48** .15 -.18* .14 .29** -.00
WZB
1 .18* .52** -.21* .22* .12 .05
WFV
1 .55** -.02 .28** .36** .15
WFB
1 -.08 .35** .26** .21*
G 1 -.23** -.19* -.05
LDNG 1 .34** .21*
LFTD 1 .01
FNCT 1
Page 46
31
2.5.2 Regressieanalyse
Ten Tweede hebben we getracht om na te gaan wat de invloed was van de door de
respondent gepercipieerde flexibiliteit en zekerheid op de ervaring van stress, carrière
en flow. We hebben hiervoor een serie hiërarchische regressies toegepast (zie Tabel 8
voor de resultaten).
Vertrekkende van onze eerste onderzoeksvraag gaan we na of de aanwezigheid van
zekerheid een invloed heeft op het stressniveau ervaren door de respondent. Te
verwachten valt dat meer zekerheid tot een lager niveau van stress zou moeten leiden.
Voor de constructen rolconflict en rolambiguïteit zien we een negatief verband met
geboden werknemerszekerheid door de werkgever (β= -.47; P= 0.00) en (β= -.28; P=
0.02).
Voor onze tweede onderzoeksvraag zullen we kijken naar wat het effect is van
flexibiliteit op het stressniveau van de respondent. We zien een positief verband tussen
verwachte werknemersflexibiliteit van de werknemer en rolambiguïteit (β= .26; P=
0.02). Ook heeft deze vorm van flexibiliteit een positieve invloed op rolconflict (β= .27;
P= 0.03). We bemerken vervolgens een positief verband tussen geboden
organisatieflexibiliteit van de werknemer en roloverlading (β= .24; P= 0.04).
Vervolgens onderzochten we de invloed van zekerheid en flexibiliteit op
carrièreverloop. We merken op dat een stijgende organisatiezekerheid geboden door de
werknemer een negatieve invloed heeft op de intentie tot verlaten (β= -.32; P= 0.01). Dit
werd ook al bevonden in de initiële studie door Schalk en Raeder uit 2011. We zien ook
een positief verband tussen geboden organisatieflexibiliteit van de werknemer en de
intentie tot verlaten (β= .23; P= 0.03) en een negatief verband tussen intentie tot
verlaten en geboden werknemersflexibiliteit door de werkgever (β= -.32; P= 0.01). Ten
slotte bemerken we twee positieve verbanden tussen job uitkomsten en verwachte
werknemersflexibiliteit van de werknemer (β= .22; P= 0.04) en geboden
werknemersflexibiliteit door de werkgever (β= .23; P= 0.04).
Ten laatste onderzoeken we de invloed van flexicurity op flow. We zien dat geboden
organisatiezekerheid van de werknemer een positieve invloed heeft op de drie
onderliggende constructen van flow nl.: absorptie, werkplezier en intrinsieke
Page 47
32
werkmotivatie met respectievelijke p-waarden van (β=.38; P= 0.00), (β= .27; P= 0.01)
en (β= .32; P= 0.00). De verwachte organisatiezekerheid van de werkgever heeft
daarentegen enkel een negatieve invloed op intrinsieke werkmotivatie (β= -.18; P= 0.03)
Ook de geboden organisatieflexibiliteit door de werknemer vertoont een positief
verband met intrinsieke werkmotivatie (β= .30; P= 0.00). De verwachte
werknemersflexibiliteit door de werknemer heeft dan weer een negatieve invloed op
werkplezier en een positieve invloed op absorptie met respectievelijke β en p-waarden
van (β= -.24; P= 0.04) en (β= .35 P= 0.00). De geboden werknemersflexibiliteit door de
werkgever vertoont dan wel een positief verband met werkplezier (β= .24; P= 0.04) Ook
vinden we een positief verband met intrinsieke motivatie (β= .36; P= 0.04).
Page 48
33
Tabel 8: Regressie
Rol conflict Rolambiguïteit Rol overload Intentie tot
verlaten
Job-
uitkomsten
Absorptie werkplezier Intrisieke
werkmotivatie
Beta
t Sig
.
Beta
t Sig.
Beta
t Sig.
Beta
t Sig.
Beta
t Sig.
Beta
t Sig.
Beta
t Sig.
Beta
t Sig
.
Adj
R²
.19 .27 .00 .22 .38 .16 .31 .29
C 3.7 .00 8.1 .00 6.8 .00 4.7 .00 2.3 .02 1.3 .18 1.1 .24 2.0 .03
oz_
b
.06 .45 .66 -.13 -1.1 .29 -.02 -.15 .88 -.32 -2.6 .01 .13 1.2 .21 .38 2.9 .00 .27 2.4 .01 .32 2.8 .00
oz_
v
-.04 -.46 .65 .11 1.2 .24 -.14 -.1.3 .19 .06 .65 .51 -.02 -.32 .74 -.04 -.47 .63 .02 .31 .75 -.18 -2.1 .03
of_b .05 .46 .64 -.17 -1.7 .09 .24 2.0 .04 .23 2.1 .03 .14 104 .14 .03 .28 .77 .12 1.2 .21 .30 2.9 .00
of-v .02 .19 .84 -.05 -.51 .61 -.12 -1.09 .27 -.01 -.13 .89 -.11 -1.3 .18 -.01 -.14 .89 -.07 -.80 .42 -.08 -.86 .39
wz_
v
.06 .60 .55 -.15 -1.4 .15 -.01 -.08 .93 -.04 -.38 .70 .18 1.8 .06 -.05 -.45 .65 .15 1.5 .12 .06 .61 .53
wz_
b
-.47 -3.9 .00 -.28 -2.4 .02 -.07 -.56 .57 -.10 -.85 .39 .05 .53 .59 -.20 -1.6 .09 .12 1.1 .26 -.20 -1.7 .08
wf_v .27 2.1 .03 .26 2.2 .02 -.06 -.46 .64 .12 1.0 .30 .22 2.0 .04 .35 2.7 .00 -.24 -2.0 .04 -.11 -.95 .34
wf_
b
-.06 -.47 .64 -.17 -1.3 .19 .02 .16 .88 -.32 -2.4 .01 .23 2.0 .04 .01 .06 .94 .24 2.0 .04 .36 2.9 .04
Page 49
34
3. Discussie
3.1 Zal een verhoging van de zekerheid ertoe leiden dat de werknemer
minder stress ervaart?
We bemerken dat de onafhankelijke variabele organisatiezekerheid geen invloed zal
hebben op stress. Voor de organisatiezekerheid zien we geen significant verband met de
constructen onderliggend aan stress. Dit zou een gevolg kunnen zijn van de inherent
hoge werkzekerheid, door vaste benoemingen en een tekort aan verpleegkundigen,
waardoor de personeelsleden dit als evident gaan beschouwen en uitgaan van complete
werkzekerheid, bij eender welke werkgever (Zie infra). Wel zien we dat de afhankelijke
variabele werknemerszekerheid (geboden door de werkgever) een negatief verband
vertoont met twee componenten van stress namelijk: rolconflict en rolambiguïteit. Dit
resultaat valt binnen de verwachtingen. Werkgevers die hun werknemers zekerheid
bieden omtrent loyaliteit, inkomen, een lage verloopintentie en dus hun werknemers de
kansen bieden om betrokken te raken bij de organisatie, zullen dus een lage graad van
rolconflict en rolambiguïteit ervaren bij hun werknemers. Het lijkt dat deze verlaagde
stress een verband toont met een verhoogde tevredenheid ten opzichte van de
werkgever. Theodossiou en Vasileiou vonden in 2007 namelijk een positief verband
tussen werkzekerheid en Job tevredenheid. Terwijl Kemery in 2006 reeds aantoonde dat
lage job tevredenheid kan leiden tot rolambiguïteit. Dit wil zeggen dat werknemers die
een verhoogde zekerheid ondervinden omtrent inkomen en betrokkenheid een hogere
tevredenheid en een verlaagd stressgevoel ervaren. Deze zekerheid heeft ook gevolgen
op verlaagde conflicterende rollen omdat de werknemer kan leven met een verhoogde
zekerheid omtrent inkomen en werkzekerheid. We kunnen dus stellen dat onze derde
onderzoekshypothese voldaan is en dat geboden werkzekerheid van de werkgever de
gepercipieerde stress zal verlagen.
3.2 Zal een verhoging van de Flexibiliteit ertoe leiden dat de werknemer
minder stress ervaart
De geboden organisatieflexibiliteit van de werknemer vertoont een positief verband met
roloverlading. Dit wijst erop dat deze vorm van geboden flexibiliteit het stressniveau zal
Page 50
35
doen stijgen. Werknemers die hun werkgever inzetbaarheid op verschillende plaatsen
bieden zullen dus een hoger stressniveau ervaren dan personen die hun werkgever deze
flexibiliteit niet bieden. Hierdoor verwerpen we onze zesde onderzoekshypothese.
Grzywacz, Dawn en Shulkin toonden in 2008 aan dat werknemers die gebruik maken
van flexibele arbeidsregelingen minder stress en burn-out zullen ervaren. Echter wijst
dit erop dat werknemers die veel organisatieflexibliteit bieden misschien net meer gaan
verwachten van hun werkgever en hier wat op hun honger blijven zitten met betrekking
tot flexibiliteit van de werkgever. Een andere mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat
de werknemer de lat voor zichzelf zo hoog legt, waar het bieden van flexibiliteit een
onderdeel van is, dat hij hiervan zelf stress krijgt. Werknemers die een hogere vorm van
werknemers flexibiliteit verwachten zullen een hoger niveau van stress ervaren onder de
vorm van rolconflict en rolambiguïteit. Er bestaat weinig literatuur over
werknemersverwachtingen en de aanwezigheid van stress. Het dient gezegd te worden
dat personen die aangeven hoge verwachtingen hebben omtrent flexibiliteit, het gevoel
hebben dat deze verwachtingen niet worden ingevuld. Dit zou tevens een oorzaak
kunnen zijn van verhoogde stress. De resultaten bevestigen dan ook de achtste
onderzoekshypothese.
3.3 Zal een verhoging van de zekerheid ertoe leiden dat de werknemer een
beter carrièreverloop ervaart?
Werknemers die hun werkgever een hoge vorm van organisatiezekerheid bieden zullen
een verlaagde intentie tot verlaten hebben. Dit wil zeggen dat de werknemer zich me de
organisatie zal identificeren en de werkgever aanbieden om langer te blijven. Haddock
et al. stelden in 2006 dat Job tevredenheid, eventueel afkomstig van verhoogde
zekerheid (Theodossiou & Vasileiou, 2007), er ook toe kan leiden dat de werknemer
minder kans vertoont om zijn huidige job te verlaten. Ashford, Lee en Bobko bevestigen
in 1989 dat Job onzekerheid gepaard gaat met een hogere intentie tot verlaten. Deze
analyse lijkt me ook triviaal aangezien “het nog lang bij mijn huidige werkgever
blijven” een letterlijke vraag is uit de afgenomen vragenlijst onder het construct
organisatie zekerheid (zie bijlage 3). Dit leidt tot een bevestiging van onze tiende
Page 51
36
onderzoekshypothese. We merken wel op dat werknemerszekerheid geen invloed zal
hebben op het carrièreverloop.
3.4 Zal een verhoging van de Flexibiliteit ertoe leiden dat de werknemer een
beter carrièreverloop ervaart
Werknemers die een hoge vorm van organisatieflexibiliteit bieden aan hun werkgever
onder de vorm van inzetbaarheid op verschillende plaatsen zullen te kampen hebben
met een verhoogde intentie tot verlaten. Dit wijst er op dat deze werknemers deze
onzekerheid tijdelijk wensen te accepteren, maar dat ze toch meer geneigd zullen zijn
om een andere werkgever te zoeken. Waardoor we onderzoekshypothese 14 zullen
verwerpen. Als de werkgever daarentegen een verhoogde flexibiliteit biedt onder de
vorm van keuzevrijheid voor de werknemers dan zal de intentie tot verlaten verlagen.
Hierdoor zal het aanbieden van flexibele werkschema’s ertoe leiden dat werknemers
langer binnen hun huidige organisatie werkzaam zijn zoals eerder gesteld door Almer en
Kaplan in 2002. Ook zullen de verwachte Job uitkomsten stijgen. We zien dat de 15de
onderzoekshypothese hierdoor sterk bevestigd wordt. Dit waarschijnlijk door een
verhoogde intrinsieke werkmotivatie en werktevredenheid (zie infra). Wanneer
bedrijven hun werknemers toelaten om flexibel te werken zal dit volgens Haddock et al.
(2006) leiden tot hogere werktevredenheid en een lagere intentie tot verlaten. Specifiek
voor vrouwen kunnen we stellen dat deze door middel van FWA een hogere vorm van
controle ervaren en dit zal resulteren in een verhoogde productiviteit. (Glass & Estes,
1996). Vervolgens zien we ook dat als de werknemer hoge verwachtingen heeft met
betrekking tot werknemersflexibiliteit, hij hogere job uitkomsten heeft.
3.5 Zal een verhoging van de zekerheid ertoe leiden dat de werknemer meer
flow ervaart?
We merken een positief verband op tussen de geboden organisatiezekerheid van de
werknemer en de absorptie, het werkplezier en de intrinsieke werkmotivatie.
Werknemers die hun werkgever zekerheid willen bieden zullen dus een verhoogde vorm
van flow kennen, waardoor onderzoekshypothese 18 sterk bevestigd wordt. Kumpen
Page 52
37
bewees in haar studie in 2011 dat job security een belangrijke motivatiefactor is. De
verwachte organisatiezekerheid van de werkgever heeft daarentegen wel een negatief
verband met intrinsieke werkmotivatie. Druk vanuit de werkgever omtrent zekerheid zal
dus een negatief gevolg hebben op de intrinsieke werkmotivatie, wat ingaat tegen
onderzoekshypothese 17. Hoge verwachtingen van de werkgever worden ook al snel
geïnterpreteerd als te hoge verwachtingen, waardoor de motivatie kan dalen. Hierbij wil
ik verwijzen naar de literatuurstudie waar ik reeds stelde dat flow enkel kan bereikt
worden als de doelen haalbaar zijn. Indien de werkgever te veel zekerheid verwacht zal
dit misschien als onhaalbaar gezien worden door de werknemer. We zien ook dat
werknemerszekerheid met betrekking tot inkomen, lang tewerkgesteld blijven en
betrokkenheid geen invloed heeft op enige vorm van flow. Het is mogelijk dat deze
factoren meer aanzien worden als externe motivatoren.
3.6 Zal een verhoging van de Flexibiliteit ertoe leiden dat de werknemer
meer flow ervaart?
Voor onze laatste hypothesen zien we dat geboden organisatieflexibiliteit van de
werknemer een positieve invloed heeft op intrinsieke werkmotivatie. Werknemers die
dus bereid zijn hun werkgever flexibiliteit te bieden zullen te kampen hebben met een
hogere intrinsieke werkmotivatie, wat onze 22ste
onderzoekshypothese bevestigt.
Werkgevers die hun werknemers een hoge werknemersflexibiliteit verschaffen zullen
zien dat deze meer werkplezier en intrinsieke werkmotivatie zullen vertonen
(bevestiging van H23). Peters en Wildenbeest toonden in 2010 reeds aan dat er wel
degelijk een verband bestaat tussen het bieden van vrijheid aan werknemers en de
aanwezigheid van Flow. De aangeboden vrijheid wordt door de werknemers als een job-
resource gezien en zal dus de flow verhogen. Werknemers met hoge verwachting op dit
punt zullen echter een verhoogde absorptie kennen. Toch zullen ze minder werkplezier
ervaren. Russell, Connel en McGinnity (2009) toonden aan dat er een positief verband
is tussen flexibiliteit en efficiëntie, wat logischerwijs een gevolg zou kunnen zijn van
een opgedreven concentratie of absorptie.
Page 53
38
4. Toekomstig onderzoek en beperkingen Dit onderzoek ging na wat de invloed is van gepercipieerde flexicurity op het ervaren
van stress, carrière en de aanwezigheid van flow bij gezondheidszorgwerknemers. We
namen onze steekproef af in een ruim spectrum van deze sector. Eerst en vooral namen
we een steekproef onder de verpleegkundigen die een opleiding volgen tot master in het
management en beleid van de gezondheidszorg aan de Universiteit van Gent en aan de
Vrije Universiteit van Brussel. Vervolgens trachtten we verpleegkundigen in de
ouderenzorg en psychiatrische zorg te bereiken via Linked In en gingen we op een
zestal diensten van het AZ Sint Lucas de enquête verspreiden bij het verpleegkundig
personeel.
De resultaten van dit onderzoek waren veelvuldig. Toch zijn voor mij de belangrijkste
resultaten dat in situaties waar de werkgever werkzekerheid kan bieden aan de
werknemer de rol stress zal dalen. Ook hebben we opgemerkt dat het aanbieden van
flexibiliteit er voor zal zorgen dat de carrièreperspectieven van de werknemer er
duidelijk op zullen verbeteren en dat de werknemer meer flow zal ervaren. Deze
resultaten liggen ook in lijn met de voorgaande literatuur.
Er dient gesteld te worden dat we gebruik maakten van een zeer recent ontworpen
vragenlijst omtrent flexicurity. Deze vragenlijst werd slechts in september 2011
gepubliceerd en het is dus zeer moeilijk hieromtrent reeds literatuur te vinden. Een
concept als verwachte organisatieflexibiliteit is zeer moeilijk terug te vinden in de
literatuur. Tevens dient te worden onderzocht wat nu net de link is tussen bieden en
verwachten. Wat ik in deze vragenlijst een beetje lijk te missen is de werkelijke situatie.
Er wordt gesproken over “ik bied mijn werkgever”, “mijn werkgever verwacht”, “ik
verwacht”, “mijn werkgever biedt”. Maar nooit over de discrepantie en relatie tussen
beiden. Verwachtingen kunnen net zeer hoog liggen omdat er veel geboden wordt. Of
werknemers die van zichzelf vinden dat ze niet zoveel bieden, kunnen hierop gaan
reageren door te stellen dat hun werkgever extra veel verwacht. Het zal volgens mij net
deze kloof zijn tussen wat men verwacht en wat geboden wordt die voor spanning zou
kunnen zorgen. Cfr. (“expectancy-disconfirmation-model” van Oliver uit 1980)
De vragenlijst die we gebruiken om de afhankelijk variabele stress te meten daarentegen
is reeds 40 jaar oud. Er zijn in de literatuur zeker recentere vragenlijsten ter beschikking
Page 54
39
en deze worden zelfs door sommige auteurs kwalitatiever bevonden. Toch zijn deze
vaak zeer uitgebreid. Tijdens mijn kwalitatief onderzoek had ik al te horen gekregen van
enkele personeelsverantwoordelijken in zorginstellingen dat het personeel reeds te
kampen heeft met overbevraging en dat hij de kans hoog schatte dat er velen bij een te
lange vragenlijst zouden afhaken. Ik opteerde er ook voor om opnieuw deze vragenlijst
te gebruiken omdat ik er na vorig jaar ervaring mee had en dan wel enkele
vergelijkingen kon trekken.
Ook tussen de combinatie flow en flexicurity zijn niet zoveel onderzoeken ter
beschikking. In welke mate flexibiliteit en zekerheid voor job-resources of job-demands
doorgaan is ook nog een onbeschreven onderwerp. Het is daarom niet zo eenvoudig om
op de wetenschap gebaseerde uitspraken te doen over de resultaten die ik bekom. Ook
stel ik me soms de vraag welke de volgorde is van het causale verband. Zo stellen
Ashford, Lee en Bobko in 1989 dat een verhoging van rolambiguïteit ervoor kan zorgen
dat mensen meer job onzekerheid denken te hebben. Ook lijkt het mij ook normaal dat
mensen die een intrinsieke hoge motivatie kennen bereid zijn veel zekerheid of
flexibiliteit aan hun werkgever te bieden. Dit zou betekenen dat de effecten worden
omgedraaid. Ik denk echter dat dit causaal verband in beide richtingen kan werken
waardoor het elkaar kan versterken. Dit zou ervoor zorgen dat de werknemer in een
opwaartse spiraal kan terechtkomen door het aanbieden van flexibele werkschema’s
Ik zou ook willen opmerken dat er wel degelijk een kleine steekproeffout kan zitten in
mijn onderzoek. Deze fout zou een drietal redenen aan de basis kunnen hebben. Ten
eerste ben ik gaan onderzoeken bij werkende verpleegkundigen die bezig waren aan een
extra opleiding. In vele gevallen wijst dit op een vorm van motivatie en ambitie om
hogerop te geraken die misschien niet bij de gehele populatie aanwezig is. Ten tweede
ben ik de respondenten persoonlijk gaan vragen deel te nemen aan het onderzoek. Zou
er mogelijks een verschil zijn tussen mensen die hier tijd voor wilden maken en zij die
dit niet zagen zitten? Ten laatste bekwam ik ook nog een deel van mijn steekproef door
een online vragenlijst. Ongetwijfeld zijn er verschillen tussen verpleegkundigen die lid
zijn van linked In en deze die dit niet zijn. Hierdoor zou het mogelijk kunnen zijn dat
mijn steekproef niet volledig representatief is voor de populatie. Ik veronderstel echter
dat hoewel deze mensen grote individuele verschillen hebben, hun reacties op
Page 55
40
flexicurity niet zo uiteenlopend zijn. Verder dient ook op basis van een grote steekproef
een validiteitsstudie gemaakt te worden van de Nederlandse vragen omtrent: stress,
carrière en flow, aangezien deze vertaald werden vanuit het Engels. Op basis van deze
grote steekproef kan dan een confirmatorische factoranalyse gemaakt worden.
Hoewel we leidinggeven als achtergrond variabele hebben opgenomen in de vragenlijst
hebben we dit niet verder geanalyseerd. Deze variabele beantwoordt niet aan de
onderzoeksvragen en de literatuurstudie was ontoereikend om daar op wetenschap
gebaseerde uitspraken over te doen. Ik voerde echter geen onderzoek in 2x2 between
subjects design omdat de steekproef niet voldeed aan een minimum van 30
respondenten per groep. Ook kunnen we uit de correlatiematrix geen sterke verbanden
afleiden. Het lijkt me wel zeer interessant om de invloed van leidinggeven op stress,
carrière en flow te onderzoek in de gezondheidszorg. Hetzelfde kan gezegd worden over
de invloed van vaste benoemingen die nog vaak gebruikt worden in de gezondheidszorg
en andere delen van de openbare functie. Het lijkt me dan zeker interessanter om
onmiddellijk het hele spectrum van de populatie mee te nemen en dit niet louter toe te
spitsen op de gezondheidszorg.
Dezelfde problematiek is van toepassing op de nationaliteit van de respondenten.
Slechts 11 respondenten hebben een vreemde nationaliteit. Hierbij wil ik twee
opmerkingen aan vastkoppelen. Ten eerste zijn het merendeel van deze respondenten
bereikt via Linked In, er zou weldegelijk een groot verschil kunnen zijn tussen mensen
die dit gebruiken en het merendeel van mijn respondenten die geen deel uitmaken van
de Linked In populatie. Vervolgens zou ik willen stellen dat hoewel ik de nationaliteit
van de respondent bevraag, ik niet gevraagd heb of ze al dan niet in een Belgische
gezondheidszorginstelling tewerkgesteld zijn.
Voor de achtergrond variabelen functie en opleiding lijkt het mij zeer moeilijk deze op
een gepaste wijze te hercoderen. De meerderheid van de respondenten gaf aan dat ze
verpleegkundigen zijn, echter gaf de rest van de respondenten tal van functie weer
zoals: medische beeldvorming, bediende, opvoeder, kinesitherapeut, keukenbediende,
logistiek medewerker, directie, staffunctie, ergotherapeut. Dit maakt het zeer moeilijk
om een onderzoek te doen naar de invloed van de functies op de variabelen. Aangezien
een deel de steekproef getrokken werd in de master management en beleid van de
Page 56
41
gezondheidszorg, heerste er onduidelijkheid of deze respondenten dit opleidingsniveau
dienden weer te geven of het door hun reeds, voordien, behaalde hoogste diploma.
Het lijkt me zeer interessant dit onderzoek verder te zetten door het in verschillende
sectoren te voeren. De sectorale verschillen kunnen op nieuwe effecten wijzen. Zo is de
baanzekerheid in de gezondheidszorg heel hoog. Werknemers kunnen de werkgever
kiezen die het beste aan hun noden voldoet. Ze kunnen aldus werken onder een optimale
motivatie en hebben weinig last van inkomensonzekerheid. Daarom zouden de effecten
in andere sectoren nog duidelijker kunnen zijn. Het lijkt me niet alleen interessant op
zoek te gaan naar de sectorale invloeden, maar ook naar de invloed van de vaste
benoemingen of verschillen tussen bediende- en ambtenaar statuur. In dit eindwerk is
hier niet dieper op ingegaan omdat hier en uitgebreide wettelijke omkadering bij komt
kijken omtrent ontslagregelingen. Toch lijkt mij het verschil tussen baanzekerheid en
werkzekerheid een mogelijk verklarende factor te zijn. Dit kan gepaard gaan met een
onderzoek naar de wettelijke verschillen in sociale zekerheid en ontslagregelingen
tussen verschillende EU landen, aangezien flexicurity een Europese richtlijn is.
Flexicurity fungeert als oplossing voor een globaal probleem dat evenwel per land
enkele nuanceverschillen kent door wettelijke regelingen. Toch zien we dat de
groeiende participatie van de vrouw op de arbeidsmarkt in alle Westerse landen een
toonaangevende trend is. Dit gaat gepaard met een stijgend aantal tijdelijke banen die
verschijnen op de arbeidsmarkt. Toch zien we dat flexicurity geen alleenstaande
oplossing kan bieden. De R waarden in de regressie zijn ontoereikend om van een
volledig verklarend model te spreken die de volledige stress, carrière en flow ervaring
kan verklaren. We zijn in dit onderzoek vertrokken van het gestelde probleem en
hebben de invloed hiervan nagegaan op stress, carrière en flow. Echter zijn we niet gaan
kijken naar de invloed van een pasklare, uitgewerkte oplossing voor dit probleem en de
invloed hiervan op de afhankelijke variabelen.
Vele zorginstellingen werden gecontacteerd, slechts enkelen gaven toestemming om
deel te nemen. Overbevraging, geen nood aan deze vorm van onderzoek,
leidinggevenden die geen tijd hadden om even mee te werken aan de opstart en niet van
toepassing op ons beroep werden als redenen aangehaald om niet deel te nemen aan dit
onderzoek. Soms zakte de moed mij dusdanig in de schoenen en inderdaad wat baten
Page 57
42
kaars en bril als de uil niet zien wil. Korte termijn doelstellingen werden
vooruitgeschoven. Gelukkig vond ik toch voldoende respondenten om dit onderzoek tot
een goed einde te brengen. Toch dient gezegd te worden dat mijn steekproef te klein is
om de resultaten over de gehele Nederlands sprekende verpleegkundepopulatie te
veralgemenen. Het lijkt me wel een mooie aanzet om aan de hand van dit onderzoek
gezondheidszorginstellingen er op te wijzen dat er wel degelijk nood is aan flexicurity
in dit beroep. Zodat uitgebreider onderzoek mogelijk wordt, over verschillende delen
van de gezondheidszorg, verschillende diensten(afdelingen), types van ziekenhuizen
(grootte) of functies.
Ten slotte zou ik alle gezondheidszorgorganisaties willen aanraden hun kennis met
betrekking tot flexibele werkschema’s systematisch te vergroten. Het stijgende tekort
aan verpleegkundigen en andere gezondheidszorgmedewerkers zal ervoor zorgen dat
organisaties op een duurzame wijze dienen om te springen met hun werknemers. Toch
is het zeker niet mijn doel om profeet te worden voor flexibiliteit. Flexibiliteit op zich
heeft enkele nadelen en zal vaak uitdraaien op korte termijn voordelen voor de
werkgever. Flexicurity, een manier waar personeel in betrokken wordt en in combinatie
met andere maatregelen om een efficiënte werksituatie te creëren kan ik enkel
aanmoedigen.
We willen toekomstige onderzoekers aanmoedigen dit onderzoek verder te zetten op
andere doelgroepen, zorginstellingen of sectoren. We zijn ervan overtuigd dat deze
onderzoeken een positieve bijdrage kunnen leveren aan menig maatschappelijk debat
met economische consequenties, zoals daar zijn:
- Het evenwicht tussen werk en vrije tijd
- De limieten van werkdruk in het algemeen en specifieke groepen in het
bijzonder (zware beroepen)
- De sociale wetgeving/bescherming, met o.a. de hoogte van
ontslagtermijnen en –vergoedingen
- Het debat over verschillen in statuut (arbeider/bediende)
Page 58
43
5. Nawoord.
Bij het afronden van dit onderzoek kunnen we besluiten dat de invloed van flexibiliteit
en zekerheid veelzijdig is. We vonden voor zowel stress, carrière als flow significante
resultaten terug die zowel de werkgever als werknemer economische, sociale en
psychologische voordelen kunnen opleveren. We willen toekomstige onderzoekers
aanmoedigen dit onderzoek verder te zetten op andere diensten, zorginstellingen of
sectoren. We kijken er naar uit resultaten te lezen met betrekking tot vaste
benoemingen.
Page 59
44
6.Bronnen
-Aiken, L., Clarke, S., Sloane, D., Sochalski, J., & Silber, J. (2002). Hospital nurse
staffing and patient mortality, nurse burnout, and job dissatisfaction. Journal of the
American Medical Association, 288, 1987-1993.
-Almer, E. D., Cohen, J. R. & Single, L. E. (2004). Is it the kids or the schedule? The
incremental effect of families and flexible scheduling on perceived career success.
Journal of Business Ethics, 54, 51-65.
-Almer, E. D., & Kaplan, S. E. (2002). The effects of flexible work arrangements on
behavioral job outcomes, burnout and stress. Behavioral Research in Accounting,
14, 1-34.
-Ashford, S., Lee, C., & Bobko, P. (1989). Content, causes, and consequences of job
insecurity: A theory-based measure and substantive test. The Academy of
Management Journal, 32, 803-829.
-Bakker, A. (2005). Flow among music teachers and their students: The crossover of
peak experiences. Journal of Vocational Behavior, 66, 26–44.
-Bakker, A. (2008). The work-related flow inventory: construction and initial validation
of the WOLF. Journal of Vocational Behavior, 72, 400-414.
-Bakker, A., Demerouti, E., &. Euwema M. (2005) Job resources buffer the impact of
job demands on burnout. Journal of Occupational Health Psychology, 10, 170–180.
-Bakker, A. B., Demerouti, E., Taris, T., Schaufeli, W. B., & Schreurs, P. (2003). A
multi-group analysis of the job demands–resources model in four home care
organizations. International Journal of Stress Management, 10, 16−38.
-Bakker, A., Ten Brummelhuis, L., Prins, J., & Van Der Heijden, F. (2011). Applying
the job demands–resources model to the work–home interface: a study among
medical residents and their partners. Journal of Vocational Behavior, 79, 170–180.
-Beehr, T. A., Walsh, J. T. & Taber, T. D. (1976). Relationship of stress to individually
and organizationally valued states: Higher order needs as a moderator. Journal of
Applied Psychology, 61, 41-47.
-Blanchard, O., & Tirole, J. (2004). Redesigning the employment protection system.
The Economist, 152, 1-20.
-Bordaa, R., & Normanb, I. (1997). Factors influencing turnover and absence of nurses:
a research review. International Journal of Nursing Studies, 34, 385-394.
Page 60
45
-Byron, K. (2005). A meta-analytic review of work–family conflict and its antecedents.
Journal of Vocational Behavior, 67,169−198.
-Christensen, C. (2008). The Innovator's Prescription: A Disruptive Solution for Health
Care. Verenigde Staten van Amerika, Mcgraw-hill.
-Cockx, B. (2009). Flexizekerheid in België. Een voorstel gebaseerd op economische
principes. Over.werk, 19,50-61.
-Cohen, J. R., & Single L. E. (2001). An examination of the perceived impact of
flexible work arrangements on professional opportunities in public accounting.
Journal of Business Ethics, 32, 317-328.
-Cohen, J. (1997). Flexible scheduling in public accounting. Journal of Accounting
Education, 145–158.
-Copertaro, A., Bracci, M., Gesuita, R., Carle, F., Amati, M, Baldassari, M.,
Mocchegiani, E., & Santarelli, L. (2001). Influence of shift-work on selected
immune variables in nurses. Industrial Health, 49, 597–604.
-Csikszentmihalyi, M. (1997). Finding flow: The psychology of engagement with
everyday life. New York, NY, Basic Books.
-De Clercq, M. (2006). Economie Toegelicht. Antwerpen, België, Garant.
-De Vos, M., & Konings, J. (2007). Van baanzekerheid naar werkzekerheid op de
Belgische arbeidsmarkt: Ideeën voor een new deal in België, van
http://www.itinerainstitute.org/
-Deci, E.L. (1971). Effects of externally mediated rewards on intrinsic motivation.
Journal of Personality and Social Psychology, 18, 105- 115.
-Demerouti, E., Bakker, A. B., Nachreiner, F., & Schaufeli, W. B. (2001). The job
demands–resources model of burnout. Journal of Applied Psychology, 86, 499−512.
-Dermaut, C. (2010). Piekarbeid in de land- en tuinbouw en de horeca: hoe zeker is de
flexibiliteit. Jura Falconis, 3, 413-473.
-Ehnert, I. (2009). Sustainability and human resource management: reasoning and
applications on corporate websites. European Journal of International
Management, 3, 419-438.
-Ellis, G. D., Voelkl, J. E., & Morris, C. (1994). Measurement and analyses issues with
explanation of variance in daily experience using the flow model. Journal of
Leisure Research, 26, 256–337.
Page 61
46
-Ernst, A.T., Jiang, H., Krishnamoorthy, M., & Sier, D. (2004). Staff scheduling and
rostering: A review of applications, methods and models. European Journal of
Operational Research, 153, 3–27.
-EU (2001). The impact of pay increases on nurses' labour market: a review of evidence
from four oecd countries. Via
http://search.oecd.org/officialdocuments/displaydocumentpdf/?cote=delsa/hea/wd/h
wp(2011)4&doclanguage=en
-EU (n.d.). Flexicurity. Via http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=102&langId=en
-Flinkman, M., Laine, M., Leino-Kilpi, H., Hasselhorn, H., & Salantera, S. (2008).
Explaining young registered Finnish nurses’ intention to leave the profession: A
questionnaire survey. International Journal of Nursing Studies, 45, 727–739.
-Fried, Y., & Ferris, G. R. (1987). The validity of the job characteristics model: A
review and meta-analysis. Personnel Psychology, 40, 287–322.
-Frone, M. R., Yardley, J. K., & Markel, K. S. (1997). Developing and testing an
integrative model of the work-family interface. Journal of Vocational Behavior, 50,
145-167.
-Galinsky, E., Bond, J. T., & Friedman, D. E. (1993). The changing workforce:
Highlights from the national study. Washington DC, General accounting office.
-Ganster, D. C., Fusilier, M. R. & Mayes, B. T. (1986). Role of social support in the
experience of stress at work. Journal of Applied Psychology, 71, 102-110.
-Glass, J.L., & Estes, B.S. (1996). Workplace support childcare and turnover intentions
among employed mothers of infants, Journal of Family Issues, 17, 317–335.
-Gold, D., & Rogacz, S. (1992). Rotating shift work, sleep, and accidents related to
sleepiness in hospital nurses. American Journal of Public Health, 82, 1011-1014.
-Goutry, L. (2007). Steekproef “Tekort aan verpleegkundigen in Rusthuizen”. CD&V.
-Greenhaus, J. H., & Parasuraman, S. (1986). A work-nonwork interactive perspective
of stress and its consequences. Journal of Organizational Behavior Management,
82, 37-60.
-Grzywacz, J., Dawn, C., & Shulkin S. (2008). Schedule flexibility and stress: Linking
formal flexible arrangements and perceived flexibility to employee health.
Community, Work and Family, 11, 199-214.
-Haddock, S. A., Zimmerman, T. S., Ziemba, S., & Lyness, K. (2006). Practices of dual
earner couples successfully balancing work and family. Journal of Family and
Economic Issues, 27, 207–234.
Page 62
47
-Hall, M., & Smith, D. (2009). Mentoring and turnover intentions in public accounting
firms. Accounting Organizations and Society, 34, 695–704.
-Hardin, J. R., Reding K. F., & Stocks, M. H. (2002). The effect of gender on
recruitment of entry-level accountants. Journal of Managerial Issues, 2, 251-266.
- Hoge D. R. (1993). Sources of stress experienced by Catholic priests. Review of
Religious Research, 35, 3-18.
-Hoge Raad voor de Werkgelegenheid (2006). Verslag 2006. Via http://www.werk.belgie.be/publicationDefault.aspx?id=9084
-Hudek, J., Kalebić, B., & Krapić, N. (2011). Personality, organizational stress, and
attitudes toward work as prospective predictors of professional burnout in hospital
nurses. Croat Med Journal, 52(4), 538–549.
-Igbaria, M., Greenhaus, J. H. (1992). Determinants of MIS employees’ turnover
intentions: A structural equation model. Communications of the ACM, 35, 34-47.
-Jakobs, M. (2007). Impact van de vergrijzing op het tekort aan verpleegkundigen.
Arbeidsmigratie: een oplossing? (masterproef, universiteit Antwerpen).
-Jackson, S., Schuler, R. (1985). meta-analysis and conceptual critique of research on
role ambiguity and role conflict in work settings. Organizational Behavior and
Human Decision Processes 36, 16-78.
-Kemery, E. R. (2006). Clergy role stress and satisfaction: role ambiguity isn’t always
bad. Pastoral Psychology, 54, 561-570.
-Kessler, R. C., Price, R. H. & Wortman, C. B. (1985). Social factors in
psychopathology: Stress, social support and coping processes. Annual Review of
Psychology, 36, 531-572.
-Kovner C., Brewer C., Wu Y.W., Cheng Y. & Suzuki M. (2006). Factors associated
with work satisfaction of registered nurses. Journal of Nursing Scholarship 38, 71–
79.
-Kram, K. E., & Hall, D. T. 1996. Mentoring in a context of diversity and turbulence. In
E. E. Kossek & S. A. Lobel (Eds.), Managing diversity: Human resource strategies
for transforming the workplace: 108-136. Cambridge, MA: Blackwell Business.
-Kumpen, j.j. (2011). Invloed van werkfactoren op de motivatie van werknemers. Via
http://hdl.handle.net/1820/3609
-Lee, R., & Ashforth, B. (1996). A meta-analytic examination of the correlates of the
three dimensions of job burnout. Journal of Applied Psychology, 81, 123-133.
Page 63
48
-Leonard, R. (1998). Werk en tijd: Ploegenarbeid en flexibele uurroosters. Via
http://www.werk.belgie.be
-Lutz, R. J., & Guiry, M. (1994). Intense consumption experiences: Peaks,
performances, and flows. Winter Marketing Educators’ Conference, St. Petersburg,
FL, February.
-Mills, A.C., & Blaesing, S.L. (2000). A lesson from the last nursing shortage: the
influence of work values on career satisfaction with nursing. The Journal of
Nursing Administration, 30, 309-315.
-Olaerts, L., & Van Bever, E. (2011). Carrièrepad binnen audit- en boekhoudkantoren:
is er een gendereffect. (masterproef, Universiteit Gent).
-Omey, E. (2009). Arbeid en tewerkstelling. Gent, Acco.
-O’Shea, E,. (1999). Factors contributing to medication errors: A literature review.
Journal of Clinical Nursing, 8, 496–504.
-Pacolet, J., & Merckx, s. (2006). Managed Migration and the Labour Market. The
Health Sector. The Belgian Case., Report prepared for the European Migration
Network, Small Scale Study II, Leuven: HIVA/KUL, 61.
-Pacolet, J., Van De Putte, I., Cattaert, G., Coudron, V. (2002b), Plus est en vous
herbekeken. Manpowerplanning in de zorgsector en de socioculturele sector.
Synthese voor de zorgsector in de Vlaamse Gemeenschap 1995-2020, Leuven:
KUL (HIVA), 154.
-Peters, P., & Wildenbeest, M. (2010). Telewerken als hulpbron? ‘Flow’ en uitputting
onder twee telewerkcategorieën vergeleken. Gedrag & Organisatie, 23(2), 97-117.
-Schalk, R., Raeder, S. (2011). Flexicurity assessed. A questionnaire for organizational
and employee flexibility and security. Gedrag & Organisatie, 24, 286-303.
-Schaufeli, W. & Bakker, A. (2004). Bevlogenheid: een begrip gemeten. Gedrag &
Organisatie, 17, 89-112.
-Schwartz F. N. (1996). The competitive advantage. Journal of Accountancy, 39, 181.
-Simoens, S., Villeneuve, M., & Hurst, J. (2005). Tackling nurse shortages in OECD
countries. OECD, Paris.
-Swanborn, P.G. (1993). Schaaltechnieken: theorie en praktijk van acht eenvoudige
procedures. Amsterdam, Uitgeverij Boom.
-Szymanski, S. (1998). Why is Manchester United so successful? Business Strategy
Review, 9, 47-54.
Page 64
49
-Rau, B., Hyland, M. (2002). Role conflict and flexible work arrangements: the effects
on applicant attraction. Personnel Psychology, 55, 111-136.
-Rizzo, J. R., House, R. J., & Lirtzman, S. I. (1970). Role conflict and ambiguity in
complex organizations. Administrative Science Quarterly, 15, 150-163.
-Ruggiero, J., & Pezzino, J. (2006). Nurses' perceptions of the advantages and
disadvantages of Their Shift and Work Schedules. Journal of Nursing
Administration, 36, 450-453.
-Russell, H., O’Connell, P.,& McGinnity, F. (2009) The impact of flexible working
arrangements on work–life conflict and work pressure in Ireland. Gender, Work and
Organization, 16.
-Taskin, L. & V. Devos. (2005). Paradoxes from the individualization of HRM: The
case of telework. Journal of Business Ethics, 62, 13–24.
-Theodossiou, I., & Vasileiou, E. (2007). Making the risk of job loss a way of life: Does
it affect job satisfaction? Research in Economics, 61, 71–83.
-UZA (n.d.). Medewerkers blikken terug : Paul Van Remoortere. Via http://www.uzantwerpen.be/UZA/Over+UZA/verhaal/Medewerkers+blikken+terug.htm
-Van Den Daele, I. (2010). Eeen aanvaardbaar en gezond uurrooster voor
verpleegkundigen op de diensten operatiekwartier en intensieve zorg. (masterproef
universiteit Gent).
-Van der Doef, M., & Maes, S. (1999). The job demand–control(–support) model and
psychological well-being: A review of 20 years of empirical research. Work &
Stress, 13, 87–114.
-Van Der Pas, S., & Van Tilburg, T. (2005). measuring older adults‟ filial responsibility
expectations: exploring the application of a vignette technique and an item scale.
Educational and Psychological Measurement, 65, 1026-1045.
-Van Dick V.R., & Wagner U. (2001). Stress and strain in teaching: a structural
equation approach. British Journal of Educational Psychology, 71, 243- 259.
-Van Ham, J.C., Paauwe, J.,. Williams, A.R.T. 1986. Flexibiliteit en stabiliteit van de
arbeidsorganisatie. ESB, 1196-1200.
-Vandeurzen, J. (2010). Actieplan werkgelegenheid zorgsector. Via
http://www.ministerjovandeurzen.be
-VDAB (2011). Lijst van knelpuntberoepen 2011. Via http://vdab.be/trends/vacatureanalyse.shtml
Page 65
50
-Wilthagen, T., & Tros, F. (2004). The Concept of ‘Flexicurity’: a new approach to
regulating employment and labour markets, in ‘Flexicurity: Conceptual Issues and
Political Implementation in Europe’ Tranfer. European Review of labour and
research, 10,166-186.
-Wolfe, D. M., & Snoek, J. D. (1962), A study of tension and adjustment under role
conflict. Journal of Social Issues, 18, 102-121.
-Zencirci, D., & Arslan,. (2011). Morning-evening type and burnout level as factors
influencing sleep quality of shift nurses. Croat Med Journal, 52, 527-537.
7.Bijlagen
Bijlage 1: Aantal verpleegkundigen per duizend inwoners.
België 5.6
Frankrijk 7.2
Duitsland 9.9
Nederland 12.8
Verenigd Koninkrijk 9.2
Verenigde staten 7.9
EU15 8.9
OECD 6.8
*Voor Nederland en de VS zijn de gegevens voor 2001.
Bron: OECD Health Data 2004, 2nd edition in OECD (2005a), p. 75
Page 66
51
Bijlage 2: aantal uitgereikte diploma’s op het einde van het academiejaar
hogeschoolonderwijs)
verpleegkunde
M V T
1996-1997 269 1352 1621
1997-1998 291 1146 1437
1998-1999 271 1080 1351
1999-2000 232 1122 1354
2000-2001 353 1382 1735
2001-2002 330 1315 1645
2002-2003 238 1198 1436
2003-2004 240 1197 1437
2004-2005 232 1209 1441
2005-2006 257 1226 1483
2006-2007 217 1208 1425
2007-2008 224 1125 1349
2008-2009 208 1121 1329
2009-2010 239 1239 1478
(cijfers departement onderwijs van de vlaamse gemeenschap)
Page 67
52
Bijlage 3:
Vragenlijst
Geachte,
Mijn naam is Elias Van Bever. Ik ben een student management en beleid van de
gezondheidszorg aan de universiteit van Gent, als vooropleiding heb ik een master TEW
behaald aan diezelfde universiteit. Ik onderzoek in mijn masterproef het gebruik van flexibele
werkschema’s binnen het verpleegkunde beroep.
Wij zouden u willen vragen deel te nemen aan deze vragenlijst. Deze zal bestaan uit een
honderdtal vragen die u vanuit uw eigen situatie zal trachten te beantwoorden. Als
tegenprestatie verloten wij een bongo bon ter waarde van 40 euro.
Uw privacy wordt op verschillende manieren beschermd. Ten eerste zullen al uw antwoorden
anoniem zijn en uitsluitend gebruikt worden voor onderzoeksdoeleinden. Voor deze
onderzoeksdoeleinden zullen geen van de gegevens identificeerbaar zijn en niet toe te schrijven
zijn aan u als individu of aan de organisatie waarin u werkzaam bent. Uw antwoorden zullen
enkel bijdragen tot de onderzoeksresultaten van mijn masterproef en zullen ten allen tijde
vertrouwelijk blijven. Desgewenst kunt u me contacteren voor inzage in de globale bevindingen
Uw deelname aan deze vragenlijst is ten allen tijde vrijwillig en het staat u vrij na elke vraag
deze vragenlijst te beëindigen. Al dan niet deelnemen aan dit onderzoek zal geen invloed
hebben voor uw huidige werksituatie noch voor uw studieresultaten.
De vragen zullen u de kans geven om na te denken over uw huidige werksituatie Het invullen
van deze vragenlijst zal een twintigtal minuten in beslag nemen.
Ik zal de ingevulde vragenlijsten na de les terug ophalen.
Indien u nog vragen heeft met betrekking tot dit onderzoek gelieve me te contacteren op het
volgende adres: [email protected] . Indien u dit wenst, ben ik bereid feedback te geven
over het onderzoek na afloop
Alvast bedankt voor uw bijdrage.
Prof. Dr. Eva Derous prof. Dr. Rik Verhaeghe Elias Van
Bever
Indien u wenst deel te nemen aan de wedstrijd voor het winnen van de bongo bon, gelieve
onderaan dit blad uw naam weer te geven.
Page 68
53
Deze vragenlijst bestaat uit 3 delen. In deel 1 peilen we naar verwachtingen en geboden flexibiliteit/zekerheid in uw huidige baan. In deel 2 bevragen we uw perceptie inzake uw werkomstandigheden en loopbaanmogelijkheden. In deel 3, tot slot, vragen we naar een paar persoonlijke achtergrondgegevens inzake type functie en type organisatie waarin u momenteel werkzaam bent. In het eerste deel van deze vragenlijst bevragen we uw visie op flexicurity. Flexicurity verwijst naar de balans van zekerheid en flexibiliteit voor zowel de werkgever als de werknemer. We zullen u meer bepaald vragen wat u aan uw werkgever aanbiedt en wat de werkgever van u verwacht inzake flexicurity. U ziet zo dadelijk 40 stellingen, we stellen 2 vragen m.b.t. elke stelling. Gelieve het antwoord dat voor u van toepassing is voor beide componenten afzonderlijk aan te kruisen. We verwachten dus van u dat u voor elke stelling twee scores geeft van 1 tot 7 waarbij. 1=Helemaal niet 2=niet 3=eerder niet 4=gemiddeld 5=eerder wel 6=veel 7=heel veel Gelieve eerlijk te antwoorden. Maar eerst zouden we u twee open vragen willen stellen om te reflecteren over uw eigen werksituatie. In welke mate ondervindt u flexibiliteit in de organisatie waarin u werkzaam bent? Gaat deze flexibiliteit vooral uit van uzelf of van u werkgever? Illustreer indien mogelijk met concrete voorbeelden. In welke mate ondervindt u zekerheid in de organisatie waarin u werkzaam bent? Gaat deze zekerheid vooral uit van uzelf of van u werkgever? Illustreer indien mogelijk met concrete voorbeelden.
Page 69
54
Deel 1: Flexicurity
Vanaf nu vragen we u naar de mate waarin u (a) een aantal zaken m.b.t. flexibiliteit en
zekerheid aanbiedt aan uw werkgever en (b) uw werkgever deze zaken van u ook
daadwerkelijk verwacht.
Bijvoorbeeld, indien u zich helemaal niet met uw werkgever identificeert, dan duidt u onder
ik bied mijn werkgever dat ik.... (KOLOM: VRAAG A) “1’ (helemaal niet) aan. Als uw
werkgever dat in sterke mate van u verwacht, dan duidt u bij VRAAG B “6” aan.
Dan is het nu aan u.... Het is belangrijk dat u eerlijk bent bij het beantwoorden van de
items:
1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7
hel
emaa
l nie
t
nie
t
eerd
er n
iet
gem
idd
eld
eerd
er w
el
veel
hee
l vee
l
hel
emaa
l nie
t
nie
t
eerd
er n
iet
gem
idd
eld
eerd
er w
el
veel
hee
l vee
l
1 Mij met de organisatie identificeer x x
ik bied mijn wergever dat ik .... mijn werkgever verwacht dat ik....Vraag A Vraag B
1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7
hel
emaa
l nie
t
nie
t
eerd
er n
iet
gem
idd
eld
eerd
er w
el
veel
hee
l vee
l
hel
emaa
l nie
t
nie
t
eerd
er n
iet
gem
idd
eld
eerd
er w
el
veel
hee
l vee
l1 Mij met de organisatie identificeer
2 Nog lang bij mijn huidige werkgever blijf
3 Het imago van de organisatie niet zal beschadigen
4 Mij conform de waarden van de organisatie gedraag
5
Mijn werktijd flexibel indeel naar de behoeften van de
organisatie
6 Op verschillende locaties inzetbaar ben
7 Bereid ben onzekerheid te accepteren
8 Zonder inwerktijd op verschillende taken inzetbaar ben
9 Veranderingsprocessen ondersteun en help te realiseren
ik bied mijn wergever dat ik .... mijn werkgever verwacht dat ik....Vraag A Vraag B
Page 70
55
Opgelet: vanaf nu vragen we de mate waarin u (a) een aantal zaken m.b.t. flexibiliteit en zekerheid verwacht van uw werkgever en (b) uw werkgever deze zaken kan aanbieden. Gelieve per item 1 mogelijkheid aan te duiden(2 in totaal). Gelieve eerlijk te antwoorden.
Opgelet: vanaf nu vragen we de mate waarin u (a) een aantal zaken m.b.t. flexibiliteit en zekerheid aanbiedt aan uw werkgever en (b) uw werkgever deze zaken van u ook daadwerkelijk verwacht. Gelieve per item 1 mogelijkheid aan te duiden(2 in totaal). Gelieve eerlijk te antwoorden.
1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7
hel
emaa
l nie
t
nie
t
eerd
er n
iet
gem
idd
eld
eerd
er w
el
veel
hee
l vee
l
hel
emaa
l nie
t
nie
t
eerd
er n
iet
gem
idd
eld
eerd
er w
el
veel
hee
l vee
l
1 Mogelijkheden om betrokken te raken bij de organisatie
2 Een langdurig dienstverband
3 Loyaliteit
4 Het bevorderen van een positieve organisatiecultuur
5 Zorgen voor gemeenschappelijke normen en waarden
6
de mogelijkheid mijn werkzaamheden vanf het kantoor,
thuis of bij de klanten te verrichten
7 De mogelijkheid mijn werktijden flexibel in te delen
8De mogelijkheid met verschillende personen in
projectverband samen te werken
9
De mogelijkheid om binnen de organisatie van functie te
wisselen
ik verwacht van mijn werkgever... mijn wergever biedt mij...Vraag A Vraag B
1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7
hel
emaa
l nie
t
nie
t
eerd
er n
iet
gem
idd
eld
eerd
er w
el
veel
hee
l vee
l
hel
emaa
l nie
t
nie
t
eerd
er n
iet
gem
idd
eld
eerd
er w
el
veel
hee
l vee
l
1 Mijn kennis en vaardigheden up-to-date houd
2 Mijn vaardigheden en kennis verder ontwikkel
3 Ideeën over mijn loopbaan ontwikkel
4 Mijn vaardigheden op mijn loopbaan afstem
5
Verantwoordelijkheid neem voor het product en de
organisatie
6 Mij identificeer met mijn functie
7 Doel- en prestatiegericht werk
8 Initiatief neem bij het uitvoeren van mijn taken
ik bied mijn werkgever dat ik... mijn werkgever verwacht dat ik....Vraag A Vraag B
Page 71
56
Opgelet: vanaf nu vragen we de mate waarin u (a) een aantal zaken m.b.t. flexibiliteit en zekerheid verwacht van uw werkgever en (b) uw werkgever deze zaken kan aanbieden. Gelieve per item 1 mogelijkheid aan te duiden(2 in totaal). Gelieve eerlijk te antwoorden
1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7
hel
emaa
l nie
t
nie
t
eerd
er n
iet
gem
idd
eld
eerd
er w
el
veel
hee
l vee
l
hel
emaa
l nie
t
nie
t
eerd
er n
iet
gem
idd
eld
eerd
er w
el
veel
hee
l vee
l
1Een interessant takenpakket
2
De mogelijkheid in mijn werk eigen verantwoordelijkheid
te nemen
3
Ondersteuning bij het ontwikkelen van mijn kwaliteiten
en vaardigheden
4
De mogelijkheid mijn vaardigheden op verschillende
gebieden in te zetten
5Een goed loopbaanperspectief
6Ondersteuning van mijn carrière
7Een salaris dat voor een deel prestatieafhankelijk is
8Erkenning voor goede prestaties
9
De gelegenheid mijn prestaties aan (hoger) management
te presenteren
10De mogelijkheid door goede prestaties promotie te maken
11Informatie over belangrijke beslissingen
12
De mogelijkheid bij belangrijke beslissingen mijn mening
te geven
13Inspraak bij belangrijke beslissingen
14
De mogelijkheid bij belangrijke beslissingen
daadwerkelijk mee te besluiten
ik verwacht van mijn werkgever... mijn werkgever biedt mij....Vraag A Vraag B
Page 72
57
Deel 2: Werkomstandigheden en loopbaanmogelijkheden. In het tweede deel bevragen we hoe u uw werkomstandigheden en loopbaanmogelijkheden percipieert of ervaart. Geef per item slechts 1 antwoord. Gelieve eerlijk te antwoorden.
Page 73
58
1 2 3 4 5 6 7
hel
emaa
l nie
t
nie
t
eerd
er n
iet
gem
idd
eld
eerd
er w
el
veel
hee
l vee
l
1. Ik moet werken onder vage richtlijnen en orders.
2. Ik moet werken onder een onverenigbaar beleid en richtlijnen.
3. Ik krijg taken toegekend die ik niet kan afwerken.
4. Ik heb de juiste hoeveelheid werk te doen.
5. Ik weet dat ik mijn tijd juist verdeel over de mij toebedeelde taken.
6. ik vind dat er duidelijk omschreven, geplande doelen en
doelstellingen zijn binnen mijn job.
7. Ik weet exact wat van mij verwacht wordt.
8. Ik weet met zekerheid hoe men mij evalueert voor een promotie of
loonsverhoging.
9. Ik beschik over voldoende tijd om mijn taken uit te voeren zoals dat
van mij verwacht wordt.
10. ik vind dat ik vaak werk toebedeeld krijgt dat te veel is voor één
persoon om uit te voeren.
11. ik heb het gevoel dat de prestatiestandaarden te hoog zijn voor mijn
werk.
12. Ik heb de intentie om op korte termijn mijn organisatie te verlaten.
13. Ik heb de intentie om op lange termijn mijn organisatie te verlaten.
14. Ik kan opklimmen tot een hoger niveau binnen mijn bedrijf
15. De kans is reëel dat ik ooit onvrijwillig ontslagen word
16. De kans is reëel dat ik op vrijwillige basis mijn huidige organisatie
verlaat
17. ik zal gevraagd worden voor een volgende opdracht.
18.Ik vertoon een hoge toewijding aan de organisatie.
19. Ik vertoon een hoge toewijding aan mijn carrière.
20. Als ik aan het werk ben,denk ik aan niets anders.
21. Ik laat mij meeslepen door mijn werk.
22. Als ik aan het werk ben, vergeet ik alles rondom mij.
23. Ik word volledig ondergedompeld in mijn werk.
24. Ik krijg een goed gevoel dankzij het werk.
25.Ik doe mijn werk met plezier.
26. ik voel mij gelukkig tijdens het werk.
27. Ik voel mij opgewekt tijdens het werk.
28. ik zou nog steeds komen werken, zelfs al zou ik minder verdienen.
29. Ik heb het gevoel dat ik ook zou willen werken tijdens zijn vrije tijd.
30. Ik werk omdat ik er plezier in vind.
31. Als ik werk, doe ik dit voor mezelf.
32.Ik krijg mijn motivatie van het werk zelf, niet van de beloning.
Page 74
59
In de volgende vragen wordt nagegaan wat u belangrijk vindt aan uw (huidige) job. We vragen
u om aan te geven hoe belangrijk elk van deze aspecten is voor u in uw huidige functie. Gelieve
bij het antwoorden de volgende schaal te gebruiken:
1 2 3 4 5 6 7
Helemaal
niet
belangrijk
Niet
belangrijk
Eerder niet
belangrijk
Neutraal Eerder
Belangrijk
Belangrijk Heel
belangrijk
Welke factoren kunnen volgens u uw carrière bevorderen?
1 2 3 4 5 6 7
Hele
maal
niet
bela
ngrij
k
Nie
t
bel
ang
rijk
Eer
der
niet
bel
ang
rijk
Ne
utra
al
Eer
der
Bel
ang
rijk
Bel
ang
rijk
Hee
l
bel
ang
rijk
1. collega ’s die om me geven en me ondersteunen.
2. Een goed betaalde job hebben.
3. veel nieuwe dingen leren
4. anderen hun problemen helpen oplossen, zonder er iets voor te
moeten terugkrijgen.
5. Een job waarbij ik bewonderd word omwille van de prestigieuze
functie.
6. Een functie bekleden met veel macht.
7. Financieel erg succesvol zijn in mijn job.
8. Collega's hebben waarmee ik plezier kan maken.
9. Een job hebben met veel maatschappelijk aanzien.
10. Een paar collega's hebben die goede vrienden zijn en waarmee ik
over persoonlijke zaken kan praten.
11. Veel invloed uitoefenen over anderen in mijn job.
12. Een job hebben waardoor ik rijk kan worden
13. Een job hebben waarbij ik veel sociale herkenning krijgt van anderen.
14. Via mijn job een kleine bijdrage leveren om de wereld tot een betere
plaats te maken.
15. Een job hebben waarbij ik mijn capaciteiten kan gebruiken.
16. andere personen aanleren wat ik weet.
17. Controle kunnen uitoefenen over anderen in mijn job.
18. Een inhoudelijke interessante job hebben.
Page 75
60
Welke factoren kunnen volgens u uw carrière verhinderen?
Deel 3: Achtergrondgegevens
In dit deel stellen we enkele vragen omtrent uw persoonlijke gegevens en over de organisatie
waarin u op dit moment werkzaam bent. Gelieve de juiste antwoorden te omcirkelen en zo
volledig mogelijk te antwoorden.
Wat is uwe leeftijdscategorie?
<25
25<x50
>50
Wat is uw geslacht?
Man
Vrouw
Wat is uw nationaliteit?
Wat is uw opleiding?
Wat is uw huidige functie binnen de organisatie?
Opleidingsniveau:
Naam van de opleiding:
Niveau:
Naam van de functie:
Page 76
61
Heeft u een leidinggevende functie?
Hoeveel jaren bent u al in uw huidige organisatie in dienst?
In welk type gezondheidszorg instelling bent u actief?
Hartelijk dank voor uw deelname!
Neen
Ja
Zoja specificeer aan hoeveel personen u leiding geeft:
Page 77
62
Bijlage 4 : SPSS output
Rolconflict
Model Summary
Model R R Square
Adjusted R
Square
Std. Error of the
Estimate
1 ,494a ,245 ,191 1,18612
ANOVAb
Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.
1 Regression 51,451 8 6,431 4,571 ,000a
Residual 158,979 113 1,407
Total 210,430 121
Coefficientsa
Model
Unstandardized Coefficients
Standardized
Coefficients
t Sig. B Std. Error Beta
1 (Constant) 4,053 1,087 3,730 ,000
ozb1,ozb2, ozb3, ozb4 ,084 ,187 ,056 ,448 ,655
ozv 2, ozv3 -,072 ,156 -,044 -,461 ,646
ofb1, ofb2,ofb3,ofb4,ofb5 ,068 ,147 ,051 ,463 ,644
ofv2, ofv3, ofv4 ,021 ,112 ,019 ,191 ,849
wzv1,wzv2, wzv3, wzv4,
wzv5
,108 ,179 ,066 ,604 ,547
wzb1,wzb2, wzb3, wzb4,
wzb5
-,581 ,150 -,474 -3,864 ,000
wfv1,wfv2, wfv3,wfv4 ,277 ,132 ,266 2,105 ,037
wfb1,wfb2,wfb3,wfb4 -,061 ,129 -,062 -,470 ,640
Page 78
63
Rolambiguïteit
Model Summary
Model R R Square
Adjusted R
Square
Std. Error of the
Estimate
1 ,564a ,318 ,270 ,86575
ANOVAb
Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.
1 Regression 39,498 8 4,937 6,587 ,000a
Residual 84,697 113 ,750
Total 124,195 121
Coefficientsa
Model
Unstandardized Coefficients
Standardized
Coefficients
t Sig. B Std. Error Beta
1 (Constant) 6,385 ,793 8,051 ,000
ozb1,ozb2, ozb3, ozb4 -,145 ,136 -,127 -1,067 ,288
ozv 2, ozv3 ,135 ,114 ,107 1,185 ,238
ofb1, ofb2,ofb3,ofb4,ofb5 -,179 ,107 -,177 -1,676 ,097
ofv2, ofv3, ofv4 -,042 ,082 -,048 -,510 ,611
wzv1,wzv2, wzv3, wzv4,
wzv5
-,189 ,131 -,151 -1,449 ,150
wzb1,wzb2, wzb3, wzb4,
wzb5
-,266 ,110 -,283 -2,424 ,017
wfv1,wfv2, wfv3,wfv4 ,215 ,096 ,269 2,238 ,027
wfb1,wfb2,wfb3,wfb4 -,124 ,094 -,165 -1,316 ,191
Page 79
64
Roloverlading
Model Summary
Model R R Square
Adjusted R
Square
Std. Error of the
Estimate
1 ,255a ,065 -,001 ,68367
ANOVAb
Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.
1 Regression 3,674 8 ,459 ,983 ,453a
Residual 52,817 113 ,467
Total 56,492 121
Coefficientsa
Model
Unstandardized Coefficients
Standardized
Coefficients
t Sig. B Std. Error Beta
1 (Constant) 4,280 ,626 6,834 ,000
ozb1,ozb2, ozb3, ozb4 -,016 ,108 -,021 -,151 ,880
ozv 2, ozv3 -,119 ,090 -,140 -1,321 ,189
ofb1, ofb2,ofb3,ofb4,ofb5 ,170 ,084 ,248 2,008 ,047
ofv2, ofv3, ofv4 -,070 ,064 -,121 -1,091 ,278
wzv1,wzv2, wzv3, wzv4,
wzv5
-,008 ,103 -,010 -,079 ,937
wzb1,wzb2, wzb3, wzb4,
wzb5
-,049 ,087 -,077 -,563 ,574
wfv1,wfv2, wfv3,wfv4 -,035 ,076 -,065 -,463 ,644
wfb1,wfb2,wfb3,wfb4 ,012 ,074 ,023 ,156 ,876
Page 80
65
Intentie tot verlaten
Model Summary
Model R R Square
Adjusted R
Square
Std. Error of the
Estimate
1 ,524a ,274 ,223 1,45198
ANOVAb
Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.
1 Regression 90,025 8 11,253 5,338 ,000a
Residual 238,231 113 2,108
Total 328,256 121
Coefficientsa
Model
Unstandardized Coefficients
Standardized
Coefficients
t Sig. B Std. Error Beta
1 (Constant) 6,267 1,330 4,712 ,000
ozb1,ozb2, ozb3, ozb4 -,600 ,228 -,322 -2,628 ,010
ozv 2, ozv3 ,126 ,192 ,061 ,659 ,511
ofb1, ofb2,ofb3,ofb4,ofb5 ,381 ,179 ,231 2,123 ,036
ofv2, ofv3, ofv4 -,018 ,137 -,013 -,133 ,894
wzv1,wzv2, wzv3, wzv4,
wzv5
-,084 ,219 -,041 -,385 ,701
wzb1,wzb2, wzb3, wzb4,
wzb5
-,157 ,184 -,103 -,852 ,396
wfv1,wfv2, wfv3,wfv4 ,166 ,161 ,127 1,027 ,307
wfb1,wfb2,wfb3,wfb4 -,394 ,158 -,323 -2,494 ,014
Page 81
66
Jobuitkomsten
Model Summary
Model R R Square
Adjusted R
Square
Std. Error of the
Estimate
1 ,648a ,420 ,379 ,69429
ANOVAb
Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.
1 Regression 39,488 8 4,936 10,240 ,000a
Residual 54,470 113 ,482
Total 93,958 121
Coefficientsa
Model
Unstandardized Coefficients
Standardized
Coefficients
t Sig. B Std. Error Beta
1 (Constant) 1,490 ,636 2,343 ,021
ozb1,ozb2, ozb3, ozb4 ,137 ,109 ,137 1,256 ,212
ozv 2, ozv3 -,029 ,092 -,027 -,321 ,749
ofb1, ofb2,ofb3,ofb4,ofb5 ,127 ,086 ,145 1,486 ,140
ofv2, ofv3, ofv4 -,088 ,065 -,117 -1,340 ,183
wzv1,wzv2, wzv3, wzv4,
wzv5
,198 ,105 ,181 1,884 ,062
wzb1,wzb2, wzb3, wzb4,
wzb5
,047 ,088 ,057 ,533 ,595
wfv1,wfv2, wfv3,wfv4 ,156 ,077 ,223 2,019 ,046
wfb1,wfb2,wfb3,wfb4 ,151 ,075 ,231 2,000 ,048
Page 82
67
Absorptie
Model Summary
Model R R Square
Adjusted R
Square
Std. Error of the
Estimate
1 ,463a ,214 ,158 1,17751
ANOVAb
Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.
1 Regression 42,683 8 5,335 3,848 ,000a
Residual 156,678 113 1,387
Total 199,361 121
Coefficientsa
Model
Unstandardized Coefficients
Standardized
Coefficients
t Sig. B Std. Error Beta
1 (Constant) 1,442 1,079 1,337 ,184
ozb1,ozb2, ozb3, ozb4 ,553 ,185 ,380 2,984 ,003
ozv 2, ozv3 -,073 ,155 -,046 -,470 ,639
ofb1, ofb2,ofb3,ofb4,ofb5 ,042 ,145 ,032 ,286 ,776
ofv2, ofv3, ofv4 -,015 ,111 -,014 -,136 ,892
wzv1,wzv2, wzv3, wzv4,
wzv5
-,080 ,178 -,051 -,453 ,652
wzb1,wzb2, wzb3, wzb4,
wzb5
-,249 ,149 -,209 -1,667 ,098
wfv1,wfv2, wfv3,wfv4 ,355 ,131 ,349 2,712 ,008
wfb1,wfb2,wfb3,wfb4 ,009 ,128 ,009 ,068 ,946
Page 83
68
Werkplezier
Model Summary
Model R R Square
Adjusted R
Square
Std. Error of the
Estimate
1 ,598a ,357 ,312 ,93634
ANOVAb
Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.
1 Regression 55,072 8 6,884 7,852 ,000a
Residual 99,071 113 ,877
Total 154,143 121
Coefficientsa
Model
Unstandardized Coefficients
Standardized
Coefficients
t Sig. B Std. Error Beta
1 (Constant) 1,009 ,858 1,177 ,242
ozb1,ozb2, ozb3, ozb4 ,354 ,147 ,276 2,401 ,018
ozv 2, ozv3 ,039 ,124 ,027 ,313 ,755
ofb1, ofb2,ofb3,ofb4,ofb5 ,144 ,116 ,128 1,247 ,215
ofv2, ofv3, ofv4 -,071 ,088 -,075 -,809 ,420
wzv1,wzv2, wzv3, wzv4,
wzv5
,219 ,141 ,157 1,547 ,125
wzb1,wzb2, wzb3, wzb4,
wzb5
,132 ,119 ,126 1,116 ,267
wfv1,wfv2, wfv3,wfv4 -,214 ,104 -,240 -2,062 ,042
wfb1,wfb2,wfb3,wfb4 ,205 ,102 ,245 2,011 ,047
Page 84
69
Intrinsieke werkmotivatie
Model Summary
Model R R Square
Adjusted R
Square
Std. Error of the
Estimate
1 ,583a ,340 ,293 1,00011
ANOVAb
Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.
1 Regression 58,127 8 7,266 7,264 ,000a
Residual 113,025 113 1,000
Total 171,152 121
Coefficientsa
Model
Unstandardized Coefficients
Standardized
Coefficients
t Sig. B Std. Error Beta
1 (Constant) 1,914 ,916 2,089 ,039
ozb1,ozb2, ozb3, ozb4 ,441 ,157 ,327 2,800 ,006
ozv 2, ozv3 -,280 ,132 -,189 -2,125 ,036
ofb1, ofb2,ofb3,ofb4,ofb5 ,359 ,124 ,302 2,907 ,004
ofv2, ofv3, ofv4 -,081 ,094 -,081 -,863 ,390
wzv1,wzv2, wzv3, wzv4,
wzv5
,094 ,151 ,064 ,619 ,537
wzb1,wzb2, wzb3, wzb4,
wzb5
-,224 ,127 -,203 -1,768 ,080
wfv1,wfv2, wfv3,wfv4 -,106 ,111 -,112 -,951 ,344
wfb1,wfb2,wfb3,wfb4 ,322 ,109 ,366 2,965 ,004