-
FiscaalBelastingplan 2014 aangenomen In onze Nieuwsflash
Vastgoed van 17 september 2013 hebben wij u op de hoogte gesteld
van de wetsvoorstellen en
regeringsplannen voor 2014, die op Prinsjesdag (17 september
2013) zijn gepubliceerd. Op 17 december 2013 heeft de
Eerste Kamer ingestemd met het Belastingplan 2014. De
voorgestelde wijzigingen zijn hiermee definitief.
1. Voor de behandeling van de eigen woning in de
inkomstenbelasting geldt per 1 januari 2014 dat het maximale
tarief waartegen hypotheekrente in de vierde schijf kan worden
afgetrokken daalt van 52% naar 51,5%. Dit
aangepaste tarief zal jaarlijks met 0,5% worden verlaagd tot 38%
in 2042. Daarnaast zijn de in het kader van de
crisis versoepelde ‘verhuisregelingen’ met één jaar verlengd.
Voor belastingplichtigen die hun te koop staande eigen
woning tijdelijk verhuren, betekent dit dat zij bij einde van de
tijdelijke verhuur vóór 1 januari 2015 nog van herleving
van de hypotheekrenteaftrek gebruik kunnen maken. Bovendien kan
een sinds 2011 leegstaande, voor verkoop
bestemde woning ook in 2014 nog als eigen woning worden
aangemerkt. Ten slotte kwalificeert hierdoor ook de in
2011 aangekochte leegstaande woning of woning in aanbouw nog als
eigen woning in 2014.
2. De btw-integratieheffing wordt met ingang van 1 januari 2014
afgeschaft. Voor een meer uitvoerige bespreking van
de gevolgen wordt verwezen naar de nieuwsflash van 17 september
2013.
3. Met ingang van 1 januari 2014 is een verkrijging van een
belang dat kleiner is dan 1/3 in een vastgoedentiteit
zonder rechtspersoonlijkheid (zoals een commanditaire
vennootschap) belast met overdrachtsbelasting. Voor
beleggingsfondsen en fondsen voor collectieve belegging in
effecten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het
financieel toezicht geldt echter een uitzondering. In deze
fondsen kan ook na 1 januari 2014 een belang dat kleiner
is dan 1/3 worden verkregen zonder heffing van
overdrachtsbelasting.
27 januari 2014 - Editie 22
Nieuwsbrief Vastgoed
http://www.loyensloeff.com/nl-NL/News/Publications/Flashes/Pages/NieuwsflashVastgoedseptember2013.aspx
-
2
4. Voortaan mogen fiscale beleggingsinstellingen (fbi’s)
bijkomstige activiteiten verrichten die dienstbaar zijn aan
de exploitatie van door haar of een verbonden lichaam gehouden
onroerende zaken. Vereist is dat de activiteiten
worden ondergebracht in een afzonderlijke, normaal belaste
dochtervennootschap, die met eigen vermogen wordt
gefinancierd. Hierbij valt te denken aan schoonmaak- of
receptiediensten. De fiscale waarde van de aandelen in de
dochtermaatschappij(en) mag niet meer dan 15% van het fiscale
eigen vermogen van de fbi bedragen en de omzet
uit de bijkomstige werkzaamheden per beleggingsobject mag niet
meer zijn dan 25% van de opbrengst uit een
beleggingsobject.
5. Voor de koop-/aanneemovereenkomsten waarbij één partij zowel
de grond levert als de bouw uitvoert, geldt dat dit
als één (belaste) levering voor de btw moet worden gezien. Dit
is in het geactualiseerde Vastgoedbesluit (zie het
bericht hierna) vastgelegd.
6. De tijdelijke verlaging van het btw-tarief naar 6% voor het
arbeidsloon bij de verbouwing en het herstel van woningen
wordt verlengd tot 31 december 2014. Voor gebruikte materialen
geldt echter het btw-tarief van 21%. Voor meer
informatie verwijzen wij graag naar Nieuwsbrief Vastgoed 14
.
Nieuw Vastgoedbesluit Op 19 september 2013 heeft de
staatssecretaris van Financiën het besluit ‘Omzetbelasting.
Levering en verhuur
van onroerende zaken’ (het zogenoemde Vastgoedbesluit) uit 2009
geactualiseerd. Dit geactualiseerde besluit is op
30 september gepubliceerd en de dag daarna in werking getreden.
Het besluit van 14 juli 2009 is hiermee komen te
vervallen.
Hierna vindt u een opsomming van de voor de vastgoedpraktijk
belangrijkste wijzigingen:
Koop-/aanneemovereenkomstenWanneer een bouwondernemer een
koop-/aannemingsovereenkomst sloot met een particuliere koper van
een woning,
was het gebruikelijk dat gekeken werd of het mogelijk was de
grond met 6% overdrachtsbelasting over te dragen en
de bouw in de btw (21%) te realiseren. Voorwaarde was dan wel
dat de grond werd geleverd (notarieel overgedragen)
voordat er bouwrijpmaak-werkzaamheden werden verricht, en er ook
nog geen onherroeppelijke bouwvergunning (in
de zin van de WABO) was verleend. In het Vastgoedbesluit wordt
vermeld dat als gevolg van een arrest van de Hoge
Raad van 22 maart 2013 (zie Nieuwsbrief Vastgoed 20) de grond in
zo’n geval ook met btw moet worden overgedragen.
Er moet dan wel sprake zijn van een overdracht van grond en
aanneming van de bouw door dezelfde ondernemer
(let op: meerdere betrokken entiteiten binnen een btw-fiscale
eenheid worden ook als één ondernemer gezien). Een
‘echte’ derde (van het bedrijf dat de bouwwerkzaamheden
verricht) zou onder omstandigheden de grond nog wel met
overdrachtsbelasting kunnen overdragen. Hetzelfde geldt voor
overdracht van (woon)appartementsrechten in een oud
pand dat daarna door een bouwondernemer tot nieuwe
(woon)appartementen wordt verbouwd.
Er is in het Vastgoedbesluit een overgangsregeling getroffen
voor ondernemers die de grond reeds in de
overdrachtsbelastingsfeer hebben aangekocht. De grond kan nog
vóór 1 januari 2016 in de overdrachtsbelastingsfeer
worden overgedragen wanneer aan de in het besluit gestelde zeven
voorwaarden wordt voldaan. Een ondernemer dient
in ieder geval de beschikking over de grond al vóór 22 maart
2013 te hebben verkregen of zich voor deze datum te
hebben gecommitteerd om de grond in het kader van een
ABC-transactie te verkrijgen en door te verkopen.
http://www.loyensloeff.com/nl-NL/News/Publications/Newsletters/NieuwsbriefVastgoed/Vastgoed14.pdfhttp://www.loyensloeff.com/nl-NL/News/Publications/Newsletters/NieuwsbriefVastgoed/Nieuwsbrief%20vastgoed%2020.pdf
-
3
Verhuur / verhuur plusHet onderscheid tussen verhuur en verhuur
plus kan voor de heffing van btw van belang zijn. Verhuur van
vastgoed
is in beginsel vrijgesteld van btw. Verhuurder en huurder hebben
onder voorwaarden de mogelijkheid om de verhuur
met btw te belasten. Wanneer de terbeschikkingstelling van
vastgoed slechts één element vormt van de prestatie
waar het de afnemer om gaat, kan echter die gehele prestatie
niet meer kwalificeren als (kale) verhuur en dus wel van
rechtswege belast met btw zijn – in de vastgoedpraktijk ook wel
verhuur plus genoemd. Daarbij valt naar onze mening
te denken aan het bieden van tijdelijke werkfaciliteiten in
niet-afgesloten ruimten, met internetverbindingen, laptop- en
printmogelijkheden en cateringservice aan gebruikers die
daarvoor per tijdseenheid betalen of een abonnement voor
gebruik (veelal op diverse locaties) hebben afgesloten.
De staatssecretaris geeft in het Vastgoedbesluit een voorbeeld
van een verhuursituatie met bijkomende diensten
(zoals schoonmaak, bewaking, ehbo-voorziening, catering,
terbeschikkingstelling van schrijfmateriaal, beamer en
geluidsinstallatie en de terbeschikkingstelling van kluisjes).
De staatssecretaris concludeert dat ondanks die bijkomende
prestaties, de verhuur voor btw-doeleinden verhuur blijft (en
dus niet verhuur plus), alhoewel daar, naar onze mening,
over te twijfelen valt. Voor de situatie dat sprake is van
verhuur plus wordt in het Vastgoedbesluit wel een aantal
voorbeelden uit de jurisprudentie opgesomd. Wij verwijzen in dit
kader naar recente uitspraak van de Hoge Raad inzake
de ter beschikking stelling van een kunstencentrum (zie
Nieuwsbrief Vastgoed 20).
Kortdurende accommodatieverhuur Wel belast met btw (6%) is de
verhuur van een onroerende zaak binnen het kader van het hotel-
pension-, kamp- en
vakantiebestedingsbedrijf. Het moet gaan om een verblijf in een
accommodatie (gemeubileerd/ingericht) voor korte
periode. De staatssecretaris geeft in dit Vastgoedbesluit aan
dat hij onder ‘verblijf voor korte periode’ verstaat:
- dat de verhuur niet langer duurt dan zes maanden; en
- de gast het middelpunt van het maatschappelijk leven niet naar
de betreffende accommodatie overbrengt.
We kunnen ons echter situaties voorstellen waarin de periode van
zes maanden wordt overschreden, maar nog
steeds sprake kan zijn van verhuur in pensionbedrijf. Dit zou
bij voorbeeld aan de orde kunnen zijn bij expats en
buitenlandse studenten die tijdelijk in Nederland verblijven en
wat langer dan zes maanden blijven, maar wel in pension-/
hotelaccomodaties verblijven en het middelpunt van hun
maatschappelijk leven in het land van herkomst hebben
aangehouden.
Referentieperiode bij leegstandDoor aanhoudende leegstand zou
volgens de wettelijke referentieperiode een optie btw-belaste
levering/verhuur
kunnen vervallen, waardoor de levering/verhuur alsnog met
terugwerkende kracht vrijgesteld van btw wordt. Volgens
die wettelijke referentieperiode moet een koper uiterlijk voor
het einde van het jaar na de verkrijging de onroerende
zaak (laten) gebruiken, en een huurder zou in het jaar van
aanhuur het gehuurde in gebruik moeten nemen. In het
‘oude’ Vastgoedbesluit werd reeds onder bepaalde voorwaarden
goedgekeurd dat ondanks een latere ingebruikname
door een huurder de verhuur toch belast blijft. Die goedkeuring
was echter beperkt tot ‘nieuw/ongebruikt’ vastgoed.
In het geactualiseerde Vastgoedbesluit zijn de voorwaarden voor
de goedkeuring iets aangepast en is er nu ook een
vergelijkbare goedkeuring opgenomen voor een latere
ingebruikname door een koper die heeft geopteerd voor een met
btw belaste levering. De goedkeuringen zijn ook van toepassing
op ‘oud/gebruikt’ vastgoed.
ServicekostenVoor de vastgoedpraktijk is het van groot belang om
vast te stellen of eventueel aan de huurder in rekening te
brengen
servicekosten al dan niet belast zijn met btw. In het besluit
geeft de staatssecretaris aan dat, over het algemeen
genomen, servicekosten bij commerciële verhuur apart van de
verhuur zullen moeten worden beoordeeld, en dus
http://www.loyensloeff.com/nl-NL/News/Publications/Newsletters/NieuwsbriefVastgoed/Nieuwsbrief%20vastgoed%2020.pdf
-
4
van rechtswege belast met btw zijn. Ter zake van woningverhuur
geeft de staatssecretaris aan dat servicekosten
hier doorgaans het regime van de (vrijgestelde) verhuur volgen,
dus doorgaans zonder btw doorberekend kunnen
worden. Dan kan de btw op de door de verhuurder betaalde
servicekosten niet in aftrek worden gebracht. Uitzondering
hierop vormen de door verhuurder betaalde huurderslasten (klein
onderhoud). Dat zijn kosten die volgens de
huurovereenkomst en het Burgerlijk Wetboek voor rekening en
risico van de huurder dienen te komen (te denken
valt aan onderhoud aan de deurbel, de brievenbus, deurkrukken
e.d.). Deze huurderslasten dienen volgens de
staatssecretaris wel altijd met btw belast te zijn. De
verhuurder kan de aan hem in rekening gebrachte btw op deze
huurderslasten wel in aftrek brengen.
Naar ons inzicht laat dit besluit de wijze waarop de
vastgoedpraktijk doorgaans met de btw op servicekosten omgaat
in
stand.
VeilingregelingBij verkoop over de veiling geldt een fictie dat
de veilinghouder geacht wordt het goed zelf te kopen en door te
verkopen.
Het besluit bevat een goedkeuring om deze fictie niet toe te
passen onder de volgende voorwaarden:
- alle partijen (verkoper, veilinghouder én koper) moeten deze
handelwijze volgen en accepteren;
- veilinghouder draagt btw af over zijn provisie;
- de koper (ondernemer) moet de btw over het aankoopbedrag
afdragen gezien de verplichte verleggingsregeling bij
executoriale leveringen.
Meer informatie: Jérôme Germann
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 59
71
Luca van Silfhout
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578
52 92
Bij de overdracht van een onderneming is de koper het volledige
‘jaarbedrag’ aan herzienings-btw verschuldigd Op 2 juli 2013 heeft
de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad geconcludeerd dat de
herzienings-btw van een onroerende
zaak bij de overdracht van de onderneming niet tijdsevenredig
aan de verkoper en de koper toegerekend wordt. De
koper zal het volledige ‘jaarbedrag’ aan herzienings-btw van het
jaar van de overdracht verschuldigd zijn, omdat deze
btw pas aan het eind van het jaar verschuldigd is geworden.
CasusIn de onderhavige casus werd in het kader van de overdracht
van een onderneming, die kwalificeerde als de
overgang van een algemeenheid van goederen voor btw-doeleinden,
een onroerende zaak met een nog lopende
herzieningstermijn overgedragen. De ter zake van de levering aan
de verkoper in rekening gebrachte btw is door
de verkoper volledig in aftrek gebracht. In het jaar van de
overdracht wordt de onroerende zaak gedeeltelijk voor
vrijgestelde doeleinden gebruikt, waardoor herziening van de
eerder in aftrek gebrachte omzetbelasting aan de orde
kwam.
Conclusie De Advocaat-Generaal concludeert dat de
verschuldigdheid van de jaarlijkse herzienings-btw pas aan het eind
van het
jaar ontstaat, omdat op dat moment de hoogte van de
herzienings-btw duidelijk wordt. Hierdoor is de koper het
volledige
‘jaarbedrag’ aan herzienings-btw van het jaar van de overdracht
verschuldigd en dient de herzienings-btw voor dat jaar
niet tijdsevenredig aan de verkoper en de koper te worden
toegerekend.
mailto:jerome.germann%40loyens.loeff.com?subject=mailto:luca.van.silfhout%40loyens.loeff.com?subject=
-
5
Belang voor de vastgoedpraktijk De overdracht van verhuurd
vastgoed kwalificeert voor btw-doeleinden ook als de overgang van
een algemeenheid
van goederen. Voor een koper van verhuurd vastgoed is het
‘btw-verleden’ van dat vastgoed dus ook van belang.
Indien het betreffende vastgoed in de herzieningstermijn zit, is
het van belang om gegevens omtrent het gebruik van de
onroerende zaak en de ter zake van de onroerende zaak in aftrek
gebrachte btw van de overdrager te ontvangen om de
resterende herzieningstermijn c.q. (potentiële) herzienings-btw
vast te kunnen stellen.
Meer informatie: Jérôme Germann
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 59
71
Bernadette Nuijen
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 57
78
Naheffing ‘herzienings- btw’ bij koper is niet verenigbaar met
EU-rechtEnige tijd geleden heeft de Hoge Raad aan het Europese Hof
van Justitie de vraag voorgelegd of herzienings-btw ten
gevolge van een onterechte optie tot btw-belaste levering kan
worden nageheven bij de koper (zie Nieuwsbrief Vastgoed
16). Volgens het Europese Hof van Justitie mag dat niet.
Koper of verkoperEen koper kan opteren voor een btw-belaste
levering indien de koper het pand gaat gebruiken voor
doeleinden
waarvoor zij ten minste voor 90% recht op aftrek heeft.
Gedurende het jaar van aankoop en het daaropvolgende jaar
moet de koper het gekochte voor die doeleinden gebruiken (de
wettelijke referentieperiode). Als blijkt dat de koper in
die periode toch niet voor 90% of meer belast gebruik maakt van
het gekochte pand, dan is de eerdere optie voor btw-
belaste levering dus niet terecht geweest, en is de overdracht
(met terugwerkende kracht) vrijgesteld. De verkoper moet
dan mogelijk btw op de oorspronkelijke aankoopprijs terugbetalen
aan de belastingdienst of heeft dan ten onrechte btw
op de verkoopkosten in aftrek gebracht. Volgens een bepaling in
de Nederlandse wet, dient de koper die btw terug te
betalen c.q. is de koper die btw verschuldigd. De gedachte
achter die bepaling is dat de koper schuldig is aan het niet-
voldoen aan de voorwaarde van de 90% aftrek en dus gestraft moet
worden met de betaling van de herzienings-btw van
de verkoper (die immers niets kan doen aan wat de koper met het
pand doet, en alleen hoofdelijk mede-aansprakelijk is
wanneer hij wist of kon vermoeden dat koper niet aan het 90%
criterium zou voldoen).
In strijd met EU-rechtDe hiervoor bedoelde bepaling is volgens
het Europese Hof van Justitie echter in strijd is met EU-recht.
Dergelijke btw
mag niet bij de koper worden nageheven; het is immers de btw die
verkoper eerder in afrek heeft gebracht die herzien
moet worden wegens de (achteraf blijkende) vrijgestelde
levering.
Reactie van de staatssecretarisIn reactie op het arrest van het
Europese Hof van Justitie heeft de staatssecretaris aangekondigd
dat het betreffende
wetsartikel met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2013
geschrapt wordt. De vraag is wat hiervan de gevolgen zijn.
Naar onze mening is een wetswijziging nodig om dergelijke
herzienings-btw te kunnen naheffen bij verkoper.
Meer informatie: Jérôme Germann
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 59
71
Luca van Silfhout
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578
52 92
mailto:jerome.germann%40loyensloeff.com?subject=mailto:bernadette.nuijen%40loyensloeff.com?subject=http://www.loyensloeff.com/nl-NL/News/Publications/Newsletters/NieuwsbriefVastgoed/Vastgoed%20nieuwsbrief%2016.pdfhttp://www.loyensloeff.com/nl-NL/News/Publications/Newsletters/NieuwsbriefVastgoed/Vastgoed%20nieuwsbrief%2016.pdfmailto:jerome.germann%40loyens.loeff.com?subject=mailto:luca.van.silfhout%40loyens.loeff.com?subject=
-
6
Geen overdrachtsbelasting bij verwerving aandelen in een
vennootschap met datacenters Op 25 september 2013 heeft Hof
Arnhem-Leeuwarden in navolging van Rechtbank Leeuwarden geoordeeld
dat een
vennootschap met datacenters niet kwalificeert als een zogenoemd
vastgoedlichaam. De verkrijging van aandelen in die
vennootschap is derhalve niet belast met
overdrachtsbelasting.
Kwalificatie als vastgoedlichaamTer zake van de verkrijging van
een belang van ten minste 1/3 in een vastgoedlichaam, is
overdrachtsbelasting
verschuldigd. De vennootschap kwalificeert pas als een
vastgoedlichaam wanneer de onroerende bezittingen van die
vennootschap als geheel genomen geheel of hoofdzakelijk
dienstbaar zijn of waren aan het verkrijgen, vervreemden of
exploiteren van die onroerende zaken (de zogenoemde
doeleis).
CasusHet Hof komt in de onderhavige zaak tot het oordeel dat een
vennootschap met twee datacenters een bedrijf uitoefent
dat niet wezenlijk verschilt van de exploitatie van een
hotelbedrijf, dat naar de bedoeling van de wetgever niet onder
de doeleis c.q de exploitatie van onroerende zaken valt. De
vennootschap stelt haar klanten niet alleen ruimte ter
beschikking, maar verleent ook andere diensten aan haar klanten
waarvan het belang en de waarde die van het ter
beschikking stellen van ruimte overtreffen. De vennootschap
voldoet niet aan de doeleis, zodat de verkrijging van een
belang/aandelen in die vennootschap niet tot de heffing van
overdrachtsbelasting leidt.
Meer informatie: Jérôme Germann
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 59
71
Bernadette Nuijen
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 57
78
Verhuurderheffing voor 2014 en verder Het kabinet heeft als
onderdeel van de maatregelen voor de woningmarkt eerder al een
verhuurderheffing
geïntroduceerd die uitsluitend geldt voor het jaar 2013. In
samenhang met het Belastingplan 2014 is nu een nieuw
wetsvoorstel ingediend voor de invoer van een verhuurderheffing
over 2014 en volgende jaren. Met de verhuurderheffing
beoogt het kabinet voor (professionele) verhuurders een heffing
in te voeren over de WOZ-waarde van de huurwoningen
met een huur niet hoger dan de liberalisatiegrens (EUR 681,02
per maand voor 2013; dit bedrag kan jaarlijks worden
aangepast).
Niet getroffen Woningen, die horen tot de zogenoemde vrije
sector, worden niet door deze verhuurderheffing getroffen.
Eveneens
worden woningen die voor kortstondig verblijf in de hotel- en
pensionsector worden gebruikt, niet door deze maatregel
getroffen. Dat blijkt uit het gepubliceerde wetsvoorstel. De
voorgestelde verhuurderheffing wordt effectief alleen geheven
van verhuurders met meer dan 10 huurwoningen (zowel
particulieren als rechtspersonen).
HeffingDe heffingsgrondslag is de totale som van de WOZ-waarden
van de bedoelde huurwoningen, verminderd met 10 maal
de gemiddelde WOZ-waarde van die huurwoningen. Effectief wordt
over de gemiddelde WOZ-waarde van 10 woningen
niet geheven. Het belastingtarief voor 2014 bedraagt 0,381%. De
belasting wordt jaarlijks op 1 januari verschuldigd en
moet op aangifte binnen negen maanden na het tijdstip waarop de
belastingschuld is ontstaan aan de Belastingdienst
worden voldaan.
mailto:jerome.germann%40loyensloeff.com?subject=mailto:bernadette.nuijen%40loyensloeff.com?subject=
-
7
VerminderingHet wetsvoorstel voorziet onder voorwaarden in een
tijdelijke mogelijkheid voor heffingsvermindering ter stimulering
van
de volgende maatschappelijk gewenste investeringen:
1. bouw van huurwoningen;
2. grootschalige verbouw van huurwoningen;
3. verbouw van niet voor bewoning bestemde ruimten tot
huurwoningen;
4. sloop van huurwoningen;
5. kleinschalige verbouw van huurwoningen;
6. samenvoeging van huurwoningen teneinde een of meer
huurwoningen te verkrijgen.
Gerealiseerde investeringen worden voor de heffingsvermindering
alleen in aanmerking genomen indien de
investeringskosten ten minste EUR 25.000 per huurwoning bedragen
voor de investeringen genoemd onder 3 en 5
en ten minste EUR 37.500 per huurwoning bedragen voor de
investeringen genoemd onder 1, 2, 4 en 6. Voorts is de
heffingsvermindering voor de investeringen genoemd onder 1, 2,
4, 5 en 6 geografisch beperkt.
Een voorgenomen investering dient elektronisch te worden
aangemeld. Bij ministeriële regeling worden nog regels
gesteld omtrent de te verstrekken gegevens.
Over twee jaar zullen de effecten van de verhuurdersheffing
worden geëvalueerd en zullen mogelijke aanpassingen
worden doorgevoerd.
Meer informatie: Ynze van der Tempel
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)10 224
66 64
Jérôme Germann
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 59
71
Concernvrijstelling overdrachtsbelasting aangepastMet ingang van
1 juli 2013 heeft de staatssecretaris van Financiën een nieuw
conceptueel kader gegeven voor
toepassing van de zogenoemde concernvrijstelling in de
overdrachtsbelasting. Eerdere goedkeuringen met betrekking
tot de concernvrijstelling zijn onder één noemer gebracht en in
de wetgeving opgenomen.
ConcernvrijstellingBij een overdracht van vastgoed binnen
concern geldt als uitgangspunt dat de verkrijging is vrijgesteld
van
overdrachtsbelasting (‘concernvrijstelling’). Voor deze
concernvrijstelling geldt als voorwaarde dat de verkrijgende
vennootschap nog ten minste drie jaren na de verkrijging deel
uit moet maken van het concern. Hierbij ging het bij de
letterlijke wettekst om het gehele concern zoals dat bestond ten
tijde van de overdracht.
GoedkeuringenDe strikte wetstoepassing leidt in sommige
situaties tot een onbillijkheid van overwegende aard. In aanloop
naar
een nieuw conceptueel kader had de Staatssecretaris van
Financiën daarom voor een aantal specifieke situaties bij
beleidsbesluit goedgekeurd dat de concernvrijstelling ook bij
verbreking van het concern in stand bleef (zie onze BTW
Special bij Nieuwsbrief Vastgoed 12). Voor andere
(vergelijkbare) situaties kon om een goedkeuring worden
verzocht.
Deze goedkeuringen zijn zoveel mogelijk in de wetgeving
opgenomen.
mailto:ynze.van.der.tempel%40loyensloeff.com?subject=mailto:jerome.germann%40loyensloeff.com?subject=http://www.loyensloeff.com/nl-NL/News/Publications/Newsletters/NieuwsbriefVastgoed/Nieuwsbrief_vastgoed_12.pdfhttp://www.loyensloeff.com/nl-NL/News/Publications/Newsletters/NieuwsbriefVastgoed/Nieuwsbrief_vastgoed_12.pdf
-
8
Nieuw conceptueel kaderMet ingang van 1 juli 2013 is het
goedkeurend beleid en het conceptueel kader opgenomen in het
Uitvoeringsbesluit
belastingen van rechtsverkeer (‘UBBR’). Op grond van het UBBR
kan de concernvrijstelling bij verbreking van het
concern bijvoorbeeld in stand blijven indien de overdracht van
vastgoed heeft plaatsgehad binnen een bepaald deel
van een concern, door een dochtervennootschap aan de
moedervennootschap en bij fusie tussen de moeder- en
dochtervennootschap. Het conceptueel kader lijkt uit te gaan van
het bestaan van ‘sub-concerns’.
Afzonderlijk besluitEén eerdere goedkeuring is echter niet
gecodificeerd in het UBBR. Het betreft de volgende situatie.
A BV houdt alle aandelen in B BV. B BV houdt alle aandelen in C
BV. B BV draagt vastgoed over aan C BV onder
toepassing van de concernvrijstelling. Binnen drie jaar na de
overdracht verkoopt A BV alle aandelen in B BV. Dit heeft
tot gevolg dat de overdrachtsbelasting die als gevolg van de
concernvrijstelling niet is geheven alsnog verschuldigd
wordt (A BV en C BV behoren immers niet meer tot hetzelfde
concern).
Voor deze situatie is bij afzonderlijke besluit van 10 juli 2013
(inwerkingtreding op 1 juli 2013) goedgekeurd dat de
concernvrijstelling in stand blijft, onder de voorwaarden dat B
BV de onroerende zaak niet zelf onder toepassing van de
concernvrijstelling heeft verkregen in de drie jaren voorafgaand
aan de overdracht, en dat B BV en C BV gedurende het
restant van de drie-jaarstermijn onderdeel blijven uitmaken van
hetzelfde concern.
DetailsDe wijzigingen van de voorwaarden voor de toepassing van
de concernvrijstelling c.q. het alsnog vervallen van die
vrijstelling zijn ingrijpend gewijzigd. In dit bericht
informeren wij u op hoofdlijnen. Het voert naar onze mening te ver
om
alle details/wijzigingen in dit bericht op te nemen.
Meer informatie: Jérôme Germann
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 59
71
Bart Heijnen
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 53
77
Omzet van buitenlandse vaste inrichtingen telt niet mee voor de
berekening van het aftrekrecht van het hoofdkantoorOndernemers
kunnen btw op ingekochte goederen en diensten in principe alleen in
aftrek brengen voor zover goederen
en diensten worden gebruikt voor activiteiten die recht geven op
aftrek van btw. Ondernemers die zowel activiteiten
verrichten die recht geven op aftrek van btw als activiteiten
die geen recht geven op aftrek van btw, dienen een
aftrekpercentage (‘pro rata’) vast te stellen om de aftrekbare
btw te kunnen bepalen. In een op 12 september 2013
publiceerde uitspraak van het Hof van Justitie (‘HvJ’) is
geoordeeld dat een hoofdkantoor bij het berekenen van de pro
rata geen rekening mag houden met omzet die door buitenlandse
vaste inrichtingen is gerealiseerd.
Uitspraak Hof van Justitie De in Frankrijk gevestigde bank Le
Crédit Lyonnais (‘LCL’) beschikt in een aantal andere landen over
bijkantoren.
Deze bijkantoren werden aangemerkt als vaste inrichting voor de
btw. Tussen LCL en de Franse belastingdienst is een
geschil ontstaan over de door LCL toegepaste pro rata voor het
bepalen van het recht op aftrek van btw. LCL heeft bij de
berekening van de pro rata namelijk de omzet van buitenlandse
bijkantoren meegenomen waardoor, in casu, een groter
mailto:jerome.germann%40loyensloeff.com?subject=mailto:bart.heijnen%40loyens.loeff.com?subject=
-
9
deel van de aan LCL in rekening gebrachte btw aftrekbaar was. De
Franse belastingdienst heeft echter het standpunt
ingenomen dat de omzet van de buitenlandse bijkantoren niet
meegenomen mocht worden bij de berekening van de pro
rata. Uiteindelijk heeft het HvJ de Franse belastingdienst in
het gelijk gesteld. Het maakt daarbij volgens het HvJ niet uit
of de bijkantoren binnen of buiten de EU zijn gelegen.
Ons commentaarTot op heden was het onduidelijk of de omzet van
buitenlandse vaste inrichtingen meegenomen diende te worden bij
het vaststellen van de pro rata voor het hoofdkantoor. De
uitspraak van het HvJ heeft hier nu helderheid in gebracht. Dit
geeft meer zekerheid voor de toekomst.
Op basis van eerdere jurisprudentie was het nog verdedigbaar dat
de omzet van de buitenlandse vaste inrichtingen
meegenomen mocht worden bij het vaststellen van de pro rata. Dit
standpunt is na de uitspraak van het HvJ niet langer
houdbaar.
De gevolgen van deze uitspraak hangen af van de concrete
omstandigheden van het geval. De uitspraak kan
zowel positieve als negatieve gevolgen met zich meebrengen. De
uitspraak onderstreept het belang van een juiste
beoordeling of een buitenlands bijkantoor als vaste inrichting
kwalificeert. Immers, als geen sprake is van een vaste
inrichting, worden de inkomsten wel meegenomen bij het bepalen
van de pro rata voor het hoofdkantoor.
Meer informatie: Bart Heijnen
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 53
77
Civiel Principe-afspraken tussen het kabinet en Aedes Het
Aedes-congres heeft op 3 oktober 2013 (met 68 % van de stemmen)
ingestemd met de (eind augustus
2013 gemaakte) afspraken met het kabinet over het werkdomein van
woningcorporaties, toezicht in de sector en
investeringen.
De gemaakte afspraken
• Het vrijkomen van gelden voor woningcorporaties. De
integratieheffing btw komt te vervallen, hetgeen jaarlijks een
voordeel van EUR 60 miljoen oplevert. Uit het Energieakkoord
komt nog eens EUR 400 miljoen beschikbaar voor
energiebesparende investeringen bestemd voor verhuurders in de
sociale huursector (EUR 200 miljoen in 2010 en
in 2019).
• Er komt een splitsing van de activiteiten naar sociale
activiteiten die gelden als een Dienst van Algemeen
Economisch Belang (DEAB) en commerciële (niet-DEAB) activiteiten
(vast te leggen in de Woningwet).
Woningcorporaties dienen zich te concentreren op ontwikkeling
van sociale woningbouw en dienen minstens 90%
van hun gereguleerde woningen te verhuren aan huurders met een
gecombineerd huishouden met een inkomen
onder de ongeveer EUR 34.000.
mailto:bart.heijnen%40loyens.loeff.com?subject=
-
10
• Woningcorporaties zullen ook bevoegd zijn om huurwoningen te
bouwen in het geliberaliseerde middensegment
op basis van market level-financiering, wanneer (i) het
maatschappelijk woonbelang dit vereist en (ii) er geen
commerciële partijen zij die willen investeren. Daarnaast dienen
woningcorporaties een strikte scheiding te hanteren
tussen sociale woningbouw en andere activiteiten. De
woningcorporaties moeten zelf bepalen of deze splitsing
administratief of wettelijk (of beide) is. Het onderscheid
tussen sociale woningbouw en andere woningbouw vloeit
voort uit de feitelijke huur op het niveau van de
liberalisatiegrens (momenteel EUR 681 per maand).
• Ten slotte is er een belangrijke rol weggelegd voor het
Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) met betrekking
tot reorganisatie (sanering) van woningcorporaties die in
financieel zwaar weer verkeren. Het WSW zal de risico’s
van woningcorporaties beoordelen die bij kredietverstrekkers
leningen voor investeringen willen aangaan en zal
daarnaast als belangenbehartiger optreden voor alle andere
woningcorporaties die financieel bijdragen aan de
sanering van andere woningcorporaties.
Voormelde aanpassingen zullen worden geïncorporeerd door middel
van een novelle van Minister Blok bij de
aanpassing van de Woningwet.
De aanpassing van de Woningwet De Tweede Kamer stemde in juli
2012 unaniem in met een herziening van de Woningwet, waarna het
wetsvoorstel bij
de Eerste Kamer is ingediend. Minister Blok heeft eerder dit
jaar aangegeven bepaalde wijzigingen aan het wetsvoorstel
te willen doorvoeren, die later dit jaar bij wijze van een
novelle aan de Tweede Kamer zullen worden voorgelegd. De
herzieningen in de Woningwet zien op de volgende
onderwerpen:
• Woningcorporaties en gemeenten waarin zij werkzaam zijn zullen
nauwer gaan samenwerken. De gemeente zal
bijvoorbeeld de Minister adviseren in het geval van aanvraag
voor de toetreding van een nieuwe woningcorporatie
binnen haar gemeentegrenzen. Een ander voorbeeld is het
jaarlijks verslag van woningcorporaties aan de gemeente
over de voorgenomen bijdragen aan het verschaffen van woningen
binnen de gemeente voor de komende vijf jaar.
• Het financieel toezicht op woningcorporaties verandert. Thans
wordt financieel toezicht op basis van de Woningwet
uitgevoerd door de Minister en het Centraal Fonds
Volkshuisvesting (CFV). Het CFV heeft daarbij de leiding over
informatieverzameling en oordeelsvorming omtrent de informatie
van woningcorporaties. De Minister is uitsluitend
bevoegd om de woningcorporaties sancties op te leggen naar
aanleiding van de beoordeling door het CFV. Het
(aan te passen) wetsvoorstel bevatte een gezamenlijk financieel
toezicht door de Minister en de Financiële Autoriteit
Woningcorporaties (FAW) (als opvolger van het CFV). Naar
aanleiding van het Rapport van de Commissie Hoekstra
over Vestia dat in maart 2013 is gepubliceerd, is de Minister
voornemens om het financieel toezicht alleen uit te
voeren, waarbij hij het CFV kan vragen om een zienswijze over
een voorgenomen verkoop.
• Het CFV (of haar mogelijke opvolger FAW) gaat zich samen met
het WSW concentreren op de sanering van
woningcorporaties.
• Ten slotte zullen, zoals hiervoor al uiteengezet, de Sociale
(DAEB) en commerciële (niet-DAEB) activiteiten worden
gescheiden.
-
11
Aanpassingen in de verkoop van niet-gereguleerde woningen door
woningcorporatiesPer 1 oktober 2013 is het voor woningcorporaties
eenvoudiger om geliberaliseerde en te liberaliseren woningen te
verkopen aan derden. Voorheen werd toestemming voor verkoop door
de Minister alleen verleend indien de koopprijs
gelijk was aan minstens 90% van de waarde van de woning in
leegstand, dan wel, bij een lagere koopprijs, was
de koper verplicht om de woning minimaal zeven jaar door te
exploiteren en gedurende dertig jaar een eventuele
verkoopwinst met de corporatie te delen.
De nieuwe regelgeving bepaalt dat de koopprijs van
geliberaliseerde of te liberaliseren woningen minstens gelijk
moet
zijn aan de marktwaarde. Het hiervoor genoemde systeem waarbij
de koopprijs gerelateerd werd aan de leegwaarde
blijft gelden voor verkoop van sociale huurwoningen, zij het dat
het percentage verminderd is naar 75%.
Daarnaast is een belangrijke verruiming dat het begrip
‘geliberaliseerd’ in dit verband niet alleen ziet op
daadwerkelijke
geliberaliseerde woningen (zoals voorheen het geval), maar ook
op de sociale huurwoningen die op basis van het
puntenstelsel als geliberaliseerd hebben te gelden en alle
nieuwbouw koopwoningen.
Meer informatie: Steven Lucas
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 50
60
Nieuwe initiatievenDe overheid en marktpartijen zijn in overleg
over het oprichten van een Nederlandse Investeringsinstelling
(NII).
Dit instituut zal zich inspannen om investeringen op gang te
krijgen op allerlei vlakken, waaronder woningbouw,
infrastructuur en de zorg.
Nederlandse InvesteringsinstellingAan de overheidszijde betreft
het een samenwerking tussen het Ministerie van Financiën, het
Ministerie van
Binnenlandse Zaken en het Ministerie voor Wonen en Rijksdienst
onder leiding van Minister Blok. Onlangs is voormalig
CFO van ABN-AMRO Jan van Rutte aangesteld om het NII op te
zetten.
Nationaal Hypotheek InstituutDaarnaast wordt gekeken naar de
mogelijkheid om een Nationaal Hypotheek Instituut op te richten,
dat onder het NII
gebracht zal worden. Dit instituut zal enkele miljarden euro’s
aan bestaande hypotheken van banken overnemen en
zal vervolgens obligaties uitgeven (verzekerd door Nederlandse
staatsgaranties) aan institutionele beleggers. Doel
is dat banken hierdoor in staat zullen zijn goedkopere
financieringen aan te trekken, waarbij zij dit voordeel moeten
doorsluizen naar consumenten door hen tegen gunstigere tarieven
woningfinancieringen aan te bieden.
Meer informatie: Steven Lucas
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 50
60
Eileen van der Wiel
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578
58 63
mailto:steven.lucas%40loyensloeff.com?subject=mailto:steven.lucas%40loyensloeff.com?subject=mailto:eileen.van.der.wiel%40loyensloeff.com?subject=
-
12
Ontbinding van samenwerkingsovereenkomst door
projectontwikkelaar vanwege kredietcrisis als onvoorziene
omstandigheid?De rechter is terughoudend bij de toetsing aan de
onvoorziene omstandighedenregeling van artikel 6:258 Burgerlijk
Wetboek (BW). Tot op heden zijn er geen voorbeelden van
rechtspraak ter zake van project- en gebiedsontwikkeling
waarin een beroep van projectontwikkelaars op de wettelijke
regeling vanwege de kredietcrisis is geslaagd.
Op 11 september 2013 oordeelde de rechtbank Midden-Nederland
(ECLI:NL:RBMNE:2013:3667) toch dat een
projectontwikkelaar voortijdig onder zijn
realiseringsovereenkomst met de Gemeente Almere uit kon komen met
een
beroep op de gevolgen van de woningmarktcrisis. Is de
rechterlijke macht om?
Zaak NoorderplassenDe zaak waarover de rechtbank
Midden-Nederland zich moest uitlaten had betrekking op de
stokkende
gebiedsontwikkeling Noorderplassen. Op 27 juni 2002 hadden de
Gemeente Almere en de projectontwikkelaar
Noorderplassen West C.V. een realiseringsovereenkomst gesloten:
de Gemeente verkoopt en levert de benodigde
gronden aan de projectontwikkelaar, die daarop gefaseerd –in
totaal– 876 woningen met de bijbehorende infrastructuur
en civieltechnische werken zal realiseren.
In 2003 volgde een economische terugval met gevolgen voor de
woningmarkt in de daaropvolgende jaren. De
woningmarkt kwam met de kredietcrisis vanaf september 2008 nog
meer in een neerwaartse lijn terecht. In die periode
daarop hebben partijen, op initiatief van de
projectontwikkelaar, veelvuldig overleg gevoerd over de manier
waarop met
deze gewijzigde omstandigheden om te gaan wat betreft de
resterende fasen van 364 woningen. Daarbij zijn onder
meer mogelijkheden om af te wijken van het overeengekomen
bouwprogramma en de overeengekomen fasering
besproken, echter zonder resultaat. Om die reden heeft de
projectontwikkelaar eind 2010 de realiseringsovereenkomst
ontbonden op grond van artikel X.3, onder a (Onvoorziene
omstandigheden) van de realiseringsovereenkomst. Deze
hardheidsclausule luidt als volgt:
“Tussentijdse beëindiging van deze overeenkomst is niet mogelijk
dan met instemming van partijen, alsmede in de
navolgende gevallen. Het inroepen der (gedeeltelijke) ontbinding
van de onderhavige overeenkomst zal geschieden
door middel van een aan de wederpartij gericht aangetekend
schrijven.
a. Onvoorziene omstandigheden
Indien sprake is van dusdanig gewijzigde (markt-)omstandigheden
welke een voortzetting van deze overeenkomst in
de weg staan en ook niet na onderling overleg tot een voor
partijen redelijkerwijs acceptabele oplossing kan worden
gekomen. […]”
Uitspraak RechtbankIn de rechtszaak vordert de
projectontwikkelaar van de Gemeente – kort en goed – terugbetaling
van de
betaalde koopprijs voor de resterende fasen en de verschuldigde
wettelijke rente. De Gemeente betwist dat de
projectontwikkelaar op basis van de contractuele regeling de
ontbinding kon inroepen; de Gemeente verwijst naar artikel
6:258 BW inzake onvoorziene omstandigheden en stelt dat uit de
jurisprudentie volgt dat de huidige woningmarktcrisis
niet onder het begrip ‘onvoorziene omstandigheden’ valt.
De rechtbank overweegt echter dat onder ‘onvoorziene
omstandigheden’ als bedoeld in artikel 6:258 BW moet
worden verstaan: omstandigheden, ingetreden na contractsluiting,
die partijen niet (uitdrukkelijk of stilzwijgend) in hun
overeenkomst hebben verdisconteerd. In de optiek van de
rechtbank hebben partijen dat nu juist wel gedaan, namelijk
in genoemde hardheidsclausule van artikel X.3. De daarin
gebezigde terminologie “gewijzigde (markt-)omstandigheden”
kan niet anders worden uitgelegd, in de setting van deze
overeenkomst tussen twee professionele partijen, dan dat deze
ook de woningmarktcrisis omvat, aldus de rechtbank. Anders
gezegd, de wettelijke regeling is niet van toepassing maar
de contractuele regeling. Daarmee resteert de beoordeling of aan
de voorwaarden van de hardheidsclausule is voldaan.
-
13
Op basis van een rapport overgelegd door de projectontwikkelaar
komt de rechtbank tot het oordeel dat er inderdaad
sprake is van dusdanige gewijzigde (markt-)omstandigheden die
een voortzetting van de realiseringsovereenkomst
in de weg staan. Daarenboven heeft overleg tussen partijen geen
voor beiden redelijkerwijs acceptabele oplossing
opgeleverd. De rechtbank wijst de geldvordering van de
projectontwikkelaar dan ook toe.
Belang van contractuele regelingDoor het opnemen van artikel X.3
in de realiseringsovereenkomst bestaat er voor de
projectontwikkelaar – en overigens
ook voor de Gemeente – onder bepaalde voorwaarden een grond voor
ontbinding of wijziging van de overeenkomst
ingeval van gewijzigde omstandigheden. Zonder een dergelijke
hardheidsclausule is men aangewezen op de regeling
van artikel 6:258 BW, waarbij voor een succesvol beroep aan
strenge voorwaarden moet worden voldaan. Deze
wettelijke regeling vereist dat (i) sprake is van een
toekomstige ‘onvoorziene omstandigheid’ (ii) welke van dien
aard
is dat de wederpartij instandhouding van de overeenkomst naar
maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag
verwachten, en (iii) waarbij de aard van de overeenkomst of de
in het verkeer geldende opvattingen meebrengen dat het
betreffende risico niet voor rekening behoort te komen van de
partij die zich op de omstandigheid beroept.
Voor samenwerkingsovereenkomsten die zijn gesloten ná 2008, zal
de woningmarktcrisis niet spoedig als onvoorziene
omstandigheid worden aangemerkt. En als die hobbel wel kan
worden genomen dan nog zal de projectontwikkelaar
moeten onderbouwen waarom de gevolgen van de woningmarktcrisis
niet uitsluitend voor zijn rekening behoren te
komen. Zoals gezegd lijkt de rechterlijke macht er (vooralsnog)
niet toe genegen een beroep van projectontwikkelaars
op artikel 6:258 BW vanwege de kredietcrisis te honoreren.
Relatie gemeente-projectontwikkelaarDe zaak Noorderplassen
betreft dan ook geen koerswijziging in de jurisprudentie over
artikel 6:258 BW maar
onderstreept nog weer eens het belang van een hardheidsclausule
in dergelijke contracten. Voor de toekomst is het
zaak hier alert op te zijn bij het opstellen van
samenwerkingsovereenkomsten. Overigens doet de hardheidsclausule
ook
recht aan de rechtsverhouding gemeente-projectontwikkelaar die
doorgaans voor een langdurige periode van meerdere
jaren wordt aangegaan. Tussentijdse wijziging in de
markomstandigheden kan meebrengen dat de oorspronkelijke
plannen niet meer aansluiten op de actuele marktvraag en de
samenwerkingsovereenkomst dus niet langer uitvoerbaar
is.
Ingeval van een stokkende project- of gebiedsontwikkeling zal de
eerste stap voor partijen zijn om na te gaan of er in
de desbetreffende samenwerkingsovereenkomst een
hardheidsclausule is opgenomen. Zo ja, dan is het van belang
naar de voorwaarden van de contractuele regeling te handelen,
wat meestal inhoudt dat partijen met elkaar in overleg
moeten treden om te proberen tot een oplossing te komen. Maar
ook als een dergelijke contractuele regeling ontbreekt
is het zaak met elkaar in overleg te treden. Partijen hebben
rekening te houden met elkaars gerechtvaardigde belangen.
De gemeente kan niet zonder goede grond redelijk overleg uit de
weg gaan. Mogelijk rechtvaardigt ook de wijze van
totstandkoming van de overeenkomst enige mate van medewerking
van de gemeente; dat kan bijvoorbeeld het geval
zijn indien de projectontwikkelaar niet of nauwelijks invloed
heeft kunnen uitoefen op de redactie van de overeenkomst.
Bovendien heeft de gemeente er geen belang bij dat er binnen de
eigen gemeentegrenzen wordt gebouwd voor de
leegstand. Zeer wel mogelijk leidt overleg tot een oplossing die
voor beide partijen acceptabel is. Uiteraard wel – mits
van toepassing – met inachtneming van de spelregels van het
aanbestedingsrecht en de staatssteunregels.
Meer informatie: Timo Huisman
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 58
71
Eileen van der Wiel
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578
58 63
[email protected]:eileen.van.der.wiel%40loyensloeff.com?subject=
-
www.loyensloeff.com
De Nieuwsbrief Vastgoed is een uitgave van de praktijkgroep
Vastgoed van Loyens & Loeff. Deze praktijkgroep bundelt de
specialistische kennis op civiele deelgebieden als civiel
bouwrecht, administratief recht en ruimtelijke ordening,
mededingings- en aanbestedingsrecht, ondernemingsrecht,
financieringen, alsmede directe en indirecte belastingen. De
Nieuwsbrief Vastgoed wordt uitsluitend verzonden aan relaties van
Loyens & Loeff.
Hoewel deze publicatie met grote zorgvuldigheid is samengesteld,
aanvaarden Loyens & Loeff N.V. en alle andere entiteiten,
samenwerkingsverbanden, personen en praktijken die handelen onder
de naam ‘Loyens & Loeff’, geen enkele aansprakelijkheid voor de
gevolgen van het gebruik van de informatie uit deze uitgave zonder
hun medewerking. De aangeboden informatie is bedoeld ter algemene
informatie en kan niet worden beschouwd als advies.
Disclaimer