Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Verkrachting en aanranding van de eerbaarheid Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door Wendy Dens studentennr. 20041043 major: Burgerlijk- en strafrecht Promotor: Prof. T. Vander Beken Commissaris: Prof. G. Vermeulen
80
Embed
Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent - lib.ugent.be · misdrijven.11 De wetgever poogde dan ook door middel van de wetswijziging hier verandering in te brengen en de mentaliteit
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Faculteit Rechtsgeleerdheid
Universiteit Gent
Academiejaar 2009-10
Verkrachting en aanranding van de eerbaarheid
Masterproef van de opleiding
‘Master in de rechten’
Ingediend door
Wendy Dens
studentennr. 20041043
major: Burgerlijk- en strafrecht
Promotor: Prof. T. Vander Beken
Commissaris: Prof. G. Vermeulen
- 2 -
Voorwoord
Nu het einde van mijn opleiding tot master in de rechten in zicht komt, dient ook de masterproef zich aan. Gedurende de afgelopen jaren heeft men binnen de opleiding getracht om mij als student allerlei vaardigheden bij te brengen en mij te kneden tot een zelfstandige, vakbekwame en kritische jurist. Hoewel het einde een eerder moeizaam verloop heeft gekend, zou deze masterproef toch het sluitstuk van mijn studies moeten vormen. Dit is dan ook het gepaste moment om een aantal mensen te bedanken. Al dit zou niet mogelijk geweest zijn zonder de stimulerende invloed van mijn ouders en broer. Zij hebben mij aangespoord en de kans geboden om verder te studeren en mij onvoorwaardelijk gesteund in goede en in minder goede tijden. Daarom wil ik hen hier dan ook van harte bedanken voor alles wat ze voor mij gedaan hebben. Daarnaast wil ik ook mijn promotor Prof. Tom Vander Beken bedanken om mij de gelegenheid, de ruimte en de tijd te bieden om met dit onderwerp aan de slag te gaan.
publicatie Nederlandstalige vrouwenraad, 2003, 2, www.persephonevzw.org/dossiers/geweld/index.htm. 2 VTT, “Duo verkracht vijftienjarige en laat haar voor dood achter”, Het belang van Limburg,
www.hbvl.be/nieuws/binnenland/aid946120/duo-verkracht-15-jarige-en-laat-haar-voor-dood-achter-2.aspx (consultatie 28 juni 2010). 3 A. KESTENS, “Gewapende man verkracht meisje”, Gazet van Antwerpen,
www.gva.be/antwerpen/mol/gewapende-man-verkracht-meisje.aspx (consultatie 28 juni 2010). 4 A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 109.
32.De jaren ’70 en ’80 luidden in het seksueel strafrecht het begin in van de emancipatie van
de menselijke seksualiteitsbeleving uit de klassieke normaliteitsvisie. Deze evolutie bracht de
strafwetgever ertoe om in deze materie verschillende gedragingen te decriminaliseren.41 Zo
werd ondermeer overspel gedecriminaliseerd42 en werd de bijzondere aanranding van de
eerbaarheid bij gelijkstelling tussen bepaalde personen van hetzelfde geslacht opgeheven.43
Deze periode van decriminalisering nam een einde met de wet op de verkrachting van 1989.
Met deze wet werd het toepassingsgebied van het misdrijf verkrachting opnieuw uitgebreid.
33.De wetgever heeft met de wetswijziging van 1989 duidelijk willen stellen dat verkrachting
een inbreuk uitmaakt op het seksueel zelfbeschikkingsrecht, met een aantasting van de
persoonlijke integriteit als gevolg en niet langer een loutere aantasting van de orde der
familie.44 Voor deze wet leunde de vroegere betekenis van verkrachting aan bij het canoniek
recht en de finaliteit van het huwelijk enerzijds en bij de burgerlijke bescherming van de
orde der familie anderzijds. Voortplantingsgerichte seksuele handelingen die een echtgenoot
aan zijn vrouw opdrong, werden niet als verkrachting aangemerkt. Tevens overheerste het
standpunt dat de orde der familie moest worden beschermd door de geboorte van
onwettige kinderen te voorkomen.45
37
Luik 28 december 1912, Pas 1913, II, 62; Luik 1 maart 1913, Pas 1913, II, 1976. 38
Cass. 24 juli 1916, Pas 1917, I, 72. 39
B. BULTHE en M. REMOUCHAMPS, De verkrachting en het slachtoffer, Brussel, Bruylant, 1979, 49. 40
Wet 4 juli 1989 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende het misdrijf verkrachting, BS 18 juli 1989. 41
L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit, Antwerpen – Groningen, Intersentia, 2002, 379. 42
Volledig gedecriminaliseerd in 1987. 43
Bepaald in artikel 372bis Sw. Opgeheven sinds 1985. 44
Verslag BROUHON, Parl.St. Kamer 1981-82, nr. 166/8, 3. 45
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 120-121.
- 16 -
34.De wet op de verkrachting vormt het eindpunt van een complexe, zeven jaar durende,
parlementaire behandeling. Het oorspronkelijke wetsvoorstel REMACLE-SMET46 dateert van
23 februari 1982 en gaf aanleiding tot verschillende amendementen, uitgebreide
parlementaire debatten en verslagen van verschillende commissies.
35.Mevr. Smet was niet alleen (mede)initiatiefneemster voor het voorstel tot wetswijziging,
maar ook de inspiratice van een aantal beleidsinitiatieven die niet alleen gericht waren op
voorlichting en sensibilisering omtrent de problematiek van het seksueel geweld in ruime
zin, maar waarbij ook activiteiten werden opgestart op het vlak van de preventie, detectie
en de verbetering en de coördinatie van de opvang en de eerste hulp aan slachtoffers van
seksuele agressie. De totstandkoming van de wet kadert aldus in een ruimer beleid dat
gericht is op de bestrijding van een criminaliteitsvorm die ondermeer door de
vrouwenbewegingen reeds lang als een ernstig maatschappelijk probleem erkend werd.
Deze beleidsmatige aandacht leidde ondermeer tot de oprichting in 1986 van de werkgroep
‘Vrouw en veiligheid’, tot de nationale campagne ‘Geweld gewild’, tot de verspreiding op
grote schaal van de brochures ‘Sex-collega, ex-collega’ en ‘Eerste hulpverlening aan
slachtoffers van seksueel misbruik van kinderen binnen het gezin’. Tenslotte werd er ook
werk gemaakt van de ‘Set Seksuele Agressie’. Dit omvat een geheel van instrumenten en
instructies, ten behoeve van de politie en de wetsgeneesheer, welke toelaten om
onmiddellijk na de aangifte van feiten van seksueel geweld, op een eenvormige en zorgzame
wijze de technische vaststellingen te doen.47
36.In de toelichting bij het oorspronkelijke wetsvoorstel van 1982 is voelbaar welke richting
men met het misdrijf verkrachting uit wil en wat als tekortkomingen in de dagdagelijkse
praktijk worden ervaren met betrekking tot de vigerende wetgeving en toepassing daarvan.
In het wetsvoorstel REMACLE-SMET luidt de toelichting als volgt:
“Verkrachting is een misdaad waarbij de integriteit van de personen en meer bepaald de
vrouw wordt geschonden en die daarom door ons Strafwetboek wordt gestraft. De publieke
opinie wordt nu al jaren beroerd door de toename van het aantal verkrachtingen. Bovendien
is uit een recente wetenschappelijke studie gebleken dat het aantal gevallen waarvan politie
en gerecht op de hoogte worden gebracht aanzienlijk lager is dan het aantal gepleegde
misdrijven. Dat is uiteraard onaanvaardbaar.
Het blijkt dat de slachtoffers, die reeds hevig geschokt zijn door wat hen is overkomen,
aarzelen om zich tot het gerecht te wenden. Daar moeten zij opnieuw ondervragingen en
medische onderzoeken doorstaan; zij kunnen niet altijd de opvang krijgen waarop zij
onbetwistbaar recht hebben. Natuurlijk moet de mentaliteit veranderen, meer bepaald bij
politieagenten en magistraten die met dergelijke zaken belast zijn, maar tevens moet worden
46
Memorie van toelichting bij wetsvoorstel tot wijziging van sommige bepalingen betreffende het misdrijf verkrachting, Parl.St. Kamer 1981-82, nr. 166/1. 47
F. HUTSEBAUT, “De nieuwe wetgeving op de verkrachting”, Panopticon 1990, 32.
- 17 -
voorzien in bepaalde leemten van de huidige wetgeving. Een aantal buurlanden (bijvoorbeeld
het Verenigd Koninkrijk) hebben hun wetgeving dan ook gewijzigd.
In de eerste plaats wil het onderhavige wetsvoorstel de verkrachting ruimer omschrijven dan
de huidige interpretatie door de rechtspraak. Op grond van die definitie zouden dan andere
handelingen die voor het slachtoffer, man of vrouw even kwetsend zijn, op dezelfde manier
gestraft kunnen worden. In de nieuwe definitie wordt vooral belang gehecht aan het begrip
gebrek aan toestemming van het slachtoffer. Dat is het hoofdbestanddeel van het misdrijf.
Bij gebrek aan toestemming wordt de daad een rechtstreekse schending van de integriteit
van de menselijke persoon.
Die oplossing werd in 1976 in het Verenigd Koninkrijk aangenomen in de “Sexual Offences
(Amendment) Act”.
Artikel 3 van het wetsvoorstel wil de anonimiteit van het slachtoffer en van de dader van de
verkrachting waarborgen. Vaak aarzelt het slachtoffer om klacht in te dienen omdat het
vreest dat de feiten ruchtbaarheid zullen krijgen. Bekendmaking of verspreiding van de
identiteit van het slachtoffer moet worden vermeden.
Krachtens artikel 4 kan het slachtoffer van een verkrachting zich tijdens een onderzoek aan
het lichaam laten bijstaan door een geneesheer of een maatschappelijk assistent naar zijn
keuze. Vaak heeft het slachtoffer zich uit eigen beweging bij een geneesheer aangemeld en
het kan ook verlangen dat deze hem of haar naar de wetsdokter vergezelt. De bedoeling
daarvan is dat het slachtoffer dat onderzoek als minder pijnlijk moet ervaren dan thans het
geval is, en zich minder geremd voelt om de feiten ter kennis van het gerecht te brengen.”48
37.De wet van 1989 op de verkrachting kadert dus in het streven om een ruimere bestraffing
van het misdrijf verkrachting mogelijk te maken. Daartoe kunnen volgens MERCKX drie
hoofdlijnen onderscheiden worden:
“Een eerste fase die vanzelfsprekend van cruciaal belang is voor de vervolging, betreft de
aangifte van feiten. Uit diverse onderzoeken is inderdaad gebleken dat teveel factoren de
slachtoffers van dergelijke misdrijven ervan weerhouden gerechtelijke stappen te
ondernemen. Naast diverse aspecten van voornamelijk psychologische aard in hoofde van
het slachtoffer en met betrekking tot de opvang, dienden eveneens een aantal juridische
problemen als oorzaak hiervan aangewezen te worden. De wetgever heeft thans expliciet
aandacht gehad voor de bescherming van de privacy van het slachtoffer en de vrijwaring van
de anonimiteit ervan. Daarenboven werden een aantal nieuwigheden ingevoerd met
betrekking tot het medisch-deskundig onderzoek. Deze maatregelen zouden er moeten toe
bijdragen de aangiftebereidheid te verhogen.
Een tweede krachtlijn die uit de nieuwe wettelijke bepalingen naar voren treedt, is de
uitbreiding van de toepassingsmogelijkheid van de strafrechtelijke bepalingen.
Dientengevolge zullen meer seksuele misdrijven als verkrachting gekwalificeerd kunnen
48
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 1981-82, nr. 166/1, 1-2.
- 18 -
worden, daar er geen onderscheid meer wordt gemaakt naar het geslacht van de dader of
het slachtoffer, noch naar het middel waarmede de verkrachting werd gepleegd.
Tenslotte worden in een aantal gevallen strengere straffen voorzien dan onder de oude
wetgeving het geval was.”49
1.2 Materiële bestanddelen van het misdrijf verkrachting
1.2.1 Het begrip ‘verkrachting’
38.Traditioneel wordt de verkrachting beschouwd als een aanranding van de eerbaarheid
waar zich bijzondere bijkomende elementen aan toevoegen, die aan het feit een verschillend
strafrechtelijk karakter verlenen.50 Daar waar aanranding van de eerbaarheid zich
bijvoorbeeld beperkt tot aanrakingen, voegt zich daar bij de verkrachting de
geslachtsgemeenschap aan toe. De verkrachting verschilt van de aanranding van de
eerbaarheid door haar doel (seksueel genot), haar resultaat (de voltrekking van de
geslachtsdaad) en door de graad van immoraliteit die de daad veronderstelt.51
39.Voorheen werd het misdrijf verkrachting niet nader door de Belgische wetgever
omschreven. Jarenlang werd het misdrijf gedefinieerd door de interpretatie die de
rechtspraak eraan gaf. Als verkrachting werd beschouwd het hebben van ‘normale doch niet
geoorloofde geslachtsgemeenschap met een vrouw die zich daartegen verzet of er niet
geldig in toestemt’.52 Artikel 375 Sw. voorzag, sinds de wet van 15 mei 1912 op de
bescherming van de jeugd, in twee vormen van verkrachting.53 Enerzijds de eigenlijke
verkrachting en anderzijds de met verkrachting gelijkgestelde daad van vleselijke
gemeenschap of nog de verkrachting bij gelijkstelling, namelijk het hebben van
geslachtsbetrekkingen met een kind dat de volle leeftijd van veertien jaar niet bereikt heeft,
zonder dat daarbij enige vorm van dwang bewezen moet worden.54
40.De gevolgen van deze interpretatie zijn allerminst verwaarloosbaar. Enkel een vrouw kon
het slachtoffer worden van dit misdrijf en enkel een man kon het plegen. Verkrachting
veronderstelde voltrokken geslachtsbetrekkingen, alhoewel ejaculatie niet vereist werd.
Vermits ‘normale’ seksuele vereniging het doel was, konden ‘onnatuurlijke’ vormen van
seksueel gedrag zoals fellatio, sodomie, anaal contact, homoseksuele agressie niet als
verkrachting – eventueel wel als aanranding van de eerbaarheid – gekwalificeerd worden.
49
D. MERCKX, “Verkrachting – Het misdrijf”, Comm Straf 2004, 71-72; Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer
1981-82, nr. 166/1, 1. 50
Cass. 8 december 1981, Arr Cass 1981-82, 483. 51
D. MERCKX, “Verkrachting – Het misdrijf”, Comm Straf 2004, 72. 52
J. DELVA, “Aanranding van de eerbaarheid en verkrachting”, APR 1967, 107. 53
B. BULTHE en M. REMOUCHAMPS, De verkrachting en het slachtoffer, Brussel, Bruylant, 1979, 55. 54
Zie art. 375, lid 6 Sw.
- 19 -
Eén van de meest tegen de borst stuitende gevolgen van deze interpretatie was dat
verkrachting binnen het huwelijk onmogelijk werd geacht, in deze context was een peniaal-
vaginale penetratie immers steeds “geoorloofd”, waardoor een verkrachtende echtgenoot
straffeloos bleef.55
41.De wetgever was zich dan ook bewust van deze interpretatieve gevolgen en leverde in
het oorspronkelijke wetsvoorstel volgende commentaar voor de wijziging:
“Artikel 375 van het strafwetboek waarbij de dader van de misdaad van verkrachting wordt
gestraft, wordt aangevuld met een omschrijving van dat misdrijf. De gekozen definitie
verschilt van de dagelijkse door de rechtspraak gebruikte, die beperkt blijft tot seksuele
betrekkingen waartoe een vrouw door een man wordt gedwongen. Het voorstel wil daden
van orale of anale gemeenschap op dezelfde manier bestraffen en maakt geen enkel
onderscheid naar sekse van het slachtoffer.
Voorts neemt die bepaling het gebrek aan toestemming als beslissend criterium aan. De
kwalificatie “verkrachting” impliceert juist de afwezigheid van toestemming bij het
slachtoffer. Bijgevolg hoeven geweld, list, bedreiging of misbruik niet meer te worden
genoemd als bestanddeel van het misdrijf. Die begrippen liggen noodzakelijkerwijze in de
huidige definitie besloten. De verdienste ervan is dat de nadruk wordt gelegd op het
hoofdbestanddeel van het misdrijf. In bepaalde gevallen zal het bewijs van het misdrijf
gemakkelijker te leveren zijn dan zulks thans het geval is.
Die definitie wil de huidige rechtspraak, waarbij wordt uitgegaan van de stelling dat een
minderjarige beneden 16 jaar niet geldig kan toestemmen, niet op de helling zetten.
Tenslotte maakt een echtgenoot die zijn vrouw tot seksuele betrekkingen dwingt, zich
volgens de definitie onbetwistbaar schuldig aan verkrachting.”56
42.In het strafwetboek van 1867 werd het misdrijf gezien als een schending van de openbare
zedelijkheid. In de optiek van deze nieuwe wetgeving kan dit niet langer standhouden.
Verkrachting kan niet langer exclusief beschouwd worden als een misdrijf tegen de
openbare zedelijkheid, maar moet in de eerste plaats gezien worden als een misdrijf gericht
tegen personen. Dergelijke feiten vormen immers een rechtstreekse aanslag op de
integriteit van de menselijke persoon. Verkrachting is niet louter een exponent van een
onbedwongen seksualiteitsdrang vanwege de dader, maar veeleer een uiting van geweld ten
aanzien van de persoon van het slachtoffer.57 De auteurs van het oorspronkelijke
wetsvoorstel waren dan ook overtuigd dat de bestraffing van het misdrijf verkrachting beter
zou staan in het hoofdstuk over misdaden tegen personen. Die hervorming zou evenwel een
wijziging vergen van tal van bepalingen in het strafwetboek, zodat ervoor geopteerd werd de
55
F. HUTSEBAUT, “De nieuwe wetgeving op de verkrachting”, Panopticon 1990, 34-35. 56
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 1981-82, nr. 166/1, 2. 57
D. MERCKX, “Verkrachting – Het misdrijf”, Comm Straf 2004, 75.
- 20 -
huidige systematiek van het wetboek te bewaren om op die manier de goedkeuring van het
voorstel niet te fel te vertragen.58
43.Die gevreesde vertraging heeft men echter wel opgelopen met onder andere allerhande
inhoudelijke discussies. Zo heeft de aanvaarding van de definitie van verkrachting, zoals deze
is opgenomen in artikel 375 Sw., het voorwerp uitgemaakt van uitvoerige discussies tussen
Kamer en Senaat.
44.De oorspronkelijke definitie, zoals deze in het oorspronkelijke wetsvoorstel stond,
omschreef verkrachting als elke daad van seksuele penetratie. De bedoeling was om daden
van orale of anale gemeenschap op dezelfde wijze te bestraffen, geen onderscheid te maken
naar de sekse van het slachtoffer en het gebrek aan toestemming te beschouwen als
beslissend criterium. Het wetsvoorstel definieerde verkrachting dus rekening houdend met
de evolutie in het gedachtegoed dat verkrachting kan bestaan ongeacht het geslacht van de
dader en het slachtoffer en dat het misdrijf een uiting van geweld is ten aanzien van de
persoonlijke integriteit van het slachtoffer.59
45.De Minister van Justitie was echter geen voorstander van deze definiëring. En dacht dat
dit beoordelingsmoeilijkheden zou opleveren voor de rechter. De minister was voorstander
van een zo precies mogelijk geformuleerde definitie, in medisch-wettelijke zin. En stelde zelf
een definitie voor waarin expliciet werd verwezen naar het geslachtsorgaan.60 Hierdoor zou
verkrachting enkel kunnen begrepen worden als ‘alle daden van penetratie met een
geslachtsorgaan of alle daden van penetratie door middel van een voorwerp in het
geslachtsorgaan’. Een anale of orale penetratie zou dan enkel nog kunnen gekwalificeerd
worden als een aanranding van de eerbaarheid. De versie van de Minister van Justitie werd
echter aanvaard en het voorstel werd overgemaakt aan de Senaat.
46.De verslaggever van de Senaatscommissie merkt in zijn verslag op dat ‘elke daad van
seksuele penetratie’ niet alleen keuriger is, maar ook duidelijker het begrip verkrachting
omschrijft, ongeacht de gebruikte middelen. Ze legt de nadruk meer op het niet-instemmen,
dat van wezenlijk belang is.61 Gedurende het parlementaire debat werd benadrukt dat de
Senaatsdefinitie keuriger, soepeler en meer precies was. Door het vermijden van
detailbeschrijvingen en het gebruik van het woord ‘hij’, wordt minder verwezen naar de
mannelijke dader. Tevens verleent de woordkeuze een ruimere draagkracht aan de definitie.
Met de Senaatsdefinitie valt ook een penetratie van bijvoorbeeld de anus onder de
verkrachting. Verder was de Senaat ervan overtuigd dat de rechtspraak beter geplaatst is om
voor een terminologische invulling te zorgen. Niet de wetgever, maar de rechter wordt
immers geconfronteerd met de beoordeling in concreto van de feiten. De tekst werd
58
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 1981-82, nr. 166/1, 2. 59
D. MERCKX, “Verkrachting – Het misdrijf”, Comm Straf 2004, 76-77. 60
“Elke daad van genitale penetratie met het geslachtsdeel of met gelijk welk voorwerp en elke daad waarbij het geslachtsdeel in de mond of in de anus wordt ingebracht.” Zie ook: Aanvullend verlsag WECKX, Parl.St. Senaat 1981-82, nr. 306/3, 14. 61
D. MERCKX, “Verkrachting – Het misdrijf”, Comm Straf 2004, 77.
- 21 -
uiteindelijk grondig gewijzigd aan de Kamer overgemaakt en bevatte de definitie ‘elke daad
van seksuele penetratie’.62
47.De wijziging van het misdrijf heeft hierna enige tijd stilgelegen om in de zittijd 1988-89
opnieuw ter sprake te komen. In de jaren hiervoor had de Kamer steeds een precieze
medisch-wettelijke definitie vooropgesteld en was de Senaat steeds voorstander geweest
van een meer algemene, juridische bepaling. De inmiddels andere minister van Justitie was
de mening toegedaan dat de pragmatische, algemene begripsomschrijving die de Senaat
steeds had voorgestaan, meer garanties in zich droeg voor een efficiënte bestrijding van de
verkrachting, dan de precieze, medisch-wetenschappelijke definitie van de Kamer. Gelet op
het evolutieve karakter van de begrippen ‘goede zeden’ en ‘seksualiteit’ en de zeer
uiteenlopende omstandigheden waarop het misdrijf tot stand komt, acht hij een soepele
definitie en een appreciatierecht van de rechter onontbeerlijk.63
48.Tijdens het gemeenschappelijk overleg van een delegatie van de Commissies voor de
Justitie van Kamer en Senaat op 7 maart 1989, werd onder de meerderheid van de
aanwezige leden een compromis bereikt.64 Er bleek nauwelijks discussie over de
opportuniteit van een verruimde, wettelijke definitie van het misdrijf verkrachting. De
hervorming moet een meer efficiënte bestrijding van het misdrijf mogelijk maken, zonder
evenwel tot een te extensieve interpretatie van het begrip verkrachting te komen. Dat zou
immers een aantasting van het beginsel van de strikte interpretatie van de strafwet
betekenen en de rechtszekerheid miskennen. De Senaatsdefinitie biedt ruime
mogelijkheden tot vervolging van het misdrijf verkrachting, in al zijn verschijningsvormen.
Een ander voordeel is het appreciatierecht waarover de rechter beschikt om bij de
toepassing van de bepalingen inzake verkrachting rekening te houden met de evolutie van
de seksuele gedragsnormen. Dit impliceert echter niet dat de rechter het begrip
verkrachting, zonder meer kan uitbreiden.65
49.De Kamer stemde uiteindelijk in met de Senaatsdefinitie. En ook de Senaat gaf zijn
goedkeuring, waardoor in 1989 eindelijk de wet op de verkrachting het levenslicht ziet.
50.Wat de veruiterlijking van het misdrijf betreft, verdient de wettelijke definitie wat nadere
aandacht. Verkrachting is elke daad van seksuele penetratie van welke aard en met welk
middel ook, gepleegd op een persoon die daar niet in toestemt.66 Er zijn vier bestanddelen
vereist om seksuele agressie als verkrachting en niet als bijvoorbeeld aanranding van de
eerbaarheid te kwalificeren. In wat volgt zullen elk van deze bestanddelen zorgvuldig
worden belicht.
62
D. MERCKX, “Verkrachting – Het misdrijf”, Comm Straf 2004, 78. 63
Verslag MERCKX-VAN GOEY, Parl.St. Kamer 1988-89, nr. 702/4, 4. 64
Verslag MERCKX-VAN GOEY, Parl.St. Kamer 1988-89, nr. 702/4, 8-9. 65
Verslag MERCKX-VAN GOEY, Parl.St. Kamer 1988-89, nr. 702/4, 9; D. MERCKX, “Verkrachting – Het misdrijf”, Comm Straf 2004, 79. 66
Art. 375, eerste lid Sw.
- 22 -
1.2.2 Elke daad van seksuele penetratie
51.Een eerste kenmerk en tevens de materiële daad waardoor verkrachting zich van
aanranding van de eerbaarheid onderscheidt, is dat er penetratie moet hebben
plaatsgevonden. Deze bepaling viseert niet alleen de geslachtsgemeenschap die door een
man opgedrongen wordt aan de vrouw, maar ook elke andere daad van seksuele penetratie
van welke aard en met welk middel ook. Bovendien is vereist dat er een inbreuk is op de
gangbare seksuele gedragsnorm en moet een seksueel opzet in hoofde van de dader
aanwezig zijn.67
52.In de eerste plaats vereist de wettekst dus een daad. Het moet gaan om een positieve
daad, een actieve handeling vanwege de dader. Zonder penetratie kan er geen sprake zijn
van verkrachting en zou er enkel aanranding van de eerbaarheid kunnen weerhouden
worden. In de wettekst wordt het begrip ‘penetratie’ echter niet omschreven. Taalkundig
wordt penetratie omschreven als ‘doordringen, indringen’.68 Bij gebrek aan een
andersluidende definitie, dient dit begrip in zijn gangbare betekenis geïnterpreteerd te
worden. Er moet dus een effectieve ‘binnendringing’ in het lichaam van het slachtoffer
hebben plaatsgevonden.69 Hierdoor wordt vermeden dat loutere aanrakingen of
aanverwante gedragingen als verkrachting zouden kunnen worden gekwalificeerd.70 Evenwel
is het niet noodzakelijk dat de penetratie volledig is.71 Het is niet noodzakelijk dat er een
volledige introductie van het mannelijk geslachtsorgaan, een vinger of eender ander
voorwerp heeft plaatsgevonden. Een gedeeltelijke inbrenging is voldoen om strafbaarheid
met zich mee te brengen. Daar er geen volledige penetratie moet bewezen zijn, is de grens
tussen poging en voltooid misdrijf bijzonder hachelijk.72
53.Daarnaast moet het gaan om een ‘seksuele’ penetratie. Daden van penetratie waarbij
deze ‘seksuele hoofdtoon’ ontbreekt, zullen niet als verkrachting kunnen worden
aangemerkt. Deze voorwaarde beperkt het gevaar voor een te extensieve interpretatie van
de tekst.73 Het misdrijf van verkrachting vereist dus een seksueel element dat wordt
beoordeeld op grond van een objectief gegeven, namelijk de algemene omschrijving van
seksuele daden, evenals op basis van een subjectieve factor, namelijk de seksuele motivatie
van de dader.74 Beide componenten moeten aanwezig zijn. Baldadigheden waarbij niet
bewezen kan worden dat de gestelde handelingen gebeuren om seksueel genot te
67
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 121. 68
Volgens Prisma handwoordenboek. 69
D. MERCKX, “Verkrachting – Het misdrijf”, Comm Straf 2004, 83-84. 70
Verslag MERCKX-VAN GOEY, Parl.St. Kamer 1988-89, nr. 702/4, 9. 71
Gent 3 oktober 2000, TGR 2001, 61. 72
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 121. 73
Verslag MERCKX-VAN GOEY, Parl.St. Kamer 1988-89, nr. 702/4, 9. 74
Verslag MERCKX-VAN GOEY, Parl.St. Kamer 1988-89, nr. 702/4, 9.
- 23 -
verschaffen kunnen als opzettelijke slagen en verwondingen gekwalificeerd worden.75
Hierbij kan verwezen worden naar een uitspraak van het Hof van Beroep te Luik.76 Hier werd
geoordeeld dat het anaal penetreren met het uiteinde van een stokbrood van een
slachtoffer, dat door een bende ontvoerd en mishandeld werd voor andere dan seksuele
redenen, geen verkrachting uitmaakt. In casu was er eerder sprake van mishandeling of
foltering, dan van seksuele activiteiten.77
54.Het is duidelijk dat onder de voorwaarde ‘elke daad van seksuele penetratie’, het middel
(geslachtsdeel of voorwerp) en de lokalisatie van de penetratie (vaginaal, oraal of anaal) in
beginsel geen rol meer spelen. Het begrip verkrachting is dus zeer ruim geworden.78 Toch
kunnen er interpretatieve vragen worden gesteld. Zoals waar ligt de grens inzake orale
penetratie met andere voorwerpen dan het geslachtsdeel? Is het inbrengen van voorwerpen
in de mond of in het oor noodzakelijkerwijze een verkrachting? Is het een verkrachting als
het de dader een seksueel genot verschaft?
55.De Senaatscommissie was unaniem van oordeel dat het uitsluitend criterium seksueel
genot niet voldoende is om het misdrijf verkrachting tot stand te brengen. Het seksueel
karakter moet afgeleid worden uit de objectiviteit van de feiten, en niet uit de subjectiviteit
van de dader of uit de individuele gewaarwordingen van het slachtoffer.79 Rekening
houdend met de bekommernis voor de fysieke en morele integriteit van het slachtoffer,
refereert seksuele penetratie dus naar wat men vandaag in het algemeen verstaat onder
seksuele activiteit, in acht nemend de gangbare seksuele norm80. Seksuele penetratie is met
andere woorden een objectief gegeven.81
56.Laat me voor de volledigheid nog wat dieper ingaan op de situatie van de opgedrongen
tongkus. Tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet op de verkrachting, had de
toenmalige Minister van Justitie geopperd dat de wettelijke definitie82 te ruim was en had
zich toen de vraag gesteld of een gedwongen tongkus volgens deze definitie ook als
verkrachting zou worden gekwalificeerd. De Commissie was hier eenparig van mening dat
een opgedrongen tongkus, het inbrengen van een potlood in een oor of door een tandarts
van een vinger of een voorwerp in de mond van een patiënt, geen verkrachting inhoudt.83
57.Aangaande dezelfde problematiek benadrukt VANDEPLAS dat bij agressie het seksuele
karakter van de aanranding wordt afgeleid uit de objectieve aard van de feiten. Zowel bij
75
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 121. 76
Luik 9 april 1992, JLMB 1993, 8. 77
D. MERCKX, “Verkrachting – Het misdrijf”, Comm Straf 2004, 87. 78
F. HUTSEBAUT, “De nieuwe wetgeving op de verkrachting”, Panopticon 1990, 38. Zie ook: Verslag MERCKX-VAN GOEY, Parl.St. Kamer 1988-89, nr. 702/4, 10. 79
D. MERCKX, “Verkrachting – Het misdrijf”, Comm Straf 2004, 84. 80
De gangbare zeden en seksuele gewoonten in onze hedendaagse cultuur. 81
D. MERCKX, “Verkrachting – Het misdrijf”, Comm Straf 2004, 85. 82
D.i. de Senaatsdefinitie waar uiteindelijk de voorkeur naar uitging en die is opgenomen in de wet op de verkrachting. 83
D. MERCKX, “Verkrachting – Het misdrijf”, Comm Straf 2004, 77 en 85.
- 24 -
aanranding van de eerbaarheid als bij verkrachting is een bepaalde zwaarwichtigheid vereist,
waardoor de seksuele integriteit van de persoon wordt aangetast.84 Een opgedrongen
tongkus, het inbrengen van een potlood in het oor of een vibrator in de mond van het
slachtoffer, kunnen bezwaarlijk worden beschouwd als een aantasting van de seksuele
integriteit. Dit neemt echter niet weg dat een dergelijke vrijpostigheid onder de toepassing
van artikel 563, 3° Sw. valt.”85
1.2.3 Van welke aard en met welk middel ook
58.De interpretatieve rechtspraak die heerste voor de wetswijziging, veronderstelde
‘normale peniale-vaginale’ geslachtsomgang. Daardoor was een man steeds de dader en een
vrouw steeds het slachtoffer van verkrachting. Andere vormen van wat men noemde
tegennatuurlijke handelingen werden beschouwd als aanranding van de eerbaarheid.86
59.Uit de nieuwe omschrijving blijkt dat de lokalisatie van de penetratie en het gebruikte
medium niet langer van belang zijn.87 Rechtspraak en rechtsleer zijn het erover eens dat wat
de aard van de penetratie betreft, deze vaginaal, oraal of anaal kan zijn.88 Penetratie
geschiedt niet alleen door geslachtsgemeenschap, maar kan ook met een ander instrument
of middel geschieden. Bovendien wordt geen enkel onderscheid meer gemaakt naar de
sekse van het slachtoffer. Vanaf heden is het dus evenzeer mogelijk dat de verkrachting
gepleegd wordt door een vrouwelijke dader op een mannelijk slachtoffer.89
60.De woorden ‘en met welk middel ook’ werden door de auteurs van het oorspronkelijke
wetsvoorstel zelf via amendement toegevoegd omdat, hoewel uit de woorden ‘van welke
aard ook’ duidelijk blijkt dat, volgens de definitie, elke daad van seksuele penetratie, of die
nu van vaginale, anale of orale aard is, moet worden gestraft, daarmee niet genoegzaam
bepaald is dat de penetratie niet alleen door geslachtsgemeenschap maar ook met een
ander instrument of middel kan geschieden.90
Algemeen kan dus gesteld worden dat een seksuele penetratie kan bestaan uit de
binnendringing in het lichaam van het slachtoffer hetzij van een mannelijk geslachtsdeel,
hetzij van voorwerpen van eender welke aard, bijvoorbeeld een kunstpenis, een vibrator,
een met condoom overtrokken stok, de vingers, de tong, enzovoort.
84
Cass. 7 januari 1997, RW 1997-98, 116. 85
VANDEPLAS, A., “Over de tongkus en de seksuele penetratie” (noot onder Brussel 8 april 1998), RW 1998-99, 505. 86
D. MERCKX, “Verkrachting – Het misdrijf”, Comm Straf 2004, 88. 87
F. HUTSEBAUT, “De nieuwe wetgeving op de verkrachting”, Panopticon 1990, 38. 88
Gent 3 oktober 2000, TGR 2001, 61. 89
Verslag MERCKX-VAN GOEY, Parl.St. Kamer 1988-89, nr. 702/4, 10. 90
F. HUTSEBAUT, “De nieuwe wetgeving op de verkrachting”, Panopticon 1990, 38-39.
- 25 -
61.Er werd reeds uiteengezet dat een penetratie steeds seksueel van aard moet zijn om een
verkrachting uit te maken. Dit probleem staat in nauw verband met de plaats van de
penetratie en met het middel waarmee de penetratie gepleegd wordt.91 Deze criteria
moeten samen worden geïnterpreteerd, want hoewel de ratio legis vrij duidelijk is, blijven er
grensgevallen bestaan. Zo zal bij het inbrengen van voorwerpen in bijvoorbeeld mond of
anus aangetoond moeten worden dat er in hoofde van de dader manifest seksueel opzet
aanwezig was. Tevens speelt de grens die feiten kwalificeert als een aanranding van de
eerbaarheid of een verkrachting.92 De rechter zal dus, naargelang de concrete feiten, zijn
interpreterende rol moeten vervullen.93
1.2.4 Gepleegd op een persoon
62.Hoewel de wettekst voor 1989 ter zake niets preciseerde, interpreteerde de rechtspraak
en rechtsleer dat een verkrachting enkel kan gebeuren door personen van verschillend
geslacht. Over het algemeen werd dit dan opgevat als de verkrachting door een mannelijke
dader op een vrouwelijk slachtoffer. De toelichting bij het wetsvoorstel REMACLE-SMET
benadrukt dat er voortaan geen onderscheid meer gemaakt zou worden naargelang het
geslacht van het slachtoffer.94 Thans, met het nieuwe artikel 375, eerste lid Sw., speelt het
geslacht van dader en slachtoffer geen rol meer. Gelet op de ruime bepaling, kan een
verkrachting ook gepleegd worden door een vrouw op een man, of door seksuele penetratie
op een persoon van hetzelfde geslacht.95
63.De wet op de verkrachting doorbreekt de klassieke straffeloosheid van de man voor
verkrachting van zijn echtgenote. Daarvoor werd er van uitgegaan dat het seksueel verkeer
tussen echtgenoten niet onder toepassing van de strafwet viel. Nu is het onbetwistbaar dat
verkrachting tussen echtgenoten strafbaar is. Voor de wetswijziging was er nochtans wel al
een omwenteling in de rechtspraak zichtbaar. Zo besliste het Hof van Beroep te Brussel in
een belangrijk arrest, dat een echtgenoot die geweld gebruikt om zijn echtgenote tot
geslachtsbetrekkingen te dwingen welke zij weigerde, het misdrijf verkrachting pleegt.96 Het
is niet omdat een vrouw door het aangaan van het huwelijk de burgerlijke verplichting97
heeft aanvaard om normale seksuele betrekkingen te onderhouden met haar echtgenoot,
dat dit impliceert dat de man het recht heeft dit met brutale kracht af te dwingen. Het arrest
van het Hof van Beroep te Brussel, waarvan de strekking later gevolgd werd door andere
91
D. MERCKX, “Verkrachting – Het misdrijf”, Comm Straf 2004, 89. 92
Bijvoorbeeld het introduceren van vingers of tong in de vagina of de anus. 93
F. HUTSEBAUT, “De nieuwe wetgeving op de verkrachting”, Panopticon 1990, 39. 94
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 1981-82, nr. 166/1, 2. 95
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 121. 96
Brussel 21 juni 1979, RDP 1979, 272, noot A.M. 97
Art. 213 B.W.
- 26 -
rechtbanken98, werd dan ook terecht beschouwd als een belangrijke doorbraak in het
streven naar een meer gelijkwaardige verhoudingen tussen man en vrouw.99
64.De tekst van het artikel 375 Sw. definieert nu wel verkrachting, maar spreekt evenmin
over de seksuele relaties binnen het huwelijk. Het is echter duidelijk dat de toepassing van
de verkrachting ruimer is dan onder het oude stelsel en dat de door de rechtspraak gevolgde
evolutie ook en a fortiori van toepassing blijft onder de nieuwe bepalingen.100 Er dient
evenwel nog te worden opgemerkt dat de verkrachting van de ene echtgenoot door de
andere geen verzwarende omstandigheid uitmaakt in hoofde van de echtgenoot-dader.
65.Verkrachting zoals door de strafwet omschreven houdt in dat de dader van dit misdrijf
penetreert in het lichaam van een ander persoon die daar niet in toestemt. Het Hof van
Beroep te Brussel besliste in een arrest dat het penetreren door de dader van het eigen
lichaam of het doen penetreren van het eigen lichaam door de dader niet de door de wet
bedoelde ‘penetratie op een persoon die daar niet in toestemt’ inhoudt.101 VANDEPLAS stelt
dat ter dezen wordt gepreciseerd dat de dader de strafbare feiten op een ander persoon
dient te plegen om onder vigeur van de strafwet te vallen.102
1.2.5 Ontstentenis van geldige toestemming bij het slachtoffer
66.Ongetwijfeld is het ontbreken van een geldige toestemming tot de seksuele activiteit bij
het slachtoffer het belangrijkste element van het misdrijf verkrachting.103 De wetgever heeft
onbetwistbaar de wil gehad om de seksuele vrijheid te beschermen. Personen moeten met
andere woorden de mogelijkheid hebben om uit vrije wil al dan niet met een seksuele
penetratie akkoord te gaan.104 Het oorspronkelijke wetsvoorstel wilde van het gebrek aan
toestemming het essentiële criterium voor bestraffing maken.105 Dit voorstel achtte het niet
noodzakelijk externe factoren te formuleren die de wilsvrijheid uitschakelen: “De kwalificatie
‘verkrachting’ impliceert juist de afwezigheid van toestemming bij het slachtoffer. Bijgevolg
hoeven geweld, list, bedreiging of misbruik niet meer te worden genoemd als bestanddeel
van het misdrijf. Die begrippen liggen noodzakelijkerwijze in de huidige definitie besloten.”106
67.De voorgestelde formulering vond men echter te vaag en leidde dan ook tot meerdere
amendementen. Uiteindelijk heeft men teruggegrepen naar het klassieke systeem waarbij
98
Zie o.a. Corr. Namen 11 september 1986, Jur Liège 1986, 685; Corr. Charleroi 1 maart 1988, JT 1989, 32. 99
F. HUTSEBAUT, “De nieuwe wetgeving op de verkrachting”, Panopticon 1990, 39. 100
D. MERCKX, “Verkrachting – Het misdrijf”, Comm Straf 2004, 97. 101
Brussel 23 juni 1999, RW 1999-2000, 1138, noot A. VANDEPLAS. 102
VANDEPLAS, A., “Over verkrachting en aanranding van de eerbaarheid” (noot onder Brussel 23 juni 1999), RW 1999-2000, 1138. 103
F. HUTSEBAUT, “De nieuwe wetgeving op de verkrachting”, Panopticon 1990, 40. 104
J. DELVA, “Aanranding van de eerbaarheid en verkrachting”, APR 1967, 119. 105
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 1981-82, nr. 166/1, 1. 106
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 1981-82, nr. 166/1, 2.
- 27 -
het ontbreken of de ongeldigheid van de toestemming moet voortspruiten uit de
aanwezigheid van bepaalde omstandigheden. MERCKX-VAN GOEY achtte dit een voordeel,
want het levert bepaald bewijsmateriaal over het ontbreken van de toestemming. En dat
bewijsmateriaal is al door de rechtspraak geïnterpreteerd, zodat het misdrijf verkrachting
daadwerkelijk bestraft kan worden.107
68.De afwezigheid van toestemming is een essentieel en fundamenteel constituerend
bestanddeel van het misdrijf, dat noodzakelijkerwijze dient vast te staan om van
verkrachting te kunnen spreken.108 Behalve wanneer het slachtoffer de volle leeftijd van
veertien jaar niet heeft bereikt, wordt voor het bestaan van verkrachting vereist dat wordt
aangetoond dat de daad is opgedrongen ofwel door middel van geweld, dwang of list of
mogelijk is gemaakt door een onvolwaardigheid of een lichamelijk of een geestelijk gebrek
van het slachtoffer.109
69.Artikel 375, tweede lid Sw. somt dus een aantal hypotheses op. Wanneer één van deze
voorwaarden is vervuld, wordt de persoon op wie de daad van seksuele penetratie wordt
gesteld, geacht zijn toestemming niet te hebben gegeven.110 Deze opsomming is echter
louter ten exemplatieve titel in de wet opgenomen en de afwezigheid van toestemming kan
dus ook blijken uit andere concrete elementen. Inmiddels heeft het Hof van Cassatie
gepreciseerd dat deze wettelijke opsomming noch beperkend, noch cumulatief is.111
70.De essentie van verkrachting is het ondergeschikt maken van de wil van het slachtoffer
aan de wil van de dader. Door het louter ontbreken van een geldige toestemming is de
seksuele penetratie immers al een aantasting van de seksuele integriteit van het slachtoffer.
Dit komt ook duidelijk tot uiting in de definitie van verkrachting die verwijst naar ‘een
persoon die daar niet in toestemt’. Het tweede lid van artikel 375 Sw. is slechts een
aanvulling van wilsbelemmerende factoren, ontsproten uit de gevestigde rechtspraak, om
aan te geven wanneer er afwezigheid van toestemming is. De aanwezigheid van één van
deze wilsbelemmerende factoren is dus wel een voldoende maar geen noodzakelijke
voorwaarde voor de afwezigheid van de toestemming van het slachtoffer. De opgesomde
factoren kunnen dus als kapstok dienen voor het bewijs van afwezigheid van toestemming,
maar dit bewijs kan ook geleverd worden door andere concrete elementen van de zaak.112
71.In wat volgt zullen de wettelijk vermelde toestemmingsgebreken nader worden
toegelicht.
107
Verslag MERCKX-VAN GOEY, Parl.St. Kamer 1988-89, nr. 702/4, 12. 108
D. MERCKX, “Verkrachting – Het misdrijf”, Comm Straf 2004, 93. 109
Art. 375, tweede lid Sw. 110
Cass. 25 september 2007, RW 2007-2008, 1503, noot S. VANDROMME. 111
Cass. 2 november 1999, Arr Cass 1999, 1366. 112
VANDROMME, S., “Afwezigheid van toestemming bij het misdrijf van verkrachting” (noot onder Cass. 25 september 2007), RW 2007-2008, 1504.
80.Op 5 januari 1999 heeft de Correctionele Rechtbank van Brussel een zeer eigenaardige
stelling ingenomen over de omvang van de toestemming tot seksueel contact. In casu betrof
het een vrouw die had ingestemd met seksuele betrekkingen, maar wanneer de man haar
plots draaide en dwong tot anale seksuele betrekkingen, protesteerde zij waarna dit protest
hardhandig in de kiem werd gesmoord door de man. De vrouw legde klacht neer tegen de
123
D. MERCKX, “Verkrachting – Het misdrijf”, Comm Straf 2004, 107. 124
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 123. 125
Verslag MERCKX-VAN GOEY, Parl.St. Kamer 1988-89, nr. 702/4, 13. 126
D. MERCKX, “Verkrachting – Het misdrijf”, Comm Straf 2004, 108. 127
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 123.
- 30 -
man wegens verkrachting. De Correctionele Rechtbank van Brussel besliste echter dat
wanneer een persoon geldig zijn of haar toestemming tot het hebben van seksuele relaties
gegeven heeft, doch daarmee op een bepaald ogenblik wenst op te houden en de partner
het slachtoffer tot het voortzetten van relaties dwingt, er niet kan worden gesproken van
het misdrijf verkrachting.128 Dit standpunt was gegrond op de veronderstelling dat er geen
gradatie in de toestemming bestaat: eens de toestemming gegeven is, blijft ze bestaan.129
Wel oordeelde de rechtbank dat aldus ‘gedegenereerde’ seksuele betrekkingen opzettelijke
slagen en verwondingen kunnen uitmaken. ARNOU leverde terecht de commentaar dat
dergelijke rechtspraak, die een lust is voor elke geperverteerde geest en een ongehoorde
grensoverschrijding van de individuele wilsvrijheid, amper op enig begrip, laat staan enige
goedkeuring kan rekenen.130 Daar eenmaal de toestemming tot seksueel contact gegeven is,
deze blijft bestaan, ongeacht welke vormen van penetratie de andere in petto heeft.
81.MELIS stelt zich de vraag of men zich als individu niet moet kunnen verzetten tegen elke
vorm van seksuele penetratie. De nieuwe wet, die bijzonder slachtoffer gericht is, geeft het
slachtoffer seksueel zelfbeschikkingsrecht terwijl de rechtspraak nu de tendens vertoont het
slachtoffer opnieuw te herleiden tot een weerloos voorwerp, ondergeschikt aan de dader.131
82.Met het arrest van 17 oktober 2007 maakte het Hof van Cassatie een einde aan de
controverse die het vonnis van de Correctionele Rechtbank van Brussel had veroorzaakt. Het
Hof oordeelde dat de afwezigheid van toestemming door het slachtoffer een fundamenteel
constitutief bestanddeel van het delict vormt. Nog volgens Cassatie impliceert de
aanvaarding van een lichamelijk contact geen instemming met eender welke seksuele
penetratie.132
83.Volgens KETELS beslist Cassatie terecht dat de loutere toestemming tot een lichamelijk
contact geen carte blanche geeft voor allerlei (andere) seksuele penetraties van welke aard
en met welk middel ook. Daar anders over beslissen, zou een flagrante aanfluiting van het
individueel seksueel zelfbeschikkingsrecht betekenen. Bijgevolg kan een penetratie van een
andere aard dan het contact waarmee werd ingestemd of zelfs een nieuwe gelijksoortige
penetratie wel degelijk verkrachting zijn.133
84.Elke seksuele penetratie vereist de instemming van de partner. Dat blijkt zonneklaar uit
artikel 375 Sw. zelf en is in de lijn met het uitgangspunt de volledige vrijheid te respecteren
128 Corr. Brussel 5 januari 1999, JT 1999, 672. 129
A. DE NAUW, “Overzicht rechtspraak bijzonder strafrecht 1998-1999”, T.Strafr. 2000, 92. 130
L. ARNOU, “Toestemming tot seksueel contact is onvoorwaardelijk en alomvattend”, De Juristenkrant 1999, afl.8, 4. 131
MELIS, B., “Kan men na de toestemming nog van verkrachting spreken? Eens, ja, altijd ja!?” (noot onder Corr. Antwerpen 28 maart 2003), RABG 2005, 1538. 132
van iedere persoon om volstrekt autonoom over het eigen intieme leven te beslissen,
daaromtrent keuzes te maken en die keuzes te beperken.134
1.2.6 Verkrachting bij gelijkstelling
85.Als verkrachting met behulp van geweld wordt beschouwd elke daad van seksuele
penetratie, van welke aard en met welk middel ook, die gepleegd wordt op de persoon van
een kind dat de volle leeftijd van veertien jaar niet heeft bereikt.135 Voor een slachtoffer dat
de volle leeftijd van veertien jaar niet heeft bereikt, speelt de toestemming geen rol.136 Het
betreft hier een onweerlegbaar vermoeden dat minderjarigen beneden de leeftijd van
veertien jaar geen geldige toestemming tot seksuele contacten kunnen geven, aangezien het
hen aan de nodige maturiteit ontbreekt.137 Zelfs als de minderjarige van minder dan veertien
jaar in werkelijkheid wel degelijk lijkt te hebben toegestemd, dient de jonge leeftijd met een
gebrek aan toestemming gelijkgesteld te worden.138 De enkele daad van seksuele penetratie
gepleegd op de persoon van een min-veertienjarig kind is verkrachting, zonder dat vereist is
dat een zekere vorm van dwang bewezen is.139 De leeftijd van minder dan veertien jaar is
een constitutief element van het misdrijf en maakt geen verzwarende omstandigheid uit.140
Men spreekt dan ook van verkrachting bij gelijkstelling daar de leeftijd hier een element van
het misdrijf wordt in de plaats van het anders vereiste gebrek aan toestemming.
1.2.7 Verschil in leeftijdsgrens verkrachting en aanranding van de eerbaarheid
86.Wat de leeftijdsgrens betreft is er sprake van een anomalie tussen de bepalingen
aangaande verkrachting en aanranding van de eerbaarheid. Inzake verkrachting is er sprake
van “een kind dat de volle leeftijd van veertien jaar niet heeft bereikt”. Dit betekent dus,
zoals hier boven reeds werd uitgelegd, dat een kind van min-veertien jaar niet geldig kan
toestemmen met seksuele penetratie. In het eerste lid van artikel 372 Sw. daarentegen
wordt bepaald dat “elke aanranding van de eerbaarheid, zonder geweld of bedreiging
gepleegd op de persoon of met behulp van de persoon van een kind van het mannelijke of
het vrouwelijke geslacht beneden de volle leeftijd van zestien jaar gestraft wordt met
134
KETELS, B., “De beperkte draagwijdte en het herroepelijk karakter van de seksuele toestemming” (noot onder Cass. 17 oktober 2007), RW 2008-2009, 572. 135
Art. 375, zesde lid Sw. 136
Cass. 5 februari 1985, Arr Cass 1984-1985, 758. 137
VANDROMME, S., “Afwezigheid van toestemming bij het misdrijf van verkrachting” (noot onder Cass. 25 september 2007), RW 2007-2008, 1504. 138
Cass. 14 december 1971, Pas 1972, I, 367. 139
Cass. 26 oktober 1976, RW 1977-1978, 109, noot A. VANDEPLAS. 140
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 124.
- 32 -
opsluiting van vijf tot tien jaar.” Deze bepaling gaat met andere woorden uit van het
onweerlegbaar wettelijk vermoeden dat een kind jonger dan zestien jaar niet geldig kan
instemmen met de immorele handeling waarvan deze het voorwerp uitmaakt.141 Deze
discrepantie is het gevolg van het feit dat de wet op de verkrachting de artikelen betreffende
aanranding van de eerbaarheid onveranderd heeft gelaten. Dit leidt tot de bijzonder
merkwaardige en dubbelzinnige situatie waarin vijftienjarigen niet bekwaam zijn om in
vrijheid toestemming te geven tot intieme daden zonder penetratie, maar wel tot de daad
van penetratie zelf.142
87.Met de wet op de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen143 heeft de wetgever
een kans aan zich laten voorbij gaan om aan deze ogenschijnlijke onlogische situatie een
einde te maken. Deze wet houdt de anomalie betreffende de leeftijdsgrens in stand en
maakt dat de strafwet niet aangepast wordt aan de gewijzigde maatschappelijke realiteit. De
maatschappelijke evolutie heeft de leeftijdsgrens van zestien jaar voor gewilde seksuele
handelingen immers sterk achterhaald. In de huidige maatschappelijke context kan immers
nog moeilijk worden beweerd dat het merendeel van de jongeren pas vanaf zestien jaar in
staat is om bewust gewilde seksuele handelingen te (laten) stellen.144
88.Naar aanleiding hiervan verbaast het dan ook niet dat dienaangaande prejudiciële vragen
aan het Grondwettelijk Hof werden gesteld. Een eerste uitspraak werd gedaan in het arrest
van 4 juni 2009.145 Hierin werd geantwoord op de vraag of de artikelen 372 en 375 Sw.
strijdig zijn met artikel 10 en 11 van de Grondwet. Deze vraag werd ontkennend
beantwoord.
89.De ogenschijnlijke onlogische behandeling blijkt gebaseerd te zijn op een foutieve lezing
van de artikelen 371 en 375 Sw. De wetgever heeft met de leeftijdsgrens van veertien jaar bij
verkrachting enkel willen aangeven dat bij seksuele betrekkingen met penetratie op een
toestemmende minderjarige die tussen veertien en zestien oud is, niet de bepalingen
betreffende de verkrachting zullen worden toegepast, maar enkel, naargelang de
omstandigheden, de bepalingen over de aanranding van de eerbaarheid. Seksuele
betrekkingen met penetratie bij een toestemmende minderjarige tussen veertien en zestien
jaar oud zijn met andere woorden wel degelijk strafbaar, niet als verkrachting maar enkel als
aanranding van de eerbaarheid, precies zoals seksuele handelingen zonder penetratie bij
141
G. VERMEULEN en F. DHONT, “Bescherming van minderjarigen via het strafrecht. Verdiensten en beperkingen van de Wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen”, T. Strafr. 2002, 126. 142
VERBRUGGEN, F., “Gebrek aan toestemming als constitutief bestanddeel bij verkrachting van een mentaal gehandicapte minderjarige” (noot onder Kortrijk 17 oktober 1995), AJT 1995-1996, 473. 143
Wet 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, BS 17 maart 2001. 144
G. VERMEULEN en F. DHONT, “Bescherming van minderjarigen via het strafrecht. Verdiensten en beperkingen van de Wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen”, T. Strafr. 2002, 127. 145
GwH 4 juni 2009, arrest nr. 93/2009.
- 33 -
een toestemmende minderjarige tussen veertien en zestien jaar oud. Er wordt slechts
teruggegrepen naar een minder zware kwalificatie met minder zware straffen.146
90.De verklaring hiervoor wordt gezien in het feit dat de ontstentenis van de toestemming
van het slachtoffer een wezenlijk element uitmaakt bij de verkrachting, terwijl bij de
aanranding van de eerbaarheid meer de aantasting van de seksuele integriteit centraal staat,
zoals die door het collectieve bewustzijn van de samenleving op een bepaald tijdstip wordt
ervaren. Dat de leeftijdsgrens bij aanranding van de eerbaarheid bij de laatste grote wijziging
van artikel 372 Sw. in 2000 onveranderd op zestien is gebleven, duidt er volgens
VANDROMME terecht op, dat de wetgever als vertolker van het collectieve bewustzijn van
de samenleving de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van de
minderjarige tot de leeftijd van zestien, nog steeds noodzakelijk vindt.147
91.In het arrest van 29 oktober 2009148 werd uitspraak gedaan over twee andere
prejudiciële vragen. De vraag of de artikelen 372 en 375 Sw. een discriminatie inhouden
doordat twee categorieën meerderjarigen die seksuele handelingen stellen met een
toestemmende minderjarige tussen de veertien en zestien jaar, met name de categorie van
meerderjarigen die seksueel penetreren enerzijds en de categorie van meerderjarigen die
enkel seksueel aanraken anderzijds, op dezelfde wijze worden bestraft, beantwoordt het
Grondwettelijk Hof eveneens ontkennend. Het vaststellen van de ernst van een misdrijf en
de navenante bestraffing is immers een wetgevend prerogatief. Het Hof heeft slechts iets in
de pap te brokken wanneer de keuze van de wetgever in die mate onsamenhangend is dat
ze tot een kennelijk onevenredige straf leidt. Dit is voor de identieke bestraffing van de twee
categorieën meerderjarigen helemaal niet het geval.149
92.De laatste prejudiciële vraag: schenden de artikelen 372 en 375 Sw. het door artikel 12 en
14 van de Grondwet gewaarborgde wettigheidsbeginsel in strafzaken doordat zij de
strafwaardigheid van de seksuele penetratie ten aanzien van een minderjarige tussen
veertien en zestien laten afhangen van de afwezigheid van toestemming van de minderjarige
en de strafwaardigheid van een aanranding van de eerbaarheid daarvan niet laten
afhangen? KETELS en VERMEULEN wijzen erop dat die vraag geen betrekking heeft op het
begrip aanranding van de eerbaarheid an sich maar enkel op de relevantie van de
toestemming van de betrokken minderjarigen voor het misdrijf. Het Hof recapituleert dat uit
de woorden ‘zonder geweld of bedreiging’ in artikel 372 Sw. op een voldoende duidelijke
wijze voortvloeit dat de aanranding kan bestaan, zelfs indien het ‘slachtoffer’ in de
handelingen heeft toegestemd. Artikel 372 Sw. botst dan ook niet met de artikelen 12 en 14
146
S. VANDROMME, “Geen probleem met verschil in leeftijdsgrens verkrachting en aanranding”, De Juristenkrant 2009, afl. 192, 5. 147
S. VANDROMME, “Geen probleem met verschil in leeftijdsgrens verkrachting en aanranding”, De Juristenkrant 2009, afl. 192, 5. 148
GwH 29 oktober 2009, arrest nr. 167/2009. 149
B. KETELS en G. VERMEULEN, “Grondwettelijk Hof verfijnt onderscheid leeftijdsgrens verkrachting en aanranding”, De Juristenkrant 13 januari 2010, 5.
- 34 -
van de Grondwet door niet expliciet te vermelden dat minderjarigen tussen veertien en
zestien daartoe géén toestemming kunnen geven.150
93.Met deze verfijning door het Grondwettelijk Hof in het achterhoofd, geldt dus voor
vrijwel elke vorm van seksueel contact een toestemmingsleeftijd van zestien jaar.
VERMEULEN stelt daarbij, zoals eerder reeds werd aangegeven, de vraag of deze
leeftijdsgrens naar maatschappelijk perspectief wel houdbaar is.151
1.3 Moreel element van het misdrijf verkrachting
94.Zoals bij elk misdrijf, wordt ook bij de verkrachting een moreel bestanddeel vereist. Het
algemeen opzet wordt vooropgesteld.152 Het opzet bestaat er met name in opzettelijk de
door de wet verboden handeling toch te stellen, goed wetende dat men hierdoor een door
de strafwet strafbare handeling gepleegd heeft. De tekst van de wet, noch de parlementaire
voorbereiding bevatten argumenten waaruit zou blijken dat inzake verkrachting een
bijzonder opzet vereist is. Uit de besproken materiële bestanddelen blijkt dat de dader, wil
hij zich schuldig maken aan verkrachting, een welbepaalde daad met een welbepaald
karakter moet stellen. Er moet sprake zijn van een penetratie, die daarenboven een seksueel
karakter moet vertonen. Diegene die zich schuldig maakt aan feiten, wettelijk
kwalificeerbaar als verkrachting, moet met andere woorden wel degelijk wetens en willens
handelen om precies dat misdrijf te plegen, zodat de aanwezigheid van een algemeen opzet
moeilijk betwist kan worden.153
95.Nochtans kan men zich de vraag stellen of de vereiste van een seksueel karakter bij de
penetratie niet wijst op de aanwezigheid van een bijzonder opzet. Een bijzondere
gemoedstoestand die gewaardeerd wordt in hoofde van de dader, namelijk of hij de
penetratie al dan niet met een seksueel oogmerk pleegde.
96.De achterliggende motieven van de dader zijn irrelevant voor de toepassing van de
strafbepalingen.154 Het speelt dus geen rol of de feiten gepleegd zijn uit haat, wraak of
nieuwsgierigheid, dan wel ter bevrediging van geslachtsdriften. De feitelijke reden speelt
geen rol, voor zover de wettelijk vereiste bestanddelen aanwezig zijn.155 Het is tevens
150
B. KETELS en G. VERMEULEN, “Grondwettelijk Hof verfijnt onderscheid leeftijdsgrens verkrachting en aanranding”, De Juristenkrant 13 januari 2010, 5. 151
B. KETELS en G. VERMEULEN, “Grondwettelijk Hof verfijnt onderscheid leeftijdsgrens verkrachting en aanranding”, De Juristenkrant 13 januari 2010, 5. 152
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 122. 153
D. MERCKX, “Verkrachting – Het misdrijf”, Comm Straf 2004, 80. 154
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 122. 155
J. DELVA, “Aanranding van de eerbaarheid en verkrachting”, APR 1967, 122.
- 35 -
irrelevant of de gepleegde seksuele betrekkingen al dan niet ook enig lustgevoel bij de dader
hebben opgewekt.156
1.4 Poging tot verkrachting
97.Aangezien verkrachting steeds een misdaad is, is de poging tot verkrachting steeds
strafbaar.157 Er bestaat dienaangaande geen verschil tussen de eigenlijke verkrachting en de
verkrachting bij gelijkstelling. Poging tot verkrachting moet steeds worden onderscheiden
van aanranding met geweld of bedreiging.158
98.Zoals reeds eerder werd aangehaald moet geen volledige penetratie bewezen zijn, wat
volgens DE NAUW de grens tussen de poging en het voltooid misdrijf bijzonder hachelijk
maakt. Nochtans lijkt de grens tussen de poging en het voltooid misdrijf volgens KETELS vrij
helder. Van zodra het lichaamsdeel of het voorwerp waarmee de penetratie gepleegd wordt
nog maar tussen de (schaam)lippen of de sluitspier terechtkomt, is er een penetratie die –
voor zover aan de overige vereisten is voldaan – volstaat voor de kwalificatie als voltooide
verkrachting. Daden die niet zo verstrekkend zijn, zitten mogelijk in het stadium van de
poging tot verkrachting. Die is steeds strafbaar op voorwaarde dat het om uitwendige daden
gaat, die een begin van uitvoering van de verkrachting uitmaken en alleen ten gevolge van
omstandigheden onafhankelijk van de wil van de dader gestaakt zijn of hun uitwerking
gemist hebben.159 Concreet gaat het om aanstalten tot penetraties, want de eigenlijke
penetratie, hoe miniem ook, is voldoende voor het bestaan van het voltrokken misdrijf. Het
toepassingsgebied van de poging is hier dus eerder beperkt.160
156
D. MERCKX, “Verkrachting – Het misdrijf”, Comm Straf 2004, 82. 157
Art. 52 Sw. 158
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 124. 159
Art. 51 Sw. 160
B. KETELS, “Geen volledige penetratie, toch voltooide verkrachting”, De Juristenkrant 2008, afl. 12, 4. Zie ook: Cass. 8 april 2008, T. Strafr. 2008, 461.
- 36 -
2. Aanranding van de eerbaarheid
99.Vooralsnog is de wetgever niet tussengekomen wat betreft een definitie voor het begrip
aanranding van de eerbaarheid. Hier blijven we onderhevig aan de interpretatie door de
rechtspraak en rechtsleer gegeven. De wetgever heeft nochtans wel al gelegenheid gehad
om hieraan tegemoet te komen. Met de komst van de wet op de verkrachting werd het
toepassingsgebied van het misdrijf verkrachting uitgebreid door de invoering van een
definitie voor dit misdrijf. In het licht van het toenemende seksuele geweld werd dit
noodzakelijk geacht. Ook de aanranding van de eerbaarheid situeert zich in de seksuele
agressie, maar hier werd in de parlementaire voorbereiding van de verkrachtingswet niet
dieper op ingegaan. Ook in 2000, met de komst van de wet op de strafrechtelijke
bescherming van minderjarigen, had de wetgever een grotere toevoeging aan de strafwet
kunnen maken. Deze wet heeft enkel het toepassingsgebied van de aanranding van de
eerbaarheid bij gelijkstelling door bloedverwanten in de opgaande lijn tot een bredere
familiale context uitgebreid.
100.Binnen dit hoofdstuk zal er ook eerst een korte historisch kader voor het misdrijf
aanranding van de eerbaarheid worden geschetst. Daarna zullen het begrip ‘aanranding van
de eerbaarheid’ en de materiële bestanddelen van dit misdrijf nader worden toegelicht. Ook
het moreel element wordt beschreven en er zal worden nagegaan of een poging tot
aanranding van de eerbaarheid mogelijk is.
2.1 Historisch kader
2.1.1 Het strafwetboek van 1867
101.In de Codex van 1810 was inzake aanranding van de eerbaarheid enkel de gewelddadige
aanranding strafbaar gesteld. De dader diende fysiek geweld gebruikt te hebben. In België
werd de Codex van 1810 in 1846 aangevuld met de strafbaarstelling van de zonder geweld
gepleegde aanranding van de eerbaarheid op of met behulp van een persoon jonger dan
veertien jaar.161
102.In het Belgisch Strafwetboek van 1867 werden in Hoofdstuk V van Titel VII van Boek II
twee nieuwe categorieën misdrijven onderscheiden, met name de aanranding van de
eerbaarheid en de verkrachting, die geacht werden in die mate van elkaar te verschillen dat
ze in afzonderlijke artikelen werden ondergebracht en met een verschillende straf bestraft.
In vergelijking met de systematiek uit de Codex van 1810 was dit een nieuw gegeven, want
tot 1867 waren deze misdrijven in één artikel opgenomen en was er eenzelfde straf bepaald. 161
L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit, Antwerpen – Groningen, Intersentia, 2002, 28.
- 37 -
In het Strafwetboek van 1867 nam de wetgever de gewelddadige of met bedreigingen
gepleegde aanranding van de eerbaarheid – het basismisdrijf – in artikel 373, eerste lid Sw.
op. De uit 1846 daterende strafbaarstelling van de zonder geweld op een min-veertienjarige
gepleegde aanranding van de eerbaarheid werd in artikel 372, eerste lid Sw.
ondergebracht.162
103.Welk gedrag precies een aanranding van de eerbaarheid uitmaakte, werd noch in het
Strafwetboek van 1867, noch tijdens de parlementaire voorbereidingen ervan uitdrukkelijk
omschreven. Tijdens de parlementaire voorbereidingen bleek enkel dat een materiële
handeling met betrekking tot de persoon van het slachtoffer als het gekwalificeerde gedrag
in aanmerking kon komen. En werd er opgemerkt dat het een tegen de eerbaarheid
indruisende handeling moest betreffen. Een handeling die enkel inwerkte op de
psychologische staat van het slachtoffer kon geen aanranding van de eerbaarheid uitmaken.
De inhoudelijke draagwijdte van het gekwalificeerde gedrag bij de aanranding leek niet ter
discussie te staan.163 Ook in de toenmalige rechtsleer was er geen enkele omschrijving van
het gekwalificeerde gedrag terug te vinden.
104.Er dient te worden opgemerkt dat, in tegenstelling tot wat het geval was voor de
verkrachting, er in de Codex van 1810, alsook daarna, geen onderscheid wordt gemaakt naar
het geslacht van het slachtoffer. Uit de tekst zelf van de strafbepalingen bleek dat zowel
personen van het mannelijke als van het vrouwelijke geslacht het slachtoffer van een
aanranding van de eerbaarheid konden worden. Ook het geslacht van de dader werd naar
Belgisch recht steeds irrelevant geacht voor de strafwaardigheid van een aanranding van de
eerbaarheid. Er werd tevens uitdrukkelijk opgemerkt dat de dader en het slachtoffer niet
noodzakelijk van verschillend geslacht hoefde te zijn.164
105.Wat bestraffing tussen echtgenoten betreft, is er ook enigszins een verschil op te
merken tussen de verkrachting en de aanranding van de eerbaarheid. Daar waar wettelijk
gezien voor de wet van 1989 op de verkrachting een man straffeloos bleef voor de
verkrachting van zijn echtgenote, is er anno 1867 in sommige gevallen wel bestraffing van de
echtgeno(o)t(e) mogelijk inzake aanranding van de eerbaarheid.
106.Voor de aanranding van de eerbaarheid binnen het huwelijk werd er voor de
strafbaarheid een verschil gemaakt tussen ‘natuurlijk’ en ‘tegennatuurlijk’ gekwalificeerd
gedrag. Indien er feiten gepleegd werden die niet op het legitieme doel van het huwelijk
gericht waren, met andere woorden feiten waarmee niet de voortplanting beoogd werd,
was vervolging wegens aanranding van de eerbaarheid ook mogelijk wanneer de dader met
het slachtoffer gehuwd was.165 Wanneer echter handelingen aan de orde waren die geacht
162
L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit, Antwerpen – Groningen, Intersentia, 2002, 27-28. 163
L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit, Antwerpen – Groningen, Intersentia, 2002, 29. 164
L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit, Antwerpen – Groningen, Intersentia, 2002, 36. 165
De dader die zijn toevlucht nam tot geweld om dergelijk ‘tegennatuurlijk’ gedrag op zijn echtgenote te plegen, maakte zich dan ook schuldig aan aanranding van de eerbaarheid.
- 38 -
werden uiteindelijk op het legitieme doel van het huwelijk gericht te zijn166, was de
strafbepaling inzake aanranding van de eerbaarheid niet van toepassing op de persoon die
dergelijke feiten op diens huwelijkspartner pleegde.167
107.Ten tijde van de invoering van het Belgisch Strafwetboek werd de legitimiteit van de
strafbaarstellingen inzake aanranding van de eerbaarheid en verkrachting niet in vraag
gesteld. Deze waren blijkbaar zo vanzelfsprekend dat hun bestaansrecht niet uitdrukkelijk
diende te worden verantwoord. De afkeuring van bepaalde gedragingen is zo algemeen in
tijd en ruimte dat het achterliggende criminaliseringsproces als het ware onzichtbaar wordt
door een algemene consensus over de strafwaardigheid van dergelijke feiten.168
2.1.2 De eeuw na de invoering van het Belgisch Strafwetboek
108.In de periode volgend op de invoering van het Belgisch Strafwetboek verruimde de
wetgever het toepassingsgebied van het misdrijf aanranding van de eerbaarheid gevoelig.
Meer bepaald werd het vigerende toepassingsgebied van de ‘aanranding van de eerbaarheid
bij gelijkstelling’ uitgebreid door het invoegen van drie nieuwe misdrijven: een
strafbaarstelling met betrekking tot incestueuze handelingen tussen bepaalde personen, een
met betrekking tot peniaal-vaginale penetraties op min-veertienjarige meisjes en een met
betrekking tot seksuele handelingen tussen bepaalde personen van hetzelfde geslacht. De
wetswijzigingen in deze periode hielden dus allemaal verband met de techniek van de
strafbaarstelling ‘bij gelijkstelling’ en dus met de vraag naar de geldigheid van de
toestemming van minderjarigen inzake het ondergaan of het stellen van bepaalde
handelingen.169
109.Ook in deze periode is de wetgever niet tussengekomen wat betreft een definitie voor
het misdrijf aanranding van de eerbaarheid. De rechtsleer is zich daarentegen wel gaan
bekommeren over het gekwalificeerd gedrag van dit misdrijf. Het gekwalificeerd gedrag
werd op abstracte wijze omschreven als een inbreuk op het algemeen eerbaarheidsgevoel.
Het individuele eerbaarheidsgevoel van het slachtoffer mocht bij de kwalificatie niet
doorslaggevend zijn. Verder werd in de rechtsleer verdedigd dat dit algemeen
eerbaarheidsgevoel enkel geschonden werd door werkelijk immoreel, met andere woorden
voldoende ernstig, gedrag. Deze stelling leek ingegeven door de opvatting dat het zoenen of
omarmen van een persoon zonder diens geldige toestemming buiten het toepassingsgebied
van de aanranding van de eerbaarheid moest blijven.170
166
Met andere woorden handelingen die geacht werden aan de geslachtsgemeenschap vooraf te gaan. 167
L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit, Antwerpen – Groningen, Intersentia, 2002, 36-38. 168
L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit, Antwerpen – Groningen, Intersentia, 2002, 71. 169
L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit, Antwerpen – Groningen, Intersentia, 2002, 189. 170
L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit, Antwerpen – Groningen, Intersentia, 2002, 189.
- 39 -
110.De wetswijzigingen die in deze periode aan het strafrechtelijk kader inzake aanranding
van de eerbaarheid – en verkrachting – werden doorgevoerd, waren vooral ingegeven door
de wens van de wetgever om de maatschappij te beschermen tegen het moreel verval dat
geacht werd voort te vloeien uit de in deze periode strafbaar gestelde feiten. Een voorbeeld
hiervan is de homoseksuele bezoedeling van de mannelijke jeugd171, dit werd opgevat als
een fenomeen dat de samenleving bedreigde en daarom werd er een strafbepaling
ingevoerd met betrekking tot seksuele handelingen tussen bepaalde personen van hetzelfde
geslacht.172
2.1.3 De jaren ’70 en ‘80
111.In de jaren ’70 en ’80 was er een evolutie binnen het seksueel strafrecht merkbaar.
Binnen het seksueel strafrecht werd erkend dat de beleving van de menselijke seksualiteit
ook andere functies had dan de huwelijkse voortplanting. Deze groei in het denken over de
menselijke seksualiteitsbeleving kwam in deze context tot uiting in de opheffing van de
bijzondere aanranding van de eerbaarheid bij gelijkstelling tussen bepaalde personen van
hetzelfde geslacht.
112.Bij de invoering van het strafwetboek van 1867 waren seksuele handelingen tussen
personen van hetzelfde geslacht op zichzelf, dus met de geldige toestemming van de
betrokkenen en niet in het openbaar gepleegd, niet strafbaar gesteld. Maar op basis van de
homoseksuele verleidingstheorie173 werd in 1965 het artikel 372bis Sw. ingevoerd, dat een
bijzondere aanranding van de eerbaarheid bij gelijkstelling bevat voor seksuele handelingen
tussen bepaalde personen van hetzelfde geslacht. Met deze strafbaarstelling wou men
vermijden dat jongemannen een homoseksuele geaardheid zouden ontwikkelen. Vanaf 1965
werd er dus een onderscheid gemaakt tussen de seksuele handelingsbekwaamheid inzake
hetero- en homoseksualiteit. De leeftijdsgrens voor seksuele handelingsbekwaamheid bij
hetero’s lag op zestien jaar en voor homoseksuele handelingen lag deze leeftijdsgrens op
achttien jaar.174
113.Al gauw na de invoering van het artikel 372bis Sw. drong het tot in de rechtswereld door
dat deze theorie wetenschappelijk geen steek hield. In 1985 meende een ruime
parlementaire meerderheid dan ook dat er geen valabele redenen waren om in het
strafrecht een onderscheid te blijven maken tussen de seksuele handelingen van hetero’s en
homo’s. Het artikel 372bis Sw. werd als een discriminerende strafbepaling bestempeld, die
171
Bescherming van de mannelijke jeugd tegen homoseksuele ‘verleiding’. 172
L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit, Antwerpen – Groningen, Intersentia, 2002, 195; Wet 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, BS 15 april 1965. 173
De initiële heteroseksuele geaardheid van mannelijke adolescenten zou door seksuele handelingen met oudere personen van hetzelfde geslacht tot een homoseksuele geaardheid evolueren. 174
L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit, Antwerpen – Groningen, Intersentia, 2002, 381.
- 40 -
zo snel mogelijk uit het strafrecht diende te verdwijnen.175 Met de opheffing van dit artikel
vielen seksuele handelingen tussen personen van hetzelfde geslacht opnieuw, zoals voor
1965, onder hetzelfde strafrechtelijk regime als seksuele handelingen tussen personen van
verschillend geslacht. Vanaf 1985 werd de leeftijdsgrens voor de handelingsbekwaamheid
inzake seksuele handelingen tussen personen van verschillend geslacht176 dus niet langer
onderscheiden van de handelingsbekwaamheid inzake seksuele handelingen tussen
personen van hetzelfde geslacht177 en kwam deze leeftijdsgrens in beide gevallen op zestien
jaar te liggen.178
2.1.4 De wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming
van minderjarigen179
114.In de periode volgend op de jaren ’80 heeft de wetgever met betrekking tot de
aanranding van de eerbaarheid nauwelijks materieel - strafrechtelijke wijzigingen
doorgevoerd.
115.Ingevolge de wetswijziging van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke
bescherming van minderjarigen werd het toepassingsgebied van de aanranding van de
eerbaarheid tot een bredere familiale context uitgebreid. Het tweede lid van artikel 372 Sw.
aangaande de aanranding van de eerbaarheid zonder geweld of bedreiging door een
bloedverwant in de opgaande lijn werd enkel gewijzigd in die zin dat voortaan ook ‘de
adoptant’ en ‘de broer of de zus van het minderjarige slachtoffer of ieder andere persoon die
een soortgelijke positie heeft in het gezin, hetzij onverschillig welk persoon die gewoonlijk of
occasioneel met het slachtoffer samenwoont en die over dat slachtoffer gezag heeft’ bestraft
kunnen worden met dezelfde straf.180 De bloedverwanten in de opgaande lijn zijn de vader
en de moeder van het slachtoffer en de ascendenten van deze. Een adoptie wordt nu
uitdrukkelijk gelijkgesteld met de biologische bloedverwantschap in de opgaande lijn en
slaat zowel op de adoptieve ouders als op grootouders of zelfs overgrootouders.181
116.Bedoeling van de wetswijziging is de minderjarige te beschermen tegen enige aantasting
van zijn seksuele integriteit door een lid van zijn gezin. Men beoogt bijgevolg niet alleen
175
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 1981-82, nr. 349/1, 1 en 5. 176
Voor seksuele handelingen tussen personen van verschillend geslacht lag de leeftijdsgrens voor de handelingsbekwaamheid sinds 1912 op zestien jaar. 177
Voor seksuele handelingen tussen personen van hetzelfde geslacht lag de leeftijdsgrens voor de handelingsbekwaamheid sinds 1965 op achttien jaar. 178
L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit, Antwerpen – Groningen, Intersentia, 2002, 388. 179
Wet 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, BS 17 maart 2001. 180
G. VERMEULEN en F. DHONT, “Bescherming van minderjarigen via het strafrecht. Verdiensten en beperkingen van de Wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen”, T. Strafr. 2002, 125. 181
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, A20/8 – A20/9.
- 41 -
bloedverwanten in opgaande lijn en adoptanten, maar ook broers en zussen.182 Omdat het
gezin in de huidige tijd echter niet meer beantwoordt aan de klassieke opvatting, is de
strafbepaling opengetrokken naar elke persoon die gewoonlijk of zelfs occasioneel183 met
het slachtoffer samenwoont en over hem gezag heeft. Tot deze categorie van daders
behoren dus onder meer: de pleegouders, de halfbroers en halfzusters, de stiefvaders of –
moeders en de personen die samenwonen in het feitelijk gezinsverband.184
117.Voor de volledigheid dient er nog te worden opgemerkt dat de wet van 28 november
2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen een artikel 100ter aan
het Strafwetboek heeft toegevoegd. Met dit artikel worden op algemene wijze de begrippen
‘meer- en minderjarigheid’ in het strafrecht gedefinieerd. Wanneer in de bepalingen van
boek II van het Strafwetboek de term ‘minderjarige’ wordt aangewend, wordt daaronder
elke persoon verstaan die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt.185 Deze
algemene bepaling geldt dan ook voor alle personen, van welke nationaliteit dan ook en
ongeacht hun persoonlijk statuut overeenkomstig de burgerrechtelijke bepalingen in hun
land. Er moet met andere woorden niet worden teruggegrepen naar het personeel statuut,
maar enkel naar de juiste leeftijd. In de autonomie van het strafrecht houdt de jongere op
minderjarig te zijn op zijn achttiende verjaardag.186
2.2 Materiële bestanddelen van het misdrijf aanranding van de eerbaarheid
2.2.1 Het begrip ‘aanranding van de eerbaarheid’
118.Het werd reeds een aantal keren aangehaald, maar de wetgever heeft tot nog toe geen
definitie van de aanranding van de eerbaarheid gegeven. Het begrip heeft dan ook vanuit de
rechtspraak en rechtsleer vorm gekregen. DELBROUCK hanteert als definitie: “een tegen het
maatschappelijk eerbaarheidsgevoel indruisende (al dan niet voltrokken) gedraging, door de
dader gesteld op of met behulp van een persoon, die hetzij er niet in toestemt of in normale
omstandigheden er niet in zou toegestemd hebben, hetzij geacht wordt er niet in te kunnen
182
G. VERMEULEN en F. DHONT, “Bescherming van minderjarigen via het strafrecht. Verdiensten en beperkingen van de Wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen”, T. Strafr. 2002, 125. 183
Het occasioneel samenwonen heeft betrekking op gevallen waarin de minderjarige een korte periode bij een van de ouders verblijft zonder er gedomicilieerd te zijn of er gewoonlijk te verblijven, bv. naar aanleiding van bezoekrecht. 184
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, A20/9. 185
Art. 100ter Sw. 186
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, A20/8.
- 42 -
toestemmen, waardoor hij diens fysiek seksueel zelfbeschikkingsrecht bewust, gewild of
minstens onrechtmatig aantast”187.
119.In het oorspronkelijk wetsontwerp betreffende de strafrechtelijke bescherming van
minderjarigen werd voorgesteld om het begrip ‘aanranding van de eerbaarheid’ te
vervangen door ‘aantasting van de seksuele integriteit’. In het ontwerp werd de aantasting
van de seksuele integriteit uitdrukkelijk gedefinieerd als “elke daad met een seksueel
karakter met een persoon of met behulp van een persoon, die daar niet in toestemt”.188 De
initiatiefnemers wilden de nadruk leggen op de aantasting van de persoonlijke seksuele
integriteit, de aantasting van het seksueel zelfbeschikkingsrecht van het slachtoffer.189 Het
begrip aantasting van de seksuele integriteit zou dan worden geobjectiveerd door de aard
van de verrichte daad als grondslag te nemen en niet langer de interpretatie ervan met
betrekking tot de goede zeden.190
120.Zoals eerder aangegeven, werd in de uiteindelijk goedgekeurde tekst van het
desbetreffende wetsontwerp afgezien van en definiëring.
2.2.2 Aantasting van het seksueel eerbaarheidsgevoel
121.Een cruciaal element van het materieel bestanddeel van het misdrijf aanranding van de
eerbaarheid is de aantasting van het seksueel eerbaarheidsgevoel. Een aantasting van het
subjectieve eerbaarheidsgevoel van het slachtoffer is daartoe onvoldoende. Rechtspraak en
rechtsleer vereisen dat een inbreuk werd gepleegd op de lichamelijke seksuele
onaantastbaarheid van het slachtoffer, zoals zij door het collectief bewustzijn van het
ogenblik wordt aangevoeld. 191 Zo zullen een preutse dame en een dame van lichte zeden
een totaal verschillend eergevoel hebben. Toch zal de aantasting van hun seksuele integriteit
niet bepaald worden door hun individuele beleving, maar door hetgeen in de maatschappij
als zodanig gezien wordt.192
187
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid – het misdrijf”, Comm Straf 2007, 17. 188
Memorie van toelichting bij het wetsontwerp betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, Parl.St. Kamer 1998-99, nr. 1907/1, 19. 189
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid – het misdrijf”, Comm Straf 2007, 17. 190
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 1998-99, nr. 1907/1, 19. 191
STEVENS, L., “De aanranding van de eerbaarheid” (noot onder Cass. 7 januari 1997), AJT 1998-99, 173; A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 115. 192
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, A20/4.
137.Opdat de handeling strafbaar zou zijn, is niet vereist dat het naakte lichaam betast
wordt, ook het aanraken van de kleding die het slachtoffer draagt om zijn eerbaarheid, zijn
naaktheid te verbergen en die in feite een geheel vormt met het lichaam, valt hieronder.221
Als voorbeelden kunnen worden aangehaald: het betasten boven op de kleding ter hoogte
van de geslachtsorganen of de erogene zones222; het optillen van de kledij zodat intieme
delen van het lichaam ontbloot worden, bijvoorbeeld onder het mom van een spel een kind
of een persoon zodanige houdingen laten aannemen dat intieme delen zichtbaar worden.223
138.De dader kan ook gebruikmaken van bepaalde instrumenten zoals een stokje, een
strohalm, een dier, … om het lichaam of de kleding van het slachtoffer te beroeren.
Het is zelfs mogelijk dat de strafbare handeling plaatsvindt zonder dat er enig contact tussen
de dader en zijn slachtoffer is.224 Als voorbeeld kan hier worden aangehaald: het dwingen
van het slachtoffer zich te ontkleden, bijvoorbeeld een kind dat wordt meegelokt en tegen
de prijs van een snoepje uit de kleren gaat, waarbij de dader zich vergenoegt om toe te
kijken of eventueel foto’s te nemen, maar geen lichamelijke aanrakingen doet. Door het
gedwongen onthullen van de intieme delen wordt immers de lichamelijke integriteit van het
slachtoffer aangetast.225
217
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid – het misdrijf”, Comm Straf 2007, 23. 218
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, A20/5. 219
Art. 385 Sw. 220
Theoretisch is er in dit geval sprake van ééndaadse samenloop met aanranding van de eerbaarheid, maar bij de uitoefening van de strafvordering wordt deze doorgaans niet aangehouden. 221
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid – het misdrijf”, Comm Straf 2007, 24; O. BASTYNS, “Attentat à la pudeur” in P. CHOMÉ, A. LORENT, F. ROGGEN, ea., Droit pénal et procédure pénale, Mechelen, Kluwer, 2003, 6. 222
Brussel 8 april 1998, RW 1998-99, 505 (in casu betastte de dader de borsten van het slachtoffer). 223
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, A20/5. 224
Corr. Antwerpen 27 juni 2008, T.Strafr. 2009, 176, noot S. VANDROMME . 225
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid – het misdrijf”, Comm Straf 2007, 24.
- 48 -
139.In dit verband moet ook verwezen worden naar het strafbaar karakter van feiten van
voyeurisme. Voyeurisme is het bespieden van ontkledende of ontklede personen en
minnende paren.226 Oorspronkelijk werd dit in de rechtsleer en de rechtspraak niet als een
strafbare vorm van aanranding van de eerbaarheid beschouwd. Thans is de opvatting
dienaangaande gewijzigd.
140.Voor de gevallen van aanranding van de eerbaarheid vermeld in artikel 373 Sw. is vereist
dat de handeling gesteld wordt met geweld of bedreiging. Bij voyeurisme is er geen contact
en dus zeker geen geweld of bedreiging. Echter, indien de dader zijn handeling bij verrassing
of met gebruik van een list stelt, dient dit eveneens geïnterpreteerd te worden als zijnde
uitgevoerd met geweld.227
141.STEVENS verdedigt dat geweld – in de zin van fysieke dwang –aanwezig wordt geacht
wanneer het slachtoffer wegens het onverhoeds handelen van de dader geen gelegenheid
had om zich ertegen te verzetten. Het ‘onverhoedse’ karakter van het optreden van de
dader kan niet alleen voortvloeien uit de snelheid waarmee de dader het slachtoffer
overvalt, maar ook uit het feit dat het slachtoffer geen weet had van het optreden van de
dader, uit het feit dat het slachtoffer er ‘niet op verdacht was’. De mogelijkheden van het
slachtoffer om zich tegen het gekwalificeerde gedrag te verzetten, moeten aan de hand van
de bijzonderheden van het geval in concreto beoordeeld worden. Wanneer de dader de
omstandigheden zo manipuleert228 dat het slachtoffer niet op de hoogte is van het feit dat zij
of hij bespied wordt, heeft het slachtoffer in concreto niet de mogelijkheid om zich tegen het
gedrag van de dader te verzetten. Bijgevolg kan een persoon die klanten van een solarium
zonder hun medeweten filmt met behulp van in de zonnebankcabines gemonteerde
minicamera’s, veroordeeld worden wegens het plegen van het basismisdrijf wat aanranding
van de eerbaarheid betreft. Hetzelfde geldt wanneer een persoon in de badkamer van het
door hem verhuurde en aan zijn flat aanpalende appartement een two-way spiegel
monteert waardoorheen hij de huurster observeert en filmt wanneer zij of haar dochters
van de badkamer gebruik maken.229
142.Anderzijds zal er geen aanranding van de eerbaarheid zijn, wanneer de plaats de
mogelijkheid tot bespieding of gezien worden biedt en de betrokkene hiermee rekening
diende te houden. In dit geval kan men niet verrast worden in zijn intimiteit. Dit zal
ondermeer het geval zijn bij het zonnebaden op een terras of het zich ontkleden op een
kamer zonder dat de gordijnen dicht getrokken zijn, terwijl deze in het gezichtsveld ligt van
aanpalende eigendommen of de openbare weg. Evenmin zullen personen die zich op een
226
Volgens Prisma handwoordenboek. 227
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid – het misdrijf”, Comm Straf 2007, 25. 228
Door het slachtoffer te verrassen of een list te gebruiken. 229
L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit, Antwerpen – Groningen, Intersentia, 2002, 475.
- 49 -
naaktstrand begeven door de daar aanwezigen in hun eerbaarheid gekrenkt worden, ook al
zullen sommigen van deze duidelijk voyeuristische neigingen hebben.230
143.Eveneens is het mogelijk dat bij de aanranding van de eerbaarheid meerdere personen
betrokken zijn, waarvan er een of meerdere geen lichamelijk contact maken met het
slachtoffer. Niettemin zullen zij wel degelijk schuldig zijn als medeplichtige of mededader
omdat zij bijvoorbeeld de bedreigingen tegen het slachtoffer geuit hebben om de dader toe
te laten zijn handelingen uit te voeren.231
2.2.4 De uitvoering op of met behulp van een persoon
144.De aanranding van de eerbaarheid kan bestaan in de reeds aangehaalde handelingen
gesteld op de persoon van het slachtoffer, hetzij door de dader, hetzij door een persoon die
door hem daartoe gedwongen of aangezet wordt.232 DELBROUCK geeft daarbij het
voorbeeld van twee jonge mannen die aan een zwembad een minderjarige onder belofte
van ijsjes ertoe brachten om de slipjes van de voorbijkomende meisjes af te trekken.
145.De aanranding kan evengoed gebeuren ‘met behulp van’. Hieronder dient te worden
verstaan dat het slachtoffer gedwongen wordt onzedelijke handelingen te stellen op de
dader of op een derde.233 Een strikte interpretatie van de strafwet laat verstaan dat
dergelijke handelingen enkel strafbaar zouden zijn, wanneer ze gepleegd worden met
behulp van min-zestienjarigen. De woorden ‘met behulp van’ worden namelijk gebruikt in
artikel 372 Sw. maar worden niet hernomen in artikel 373 Sw. De rechtspraak en rechtsleer
nemen echter aan dat ook ingeval van aanranding met geweld of bedreiging234 het de
bedoeling van de wetgever is deze strafbaar te stellen, zowel ingeval zij wordt gepleegd op
het slachtoffer als in het geval waarin zij met behulp van het slachtoffer wordt gepleegd.235
146.De term ‘met behulp van’ betekent volgens DELBROUCK ook dat diegene strafbaar is die
een persoon dwingt of een minder dan zestienjarige ertoe brengt de handelingen op zichzelf
te stellen, bijvoorbeeld zich te masturberen. Indien dergelijke handeling op een persoon
ouder dan zestien jaar gebeurt zonder geweld of bedreiging, dan is er uiteraard geen sprake
van aanranding van de eerbaarheid, eventueel wel van het delict van aanzetten tot
230
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid – het misdrijf”, Comm Straf 2007, 25. 231
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid – het misdrijf”, Comm Straf 2007, 26. 232
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, A20/6. 233
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid – het misdrijf”, Comm Straf 2007, 29. 234
Art. 373 Sw. 235
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid – het misdrijf”, Comm Straf 2007, 29.
- 50 -
ontucht236.237 Wanneer een persoon, zonder hulp van derden, op zichzelf oneerbare
handelingen stelt, maken deze geen aanranding van de eerbaarheid uit.
147.Er moet nog worden opgemerkt dat de gedragingen moeten gesteld worden op of met
behulp van ‘een persoon’. Het slachtoffer moet een levende mens zijn. Handelingen gesteld
op een overleden persoon vallen niet onder de bepalingen van de aanranding van de
eerbaarheid, zij zullen in de omstandigheden vereist door artikel 453 Sw. grafschennis
kunnen uitmaken.238 Handelingen gesteld op dieren vallen evenmin onder de toepassing van
deze bepaling, maar resulteren eventueel onder de strafbepalingen inzake
dierenmishandeling.239
148.Tevens blijkt uit de tekst van de artikels 372 en 373 Sw. dat het geslacht van het
slachtoffer geen rol speelt. Een aanranding van de eerbaarheid kan gepleegd worden op een
meisje, zowel als op een jongen, op een vrouw, zowel als op een man. Zij kan zich eveneens
voordoen onder personen van hetzelfde geslacht.
2.2.5 Ontstentenis van geldige toestemming van het slachtoffer
22..22..55..11 AAllggeemmeeeenn
149.In tegenstelling tot het gegeven aangaande de verkrachting heeft de wetgever het
begrip toestemming niet gehanteerd bij de aanranding van de eerbaarheid. De kwalificatie
aanranding van de eerbaarheid houdt enerzijds aan het slachtoffer opgedrongen seksuele
handelingen in240 en anderzijds seksuele handelingen die door de dader ervan niet
opgedrongen worden maar gepleegd worden op de persoon of met behulp van bepaalde
minderjarigen241. Deze laatste incriminatie vindt haar oorsprong in de rechtsfictie dat
bepaalde minderjarigen niet bekwaam geacht worden geldig toe te stemmen in seksuele
handelingen.242
150.Zoals reeds werd aangehaald, beoogt de wetgever de bescherming van het seksuele
zelfbeschikkingsrecht. Van zodra de betrokkene de gestelde leeftijdsgrenzen van zestien
respectievelijk achttien jaar, vermeld in artikel 372 Sw. en die betrekking hebben op het al
dan niet kunnen toestemmen, bereikt heeft, kan hij of zij instemmen met handelingen, hoe
236
Art. 379 ev. Sw. 237
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, A20/6-6.1. 238
D. MERCKX, “Verkrachting – Het misdrijf”, Comm Straf 2004, 25. 239
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, A20/6.1. 240
Art. 373 Sw. 241
Art. 372 Sw. 242
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 116.
- 51 -
immoreel deze ook mogen zijn.243 Zolang de betrokken persoon geldig heeft toegestemd in
de handelingen, is er geen aanranding van de eerbaarheid.244
151.De toestemming moet vooraf of minstens gelijklopend met de feiten en
onvoorwaardelijk worden gegeven. Evenwel is het niet noodzakelijk dat er uitdrukkelijk
wordt toegestemd. De feitenrechter zal desgevallend dienen na te gaan of het gedrag van
het ‘slachtoffer’ dient te worden geïnterpreteerd als een stilzwijgende instemming. Zulks kan
bijvoorbeeld blijken uit de afwezigheid van verweer.245 Uiteraard is hier enige omzichtigheid
vereist. Immers, het dulden van een bepaalde handtastelijkheid, zoals het wrijven over de
dijen, wil niet zeggen dat de betrokkene stilzwijgend toestemt met een verdergaande
aantasting van de seksuele integriteit, zoals het betasten van de geslachtsorganen.
152.Tevens moet er nogmaals op gewezen worden dat het bestaan van een huwelijksband
tussen de dader en het slachtoffer het bestaan van het misdrijf aanranding van de
eerbaarheid niet uitsluit. Het werd bij de bespreking van de verkrachting reeds aangehaald,
maar het is niet omdat een vrouw door het aangaan van het huwelijk de burgerlijke
verplichting246 heeft aanvaard om normale seksuele betrekkingen te onderhouden met haar
echtgenoot, dat dit impliceert dat de man het recht heeft deze met brutale kracht af te
dwingen.247 Wanneer een gehuwde man met geweld, of althans zonder de geldige
toestemming van zijn vrouw haar tegen haar zin een handeling doet ondergaan, maakt hij
zich schuldig aan aanranding van de eerbaarheid. Immers, elk individu behoudt in alle
omstandigheden zijn seksuele zelfbeschikkingsrecht.248
153.Het misdrijf wordt gestraft, ongeacht de moraliteit van het slachtoffer. Uit de moraliteit
van een persoon kan men geen stilzwijgende toestemming afleiden. Ook een prostituee, die
zich verzet tegen de handelingen van haar klant, maar deze ingevolge geweld of bedreiging
dient te ondergaan, zal worden aangerand.249
154.Ook hier kan men zich de vraag stellen wat de gevolgen zijn als een persoon, die
aanvankelijk instemde met bepaalde vrijpostigheden, zijn toestemming tijdens de uitvoering
ervan intrekt. Met betrekking tot de verkrachting, werd eerder al gezegd dat de loutere
toestemming tot een lichamelijk contact geen carte blanche geeft voor allerlei (andere)
seksuele penetraties van welke aard en met welk middel ook. Het zou immers een flagrante
aanfluiting van het individueel zelfbeschikkingsrecht betekenen om hier anders over te
beslissen.250 Hetzelfde geldt bij de aanranding van de eerbaarheid. Ook hier staat het iedere
243
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid – het misdrijf”, Comm Straf 2007, 30. 244
O. BASTYNS, “Attentat à la pudeur” in P. CHOMÉ, A. LORENT, F. ROGGEN, ea., Droit pénal et procédure pénale, Mechelen, Kluwer, 2003, 6. 245
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid – het misdrijf”, Comm Straf 2007, 30. 246
Art. 213 B.W. 247
Het strafrecht mag niet steunen op verplichtingen die voortvloeien uit het burgerlijk recht. 248
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 119. 249
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid – het misdrijf”, Comm Straf 2007, 31. 250
KETELS, B., “De beperkte draagwijdte en het herroepelijk karakter van de seksuele toestemming” (noot onder Cass. 17 oktober 2007), RW 2008-2009, 572.
- 52 -
persoon vrij te beslissen hoever hij wenst te gaan en hoelang de handelingen mogen duren.
Hij kan er steeds een einde aan maken, want ieder individu beslist vrij over zijn seksueel
leven.251
155.Trekt een persoon na het stellen van de vrijpostige gedragingen zijn toestemming in,
dan zal de dader zich niet schuldig maken aan aanranding van de eerbaarheid. Op het
moment van de handelingen bestond er namelijk een geldige toestemming, bijgevolg is er
geen misdrijf. Een uitzondering hierop bestaat er ten aanzien van de jonge slachtoffers
waarvan wettelijk geacht wordt dat zij niet geldig kunnen toestemmen.
156.Het feit dat het slachtoffer niet toegestemd heeft, zal uiteraard duidelijk vaststaan
indien de aanranding van de eerbaarheid met geweld of bedreiging uitgevoerd wordt.252 Er
zijn echter een aantal andere omstandigheden die overgenomen kunnen worden van de
wettelijke bepaling inzake de afwezigheid van toestemming in geval van verkrachting.253 In
principe dient de strafwet strikt te worden geïnterpreteerd en is een analogische toepassing
niet toegestaan. Toch zou hier een uitzondering kunnen worden gemaakt gezien
verkrachting eigenlijk een bijzondere vorm van aanranding van de eerbaarheid is.254 Hoewel
de tekst van het oorspronkelijke wetsontwerp aangaande de strafrechtelijke bescherming
van minderjarigen niet werd aanvaard, geeft ook deze duidelijk blijk dat het enerzijds de
rechter zijn bevoegdheid is om de afwezigheid van toestemming te beoordelen en anderzijds
de niet limitatieve opsomming van omstandigheden, die reeds in de wet opgenomen is
inzake verkrachting, ook toepasselijk is op de aanranding van de eerbaarheid.255
a. Geweld
157.Onder geweld verstaat de wet daden van fysieke dwang gepleegd op personen.256
Geweld uitgeoefend tegen goederen, bijvoorbeeld het openbreken van een slaapkamerdeur
251
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid – het misdrijf”, Comm Straf 2007, 32. 252
O. BASTYNS, “Attentat à la pudeur” in P. CHOMÉ, A. LORENT, F. ROGGEN, ea., Droit pénal et procédure pénale, Mechelen, Kluwer, 2003, 10; Art. 373 Sw. 253
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, A20/11. 254
L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit, Antwerpen – Groningen, Intersentia, 2002, 475-476; Cass. 8 december 1981, Arr.Cass. 1981-82, 483. 255
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid – het misdrijf”, Comm Straf 2007, 33; Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 1998-99, nr. 1907/1, 19. 256
Art. 483, eerste lid Sw.
- 53 -
of tegen derden kan niet worden beschouwd als geweld dat de toestemming wegneemt.257
Het geweld kan aan de aanranding vooraf gaan of er gelijktijdig mee gepaard gaan, evenwel
moet het tot doel hebben de aanranding mogelijk te maken.
158.Het geweld zal van dergelijke aard moeten zijn dat het bij een normale persoon de
vrijheid van wilsuiting ontneemt. Ook dit zal in concreto en met de grootste omzichtigheid
beoordeeld moeten worden door de feitenrechter. Hierbij zal de nadruk minder liggen op de
ernst van het geweld, maar meer op het wegnemen van de weerstand van het slachtoffer,
inachtgenomen diens geslacht en leeftijd.258
159.DELBROUCK geeft hierbij als voorbeeld aan een slachtoffer dat een kind is of nog dat het
slachtoffer zich na de eerste daden van geweld niet meer verder verzet om erger te
voorkomen, doch geenszins instemt met de opgedrongen handelingen. In dergelijke gevallen
zal de feitenrechter echter telkens aan de hand van de omstandigheden, het verloop van de
gebeurtenissen en de handelingen van de dader en het slachtoffer, dienen na te gaan of het
gaat om een vrijelijk en bewust instemmen259 dan wel om een afzien van verder verzet
wegens uitputting of vrees voor erger kwaad. Het slachtoffer kan gelet op de agressiviteit
van de dader toegeven aan diens opzet omdat verder verzet zou kunnen leiden tot ernstige
letsels of zelfs doding. Het op deze manier ondergaan van de handelingen betekent
allerminst dat het slachtoffer vrijwillig toestemde. De dader blijft dus strafbaar.260
b. Bedreiging
160.Onder bedreiging verstaat de wet alle middelen van morele dwang door het verwekken
van vrees voor een dreigend kwaad.261 De bedreigende handelingen moeten geuit worden
ten aanzien van de persoon van het slachtoffer of de personen die hem dierbaar zijn. De
dreiging moet een actueel en groot gevaar zijn, dat het slachtoffer ernstige angst inblaast. Er
moet voor het slachtoffer geen andere mogelijkheid zijn om dit gevaar af te wenden dan
door de wil van de dader te ondergaan. Een dreiging met een gevaar dat zich slechts in de
toekomst zal voordoen, is niet van die aard om de toestemming uit te sluiten gezien in dat
geval het slachtoffer andere mogelijkheden kan aanwenden om het gevaar af te wenden.
Bijvoorbeeld door een klacht neer te leggen.262
257
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, A20/11. 258
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid – het misdrijf”, Comm Straf 2007, 33. 259
In dit geval zal de handeling niet strafbaar zijn. 260
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid – het misdrijf”, Comm Straf 2007, 34. 261
Art. 483, tweede lid Sw. 262
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, A20/11-12.
- 54 -
161.De ernst van de bedreigingen moeten, net als bij het geweld, worden beoordeeld in het
licht van de leeftijd, het geslacht en de toestand van het slachtoffer.263
162.Een gepast voorbeeld van aanranding onder bedreiging en tevens een actueel gegeven
is het dwingen tot webcamseks. Aangezien er bij webcamseks geen fysieke nabijheid is
tussen dader en slachtoffer, zal de dader meestal zijn toevlucht zoeken in het uitoefenen van
morele dwang. Vaak worden minderjarigen eerst aangespoord tot het stellen van nog vrij
onschuldige handelingen voor de webcam. Vervolgens zal de dader ermee dreigen de ouders
van het slachtoffer op de hoogte te brengen van zijn/haar activiteiten achter de computer en
hen de reeds opgenomen webcambeelden toe te sturen. De dader kan er ook mee dreigen
de beelden openbaar te maken of op het internet te plaatsen.264 Zo werd in het vonnis van
27 juni 2008 een man schuldig bevonden aan aanranding van de eerbaarheid met geweld of
bedreiging, nadat uit de weergave van de chatsessie bleef dat het slachtoffer niet zelf wilde
overgaan tot seksuele handelingen, maar dit enkel deed omdat de beklaagde ermee dreigde
de computer te hacken.265
163.Er dient ook nog op gewezen te worden dat het geweld en de bedreiging kunnen
uitgaan zowel van de dader van de aanranding, die ze geuit heeft tegenover het slachtoffer,
als van een derde die ze geuit heeft hetzij ten opzichte van de eigenlijke uitvoerder om hem
er toe te dwingen de feiten te stellen, hetzij ten opzichte van het slachtoffer om dit te
dwingen de handeling van de dader te ondergaan. In het eerste geval zal de uitvoerder zich
desgevallend kunnen beroepen op artikel 71 Sw., in het tweede geval zal de dader van het
geweld mededader aan de aanranding zijn.266
c. Bij verrassing
164.Het Hof van Cassatie stelt dat het aldus in het eerste lid van artikel 373 Sw. bedoelde
geweld als bestanddeel van het misdrijf erin kan bestaan dat het slachtoffer, wegens het
onverhoedse handelen van de dader, geen gelegenheid had om weerstand te bieden en zich
te verzetten tegen plotselinge en onvoorziene onzedelijke daden die het niet vrijwillig zou
hebben geduld.267
165.De dwang hoeft niet noodzakelijk onoverwinnelijk te zijn. Immers, de rechtspraak en
rechtsleer beschouwen ook bij verrassing of list gepleegde oneerbare feiten als een
aanranding met geweld, wanneer het slachtoffer genoodzaakt was plotselinge, onvermoede
263
VANDROMME, S., “Aanzetten van minderjarigen tot webcamseks: aanranding van de eerbaarheid en/of aanzetten tot ontucht?” (noot onder Corr. Antwerpen 27 juni 2008), T.Strafr. 2009, 177. 264
VANDROMME, S., “Aanzetten van minderjarigen tot webcamseks: aanranding van de eerbaarheid en/of aanzetten tot ontucht?” (noot onder Corr. Antwerpen 27 juni 2008), T.Strafr. 2009, 177. 265
Corr. Antwerpen 27 juni 2008, T.Strafr. 2009, 176, noot S. VANDROMME . 266
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid – het misdrijf”, Comm Straf 2007, 34. 267
Cass. 20 september 2005, RW 2005-06, 1661, noot A. VANDEPLAS.
- 55 -
of onvoorziene daden te ondergaan waaraan het zich fysiek niet heeft kunnen onttrekken,
maar waaraan het zeker weerstand zou hebben geboden indien het daartoe de gelegenheid
of de tijd zou hebben gehad. Een aanranding bij verrassing bestaat bijvoorbeeld wanneer
een arts of een verpleger handelingen stelt die in de gegeven context medisch niet te
verantwoorden kunnen zijn en tevens het seksuele eerbaarheidsgevoel aantasten.268
d. List
166.Volgens het Hof van Cassatie, valt niet alleen de aanranding bij verrassing onder het in
artikel 373 Sw. beoogde geweld, maar kan een dergelijke machtsuitoefening ook
voortvloeien uit de omstandigheid dat het slachtoffer wordt verschalkt door een list waarna
de dader een door dat slachtoffer niet gewilde handeling uitvoert.269 Zoals hiervoor reeds
werd aangegeven, zal ook hier het slachtoffer niet de gelegenheid hebben gehad om zich te
verzetten tegen de onvoorziene onzedelijke daden die het niet vrijwillig zou hebben geduld.
167.Het begrip ‘list’ impliceert een ‘machinatie’ of kunstgreep waardoor de dader bij zijn
slachtoffer de vrije wilsuiting onmogelijk maakt, bijvoorbeeld door toediening van
verdovende middelen of alcohol of het zich voordoen als een andere persoon.270
e. Een geestelijk of lichamelijk gebrek of onvolwaardigheid
168.Ook deze bepaling wordt per analogie overgenomen van de wettelijke bepaling inzake
verkrachting. Deze begrippen geven aan dat de dader op een ongeoorloofde wijze misbruik
maakt van de verminderde weerstand van het slachtoffer, ingevolge diens fysieke of
psychische toestand. Voorbeelden hiervan zijn zwakzinnigheid, krankzinnigheid, verdoving of
zware dronkenschap. Of deze toestand van een blijvende of tijdelijke aard is, heeft geen
belang.271
169.Het wettelijk vermoeden van niet toestemmen met betrekking tot de min-
zestienjarigen, gestoeld op het onvoldoende ontwikkeld normbesef mag echter niet zonder
meer worden uitgebreid tot de oudere geestelijk minder begaafden. De loutere vaststelling
dat het vermogen om te beseffen wat er gebeurt in zekere mate ontbreekt, zoals bij mentaal
gehandicapten, is niet voldoende om te gewagen van geweld of bedreiging. De feitenrechter
268
VANDEPLAS, A., “Aanranding van de eerbaarheid bij verrassing” (noot onder Cass. 20 september 2005), RW 2005-06, 1661-1662; L. LANGBEEN, “Geweld en bedreigingen in art. 373 Sw.”, RW 1954-55, 1285. 269
Cass. 20 september 2005, RW 2005-06, 1661, noot A. VANDEPLAS. 270
Verslag MERCKX-VAN GOEY, Parl.St. Kamer 1988-89, nr. 702/4, 10; I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid – het misdrijf”, Comm Straf 2007, 36. 271
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, A20/12.
- 56 -
dient in concreto na te gaan of, ten eerste, het in het vermogen van de persoon in kwestie
lag om weerstand te bieden, waarbij de grotere fysieke en psychische kwetsbaarheid van die
persoon in aanmerking moet worden genomen, en, ten tweede, of de betrokken persoon
van die – eventueel erg beperkte – mogelijkheid tot verzet of weerstand daadwerkelijk
gebruik heeft gemaakt.272
170.Zo zal het stellen van een seksuele handeling op een meerderjarig persoon, die minder
begaafd is, doch nog voldoende normbesef heeft, niet strafbaar zijn indien hij in staat was
zich te verweren maar dit niet gedaan heeft, noch verrast werd door de handeling. Deze
toestand precies bepalen en omschrijven is vaak het werk van deskundigen, maar ook de
verbalisanten kunnen hierover inlichtingen inwinnen en verschaffen, bijvoorbeeld door
gesprekken met de behandelende geneesheer of met de psychiater van de instelling waar
het slachtoffer verblijft.273
171.In de memorie van toelichting bij het wetsontwerp betreffende de strafrechtelijke
bescherming van minderjarigen werd hierover nog het volgende gezegd: “Er moet evenwel
over worden gewaakt dat dit vermoeden alleen betrekking heeft op handelingen die mogelijk
zijn gemaakt door een onvolwaardigheid of door een lichamelijk of geestelijk gebrek van het
slachtoffer. Het volstaat niet vast te stellen dat het slachtoffer een van die kenmerken
vertoont om daaruit automatisch afwezigheid van toestemming af te leiden. Er moet
absoluut worden vastgesteld dat die omstandigheid ten grondslag ligt aan de aanranding
van de eerbaarheid van het slachtoffer. De onvolwaardigheid of het gebrek van het
slachtoffer moet de oorzaak ervan zijn geweest dat de dader zijn doel heeft kunnen bereiken.
Bijgevolg mag aan personen met een onvolwaardigheid geenszins de mogelijkheid worden
ontzegd ongedwongen gevoelsrelaties te onderhouden, maar moeten zij worden beschermd
tegen eventuele misbruiken waarvan zij ingevolge hun bijzondere situatie het slachtoffer
kunnen zijn.”274
f. De leeftijd
172.De strafwet stelt een onweerlegbaar wettelijk vermoeden in dat een minderjarige
beneden de volle leeftijd van zestien jaar geen geldige toestemming kan geven voor seksuele
handelingen.275 Hier maakt de leeftijd van het slachtoffer een wezenlijk bestanddeel van het
misdrijf uit en vormt het geen verzwarende omstandigheid. Dit in tegenstelling tot het
272
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 119-120. 273
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, A20/13. 274
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 1998-99, nr. 1907/1, 20. 275
Art. 372, eerste lid Sw. (aanranding van de eerbaarheid bij gelijkstelling); A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 117; zie ook: O. BASTYNS, “Attentat à la pudeur” in P. CHOMÉ, A. LORENT, F. ROGGEN, ea., Droit pénal et procédure pénale, Mechelen, Kluwer, 2003, 6.
- 57 -
tweede en derde lid van artikel 373 Sw. waar de leeftijd van het slachtoffer wel een
verzwarende omstandigheid uitmaakt.
173.Er moet niet bewezen worden dat de dader de leeftijd van het slachtoffer kende.276
Alleen de onoverwinnelijke dwaling kan als grond voor schuldontheffing worden
aangenomen. Wie seksueel contact zoekt met personen beneden de leeftijd van zestien jaar
kan achteraf zijn wangedrag niet zomaar vergoelijken met de bewering dat hij misleid werd
door het voorkomen, de mentaliteit of de gedragingen van de jeugdige persoon. Evenmin zal
de verdachte er zich van kunnen afmaken door het bewijs te leveren dat zijn jeugdige
partner hem belogen heeft of met het excuus dat hij louter is voortgegaan op de
verklaringen van getuigen of bevestigingen van vrienden van het slachtoffer. In feite zal een
beroep op de onoverwinnelijke dwaling slechts aangenomen worden, wanneer de dader kan
aantonen dat hij misleid werd door valse documenten, zoals een valse identiteitskaart of
rijbewijs, waarvan hij niet kon of moest vermoeden dat de gegevens onjuist waren. Wanneer
bovendien blijkt dat het slachtoffer merkelijk ouder voorkomt dan diens werkelijke leeftijd,
is de onoverwinnelijke dwaling inderdaad aanvaardbaar, daar in dergelijke omstandigheden
zelfs een normaal en omzichtig persoon zich zou hebben vergaloppeerd.277
174.Onder de leeftijd van zestien jaar bestaat er een vermoeden van morele dwang. Het
misdrijf blijft bestaan al heeft het slachtoffer tot de betrekkingen aangezet. Er wordt dus
geen onderscheid gemaakt tussen de situatie waarbij het initiatief van de minderjarige zelf
uitging en de situatie waarbij het initiatief van de dader uitging en de minderjarige zich er
niet tegen verzet heeft.278 Eveneens vruchteloos voor de verdediging van de dader, is het
aanvoeren van de toestemming van het slachtoffer.279
175.Op de discrepantie die bestaat tussen de leeftijdsgrens van veertien jaar waarop men
geldig kan instemmen met een seksuele penetratie en de leeftijdsgrens van zestien jaar voor
het instemmen met andere seksuele handelingen dan een penetratie, werd reeds in het
hoofdstuk van de verkrachting dieper ingegaan.
176.Bij de bespreking van de wet betreffende de strafrechtelijke bescherming van
minderjarigen werd reeds gewezen op het tweede lid dat door deze wet werd toegevoegd
aan het artikel 372 Sw. Dit artikel is enkel toepasselijk wanneer het slachtoffer meer dan
zestien en minder dan achttien jaar oud is. De hoedanigheid van de dader maakt tevens een
bestanddeel van het misdrijf uit. Wordt het feit gepleegd op een minderjarige jonger dan
zestien, dan is er aanranding van de eerbaarheid zonder geweld of bedreiging met de
276
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 117. 277
A. VANDEPLAS, “De wetenschap t.a.v. de leeftijd van het slachtoffer bij aanranding van de eerbaarheid” (noot onder Antwerpen 25 augustus 1976), RW 1977-78, 1116-1117. 278
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 117-118. 279
O. BASTYNS, “Attentat à la pudeur” in P. CHOMÉ, A. LORENT, F. ROGGEN, ea., Droit pénal et procédure pénale, Mechelen, Kluwer, 2003, 7.
- 58 -
verzwarende omstandigheid van de hoedanigheid van de dader, zoals omschreven in artikel
377, eerste lid Sw.280
177.Tevens maakt de ongehuwde staat van het slachtoffer een bestanddeel van het misdrijf
bepaald in artikel 372, tweede lid Sw. uit. De wetgever gaat ervan uit dat na het huwelijk de
echtgenoot zijn partner afdoend kan beschermen tegen het misbruik van personen die over
hem gezag hebben.281
2.3 Moreel element van het misdrijf aanranding van de eerbaarheid
178.De wetgever sprak zich inzake het misdrijf aanranding van de eerbaarheid niet uit over
het opzet. Volgens de klassieke leer van het bij stilzwijgen van de wetgever vereiste opzet
werd steeds voorgehouden dat inzake aanranding van de eerbaarheid het algemeen opzet
volstond.282 De handeling of gedraging moet door de dader gesteld worden met de
bedoeling de seksuele eerbaarheid te kwetsen. Het is daarbij zonder belang of de dader voor
zichzelf een vorm van seksueel genot beoogt, dan wel of hij handelt uit wraak, haat,
nieuwsgierigheid, enzovoort.283
179.Volgens STEVENS is het beoordelen van deze bedoeling soms een delicate kwestie. Het
probleem situeert zich voornamelijk in de grijze zone tussen de misdrijven aanranding van
de eerbaarheid enerzijds en slagen en verwondingen anderzijds, met andere woorden
tussen aantastingen van de fysieke seksuele integriteit enerzijds en de fysieke niet-seksuele
integriteit anderzijds. Daarbij wordt verdedigd dat zelfs het bewust aanraken van bepaalde
delen van het lichaam tijdens een vechtpartij wegens het ontbreken van het vereiste opzet
in hoofde van de dader geen aanranding van de eerbaarheid kan uitmaken.284
180.Maken volgens DELBROUCK geen aanranding van de eerbaarheid uit285:
- Geneeskundige onderzoeken;
- Het aanraken van erogene zones op een toevallige, niet gewilde wijze bijvoorbeeld
tijdens een spel, het dansen, enzovoort;
- Het aanraken van erogene zones tijdens de slaap, daarbij zal het echter essentieel
zijn na te gaan of de dader effectief onbewust tijdens zijn slaap gehandeld heeft, dan
wel of hij die toestand geveinsd heeft en aldus door een list zijn slachtoffer
aangerand heeft;
280
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 118. 281
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 119. 282
L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit, Antwerpen – Groningen, Intersentia, 2002, 479. 283
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, A20/6.1. 284
L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit, Antwerpen – Groningen, Intersentia, 2002, 479. 285
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid – het misdrijf”, Comm Straf 2007, 45.
- 59 -
- De fouillering;
- Het onderzoek aan het lichaam ter exploratie van de intieme delen van een
persoon286.
181.De hierboven vermelde gedragingen maken geen aanranding van de eerbaarheid uit
omdat hetzij de bedoeling daartoe niet aanwezig is of de gedraging geoorloofd of
gerechtvaardigd is door het nagestreefde doel, hetzij zij niet voldoende ernstig zijn om als
maatschappelijk laakbaar te worden beschouwd. Zij worden natuurlijk wel strafbaar indien
de dader de toestand misbruikt om oneerbare handelingen te stellen.287
2.4 Poging tot aanranding van de eerbaarheid
182.Artikel 374 Sw. bepaalt dat de aanranding van de eerbaarheid bestaat zodra er ‘een
begin van uitvoering’ is. Deze bepaling geldt zowel voor de aanranding zonder geweld of
bedreiging als met geweld of bedreiging.288 Eenvoudig gesteld kan dus worden gezegd dat
voor dit delict de wetgever de poging of beter gezegd ‘het aanvangen’ gelijkstelt met het
voltrokken misdrijf.289
183.Wanneer is er begin van uitvoering? Veronderstelt dit werkelijk daden die een begin van
voltrekken van de handeling van aanranding van de eerbaarheid uitmaken of vallen
hieronder ook voorbereidende handelingen? Dezelfde problematiek stelt zich ook inzake de
poging tot het plegen van een misdrijf.290 Zolang een persoon plannen smeedt of fantasieën
in zijn brein ontwikkelt, zijn er geen uitwendig waarneembare daden, is er geen poging en is
er ook geen toepassing van artikel 374 Sw. Zodra hij handelingen begint te stellen die
uitwendig waarneembaar zijn en die zijn uiteindelijke bedoeling en handeling voorbereiden,
rijst de vraag of dit onder respectievelijk strafbare poging (art. 51 Sw.) of onder begin van
uitvoering (art. 374 Sw.) valt.291
184.Volgens de klassieke visie van het strafrecht zullen voorbereidende handelingen geen
begin van uitvoering uitmaken. Er is evenwel evolutie op dit vlak. Volgens de zogenaamde
‘gemengde theorie’ wordt als uitvoeringsdaad beschouwd: “elke daad die naar haar aard en
strekking geen twijfel laat bestaan omtrent de bedoeling van de dader en die
noodgedwongen tot voltooiing van het misdrijf moet leiden”.292
286
Art. 90bis Sv. 287
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid – het misdrijf”, Comm Straf 2007, 45. 288
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 120. 289
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid – het misdrijf”, Comm Straf 2007, 26. 290
Art. 51 Sw.: “Strafbare poging bestaat, wanneer het voornemen om een misdaad of een wanbedrijf te plegen zich heeft geopenbaard door uitwendige daden die een begin van uitvoering van die misdaad of…”. 291
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid – het misdrijf”, Comm Straf 2007, 27. 292
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, A20/16.
- 60 -
185.Er zullen steeds problemen blijven bestaan over het verschil tussen een louter
voorbereidende daad en het begin van uitvoering. Dit is een feitenkwestie en naargelang de
klassieke of de gemengde theorie wordt gevolgd, zal de rechter oordelen of de beklaagde
voldoende gevorderd is op de iter criminis of niet om aan te nemen dat er een strafbaar feit
werd gepleegd. De strafrechter zal bij deze niet alleen het feit zelf betrekken, maar ook de
context waarin het wordt gepleegd. De wet vereist niet dat de als begin van uitvoering
gestelde daad op zich onzedelijk zou zijn: het volstaat dat hij rechtstreeks en onmiddellijk
strekt tot het plegen van de aanranding en dat men ervan kan uitgaan dat de dader met de
uitvoering van het misdrijf dat hij wilde plegen, begonnen is.293
186.De aanranding is dus voltrokken met en door de eerste daad die er de uitvoering van
inzet. Poging tot aanranden van de eerbaarheid is dus ondenkbaar. Artikel 374 Sw. wijkt
immers kennelijk af van artikel 51 Sw. Het volstaat dat het misdadig voornemen
veruitwendigd is geweest door handelingen die een begin van uitvoering ervan uitmaken
opdat de aanranding als zodanig zou vaststaan294. Het vrijwillig terugtreden van de dader
neemt de strafbaarheid niet weg, terwijl volgens artikel 51 de straffeloosheid gewaarborgd is
aan de persoon die van zijn voornemen vrijwillig afziet.295
293
I. DELBROUCK, “Aanranding van de eerbaarheid – het misdrijf”, Comm Straf 2007, 27. 294
Immers, de eerbaarheid van het slachtoffer is reeds aangetast door de eerste onterende gedragingen. 295
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 120; Zie ook VANDROMME, S., “Aanzetten van minderjarigen tot webcamseks: aanranding van de eerbaarheid en/of aanzetten tot ontucht?” (noot onder Corr. Antwerpen 27 juni 2008), T.Strafr. 2009, 178.
- 61 -
3. Straftoemeting
3.1 Algemeen
187.Het straftoemetingsstelsel inzake verkrachting en aanranding van de eerbaarheid is vrij
complex daar men, naar de verzwarende omstandigheden toe, rekening dient te houden
met elementen als de leeftijd van het slachtoffer, de hoedanigheid van de dader en het
slachtoffer, de pluraliteit van de daders, de gebruikte middelen en de eventuele gevolgen.296
188.Zowel de wet op de verkrachting als de wet op de strafrechtelijke bescherming van
minderjarigen hebben wijzigingen aan de bepalingen van de verzwarende omstandigheden
aangebracht.
189.De verzwarende omstandigheden opgenomen in de artikelen 376 en 377 Sw. zijn
gemeenschappelijk aan de verkrachting en de aanranding van de eerbaarheid.
3.2 Verzwarende omstandigheden
3.2.1 De leeftijd van het slachtoffer
190.De leeftijd van het slachtoffer vormt een bestanddeel van het misdrijf in het geval van
verkrachting bij gelijkstelling (art. 375, lid 6 Sw.). Wat de eigenlijke verkrachting betreft,
vormt de minderjarigheid van het slachtoffer een verzwarende omstandigheid. De wet
maakt daarbij een onderscheid tussen minderjarige slachtoffers boven de volle leeftijd van
zestien jaar (art. 375, lid 4 Sw.) en deze boven de volle leeftijd van veertien jaar (art. 375, lid
5 Sw.). In geval van verkrachting bij gelijkstelling, is er de verzwarende omstandigheid dat
het slachtoffer geen volle tien jaar oud is (art. 375, lid 7 Sw.).
191.In geval van aanranding van de eerbaarheid zonder geweld of bedreiging (art. 372, lid 1
Sw.), maakt de leeftijd van het slachtoffer een bestanddeel van het misdrijf uit. Bij de
aanranding van de eerbaarheid met geweld of bedreiging (art. 373, lid 1 Sw.) is de leeftijd
van het slachtoffer een verzwarende omstandigheid. De wet maakt hier een onderscheid
tussen minderjarige slachtoffers boven de volle leeftijd van zestien jaar (art. 373, lid 2 Sw.)
en minderjarige slachtoffers beneden de volle leeftijd van zestien jaar (art. 373, lid 3 Sw.)
192.Voor het bepalen van de leeftijd van het slachtoffer zal een beroep gedaan worden op
de geboorteakte, waarvan een eensluidend afschrift dient bijgebracht te worden door het
296
F. HUTSEBAUT, “De nieuwe wetgeving op de verkrachting”, Panopticon 1990, 43.
- 62 -
openbaar ministerie, en waaruit zelfs het uur van de geboorte blijkt, mocht dit probleem
zich stellen.297
3.2.2 De dood van het slachtoffer
193.Indien de verkrachting of de aanranding van de eerbaarheid de dood veroorzaakt van de
persoon op wie zij is gepleegd, wordt artikel 376, lid 1 Sw. toegepast.
194.De dood mag geen toevallig en niet noodzakelijk gevolg zijn van de feiten.298 De dood
kan zich manifesteren hetzij tijdens, hetzij onmiddellijk na de aanranding of verkrachting of
zelfs na verloop van tijd, indien het slachtoffer aan de gevolgen van het misdrijf overlijdt.299
Indien de dood eerder ingetreden is, zullen de feiten, afhankelijk van de omstandigheden
waarin zij plaatsvonden, onder de toepassing vallen van de bepalingen aangaande doodslag
(art. 393 Sw.), moord (art. 394 Sw.), opzettelijke slagen zonder het oogmerk om te doden
maar met de dood tot gevolg (art. 401 Sw.) of onopzettelijk doden (art. 419 Sw.).300
195.Indien het slachtoffer na verloop van tijd overlijdt, zal vanzelfsprekend steeds het
causaal verband met de feiten moeten bewezen worden. In dit verband kan gedacht worden
aan gevallen van zelfmoord ten gevolge van het opgelopen psychisch trauma of van
overlijden door aids ingevolge de seropositiviteit van de dader. Dit artikel zal eveneens van
toepassing zijn wanneer de verkrachting een zwangerschap heeft veroorzaakt, die de dood
van het slachtoffer heeft meegebracht.301
196.Deze strafverzwaring heeft onder meer als gevolg dat correctionalisatie uitgesloten
wordt en deze zaken noodzakelijkerwijze door het Hof van Assisen zullen moeten berecht
worden.302
3.2.3 De foltering of opsluiting
197.Indien de aanranding of de verkrachting is voorafgegaan door of gepaard gaat met
foltering of opsluiting wordt de straf verhoogd. Indien daarentegen de foltering of opsluiting
297
I. DELBROUCK, “Verkrachting” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, V130/15. 298
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 126. 299
D. MERCKX, “Verkrachting – De verzwarende omstandigheden”, Comm Straf 2004, 161. 300
I. DELBROUCK, “Verkrachting” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, V130/16. 301
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 127; Zie ook D. MERCKX, “Verkrachting – De verzwarende omstandigheden”, Comm Straf 2004, 163-164. 302
F. HUTSEBAUT, “De nieuwe wetgeving op de verkrachting”, Panopticon 1990, 43.
- 63 -
gepleegd wordt na de aanranding of de verkrachting, dienen dergelijke feiten als
afzonderlijke misdrijven ten laste te worden gelegd (art. 417bis ev. en/of art. 434 ev. Sw.).303
198.De wet op de verkrachting voerde de foltering in als een nieuwe verzwarende
omstandigheid. Het begrip werd door de wetgever echter niet nader bepaald.
199.België heeft vervolgens op 24 juni 1999 het verdrag tegen foltering en andere wrede,
onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, aangenomen te New York op 10
december 1984, bekrachtigd en moest derhalve zijn Strafwet aanpassen aan de normatieve
bepalingen van dat verdrag.304 Dit vond plaats door de wet van 14 juni 2002305, waardoor de
artikelen 417bis e.v. Sw. ingevoerd werden, waarbij foltering thans als zelfstandig misdrijf
strafbaar gesteld wordt. Ook artikel 376 Sw., dat foltering als verzwarende omstandigheid
van verkrachting of aanranding voorziet, werd door voormelde wet aangepast.306
200.Foltering wordt nu omschreven als elke opzettelijke onmenselijke behandeling die
hevige pijn of ernstig en vreselijk lichamelijk of geestelijk lijden veroorzaakt. Belangrijk
hierbij is dat uit deze omschrijving tot uiting komt dat foltering niet alleen lichamelijk, maar
ook psychisch kan zijn.307
201.Naast de foltering werd in artikel 376, tweede lid Sw. ook de opsluiting als verzwarende
omstandigheid opgenomen. Ook dit begrip werd niet nader gepreciseerd. Algemeen lijkt de
opsluiting te kunnen worden geïnterpreteerd als elke vorm van vrijheidsberoving opgelegd
aan het slachtoffer, ongeacht de omstandigheden of de duur ervan.308
3.2.4 De hoedanigheid van het slachtoffer
202.De straf wordt eveneens verhoogd wanneer de aanranding of de verkrachting gepleegd
is op een persoon die ingevolge zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of een
geestelijk gebrek of onvolwaardigheid bijzonder kwetsbaar is.309
203.Tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet op de verkrachting werd gesteld dat
diegene die misbruik maakt van de lichamelijke of geestelijke zwakheid van een persoon om
303
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 127. 304
I. DELBROUCK, “Verkrachting” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, V130/17. 305
Wet van 14 juni 2002 houdende overeenstemming van het Belgische recht met het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, aangenomen te New York op 10 december 1984, BS 14 augustus 2002. 306
D. MERCKX, “Verkrachting – De verzwarende omstandigheden”, Comm Straf 2004, 168. 307
I. DELBROUCK, “Verkrachting” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, V130/17. 308
D. MERCKX, “Verkrachting – De verzwarende omstandigheden”, Comm Straf 2004, 169. 309
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 127.
- 64 -
hem te verkrachten, een zwaardere straf verdient omdat diegene die bijzonder kwetsbaar
zijn uiteraard recht hebben op extra bescherming.310
204.De zwangerschap dient vanzelfsprekend te bestaan op het ogenblik van de verkrachting
en doelt niet op de ingevolge de verkrachting eventueel ontstane zwangerschap.311
Bovendien dient de zwangerschap van die aard te zijn dat ze het weerstandsvermogen van
het slachtoffer vermindert. Indien het slachtoffer op het ogenblik van de verkrachting zelf
nog niet wist dat zij zwanger was, meent DELBROUCK dat de verzwarende omstandigheid
niet van toepassing is, tenzij zou blijken dat de vrouw zich ziek en/of ellendig voelde
ingevolge haar toestand, die zij zelf nog niet kende en ten gevolge daarvan een gemakkelijke
prooi voor de dader werd. Anders wordt het uiteraard indien een zwangere vrouw uit vrees
voor de gevolgen op haar toestand weinig of geen weerstand biedt tegen de handeling
waarmee zij helemaal niet instemt.312
205.De verzwarende omstandigheid overlapt gedeeltelijk de omstandigheden die artikel
375, tweede lid Sw. aanhaalt als wilsbelemmerende factor. Het bestaan van een lichamelijk
of geestelijk gebrek duidt dus niet alleen op een gebrek aan toestemming, maar de dader die
er misbruik van maakt wordt bovendien zwaarder gestraft.313
3.2.5 De bedreiging van een wapen of een op een wapen gelijkend voorwerp
206.Deze grond van strafverzwaring vereist niet dat het wapen of het op een wapen
gelijkend voorwerp effectief gebruikt werd; een bedreiging is voldoende.314 Het begrip
wapen kan hier geïnterpreteerd worden in de zin van artikel 135 Sw.
207.Het begrip ‘op een wapen gelijkend voorwerp’ werd in de wettekst opgenomen, omdat
men van mening is dat een bedreiging die door middel van een op een wapen gelijkend
voorwerp heeft uitgeoefend een morele druk inhoudt die vergelijkbaar is met de bedreiging
die van een wapen uitgaat.315 Dit kan bijvoorbeeld een rubberen mes of een waterpistool
zijn.
208.Ook hier moet verwezen worden naar de uitsluiting van de vrije wilsbeslissing tot
toestemmen ingevolge dwang en zal de dader die er misbruik van maakt ook zwaarder
gestraft worden.
310
Amendement HENRION op het wetsvoorstel tot wijziging van sommige bepalingen betreffende het misdrijf verkrachting, Parl. St. Kamer 1981-82, nr.166/5, 1. 311
D. MERCKX, “Verkrachting – De verzwarende omstandigheden”, Comm Straf 2004, 169. 312
I. DELBROUCK, “Verkrachting” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, V130/18. 313
D. MERCKX, “Verkrachting – De verzwarende omstandigheden”, Comm Straf 2004, 170. 314
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 127. 315
Verslag BROUHON, Parl. St. Kamer 1981-82, nr.166/8, 26.
- 65 -
3.2.6 De hoedanigheid van de dader
209.Artikel 377 Sw. voorziet in een strafverzwaring in verband met de hoedanigheid van de
dader van de aanranding van de eerbaarheid of van de verkrachting in de hierna vermelde
229.Onder de personen die een gelijkaardige positie in het gezin bekleden, vallen de
pleegouders, halfbroers en halfzussen, stiefvaders en stiefmoeders, geadopteerde broers en
zussen, schoonvaders en schoonmoeders en de partners van de vader en moeder.332
230.Personen die gewoonlijk of occasioneel met het slachtoffer samenwonen en er feitelijk
gezag over uitoefenen kunnen de babysit of een vriend aan huis zijn. Gewoonlijk
samenwonen slaat op de plaats waar het dagelijks leven zich afspeelt, hetgeen niet
noodzakelijk de plaats van het wettelijk domicilie is. Occasioneel samenwonen heeft dan
weer eerder betrekking op de omstandigheid dat de minderjarige gedurende een korte
periode bij een van zijn ouders verblijft zonder er gedomicilieerd te zijn of er gewoonlijk te
verblijven. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de minderjarige, die in het kader
van het bezoekrecht bij een van de ouders verblijft en daar verkracht of aangerand wordt
door de partner.333
231.Het samenwonen en het gezag zijn duidelijk cumulatieve voorwaarden. Beide
elementen scheppen een voor de minderjarige ondraaglijke machtsverhouding.334
329
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 126. 330
D. MERCKX, “Verkrachting – De verzwarende omstandigheden”, Comm Straf 2004, 183. 331
I. DELBROUCK, “Verkrachting” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, V130/21. 332
D. MERCKX, “Verkrachting – De verzwarende omstandigheden”, Comm Straf 2004, 189. 333
I. DELBROUCK, “Verkrachting” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, V130/22. 334
D. MERCKX, “Verkrachting – De verzwarende omstandigheden”, Comm Straf 2004, 190.
- 69 -
3.2.7 De pluraliteit van de daders
232.Artikel 377 Sw. bepaalt tevens een verzwaring van de straffen wanneer de schuldige
door een of meer personen geholpen is in de uitvoering van de misdaad of het wanbedrijf.
233.Deze verzwarende omstandigheid geldt voor de aanranding van de eerbaarheid met
geweld of bedreiging, de verkrachting en de aanranding van de eerbaarheid of de
verkrachting die de dood veroorzaakt van de persoon op wie zij is gepleegd (art. 373, 375 en
376 Sw.)335
234.De hulp moet slaan op de uitvoering zelf van het misdrijf, het is niet voldoende dat deze
hulp zou slaan op voorbereidende handelingen. In dit laatste geval kunnen echter wel de
gewone regels van de strafbare deelneming van toepassing zijn, maar niet de verzwarende
omstandigheid die doelt op vereniging van krachten van meerdere personen met het oog op
het breken van de weerstand van het slachtoffer.336
3.2.8 De discriminerende drijfveer
235.De Wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van de discriminatie337 heeft voor een
aantal misdrijven, waaronder de aanranding van de eerbaarheid en de verkrachting, het feit
dat de dader met discriminerend motief gehandeld heeft als verzwarende omstandigheid
ingevoegd.338 De minimumstraffen voor de diverse strafbaar gestelde gedragingen worden
verhoogd, indien de dader gehandeld heeft uit de haat tegen, het misprijzen van of de
vijandigheid tegen een persoon wegens diens zogenaamd ras, zijn huidskleur, zijn afkomst,
zijn nationale of etnische afstamming, zijn nationaliteit, zijn geslacht, zijn seksuele
geaardheid (bedoeld wordt homo- of heteroseksualiteit), zijn burgerlijke stand (gehuwd,
gescheiden, ...), zijn geboorte, zijn leeftijd, zijn fortuin, zijn geloof of levensbeschouwing, zijn
huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, zijn taal, zijn politieke of
syndicale overtuiging, een fysieke of genetische eigenschap of zijn sociale afkomst.
3.3 Bijkomende straf van ontzetting en beroepsverbod
236.De schuldigen wegens aanranding van de eerbaarheid en verkrachting worden ingevolge
artikel 378 Sw. tevens veroordeeld tot ontzetting van de rechten genoemd in artikel 31 Sw.
335
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 126. 336
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 126. 337
De wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie, BS 17 maart 2003. 338
Art. 377bis Sw.
- 70 -
Het gaat dus meer specifiek over het recht om openbare ambten, bedieningen of
betrekkingen te vervullen (art. 31, 1° Sw.), het recht om verkozen te worden (art. 31, 2° Sw.),
het recht om enige eretekenen te dragen of adellijke titel te voeren (art. 31, 3° Sw.), het
recht om gezworene of deskundige te zijn, als getuige bij akten op te treden of in rechte te
getuigen anders dan om inlichtingen te geven (art. 31, 4° Sw.), het recht om deel uit te
maken van een familieraad, om voogd, curator, gerechtelijk raadsman of voorlopig
bewindvoerder te zijn, behoudens enkele uitzonderlijke gevallen (art. 31, 5° Sw.) en het
recht om wapens te dragen en deel uit te maken van het leger (art. 31, 6° Sw.).
237.De wettekst gebruikt expliciet de formulering ‘worden veroordeeld’. Het gaat hier dus
niet om een mogelijkheid die de rechter geboden wordt, maar om een verplichte
veroordeling tot ontzetting. De verplichting geldt eveneens bij een veroordeling wegens
poging tot verkrachting. Zelfs wanneer ingevolge de aanneming van verzachtende
omstandigheden geen criminele doch slechts correctionele straffen uitgesproken worden,
blijft de veroordeling tot ontzetting op basis van artikel 378 Sw. verplicht.339
238.De duur van de ontzetting wijkt niet af van het gemeen recht. De rechter die een
correctionele straf uitspreekt kan geen ontzetting opleggen voor een langere periode dan
tien jaar.340
239.Ingevolge artikel 382bis Sw. heeft de rechtbank de facultatieve mogelijkheid om bij een
veroordeling wegens de misdrijven bedoeld in de artikelen 372 tot 377 Sw., behalve hoofd-
en eventuele bijkomende straffen, ook een tijdelijk beroeps- en activiteitenverbod op te
leggen, wanneer de feiten gepleegd zijn op de persoon van een minderjarige of met zijn
deelneming.341
3.4 Geen klachtenmisdrijven
240.Voor de strafvervolging van aanranding van de eerbaarheid of verkrachting is geen
voorafgaande klacht vereist. De uitoefening van de openbare vordering is aan het openbaar
ministerie toevertrouwd. De aanranding of de verkrachting zijn met andere woorden geen
klachtenmisdrijven. Dit wil zeggen dat de intrekking van de klacht door het slachtoffer geen
invloed heeft op de mogelijkheid tot het instellen van strafrechtelijke vervolgingen.342
339
D. MERCKX, “Verkrachting – Bijzondere strafrechtelijke en strafprocesrechtelijke aspecten”, Comm Straf 2004, 136. 340
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 128. 341
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 129. 342
D. MERCKX, “Verkrachting – Bijzondere strafrechtelijke en strafprocesrechtelijke aspecten”, Comm Straf 2004, 139.
- 71 -
3.5 Bescherming van de privacy
241.De wet van 14 juli 1989 betreffende de verkrachting voerde een nieuwe bepaling in het
strafwetboek in met betrekking tot de bescherming van de privacy en de anonimiteit van de
slachtoffers van zedenmisdrijven.343 De voorschriften liggen vervat in artikel 378bis Sw.
Overeenkomstig voormeld artikel is de verspreiding van informatie waaruit de identiteit van
het slachtoffer kan blijken, verboden. Het was de bedoeling van de wetgever erover te
waken dat aan het slachtoffer verzekerd zou worden dat zijn zaak met discretie en respect
voor de menselijke waardigheid behandelt wordt.344 Dit zou de terughoudendheid van het
slachtoffer om een klacht in te dienen moeten helpen overwinnen.345
242.Alle vormen van publicatie en verspreiding vallen onder het verbod. Dit geldt voor om
het even welke vorm, met name boeken, pers, film, radio, televisie, of op enige andere wijze,
van teksten, tekeningen, foto’s, enigerlei beelden of geluidsfragmenten, waaruit de
identiteit van een slachtoffer van een aanranding of een verkrachting zou kunnen blijken.346
243.Bovendien dient er gewezen te worden op de woorden ‘kan blijken’. Bedoeld wordt dus
niet enkel het duidelijk vernoemen van de naam of het vertonen van de foto, maar elk
gegeven waaruit de identiteit kan afgeleid worden, bijvoorbeeld ‘de 18-jarige A.V. uit de
Zeemansstraat te Hasselt’, ‘de dienster uit café Zorba te Diegem’.347
244.Op het wettelijk verbod zijn twee vormen van uitzondering voorzien. Vooreerst is
dergelijke publicatie wel toegelaten met schriftelijke toestemming van het slachtoffer. Het
slachtoffer kan altijd verzaken aan de bescherming van zijn privacy. Daarnaast is publicatie
eveneens toegestaan met akkoord van de met het onderzoek belaste magistraat, op
voorwaarde dat de bekendmaking gebeurt in het belang van het onderzoek. Bijvoorbeeld
wanneer dit de enige mogelijkheid lijkt om de dader te identificeren.348 Bij deze tweede
uitzondering is de toestemming van het slachtoffer niet vereist.349
245.Het wetens en willens handelen is voldoende om de strafbaarheid in hoofde van de
dader te veroorzaken. Namelijk het zich bewust zijn dat de gestelde handeling de persoon
343
Memorie van toelichting, Parl. St. 1981-82, nr.166/1, 3. 344
D. MERCKX, “Verkrachting – Bijzondere strafrechtelijke en strafprocesrechtelijke aspecten”, Comm Straf 2004, 145. 345
Verslag BROUHON, Parl. St. 1981/82, nr.166/8, 4. 346
D. MERCKX, “Verkrachting – Bijzondere strafrechtelijke en strafprocesrechtelijke aspecten”, Comm Straf 2004, 145-146. 347
I. DELBROUCK, “Verkrachting” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, V130/29. 348
D. MERCKX, “Verkrachting – Bijzondere strafrechtelijke en strafprocesrechtelijke aspecten”, Comm Straf 2004, 146; Zie ook: I. DELBROUCK, “Verkrachting” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, V130/29. 349
F. HUTSEBAUT, “De nieuwe wetgeving op de verkrachting”, Panopticon 1990, 46.
- 72 -
van het slachtoffer kan openbaren. De dader moet geen specifieke bedoeling hebben gehad
om het misdrijf te plegen, het algemeen opzet in zijnen hoofde volstaat.350
350
D. MERCKX, “Verkrachting – Bijzondere strafrechtelijke en strafprocesrechtelijke aspecten”, Comm Straf 2004, 146-147.
- 73 -
4. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake verkrachting
246.In een arrest tegen Bulgarije heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zich
uitdrukkelijk uitgesproken over hoe de nationale wetgevers en rechters moeten omgaan met
verkrachtingsdossiers. Dat verkrachting foltering kan uitmaken, erkende het Europees Hof
voor de Rechten van de Mens in 1997 in het arrest Aydin tegen Turkije. Al sinds 1985 legt het
Hof bovendien aan staten de positieve verplichting op om de fysieke integriteit van hun
burgers ook te beschermen tegen inbreuken die worden gepleegd door private personen.
Een dergelijke verplichting slaat in de eerste plaats op het voorzien in adequate wetgeving,
die correct wordt toegepast.351
247.Volgens BREMS wringt daar vaak het schoentje, wanneer het om verkrachting gaat.
Wereldwijd vinden slachtoffers van verkrachting die de moed hebben om hun belager aan te
klagen, tal van obstakels op hun weg. Vaak wordt aan hun klacht geen gevolg gegeven door
politie of parket. Even vaak slagen slachtoffers er niet in de feiten te bewijzen tegenover een
dader die vol houdt dat het om vrijwillige betrekkingen ging. Het resultaat is dat verkrachters
op vele plaatsen in de wereld systematisch vrijuit gaan. Ook in Europa zijn de juridische
normen op dit vlak soms bedenkelijk.352
248.Het arrest volgde op een klacht waarin werd aangevoerd dat Bulgarije door een te
restrictieve rechtspraktijk met betrekking tot verkrachtingszaken het Europees Verdrag voor
de Rechten van de Mens schendt. In Bulgarije zouden alleen verkrachtingen worden
vervolgd waarin het slachtoffer zich actief verzette. Deze restrictieve rechtspraktijk en het
strafonderzoek schonden aldus verzoekster de positieve verplichtingen van lidstaten om
effectieve rechtsbescherming te bieden tegen verkrachting en seksueel misbruik.353
249.Verzoekster betoogde dat zij in 1995, op veertien jarige leeftijd, door twee mannen
werd verkracht. Dit gebeurde nadat ze met enkele kennissen op terugweg was van de disco
en de mannen ergens stopte, zogenaamd om te zwemmen. Daar werd ze voor de eerste
maal verkracht, nadat de man haar verzoek om te stoppen met zijn avances negeerde. Bang
en gegeneerd miste ze de fysieke kracht om zich te verzetten of het uit te schreeuwen.
Daarna reden ze naar een huis van familie van een van de mannen en werd ze door een
tweede man verkracht. Deze drukte haar neer en trok haar kleren uit. Verzoekster smeekte
hem te stoppen maar verzette zich niet fysiek. Enkele dagen later deed de familie van het
slachtoffer aangifte van de feiten. Deze werden door de twee mannen niet ontkend, ze
beweerde echter dat het slachtoffer toestemde. Uiteindelijk werd in het strafonderzoek
351
E. BREMS, “Straatsburg beschermt tegen verkrachting”, De Juristenkrant 2004, afl. 82, 13. 352
E. BREMS, “Straatsburg beschermt tegen verkrachting”, De Juristenkrant 2004, afl. 82, 13. 353
L. STEVENS, “Europese rechtspraak rechten van de mens in kort bestek: EHRM 4 december 2003”, RW 2004-05, 1235.
- 74 -
beslist dat niet afdoende werd bewezen dat de daders geweld of bedreigingen hadden
gebruikt, daar het slachtoffer zich niet had verzet.354
250.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens verwierp deze redeneerwijze resoluut.
Het stelde dat artikel 3 en 8 EVRM staten ertoe verplichten om elke niet-consensuele
seksuele daad strafbaar te stellen en effectief te vervolgen, ook wanneer het slachtoffer
geen fysiek verzet heeft geboden.355
251.Het Hof onderzocht hiervoor of er met betrekking tot de verkrachting sprake is van een
gemeenschappelijke standaard. In het common law zijn verwijzingen naar fysiek geweld uit
de wetgeving en rechtspraak verdwenen. In continentale rechtssystemen wordt in de
definitie van verkrachting doorgaans verwezen naar het gebruik van geweld, maar in de
rechtspraak en rechtsleer is de afwezigheid van instemming het constitutief bestanddeel van
het misdrijf, niet het gebruik van geweld. Hierbij verwees het Hof uitdrukkelijk naar de
Belgische wetgeving. Hier is dwang nog wel relevant, maar enkel als één van de manieren
om afwezigheid van toestemming te bewijzen.356
252.Eveneens verwees het Hof naar een aanbeveling van het Comité van Ministers van de
Raad van Europa en naar de rechtspraak van het internationaal straftribunaal voor ex-
Joegoslavië die in dezelfde lijn liggen. Het stelt hierbij een universele tendens vast waarbij
niet het fysiek geweld van de dader of het fysiek verzet van het slachtoffer, maar wel het al
dan niet bestaan van toestemming doorslaggevend wordt geacht. Die tendens vindt ook
steun in wetenschappelijke studies, die aantonen dat slachtoffers zich vaak niet fysiek
verzetten wanneer ze niet toestemmen, omwille van verschillende psychologische factoren
zoals het zogenaamde ‘frozen fright’ syndroom. Dit geldt in het bijzonder voor minderjarige
slachtoffers.357
253.Tot slot verwees het Hof naar het feit dat aantastingen van de seksuele autonomie
steeds meer worden erkend als een hinderpaal voor (gender)gelijkheid. Een rigide houding
inzake vervolging, bijvoorbeeld door steeds bewijs van fysiek verzet te eisen, houdt het risico
in dat sommige types verkrachtingen onbestraft blijven en brengt de seksuele autonomie in
gevaar.358
254.Eén van de bewonderenswaardige kenmerken van de rechtspraak van het Hof is volgens
BREMS het streven om effectieve rechtsbescherming te bieden die rekening houdt met de
werkelijkheid, waaraan formele rechtsregels niet altijd aangepast zijn.
354
L. STEVENS, “Europese rechtspraak rechten van de mens in kort bestek: EHRM 4 december 2003”, RW 2004-05, 1236. 355
E. BREMS, “Straatsburg beschermt tegen verkrachting”, De Juristenkrant 2004, afl. 82, 13. 356
E. BREMS, “Straatsburg beschermt tegen verkrachting”, De Juristenkrant 2004, afl. 82, 13. 357
L. STEVENS, “Europese rechtspraak rechten van de mens in kort bestek: EHRM 4 december 2003”, RW 2004-05, 1236. 358
L. STEVENS, “Europese rechtspraak rechten van de mens in kort bestek: EHRM 4 december 2003”, RW 2004-05, 1236.
- 75 -
Besluit
255.Na de wetgeving inzake de misdrijven verkrachting en aanranding van de eerbaarheid
van naderbij te hebben bekeken, kan duidelijk gesteld worden dat het seksueel strafrecht in
België toch een evolutie heeft doorgemaakt. Deze evolutie wordt voornamelijk gekenmerkt
door de liberalisering van de samenleving. De familiale orde en de openbare zedelijkheid, die
voornamelijk werd ingegeven door de katholieke moraal, ruimde plaats voor een grotere
individuele seksuele vrijheid. Seksualiteit is vandaag dan ook een meer persoonlijke
aangelegenheid, waarin ieder individu zoveel als mogelijk vrij moet worden gelaten voor de
invulling hiervan. Verkrachting en aanranding van de eerbaarheid vormen inbreuken op het
seksuele zelfbeschikkingsrecht, met een aantasting van de persoonlijke integriteit tot gevolg.
256.De wet op de verkrachting van 1989 en de wet betreffende de strafrechtelijke
bescherming van minderjarigen van 2000, maken de belangrijkste wetgevende activiteit uit
wat betreft de verkrachting en de aanranding van de eerbaarheid in de laatste decennia. Zo
werd er een wettelijke definitie voor het begrip ‘verkrachting’ in de wet opgenomen. Er
werden verzwarende omstandigheden gewijzigd en ingevoegd. De persoon van de dader
werd herdacht in het licht van de wijzigende maatschappelijke omstandigheden. Er werden
garanties voor de privacy en anonimiteit van het slachtoffer van seksdelicten opgesteld.
257.Evenwel blijven er een aantal ‘leemtes’ waarin de wetgever (nog) niet is tussengekomen
en waarvoor we overgeleverd blijven aan de rechtspraak. Zo wordt het begrip ‘aanranding
van de eerbaarheid’ niet genuanceerd. Eveneens bestaat er een discrepantie tussen de
leeftijdsgrens voor de verkrachting en de aanranding, ook al lijkt deze door het
Grondwettelijk Hof te worden verklaard. Hoogst waarschijnlijk zullen er in de toekomst nog
wel wijzigingen aan de huidige wetgeving plaatsvinden, al was het maar om mee te blijven
met maatschappelijke seksuele evoluties.
258.De grootste nadruk blijft ongetwijfeld liggen op de noodzakelijkheid van een geldige
toestemming. Bij de verkrachting wordt hier expliciet gewag van gemaakt. Anders is het bij
de aanranding van de eerbaarheid waar enkel gesproken wordt over de wilsbelemmerende
factoren geweld en bedreiging.
259.Ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens laat verstaan dat de toestemming
doorslaggevend is en dat lidstaten hun nationaal strafrecht moeten aanwenden ter
bestrijding van niet-consensuele vormen van seksualiteitsbeleving.
260.De strafwetgever wil niet langer de rol van zedenmeester spelen, maar voorzien in een
degelijke bescherming van het seksuele zelfbeschikkingsrecht én de slachtoffers van
seksueel misbruik.
- 76 -
Bibliografie
Wetgeving
Wet 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, BS 15 april 1965.
Wet 4 juli 1989 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende het misdrijf verkrachting,
BS 18 juli 1989.
Wet 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, BS
17 maart 2001.
Wet 14 juni 2002 houdende overeenstemming van het Belgische recht met het Verdrag
tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing,
aangenomen te New York op 10 december 1984, BS 14 augustus 2002.
Wet 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie, BS 17 maart 2003.
Art. 31 Sw.
Art. 51 – 52 Sw.
Art. 100ter Sw.
Art. 372 – 378bis Sw.
Art. 382bis Sw.
Art. 483 Sw.
Art. 213 BW.
Memorie van toelichting bij wetsvoorstel tot wijziging van sommige bepalingen betreffende
het misdrijf verkrachting, Parl.St. Kamer 1981-82, nr. 166/1.
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 1981-82, nr. 349/1.
Memorie van toelichting bij het wetsontwerp betreffende de strafrechtelijke bescherming
van minderjarigen, Parl.St. Kamer 1998-99, nr. 1907/1.
Verslag BROUHON, Parl.St. Kamer 1981-82, nr. 166/8.
Verslag MERCKX-VAN GOEY, Parl.St. Kamer 1988-89, nr. 702/4.
Aanvullend verlsag WECKX, Parl.St. Senaat 1981-82, nr. 306/3.
Amendement HENRION op het wetsvoorstel tot wijziging van sommige bepalingen
betreffende het misdrijf verkrachting, Parl. St. Kamer 1981-82, nr.166/5.
- 77 -
Rechtspraak
GwH 4 juni 2009, arrest nr. 93/2009.
GwH 29 oktober 2009, arrest nr. 167/2009.
Cass. 24 juli 1916, Pas 1917, I, 72.
Cass. 14 december 1971, Pas 1972, I, 367.
Cass. 26 oktober 1976, RW 1977-1978, 109, noot A. VANDEPLAS.
Cass. 8 december 1981, Arr Cass 1981-82, 483, Pas 1982, I, 476, noot en Bull. 1982, 476,
noot.
Cass. 5 februari 1985, Arr Cass 1984-1985, 749.
Cass. 7 januari 1997, RW 1997-98, 116, AJT 1998-99, 172, noot L. STEVENS.
Cass. 2 november 1999, Arr Cass 1999, 1365.
Cass. 20 september 2005, RW 2005-06, 1661, noot A. VANDEPLAS.
Cass. 25 september 2007, RW 2007-2008, 1503, noot S. VANDROMME.
Cass. 17 oktober 2007, RW 2008-2009, 570.
Cass. 8 april 2008, T. Strafr. 2008, 461, noot L. STEVENS.
Antwerpen 25 augustus 1976, RW 1977-78, 1115.
Brussel 3 januari 1913, RDPC 1913-14, 147.
Brussel 21 juni 1979, RDP 1979, 272, noot A.M.
Brussel 8 april 1998, RW 1998-99, 505, noot A. VANDEPLAS.
Brussel 23 juni 1999, RW 1999-2000, 1138, noot A. VANDEPLAS.
Gent 3 oktober 2000, TGR 2001, 61.
Luik 28 december 1912, Pas 1913, II, 62.
Luik 1 maart 1913, Pas 1913, II, 1976.
Luik 9 april 1992, JLMB 1993, 8.
Corr. Antwerpen 27 juni 2008, T.Strafr. 2009, 175, noot S. VANDROMME.
Corr. Brussel 5 januari 1999, JT 1999, 672.
- 78 -
Corr. Charleroi 1 maart 1988, JT 1989, 32.
Corr. Namen 11 september 1986, Jur Liège 1986, 685.
Rechtsleer
Boeken
BULTHE, B. en REMOUCHAMPS, M., De verkrachting en het slachtoffer, Brussel, Bruylant,
1979, 204 p.
DE NAUW, A., Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 380 p.
STEVENS, L., Strafrecht en seksualiteit : de misdrijven inzake aanranding van de eerbaarheid,
verkrachting, ontucht, prostitutie, seksreclame, zedenschennis en overspel, Antwerpen-
Groningen, Intersentia, 2002, 583 p.
Tijdschriften
ARNOU, L., “Toestemming tot seksueel contact is onvoorwaardelijk en alomvattend”, De
Juristenkrant 1999, afl.8, 4.
BOONE, R., “Seksueel strafrecht beschermt individuele vrijheid en slachtoffers seksueel
misbruik”, De Juristenkrant 2003, afl.77, 16.
BREMS, E., “Straatsburg beschermt tegen verkrachting”, De Juristenkrant 2004, afl. 82, 13.
DELBROUCK, I., “Aanranding van de eerbaarheid – het misdrijf”, Comm Straf 2007, 15-48.
DE NAUW, A., “Overzicht rechtspraak bijzonder strafrecht 1998-1999”, T.Strafr. 2000, 89-99.
HUTSEBAUT, F., “De nieuwe wetgeving op de verkrachting”, Panopticon 1990, 32-54.
KETELS, B., “Cassatie verduidelijkt draagwijdte seksuele toestemming”, De Juristenkrant
KETELS, B., “De beperkte draagwijdte en het herroepelijk karakter van de seksuele
toestemming” (noot onder Cass. 17 oktober 2007), RW 2008-2009, 570-573.
KETELS, B. en VERMEULEN, G., “Grondwettelijk Hof verfijnt onderscheid leeftijdsgrens
verkrachting en aanranding”, De Juristenkrant 13 januari 2010, 4-5.
- 79 -
LANGBEEN, L., “Geweld en bedreigingen in art. 373 Sw.”, RW 1954-55, 1281-1290.
MELIS, B., “Kan men na de toestemming nog van verkrachting spreken? Eens, ja, altijd ja!?”
(noot onder Corr. Antwerpen 28 maart 2003), RABG 2005, 1536-1538.
MERCKX, D., “Verkrachting – Het misdrijf”, Comm Straf 2004, 67-126.
MERCKX, D., “Verkrachting – Bijzondere strafrechtelijke en strafprocesrechtelijke aspecten”, Comm Straf 2004, 127-157.
MERCKX, D., “Verkrachting – De verzwarende omstandigheden”, Comm Straf 2004, 159-191.
STEVENS, L., “De aanranding van de eerbaarheid” (noot onder Cass. 7 januari 1997), AJT
1998-99, 173-174.
STEVENS, L., “Europese rechtspraak rechten van de mens in kort bestek: EHRM 4 december
2003”, RW 2004-05, 1235-1237.
STEVENS, L., “Over anale verkrachting” (noot onder Cass. 8 april 2008), T. Straf. 2008, 462-
463.
VANDEPLAS, A., “De wetenschap t.a.v. de leeftijd van het slachtoffer bij aanranding van de
eerbaarheid” (noot onder Antwerpen 25 augustus 1976), RW 1977-78, 1115-1117.
VANDEPLAS, A., “Over de tongkus en de seksuele penetratie” (noot onder Brussel 8 april
1998), RW 1998-99, 505.
VANDEPLAS, A., “Over verkrachting en aanranding van de eerbaarheid” (noot onder Brussel
23 juni 1999), RW 1999-2000, 1138.
VANDEPLAS, A., “Aanranding van de eerbaarheid bij verrassing” (noot onder Cass. 20
september 2005), RW 2005-06, 1661-1662.
VANDROMME, S., “Afwezigheid van toestemming bij het misdrijf van verkrachting” (noot onder Cass. 25 september 2007), RW 2007-2008, 1504-1505.
VANDROMME, S., “Aanzetten van minderjarigen tot webcamseks: aanranding van de eerbaarheid en/of aanzetten tot ontucht?” (noot onder Corr. Antwerpen 27 juni 2008), T. Strafr. 2009, 176-180.
VANDROMME, S., “Geen probleem met verschil in leeftijdsgrens verkrachting en aanranding”, De Juristenkrant 2009, afl. 192, 5.
VERBRUGGEN, F., “Gebrek aan toestemming als constitutief bestanddeel bij verkrachting van een mentaal gehandicapte minderjarige” (noot onder Kortrijk 17 oktober 1995), AJT 1995-1996, 472-476.
- 80 -
VERMEULEN, G. en DHONT, F., “Bescherming van minderjarigen via het strafrecht. Verdiensten en beperkingen van de Wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen”, T. Strafr. 2002, 124-136.
Verzamelwerken
BASTYNS, O., “Attentat à la pudeur” in P. CHOMÉ, A. LORENT, F. ROGGEN, ea., Droit pénal et procédure pénale, Mechelen, Kluwer, 2003, 9-40.
DELBROUCK, I., “Aanranding van de eerbaarheid” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I.
DELBROUCK, ea., Postal Memorialis, Mechelen, Kluwer, 2006, A20/3-A20/17.
DELBROUCK, I., “Verkrachting” in H. BERKMOES, W. BRUGGEMAN, I. DELBROUCK, ea., Postal
DELVA, J., “Aanranding van de eerbaarheid en verkrachting”, APR 1967, 218 p.
Overige
DEUTERONOMIUM 22.
KESTENS, A., “Gewapende man verkracht meisje”, Gazet van Antwerpen, www.gva.be/antwerpen/mol/gewapende-man-verkracht-meisje.aspx (consultatie 28 juni 2010). NEDERLANDSTALIGE VROUWENRAAD, “Strafrecht – Seksualiteit, reproductie, fysiek en