-
dat het verzoekschrift van 1 december 1976 zich als een zodanig
ongeldig ingediend verzoekschrift voordoet, zodat de daarin
vervatte vordering, als zijnde niet-ontvan-kelijk ingesteld, moet
worden afgewezen,
BESLUIT:
Enig artikel. - De vordering is afgewezen. Het besluit van de
bestendige deputatie van 19 november 1976 behoudt zijn
rechtskracht.
N• 18.144 - ARREST van 1 maart 1977 (Vde Kamer) De HH.
Vermeulen, voorzitter, Baeteman, verslaggever, en Tapie,
staatsraden, en Mevr. Geens, auditeur.
DE VLEESCHOUWER t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de
Minister van Buitenlandse Zaken en van Ontwik~ kelingssamenwerking
- Tussenkomende partij : Vanden~ bergh
I. HANDELINGEN VAN ADMINISTRATIEVE OVERHEDEN - Geldig-heid -
Schending van de wet - Vroegere onwettige handelingen
II. TALEN IN BESTUURSZAKEN - Diensten waarvan de werkkring het
ganse land bestrijkt - Centrale diensten - Taalkaders en trappen
van de hiërarchie - Algemeen
m. RECHTSPLEGING - Verzoekschrift - Termijn - Aanvang Een
koninklijk besluit dat voor een bepaalde dienst de betrekkingen
tussen de taalgroepen verdeelt, doet zich formeel voor als de
vaststelling van getallenreeksen, maar blijkt, bij nadere
ontleding, een heel stel van regelen van organisatorische aard te
bavatten, die permanent van toepas-sing blijven. Bijgevolg kan, op
grond van artikel 107 van de Grondwet, de wettigheid van een
koninklijk besluit tot vaststelling van taalkaders bij wijze van
exceptie worden betwist ter gelegenheid van een annulatie-beroep
dat strekt tot vernietiging van een benoeming, welke mede met
toepassing van dat taalkaderbesluit is verleend.
Niets verhindert een teleurgesteld kandidaat om, binnen de door
artikel 4 van het procedurereglement voorgeschreven beroepstermijn,
de nietigverklaring van benoemingen te vorderen op grond van de
onwettig-heid van het taalkader.
Gezien het verzoekschrift dat Jacques De Vleeschouwer,
bestuurssecretaris van de Franse taalrol bij het Algemeen Bestuur
van de Ontwikkelingssamenwerking. op 19 juli 1974 heeft ingediend
;
Gezien het verzoekschrift tot tussenkomst d.d. 3 oktober 197 4 ;
Gelet op het bevel van 19 december 1974 waarbij aan Marie-Louise
Vanden-
bergh is toegelaten in de debatten tussen te komen ;
Overwegende dat het beroep strekt eensdeels tot vernietiging van
een reeks koninklijke besluiten van 3 december 1973, waarbij J.
Vindevoghel-Lecouturier, L. Bersez, M.L. Vandenbergh, R. Desart, J.
Geerts, A. Godfroid, V. Hody en J. Schattens tot adjunct-adviseur
bij het Algemeen Bestuur van de Ontwikkelingssa-menwerking werden
bevorderd en, anderdeels, tot vernietiging van een koninklijk
besluit van 19 december 1973 waarbij R. Van Landuyt dezelfde
bevordering be-
310
-
kwam ; dat de koninklijke besluiten van 3 december 1973 intern
bekendgemaakt werden bij dienstnota van 10 december 1973 en nadien
bij uittreksel werden gepu-bliceerd in het Belgisch Staatsblad van
23 februari 1974; dat het koninklijk besluit van 19 december 1973
intern bekendgemaakt werd bij dienstnota van 27 december 1973 en
bij uittreksel werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 27
maart 1974;
Overwegende dat de verwerende partij en de tussenkomende partij
doen gelden dat het verzoekschrift werd ingediend na het
verstrijken van de beroepstermijn, vastgesteld in artikel 4 van de
regeling der rechtspleging voor de afdeling adminis-tratie van de
Raad van State, en dat het beroep daarom niet ontvankelijk is ;
Overwegende dat op 19 juli 1974 de termijn van zestig dagen
binnen welke voor de Raad van State de vernietiging van de
bestreden bevorderingen moest ge-vorderd worden, inderdaad reeds
verstreken was, zowel indien men de bekendmaking van die
bevorderingen in het Belgisch Staatsblad als uitgangspunt voor het
berekenen van die termijn neemt, als indien men de interne
bekendmaking daarvoor gebruikt ;
Overwegende dat verzoeker daartegen inbrengt dat hij het beroep
niet eerder zinvol kon instellen omdat de onwettigheid van de door
hem bestreden bevorderingen pas gebleken is nadat de Raad van State
bij arrest van 2 april 1974 het koninklijk besluit van 4 oktober
1971 tot vaststelling van de taalkaders van het Algemeen Bestuur
van de Ontwikkelingssamenwerking ten dele vernietigde - meer
bepaald met betrekking tot de trappen 3 tot 12 -:- ;
Overwegende dat een koninklijk besluit dat voor een bepaalde
dienst de betrek-kingen tussen de taalgroepen verdeelt, zich
formeel voordoet als de vaststelling van getallenreeksen, maar dat,
bij nadere ontleding, dit koninklijk besluit naar de inhoud
beschouwd, een heel stel regelen van organisatorische aard blijkt
te bevatten, die permanent van toepassing blijven; dat, bijgevolg,
op grond van artikel 107 van de Grondwet, de wettigheid van een
koninklijk besluit tot vaststelling van taalkaders bij wijze van
exceptie kan worden betwist ter gelegenheid van een annulatieberoep
dat strekt tot vernietiging van een benoeming, welke mede met
toepassing van dat taalkaderbesluit is verleend ; dat derhalve
niets verzoeker heeft kunnen verhinderen om binnen de
voorgeschreven beroepstermijn zinvol de vernietiging te vorderen
van de door hem in zijn verzoekschrift van 19 juli 1974 bestreden
benoemingen aangezien hij zijn eis ontvankelijk had kunnen steunen
op de onwettigheid van het taalkaderbesluit van 4 oktober 1971, dat
mede de grondslag voor die benoemingen uitmaakte ; dat verzoekers
verweer tegen de aangevoerde exceptie derhalve niet deugdelijk is,
zodat het door hem ingestelde beroep inderdaad als
niet-ontvankelijk moet worden afgewezen,
(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker en van de
tussenkomende partij)
N• 18.145 - ARREST van 1 maart 1977 ( IVd• Kamer) De HH. Mast,
Eerste Voorzitter van de Raad van State, Vermeulen, verslag-gever.
en Baeteman, staatsraden, en Deroover, auditeur (andersluidend
advies)*.
GEMEENTERAADSVERKIEZING TE KOKSIJDE (Mra Putzeys en Butzler)
I. GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN - Geschillen - Geldigverklaring
Raad van State - Ontvankelijkheid van de middelen
Bezwaarindieners die door de bestendige deputatie werden
afge-wezen, mogen in hoger beroep voor de Raad van State in
beginsel alleen de middelen doen gelden, die ze ontvankelijk voor
de bestendige deputatie
* Het Auditoraat was van oordeel dat de aan de bejaarden
aangeboden excursie door de kiezers niet kon worden ervaren als een
zo belangrijk materieel voordeel dat hun vrijheid en
onafhankelijkheid bij het uitbrengen van hun stem zou zijn in het
gedrang gebracht.
311
-
(18.145)
hebben aangevoerd, daarbij verstaan zijnde dat wat een middel
inhoudt in de eerste plaats bepaald wordt door de feitelijke
grondslag ervan.
Indien het oorspronkelijk bezwaar een duidelijk verstaanbaar
mid-del bevat, beïnvloedt de omstandigheid dat dit middel op
onvoldoende of onvolledige wijze door concrete feiten of gegevens
is gestaafd, de ont-vankelijkheid van het middel niet, maar kan,
integendeel, aanleiding zijn om onderweksmaatregelen te verrichten.
De mogelijkheid onderzoeks-maatregelen te verrichten sluit
logisch?rwijze in dat de belanghebbende partijen zelf de concrete
feiten of gegevens mogen aanbrengen, meer be-paald ook in hun
verwekschrift gericht tot de Raad van State.
II. GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN - Stemverrichtingen -
Kiespro-paganda en vrijheid van stemming - Aanbieden van eetmalen
en rei:z:en aan de kie:z:ers
Personen die zich verkiesbaar stellen, staan voor het probleem
niet alleen om hun politieke opvattingen aan hun kiezers te doen
kennen, maar ook om zichzelf te doen kennen, meer bepaald als
iemand die voor zijn kiezers en hun noden belangstelling heeft en
die er echt iets wil voor doen. Om zich, zeker op lokaal niveau, te
doen kennen zoeken de kandi-daten direct contact met hun kiezers,
en moeten zij dat ook doen ; daar-voor doen ze beroep op allerlei
middeltjes om kiezers naar bijeenkomsten te lokken of om gewoon
maar, door in de breedte gevoerde propaganda, de aandacht op hun
persoon te vestigen.
Wanneer het gezocht effect van die middeltjes evenwel verder
reikt dan zich te doen kennen of de aandacht op zich te vestigen,
wanneer middeltjes gebruikt worden die bedoeld zijn om dieper in te
werken dan alleen maar kiezers te verleiden door ten behoeve van
bepaalde per-sonen een extra vertoon van sympathie ten beste te
geven, wanneer, meer bepaald, gepoogd wordt de gunst van de kiezer
te forceren door te trachten zijn erkentelijkheid af t.e dwingen
door hem persoonlijk een voordeel te bewrgen waarvan de waarde op
zijn situatie berekend is, wanneer een kandidaat het erop aanlegt,
subtiel of anders, om zich bij kiezers met het imago van weldoener
op te dringen teneinde Zo hun wel-willendheid voor een prijs of
voor een prijsje te kopen - al is het geen omkopen -, wanneer de
gebruikte middeltjes ertoe strekken op min of meer handige wijze
bij de kiezer het gevoel bij te brengen dat hij, door het aannemen
van een gunst, eigenlijk de morele verplichting heeft, wil hij niet
voorkomen als een gemene profiteur, om als kleine wederdienst aan
de kandidaat zijn stem te geven, wanneer middeltjes een dergelijk
effect willen bereiken, is de grens van wat in de kiesstrijd
toelaatbaar is overschreden en staat men voor onrechtmatige
beïnvloeding van kiezers.
De vraag of de grens in een bepaald geval werkelijk overschreden
is, hangt af van het soort kiezerspubliek waartoe de kandidaat zich
heeft gewend met zijn middeltjes die een verplichting tot
wederdienst sugge-reren.
Dergelijke middeltjes hebben immers gemakkelijker effect bij
minder begunstigde sociale kategorieën, reden waarom die
kategorieën bij voor-
312
-
(18.145)
keur bewerkt worden, reden ook waarom de grens van wat ten
hunnen opzichte toelaatbaar is, nauwer moet getrokken worden om
alzo een einde te maken aan praktijken di.e de kiesstrijd vervalsen
en die bovendien getuigen van een vernederende geringschatting voor
de groepen van men-sen waarop die praktijken zijn gericht.
Minder begunstigde gepensioneerden kunnen tot die groepen
gere-kend worden : om reden van hun verminderd inkomen, hun
verminderde activiteit, hun verminderde deelneming aan het
maatschappelijk leven, hun gevoel van verminderde betrokkenheid bij
wat zich in hun omgeving afspeelt, kunnen zij immers gemakkelijker
door een handig kandidaat ertoe gebracht worden hun stem als prijs,
als kleine wederdienst te geven voor echte of schijnbare
belangstelling van die kandidaat voor hun p.ersoon, voor echte of
schijnbare vrijgevigheid b.v. bestaande in het vullen van een dag
met een reis.
Een kosteloze rondreis die ten voordele van meer dan driehonderd
gepensioneerden werd ingericht, moet worden beschouwd als een
operatie die de grens overschrijdt van wat als
verkiezingsvrijgevigheid toelaatbaar kan worden geacht.
Gezien het verzoekschrift dat Honoré Loones en Henri Dewulf op 2
december 1976 gezamenlijk hebben ingediend om de vernietiging te
vorderen van de op 10 oktober 1976 te Koksijde gehouden
gemeenteraadsverkiezing ;
Overwegende dat de vormvereisten voorgeschreven bij artikel 5
van het koninklijk besluit avn 15 juli 1956 tot regeling van de
rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State,
in geval van beroep als bedoeld bij artikel 76bis van de
gemeentekieswet, werden nageleefd ;
Gezien de memories van antwoord neergelegd door D. Andries, P.
Baeteman, A. Van Damme, E. Wuestenberghs, L. De Coninck, W. Gerry,
D. Vanneuville-Acou, R. Van Duuren, E. Vanneste, J. Peeren, M.L.
Aerts-Van Vlemmeren en M. Gunst;
Overwegende dat H. Loones en H. Dewulf door het hoofdstembureau
werden uitgeroepen tot tweede en zesde verkozen kandidaten op lijst
nr. 12; dat zij - met anderen - op 19 oktober 1976 een
bezwaarschrift bij de bestendige deputatie van West-Vlaanderen
indienden - op het provinciaal bestuur in ontvangst genomen op 20
oktober 1976 -. waarin zij verzochten de verkiezing te Koksijde
ongeldig te verklaren wegens onrechtmatige beïnvloeding van kiezers
en wegens onregel-matigheden bij de kiesverrichtingen ; dat de
bestendige deputatie, na op 4 november 1976 de haar in beginsel
voorgeschreven beslissingstermijn met vijftien dagen te hebben
verlengd, op 17 november 1976 de door verzoekers ingediende
bezwaren verwierp, de verkiezing van 10 oktober 1976 te Koksijde
geldig verklaarde en het door het hoofdstembureau vastgestelde
verkiezingsresultaat bevestigde ; dat het be-sluit van 17 november
1976 op 24 november 1976 aan verzoekers werd aangezegd, waarna
deze, met hun verzoekschrift van 2 december 1976. bij de Raad van
State in hoger beroep van even vermeld besluit zijn gekomen ;
Overwegende dat verzoekers de vernietiging van de verkiezing van
10 oktober 1976 te Koksijde voor de Raad van State ook in de eerste
plaats vorderen op grond van opzettelijke onrechtmatige
beïnvloeding van kiezers; dat zij als een geval van onrechtmatige
beïnvloeding onder meer aanklagen het feit dat een vereniging, de «
Kaartersclub, Jonger dan je denkt, Koksijde», die in werkelijkheid,
volgens ver-zoekers, is opgetreden voor lijst nr. 3, op 22
september 1976 een rondreis per auto-car heeft ingericht waaraan
meer dan driehonderd personen deelnemen, voor het grootste deel -
zoals de bedoeling van de inrichters was - mannen boven de zestig,
vrouwen boven de vijfenvijftig en gepensioneerde weduwen boven de
vijfen-
313
-
( 18.145)
veertig, die allen kosteloos meemochten, in gezelschap evenwel
van ten minste vijf, door verzoekers met naam vernoemde «kandidaten
of lijsttrekkers» van lijst nr. 3, welke vanzelfsprekend, naar het
oordeel van verzoekers, getracht hebben de reis voor hen politiek
rendabel te maken, op zijn minst door te trachten de sympathie van
hun medereizigers te winnen, in hoofdzaak door te verschijnen als
degenen aan wie de kosteloze reis te danken was, maar ook door het
vertoon van persoonlijke belangstelling voor wie daaraan behoefte
had en door het aanbieden van verfrissingen ; dat verzoekers verder
benadrukken dat de inrichters een behoor-lijke financiële
inspanning hebben moeten doen om van de reis te maken wat ze
geworden Is : een karavaan van zeven autocars, een tocht die duurde
van 8 uur tot 22.30 uur en die liep over Vlissingen, Antwerpen,
Halle en vandaar terug naar Koksijde, een behoorlijk middagmaal en
een avondmaal, twee maal een kleine show, gelegenheid tot dansen en
een gratis tombola ; dat verzoekers verder een reeks gegevens
aanbrengen welke moeten bewijzen dat, ook al werd de reis formeel
door de « Kaartersclub » ingericht, de echte inrichters, zij die
echt het initiatief namen en in werkelijkheid ook de kosten
droegen, vooraanstaanden van lijst nr. 3 waren;
Overwegende dat verzoekers in de door hen aangevoerde en
hiervoor vermelde feiten een grond tot vernietiging van de
verkiezing vinden niet alleen in zover die feiten als onrechtmatige
beïnvloeding van kiezers kunnen worden aangemerkt, maar ook in
zover ze een flagrante verbreking van de gelijkheid van de
kandidaten in de kiesstrijd uitmaken ; dat verzoekers in dat
verband meer bepaald wijzen op de voor een gemeenteverkiezing
buitensporige kosten welke door of voor de kandidaten van lijst nr.
3 werden gedaan om door het inrichten van een reis de gunst van
enkele honderden mensen te winnen ; dat zulks volgens verzoekers
neerkomt op oneerlijke concurrentie tegen kandidaten die niet de
middelen hebben om een dergelijke koste-lijke kiespropaganda te
voeren ; dat zij stellen dat deze laatsten daardoor In hun recht om
verkozen te worden zijn aangetast en dat de escalatie op het gebied
van de kiespropaganda derhalve moet worden afgeremd om het gelijke
recht te vrij-waren van iedereen om verkozen te worden ;
Overwegende dat verzoekers tenslotte doen gelden dat volgens hun
bereke-ningen een verlies van 22 stemmen voor lijst nr. 3, een
wijziging in de zetel-verdeling ten gevolge heeft ; dat zij stellen
dat de onrechtmatige beïnvloeding van meer dan driehonderd personen
« van de derde leeftijd » in redelijkheid geacht moet worden ten
minste een winst van 22 stemmen ten voordele van lijst nr. 3 te
hebben opgeleverd; dat zij besluiten dat, rekening gehouden met de
geringe verschuiving van stemmen die nodig maar voldoende is om de
zetelverdeling te beïnvloeden, de door hen aangeklaagde
onrechtmatige beïnvloeding van kiezers een grond tot ver-nietiging
van de verkiezing uitmaakt ;
Overwegende dat de personen, die in deze zaak de rol van
verwerende partij hebben opgenomen, in hun memorie doen gelden dat
het zoëven uiteengezet middel. zoals het voor de Raad van State is'
aangevoerd, niet ontvankelijk is omdat ver-zoekers, onder meer in
verband met de toerekening van de inrichting van de reis aan
vooraanstaanden van lijst nr. 3, een reeks gegevens als bewijs
aanvoeren die ze in eerste aanleg niet hebben doen kennen aan de
bestendige deputatie ;
Overwegende dat is aangenomen - in hoofdzaak om te voorkomen dat
de werking van de regels, die korte beroepstermijnen in
verkiezingszaken opleggen, door verzoekers ontkracht zou worden,
maar ook om te vermijden dat de middelen tot onderzoek, waarover
het provinciebestuur beschikt, buiten werking zouden wor-den
gelaten en dat de bestendige deputatie, steunend op onvolledige
gegevens, nutte-loze beslissingen zou nemen - dat bezwaarindieners,
die door een bestendige depu-tatie worden afgewezen, in hoger
beroep voor de Raad van State in beginsel alleen de middelen, die
ze ontvankelijk voor de bestendige deputatie hebben! aangevoerd,
mogen doen gelden, daarbij verstaan zijnde dat wat een middel
inhoudt in de eerste plaats bepaald wordt door de feitelijke
grondslag ervan ; dat evenwel ook is aange-nomen dat, indien het
oorspronkelijk bezwaar een duidelijk verstaanbaar middel bevat, de
omstandigheid dat dit middel - bijna noodzakelijk, de korte
beroepstermijn in acht genomen - op onvoldoende of onvolledige
wijze door concrete feiten of gegevens is gestaafd, de
ontvankelijkheid van het middel niet beïnvloedt, maar, integendeel,
aanleiding kan zijn om onderzoeksmaatregelen te verrichten ; dat
de
314
-
(18.145)
mogelijkheid onderzoeksmaatregelen te verrichten logischerwijze
insluit dat de be· langhebbende partijen zelf de concrete feiten of
gegevens mogen aanbrengen, meer bepaald ook in hun verzoekschrift
gericht tot de Raad van State ;
Overwegende dat wat verzoekers voor de Raad van State als nieuwe
gegevens aanbrengen, niet ertoe strekt een andere grondslag aan het
door hen voor de be· stendige deputatie aangevoerde middel te
geven, doch enkel bijkomende bewijs-elementen voor te leggen,
teneinde wat ze hebben voorgehouden voor de bestendige deputatie en
wat ze opnieuw voorhouden voor de Raad van State, geloofwaardig te
maken, meer bepaald dat de Kaartersclub, als inrichter van de
afkeurenswaardig geachte reis, enkel is opgetreden als
tussenpersoon voor kandidaten van lijst nr 3 ten einde het laakbaar
karakter van het beïnvloedingsmanceuver te bemantelen ; dat de
exceptie derhalve niet kan worden aangenomen voor zover het is
aangevoerd tegen de gegevens die de toerekening van de laakbare
beïnvloeding aan kandidaten van lijst nr. 3 betreffen ;
Overwegende evenwel dat niet als een ontvankelijk aangevoerde
grond tot ver· nietiging van de verkiezing kan worden aangemerkt de
aantasting, door de kandi· daten van lijst nr. 3, van het gelijke
recht van de andere kandidaten om te worden verkozen, aantasting
die het gevolg zou zijn van het te vele geld dat de kandidaten van
lijst nr. 3 voor hun kiespropaganda hebben uitgegeven ; dat dit
middel immers helemaal niet aan de bestendige deputatie' ter
beoordeling werd voorgelegd, daar-gelaten nog of, in de huidige
stand van de wetgeving, een voldoende rechtsgrond voor dit soort
middel te vinden is, behalve dan juist de opvatting dat
buitensporige uitgaven voor kiespropaganda moeten uitlopen op
onrechtmatige beïnvloeding van kiezers;
Overwegende dat de als verwerende partij optredende personen nog
doen gel-den dat het middel enkel bestaat uit « loutere insinuaties
». uit « loutere veronder-stellingen:», en dat het daarom niet
ontvankelijk is ;
Overwegende dat verzoekers aan het door hen als onrechtmatige
beïnvloeding van kiezers aangevoerde middel een duidelijke
feitelijke grondslag hebben gegeven: dat het niet enkel gaat om
insinuaties en veronderstellingen maar om preciese be-schuldigingen
; dat de exceptie niet gegrond is ;
Overwegende, wat de toerekening van de aangeklaagde
onrechtmatige beïn-vloeding van kiezers aan kandidaten van lijst
nr. 3 betreft, dat het inderdaad juist is - zoals de als verwerende
partij optredende personen voorhouden - dat ver· zoekers het
bestaan van juridische bindingen tussen de Kaartersclub en
kandidaten van lijst nr. 3 hebben aangetoond ; dat juridische
bindingen evenwel in zaken als deze niet moeten bewezen worden om
voor de Raad van State de toerekening van de uiteraard alleen maar
electorale verantwoordelijkheid te kunnen doen ; dat voor die
toerekening voldoende is dat uit de gegevens van de zaak blijkt dat
kandidaten hebben geweten wat er te gebeuren stond en ook wetens
het electoraal profijt van de operatie hebben aanvaard of hebben
zoeken op te halen ; dat de gegevens van deze zlftik doen blijken
dat een bepaalde kandidaat, eerst zelf en nadien door een
tussenpersoon, met volharding de inrichting van de reis heeft
nagestreefd en dat hij zelf en ten minste nog vier andere
kandidaten van lijst nr. 3, waaronder de lijst· trekker, de
rondreis van een hele dag met autocars gevuld met «personen van de
» derde leeftijd », hebben meegemaakt ; dat de operatie, in het
kader van de controle op het behoorlijk verloop van de kiesstrijd,
tenminste moet worden toegerekend aan de zoëven bedoelde kandidaten
welke het voordeel van de operatie hebben ge-zocht en dan ook de
verantwoordelijkheid voor het eventueel electoraal laakbaar
karakter ervan moeten dragen ;
Overwegende dat personen die zich verkiesbaar stellen, voor het
probleem staan niet alleen om hun politieke opvattingen aan hun
kiezers te doen kennen. maar ook om zichzelf te doen kennen, meer
bepaald als iemand die voor zijn kiezers en hun noden
belangstelling heeft en die er echt iets wil voor doen ; dat
kandidaten, zeker op lokaal niveau, om zich te doen kennen direct
contact met hun kiezers zoeken en moeten zoeken, en daarvoor beroep
doen op allerlei middeltjes om kiezers naar bijeenkomsten te lokken
of om gewoon maar, door in de breedte gevoerde propaganda, de
aandacht op hun persoon te vestigen ; dat wanneer het gezocht
315
-
(18.145)
effect van die middeltjes evenwel verder reikt dan zich te doen
kennen of de aan-dacht op zich te vestigen, dat wanneer middeltjes
gebruikt worden die bedoeld zijn om dieper in te werken dan alleen
maar kiezers te verleiden door ten behoeve van bepaalde groepen een
extra vertoon van sympathie ten beste te geven, dat wanneer, meer
bepaald, gepoogd wordt de gunst van de kiezer te forceren door te
trachten zijn erkentelijkheid af te dwingen door hem persoonlijk
een voordeel te bezorgen waarvan de waarde op zijn situatie
berekend is, dat wanneer een kandidaat het erop aanlegt, subtiel of
anders, om zich bij kiezers met het imago van weldoener op te
dringen teneinde zo hun welwillendheid voor een prijs of voor een
prijsje te kopen - al is het geen omkopen -. dat wanneer de
gebruikte mid-delt}es ertoe strekken op min of meer handige wijze
bij de kiezer het gevoel bij te brengen dat hij, door het aannemen
van een gunst, eigenlijk de morele verplichting heeft, wil hij niet
voorkomen als een gemene profiteur, om als kleine wederdienst aan
de kandidaat zijn stem te geven, dat wanneer middeltjes een
dergelijk effect willen bereiken de grens van wat in de kiesstrijd
toelaatbaar is, overschreden is en men staat voor onrechtmatige
beïnvloeding van kiezers ; dat de vraag of de grens in een bepaald
geval werkelijk overschreden is, afhangt van het soort
kiezerspubliek waartoe de kandidaat zich heeft gewend met zijn een
verplichting tot wederdienst suggerende middeltjes ; dat dergelijke
middeltjes immers gemakkelijker effect hebben bij minder
begunstigde sociale kategorieën, reden waarom die kategorieën bij
voor-keur bewerkt worden, reden ook waarom de grens van wat ten
hunnen opzichte toe-laatbaar is, nauwer moet getrokken worden om
alzo een einde te maken aan prak-tijken die de kiesstrijd vervalsen
en die bovendien getuigen van een vernederende geringschatting voor
de groepen van mensen waarop die praktijken zijn gericht ; dat
minder begunstigde gepensioneerden tot die groepen kunnen gerekend
worden ; dat zij immers om reden van hun verminderd inkomen, hun
verminderde activiteit, hun verminderde deelneming aan het
maatschappelijk leven, hun gevoel van ver-minderde betrokkenheid
bij wat zich in hun omgeving afspeelt, gemakkelijker door een
handig kandidaat ertoe gebracht kunnen worden hun stem als prijs,
als kleine wederdienst te geven voor echte of schijnbare
belangstelling van die kandidaat voor hun persoon, voor echte of
schijnbare vrijgevigheid b.v. bestaande in het vullen van een dag
met een reis ;
Overwegende dat de bestreden rondreis die door de Kaartersclub
van Koksijde, handelend als tussenpersoon ten voordele van
kandidaten van lijst nr. 3, op 22 sep-tember 1976 ten voordele van
meer dan driehonderd gepensioneerden werd ingericht, moet worden
beschouwd als een operatie die de grens overschrijdt van wat als
ver-kiezingsvrijgevigheid toelaatbaar kan worden geacht ; dat wat
de gepensioneerden geboden werd van zodanig aard was dat het
besluit gewettigd is dat opzettelijk gepoogd werd die gemakkelijker
beïnvloedbare personen het gevoel bij te brengen dat Zij toch wel,
als kleine wederdienst voor de gegeven reis, hun stemmen zouden
mogen geven aan hun vriendelijke weldoeners van één dag ; dat hun
trouwens de geldwaarde, van wat ze kregen, werd duidelijk gemaakt;
dat de circulaire, die het inrichten van de « onvergetelijke » reis
bekendmaakte, immers deed weten pat wie niet in de kategorie viel
om kosteloos mee te reizen, 480 fr. moest betalen, wat voor de
gepensioneerde een vergelijkingspunt was om wat hem kosteloos
geboden werd op zijn waarde te schatten ; dat 480 fr. voor een
gemiddelde gepensioneerde die verstrooiïng zoekt in
gemeenschappelijke rondreizen per autocar, geen onaanzienlijke som
is ; dat de vasthoudendheid die in onderhavige zaak ten toon is
gespreid om de door verzoekers afgekeurde rondreis in te richten,
aantoont hoeveel belang de kandidaten van lijst nr. 3 te Koksijde
aan die electorale operatie hebben gehecht; dat ook de aanwezigheid
van de vijf kandidaten op de rondreis het zoeken naar electorale
winst onmiskenbaar maakt ; dat door beroep te doen op de
Kaartersclub om de reis te organiseren, de kandidaten van lijst nr.
3 hebben aangetoond dat zij bewust ervan waren dat het organiseren
van die reis electoraal laakbaar was ;
Overwegende dat de als verwerende partij optredende personen
doen gelden dat de Kaartersclub in 1974 en in 1975 ook een
kosteloze reis voor dezelfde soort mensen heeft ingericht ; dat de
kosten van die reizen evenwel niet meer dan 100 fr. per man
beliepen; dat die als verwerende partij optredende personen in
staat blijken te zijn aan de Raad van State de facturen over te
leggen waaruit blijkt welke som-men de Kaartersclub voor de reizen
van 1974, 1975 en 1976 heef moeten betalen; dat
316
-
door hen evenwel geen enkele inlichting wordt verstrekt
betreffende de financiering van die reizen, zodat geen conclusies
mogelijk zijn betreffende de vraag of alle drie de reizen altijd en
volledig door de Kaartersclub me~ eigen middelen werden be-taald,
dan wel of het altijd dezelfde weldoener was die direct of indirect
voor de betaling van de facturen heeft gezorgd ; dat het
niet-voorleggen van die inlichtingen het onmogelijk maakt de drie
reiz·en op een essentieel punt met elkaar te vergelijken en dus met
elkaar gelijk te stellen; dat bovendien de reizen in 1974 en 1975
niet in september plaats hadden en niet wordt staande gehouden dat
ook toen politieke vooraanstaanden in gelijken getale met de
autocars meegingen ; dat de reis van 22 september 1976 derhalve
niet verschijnt als de gewone herhaling, maar als de heel
bijzondere electorale herhaling van de twee vroeger ingerichte
reizen ;
Overwegende dat vaststaat dat tenminste een driehonderdtal
gepensioneerden tot de reis aangelokt werden en dus blootgesteld
werden aan de suggestie « geef als » kleine wederdienst uw stem aan
wie U die « onvergetelijke » rondreis gegeven » heeft » ; dat een
verschuiving van 22 stemmen ten nadele van lijst nr. 3 - in een
bepaalde hypothese zelfs van 12 stemmen - een andere zetelverdeling
had kunnen opleveren ; dat moet worden aangenomen dat de met
volharding nagestreefde bewerking van driehonderd gepensioneerden
inderdaad het door de kandidaten van lijst nr. 3 gezochte resultaat
heeft opgeleverd, met name voldoende stemmen om de zetelverdeling
ten gunste van lijst nr. 3 te hebben beïnvloed ; dat het middel
gegrond is,
BESLUIT:
Artikel 1. - Het besluit van de bestendige deputatie van 17
november 1976 is vernietigd.
Artikel 2. - Vernietigd is ook de gemeenteraadsverkiezing op 10
oktober 1976 gehouden te Koksijde.
N• 18.146 - ARREST van 1 maart 1977 (IVd• Kamer) De HH. Mast,
Eerste Voorzitter van de Raad van State, Vermeulen en Baeteman,
verslaggever, staatsraden, en Van Assche, auditeur-generaal
(anders-luidend advies)*.
GEMEENTERAADSVERKIEZING TE HOOGSTRATEN ( Mr• Lambrechts en
Bastaens)
I. GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN - Stemverrichtingen - Stemming bij
volmacht
Er ontstaat onz.qkerheid omtrent de betrouwbaarheid van bij
vol-macht uitgebrachte stemmen op zicht van getuigschriften die van
een bepaalde geneesheer uitgaan, wanneer die geneesheer een
overdreven aantal gew.:eskundige attesten heeft afgeleverd, wanneer
hij die attesten heeft afgeleverd op gepolycopieerde formulieren
zadat hij ze niet met de vereiste zorgvuldigheid voor ieder
afzonderlijk geval kan hebben opge-steld, wanneer hij er zelfs
aflev.qrde zander de patiënt te hebben gezien, en wanneer hij,
ditmaal in overtreding met de wet, in een aantal gevallen niet
alleen geneeskundige getuigschriften heeft af geleverd, maar ook de
kiesbrieven en de in blanco gelaten volmachten heeft opgehaald, om
dan zelf personen als volmachtdragers aan te duiden waarvan hij de
zekerheid
• Het Auditoraat was van oordeel dat het omstreden koffiefeest,
rekening gehouden met de feitelijke gegevens van de zaak, niet kon
worden beschouwd als een ongeoorloofd kies-maneuver. Het stelde
verder dat de onregelmatige volmachten betrekking hadden op een
kleiner aantal kiezers dan nodig was om de zetelverdeling over de
lijsten te wijzigen.
317
-
( 18.146)
had dat ze voor de lijst van zijn broer en schoonbroer zouden
stemmen. Zulke handelwijze is des te meer laakbaar, wanneer men
rekening houdt met de afhankelijkheid van de zieke tegenover zijn
geneesheer.
II. GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN - Kiespropaganda en vrijheid van
stemming - Aanbieding van eetmalen aan de kiezers
Het aanbieden van een kosteloos koffiefeest en zelfs het
kosteloos vervoer naar dit feest zijn op zichzelf geen laakbare
handelingen. De zaken liggen echter anders wanneer een dergelijk
feest op de vooravond van de verkiezingen wordt georganiseerd voor
een groot aantal personen en duidelijk met de bedoeling het de
kandidaten van een bepaalde lijst mogelijk te maken met die
personen in een voor hen gunstige stemming om te gaan.
De omstandigheid dat de verzaeker ook dergelijke feesten heeft
georganiseerd, op andere tijdstippen en buiten de periode van de
ver-kiezingen, doet niets af aan het ongeoorloofde karakter van het
omstreden koffiefeest. Aan verzoeker kan ook niet worden verweten
die handeling te hebben bekritiseerd.
Gezien het verzoekschrift dat Jozef Van Aperen, eerste kandidaat
op lijst nr. 11 (U.G.B.), op 6 december 1976 heeft ingediend om, in
hoger beroep tegen een beslissing van 23 november 1976 van de
bestendige deputatie van de provincie-raad van Antwerpen, die de
gemeenteraadsverkiezing van 10 oktober 1976 te Hoogstraten
goedkeurt, de vernietiging van die gemeenteraadsverkiezing te
bekomen ; dat de beroepen beslissing bij. ter post aangetekende
brief van 30 november 1976 ter kennis van verzoeker werd gebracht
;
Overwegende dat de vormvereisten voorgeschreven bij artikel 5
van het koninklijk besluit van 15 juli 1956 tot regeling van de
rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State,
in geval van beroep als bedoeld bij artikel 76bis van de
gemeentekieswet, werden nageleefd ;
Gezien de memories van antwoord neergelegd door E. Rigouts, J.
Aerts en C. Vermeiren ;
Overwegende dat verzoeker aanvoert dat een geringe verschuiving
van stem-men volstond om een zetel toe te wijzen aan de lijst
waarvan hij de lijsttrekker was ten nadele van de lijst waarvoor de
belanghebbende partijen optreden ; dat hij betoogt dat de
verkiezingen te Hoogstraten een onregelmatig verloop kenden, 1°
om-dat op 6 oktober 1976 te Minderhout in de parochiale zaal een
koffietafel georga. niseerd werd door ofwel het A.C.W. en de
boerengilde of door de verschillende verenigingen van
gepensioneerden, voor een vierhondertal personen, waar gratis
koffie en worstenbrood werden aangeboden en waar de meeste
kandidaten van lijst nr. 4 aanwezig waren, die de aanwezigen hebben
aangezet om voor die lijst te stemmen ; dat volgens verzoeker een
aantal van die gepensioneerden vervoerd werden van Hoogstraten naar
Minderhout en dat de onkosten terugbetaald werden door het A.C.W.,
met tussenkomst van een kandidaat van dezelfde lijst nr. 4, 2°
om-dat volgens verzoeker A. Faes, geneesheer te Hoogstraten, broer
van een kandidaat en schoonbroer van een andere kandidaat, steeds
van dezelfde lijst nr. 4, vijfen-veertig geneeskundige attesten
heeft afgeleverd om kiezers toe te laten bij volmacht te stemmen
terwijl in het totaal vierentachtig personen bij volmacht hebben
ge-stemd, 3° omdat in een aantal gevallen die dokter niet alleen de
attesten afleverde, doch ook de kiesbrieven en de volmachten
ophaalde en zorgde voor de aanduiding van de gevolmachtigden,
waardoor in een aantal gevallen de lijst nr. 4 bevoordeligd
werd;
Overwegende dat de arrondissementscommissaris van Mechelen in
opdracht van de gouverneur van de provincie Antwerpen een
uitgebreid onderzoek heeft
318
-
(18.146)
gedaan over de gegevens waarop verzoeker zijn bezwaar voor de
bestendige depu· tatie steunde ; dat uit de uitslag van de
verkiezingen blijkt dat een verschuiving van 35 stemmen de
zetelverdeling kon veranderen en voordele van de lijst waarvan
verzoeker lijsttrekker is en dit ten nadele van de lijst nr. 4
;
Overwegende dat luidens artikel 147bis, § 1. 1°, van het
kieswetboek de kiezer die wegens ziekte of gebrekkigheid niet in
staat is om zich naar het kiesbureau te begeven of er naartoe
gevoerd te worden, een andere kiezer kan machtigen om in zijn naam
te stemmen ; dat deze onbekwaamheid moet blijken uit een medisch
attest en dat geneesheren die als kandidaat zijn voorgedragen een
dergelijk attest niet mogen afgeven ; dat artikel 147bis, § 2,
bepaalt : « de gemachtigde wordt door de » volmachtgever vrij
aangewezen uit de kiezers . " » ;
Overwegende dat de broer van Dr. A. Faes voorgedragen werd als
elfde kan-didaat van lijst nr. 4 en zijn schoonbroer N. Janssen als
«lijstduwer» van dezelfde lijst ; dat beiden verkozen werden ; dat
eerstgenoemde kandidaat verklaarde niets af te weten van de
volmachten-kwestie ;
Overwegende dat uit het voormelde onderzoek van de
arrondissementscommis-saris blijkt dat in de vier stemburelen van
de kerngemeente Hoogstraten 84 kiezers met volmacht voor een ander
kiezer gestemd hebben, waarvan 45 op grond van een getuigschrift
afgeleverd door Dr. A. Faes, hetzij in 53,57 % van de gevallen ;
dat steeds volgens dit verslag « naast Dr. Faes er 4 andere
huisartsen in de fusie· » gemeente gevestigd zijn en dat door 11
verschillende andere omnipractici en » enkele specialisten attesten
werden afgeleverd in de fusiegemeente Hoogstraten » met het oog op
de verkiezingen » ; dat Dr. A. Faes daaromtrent ondervraagd,
verklaarde : « Ik vind het logisch, ik ben een van de oudste
dokters in Hoog· »straten»;
Overwe;gende dat Dr. A. Faes op voorhand getijpte formulieren
gebruikte om het stemmen bij volmacht mogelijk te maken, zodat
alleen de naam van de betrokken kiezer en de handtekening van de
dokter er moesten op aangebracht worden ; dat Dr. A. Faes aan de
arrondissementscommissaris verklaard heeft dat « nog de »donderdag
vóór de verkiezing de secretaris C.0.0. (hem) op het bureel van
»die instelling (had) gevraagd nog een paar attesten te
ondertekenen daar Dr. Franssen vertrokken was. Ik herinner mij een
naam: ". Dat was geen patiënte van »mij, ". » ; dat dezelfde
verklaring laat blijken : 1° dat Dr. A. Faes een kiezer aangeraden
heeft met volmacht te stemmen en dat die
kiezer dan de door hem ondertekende volmacht, zonder door hem
aangeduide volmachtdrager heeft meegegeven « met het verzoek
democratisch te stemmen»,
2° dat hij van twee andere kiezers « de beide volmachten had
gekregen maat< op verzoek van (een derde) ." werden ze dan met
mijn (d.i. van Dr. Faes) instem-» ming door de begunstigde
volmachtdragers terugegeven »,
3° dat andere kiezers hem « persoonlijk gevraagd hadden met
volmacht te laten »stemmen':!>,
4° dat een andere kiezer « mij haar volmacht heeft overhandigd
vóór haar opname » in het ziekenhuis, met het verzoek dat er
katholiek zou gestemd worden » ;
Overwegende dat L. Brosens en J. Willemsen verklaarden dat Dr.
A. Faes de volmachten en kiesbrieven opvroeg ; dat verder uit niet
betwiste overgelegde stukken moet worden afgeleid dat onder meer
als volmachtdragers en op grond van een geneeskundig getuigschrift
van Dr. A. Faes stemden: C. Janssen, schoonvader van Dr. Faes, J.
Janssen, echtgenote van kandidaat J. Faes, J. Adams, schoonmoeder
van kandidaat J. Faes, A. Van Huffel, kandidaat op lijst nr. 4,
Quirijnen Monique, echtgenote Van Huffe!, en J. Faes, kandidaat op
dezelfde lijst;
Overwegende dat die gegevens het besluit wettigen a) dat Dr. A.
Faes - zij het dat zulks hem wettelijk niet verboden is - een
overdreven aantal geneeskundige attesten heeft afgeleverd, b) dat
hij die gepolycopieerde attesten niet met de vereiste
zorgvuldigheid voor ieder afzonderlijk geval kan hebben opgesteld
en er zelfs afleverde zonder de patiënt te hebben gezien, c) dat
Dr. A. Faes, ditmaal in over-treding met de wet, in een aantal
gevallen niet alleen geneeskundige getuigschriften afgeleverd heeft
maar ook de kiesbrieven en de in blanco gelaten volmachten heeft
opgehaald, om dan zelf als volmachtdragers aan te duiden personen
waarvan hij de
319
-
( 18.146) l l' zekerheid had dat ze voor de lijst van zijn broer
en schoonbroer zouden stemmen; dat zulke handelswijze des te meer
laakbaar is, rekening gehouden met de afhanke-lijkheid van de zieke
tegenover zijn geneesheer ; dat dit optreden van Dr. A. Faes
onzekerheid doet ontstaan omtrent de betrouwbaarheid van de reeks
stemmen bij volmacht uitgebracht op zich van getuigschriften die
van hem uitgaan ;
Overwegende dat uit het aangehaalde onderzoek bovendien kan
worden afgeleid dat een koffiefeest voor gepensioneerden van de
vijf gemeenten die de nieuwe gemeente Hoogstraten vormen vóór de
eerste maal op 6 oktober 1976, enkele dagen voor de verkiezing,
ingericht werd door het A.C.W. en de boerengilden; dat
uitnodigingen voor hetzelfde koffiefeest uitgingen een eerste maal
van de voor-zitter van de gepensioneerdenbond Minderhout voor een
verbroederingsfeest van de gepensioneerden, een volgende maal van
de burgemeesters van Minderhout en Wor-tel voor een feest van de
gepensioneerden, dat verbroederingsfeesten die vroeger plaats
vonden steeds georganiseerd werden op uiteenlopende tijdstippen
afzonderlijk door de onderscheiden bonden van gepensioneerden van
Meer, Meerle, Minderhout, Hoogstraten, Merksplas, Baarle-Hertog en
Wortel; dat, ongeacht de omstandigheid of dit koffiefeest sedert
lange tijd of enkel een veertiental dagen voordien gepland werd,
het plaats had op de vooravond van de gemeenteverkiezingen, waarvan
de datum wettelijk vaststaat ; dat niet betwist wordt dat op dit
koffiefeest voor gepen-sioneerden en hun echtgenoten meer dan
vierhonderd personen aanwezig waren, dat gratis koffie en
worstenbrood aangeboden werden ; dat een aantal kandidaten van de
C.V.P. lijst aanwezig waren en dat redelijkerwijze moet aangenomen
worden - ook al hebben die kandidaten aan de
arrondissementscommissaris verklaard op dat feest geen propaganda
te hebben gevoerd - dat die kandidaten de aandacht op hun
kandidaturen gevestigd hebben ; dat ook vaststaat dat de
tweeëndertig frank verplaatsingsonkosten van de tweeënvijftig
gepensioneerden van Hoogstraten be-taald werden door de bond van
gepensioneerden doch dat A. Van Huffel. verkozen kandidaat, op het
feest verklaarde dat de vakbond die reiskosten zou terugbetalen en
dat zulks ook gebeurd is ;
Overwegende dat in de memorie van antwoord gesteld wordt dat het
verbroe-deringsfeest van 6 oktober 1976 geen eenmalige gebeurtenis
is, dat aan de aanwezig-heid van kandidaten geen betekenis mag
gegeven worden, dat eigenlijk geen kosteloze prestaties geleverd
werden en dat het kosteloos vervoer een niet ongewoon gebruik is,
ook dat verzoeker Van Aperen koffietafels en andere activiteiten
voor gepensio-neerden heeft georganiseerd en dat hij een « politiek
cachet» heeft gegeven aan dat feest van 6 oktober 1976 in een
kiespamflet van 5 oktober 1976 ;
Overwegende dat het aanbieden van een kosteloos koffiefeest en
zelfs het kosteloos vervoer naar dit feest op zichzelf geen
laakbare handelingen zijn; dat de zaken echter anders liggen
wanneer dergelijk feest op de vooravond van de ver-kiezingen wordt
georganiseerd voor een groot aantal personen en duidelijk met de
bedoeling het de kandidaten van een bepaalde lijst mogelijk te
maken met die per-sonen in een voor hen gunstige stemming om te
gaan ; dat de omstandigheid dat ver-zoeker ook dergelijke feesten
heeft georganiseerd - op andere tijdstippen en buiten de periode
van de verkiezingen - niets afdoet aan het ongeoorloofde karakter
van het koffiefeest van 6 oktober 1976; dat verzoeker ook niet kan
verweten worden die handeling te hebben bekritiseerd ;
Overwegende dat een verschuiving van vijfendertig stemmen de
verdeling van de zetels over de lijsten kan veranderen ten nadele
van lijst nr. 11 ; dat de hiervoor vastgestelde onregelmatigheden
bij de stemmingen met volmacht en de laakbare poging tot
beïnvloeding van de kiezers door het koffiefeest voor vierhonderd
geno-digden op de vooravond van de verkiezing, beide samen, geacht
moeten worden ten minste 35 kiezers te hebben beïnvloed ; dat de
middelen van verzoeker gegrond zijn.
BESLUIT:
Artikel 1. - Het besluit van 23 november 1976 va~ de bestendige
deputatie van Antwerpen is vernietigd.
Artikel 2. - De gemeenteraadsverkiezing die op 10 oktober 1976
te Hoog-straten plaats had, is vernietigd.
320
-
Nr 18.147 - ARREST van 1maart1977 (IVde Kamer) De HH. Mast,
Eerste Voorzitter van de Raad van State, Vermeulen en Baeteman,
verslaggever, staatsraden, en Deroover, auditeur.
GEMEENTERAADSVERKIEZING TE MOL (Mr Boes)
GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN - V e:rrichtingen die de stemming
voorafgaan - Stembiljetten
In casu, beantwoordt de voorstelling van de stembrieven niet
alleen aan de wettelijke voorschriften, doch zijn de onderscheiden
lijsten van elkaar afgescheiden door een tussenruimte van 2 mm. en
zijn ze door de horizontale en verticale aflijning in separaat
aangegeven kolommen ingedeeld. Voor een gewoon oplettend kiezer is
het duidelijk dat de vakjes voor de naamstemmen rechts van de namen
van de kandidaten komen.
Gezien het verzoekschrift van 7 december 1976 waarin J. Sleeckx,
W. Pau· wels, F. Huysmans en J. Franckx, kandidaten voor de
gemeenteraadsverkiezing van 10 oktober 1976 te Mol, bij de Raad van
State in beroep komen van de beslissing van 23 november 1976
waarbij de bestendige deputatie van de provincieraad van Antwerpen
hun « bezwaar » als ongegrond verwerpt en de
gemeenteraadsverkiezing te Mol goedkeurt ;
Overwegende dat de vormvereisten voorgeschreven bij artikel 5
van het koninklijk besluit van 15 juli 1956 tot regeling van de
rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State,
in geval van beroep als bedoeld bij artikel 76bis van de
gemeentekieswet, werden nageleefd ;
Overwegende dat verzoekers aanvoeren « dat de stembiljetten
gebezigd bij voornoemde gemeenteraadsverkiezingen zó waren
opgesteld dat bij de kiezers ver· » warring tussen de onderscheiden
lijsten in de hand werd gewerkt»; dat volgens hen een te kleine
ruimte was gelaten tussen de onderscheiden lijsten en dat de
horizontale aflijning boven aan de lijsten duidelijker was dan de
vertikale, zodat de kiezers er toe gebracht werden eerder vóór de
naam van de kandidaten van de lijst van hun keuze - en dus voor
kandidaten van een andere lijst - te stemmen, dan wel achter de
naam ; dat die tekortkoming in de grafische voorstelling van de
kies-brieven, steeds volgens verzoekers, een duidelijke invloed
heeft gehad op de uitslag van de verkiezingen omdat meer dan
vroeger voor afzonderlijke kandidaten gestemd werd ; dat zulks ook
volgens hen blijkt uit het grote aantal ongeldige stemmen, wat
overigens op verzoek van getuigen genoteerd werd in het
proces-verbaal van het stemopnemingsbureau nr. 1 ;
Overwegende dat verzoekers niet beweren dat de stembiljetten die
voor de gemeenteraadsverkiezing te Mol werd gebruikt, opgemaakt en
gedrukt werden in strijd met artikel 30 van de gemeentekieswet of
met de onderrichtingen waarnaar door die bepaling verwezen wordt
;
Overwegende dat de voorstelling van de stembrieven niet alleen
beantwoordt aan de wettelijke voorschriften, doch dat de
onderscheiden lijsten van elkaar zijn afgescheiden door een
tussenruimte van 2 mm. en dat die lijsten door de horizontale en
verticale aflijning in separaat aangegeven kolommen zijn ingedeeld
; dat het voor een gewoon oplettend kiezer duidelijk is dat de
vakjes voor de naamstemmen rechts van de namen van de kandidaten
komen en dat zulks des te duidelijker is dat vóór de eerste lijs~
geen vakjes met witte ruimte voorkomen, terwijl het feit dat voor
de laatste lijst de vakjes rechts staan ook een duidelijke
aanwijzing is dat rechts van de kandidaten moet worden gestemd ;
dat de stembiljetten met vijf lijsten voldoende overzichtelijk en
duidelijk waren;
Overwegende dat alleen in één stemopnemingsbureau op tien een
opmerking omtrent de typografische voorstelling van de stembrieven
door getuigen werd ge•
321
-
maakt, terwijl, zoals de bestendige deputatie het aanstipt, niet
meer dan 4,9 3 blanco en ongeldige stemmen geteld worden, wat
minder is dan bij vorige verkie-zingen te Mol en niet hoger dan het
gemiddelde in andere gemeenten ; dat, zelfs al mocht de
aangeklaagde tekortkoming enige invloed hebben gehad, ze in ieder
geval niet van aard was om een stemmenverschuiving van tweehonderd
stemmen te ver-oorzaken, aantal nodig om een zetelverschuiving tot
gevolg te hebben ; dat het beroep dient verworpen te worden,
BESLUIT:
Enig artikel. - Het besluit van 23 november 1976 van de
bestendige deputatie van de provincieraad van Antwerpen betreffende
de uitslag van de gemeenteraads-verkiezing van 10 oktober 1976 te
Mol, is bevestigd.
N° 18.148 en 18.149 - ARRESTEN van 2 maart 1977 (lilde Kamer) De
HH. Sarot, kamervoorzitter, verslaggever, van den Bossche en Ligot,
staatsraden, en Ronsmans, auditeur (nr. 18.148), en Hoeffler,
eerste auditeur (nr 18.149).
nr 18.148 - LAMBERT t/ Stad Luik en Belgische Staat,
ver-tegenwoordigd door de Minister van Tewerkstel-ling en Arbeid,
van Waalse Aangelegenheden en van Ruimtelijke Ordening en
Huisvesting ( Mr Lambert)
nr 18.149 - N.V. CONSTRUI-HOME (Mr Putzeys) t/ Bel-gische Staat,
vertegenwoordigd door de Minister van Landsverdediging en van
Brusselse Aangele-genheden ( Mr Lambert) - Tussenkomende partij :
Altmann ( Mr• Thiébaut en van Compernolle)
RECHTSPLEGING - Afstand van het geding Afstand van het geding
ingediend door de raadsman van de ver-
zoekende partij.
(nr. 18.148) Gezien het op 19 januari 1976 ingediende
verzoekschrift, waarbij Lambert Fulgence de nietigverklaring
vordert van : « 1. de beslissing waarbij door het college van
burgemeester en schepenen van de » stad Luik aan de samenwerkende
vennootschap « La Maison Liégeoise » waar-» van de zetel gevestigd
is te Luik, Quai Van Beneden 1. een bouwvergunning, » nummer 48.756
B, gedagtekend 4 april 1975, verleent tot oprichting van een »
gebouw, avenue du Centenaire te Luik wordt toegestaan ; » 2. het
koninklijk besluit van 27 november 1972 houdende goedkeuring van
het » bijzonder plan van aanleg 15ter F 3, hetwelk op 24-04-1972
was goedgekeurd » door de gemeenteraad van de stad Luik ;
Gezien de brief, op 20 december 1976 aan de Raad van State
gericht door verzoekers raadsman ;
Overwegende dat verzoekers raadsman bij zijn evengenoemde brief
van 20 de-cember 1976 aan de Raad van State een door zijn cliënt
ondertekende akte van afstand heeft gezonden ; dat niets het
toewijzen van de afstand in de weg staat,
(Afstand van het geding - kosten ten laste van verzoeker)
* * *
322
-
(nr. 18.149) Gezien het op 16 april 1975 ingediende
verzoekschrift, waarbij de naamloze vennootschap « Construi-Home »
de nietigverklaring vordert van « het k~ » ninklijk besluit ... van
18 februari 1975 dat recht heeft gedaan aan het door ver-» zoekster
ingestelde beroep tegen het besluit van de bestendige deputatie van
de pro-» vincieraad van Brabant dd. 15 maart 1971 en haar
voorwaardelijk vergunning »verleent om een flatgebouw op te richten
aan de Zevenbunderslaan 136 tot 142 te »Vorst»;
Gezien het op 16 oktober 1975 ingediende verzoekschrift, waarbij
Gaby Alt-mann, weduwe van Lardlnois, vraagt om als tussenkomende
partij te mogen op-treden;
Gelet op het bevel van 4 november 1975 dat de tussenkomst
toelaat;
Gezien de brief, op 4 januari 1977 aan de Raad van State gericht
door de advocaat die het verzoekschrift heeft ondertekend ;
Overwegende dat een koninklijk besluit van 3 november 1971 recht
heeft ge-daan aan het door de naamloze venootschap Construl-Home
ingestelde beroep tegen het besluit van 15 maart 1971 van de
bestendige deputatie van de provincieraad van Brabant, die
vergunning weigerde voor de oprichting van een flatgebouw aan de
Zeven Bunderslaan 136 tot 142 te Vorst, en de gevraagde
bouwvergunning heeft ver-leend; dat dit besluit bij arrest van de
Raad van State van 7 december 1973 is ver-nietigd ; dat de Koning
opnieuw uitspraak heeft gedaan over dat beroep en het heeft
toegewezen bij het bestreden koninklijk besluit van 18 februari
1975, waarvan artikel 1. tweede lid, de bouwvergunning verleent,
onder meer op voorwaarde dat de bouw-hoogte met twee normale
verdiepingen wordt verminderd ;
Overwegende dat een koninklijk besluit van 23 december 1976 dit
artikel 1. tweede lid, van het koninklijk besluit van 18 februari
1975 heeft opgeheven voor zover het aan de afgifte van de
bouwvergunning de bovenvermelde voorwaarde verbindt dat de advocaat
die het verzoekschrift heeft ondertekend, in zijn brief van 4
januari 1977 aan de Raad van State vraagt « de afstand te willen
toewijzen », op grond van een beslissing van de raad van beheer van
de naamloze vennootschap Construi-Home van 1 december 1976 die aan
haar afgevaardigde beheerder Z.M. Kruch onder meer opdracht gaf
«het op 16 april 1975 Ingediende verzoekschrift in te »trekken » ;
dat de advocaat die het verzoekschrift heeft ondertekend heeft
verklaard de afstand te handhaven toen hij ter terechtzitting van
18 februari 1977 vernam dat tegen het besluit van 23 december 1976
beroep was ingesteld bij de Raad van State ;
Overwegende dat niets het toewijzen van de afstand in de weg
staat, (Afstand van het geding - kosten ten laste van de
verzoekster en van de
tussenkomende partij)
N• 18.150 - ARREST van 3 maart 1977 (Vide Kamer) De HH. Rémion,
kamervoorzitter, verslaggever, Tapie en Grégoire, staats· raden, en
Dumont, eerste auditeur (andersluidend advies)*.
BRUSSELSE AGGLOMERATIE en consorten (M• Putzeys) t/ Belgische
Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken
I. AGGLOMERATIES EN FEDERATIES VAN GEMEENTEN - Be·
voegdheden
• Het Auditoraat was van oordeel dat artikel 60 van de wet van
26 juli 1971 de toetreding van agglomeraties tot nieuwe
intercommunale verenigingen niet toelaat.
323
-
( 18.150)
II. INTERCOMMUNALE VERENIGINGEN - Toetreding - Agglomeraties en
federaties van gemeenten
Met de artikelen 108, derde lid, en 108bis, § 3, van de Grondwet
heeft de grondwetgever, ten aanzien van verenigingen van gemeenten,
geen beperking gelegd op de bevoegdheid die hij met artikel 108bis,
§ 1, aan de wetgever heeft verleend tot het bepalen van de
organisatie en de bevoegdheid van agglomeraties en federaties van
gemeenten.
Aangezien de wetgever nergens te kennen heeft gegeven dat hij
het anders wilde, moet aangenomen worden dat hij met artikel 4, §
2, 9', van de wet van 26 juli 1971 bedoeld heeft aan de
agglomeraties een bevoegdheid te verlenen die bestaanbaar was met
die welke hij de ge-meenten liet behouden.
Artikel 60 van de wet van 26 juli 1971 treft generlei regeling
voor de speciale feitelijke toestanden waaraan de grondwetgever in
1970 had gedacht, met name de gevallen waarin een intercommunale
vereniging sommige aangelegenheden zal beheren die verder
gemeentelijk blijven en andere die dit niet meer zijn. Als hieruit
afgdeid zou moeten worden dat een agglomeratie niet mag toetreden
tot een intercommunale vereniging waarvan de doelstellingen een of
meer van de in artikel 4, § 2, van de wet van 26 juli 1971 genoemde
attributen bestrijken, wu de conclusie zijn dat de uitoefening van
die attributen door de agglomeratie, ten aan-zien van die
doelstellingen, onwerkzaam wu worden gemaakt alleen al door het
bestaan van de vereniging waaruit de agglomeratie wu zijn geweerd,
terwijl de vorming van een zodanige ver.eniging alleen afhangt van
het samengaan van de wilsuitingen van andere bestuursoverheden. Een
dergelijke beperking van de strekking van artikel 4, § 2, kan, nu
de parlementaire voorbereiding van de wet van 26 juli 1971 er het
stil-zwijgen toe doet, niet geacht worden met de wil van de
wetgever te stroken. Om de zelf de redenen moet aangenomen worden
dat de wet van 26 juli 1971 impliciet de wet van 1 maart 1922 heeft
gewijzigd in de mate waarin dat nodig was om agglomeraties toe te
staan, toe te treden tot intercommunale verenigingen waarvan de
doelstelling ressorteert onder een van de attributen die aan de
agglomeraties zijn opgedragen door of krachtens de wet van 26 juli
1971.
In acht genomen dat de wet van 26 juli 1971 impliciet de wet van
1 maart 1922 gewijzigd heeft om de agglomeraties in staat te
stellen, wnodig in de boezem van intercommunale verenigingen, de in
artikel 4, § 2, van de wet van 26 juli 1971 bedoelde bevoegdheden
in hun volheid uit te oefenen, moet aangenomen worden dat zij hun
evenw heeft toege-staan die bevoegdheden uit te oefenen door deel
te nemen aan de vorming, met gemeenten, van nieuwe intercommunale
verenigingen, op voorwaarde dat deze tot doel hebben samen het
beheer te voeren in aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de
gemeenten zijn blijven behoren en in andere die aan de
agglomeraties zijn overgedragen.
Gezien het op 11 april 1975 ingediende verzoekschrift, waarbij
de Brusselse agglomeratie de nietigverklaring vordert van het haar
op 14 februari 1975 ter kennis gebrachte «koninklijk besluit van 5
februari 1975 houdende vernietiging
324
-
(18.150)
»van de beslissing (van 18 december 1974) van de Brusselse
agglomeratie-» raad tot deelneming aan de openbare maatschappij
voor de hernieuwing van de » Maalbeekvallei en tot goedkeuring van
de statuten van die maatschappij » ;
Gezien het op 11 april 1975 ingediende verzoekschrift waarbij de
gemeente Etterbeek de nietigverklaring vordert van het haar op 13
februari 1975 ter kennis gebrachte «koninklijk besluit nr. 2.51/S.
van 5 februari 1975 houdende vernietiging »van de beslissing van 12
december 1974 van de gemeenteraad van Etterbeek tot » goedkeuring
van : » 1° de oprichting van een openbare maatschappij voor de
hernieuwing van de » Maalbeekvallei, » 2° de statuten van die
maatschappij, » 3° de principiële inschrijving op aandelen om het
maatschappelijk fonds te vor-» men»;
Gezien het op 22 mei 1975 ingediende verzoekschrift, waarbij de
gemeente Elsene de nietigverklaring vordert van het haar op 10
april 1975 ter kennis ge-brachte «koninklijk besluit nr. 251/S van
28 maart 1975 houdende vernietiging van »de beslissing van de
gemeenteraad van Elsene dd. 12 december 1974 tot goed-» keuring van
: » 1° de oprichting van een openbare maatschappij voor de
hernieuwing van de » Maalbeekvallei, » 2° de statuten van die
maatschappij, » 3° de principiële inschrijving op aandelen om het
maatschappelijk fonds te vor-» men»;
Overwegende dat het koninklijk besluit van 5 februari 1975
vernietigt « de »beslissing van de agglomeratieraad van Brussel dd.
18 december 1974 tot deel-» neming aan de openbare maatschappij
voor de hernieuwing van de Maalbeek-» vallei en tot goedkeurinçi
van de statuten van die maatschapoij » ; dat dit ko-ninklijk
besluit als volgt gemotiveerd is : ·
« Gelet op het ontwerp van de statuten gevoegd bij bovenvermelde
beslissing, »inzonderheid op artikel 3 waaruit blijkt dat genoemde
openbare maatschappij » voor de vernieuwing van de Maalbeekvallei
zal beheerst worden door de wet »van 1 maart 1922 op de vereniging
van gemeenten tot nut van het algemeen; ·
»Gelet op artikel 108bis, § 3, van de Grondwet; »Overwegende dat
alhoewel die grondwettelijke bepaling toestaat dat verschei-
» dene federaties van gemeenten zich met elkaar verstaan of zich
met elkaar of »met een of meer agglomeraties verenigen, zij
daarentegen niet toelaat dat een >-'agglomeratie van een
vereniging van gemeenten deel uitmaakt ;
» Overwegende dat de publiekrechtelijke personen zich slechts
met elkaar of » met partikulieren mogen verenigen wanneer en voor
zover hun dat recht hetzij »door de Grondwet hetzij door de hen
betreffende organieke wet is erkend;
» Overwegende dat het recht deel uit te maken van een vereniging
van ge-» meenten, noch bij de Grondwet, noch bij de wet van 26 juli
1971 houdende organi-» satie van de agglomeraties en de federaties
van gemeenten, noch bij de wet van » 1 maart 1922 betreffende de
vereniging van gemeenten tot nut van het algemeen, »noch bij enige
andere wettelijke bepaling aan de agglomeraties is verleend : » dat
hieruit derhalve volgt dat de bovenvermelde beslissing van de
agglomeratie-» raad van Brussel dd. 18 december 1974 strijdig is
met de wet;
!»Gelet op de wet van 1 maart 1922 betreffende de vereniging van
gemeenten » tot nut van het algemeen, inzonderheid op artikel 1
;
»Gelet op de wet van 26 juli 1971 houdende organisatie van de
agglomeraties » en de federaties van gemeenten, inzonderheid op
artikel 56 » ;
Overwegende dat het koninklijk besluit van 5 februari 1975
vernietigt « d~ »beslissing van 12 december 1974 van de
gemeenteraad van Etterbeek tot goed-» keuring van de oprichting en
van de statuten van een openbare vereniging voor » de vernieuwing
van de Maalbeekvallei .» ; dat dit koninklijk besluit als volgt
ge-motiveerd is :
«Gelet op het ontwerp van de statuten gevoegd bij bovenvermelde
beslissin-» gen, inzonderheid op de artikelen 2 en 3 waaruit
respectievelijk blijkt dat ge-
325
-
( 18.150)
» noemde openbare maatschappij de vernieuwing van een landschap
tot maatschap-» pelijk doel heeft en dat die maatschappij zal
beheerst worden door de wet van » 1 maart 1922 op de vereniging van
gemeenten tot nut van het algemeen;
» Gelet op artikel 31 van de Grondwet ; »Gelet op de wet van 1
maart 1922 op de vereniging van gemeenten tot nut
» van het algemeen, inzonderheid op artikel 1 ; »Gelet op de wet
van 26 juli 1971 houdende organisatie van de agglomeraties
» en de federaties van gemeenten, inzonderheid op de artikelen
4, § 2, 9° ; »Overwegende dat de verenigingen van gemeenten alleen
de verwezenlijking
»van een aangelegenheid van gemeentelijk belang mogen nastreven
; » Overwegende dat de vernie~wing van landschappen een
aangelegenheid is
»waarvoor de gemeentelijke bevoegdheden krachtens artikel 4, §
2, 9°, van de »wet van 26 juli 1971 aan de agglomeratie zijn
overgedragen; dat hieruit dus » noodzakelijk volgt dat die
aangelegenheid voortaan niet meer behoort tot de be-» voegdheid van
de gemeenten die een agglomeratie vormen ; dat die gemeenten »
dienvolgens geen verenigingen van gemeenten meer kunnen oprichten
die de » vernieuwing van de landschappen als maatschappelijk doel
hebben ; dat de ge-» meenteraad met zijn beslissing van 12 december
1974 derhalve zijn bevoegdheden » is te buiten gegaan ;
.» Gelet op de wet van 26 juli 1971 houdende organisatie van de
agglomeraties » en de federaties van gemeenten, Inzonderheid op
artikel 56 ;
» Gelet op artikel 87 van de gemeentewet» ; Overwegende dat het
koninklijk besluit van 28 maart 1975 vernietigt
«de beslissing van de gemeenteraad van Elsene van 12 december
1974 tot goed-» keuring van de oprichting en van de statuten van
een openbare maatschappij » voor de hernieuwing van de
Maalbeekvallei » ; dat het op dezelfde wijze gemo-tiveerd is als
het koninklijk besluit van 5 februari 1975 hetwelk betrekking heeft
op de voornoemde beslissing van de gemeenteraad van Etterbeek ;
Overwegende dat de Brusselse agglomeratie een eerste middel
ontleent aan de schending van « de artikelen 108bis, § § 1 en 3,
van de Grondwet, van artikel » 35, § 1. van de wet van 26 juli 1971
houdende organisatie van de agglomeraties » en de federaties van
gemeenten, en van artikel 4, tweede lid, van het koninklijk
»besluit van 6 juni 1972 tot regeling van het administratief
toezicht op de » agglomeraties, de federaties, de gemeenten die er
toe behoren en de commissies »voor de cultuur, aan dwaling of
tegenspraak in de motieven en aan machts-» overschrijding, »doordat
de tegenpartij verzoeksters vereniging met andere openbare personen
dan » de federaties van gemeenten als onwettig aanmerkt, »terwijl
artikel 108bis, § 1, eerste lid, van de Grondwet, wanneer het
verwijst naar » de toepassing van de in artikel 108 neergelegde
beginselen, verenigingen van het » type als bedoeld in het
omstreden besluit niet uitsluit, voor zover zij plaats » vinden
onder de voorwaarden en op de wijze door de wet te bepalen, dat wil
»zeggen bij koninklijk besluit worden goedgekeurd, »zodat de
tegenpartij, toen zij haar besluit van een verkeerde motivering
voorzag, » haar bevoegdheid te buiten is gegaan en verzoeksters
prerogatieven inzake de » uitoefening van een haar uitdrukkelijk
bij de wet opgedragen bevoegdheid heeft » miskend :> : 1
Overwegende dat de Brusselse agglomeratie een tweede middel
ontleent aan de schending van. « artikel 108bis, § § 1 en 3, van de
Grondwet en van de artikelen 4, » §§ 1 en 2, 9°, en 35, § 1. van de
wet van 26 juli 1971 houdende organisatie van de »agglomeraties en
de federaties van gemeenten, en aan machtsoverschrijding, » doordat
de tegenpartij haar goedkeuring onthoudt aan verzoeksters deelname
aan » de samenwerkende vennootschap « Openbare maatschappij voor de
hernieuwing » van de Maalbeekvallei », » terwijl de verzoekster,
door in die vennootschap deel te nemen, gebruik maakt »van
bevoegdheden welke haar werkelijk zijn op- of overgedragen, »zodat
de tegenpartij de prerogatieven welke verzoekster ontleent aan de
in het »middel bedoelde bepalingen, miskent door haar te
verhinderen zich te verenigen > met de evengenoemde openbare
maatschappil " '
326
-
( 18.150)
Overwegende dat de gemeenten Etterbeek en Elsene beide in
identieke be-woordingen een enig middel ontlenen aan «de schending
van de artikelen 31 en 108 » van de Grondwet en artikel 75 van de
gemeentewet, en van het beginsel van de » gemeentelijke autonomie,
aan dwaling in de motieven en aan machtsoverschrij-» ding, »doordat
de tegenpartij verzoeksters beslissing van 12 december 1974 heeft
ver-» nietigd onder voorwendsel dat het doel van de openbare
maatschappij voor de »vernieuwing van de Maalbeekvallei de
uitoefening van een aan de agglomeratie »overgedragen bevoegdheid
is, niet een doel van gemeentelijk belang, » terwijl het doel van
de geplande maatschappij binnen het bestek valt van de »
stadsvernieuwing die, onder voorbehoud van de algemene
coördinatiebevoegdheid » welke aan de agglomeratie opgedragen is
door artikel 4, § 1. van de wet van » 26 juli 1971 houdende
organisatie van de agglomeraties en de federaties van ge-» meenten,
tot de bevoegdheid van de gemeenten blijft behoren, en terwijl, hoe
» dan ook, vernieuwing van het landschap het gebruik van niet aan
de gemeenten » ontnomen bevoegdheden impliceert, »zodat de
tegenpartij, toen zij weigerde verzoekster te laten toetreden tot
de »openbare maatschappij voor de hernieuwing van de
Maalbeekvallei, de prero-» gatieven welke verzoekster ontleent aan
de in het middel aangehaalde bepalingen » heeft miskend en haar
handeling verkeerd heeft gemotiveerd » ;
Overwegende dat de tegenpartij, die het administratief dossier
heeft inge· diend, geen memorie van antwoord noch laatste memorie
heeft ingezonden ;
Overwegende dat artikel 108, derde lid, van de Grondwet bepaalt
: «Verscheidene provincies of verscheidene gemeenten mogen zich met
elkaar ver• » staan of zich verenigen, onder de voorwaarden en op
de wijze door de wet te » bepalen, om zaken van provinciaal belang
of van gemeentelijk belang gemeenschap· » pelijk te regelen en te
beheren. Evenwel kan aan verscheidene provincieraden » of aan
verscheidene gemeenteraden niet worden toegestaan samen te beraad-»
slagen»; dat de wet van 1 maart 1922 op de vereniging van gemeenten
tot nut van het algemeen, in artikel l, met ruime interpretatie van
artikel 108 van de Grondwet, bepaalt: « Twee of meer gemeenten
kunnen verenigingen tot stand brengen voor zaken »van een bepaald
gemeentelijk belang. De Staat en de provinciën waarin de ge-»
meenten liggen, kunnen van de vereniging deel uitmaken. De
deelneming van » particulieren en van maatschappijen in bepaalde
verenigingen kan ook door de » Koning toegelaten worden » ;
Overwegende dat artikel 108bis van de Grondwet onder § 3 bepaalt
: « Verscheidene federaties van gemeenten mogen zich met elkaar of
met een of »meer agglomeraties verstaan of zich verenigen, onder de
voorwaarden en op de » wijze door de wet te 'bepalen, om zaken die
tot hun bevoegdheid behoren gemeen-» schappelijk te regelen en te
beheren. Het is hun raden niet toegestaan samen te ~ beraadslagen »
; · .. iat de Grondwetgever met die bepaling ten aanzien van
verenigingen van 'ge· meenten geen beperking heeft gelegd op de
bevoegdheid die hij met artikel 108bis, § 1. aan de wetgever heeft
verleend tot het bepalen vaD! de organisatie en de be-voegdheid van
agglomeraties en federaties van gemeenten; dat de regering op de
haar in de kamercommissie voor de Grondwetsherziening gestelde
vraag « wat » er zal gebeuren met de bevoegdheden van de gemeenten
die door de wet aan de » federaties van gemeenten en aan de
agglomeraties zullen worden overgedragen », geantwoord heeft dat «
de gemeenten geen nieuwe intercommunale verenigingen » meer zullen
kunnen oprichten voor aangelegenheden welke op de federaties en »
agglomeraties worden overgedragen en dat de intercommunale
verenigingen waar-» aan die bevoegdheden zijn opgedragen, zullen
moeten worden omgevormd met »inachtneming van de Grondwettelijke
principes en van de wetsbepalingen d!e ter »zake zullen worden
vastgelegd, alsmede van de thans lopende contracten» (Gedr. St.
kamer 10 - B.Z. 1968 - nr. 21/1°, zitt. 1969-1970, 21 mei 1970,
blz. 10) : dat de regering op vragen van commissieleden « hoe de
intercommunale verenigingen, waar-» van het doel niet meer tot de
bevoegdheid van de gemeenten zal behoren, zullen
327
-
( 18.150)
» ontbonden worden, geantwoord heeft dat alleen een wet die
moeilijke problemen »zal kunnen regelen en in een overgangsperiode
kan voorzien ... Zeer dikwijls zul-» !en zich speciale feitelijke
toestanden voordoen : onder meer wanneer een inter-» communale
sommige aangelegenheden zal beheren die verder gemeentelijk blijveu
»en andere die dit niet meer zijn; ieder geval zal zeer aandachtig
worden onder-» zocht en opgelost door gepaste wettelijke en
reglementaire bepalingen op grond »van de beginselen die zijn
vervat in artikel 108 » (ibidem) ;
Overwegende dat de agglomeratie een groepering van stedelijke
gemeenten is die onderling moeten samenwerken volgens een principe
van verdeling van de te vervullen taken; dat artikel 4 van de wet
van 26 juli 1971 houdende organisatie van de agglomeraties en de
federaties van gemeenten de bevoegdheden van de agglomeratie en van
de federatie vaststelt ; dat het in § 2 bepaalt :
« Aan de agglomeratie of aan de federatie wordt de bevoegdheid
van de ge-» meenten in de volgende aangelegenheden overgedragen : «
1° het aannemen van de algemene plannen van aanleg na het advies
der gemeenten » te hebben ingewonnen in door de Koning te bepalen
voorwaarden ; » 2° het advies betreffende de bijzondere plannen van
aanleg ; » 3° het advies over de gewestplannen ; » 4° de bouw- en
verkavelingsverordeningen ; » 5° het ophalen en verwerken van het
vuilnis ; » 6° de waterbeheersing ; > 7° het bezoldigd vervoer
van personen ; > 8° de economische expansie zoals die bij wet
van 30 december 1970 is vastgesteld ; » 9° de beveiliging en de
bescherming van het leefmilieu, hierin begrepen de groene » zones,
de bestrijding van het gerucht en de bezoedeling, alsook de
vernieuwing » van het landschap ; > ... »;
Overwegende dat de vereniging welke de verzoeksters zich
voornemen op te richten « Openbare Maatschappij voor de hernieuwing
van de Maalbeekvallei » heet; dat haar doel, als men alleen afgaat
op die benaming, zou overeenstemmen met de « vernieuwing van het
landschap » welke het meergenoemde artikel 4, § 2, onder 9° aan de
agglomeratie heeft overgedragen ; dat artikel 2 van de statuten
echter bepaalt : « De Maatschappij heeft ten doel de aanlegwerken
van de vallei op het grondgebied » van de toetredende gemeenten uit
te voeren, inclusief openbaar wegennet, voor-» zieningen in het
raam van het aanlegsprogramma vastgesteld door de agglomeratie-»
raad in zitting van 5 december 1973 evenals alle bijkomende werken
die eruit » voortvloeien » ;
Overwegende dat de beslissing van de agglomeratieraad van 18
december 1974 in haar motivering het door de vereniging na te
streven doel als volgt om-schrijft:
« Overwegende het verval van het stadspatroon langs de oevers
van de Maal-» beek en het gebrek aan uitrusting en in 't bijzonder
aan gemeenschappelijke ge-» bouwen in de vallei ;
» Overwegende dat het noodzakelijk is de natuurlijke verbinding
gevormd » do01• de vallei van de Maalbeek dààr bevestigen( lees: te
vestigen) waar zij deze » functie tot op heden heeft behouden ;
» Overwegende dat het noodzakelijk is een aanlegtype aan te
nemen dat voor-» deel haalt uit de oorspronkelijke kern door het
stedelijk karakter te eerbiedigen >en er zich op zo goed
mogelijke wijze bij aansluit, wat bij de huidige situatie niet »
het geval is ;
»Overwegende dat men moet gelijktijdig en op een zo voordelig
mogelijke » manier de problemen van het mechanisch en
voetgangersverkeer oplossen evenals 'I> het probleem van de
periodieke overstromingen van de vallei ;
» Overwegende dat men rekening moet houden zowel met het
openbaar als met » het regionaal stadsvervoer met het doel in de
zone de beste bediening te ver-> zekeren;
» Overwegende dat het noodzakelijk is de hernieuwing gezamenlijk
te be-» handelen volgens de standpunten van de drie belanghebbende
gemeenten » ;
328
-
( 18.150)
dat de gemeenteraden van Etterbeek en Elsene in hun beslissingen
van 12 december 1974 een aantal van die doeleinden als grondslag
hebben maar dat de gemeenteraad van Elsene vooral wijst op de
noodzaak, de aanleg van een riool voort te zetten om een einde te
maken aan de periodieke overstromingen, welke aanleg dient te
gebeuren in samenwerking met een bestaande intercommunale
vereniging ;
Overwegende dat aangezien de wetgever nergens te kennen heeft
gegeven dat hij het anders wilde, aangenomen moet worden dat hij
met het aangehaalde artikel 4, § 2, 9°, bedoeld heeft aan de
agglomeraties een bevoegdheid te verlenen die be-staanbaar was met
die welke hij de gemeenten liet behouden ; dat de ruime doel-einden
van de omstreden vereniging ten dele behoren tot de attributen
welke artikel 4, § 2, van de wet van 26 juli 1971 aan de
agglomeratie heeft «over-» gedragen». met name die welke genoemd
zijn onder 1°, 2°, 3°, &>, 7° en inzonder-heid onder 9°, te
weten de «vernieuwing van de landschappen» ; dat de gemeenten
Etterbeek en Elsene echter sommige bevoegdheden welke zij na de
inwerking-treding van de wet van 26 juli 1971 hebben behouden,
moeten kunnen blijven uitoefenen, met name die welke betrekking
hebben op het uitwerken van de bij· zondere plannen van aanleg, op
de bouw- en sloopvergunningen en op de wegen; dat het doel van de
vereniging derhalve meervoudig is en in sommige opzichten onder de
bevoegdheid van de agglomeratie, en in andere onder die van de
ge-meenten valt ;
Overwegende dat artikel 60 van de wet van 26 juli 1971 bepaalt:
« De agglomeratie of de federatie treedt in de plaats van de
gemeenten die haar » grondgebied samenstellen in de verenigingen
van gemeenten waarvan het doel » aangelegenheden omvat betreffende
welke de bevoegdheid haar krachtens artikel » 4 werkelijk is
overgedragen. Zij treedt in de rechten, verplichtingen en lasten
van » de gemeenten die zij in de vereniging opvolgt » ;
Overwegende dat die bepaling generlei regeling treft voor de «
speciale »feitelijke toestanden» waaraan de grondwetgever in 1970
had gedacht, met name de gevallen (zoals het onderhavige) waarin
«een intercommunale vereniging som· » mige aangelegenheden zal
beheren die verder gemeentelijk blijven en andere die » dit niet
meer zijn » ; dat echter, als eruit afgeleid zou moeten worden dat
een agglomeratie niet mag toetreden tot een intercommunale
vereniging waarvan de doelstellingen een of meer van de in artikel
4, § 2, van de wet van 26 juli 1971 genoemde attributen bestrijken,
de conclusie zou zijn dat de uitoefening van die attributen door de
agglomeratie, ten aanzien van die doelstellingen, onwerkzaam zou
worden gemaakt alleen al door het bestaan van de vereniging waaruit
de agglo-meratie zou zijn geweerd, terwijl de vorming van een
zodanige vereniging alleen afhangt van het samengaan van de
wilsuitingen van andere bestuursoverheden ; dat een dergelijke
beperking van de strekking van artikel 4, § 2, nu de parlementaire
voorbereiding van de wet van 26 juli 1971 er het stilzwijgen toe
doet, niet geacht kan worden met de wil van de wetgever te stroken
; dat om dezelfde redenen aangenomen moet worden dat de wet van 26
juli 1971 impliciet de wet van 1 maart 1922 heeft gewijzigd in de
mate waarin dat nodig was om agglomeraties toe te staan, toe te
treden tot intercommunale verenigingen waarvan de doelstelling
res-sorteert onder een van de attributen die aan de agglomeraties
zijn opgedragen door of krachtens de wet van 26 juli 1971 ;
Overwegende dat, nu de wet van 26 juli 1971 impliciet de wet van
1 maart 1922 gewijzigd heeft om de agglomeraties in staat te
stellen, zo nodig in de boezem van intercommunale verenigingen, de
in het meergenoemde artikel 4, § 2, bedoelde bevoegdheden in hun
volheid uit te oefenen, aangenomen moet worden dat zij hun evenzo
heeft toegestaan die bevoegdheden uit te oefenen door deel te nemen
aan de vorming, met gemeenten, van nieuwe intercommunale
verenigingen, op voor-waarde dat deze, zoals hier het geval is, tot
doel hebben samen het beheer te voeren in aangelegenheden die tot
de bevoegdheid van de gemeenten zijn blijven behoren en in andere
die aan de agglomeraties zijn overgedragen;
Overwegend dat de eerste twee door de eerste verzoekster
aangevoerde midde-len en het door de tweede en derde verzoeksters
opgeworpen enig middel gegrond zijn; dat het door de eerste
verzoekster opgeworpen derde middel niet onderzocht dient te
worden,
329
-
(Vernietiging van: - het koninklijk besluit van 5 februari 1975
houdende vernietiging van de beslissing
van 18 december 1974 van de Brusselse agglomeratieraad, - het
koninklijk besluit van 5 februari 1975 houdende vernietiging van de
be-
slissing van de gemeenteraad van Etterbeek van 12 december 1974,
- het koninklijk besluit van 28 maart 1975 houdende vernietiging
van de beslissing
van de gemeenteraad van Elsene van 12 december 1974 -
bekendmaking van het arrest bij uittreksel in het Belgisch
Staatsblad in dezelfde vormen als de vernietigde koninklijke
besluiten - kosten ten laste van de tegenpartij)
Nr 18.151 - ARREST van 3 maart 1977 (Vl48 Kamer) De HH. Rémion,
kamervoorzitter, Tapie en Grégoire, verslaggever, staats-raden, en
Rousseaux, auditeur.
DEHOVE t/ Gemeente Rochefort (M'" De Tandt en Tibau~
Beernaert)
I. RECHTSPLEGING - Herziening - Ontvankelijkheid In casu, voert
de verzoeker tot staving van zijn beroep tot her-
ziening geen enkel gegeven aan waarvan hij eerst kennis zou
hebben gehad na de indiening van het beroep, dat aanleiding heeft
gegeven tot het arrest waarvan hij de herziening vraagt, en waaruit
de valsheid van het door hem vals genoemde stuk zou blijken.
Il. PERSONEEL VAN HET GEMEENTELIJK ONDERWIJS - Tijdelijk
personeel
Geen enkele wets- of verordeningsbepaling verleent aan een
perso-neelslid dat voor tijdelijke betrekkingen aangewezen is
geweest in het gemeentelijk technisch onderwijs, een voorrang boven
andere kandidaten wanneer de betrekking die hem was opgedragen
opnieuw in competitie wordt gesteld.
m. PERSONEEL VAN HET GEMEENTELIJK ONDERWIJS - Indienst-treding -
Algemeen
Geen enkele wets- of verordeningsbepaling verplicht een gemeente
in een vacante betrekking in het technisch onderwijs te voorzien
door een benoeming in vast verband.
IV. BEVOEGDHEID VAN DE RAAD VAN STATE - Algemeen -Raadgevingen
en adviezen
De Raad van State is niet bevoegd om aanbevelingen te doen aan
de bestuursoverheden wier handelingen hem ter toetsing worden
onder-worpen.
Gezien het op 2 maart 1976 ingediende verzoekschrift, waarbij
José Dehove het volgende vraagt : « 1° heropening van de debatten
in de zaak 20.053/VI-5180, wat de besluiten van » de gemeente
Rochefort van 9 augustus 1974 en 30 augustus 1974 betreft, » 2°
nietigverklaring van het besluit van de gemeenteraad van Rochefort
van 4 » (lees 9) januari 1976 waarbij de Heer Renier tijdelijk
wordt benoemd voor » het jaar 1974-1975,
330
-
( 18.151)
» 3° onderzoek van de stilzwijgende weigering van de gemeente
Rochefort om (hem) » vast te benoemen in de betrekking (van leraar
wiskunde aan het technisch » handelsinstituut) en nietigverklaring
van die weigering»;
Overwegende dat de feiten die aan de zaak ten grondslag liggen
als volgt kunnen worden samengevat :
1. Op 31 augustus 1970 wordt verzoeker, leraar aan het
koninklijk Atheneum te Rochefort, voor het schooljaar 1970-1971
tijdelijk benoemd in het ambt van leraar wiskunde (6 uren week) aan
het technisch handelsinstituut van Rochefort, een ge-subsidieerde
gemeentelijke onderwijsinrichting ; die aanwijzing wordt vernieuwd
op 27 augustus 1971. 1 september 1972 en 10 augustus 1973.
2. Op 20 juni 1974 zendt verzoeker aan burgemeester, schepenen
en gemeente-raadsleden een brief met verzoek « het gedurende vier
jaar in hem gestelde ver-» trouwen te vernieuwen door hem zes
lesuren - wiskunde - in de gemeentelijke »handelsschool toe te
vertrouwen». Op 9 augustus 1974 neemt de gemeenteraad «met zes
stemmen tegen vijf (bij geheime stemming) de door verzoeker in de »
eerste plaats bestreden beslissing de tijdelijke aanwijzing van
Dehove José »niet te vernieuwen door het schooljaar 1974-1975
».
3. Op 21 augustus 1974 wijst het college van burgemeester en
schepenen van Rochefort « onder voorbehoud van bekrachtiging door
de gemeenteraad, . . . Renier »Jean-Marie voor het schooljaar
1974-1975 (van 1.9.74 tot 30.6.75), aan als les-» gever wiskunde
aan het technisch handelsinstituut (6 u/week) ».
4. Op 13 september 1974 bekrachtigt de gemeenteraad het
eerdervermelde besluit van het college van burgemeester en
schepenen.
5. Bij arrest nr. 17.319 van 4 december 1975 vernietigt de Raad
van State het bovenvermelde besluit van 21 augustus 1974 van het
schepencollege van Roche-fort, evenals dat van 13 september 1974
waarbij de gemeenteraad dat besluit be-krachtigt. Hetzelfde arrest
verwerpt het beroep dat verzoeker tegen het gemeente-raadsbesluit
van 9 augustus 1974 had ingesteld, onder overweging dat «de ver-»
nietiging van het besluit van 13 september 1974 ... tot gevolg zal
hebben dat » de tegenpartij de procedure voor benoeming . . .
opnieuw zal moeten beginnen ; »dat verzoeker, die bij zijn beroep
geen ander belang heeft dan, na de vernietiging »van de benoeming
van Jean-Marie Renier, een nieuwe kans te krijgen om zelf » te
worden benoemd, niet meer van het ... vereiste belang doet blijken
om de nietig-» verklaring van het gemeenteraadsbesluit dd. 9
augustus 1974 te vorderen, aan-» gezien dat besluit geen enkele
uitwerking heeft ten gevolge van de vernietiging »van het besluit
van 13 september 1974 »;
6. Op 9 januari 1976 gaat de gemeenteraad van Rochefort over, «
bij geheime »stemming, tot de aanwijzing in tijdelijk verband voor
het schooljaar 74-75 (van » 1.9.74 tot 30.6.75), van een lesgever
wiskunde (6 uur per week) aan het tech-» nisch handelsinstituut » ;
met zeven stemmen tegen twee voor verzoeker en twee blanco
biljetten wijst de raad Jean-Marie Renier aan;
Overwegende wat het eerste onderwerp van het beroep betre.ft,
dat verzoeker in zijn memorie van wederantwoord «preciseert dat de
vraag tot heropening van » de debatten in de zaak 20.053 natuurlijk
een herziening tot doel heeft, hetgeen » vanzelf spreekt » ;
Overwegende dat, luidens artikel 31 van de op 12 januari 1973
gecoördineerde wetten op de Raad van State, « ... het beroep tot
herziening slechts ontvankelijk (is) »indien sinds de uitspraak van
het arrest doorslaggevende stukken zijn terug-» gevonden die door
toedoen van de tegenpartij waren achtergehouden of indien het »
arrest werd gewezen op als vals erkende of vals verklaarde stukken.
De termijn »van beroep gaat in de dag waarop ontdekt wordt dat het
stuk vals is of dat het »achtergehouden stuk bestaat » ;
Overwegende dat uit de laatste memorie, waarin verzoeker
schrijft: « ... Ik »beweer dat het proces-verbaal van de
beraadslaging van 9 augustus 1976 » (lees 1974), zoals het
opgemaakt is ... , vals is», dat het stuk waarvan de valsheid
beweerdelijk is ontdekt het « uittreksel uit het notulenboek van de
gemeenteraad »van Rochefort» van 9 augustus 1974 is;
Overwegende dat het proces-verbaal van de
gemeenteraadsvergadering van 9 augustus 1974 is voorgelegd tijdens
de debatten die hebben geleid tot het arrest
331
-
( 18.151)
nr. 17.319 van 4 december 1975 waarbij de Raad van State
uitspraak heeft gedaan over het door verzoeker op 30 september 1974
ingestelde beroep; dat verzoeker ter staving van zijn beroep tot
herziening geen enkel gegeven aanvoert waarvan hij eerst na 30
september 1974 kennis zou hebben gehad en waaruit de valsheid van
het door hem vals genoemde proces-verbaal zou blijken ; dat het
beroep niet ontvankelijk is wat zijn eerste onderwerp betreft ;
Overwegende wat het besluit van 9 januari 1976 betreft, dat
verzoeker doet gelden: 1° dat dit besluit « essentieel berust op
het proces-verbaal van de beraadslaging van
» 9.8.1974 ... (dat) onregelmatig (is) », 2° dat « dej
sollicitatietermijn uiterlijk op 9 augustus 1974 afliep», dat «de
Heer
» Renier zijn eigen kandidatuur eerst op 15 augustus 1974 heeft
ingdiend, zonder » dat er een nieuwe oproep tot gegadigden was
gedaan », dat de kandidatuur » dus te laat kwam en dat er geen
rekening mee mocht worden gehouden »,
3° dat «de gemeente een eerste stemming (heeft gehouden) op
9.8.1974, de her-» stemming meer dan een jaar (heeft uitgesteld) en
een nieuwe kandidaat » (heeft) toegevoegd wiens naam niet bij de
eerste stemming was vermeld»,
4° dat « J. Dehove, zelfs voor een tijdelijke benoeming, «vier
jaar anciënniteit »vóór heeft op J.M. Renier ... »,
5° dat « dit besluit een stilzwijgend misbruik van het college
bekrachtigt, aangezien » dat college, niet de raad, de beslissing
om een benoeming voor één jaar te »doen, heeft genomen. De stemming
van 9.1.76 strekte er immers alleen toe » een naam te kiezen, niet
de duur van de opdracht te bepalen, waarover het » college zelf
beslist had » ;
Overwegende dat uit het proces-verbaal van de vergadering van 9
januari 1976 blijkt dat de gemeenteraad van Rochefort verzoekers
kandidatuur opnieuw heeft onderzocht ; dat de gemeenteraad,
aangezien hij die door het besluit van 9 augustus 1975 geweerde
kandidatuur in overweging genomen heeft, zijn besluit van 9 januari
1976 niet op het eerstgenoemde besluit heeft gegrond; dat de eerste
van de tegen het besluit van 9 januari 1976 aangevoerde grieven
feitelijke grondslag mist; : '• j
Overwegende dat de gemeenteraad van Rochefort ter uitvoering van
het arrest van de Raad van State van 4 december 1975, in
vergadering van 9 januari 1976 over de kandidatuur heeft gestemd;
dat hij op regelmatige wijze kennis had van de kandidatuur die
Jean-Marie Renier had ingediend op 15 augustus 1974, dat is vóór
het besluit van 13 september 1974, hetwelk voor dat van 9 augustus
1974 in de plaats was gekomen; dat de tweede grief niet gegrond
is;
Overwegende dat het besluit van 9 augustus 1974 ten gevolge van
de ver-nietiging geen enkel rechtsgevolg meer had ; dat het
derhalve niet als een eerste stemming kan gelden, waarop dan een
tot 4 januari 1976 uitgestelde herstemming gevolg zou zijn ; dat de
gemeenteraad van Rochefort op deze laatste datum de kandidaturen
opnieuw heeft onderzocht, en beslist heeft zonder rekening te
houden met zijn vroegere besluiten ; dat de derde grief faalt wat
de feiten be-treft;
Overwegende dat geen enkele wets- of verordeningsbepaling door
verzoeker wordt aangevoerd noch overigens bestaat, die aan een
personeelslid dat voor tijde-lijke betrekkingen aangewezen is
geweest in het gemeentelijk technisch onderwijs, een voorrang boven
andere kandidaten zou verlenen wanneer de betrekking die hem was
opgedragen opnieuw in competitie wordt gesteld ; dat de vierde
grief in rechte faalt ;
Overwegende dat de tegenpartij tegen het vijfde bezwaar terecht
inbrengt dat verzoeker er « geen belang bij heeft dat de Heer
Renier, die aangewezen werd, »voor meer dan één schooljaar zou
worden benoemd»; dat, aangezien deze grief evenmin in aanmerking
kan worden genomen, het beroep niet gegrond is wat zijn tweede
onderwerp betreft ;
Overwegende dat het derde voorwerp van het beroep betreft, dat
verzoeker doet gelderi dat, terwijl hij in een brief van 18
december 1975 aan de advocaat van de gemeente: had uitgelegd dat
«alleen (zijn) vaste benoeming met de belangen
332
-
»van beide partijen strookte», zijn «kandidatuur voor een
benoeming in vast » verband ... door de gemeenteraad nooit is
onderzocht . . . aangezien deze zich bij »de stemming van 9.1.1976
beperkt heeft tot een benoeming in tijdelijk verband :1>; dat
hij daaraan toevoegt dat «de keuze tussen een tijdelijke opdracht
en een vaste » benoeming dus aan het college is gelaten terwijl de
raad daarvoor bevoegd »is»;
Overwegende dat de tegenpartij antwoordt dat «de gemeente niet
verplicht »was de Heer Dehove in vast verband te benoemen, omdat
zi