Top Banner
Een waarderend archeologisch onderzoek op het terrein van het archeologische monument Cothen-De Zemelen (gem. Wijk bij Duurstede) J. van Doesburg Amersfoort, 2003
54

Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede, 2003 (RAM-rapport 97)

Mar 05, 2023

Download

Documents

Welcome message from author
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Page 1: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

Een waarderend archeologisch onderzoek ophet terrein van het archeologische monumentCothen-De Zemelen (gem.Wijk bij Duurstede)

J. van Doesburg

Amersfoort, 2003

Page 2: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

Colofon

ROB Rapportage Archeologische Monumentenzorg 97

Een waarderend archeologisch onderzoek op het terrein

van het archeologische monument Cothen-De Zemelen

(gem.Wijk bij Duurstede)

Auteur: J. van Doesburg

Eindredactie: M. Alkemade, F. ter Schegget

Illustraties: ROB Communicatie

Basisontwerp omslag: M. Broeksma, Baarn

Opmaak: E. van As

Druk binnenwerk: Print X-Press, Amersfoort

© ROB, Amersfoort, februari 2003

ISBN 90-5799-044-X

Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek

Postbus 1600

3800 BP Amersfoort

Page 3: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

Inhoud

Voorwoord 5

1 Inleiding 71.1 Aanleiding tot het onderzoek 71.2 Administratieve gegevens 71.3 Archivering en documentatie 7

2 De context van het onderzoek 92.1 Landschappelijke context 92.2 Archeologische context 92.3 Cothen-Kapelleweg 13

3 Waarderend Archeologisch Onderzoek (ROB 2000) 153.1 Doelstelling 153.2 Methode van onderzoek 163.3 Beschrijving van de aangetroffen fenomenen 16

3.3.1 Verticale stratigrafie 163.3.2 De grondsporen 17

3.3.2.1 Paalgaten 173.3.2.2 Kuilen en greppels 19

3.4 De vondsten 203.4.1 Handgevormd aardewerk 20

3.4.1.1 Baksel 213.4.1.2 Decoratie- en afwerkingstechnieken 213.4.1.3 Randvormen 233.4.1.4 Randafwerking 243.4.1.5 Potgeleding/vorm 24

3.4.2 Overig handgevormd materiaal 243.4.3 Romeins draaischijfaardewerk 25

3.4.3.1 Gladwandig aardewerk 253.4.3.2 Ruwwandig aardewerk 263.4.3.3 Dikwandig aardewerk 263.4.3.4 Kust-aardewerk 26

3.4.4 Overig Romeins aardewerk 263.4.5 Middeleeuws aardewerk 273.4.6 Metaal 273.4.7 Natuursteen 283.4.8 Bot 283.4.9 Zaden en vruchten 28

3.5 Fasering en discussie 293.5.1 Stratigrafie en chronologie 293.5.2 Discussie: het aardewerk in regionaal perspectief 34

4 Veldverkenning en boringen (Stichting Wijks Castellum 2001) 374.1 Werkwijze 374.2 Resultaten 38

4.2.1 Aardewerk 394.2.2 Bouwmateriaal 414.2.3 Metaal 424.2.4 Glas 424.2.5 Natuursteen 42

4.3 Interpretatie 42

5 Conclusies 45

Literatuur 47

Page 4: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)
Page 5: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

5

Voorwoord

In dit rapport worden de resultaten besproken van het archeologisch onderzoekop het terrein van het archeologische monument Cothen-De Zemelen in degemeente Wijk bij Duurstede (prov. Utrecht). Dit onderzoek bestond uit tweedelen: een opgraving aan de westzijde van het monument (uitgevoerd in maart2000) en een veldverkenning en booronderzoek aan de oostkant van het terrein(uitgevoerd in maart 2001). Het archeologische onderzoek aan de westzijdevan De Zemelen werd verricht door de Rijksdienst voor het OudheidkundigBodemonderzoek (ROB) te Amersfoort, in samenwerking met het Archeolo-gisch Diensten Centrum (ADC) te Bunschoten, dat een veldtechnicus leverde.Het project werd gefinancierd door de ROB.Het onderzoek op De Zemelen werd geleid door J. van Doesburg (project-leider ROB). Het veldwerk is verricht door K. Greving (veldtechnicus ROB)en A.Veenhof (veldtechnicus ADC), bijgestaan door G. Joustra enJ.E.M.Vanderheiden (vrijwilligers). De hulp van M.F. van Oorsouw(beleidsmedewerker ROB) was van grote betekenis bij de voorbereiding vanhet project.De veldverkenning en het booronderzoek zijn uitgevoerd door G. Joustra,N. Bogaart en J.Veeneman van de Stichting Wijks Castellum, in samenwerkingmet de assistent-provinciaal archeoloog A. van Rooyen en J. van Doesburg.A.Veenhof (veldtechnicus ADC) en M. Floore (amateur-archeoloog)verzamelden in maart 2001 metaal- en andere vondsten op het terrein.Beide onderzoeken konden worden uitgevoerd dankzij de bereidwillige mede-werking van de heer E. Looman, eigenaar van het terrein waarop zich hetarcheologische monument Cothen-De Zemelen bevindt.

Page 6: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

447

446

445

444

443

442

441

145

146

147

148

149

150

151

Den Oord

Cothen

Ravenswaaij

Den Oord

Cothen

Ravenswaaij

Wijk bij Duurstede

Afb. 1 Cothen-De Zemelen:Het sterretje markeert de vind-plaats op de topografische kaart.Schaal 1 : 50 000.

6

Page 7: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

7

1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot het onderzoek

Met enige regelmaat komen er bij de ROB aanvragen binnen voor sloop vanbestaande bebouwing op wettelijk beschermde archeologische monumenten.Meestal houden dergelijke aanvragen verband met geplande nieuwbouw op hetterrein. Op grond van artikel 11 van de Monumentenwet 1988 is echter eenvergunning vereist voor bodemverstorende werkzaamheden op een archeologischmonument. Eind 1999 kwam bij de ROB een aanvraag binnen voor de sloopvan een loopstal en de bouw van een nieuw onderkomen voor melkvee op hetarcheologische monument Cothen-De Zemelen (Kapelleweg 7) in de gemeenteWijk bij Duurstede (afb. 1). Als voorwaarde voor het verlenen van de vergunningstelde de ROB de eis dat de sloop van de bestaande stal archeologisch zouworden begeleid en dat voorafgaand aan de bouw van de nieuwe loopstal eenkleine opgraving zou worden uitgevoerd. Daarbij hoefden alleen de delen vanhet archeologische monument te worden onderzocht die bij de realisatie van denieuwbouw zouden worden verstoord.Het archeologische onderzoek werd verricht in maart 2000. Het doel van hetonderzoek was ten eerste (meer) inzicht te verkrijgen in de aard, omvang endatering en fasering van de vindplaats.Ten tweede was het de bedoelinggegevens te verzamelen over de conserveringstoestand en gaafheid van de site.In de winter van 2000-2001 diende zich een tweede gelegenheid aan omarcheologische waarnemingen te verrichten in De Zemelen, toen aan de uitersteoostzijde van het archeologische monument een kleine boomgaard werdgerooid. Nadat de laagstam-fruitbomen met een shovel waren verwijderd werdhet terrein ca. 30 cm diep omgeploegd. Leden van de Stichting Wijks Castellumverzamelden op de geploegde akker grote hoeveelheden vondstmateriaal,waaronder aardewerk uit verschillende perioden en Romeins bouwpuin. Dezevondsten zijn gemeld bij de provinciaal archeoloog van Utrecht en bij de ROB.De samenstelling van het vondstmateriaal doet vermoeden dat het terrein vanafde IJzertijd tot in de vroege Middeleeuwen in gebruik is geweest en dat er in deRomeinse tijd een stenen bouwwerk stond. Naar aanleiding van deze vondstenverrichtten leden van de Stichting Wijks Castellum in overleg met A. van Rooyenen J. van Doesburg in maart 2001 enkele grondboringen en verzamelden zemeer vondsten uit de bouwvoor. Op verzoek van J. van Doesburg zochtenA.Veenhof en M. Floore op het terrein naar metaal- en andere vondsten.

1.2 Administratieve gegevens

De vindplaats ligt in de gemeente Wijk bij Duurstede, aan de zuidwest-zijde vanhet dorp Cothen. Het betreft een wettelijk beschermd archeologisch monument(monumentnummer 39A-26)

ROB objectnaam: Cothen-De ZemelenCentrumcoördinaat: 146.50/444.50ROB objectcode: 39A-404NROB gemeentecode: Wije 00

1.3 Archivering en documentatie

De vondsten die tijdens het onderzoek werden verzameld, zijn voorlopigopgeslagen in het vondstendepot van de ROB en zullen te zijner tijd wordenondergebracht in het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten. De documentatieen de tekeningen bevinden zich in het archief van de ROB te Amersfoort.

Page 8: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

8

0 5 km

1

2

3

4

5

6

7

8

9

Lek

Kromm

e Rijn

5 km

Wijk bij Duurstede

Cothen

Doorn

Werkhoven

Culemborg

Leersum

Amerongen

Langbroek

Houten

MaurikBeusichem

Buren

II

Lek

Kromm

eRijn

5 km

Wijk bij Duurstede

Cothen

Doorn

Werkhoven

Culemborg

Leersum

Amerongen

Langbroek

Houten

MaurikBeusichem

Buren

I

Lek

Kromm

e Rijn

5 km

Wijk bij Duurstede

Cothen

Doorn

Werkhoven

Culemborg

Leersum

Amerongen

Langbroek

Houten

MaurikBeusichem

Buren

III

4

3

2

1

Afb. 3 Paleogeografische situatie in hetKromme Rijngebied (naar Berendsen 2000).I omstreeks 2000 v.Chr.;II omstreeks 1500 v.Chr.;III omstreeks 500 v.Chr.Legenda:1 stroomgordel met watervoerende rivierbedding;2 stroomgordel met verlande rivierbedding;3 oudere stroomgordels;4 huidige rivieren.

Page 9: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

9

2 De context van het onderzoek

2.1 Landschappelijke context

Cothen ligt in het centrale deel van het Kromme Rijngebied. Het Kromme Rijn-gebied vormt een geografische eenheid die wordt begrensd door de stad Utrechtaan de noordzijde, de Utrechtse Heuvelrug aan de oostzijde, het uitgestrekteHollands-Utrechtse veengebied aan de westzijde en de rivieren Rijn en Lek aande zuidzijde (afb. 2). Het gebied wordt doorsneden door de Kromme Rijn, derivier waaraan het gebied zijn naam dankt.In het Kromme Rijngebied bevinden zich relicten van verschillende fossielerivierlopen.1 De Werkhovense stroomgordel is daarvan de oudste. Nabij Mauriklag omstreek 3500 v.Chr. een belangrijk splitsingspunt van de Rijn. In die periodeontstond een aftakking van het Benschopse stroomstelsel: de Werkhovensestroomgordel. Deze nieuwe stroom liep van Wijk bij Duurstede via Cothen naarWerkhoven (afb. 3: I). De Werkhovense stroomgordel bleef ca. 2000 jaar bestaan.Omstreeks 1700 v.Chr. vormde zich uit de Werkhovense stroomgordel deHoutense stroomgordel (afb. 3: II). Het splitsingspunt van beide stromen isniet precies aan te geven, maar lag waarschijnlijk in de omgeving van Wijk bijDuurstede. Een groot gedeelte van de Werkhovense stroomrug werd na hetontstaan van de Houtense stroomgordel opgeruimd. Dit geldt met name voorhet gedeelte in de omgeving van Cothen. Nabij Houten splitste de Houtensestroomgordel zich in twee takken: een noordelijke tak die via Utrecht naar deOude Rijn liep, en een westelijke tak die via Jutphaas en Montfoort naar Woerdenliep, waar hij uitmondde in de Oude Rijn. Omstreeks 1000 v.Chr. werd deHoutense stroomgordel opgevolgd door de Kromme Rijn (afb. 3: III). Dezestroomgordel bevindt zich grotendeels ten noorden van de Houtense stroom-gordel. Uit de opgravingen rond Wijk bij Duurstede is gebleken dat de KrommeRijn in de Karolingische tijd begon te verzanden en daardoor geleidelijk aanondieper werd.2 Dit leidde ertoe dat de hoofdstroom steeds meer via de Lek ging.In 1122 werd de Kromme Rijn bij Wijk afgedamd. Dit betekende het einde vande Kromme Rijn als belangrijke waterweg.Het archeologische monument De Zemelen bevindt zich op een brede, oost-westgeoriënteerde stroomrug van het Houtense stroomsysteem.Ten noorden van destroomrug bevindt zich een fossiele rivierbedding. De stroomrug en de paralleldaaraan gelegen oude rivierbedding zijn in het terrein duidelijk zichtbaar. Hetreliëfverschil bedraagt op sommige plaatsen ca. 1 m. De hoogste delen van destroomrug bevinden direct ten zuiden van de schuur bij het huis Kapelleweg 5 enonder de uit de 18e eeuw daterende T-huisboerderij De Zemelen (Kapelleweg 7).

2.2 Archeologische context

De bewoning en exploitatie van het Kromme Rijngebied door de eeuwen heen,in samenhang met de landschappelijke ontwikkelingen, vormen de belangrijkstethema’s in het onderzoeksproject Centrale Rivierengebied, dat in 1967 werdgestart door de ROB.3 In het kader daarvan zijn sindsdien op vele plaatsen in hetKromme Rijngebied fosfaatkarteringen, veldverkenningen en booronderzoekenuitgevoerd. Daarbij kwamen talloze nieuwe vindplaatsen aan het licht (afb. 4).Daarnaast zijn er een aantal opgravingen verricht. Onveranderlijk gaven stads-of dorpsuitbreiding of aanleg van wegen daartoe aanleiding. De opgravingenconcentreerden zich in de gemeenten Wijk bij Duurstede, Houten en Bunnik.Met name in de eerste twee gemeenten zijn grootschalige opgravingen uitgevoerd.De oudste sporen van bewoning zijn gevonden in De Horden bij Wijk bijDuurstede. Deze sporen dateren uit het laat-Neolithicum (2850-2000 v.Chr.)en bevinden zich op de Werkhovense stroomrug.4 Uit de midden-Bronstijd zijnwat meer vindplaatsen bekend. Zowel in Wijk bij Duurstede als Houten zijn

1 Zie Berendsen 1982; 1990;1997; 2000; Berendsen &Stouthamer 2001.2 Van Es & Verwers 1980;Van Eset al. 1990.3 Van Es & Verwers 1985.4 Berendsen 1982, 160.

Afb. 2 De landschappen in hetKromme Rijngebied. (naar Van Es& Hessing 1994).Legenda:1 stuwwal;2 beekdalen;3 kommen;4 dekzand;5 Werkhovense stroomrug;6 Houtense en Jutphase stroomrug;7 Kromme Rijn stroomrug;8 uiterwaarden;9 (fossiele) rivieren.

Page 10: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

10

bewoningssporen uit deze periode gevonden. In De Horden en De Geer bij Wijkbij Duurstede kwam een groot aantal plattegronden van hoofd- en bijgebouwenaan het licht op een uitloper van de Houtense stroomrug. Sporen van IJzertijd-bewoning zijn zeer talrijk, niet alleen bij Wijk bij Duurstede en Houten, maarook in andere delen van het Kromme Rijngebied, zoals Bunnik,Werkhoven,Cothen en Odijk (afb. 5: I).De grootschalige opgravingen in De Horden en De Geer bij Wijk bij Duurstedehebben nederzettingsporen uit de gehele IJzertijd opgeleverd. Het onderzoek inDe Horden heeft uitgewezen dat de aanvankelijk over het terrein verspreidebewoning zich in de late IJzertijd op één plek concentreerde.Vanaf die tijdbestond het bewoonde areaal uit twee door greppels omgeven terreinen. Hetoostelijke terrein groeide uit tot het centrum van de nederzetting. In de tweedehelft van de 2e eeuw/begin 3e eeuw stond hier een gebouw met een enigszinsafwijkende plattegrond. De nederzetting werd tussen 240 en 260 n.Chr.opgegeven. Een en ander doet vermoeden dat de komst van de Romeinen groteconsequenties had voor de nederzettingsontwikkeling in het gebied.Waarschijnlijk ontstond er in de Romeinse tijd een duidelijke hiërarchie binnenhet nederzettingssysteem. Aan de top stonden de castella met de daarbij horendevici. In het Kromme Rijngebied stonden twee castella: Levefanum aan dezuidzijde en Fectio aan de noordzijde. Levefanum speelde zowel in de Romeinsetijd als in de vroege Middeleeuwen een belangrijke rol, maar aangezien hetcastellum later door de Lek is verzwolgen is hierover weinig met zekerheidbekend. Het enige dat rest zijn een aantal baggervondsten uit de Lek. In enrond het castellum Fectio bij Vechten is wel uitgebreid gegraven. Het fort iswaarschijnlijk in 4 of 5 n.Chr. gesticht en vrijwel de gehele Romeinse tijd ingebruik gebleven. Ook in de Middeleeuwen bleef het castellum-terrein ingebruik. Mogelijk stond hier in de late Middeleeuwen het kasteel Wiltenburg.In de Romeinse tijd ontstond in de directe omgeving van Fectio een burgerlijkenederzetting. Dit was waarschijnlijk een van de eerste plaatsen waar lokale engeïmporteerde goederen werden uitgewisseld.

De Meern

Utrecht

HoutenNieuwegein

Bunnik

Odijk

Cothen

Doorn

Maarn

Driebergen

Zeist

Werkhoven

Wijk bij Duurstede

0 5 km

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

Afb. 4 Fosfaatconcentraties in hetKromme Rijngebied. (naar Van Es& Hessing 1994)Legenda:1 stuwwal;2 beekdalen;3 kommen;4 dekzand;5 Werkhovense stroomrug;6 Houtense en Jutphase stroomrug;7 Kromme Rijn stroomrug;8 uiterwaarden;9 (fossiele) rivieren;10 fosfaatplek.

Page 11: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

11

De Romeinse vraag naar producten vormde voor de regionale economie een bronvan groei en verandering.Voor de inheemse bevolking werd het aantrekkelijkeragrarische overschotten te produceren in plaats van de agrarische bedrijfsvoeringgeheel af te stemmen op het voorzien in de eigen behoeften. Dit leidde tot hetontstaan van agrarische nederzettingen die op Romeinse leest waren geschoeid:de zgn. villae. Er zijn aanwijzingen dat er in de omgeving van Houten meerderevillae zijn geweest. Bij opgravingen aan de Burgemeester Wallerweg en in Tielland,Molenzoom en Loerik zijn resten van geheel of gedeeltelijk uit steen opgetrokkengebouwen uit de Romeinse tijd aangetroffen. Deze nederzettingen waren in demidden-Romeinse tijd zo sterk geromaniseerd dat ze zonder twijfel tot de top vande agrarische nederzettingen in het Kromme Rijngebied mogen worden gerekend.Mogelijk mag de midden-Romeinse nederzetting in De Horden als proto-villaworden aangemerkt, hoewel deze het stadium van steenbouw nooit heeft bereikt. 5

Eenvoudige agrarisch nederzettingen waren er in het Kromme Rijngebied zekerook. De onderkant van het spectrum wordt vermoedelijk vertegenwoordigd doornederzettingen als Houten-Doornkade en Wijk bij Duurstede-De Geer. Het zijnkleine nederzettingen van hooguit enkele bedrijven, die in hun structuur en devorm van de gebouwen nauwelijks enige Romeinse invloed vertonen. In demidden-Romeinse tijd moet het Kromme Rijngebied dichtbevolkt zijn geweest(afb. 5: II).

Het nederzettingspatroon in het Kromme Rijngebied veranderde drastisch in delaat-Romeinse tijd (afb. 5: III). De meeste nederzettingen die uit de voorgaandeperiode bekend zijn verdwenen in de loop van de 3e eeuw n.Chr. Slechts enkelenederzettingsterritoria bleven bestaan of werden opnieuw in gebruik genomen.Laat-Romeinse bewoningsporen zijn onder andere aangetroffen in Wijk bijDuurstede-De Geer, Cothen,Werkhoven, ’t Goy, Houten-Tielland en Houten-

Rhenen

De Meern

Utrecht

HoutenNieuwegein

Bunnik

Odijk

Cothen

Doorn

MaarnDriebergen

Woudenberg

Scherpenzeel

Leersum

Amerongen

Zeist

Werkhoven

Wijk bij Duurstede

Elst

I

Rhenen

De Meern

Utrecht

HoutenNieuwegein

Bunnik

Odijk

Cothen

Doorn

MaarnDriebergen

Woudenberg

Scherpenzeel

Leersum

Amerongen

Zeist

Werkhoven

Wijk bij Duurstede

Elst

II

Afb. 5 Archeologische vind-plaatsen in het Kromme Rijn-gebied, per periode (naarVan Es & Hessing 1994).I IJzertijd;II midden-Romeinse tijd;III laat-Romeinse tijd;IV Merovingische tijd;V Karolingische tijd.

5 Vos 2002, paragraaf 7.3.5.

Page 12: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

12

Centrum.Vindplaatsen uit de Merovingische en Karolingische tijd zijn talrijkerdan die uit de laat-Romeinse tijd (afb. 5: IV en 5:V). Met name vindplaatsen uitde Karolingische tijd zijn ruim vertegenwoordigd. Evenals in de Romeinse tijd iser in deze periode sprake van een duidelijke nederzettingshiërachie.In de vroege Middeleeuwen stonden Utrecht en Dorestad aan de top van denederzettingspiramide in het Kromme Rijngebied. Utrecht fungeerde sinds deMerovingische tijd als kerkelijk centrum en had in de late Middeleeuwen ookeen bestuurlijke en economische functie.6 Van Dorestad zijn tussen 1967 en1977 grote stukken van het noordelijke deel blootgelegd. Dorestad was in devroege Middeleeuwen het economische hart van het gebied. Daarnaast vervuldehet mogelijk ook andere functies (o.a. op bestuurlijk niveau). De aanwezigheidvan Dorestad had dan ook grote invloed op de nederzettingsontwikkeling inandere delen van het Kromme Rijngebied. Oude nederzettingsterritoria werden 6 Van Es 1994c.

Rhenen

De Meern

Utrecht

HoutenNieuwegein

Bunnik

Odijk

Cothen

Doorn

MaarnDriebergen

Woudenberg

Scherpenzeel

Leersum

Amerongen

Zeist

Werkhoven

Wijk bij Duurstede

Elst

III

Rhenen

De Meern

Utrecht

HoutenNieuwegein

Bunnik

Odijk

Cothen

Doorn

MaarnDriebergen

Woudenberg

Scherpenzeel

Leersum

Amerongen

Zeist

Werkhoven

Wijk bij Duurstede

Elst

IV

Rhenen

De Meern

Utrecht

HoutenNieuwegein

Bunnik

Odijk

Cothen

Doorn

MaarnDriebergen

Woudenberg

Scherpenzeel

Leersum

Amerongen

Zeist

Werkhoven

Wijk bij Duurstede

Elst

V

Afb. 5 (vervolg).

Page 13: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

7 Van Tent 1970; 1972; 1976.8 Van Es 1994a, 24, afb. 12;Kok 1997b, 4.

13

opnieuw in gebruik genomen en er ontstonden enkele nieuwe bewoningskernen.Deze nederzettingen groeiden uit tot de huidige dorpen. In de tweede helft vande 9e eeuw verloor Dorestad haar functie als interregionaal handelscentrum.Hiermee kwam een einde aan een periode van economische bloei.

2.3 Cothen-Kapelleweg

Het gebied rond de boerderij De Zemelen aan de Kapelleweg is sinds dezestiger jaren van de 20e eeuw bekend als archeologische vindplaats. Naaraanleiding van de vondst van materiaal uit de late IJzertijd en de Romeinsetijd kreeg een deel van het terrein in 1968 de status van wettelijk beschermdarcheologisch monument (afb. 6). Latere veldverkenningen op de percelendirect aansluitend op De Zemelen hebben uitgewezen dat het gebied metarcheologische waarden groter is dan het gebied dat in 1968 werd aangewezenals wettelijk beschermd monument.7 In 1972 en 1976 werden op de aan-grenzende terreinen scherven verzameld uit de late IJzertijd, de Romeinse tijden de Middeleeuwen. Het terrein ten noorden van de Kapelleweg is op basisvan de resultaten van deze veldverkenningen aangewezen als attentiegebied(CMA-nr. 39A-A55, nr. 12134). De terreinen ten zuiden, oosten en westenvan het monument kregen de status van te beschermen monument (CMA-nr. 39A-100, nr. 3592; CMA-nr. 39A-123, nr. 11421, CMA-nr. 39A-044).Sinds enige jaren worden er regelmatig metaalvondsten gemeld van het terreinDe Zemelen. Het gaat hierbij onder andere om Keltische triquetrum-munten,een 4e-eeuwse haarnaald, enkele laat-Romeinse munten en een vroeg-middeleeuwse fibula van het Domburg-type (zie paragraaf 3.4.6 en afb. 13).8

Deze vondsten bevestigen het vermoeden dat De Zemelen reeds in de (late)IJzertijd bewoond was en ook in de laat-Romeinse tijd en vroege Middeleeuwenin gebruik was.De genoemde vondsten van De Zemelen benadrukken tevens het belang van devindplaats. Keltische munten zijn in het Kromme Rijngebied uiterst zeldzaam.

4450

4445

1465 1470 1475

1

2

3

Afb. 6 Locatie van het archeo-logische monument Cothen-De Zemelen. Schaal 1 : 15 000.Legenda:1 archeologisch monument;2 meldingsgebied;3 te beschermen gebied.

Page 14: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

14

Ze zijn slechts van enkele andere plaatsen in het gebied bekend, zoals een terreindirect ten noordwesten van De Zemelen, de terreinen De Geer en De Hordenbij Wijk bij Duurstede en uit de directe omgeving van het castellum Fectio bijVechten.9 Van de meeste van deze vindplaatsen komen tevens fragmenten vanglazen La Tène-armbanden.10 Deze armbanden worden in de periode tussenca. 200 v.Chr. en 50 n.Chr. gedateerd.11 Er is wel gesuggereerd dat dezearmbanden in onze streken als ruil- of betaalmiddel hebben gefungeerd, maarovertuigende bewijzen daarvoor ontbreken.12 De aanwezigheid van Keltischemunten en La Tène-armbanden zou op contacten met het Bataafse machts-centrum in de omgeving van Rossum kunnen wijzen.13

Laat-Romeinse en vroeg-middeleeuwse vondsten zijn in het Kromme Rijngebiedrelatief zeldzaam.Veel van de in de IJzertijd en Romeinse tijd gebruikte neder-zettingsterreinen in dit gebied werden rond het midden van de 3e eeuw n.Chr.opgegeven. Slechts enkele terreinen, zoals De Geer bij Wijk bij Duurstede,kennen een vrijwel continue bewoning van de IJzertijd tot in de Karolingischetijd.14 De vondsten van De Zemelen lijken er op te wijzen dat zich bij De Zemelenmogelijk een vergelijkbare situatie voordoet.

9 Kok 1997a, 40;Van Es 1994a;Aarts 1994; particuliere collectie,Amersfoort.10 Wijk bij Duurstede-De Horden:Van Es 1994a, 34, afb. 19;Wijk bijDuurstede-De Geer: Linnemeijer1995, 34-9.11 Haevernick 1960, 75-94;Peddemors & Verwers 1970;Verwers1972, 118-9; Peddemors 1975, 97,106-8;Willems 1981, 196;Van denBroeke 1987a, 39-40; Roymans1989, 4.2, 4.4.; Roymans & VanRooijen 1993, 4, 6.12 Willems 1981, 196;Van derSanden 1987, 92-3.13 Roymans & Van der Sanden1980;Van Es 1994a, 22-7.14 Van Es et al. 1990; 1991; 1992;1993; 1994; 1995;Van Es 1994d,231-4.

Page 15: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

15

3 Waarderend archeologisch onderzoek (ROB 2000)

3.1 Doelstelling

Het onderzoek in De Zemelen was in de eerste plaats gericht op het verzamelenvan aanvullende gegevens over de datering en fasering van de vindplaats. Ookde aard en omvang van de vindplaats dienden verder te worden onderzocht.Daarnaast diende het onderzoek inzicht te geven in de conserveringstoestand engaafheid van de vindplaats. Het feit dat er relatief veel metaalvondsten van hetterrein komen, zou er op kunnen wijzen dat delen van het terrein zijn aangetast.Er staat een aantal gebouwen op het terrein en het is onduidelijk of bij de bouwdaarvan een gedeelte van het archeologische monument is verstoord.Verder isonbekend in hoeverre het huidige gebruik nadelige gevolgen heeft voor deconservering van de vindplaats.

3.2 Methode van onderzoek

Uitgangspunt bij het onderzoek was dat alleen die delen van het monumentzouden worden opgegraven die binnen het plan van de sloop van de bestaandebebouwing en de te bouwen loopstal vielen. Het onderzoek is daarom in tweefasen uitgevoerd.Ten zuidwesten van de bestaande loopstallen werd een op-gravingsput van ca. 12,5 x 17,5 m aangelegd (afb. 7). De graafwerkzaamheden

erf

loopstal

opgravingsput

Afb. 7 Locatie van deopgravingsput. Schaal: 1 : 1 000.

Page 16: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

16

zijn verricht met een hydraulische kraan met schaafbak. Het eerste vlak lag opeen diepte die varieerde van 3,15 m NAP aan de zuidzijde tot 2,48 m NAP aande noordzijde. Dit vlak is getekend en afgewerkt.Vervolgens zijn de onder-grondse resten van de loopstal en gierkelder ten noorden van de opgravingsputverwijderd. Sommige verstoringen reikten tot 2,10 m NAP. De opgravingsput isvervolgens in noordelijke richting uitgebreid en kreeg uiteindelijk een oppervlakvan 17,5 x 25 m. Dit is tevens de grootte van de bouwput. In de vergroteopgravingsput werd een tweede vlak aangelegd. Dit vlak lag op een diepte vanca. 2,00 m NAP. De grondsporen zijn in dit vlak tot hun maximale dieptegecoupeerd en laagsgewijs doorzocht op vondstmateriaal.Bij de aanleg van de vlakken en de afwerking van de grondsporen is intensiefgebruik gemaakt van een metaaldetector. Daarnaast zijn van enkele grond-sporen monsters genomen ten behoeve van ecologisch onderzoek. Het oost- enwestprofiel van de opgravingsput is tot een diepte van 2,00 m -Mv gedocumen-teerd. Dit is tevens de diepte van de bouwput.

3.3 Beschrijving van de aangetroffen fenomenen15

3.3.1 Verticale stratigrafie

Het onderzochte terrein ligt op het zuidelijke deel van de stroomrug, waar dezenaar het noorden toe afloopt. In het terrein zijn de reliëfverschillen nauwelijkste zien: latere egalisaties hebben het verschil in hoogte grotendeels uitgewist.De stroomrug bestaat uit een oeverwal met een fossiele rivierbedding tennoorden daarvan. De stratigrafische opbouw van het terrein is in detailbestudeerd door middel van de twee noord-zuid profielen. De verschillendearcheologische (sporen)niveau’s worden besproken aan de hand van hetgeschematiseerde oostprofiel van de opgravingsput (afb. 8).

De recente bouwvoor (afb. 8, laag a) heeft een dikte van ca. 0,5 m. Hieronderbevindt zich in het gedeelte van de bedding een dikke laag grijsbruine klei metpuin (afb. 8, laag b). Op de oeverwal is deze laag niet aangetroffen. De laagdateert van na de bewoning en is waarschijnlijk opgebracht om de in debedding aanwezige depressie op te vullen. De oeverwal is opgebouwd uit lagenbruine en geelgrijze klei (afb. 8, laag c). De top van de stroomrug bevindt zichop 3,45 m NAP. De sporen op de oeverwal bevonden zich direct onder derecente bouwvoor.De lagen waaruit de oeverwal is opgebouwd worden op ca. 3 m uit de zuidhoekvan het profiel oversneden door de insteek van de bedding. De hellingshoek vande insteek bedraagt ongeveer 15 graden. De vullingen in de bedding geven eenbeeld van de stroomsnelheid van de rivier.De lagen waaruit de oeverwal is opgebouwd worden weggesneden door een vrijsteile insteek. Dit betekent dat de stroomrug waarschijnlijk aan een buitenbochtlag en de rivier een erosieve fase moet hebben gekend. Naar verloop van tijdverloor de rivierarm – waarschijnlijk door stroomverleggingen stroomopwaarts –zijn watervoerende functie en raakte de bedding opgevuld met riviersediment.De onderste vulling van de bedding bestaan uit lagen zand, klei en humeusmateriaal (fase I). De top van deze lagen ligt op 2,35 m NAP. In deze lagen zijnenkele scherven uit de vroege IJzertijd aangetroffen. Het vondstmateriaal isnauwelijks verspoeld, hetgeen er op wijst dat het ter plaatse is gedeponeerd.De vondsten hangen samen met de oudste bewoning op de oeverwal.In de bovenste zandlaag is in fase II een greppel (S 110) gegraven in de bedding.Het vondstmateriaal uit de greppel vertoont grote overeenkomst met devondsten uit de lagen waarin het spoor is ingegraven. Het is dan ook aanneme-lijk dat beide uit dezelfde periode dateren. Dit doet vermoeden dat de opvullingvan de bedding betrekkelijk snel is gegaan en dat de verticale aanwas zo ver wasgevorderd dat dit gedeelte van het terrein in gebruik kon worden genomen.

15 Voor de uitgebreide beschrijvingvan de hier genoemde fasen, zieparagraaf 3.5.1.

Page 17: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

17

De aard van de activiteiten in de dichtgeslibde bedding is niet geheel duidelijk.Waarschijnlijk werd het terrein niet intensief gebruikt.In de depressie die in het terrein achterbleef, werd vervolgens vanaf de oever ineen tweetal fasen (fase IIIa, IIIb) grond gedeponeerd die vermengd was metnederzettingsafval. Zo raakte de bedding verder opgevuld. De ophogingslagendateren uit de midden- en late IJzertijd. Er zijn geen bijbehorende sporenaangetroffen.Waarschijnlijk concentreerden de activiteiten zich in deze periodeop de oeverwal.In de bovenste laag werd in de late IJzertijd en vroeg-Romeinse tijd (fase IV)een groot aantal sporen ingegraven, zoals greppels en kuilen. Ook op deoeverwal bevinden zich sporen uit deze periode.

3.3.2 De grondsporen

Tijdens de opgraving zijn grondsporen uit de IJzertijd en de Romeinse tijdaangetroffen (afb. 9). De meeste sporen bevinden zich op een oeverwal dieDe Zemelen in oost-west richting doorsnijdt. Daarnaast zijn er enkele grond-sporen (vooral greppels) aangetroffen op de dichtgeslibde rivierbedding tennoorden van deze oeverwal.De interpretatie van de grondsporen wordt bemoeilijkt door enkele factoren.In de eerste plaats is alleen in de bedding een duidelijke stratigrafie voorhanden.Op de oeverwal komen alle sporen op hetzelfde niveau tevoorschijn.Ten tweedeis het niet eenvoudig om de individuele sporen op basis van het vondstmateriaalte dateren. De meeste leverden slechts enkele kleine wandfragmenten vanaardewerk op, die nauwelijks houvast boden voor de datering van de sporen.De laatste complicerende factor is dat de opgravingsput voor het grootste deelwordt ingenomen door de rivierbedding. Daardoor ontbreekt het inzicht in deaard en fasering van de bewoning op de oever.

3.3.2.1 Paalgaten

Op de oeverwal zijn vooral paalgaten aangetroffen.Verder zijn er ook enkelekuilen en greppels. De spoordichtheid is laag; dit komt waarschijnlijk omdat deopgravingsput in de periferie van de nederzetting ligt. De kern van de neder-zetting bevindt zich ten oosten van de opgravingsput. Een aantal paalsporen kanmet zekerheid in de Romeinse tijd worden gedateerd. De meeste dateren echterwaarschijnlijk uit de IJzertijd. De grondsporen tekenen zich af op een diepte van3,27 tot 3,14 m NAP. De meeste paalgaten zijn opgevuld met donkergrijze klei.Een klein aantal heeft een lichte vulling. Mogelijk zijn dit de oudste sporen.

S 100 S 110 S 25S 93

3.00

mNAP

noord zuid

fase IIIb

fase IIIa

fase I

laag a

laag b

laag c

(fase II)

Afb. 8 Het oostprofiel vande opgravingsput.

Page 18: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

18

De diepte van de paalgaten varieert van enkele centimeters tot ruim 30 cm.De meeste paalgaten die op de oeverwal werden gevonden maken deel uit vaneen zgn. palenzwerm-nederzetting. Dergelijke nederzettingen komen in hetNederlandse rivierengebied voor van de midden-IJzertijd tot in de vroeg-Romeinse tijd.16 Het probleem met de interpretatie van palenzwerm-neder-zettingen is dat daarin geen plattegronden zijn te herkennen van gangbareboerderij-typen. In het beste geval kunnen alleen kleine vier-, zes- of negen-palige configuraties worden getraceerd. Ze worden geïnterpreteerd als spiekersof bijgebouwen.Verschillende onderzoekers hebben zich beziggehouden met het probleem vande palenzwerm-nederzettingen.Willems veronderstelt dat er sprake is vangebouwplattegronden van een andere vorm dan de tot nu toe bekende typen.17

Hij schrijft de veranderde gebouwplattegronden toe aan een verandering vande bestaanseconomie en een specialisatie in agrarische activiteiten. Zowel eenspecialisatie in akkerbouw als in veeteelt zou volgens hem hebben kunnenleiden tot het verdwijnen van het stalgedeelte. Akkerbouwproducten en veevoerzouden dan zijn opgeslagen in kleine bijgebouwen of spiekers. Roymans is eenandere mening toegedaan.18 Hij stelt dat het gemengd bedrijf in onze strekengangbaar was in de IJzertijd. Er kon wel een zekere mate van specialisatie zijn,maar deze was volgens hem niet zo sterk als Willems veronderstelt.Volgens

16 Zie Wijk bij Duurstede-De Geer:Van Es 1994a; Kesteren-De Woerd:Siemons 2001.17 Willlems 1984, 223-32.18 Roymans 1990, 111-2.

321

S106

S95

S100

S110

S102 S103

S93

bedding

Afb. 9 Overzicht van alle sporen.Legenda:1 vroege IJzertijd;2 midden-IJzertijd;3 late IJzertijd - Romeinse tijd.

Page 19: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

19

Roymans kan het ontbreken van duidelijke gebouwplattegronden zijn veroor-zaakt door latere verstoringen, erosie en het niet volledig opgraven van depalenzwerm-nederzettingen.19 Ook zijn uitleg biedt echter geen afdoendeverklaring. De laatste jaren konden enkele goed-geconserveerde palenzwerm-nederzettingen vrijwel volledig worden opgegraven. Deze opgravingen hebbenechter geen duidelijke plattegronden van hoofdgebouwen opgeleverd.20 Er zaldus naar andere verklaringen moeten worden gezocht.

3.3.2.2 Kuilen en greppels

De kuilen liggen op de rand van de bedding en zijn ingegraven in het pakketdonkergrijze klei, behorende bij fase IIIb. Op basis van hun stratigrafischepositie kunnen ze in de midden-IJzertijd worden gedateerd. Deze datering wordtbevestigd door het vondstmateriaal uit de kuilen. De diepte van de kuilenvarieert van enkele decimeters tot 95 cm. De kuilen zijn opgevuld met lagendonkergrijze en grijze klei. De functie van de kuilen is onduidelijk. Mogelijkhouden de diepste kuilen verband met waterwinning. Het feit dat alle kuilen indezelfde zone liggen, zou er op kunnen wijzen dat hun functie gelijksoortig was.In de dichtgeslibde bedding zijn vooral greppels ingegraven. Op basis van deverticale stratigrafie kunnen twee fasen (fase II en IV) worden onderscheiden.De oudste greppel (spoor 110) bevindt zich op een diepte van 2,20 m NAP.De greppel loopt in het westelijke en oostelijke deel van de put min of meerparallel aan de bedding en maakt halverwege de put tweemaal een knik.De bovenste vulling bestaat uit donkergrijze klei. Daaronder bevindt zich eendonkerbruine humeuze vulling. De diepteligging van de onderkant van degreppel varieert van 1,40 m NAP aan de westzijde tot 1,60 m NAP aan deoostzijde. In het oostelijke deel van de greppel is veel aardewerk en botmateriaalaangetroffen. De vondsten zijn voor het merendeel afkomstig uit de onderstevulling. Het aardwerk dateert uit de vroege IJzertijd. De greppel wordt afgedektdoor een dunne laag grijze klei en een pakket donkergrijze klei. De top van dezetweede laag ligt op 2,40 tot 2,60 m NAP. Deze lagen hebben een relatief grotehoeveelheid vondstmateriaal opgeleverd, waaronder veel handgevormd aarde-werk en bot. In de bovenste laag is een aantal greppels en kuilen ingegraven.De meeste greppels zijn min of meer oost-west georiënteerd. Alleen twee smallegreppels (sporen 102 en 103) zijn noord-zuid gericht. De smalle greppelsworden aan de noordzijde oversneden door een brede oost-west georiënteerdegreppel (spoor 95) en oversnijden op hun beurt een greppel aan de zuidzijde(spoor 93). Spoor 95 wordt oversneden door een grote kuil (spoor 106).De greppels hebben een breedte van 40 tot 95 cm en reiken tot een diepte van2,02 tot 1,52 m NAP. Ze hebben alle een komvormige doorsnede. In de meestegevallen bestaat de vulling van onder naar boven uit lichtgrijs zand, gevolgddoor een donkergrijze kleilaag met houtskool.Het merendeel van de greppels bevatte vrij weinig vondsten. De onderstevullingen van de greppels leverden slechts enkele fragmenten handgevormdaardewerk en botmateriaal op. Uit de bovenvulling van enkele sporen komen ookenkele fragmenten import-aardewerk en stukken van tegulae. De vulling van dekuilen komt overeen met die van de greppels. De diepte van de kuilen varieertvan 2,02 tot 1,62 m NAP. Ook de kuilen bevatten weinig vondstmateriaal.De functie van dit gedeelte van het terrein is onduidelijk. Het verschil tussenhet niveau waarop de sporen op de stroomrug en die op de bedding tevoorschijnkomen, bedraagt ongeveer 70 cm. Dit betekent dat het noordelijke deel ten tijdevan de bewoning in de Romeinse tijd een stuk lager lag dan de oeverwal. Ditbeperkte mogelijk het gebruik van het terrein. Mogelijk lagen hier akkers ofwerd het terrein gebruikt voor het weiden van vee. Het onderzochte terrein is teklein om de grootte van de percelen te kunnen vaststellen. Het feit dat er relatiefveel oversnijdingen voorkomen lijkt te wijzen op een vrij intensief gebruik vanhet terrein.

19 Roymans 1990, 112, 177-9.20 Wijk bij Duurstede-De Geer:Van Es et al. 1990; 1991; 1992;1993; 1994; 1995. Kesteren-De Woerd:Siemons 2001.

Page 20: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

20

3.4 De vondsten

Het onderzoek heeft een relatief kleine hoeveelheid vondstmateriaal opgeleverd.Met name de hoeveelheid metaalvondsten was enigszins teleurstellend.De verwachtingen waren hooggespannen, aangezien er in het recente verledendoor amateur-archeologen grote aantallen munten, fibulae en andere metalenartefacten op het terrein zijn verzameld. De belangrijkste reden voor het vrijwelontbreken van metaalvondsten is blijkbaar gelegen in het feit dat de opgravings-put in de periferie van de nederzetting ligt, terwijl de metaalvondsten met namevan het hoogste deel van het terrein komen. Ondanks de systematische inzetvan een metaaldetector zijn slechts enkele stukken ijzer, twee fibulae en de knopvan een bronzen naald verzameld.Tijdens de opgraving zijn in totaal 948 aardewerkfragmenten geborgen.Het aardewerk bestaat voor het overgrote deel uit handgevormd materiaal,daterend uit de IJzertijd en de Romeinse tijd (in totaal 924 fragmenten).Draaischijfaardewerk uit de Romeinse tijd is uiterst schaars (21 fragmenten).Daarnaast zijn een vroeg-middeleeuwse scherf en twee laat-middeleeuwseaardewerkfragmenten verzameld.De aantallen per context zijn te gering om kwantitatieve analyses mogelijkte maken. Er is dan ook voor gekozen om het materiaal niet gedetailleerd tebeschrijven, maar de vondsten zoveel mogelijk per context of fase te presen-teren. Daarbij is gekeken naar de maakwijze (handgevormd vs. gedraaid),potgeleding/vorm21, baksel, en de toegepaste decoratie- en afwerkings-technieken. Per baksel is het aantal fragmenten geteld, onderverdeeld in rand-,wand- en bodemscherven. De scherven zijn niet gewogen.Bij de bakselindeling van het handgevormde materiaal is vooral gekeken naarhet meest dominant aanwezige mageringsmateriaal (potgruis, organischemagering of zand). Daarnaast zijn de randen in groepen onderverdeeld: ronde,afgeplatte, enkelvoudig en meervoudig gefacetteerde randen. Indien mogelijkis de potgeleding/vorm22 vastgesteld.Verder zijn de toegepaste decoratie- ofafwerkingstechnieken genoteerd en de plaats waar deze zich op het potlichaambevinden.Het gedraaide aardewerk is onderverdeeld in de gangbare bakselgroepen:ruwwandig, gladwandig, dikwandig en kust-aardewerk voor de Romeinse tijden Badorf en Pingsdorf voor het middeleeuwse materiaal. De randen zijn in debestaande typologieën ingedeeld. Hieronder zal achtereenvolgens op het hand-gevormde en gedraaide aardewerk worden ingegaan.

3.4.1 Handgevormd aardewerk23

Het handgevormde aardewerk neemt binnen het vondstspectrum een promi-nente plaats in. Het materiaal dateert zowel uit de IJzertijd als de Romeinsetijd. Het onderscheid tussen beide groepen is vaak moeilijk te maken. Dit komtgedeeltelijk omdat het materiaal te fragmentarisch is, waardoor diagnostischekenmerken ontbreken, zoals potgeleding/vorm of decoratie. Gezien de aardvan de bewoning is daarnaast de kans groot dat in de grondsporen vermengingvan materiaal uit meerdere perioden is opgetreden. Het materiaal is daaromonderverdeeld in bakselgroepen. Daarnaast is gekeken naar typologische indica-toren zoals rand- en potvormen en de toegepaste decoratie- en afwerkings-technieken. Hierbij is gebruik gemaakt van de methode die Van Heeringen enVan Trierum hebben opgesteld voor het handgevormde materiaal uit West-Nederland.24 Tenslotte is gekeken naar de context en parallellen met anderecontemporaine vindplaatsen.

21 De term potgeleding verwijstnaar de duidelijk herkenbare delenop basis waarvan de vorm (hetprofiel) van de oorspronkelijke potkan worden gereconstrueerd.We onderscheiden een-, twee- endrieledige potvormen. Om op basisvan een scherf de geleding van eenpot te bepalen moet een aanzienlijkdeel van de rand en/of een zeerkarakteristiek deel van de wandaanwezig zijn.22 Zie noot 21.23 Met dank aan Robert vanHeeringen (ROB) voor zijn op- enaanmerkingen.24 Van Heeringen & Van Trierum1981.

Page 21: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

21

3.4.1.1 Baksel

Op basis van macroscopische kenmerken kunnen drie bakselgroepen onder-scheiden worden. Hierbij is vooral gekeken naar het meest dominant aanwezigeverschralingsmateriaal: klei gemagerd met potgruis; klei gemagerd metorganisch materiaal; en klei gemagerd met zeer fijn zand. In een beperkt aantalgevallen zijn verschillende mageringssoorten gecombineerd. Het aardewerk isoverwegend vrij hard gebakken, maar ook zacht gebakken materiaal komt voor.De kleur van het baksel varieert van zwart tot geel-oranje en (licht)bruin.Enkele scherven hebben een lichtgele kleur. Een klein aantal scherven isversinterd. Het is onduidelijk of het misbaksels zijn of dat het secundairverbrand materiaal betreft.

Klei gemagerd met potgruisPotgruis is het meest toegepaste mageringsmiddel.Van alle scherven is 95%op deze wijze gemagerd. In de meeste gevallen zijn de ronde of hoekigepotgruisdeeltjes duidelijk met het blote oog te herkennen. Dit geldt met namevoor de binnenzijde van de scherf, die vaak minder goed is afgewerkt dan debuitenzijde.Vaak steken de potgruisdeeltjes door het oppervlak van de scherfheen, waardoor de scherf enigszins ruw aanvoelt. Aan de buitenzijde zijn demageringspartikels minder duidelijk zichtbaar, vooral als het oppervlak isgepolijst, besmeten of op een andere wijze is afgewerkt. De kleur van depotgruisdeeltjes is afhankelijk van de wijze waarop de pot is gebakken:d.w.z. reducerend of oxiderend. De meeste potten zijn reducerend gebakkenen de potgruispartikels zijn dan ook grijs of zwart van kleur. Een enkele maalkomen echter ook rode partikels voor. Op de breuk is de magering vaak nietzichtbaar, omdat deze dezelfde donkere kleur heeft als de klei. Soms zijn demageringspartikels op de breuk te herkennen als kleine onregelmatige, hoekigedeeltjes. De hoeveelheid toegevoegde magering verschilt per pot. Sommigescherven bevatten slechts weinig potgruisdeeltjes, andere daarentegen juist veel.In enkele gevallen is naast potgruis ook zeer fijn, micahoudend zandtoegevoegd.

Klei gemagerd met organisch materiaalOrganische magering komt beduidend minder vaak voor dan potgruismagering:het is bij 2% van de scherven toegepast. Soms is het organische materiaalgecombineerd met andere materialen, zoals potgruis. Het organische materiaalmanifesteert zich als uitgebrande indrukken aan de buitenzijde van de scherf,waardoor deze een enigszins onregelmatig oppervlak heeft. Een aparte groepvormen de scherven in een lichtgeel baksel. Het materiaal is zacht gebakkenen zeer poreus door het uitbranden van de plantaardige verschaling. De pottenzijn slecht afgewerkt. Dit materiaal is afkomstig uit het Belgisch-Nederlandsekustgebied en is daar vanaf de IJzertijd, maar vooral in de Romeinse tijd,geproduceerd. Het is een zgn. briquetage-baksel.25

Klei gemagerd met zeer fijn zandOp de breuk en het oppervlak zijn geen grote zandkorrels zichtbaar, maarkleine glimmende partikels mica zijn met het blote oog aan de buitenzijde tezien. Dit baksel komt slechts zelden voor, zodat een uitvoerige beschrijvingniet mogelijk is. Het betreft fragmenten van dunwandige kommen en schalenin een relatief hard baksel. Het baksel heeft een donkere kleur en is zorgvuldigafgewerkt.

3.4.1.2 Decoratie- en afwerkingstechnieken (afb. 10)

Het handgevormd aardewerk uit Cothen - De Zemelen vertoont de volgendedecoratie- en afwerkingstechnieken:25 Van den Broeke 1986.

Page 22: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

22

- nagel- en vingertopindrukken in verschillende motieven;- individuele lijnen, min of meer parallel aan elkaar;- individuele lijnen in ruitvormige patronen;- kamversiering in verschillende geometrische patronen;- ronde indrukken;- groeven;- vingergeulen;- uitgeknepen versiering (zgn. Warzen);- knobbels;- gepolijst;- geglad oppervlak;- besmeten oppervlak.De decoratie bevindt zich vrijwel altijd aan de buitenzijde van de pot of opde bovenzijde van de rand. Eén fragment is aan de binnenzijde gedecoreerd.De scherf is voorzien van verticale parallelle lijnen (vondstnummer 1-2-44).Sommige decoratie- of afwerkingstechnieken hebben naast een mogelijkdecoratieve waarde ook een functionele betekenis. Dit geldt met name voorhet gepolijste aardewerk. Sporen van polijsting vinden we in het algemeen overhet gehele buitenzijde van de pot en aan de binnenzijde van de rand en hals.In enkele gevallen zijn verschillende technieken na elkaar toegepast. Dit geldtvooral voor potten met kamversiering. Deze zijn gepolijst voordat de kam-

1 2

3 4

5

6 7

0 5 cm

Afb. 10 Versieringstypen op hethandgevormde aardewerk:1 besmeten;2 groeflijnen;3 kamversiering;4 golvende kamversiering;5 geulen;6-7 nagel-/vingertopindrukken.

Page 23: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

23

versiering werd aangebracht. Bij een aantal potten zijn meerdere decoratie- ofafwerkingstechnieken tegelijkertijd toegepast. Een voorbeeld hiervan is eendrieledige pot die vanaf de rand tot aan de grootste buikomvang is gepolijst,met daaronder een zone met individuele lijnen in een ruitvormig patroon.Het gepolijste gedeelte is tevens voorzien van enkele kleine knobbels.Voor zover kan worden nagegaan bevindt de decoratie zich vrijwel altijd onderde grootste buikomvang. De nagel-/vingertopversiering vormt daarop eenuitzondering: deze komen op alle delen van het pot-oppervlak voor.De decoratie is op verschillende manieren aangebracht. De nagel-/vingertop-versiering is met de vingers gemaakt, evenals geulen en uitgeknepen versiering.De vingertoppen zijn vaak diep in de klei gedrukt, waardoor een plastisch effectontstaat. De individuele lijnen en groeven en de ronde indrukken zijn met eenscherp voorwerp aangebracht, zoals een houtje of bot. Kamversiering is meteen smalle houten of benen kam gemaakt.Streepband-versiering is slechts op één pot aangetroffen (vondstnummer 1-0-59).Deze pot is aan de buitenzijde voorzien van groeven op de overgang van de halsnaar het potlichaam (afb. 11). De binnen- en buitenzijde van de rand en halszijn gepolijst. De buitenzijde van de wand is geglad. De pot heeft een drieledigevorm en een enigszins omgeslagen, ronde rand. De klei is gemagerd metpotgruis en zeer fijn micahoudend zand. De kleur van het baksel varieert vangrijs aan de binnenzijde tot oranjebruin aan de buitenzijde. Op basis van decontext moet de pot in de Romeinse tijd worden gedateerd. Het is onduidelijkof de pot als import uit het Friese gebied moet worden geschouwd of dat heteen lokaal product is. Het baksel wijkt niet af van dat van de andere schervenen dit pleit voor lokale of regionale productie. Ook op andere plaatsten in hetrivierengebied, zoals Jutphaas, is streepbandaardwerk in kleine hoeveelhedenaangetroffen.26 Er zal eerder gedacht moeten worden aan een Friese invloeddan aan importen uit Noord-Nederland.

3.4.1.3 Randvormen (handgevormd aardewerk) (zie tabel 1)

De randvormen uit het complex Cothen-De Zemelen kunnen als volgt wordengeclassificeerd:- onverdikte, ronde randen. Soms is de rand aan de bovenzijde aangepunt;- randen met een vlakke bovenzijde.Vaak is de bovenzijde van de rand enigszins

verdikt doordat tijdens de fabricage druk is uitgeoefend op de rand om dezevlak te maken;

- omgeslagen randen;- randen met enkelvoudig facet;- randen met meervoudig facet;- golfranden.De randen met een vlakke bovenzijde zijn vaak voorzien van ruim gespatieerdenagel- of vingerindrukken op de bovenzijde. De randen met een afgeschuindebuitenzijde hebben altijd een rij aaneengesloten nagel- of vingerindrukken tegen26 Van Tent 1978, 219-20.

Afb. 11 Streepbandpot.

Page 24: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

24

de buitenkant van de rand. De simpele, onverdikte ronde randen komen hetmeest voor (39,4%), gevolgd door de randen met een vlakke bovenzijde(28,7%). Randen met een één of meer facetten komen relatief weinig voor.Omgeslagen randen zijn schaars, evenals golfranden.

3.4.1.4 Randafwerking (handgevormd aardewerk)

Op het aardewerk van De Zemelen kunnen drie categorieën randafwerkingworden onderscheiden:- gepolijste randen. In de meeste gevallen is niet alleen de rand gepolijst, maar

de hele buitenzijde van de pot. Ook de binnenzijde van de rand en hals is vaakgepolijst;

- randafwerking in de vorm van vinger- of nagelindrukken op de boven- ofbuitenzijde van de rand. De afstand tussen de individuele indrukken bedraagtmeestal enkele centimeters;

- randafwerking in de vorm van aaneengesloten vinger- of nagelindrukken aande buitenzijde van de rand. Hierdoor heeft de rand een gekarteld uiterlijk.

Randen met polijstsporen komen het meest voor, gevolgd door randen met ruimgespatieerde vingertop- of nagelindrukken. Gekartelde randen komen vrijwelniet voor (4,3%).Waarschijnlijk heeft het vrijwel ontbreken van deze laatstegroep vooral een chronologische betekenis.

3.4.1.5 Potgeleding/vorm (handgevormd aardewerk)27

Om op basis van een scherf de geleding van de pot te kunnen vaststellen,moet een aanzienlijk deel van het profiel of de wand aanwezig zijn. Dit is bijhet materiaal uit De Zemelen maar bij een klein percentage het geval. Erkomen zowel een-, twee- als driedelige potvormen voor. De randtypen lijkenniet te zijn gebonden aan één potvorm, maar komen meestal bij meerderevormen voor. Bij potten met een eenledige vorm komen vooral ronde randenvoor, terwijl bij potten met een tweeledige vorm zowel ronde als vlakke randenveelvuldig voorkomen. Bij drieledige potten komen alle randtypen voor.Omgeslagen randen en kartelranden komen vrijwel uitsluitend voor bij pottenmet een drieledige vorm.

3.4.2 Overig handgevormd materiaal

Naast aardewerk zijn er twee fragmenten van weefgewichten (vondstnummers1-2-52 en 1-2-73), een dikwandig kleibrok (vondstnummer 1-1-1) en een grootaantal fragmenten verbrande klei verzameld. De weefgewichten zijn driehoekigvan vorm en vervaardigd van gebakken klei met organische magering. Beideexemplaren hebben drie doorboringen. Het meest complete exemplaar is aanéén zijde gedecoreerd met een ondiepe vingerindruk. Op basis van de vondst-omstandigheden kunnen de weefgewichten in de pre-Romeinse periode wordengedateerd. 27 Zie ook noot 21.

randvorm eenledige vorm tweeledige vorm drieledige vorm totaal

rond 8 11 18 37vlak 2 10 15 27omslag 0 2 6 8enkelvoudig facet 1 4 7 12meervoudig facet 0 0 6 6kartel 0 1 3 4totaal 11 28 55 94

Tabel 1 Overzicht van deverdeling van de randtypen perpotvorm van het handgevormdeaardewerk.

Page 25: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

25

Het dikwandige kleibrok is gemagerd met plantaardig materiaal, zacht gebakkenen geel-oranje van kleur. Het fragment heeft één afgeronde zijde en een minimaledikte van 8,6 cm. Aan de buitenkant zijn afdrukken van twijgen(?) zichtbaar.Vergelijkbare kleibrokken zijn bekend van diverse vindplaatsen uit de Romeinsetijd in Noord- en Zuid-Holland en Groningen.28 De interpretatie van dezekleibrokken varieert van voorraadkuip en haardkraag tot ijzer-, pottenbakkers-of broodoven.29 Het fragment uit Cothen is zacht gebakken en niet versinterd.Mogelijk is het fragment afkomstig van een pottenbakkersoven. Op het terrein iseen aantal versinterde scherven aangetroffen, hetgeen er op kan wijzen dat er terplaatse aardewerk is vervaardigd. Een andere mogelijkheid is dat het kleifragmentdeel heeft uitgemaakt van een broodoven. De brokken en brokjes verbrande kleikunnen voor het overgrote deel worden gedetermineerd als huttenleem.

3.4.3 Romeins draaischijfaardewerk

In totaal zijn 21 fragmenten Romeins draaischijfaardewerk geborgen, waar-onder vier randfragmenten. Dit aantal is 2,2% op een totaal van 948 scherven.De scherven zijn in vergelijking tot de fragmenten van het handgevormdaardewerk klein en waarschijnlijk allemaal afkomstig van verschillende potten.Het Romeinse draaischijfaardewerk is onderverdeeld in gladwandig, ruwwandigen dikwandig aardewerk, alsmede kust-aardewerk.

3.4.3.1 Gladwandig aardewerk

Hiervan zijn geborgen: één randscherf van een gladwandige kruik (vondst-nummer 1-2-71); één randscherf van een honingpot (vondstnummer 1-2-71)en acht wandfragmenten.De genoemde gladwandige kruik is van een witgeel baksel. De klei is gemagerdmet zeer fijn zand en miniscule potgruisdeeltjes. Het oppervlak voelt glad aan.Het is hard gebakken. De rand is manchetvormig en hol en staat iets naarbuiten. De lip is scherp ondersneden. Op de hals bevindt zich aan de buiten-zijde een ribbel. De bovenzijde van de rand is aan de binnenzijde afgerond(afb. 12: 1). De rand behoort waarschijnlijk tot Stuart type 106-107, hoewel dittype geen ribbel op de hals heeft.30 De algemene datering van dit type valttussen de late 1e en het begin van de 2e eeuw n.Chr. Op basis van de randvormmoet de kruik in de late 1e eeuw n.Chr. worden gedateerd.

28 Bitter, Boulonois & De Ridder1996; 88, Hagers & Sier 1999,100-2.29 Mooij 1982, 19; Cordfunke &Diederik 1984; Bitter, Boulonois &De Ridder 1996, 89; Hagers & Sier1999, 102.

1

2

3

4Afb. 12 Romeins draaischijf-aardewerk:1-2 gladwandig;3-4 dikwandig.

Page 26: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

26

De honingpot is vervaardigd in een wit baksel. Er is nauwelijks mageringzichtbaar. Hooguit enkele zeer kleine potgruispartikels. Het oppervlak iszorgvuldig afgewerkt en voelt glad aan. Het is zacht gebakken. De rand is aande buitenzijde voorzien van een ondiepe groef (afb. 12: 2). Honingpotten zijnniet nauwkeurig te dateren, zeker als er geen compleet profiel aanwezig is. Dealgemene datering valt tussen de vroege 1e eeuw n.Chr. en de 4e eeuw. Het feitdat de honingpot van De Zemelen is uitgevoerd in een zacht, wit baksel zou opeen relatief vroege datering kunnen wijzen.De kleur van de overige scherven varieert van wit tot witgeel. Het materiaal isoverwegend hard gebakken.

3.4.3.2 Ruwwandig aardewerk

Hiervan werden vijf wandfragmenten geborgen. De kleur van de baksels varieertvan witgeel tot oranje. De magering bestaat uit zand waarvan de korrelgroottenogal uiteenloopt. De zandkorrels steken gedeeltelijk door het oppervlak heen.Het voelt aan als middelgrof schuurpapier. Het materiaal is middelhard tot hardgebakken.

3.4.3.3 Dikwandig aardewerk

Hiervan werden geborgen: twee randscherven van dolia (vondstnummers1-2-55 en 1-2-57) en twee wandfragmenten.Vondstnummer 1-2-55 is vervaardigd in een grof, gelig baksel. De mageringbestaat uit grof zand, voornamelijk kwarts, en potgruis. De potgruispartikels zijnhoekig van vorm en hebben een lichtgele kleur. De magering steekt gedeeltelijkdoor het oppervlak heen, waardoor de scherf aanvoelt als grof schuurpapier.De scherf is hard gebakken. Het dolium heeft een vrijwel horizontale, lichtondersneden rand (afb. 12: 3). De buitenzijde is enigszins geprofileerd en valtbinnen type Stuart 147.31 De wandscherven zijn vervaardigd in een vergelijk-baar baksel.Waarschijnlijk betreft het fragmenten van dolia.Vondstnummer 1-2-57 is vervaardigd in een fijner baksel dan de anderescherven. De magering bestaat uit fijn zand. Het baksel heeft een lichtroze kleur.Het oppervlak voelt aan als fijn schuurpapier. Het is middelhard gebakken.Het dolium heeft een iets naar buiten aflopende, min of meer horizontale randmet aan de bovenzijde twee groeven (afb. 12: 4).Stuart dateert zijn type 147 tussen ca. 10 v.Chr. en 100 n.Chr.32 Dolia met eencomplex randprofiel zoals vondstnummer 1-2-55 worden door andere onder-zoekers in de 2e en 3e eeuw n.Chr. gedateerd.33

3.4.3.4 Kust-aardewerk

Hiervan werden geborgen: één blauwgrijs wandfragment en één rood wand-fragment.

3.4.4 Overig Romeins aardewerk

De enige categorie Romeins aardewerk die nog niet is genoemd, is die van detegulae. Evenals scherven van import-aardewerk komen ze nauwelijks voor opDe Zemelen. In totaal zijn drie kleine fragmenten van tegulae een één imbrex-fragment geborgen. Stempels zijn niet aangetroffen. 30 Vgl. Stuart 1963, pl. 4, 76-8.

31 Vgl. Stuart 1963, pl. 16, 218.32 Stuart 1963, 65.33 Meunier 1963; Bloemers 1967;1979.

Page 27: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

27

3.4.5 Middeleeuws aardewerk

Tijdens de aanleg van vlak 1 zijn zowel scherven uit de IJzertijd en de Romeinsetijd als enkele middeleeuwse scherven verzameld. Het betreft een wandfragmentvroegmiddeleeuws aardewerk in een hard Badorf-baksel (baksel w-2 in deindeling van het materiaal uit Dorestad)34 en twee wandfragmenten Pingsdorf.Er zijn geen bewoningssporen uit deze perioden aangetroffen.

3.4.6 Metaal

Zoals reeds vermeld is het aantal metaalvondsten gering. Naast enkele ondeter-mineerbare ijzerfragmenten zijn twee complete, bronzen fibulae en de knop vaneen bronzen naald geborgen. De fibula met vondstnummer 1-2-51 en debronzen knop (vondstnummer 1-2-56) komen uit een oost-west georiënteerdegreppel (spoor 104). De fibula met vondstnummer 1-2-51 komt uit een grote,ronde kuil (spoor 106). Beide sporen bevinden zich in de bedding en zijn in dedonkergrijze kleilaag (fase IIIb) ingegraven. De metaalvondsten zijn goed gecon-serveerd.Vooral de fibula met vondstnummer 1-2-58 heeft een mooi patina.

Vondstnummer 1-2-51 is een boog- of spiraalbeugelfibula A (afb. 13: 1).35

Het hoofdkenmerk van dit type is de halfrond gebogen beugel die middels eenbeugelknop van de voetplaat wordt gescheiden. Het uiteinde van de naald-houder is voorzien van een ronde knop. De fibula heeft een zesdelige spiraalrolmet een omgebogen haak met knop aan de bovenzijde. Dit type is sterk beïnvloeddoor La Tène-fibulae. De haak en knoppen herinneren aan de knopfibulae.

34 Van Es & Verwers 1980.35 Vgl.Van der Roest 1988,181,Tafel IV, 67, 69.

3

2

0 3 cm

1

Afb. 13 Metaalvondsten:1-2 fibula;3 knop van (haar-)naald(bovenaanzicht).

Page 28: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

28

Fibulae van dit type zijn karakteristiek voor Germania Inferior.Voor een vroegedatering van dit type spreekt een exemplaar uit Haltern (8 v.Chr. - 9 n.Chr.).In Hofheim (40-80 n.Chr.) zijn van dit type slechts twee exemplaren aange-troffen, op basis waarvan Ritterling concludeert dat het type al voor het middenvan de 1e eeuw verdween.36 In het tempelcomplex van Empel (Noord-Brabant)komen ze in grote aantallen voor in fase 2 (15 v.Chr.-70 n.Chr.).37 Een dateringin de eerste helft van de 1e eeuw n.Chr., doorlopend tot in het derde kwart vandie eeuw lijkt het meest aannemelijk als datering voor dit type.

Vondstnummer 1-2-58 is een draadfibula van het type Almgren-16;Van Buchem24; Böhme type 15; Riha type 1.7 (afb. 13: 2).38 De fibula heeft een vierdeligespiraalrol van kantig draad en een bandvormige beugel. De bovenzijde van debeugel is voorzien van een dubbele, fijne puntdecoratie. De naaldhouder isrechthoekig.Volgens Böhme komt dit type vooral voor in de periode tussenDomitianus (81-96 n.Chr.) en Hadrianus (117-138 n.Chr.).39 In het Belgischegebied komt dit type vooral voor in 2e-eeuwse vrouwengraven.40 Fibulae meteen bandvormige beugel komen niet voor in pre-Flavische vondstcomplexen.41

Vondsten uit de grafvelden Hees en Wijchen wijzen er op dat dit type tot in detweede helft van de 2e eeuw voorkomt.42 Op grond van het begeleidende vondst-materiaal moet de fibula uit De Zemelen in de 2e eeuw n.Chr. worden gedateerd.

Vondstnummer 1-2-56 betreft de knop van een bronzen (haar)naald (afb. 13: 3).De knop is plat en aan de bovenzijde voorzien van een ingekraste geometrischversieringspatroon. De versiering doet enigszins denken aan die op laat-Romeinsehaarnaalden, maar de vorm van de knop en de context wijzen op een datering inde vroeg-Romeinse tijd.

3.4.7 Natuursteen

Het natuursteen is niet nader bestudeerd. Onder de vondsten bevinden zichenkele stukken van maalstenen, vervaardigd uit tefriet. Maalstenen van dezesteensoort komen in Nederland voor vanaf de IJzertijd.43 De fragmenten zijnte klein om de vorm van de maalstenen vast te kunnen stellen.Verder werd eengroot aantal (rol)keien geborgen, alsmede enkele fragmenten rode zandsteen,een aantal grote stukken tufsteen en een stuk bewerkt kalksteen. Beide laatstegroepen komen uit Romeinse sporen. De andere zijn zowel aangetroffen insporen uit de IJzertijd als in Romeinse sporen.

3.4.8 Bot

Op het moment dat dit rapport werd geschreven was het botmateriaal nog nietonderzocht. Het botmateriaal is voor zover kan worden nagegaan in het algemeengoed geconserveerd. Dit geldt met name voor het materiaal uit de vulling van debedding. Onder het botmateriaal uit de bedding bevindt zich onder andere eenaantal fragmenten van een menselijke schedel.

3.4.9 Zaden en vruchten

Op het moment dat dit rapport werd geschreven waren de zadenmonsters nogniet onderzocht. De algemene indruk in het veld was dat verkoold materiaal,zoals houtskool, goed bewaard is gebleven. Onverkoold materiaal is alleen onderhet grondwaterniveau geconserveerd. In de diepere sedimenten in de beddingzijn hout en plantenresten aangetroffen.

36 Ritterling 1913, 120.37 Pulles & Roymans 1994.38 Almgren 1923;Van Buchem1941; Böhme 1972; Riha 1979.39 Böhme 1972, 14.40 Almgren 1923, 106, noot 3;Böhme 1972, 15.41 Haalebos 1977, 288, nr. 110,afb. 21, 110.42 Haalebos 1986, 52 en noot 73.43 Van Heeringen 1985.

Page 29: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

29

3.5 Fasering en discussie

3.5.1 Stratigrafie en chronologie

Op basis van de stratigrafie in de bedding is het mogelijk het daarin aange-troffen aardewerk in verschillende groepen in te delen. De hoeveelheid isechter te klein en de fragmentatiegraad te hoog om een indeling in potvormenmogelijk te maken. Er is daarom voor gekozen het materiaal zoveel mogelijkper context of fase te presenteren.Voor de datering van de verschillendepotvormen wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de bestaande typo-logieën.44

Fase IUit de onderste zandige vullingen van de bedding zijn enkele schervenverzameld. Het betreft fragmenten van dunwandige potten (wanddikte van0,6 tot 0,8 cm) in een vrij hard baksel. De scherven zijn overwegend zwartvan kleur. De klei is gemagerd met potgruis. De scherven zijn vaak aan debuitenzijde gepolijst of geglad, maar ook besmeten aardewerk komt in kleineaantallen voor. Het aantal te reconstrueren potvormen is beperkt en bestaatuit tweeledige potten met een enigszins afgeplatte rand (afb. 14: 1), kommen(afb. 14: 2) en steilwandige (drie?)ledige potten (afb. 14: 3).

Fase IIUit de oudste greppel (spoor 93) die in de dichtgeslibde vulling van de beddingis ingegraven, komt een groot aantal scherven Het baksel vertoont grote over-eenkomst met dat van het materiaal uit fase I. Het materiaal is verschraald metpotgruis en zwart van kleur. Een aanzienlijk deel van de scherven is gepolijst(39%) of besmeten (11%). Daarnaast komen nagel- of vingertopindrukken engeulen incidenteel voor.Van één pot is vrijwel het gehele profiel compleet(afb. 15: 1). Het betreft een pot met een drieledige vorm, een korte opstaandehals en een ronde rand. De bovenzijde van de pot is gepolijst en voorzien vanenkele kleine knobbels. Onder de grootste buikomvang zijn lijnen ingekrast inruitvormige patronen. Het spoor bevat tevens enkele fragmenten van potten meteen drieledige vorm (afb. 15: 2-3) en enkele tweeledige kommen (afb. 15: 4).

Het aardewerk uit fase I en II komt qua vorm, baksel en decoratiewijze overeenmet het aardewerk van enkele andere complexen uit de vroege IJzertijd in hetcentrale rivierengebied, zoals Geldermalsen-Lage Blok45 en De Horden te Wijkbij Duurstede.46 De laatste vindplaats ligt op een afstand van (hemelsbreed)zo’n 10 km van De Zemelen. Op De Horden zijn naast nederzettingssporen uitde vroege IJzertijd ook de resten van een crematiegrafveld aangetroffen.Het grafveld wordt op basis van een 14C-monster tussen 750 en 500 v.Chr.

44 Van Tent 1978;Van Heeringen&Van Trierum 1981;Van Heeringen1987;Van den Broeke 1987b;Taayke1996;Taayke in voorbereiding.45 Van der Roest 1997, 16-17,afb. 6.46 Hessing 1989, 307-20, abb. 7,10 en 11.

1

2

3

Afb. 14 Aardewerk van fase I.

Page 30: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

30

gedateerd.47 Het aardewerk van De Horden en De Zemelen vertoont groteovereenkomst met dat van vondstcomplexen uit Zuid- en West-Nederland.48

Fase IIISpoor 93 wordt afgedekt door een laag grijze klei, met daarop een pakketdonkergrijze klei met houtskool. Uit deze lagen is een grote hoeveelheidvondsten verzameld. Het aardewerkcomplex is in beide lagen wat heterogeenvan samenstelling. Er komen zowel donkere, dunwandige scherven als dikkerescherven in lichtere baksels voor.

Fase IIIaDe onderste laag heeft een groot aantal scherven opgeleverd. Het aardewerkvalt uiteen in twee groepen: dunwandig, gepolijst aardewerk met een donkerekleur en relatief dikwandig materiaal met een lichtere kleur. Bij het dunwandigemateriaal domineren vlakke en ronde randen (afb. 16: 1-7), terwijl bij de groveremeer verdikte, ronde, vlakke of enkelvoudig gefacetteerde randen voorkomen(afb. 16: 8-13). Sommige randen zijn ondersneden aan de binnenzijde(afb. 16: 5, 6 en 12). Enkele randen zijn voorzien van ruim gespatieerdenagel/vingertopindrukken (afb. 16: 10). Het vormenscala bestaat voornamelijkuit potten met een drie- of tweeledige vorm, maar ook eenledige vormen komenincidenteel voor (afb. 16: 13). Eén bodemfragment is voorzien van kleinedoorboringen (afb. 16: 14). Mogelijk is de pot gebruikt als zeef. Op meer dan dehelft van de wandscherven zijn één of meerdere afwerkingstechnieken toegepast

47 Hessing 1989, 325-9.48 Voor Zuid-Nederland:Van denBroeke 1984; 1987b.Voor West-Nederland:Van Trierum 1986, 67;Van Heeringen 1987; 1989.

1

3

2

4

Afb. 15 Aardewerk van fase II.

Page 31: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

31

(62,5%). Gepolijste waar komt het meest voor (45%), gevolgd door besmetenaardewerk (15%).Op de oever zijn enkele kuilen (spoor 59 en 60) aangetroffen met daarin aarde-werk dat qua vorm en decoratie- en afwerking vergelijkbaar is met dat uit dezelaag. Ook hier domineren potten met een tweeledige vorm, maar ook een- endrieledige vormen komen voor. Opvallend is een kom met een scherp tweeledigprofiel uit spoor 60 (afb. 16: 7). De kom is vervaardigd in een fijn, zandigbaksel. Zowel ronde, soms licht ondersneden randen als vlakke en omgeslagenranden zijn vertegenwoordigd.Twee randen zijn aan de bovenzijde voorzien vandicht bij elkaar geplaatste nagel-/vingertopindrukken (afb. 16: 9 en 11). Op éénexemplaar zijn aan de buitenzijde van de hals grove lijnen aangebracht. Dit ishet enige exemplaar uit De Zemelen met een dergelijke versiering.

12

3 4 56

7

8

9

12

13

14

1110

Afb. 16 Aardewerk van fase IIIa.

Page 32: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

32

Het aardewerk uit fase IIIa is vergelijkbaar met dat van een aantal vindplaatsenuit de midden-IJzertijd in het Centrale Rivierengebied, zoals Ressen-Kerkenhofen Ressen-Woerd, Houten-Burgemeester Wallerweg, Houten-Doornkade,Geldermalsen,Wijk bij Duurstede-De Geer en Kesteren-De Woerd.49 Het meestkenmerkende aardewerk uit fase IIIa bestaat uit aan Marne-aardewerk verwantekeramiek uit de 4e-3e eeuw v.Chr. Het betreft vormen waarbij hoge halzen,korte schouders en de hoekige profielen opvallen. Dit materiaal is vaakgemagerd met fijn zand en zorgvuldig afgewerkt. Naast deze dunwandige waarkomt ook incidenteel grover aardewerk voor. Dit is vrijwel altijd gemagerd metpotgruis.

Fase IIIbUit deze laag komt zowel dunwandig aardewerk als grovere waar. De randenvan de dunwandige potten zijn rond of aan de bovenzijde afgeplat. Enkele zijnvoorzien van nagel/vingertopindrukken op de rand. De buitenzijde van dedunwandige scherven is gepolijst. Eén exemplaar is voorzien van rondeindrukken op de grootste buikomvang (afb. 17: 1). De andere randschervenhebben een naar buiten afgeschuinde rand die aan de buiten- of bovenzijde isvoorzien van nagel- of vingertopindrukken (afb. 17: 2-4).Van de wandschervenis het merendeel onversierd (69%). Gepolijste of besmeten scherven komen welvoor, maar in relatief kleine aantallen (beide 13%).Verder zijn enkele schervenvoorzien van verticale groeven op de buik en schouder (afb. 17: 2) of nagel-/vingertopindrukken op de buik (afb. 17: 4) (resp. 4% en 1%). Het aardewerk isvoor het overgrote deel gemagerd met potgruis en licht van kleur. Eén fragmentheeft een organische magering. De scherf is dik, heeft een lichtgele kleur en isvervaardigd in een briquetage-baksel (afb. 17: 5). Aardewerk in dit baksel komtvooral voor in de IJzertijd.50 In de Romeinse tijd wordt dit type aardewerkvervangen door dunwandig aardewerk met een rode kleur.

49 Ressen: Bloemers & Hulst 1983;Houten-Wallerweg:Van Dockum1990; Houten-Doornkade:Van Tent1986; 1988; Geldermalsen: Hulst1999;Wijk bij Duurstede-De Geer:Linnemeijer 1995; Kesteren:Wiepking2001.50 Van den Broeke 1986.

3

2

1

5

4

Afb. 17 Aardewerk van fase IIIb.

Page 33: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

33

Uit het pakket behorende tot fase IIIb komen zowel dunwandige scherven alsfragmenten van grove, dikwandige waar. Deze tweede groep domineert enbestaat voor een groot deel uit drieledige potten met groefversiering op de buiken schouder in combinatie met nagel/vingertopindrukken op of aan de buiten-zijde van de rand. Dit materiaal is karakteristiek voor de late IJzertijd, maar komtook nog in de vroeg-Romeinse tijd voor.51

Fase IVDe sporen behorende tot fase IV bestaan uit greppels en kuilen die in de donker-grijze kleilaag uit fase III zijn ingegraven. Op basis van de oversnijdingen kanworden geconcludeerd dat deze sporen niet gelijktijdig zijn. Een nadere typo-logische indeling is op basis van het vondstmateriaal echter moeilijk te maken.De noord-zuid georiënteerde greppels (spoor 102, 103) behoren tot de oudstesporen uit deze fase. Het materiaal uit de vulling van beide greppels bestaat voorhet grootste deel uit dikwandig, met potgruis gemagerd aardewerk. Slechtsincidenteel komt organische magering voor. De scherven zijn niet erg zorgvuldigafgewerkt en hebben voor het overgrote deel een lichte kleur. Een klein deel vanhet materiaal is gepolijst of besmeten (afb.18: 3-4). Het meeste materiaal is nietafgewerkt of versierd. Spoor 103 leverde voorts twee fragmenten op van eenstreepbandpot.Het vormenspectrum bestaat uit grote potten met een drieledige vorm (afb. 18: 1)en kleinere twee- en eenledige vormen. De eenledige vormen hebben meestaleen ronde rand (afb. 18: 8-9). De potten met een drieledige vorm hebben eenafgeronde of afgeplatte rand die in een aantal gevallen is voorzien van ruimgespatieerde duimindrukken op de bovenzijde (afb. 18: 1 en 3). Drie pottenhebben een golfrand (afb.18: 5-7).Twee hiervan zijn vervaardigd van metorganisch materiaal verschraalde klei (afb.18: 6-7). De kleur van het baksel isgeel en de scherven zijn relatief dik. Dit lijkt op een datering in de IJzertijd tewijzen.52

Op basis van het handgevormde materiaal kan geen duidelijke uitspraak wordengedaan of fase IV in de late IJzertijd of in de vroeg-Romeinse tijd moet wordengedateerd. Dit kan wel op basis van enkele andere vondsten, zoals het draaischijf-aardewerk en de metalen voorwerpen.Eén van de greppels van fase IV heeft een boogfibula uit de 1e eeuw n.Chr.opgeleverd. De greppels worden oversneden door een grote kuil (spoor 106).Daarin werden de volgende vondsten gedaan: een 2e-eeuwse draadfibula meteen platte beugel en een aantal scherven van Romeins import-aardewerk, waar-onder een randfragment van een dolium type Stuart 147, een randfragment vaneen gladwandige kruik type Stuart 107 en een randfragment van een honingpottype Stuart 146b. Afgezien van de kruik, die in het derde kwart van de 1e eeuwmoet worden geplaatst, dateren de importen uit de 1e-2e eeuw n.Chr.Het overige materiaal uit de grote kuil bestaat uit handgevormd aardewerk.Het grootste deel hiervan is vrij dik, slecht afgewerkt en heeft een lichte kleur.Ongeveer 92% van de wandscherven is onversierd. Alleen kamversiering engroefversiering komen voor (elk 4%). Ook gepolijste of besmeten schervenkomen slechts in kleine aantallen voor (resp. 8% en 4%). Er komen vrijweluitsluitend drieledige vormen voor. Alle randtypen zijn met één of meerdereexemplaren vertegenwoordigd. De afgeplatte randen zijn voorzien van ruimgespatieerde nagel- of vingerindrukken. Daarnaast komen er uit de kuil ookenkele kartelranden. Op basis van het draaischijfaardewerk en de fibulae kandit spoor en in de 1e-2e eeuw n.Chr. worden gedateerd. Ook het voorkomenvan kartelranden lijkt hier op te wijzen.53

Over het algemeen leveren 2e-eeuwse inheemse nederzettingen in het KrommeRijngebied een hoger percentage Romeinse importen op. Het ontbreken vangrote aantallen Romeinse importen in De Zemelen kan worden verklaard uithet feit dat de opgravingsput zich in de periferie van de nederzetting bevindt.De vondsten uit de put bieden geven dus geen representatief beeld van deoorspronkelijke materiële cultuur in de nederzetting.54

51 Zie Van Tent 1978;Van Dockum1990, 302, fig. 5; Linnemeijer 1995,Wiepking 2001.52 Van den Broeke 1986, 96.53 Van Tent 1978, 220-34.54 Vgl.Van Tent 1978; 1988;Vader-Reinsma 1994, 169-173.

Page 34: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

34

3.5.2 Discussie: het aardewerk in regionaal perspectief

Het handgevormde aardewerk dat tijdens de opgraving werd aangetroffen, sluitqua vormen en de toegepaste decoratie- en afwerkingstechnieken aan bij dat watwe kennen van andere vindplaatsen in het Kromme Rijngebied en andere delenvan het Centrale Rivierengebied. In de vroege IJzertijd komt relatief veel dun-wandig, gepolijst of geglad aardewerk voor. Daarnaast is er sprake van een kleinpercentage grover, besmeten of met groeflijnen versierd materiaal. In de midden-IJzertijd stijgt het percentage grovere waar. De voor die periode typische vormenzijn potten met een hoge hals en een korte schouder en tweeledige potten methoekige overgangen. Deze laatste vormen lijken op Marne-aardwerk te zijngeïnspireerd. In de late IJzertijd/vroeg-Romeinse tijd verdwijnt de fijne waarvrijwel volledig. Grof gevormde drieledige vormen met een platte rand, waarinof waarop nagel/vingertopindrukken zijn aangebracht, komen dan het meest

9

8

76

5

43

2

1

Afb. 18 Aardewerk van fase IV.

Page 35: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

35

voor. Sommige potten zijn daarnaast voorzien van verticale groeven op de wanden schouder. Uit de jongste sporen komen naast fragmenten van potten met eengolfrand ook enkele scherven Romeins draaischijfaardewerk. Deze importendateren uit de 1e-2e eeuw n.Chr.Het handgevormde aardewerk uit de Zemelen vertoont niet alleen overeen-komsten met andere vondstcomplexen in het Kromme Rijngebied; er zijn ookopmerkelijke verschillen. Het overgrote deel van het aardewerk in De Zemelenis gemagerd met potgruis, terwijl voor de meeste andere complexen geldt dat inde late IJzertijd organische magering opkomt en in de Romeinse tijd potgruisverdringt als belangrijkste mageringsmiddel. Deze trend geldt ook voor demeeste andere vindplaatsen in het Nederlandse rivierengebied.55 Organischgemagerd aardewerk komt in De Zemelen in de late IJzertijd en Romeinse tijdslechts in zeer geringe aantallen voor, en dan nog vrijwel overwegend in hetzgn. briquetage-baksel. Ook zandgemagerd materiaal is in De Zemelen uiterstschaars.Het gedetailleerde onderzoek van Van Tent naar handgevormd materiaal uit eendrietal vindplaatsen in Jutphaas heeft aangetoond dat potgruismagering daar inde late IJzertijd sterk afneemt en in de Romeinse tijd grotendeels wordtvervangen door organische magering. Deze ontwikkeling is zo evident dat hijstelt dat aardewerk met organische magering (bijna) altijd in de Romeinse tijdmoet worden gedateerd.56 Dit is ook vastgesteld op andere plaatsen in hetKromme Rijn- en Centrale Rivierengebied, zoals Houten-Doornkade,Wijk bijDuurstede-De Geer en Kesteren-De Woerd.We mogen dus aannemen dat ditgeen lokale trend is.57

Er is geen duidelijke verklaring waarom er in de Romeinse tijd een veranderingin magering optreedt. Een suggestie is dat door de toevoeging van organischmateriaal de baktemperatuur werd verhoogd, waardoor men de oven minderhard hoefde te stoken. Dit is in principe mogelijk, maar het blijft onduidelijkwaarom dit juist in het Kromme Rijngebied in de Romeinse tijd op grote schaaloptreedt. Organische magering komt bijvoorbeeld in Oss-Ussen al regelmatigvoor in de late IJzertijd, zodat deze technologische innovatie niet uitsluitend metde komst van de Romeinen in onze streken in verband kan worden gebracht.58

De vraag is nu: waarom wijkt de magering van het handgevormde aardewerk uitde periode late IJzertijd-Romeinse tijd in De Zemelen af van andere complexenin het Kromme Rijngebied? Op deze vraag kan (nog) geen antwoord wordengegeven. Er is nog te weinig systematisch onderzoek naar het aardewerk uit dezeperiode verricht.De verschillen tussen het materiaal uit De Zemelen en dat van andere vind-plaatsen in het Kromme Rijngebied kunnen nauwelijks worden verklaard uit degeografische positie van de vindplaatsen. De vindplaatsen liggen binnen dezelfdegeografische eenheid: het Kromme Rijngebied. Ook de afstanden tussen devindplaatsen kunnen nauwelijks een rol spelen. De onderlinge afstand tussende nederzettingen Cothen-De Zemelen,Wijk bij Duurstede-De Horden en deverschillende bewoningskernen in Houten bedraagt maximaal 15 km.De vindplaatsen maken onderdeel uit van hetzelfde nederzettingsysteem.Het feit dat het vormscala en de toegepaste decoratie- en afwerkingstechniekenvan het materiaal in De Zemelen aansluiten bij dat van andere vindplaatsen in hetKromme Rijngebied, zoals Jutphaas, Houten en Wijk bij Duurstede, lijkt er op tewijzen dat de vindplaatsen waarschijnlijk tot dezelfde aardewerkregio behoren.59

55 Alleen langs de Oude Rijntussen Alphen en Zwammerdamwordt in de (vroeg-)Romeinse tijdook veel potgruis-mageringtoegepast (mondelinge mededelingDr. R.M. van Heeringen, ROB).56 Van Tent 1978, 214-9.57 Van Tent 1986; 1988, 17-9;Linnemeijer 1995, 8-14;Wiepking2001, 159-61.58 Van den Broeke 1987b.59 Van Heeringen doet hierovervoor de late IJzertijd geen uitspraak(Van Heeringen 1989, 215, afb 73).

Page 36: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)
Page 37: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

37

4 Veldverkenning en boringen (Stichting WijksCastellum 2001)

4.1 Werkwijze

In de winter van 2000-2001 werd op een smal perceel aan de oostzijde vanDe Zemelen een boomgaard gerooid, waarna het terrein ca. 30 cm diep isgeploegd. Het terrein bevindt zich aan de uiterste oostzijde van het beschermdemonument. Het perceel werd systematisch afgelopen door leden van deStichting Wijks Castellum, waarbij zoveel mogelijk vondstmateriaal is verzameld.Naar aanleiding van deze vondsten verrichtten de leden van bovengenoemdeStichting, in overleg met de assistent-provinciaal archeoloog en de ROB, eenaantal boringen op het terrein. Hierbij is gebruik gemaakt van een 4 cm-Edelmanboor.Uit gesprekken met de vorige eigenaar, de heer G. de Wit, bleek dat op hetterrein reeds eerder een boomgaard heeft gestaan. Deze bestond toen uithoogstam-fruitbomen. De bomen zijn in 1959 gerooid. Het rooien werd destijdsbemoeilijkt doordat er in de grond veel puin zat waar de boomwortels omheenwaren gegroeid. De stronken moesten met bijlen worden losgehakt. Het puin istoen zoveel mogelijk van het terrein verwijderd en gebruikt om een nabijgelegendrinkkuil op te vullen. Nadat de bomen waren verwijderd, is het terrein eenaantal jaren als akker in gebruik geweest. Bij het ploegen van de akker stuittemen telkens weer op puin.Omdat het genoemde puin mogelijk afkomstig is van een Romeinse villa(afb. 19) werden in 1962 luchtfoto’s van het gebied rond Cothen gemaakt, inopdracht van het Ministerie van Defensie. Op één van die foto’s is ten westenvan Kapelleweg 5 in het gewas (rogge) een rechthoekige verkleuring te zien.Helaas is deze foto nog niet getraceerd. Op recente luchtfoto’s (afb. 20). is vande in de bodem aanwezige archeologische resten vrijwel niets meer te zien.

4450

4445

1465

1470

1475

Afb. 19 Locatie van de mogelijkeRomeinse villa.

Page 38: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

38

4.2 Resultaten

In de geploegde akker tekent zich een min of meer rechthoekige zone af metveel bouwpuin. Aan de zuidwestzijde van de schuur achter het huis Kapelle-weg 5 is in de akker een rechthoekige structuur van ca. 3 x 3 m zichtbaar,bestaande uit mortelresten, leisteen, tegula-fragmenten en tufsteenbrokken.Vanaf de noordwesthoek van deze structuur loopt een lineair mortelspoor naarhet westen. Dit spoor heeft een lengte van ca. 25 m. Op een afstand vanca. 12 m naar het zuiden loopt parallel aan het eerste spoor een tweede mortel-baan.Tussen beide mortelsporen is een grote hoeveelheid tegula-fragmentengeborgen.Ten noorden en oosten van de puinconcentratie is van de akker eengroot aantal scherven Romeins importaardewerk en botfragmenten opgeraapt.Aan de oostzijde zijn ook relatief veel scherven handgevormd aardewerkgevonden.In de zone met mortelresten verrichtten leden van de Stichting Wijks Castellumeen aantal grondboringen. De bovenste 60 cm bestaat uit de recente bouwvoor.Op een diepte van 60 tot 90 cm onder het maaiveld werden puin- en mortel-resten opgeboord. Daaronder bevindt zich een laagje met fosfaat en houtskool.De veldverkenning op het terrein aan de oostzijde van De Zemelen heeft eenaanzienlijke hoeveelheid vondsten opgeleverd. De hoeveelheid bouwpuin op hetterrein was zo groot dat hiervan slechts een deel is verzameld. Er is wel zoveelmogelijk aardewerk opgeraapt. De samenstelling van het vondstmateriaal geefteen goede indruk van de aard en ouderdom van de op het terrein aanwezigegrondsporen.

Afb. 20 Luchtfoto van De Zemelen(Provincie Utrecht 2000).

Page 39: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

39

4.2.1 Aardewerk

De veldverkenning heeft onder andere de volgende scherven opgeleverd:- een relatief kleine hoeveelheid terra sigillata. Het materiaal is sterk gefragmen-

teerd. Enkele stukken zijn afkomstig uit La Graufesenque in Zuid-Gallië. Hetvermelden waard zijn een randfragment van een Dragendorff 27 en een wandvan een Dragendorff 30.Verder komen enkele stukken uit Oost-Gallië, waar-onder een versierd wandfragment van een kom Dragendorff 37, waarop eenroofdier en haas in een ronde omlijsting staan afgebeeld (afb. 21) en eenfragment van een wrijfschaal Dragendorff 43/45. Eén versierd wandfragmentis afkomstig uit de Argonnen. De buitenzijde van de scherf is sterk verweerd,waardoor het versieringsmotief niet eenduidig vast te stellen is.Waarschijnlijkbetreft het een radstempelmotief bestaande uit verticale en horizontale lijnengecombineerd met visgraatmotief (groep 4 van de indeling van Hübener).Versierde Argonnensigillata is in het Kromme Rijngebied uiterst zeldzaam.60

Het materiaal uit La Graufesenque kan globaal worden gedateerd in de periodetussen 70 en 110 n.Chr. Het Oost-Gallische materiaal dateert uit de tweedehelft van de 2e eeuw. De scherf Argonnensigillata met versiering dateert uit detweede helft van de 4e eeuw; 61

- vijf randfragmenten van blauwgrijze potten Arentsburg 140-142;- een randfragment van een voetkom in een fijnzandig grijs baksel. Het is

onduidelijk of het hier een vroeg- of laat-Romeins stuk betreft (afb. 22: 1);- een randfragment van een kookpot met dekselgeul Stuart 203 in een

ruwwandig baksel met een blauw metallic-achtige kleur;- drie randfragmenten van kookpotten met dekselgeul in een grof, ruwwandig

baksel. Bij twee van de drie is naast grof zand ook potgruis als magerings-materiaal toegevoegd. De scherven hebben een witgele kleur. Eén van depotten heeft een rand die min of meer aansluit bij Stuart 203 enNiederbieber 89 (afb. 22: 2). De andere twee hebben een minder sterkgeprononceerde dekselgeul en dateren waarschijnlijk uit de laat-Romeinse tijd(afb. 22: 3-4);62

- een randfragment van een kookpot met een rudimentaire dekselgeul in eenruwwandig Eifelbaksel (afb. 22: 5). De scherf heeft een oranjerode kleur.Kookpotten met een dergelijk randtype dateren uit de 5e eeuw;63

- een randfragment van een ruwwandige kom met dekselgeul (afb. 22: 6).De klei is gemagerd met fijn zand en potgruis. De binnenzijde van de scherfis grijs. De buitenzijde heeft een donkergrijze kleur;

- een randfragment met uitgiet van een wrijfschaal Brunsting 37 in eenruwwandig baksel met een witte kleur;

60 Vgl.Van Es 1994b, 73, afb. 61.61 Hübener 1968.62 Vgl. Pirling 1960 type 105;Hussong & Cüppers 1972, type68a-b; Bakker 1997, type IIA1.63 Vgl. Bakker 1997, 31, afb. 35, 40en 41.

Afb. 21 Versierd wandfragmentvan terra sigillata-kom (typeDragendorff 37). Schaal 1 : 1.

Page 40: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

40

- twee randfragmenten van wrijfschalen met een horizontale rand in een grof,ruwwandig baksel. De klei is gemagerd met grof zand en potgruis. Descherven hebben een witgele kleur. Het baksel is vergelijkbaar met dat van detwee kookpotten met een verwaterde dekselgeul. Mogelijk dateren beide uitde laat-Romeinse periode (afb. 22: 7-8);

- een randfragment van een wrijfschaal met een horizontale rand in een fijn,ruwwandig baksel. De klei is gemagerd met fijn zand en potgruis. De scherfheeft een oranje kleur.

- een randfragment van een wrijfschaal in een ruwwandig Eifelbaksel. Dit typedateert uit de laat-Romeinse periode;64

- een rand- en een wandscherf van een wrijfschaal met kraag in een ruwwandig 64 Vgl. Gose 1950,Tafel 43, 453.

1

23

4

56

7 8 9

10

11

12 13

14

15

Afb. 22 Romeins en vroeg-middeleeuws aardewerk, afkomstigvan de akker aan de oostzijde vanDe Zemelen.

Page 41: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

41

baksel voorzien van verfdecoratie (zgn. Rotbemalte Ware) (afb. 22: 9). Debuiten- en binnenzijde van de scherf is rood. De kern heeft een witte kleur.Beide fragmenten dateren uit de 5e eeuw;65

- een randfragment van een steilwandige pot met een verdikte, omgeslagenblokrand in een grijs, ruwwandig baksel (afb. 22: 10);

- een randfragment van een steilwandige pot met een verdikte, omgeslagenrand in een ruwwandig Eifelbaksel (afb. 22: 11);

- twee randfragmenten van potten in een ruwwandig Eifelbaksel (afb. 22:12-13). De ene scherf heeft en oranje kleur. De andere is beige. Beidefragmenten hebben een verdikte omgeslagen rand. De fragmenten daterenwaarschijnlijk uit de 5e eeuw;66

- twee randfragmenten handgevormd aardewerk met vingertopindrukken opde buitenzijde van de rand;

- vijf randfragmenten handgevormd aardewerk vervaardigd in een baksel datgemagerd is met zand en potgruis;

- een randfragment handgevormd aardewerk in een zandig baksel. De rand isaan de bovenzijde afgeplat en aan de buitenzijde voorzien van horizontalegroeven;

- drie randfragmenten gepolijst, handgevormd aardwerk;- een randfragment handgevormd aardewerk met nagel-/vingertopindrukken

op de bovenzijde van de rand. De scherf is onder de grootste buikomvangbesmeten;

- een fragment van een handgevormde deksel. Alle scherven handgevormdaardewerk dateren uit de IJzertijd;

- een randfragment van een handgevormd bord met een complex randprofiel(afb. 23: 14). De rand lijkt te zijn nagedraaid.Waarschijnlijk betreft het eenimitatie van een ruwwandig bord Gose 482;

- een randfragment van een lampionvormige pot met een min of meerhorizontale rand in een ruwwandig baksel (afb. 23: 15). De scherf heeft eenoranje kleur. Op basis van de randvorm en het baksel moet deze lampion-vormige pot in de 7e eeuw worden gedateerd;

- een randfragment van een Karolingische bolpot WIIIA in baksel w-1;67

- een bodemfragment van een Karolingische bolpot WIII in baksel w-12;- een randfragment van een Badorf-pot type WIIb met radstempeldecoratie

in baksel w-1.68

4.2.2 Romeins bouwmateriaal

BaksteenVan het terrein komt een groot aantal fragmenten van gebakken tegels.Het gaat hierbij voornamelijk om stukken van rechthoekige daktegels (tegulae),maar ook om fragmenten van imbrices, vloertegels en twee tubulus-fragmenten.Op sommige stukken is mortel aanwezig.

NatuursteenBehalve baksteen is er op het terrein ook een aanzienlijke hoeveelheid natuur-steen aangetroffen. Het gaat hierbij om onbewerkte stukken natuursteen enrechthoekig bekapte stukken tufsteen. Sommige stukken bevatten mortelresten.De onbewerkte natuursteen is afkomstig uit de bergen ten noordoosten vanKeulen, het tufsteen uit het Eifelgebied.Verder zijn er een aantal brokken mortelgevonden. Het grootste deel daarvan bestaat uit grof grint met kalk, een kleindeel uit kalk en fijngestampt baksteenpuin. Drie fragmenten dragen aan éénzijde een witte pleisterlaag. In één geval bevat de pleisterlaag resten van eenbeschildering in rode verf (afb. 23). De fragmenten hebben deel uitgemaakt vaneen muurschildering. Fragmenten van muurschilderingen zijn ook op enkeleandere plaatsen in het Kromme Rijngebied aangetroffen, zoals Houten-Molenzoom en in het castellum Fectio bij Vechten.69

65 Vgl. Hussong & Cüppers 1972,107-9, type 8.66 Vgl. Bakker 1997, 25-6, afb. 8-9.67 Vgl.Van Es & Verwers 1980,82-3, fig. 36.68 Vgl.Van Es & Verwers 1980,73-5, fig. 30.69 Van Dierendonck 1990; 1994;Moorman 1984-85, 64-5; Muller1895, 142-3, 145.

Page 42: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

42

4.2.3 Metaal

Het terrein heeft een relatief kleine hoeveelheid metaalvondsten opgeleverd.Waarschijnlijk is het terrein al in het verleden met een metaaldetector afgezochtdoor amateur-archeologen. De meeste metaalvondsten zijn vervaardigd uit lood:twaalf smeltstukken, een rond schijfje, een spinklos, twee blokgewichten en eenmusketkogel.Van het terrein kwamen ook enkele bronzen voorwerpen, waar-onder een fragment van een rond beslagstuk. Het brons is sterk gecorrodeerd.Verder zijn er twee ijzeren nagels gevonden, waarvan er één sterk is gecorro-deerd.Tenslotte zijn er twee muntvondsten gedaan: een Keltische munt van hetAraucia-type en een duit van de Stad Utrecht uit 1768. De meeste metaal-vondsten dateren waarschijnlijk uit de Romeinse tijd. Enkele stukken zijn vanrelatief recente datum, waaronder de loden musketkogel en de koperen duit.

4.2.4 Glas

Op het terrein zijn twee stukjes glas gevonden. Beide fragmenten zijn vrijwelplat en hebben een licht blauwgroene kleur. Aan een buitenzijde zijn krassporenzichtbaar.Waarschijnlijk betreft het fragmenten van de bodem van eenRomeinse vierkante fles.

4.2.5 Natuursteen

Van het terrein komt een groot fragment van een ronde maalsteen van tefriet.Het fragment heeft een dikte van 3,5 cm. Dit type maalsteen komt zowel in deRomeinse tijd als in de vroege Middeleeuwen voor.

4.3 Interpretatie

De in de akker aangetroffen sporen en vondsten doen vermoeden dat er in deRomeinse tijd op dit gedeelte van het archeologisch monument De Zemeleneen stenen bouwwerk heeft gestaan. De resten daarvan zijn door latere grond-werkzaamheden aangetast. De resultaten van het booronderzoek doen echter

0 5 cm

Afb. 23 Pleisterwerk metverfversiering. Schaal 1 : 1.

Page 43: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

43

vermoeden dat delen van het bouwwerk nog in de grond aanwezig zijn. Deaanwezigheid van tubulus-fragmenten en restanten van muurschilderingenwijzen er op dat we waarschijnlijk te maken hebben met een villa. Deze heeftzich mogelijk ontwikkeld uit een in De Zemelen aanwezige agrarische neder-zetting die zijn oorsprong in de IJzertijd heeft.Romeinse villa’s zijn in het Kromme Rijngebied een relatief zeldzaam fenomeen.Alleen in de omgeving van Houten zijn op enkele plaatsen aanwijzingengevonden voor de aanwezigheid van een Romeinse villa. Deze villa’s worden inverband gebracht met de aanwezigheid van het Romeinse fort Fectio bijVechten. Uit het zuidelijke deel van het Kromme Rijngebied zijn geen villa-terreinen bekend, met uitzondering van de nederzetting Wijk bij Duurstede-De Horden die als proto-villa mag worden gekwalificeerd.70 De aanwezigheidvan een villa in De Zemelen is opmerkelijk, aangezien Cothen relatief ververwijderd is van de castella. Het dichtstbijzijnde castellum is Levefanum bijRijswijk (Gelderland). Ondanks het feit dat de nederzetting in De Zemelen nietin de directe omgeving van een Romeins fort lag, ontwikkelde zich hier een opRomeinse leest geschoeid agrarisch bedrijf. Mogelijk nam de nederzetting inDe Zemelen reeds in de IJzertijd een bijzondere plaats in en was dit de belang-rijkste voedingsbodem voor het ontstaan van een villa-complex. Dit idee wordtgestaafd door de vondst van een aantal Keltische munten in De Zemelen en dedirecte omgeving. Keltische munten zijn in het Kromme Rijngebied relatiefzeldzaam en worden vooral gevonden in de omgeving van castella en grotereagrarische nederzettingen. Het terrein waarop de villa zich bevond bleef ook inde laat-Romeinse tijd en vroege Middeleeuwen in gebruik. Naar de aard van debewoning in deze perioden kunnen we slechts gissen. Sporen of vondsten uitde late Middeleeuwen zijn niet aangetroffen.

70 Vos 2002, paragraaf 7.3.5.

Page 44: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)
Page 45: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

45

5 Conclusies

Het archeologische onderzoek in De Zemelen heeft aangetoond dat debewoning zich hier over een langere periode uitstrekt dan tot nu toe werdaangenomen. De opgraving aan de westzijde van het archeologische monumentheeft uitgewezen dat dit gedeelte van het terrein reeds vanaf de vroege IJzertijdtot in de (midden-)Romeinse tijd in gebruik was. De opgraving maakte voortsduidelijk dat de ondergrond op een aantal plaatsen tot op een diepte van ca. 2 monder het maaiveld is verstoord door de bouw van een stal. Alleen de diepergelegen sporen zijn hier bewaard gebleven. Op de onbebouwde delen zijn degrondsporen over het algemeen goed geconserveerd. Ook het vondstmateriaal isgoed geconserveerd.De bewoning op het terrein concentreerde zich op een stroomrug aan de zuid-zijde van een rivierbedding. Deze bedding was in de eerste fase van bewoningwaarschijnlijk nog watervoerend, maar raakte vrij snel daarna opgevuld metriviersediment.Vervolgens werd ook dit gedeelte van het terrein in gebruikgenomen. Aanwijzing hiervoor is het feit dat verschillende greppels in de vullingvan de verlande bedding zijn ingegraven. De aard van de bewoning is moeilijkvast te stellen, aangezien slechts een klein gedeelte van de vindplaats is onder-zocht. Op de stroomrug bevinden zich vooral paalgaten, maar ook enkele kuilen.Het grootste deel van de paalgaten maakt deel uit van een palenzwerm-neder-zetting uit de midden-/late IJzertijd. Hierin konden geen gebouwplattegrondenworden herkend.De jongste sporen aan de westzijde van De Zemelen dateren uit de 1e-2eeeuw n.Chr. Mogelijk verschoof de bewoning in de midden-Romeinse tijd naareen ander deel van het terrein. Op een perceel aan de oostzijde van De Zemelenzijn grote hoeveelheden Romeins bouwpuin verzameld. De samenstelling vanhet vondstmateriaal doet vermoeden dat zich op dit gedeelte van het terrein deresten bevinden van een stenen bouwwerk uit de Romeinse periode. Er is noggeen onderzoek verricht naar de vermoedelijke Romeinse villa. Er zijn welenkele boringen verricht. Deze wijzen er op dat er in de bodem nog muurrestenaanwezig zijn.Waarschijnlijk was dit gedeelte van De Zemelen ook al in de periode daarvoorin gebruik. Op de akker is een groot aantal scherven uit de IJzertijd gevonden,alsmede een Keltische munt.Ook in de laat-Romeinse tijd en vroege Middeleeuwen was het terrein ingebruik. Met name de 4e en 5e eeuw zijn duidelijk in het vondstmateriaalvertegenwoordigd. De jongste vondsten dateren uit de Karolingische tijd.Waarschijnlijk brak de bewoning na deze periode af. De boerderij De Zemelendateert uit de 18e eeuw.

Page 46: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)
Page 47: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

47

Literatuur

Aarts, J., 1994: Romeinse munten op De Horden, in:W.A. van Es & W.A.M.Hessing (red.), Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland, Utrecht,138-44.

Almgren, O., 1923: Studien über nordeuropäische Fibelformen der erstennachchristlichen Jahrhunderte mit Berücksichtigung der provinzial-römischen undsüdrussischen Formen, Leipzig (Mannus Bibliothek, 32; zweite Auflage).

Bakker, A.M., 1997: Laat-Romeins en Merovingisch ruwwandig aardewerk van DeGeer in Wijk bij Duurstede (ongepubliceerde doctoraalscriptie,Vrije UniversiteitAmsterdam).

Berendsen, H.J.A, 1982: De genese van het landschap in het zuiden van de provincieUtrecht: Een fysisch-geografische studie, Utrecht (Utrechtse GeografischeStudies, 25).

Berendsen, H.J.A, 1990: River Courses in the Central Netherlands during theRoman Period, Berichten van de Rijksdienst voor het OudheidkundigBodemonderzoek 40, 243-9.

Berendsen, H.J.A, 1997: De vorming van het land: Inleiding in de geologie engeomorfologie, Assen.

Berendsen, H.J.A, 2000:Wijk bij Duurstede: Knooppunt aan de rivier, in: M.A.van der Eerden-Vonk, J. Hauer & G.W.J. van Omme (red.), Wijk bij Duurstede700 jaar stad: Ruimtelijke structuur en bouwgeschiedenis, Hilversum, 11-24.

Berendsen, H.J.A. & E. Stouthamer 2001: Palaeographic development at theRhine-Meuse Delta,The Netherlands, Assen.

Bitter, P., M. Boulonois & T. de Ridder 1996: Friese ringvormige aardewerkenconstructies: pottenbakkersovens?, Westerheem 45, 70-95.

Bloemers, J.H.F., 1967, Ein römisches Vorratsgefäss aus ’s-Hertogenbosch,Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 17, 173-6.

Bloemers, J.H.F., 1979: Rijswijk (Z.H.),‘De Bult’, een nederzetting van deCananefaten, Bussum (Archeologische monumenten in Nederland, 7).

Bloemers, J.H.F., & R.S. Hulst 1983: Mitteleisenzeitliche Keramik von zweiSiedlungen zu Ressen und aus einem Töpferofen zu Bemmel, Berichten van deRijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 33, 107-51.

Böhme, A., 1972: Die Fibeln der Kastelle Saalburg und Zugmantel, SaalburgJahrbuch 29.

Broeke, P.W. van den, 1984: Nederzettingsvondsten uit de IJzertijd op De Pas,gem.Wijchen, Analecta Praehistorica Leidensia 17, 65-105.

Broeke, P.W. van den, 1986, Zeezout: Een schakel tussen West- en Zuid-Nederland in de IJzertijd en de Romeinse tijd, in: M.C. van Trierum& H.E. Henkes (red.), Landschap en bewoning rond de mondingen van Rijn, Maasen Schelde, Rotterdam (Rotterdam Papers, 5), 91-114.

Page 48: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

48

Broeke, P.W. van den, 1987a: Oss-Ussen: De dateringsmiddelen voor deIJzertijd vanZuid-Nederland, in:W.A.B. van der Sanden & P.W. van den Broeke(red.), Getekend zand:Tien jaar archeologisch onderzoek in Oss-Ussen,Waalre(Bijdragen tot studie van het Brabantse Heem, 31), 23-45.

Broeke, P.W. van den, 1987b: Oss-Ussen: Het handgemaakte aardewerk, in:W.A.B. van der Sanden & P.W. van den Broeke (red.), Getekend zand:Tien jaararcheologisch onderzoek in Oss-Ussen,Waalre (Bijdragen tot studie van hetBrabantse Heem, 31), 101-20.

Buchem, H.J.H. van, 1941: De fibulae van Nijmegen, I: Inleiding en kataloog,Nijmegen (Bouwsteenen voor een geschiedenis van Nijmegen, 3).

Cordfunke, E.H.P., & F. Diederik 1984: Schagen: IJzerwinning in de Romeinsetijd met behulp van steenkool, Westerheem 33, 5-10.

Dierendonck, R.M. van, 1990: Roman wall paintings, in: S.G. van Dockum,Houten in the Roman Period, Part I: A stone building in BurgemeesterWallerweg, Berichten van de Rijksdienst voor het OudheidkundigBodemonderzoek 40, 317.

Dierendonck, R.M. van, 1994: Kromme-Rijnse kandelabers, in:W.A. van Es &W.A.M. Hessing (red.), Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland,Utrecht, 173-6.

Dockum, S.G. van, 1990: Houten in the Roman Period, Part I: A stone buildingin Burgemeester Wallerweg, Berichten van de Rijksdienst voor het OudheidkundigBodemonderzoek 40, 297-323.

Es,W.A. van, 1994a: Bataven in het Kromme Rijngebied?, in:W.A. van Es &W.A.M. Hessing (red.), Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland,Utrecht, 22-35.

Es,W.A. van, 1994b:Volksverhuizingstijd en continuïteit, in:W.A. van Es &W.A.M. Hessing (red.), Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland,Utrecht, 64-81.

Es.W.A. van, 1994c: Friezen, Franken en Vikingen, in:W.A. van Es & W.A.M.Hessing (red.), Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland, Utrecht,82-119.

Es,W.A. van, 1994d:Wijk bij Duurstede-De Geer, in:W.A. van Es & W.A.M.Hessing (red.), Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland, Utrecht,231-3.

Es,W.A. van, et al. 1990:Wijk bij Duurstede De Geer (putten 755-767),Jaarverslag ROB 1989, 48-9.

Es,W.A. van, et al. 1991:Wijk bij Duurstede De Geer (putten 767-781),Jaarverslag ROB 1990, 50-4.

Es,W.A. van, et al. 1992:Wijk bij Duurstede De Geer (putten 781-806),Jaarverslag ROB 1991, 42-8.

Es,W.A. van, et al. 1993:Wijk bij Duurstede De Geer (putten 816-834),Jaarverslag ROB 1992, 42-5.

Page 49: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

49

Es,W.A. van, et al. 1994:Wijk bij Duurstede De Geer (putten 824, 835-839),Jaarverslag ROB 1993, 43-4.

Es,W.A. van, et al. 1995:Wijk bij Duurstede De Geer (putten 847-879),Jaarverslag ROB 1994, 158-60.

Es,W.A. van, & W.J.H.Verwers 1980: Excavations at Dorestad I,The Harbour:Hoogstraat I, Amersfoort (Nederlandse Oudheden, 9).

Es,W.A. van, & W.J.H.Verwers 1985: Arcehologie in het Kromme Rijngebied:Het ontstaan van een project, Maandblad Oud-Utrecht 58, 216-27.

Gose, E., 1950: Gefässtypen der römischen Keramik im Rheinland, Kevelaer(Beihefte der Bonner Jahrbücher, 1).

Haalebos, J.K., 1977: Zwammerdam-Nigrum Pullum: ein Auxiliar-Kastell amniedergermanischen Limes, Amsterdam (Cingula, 3).

Haalebos, J.K., 1986: Fibulae uit Maurik, Leiden (supplement bijOudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden teLeiden 65).

Haevernick,Th. E., 1960: Die Glasarmringe und Ringperlen der mittel- undspätlatènezeit auf dem europäischen Festland, Bonn.

Hagers, J.-K.A., & M.M. Sier (red.) 1999: Castricum-Oosterbuurt:Bewoningssporen uit de Romeinse tijd en Middeleeuwen, Amersfoort (RapportageArcheologische Monumentenzorg, 53).

Heeringen, R.M. van, 1985:Typologie, Zeitstellung und Verbreitung der in dieNiederlande importierten vorgeschichtlichen Mahlsteine aus Tephrit,Archäologisches Korrespondenzblatt 15, 371-83.

Heeringen, R.M. van, 1987:The Iron Age in the Western Netherlands II: Sitecatalogue and pottery description, map sheet 1, Berichten ROB 37, 39-121.

Heeringen, R.M. van, 1989:The Iron Age in the Western Netherlands III: Sitecatalogue and pottery description, map sheet 2; IV: Site catalogue and potterydescription, map sheet 3;V: Synthesis, Berichten van de Rijksdienst voor hetOudheidkundig Bodemonderzoek 39, 7-268.

Heeringen, R.M. van, & M.C. van Trierum 1981:The Iron Age in the WesternNetherlands, I: Introduction and method of pottery description, Berichten van deRijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 31, 347-53.

Hessing,W.A.M., 1989:Wijk bij Duurstede ‘De Horden’: Besiedlung undBestattungen aus der frühen Eisenzeit, Berichten van de Rijksdienst voor hetOudheidkundig Bodemonderzoek 39, 297-344.

Hübener,W., 1968: Eine Studie zur spätrömischen Rädchensigillata(Argonnensigillata), Bonner Jahrbücher 168, 241-98.

Hulst, R.S., 1999: Geldermalsen: An Early La Tène Cemetry - Diffusion orConvergency?, in: H. Sarfatij,W.J.H.Verwers & P.J.Woltering (eds.), In Discussionwith the past:Archaeological studies presented to W.A. van Es, Amersfoort, 41-9.

Hussong, L., & H. Cüppers 1972: Die Trierer Kaiserthermen: Die spätrömische undfrühmittelalterliche Keramik, Mainz am Rhein.

Page 50: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

50

Kok, D.H., 1997a: Cothen, signaleringen en vondstmeldingen, in: D.H. Kok,S.G. van Dockum & F.Vogelzang (red.), Archeologische Kroniek provincie Utrecht1990-1991, Hilversum, 40.

Kok, D.H., 1997b: Cothen, signaleringen en vondstmeldingen, in: D.H. Kok,J.P. ter Brugge, S.G. van Dockum & F.Vogelzang (red.), Archeologische Kroniekprovincie Utrecht 1992-1993, Hilversum, 41.

Linnemeijer, N., 1995: Een IJzertijdnederzetting op De Geer,Wijk bij Duurstede,Amsterdam (ongepubliceerde doctoraalscriptie,Vrije Universiteit Amsterdam).

Meunier, M., 1963: La villa belgo-romaine de ‘Fin-de-Ville’ (commune deMont-lez-Houffalize), Ardenne et Famenne 6, 154-72.

Mooij, E., 1982: Bouwfragmenten uit de 1e-3e eeuw, Oud-Castricum 5, 16-20.

Moormann, E.M., 1984-1985: Parietatum Incrustrationes TenacissimisColoribus Pictas: Roman wall-painting fragments in the Rijksmuseum vanOudheden at Leyden and the Rijksmuseum G.M. Kam at Nijmegen, Oudheid-kundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 65, 51-92.

Muller, Fzn., 1895:Verslag over de opgravingen van Romeinsche oudheden teVechten, gedaan op kosten van het PUG in de jaren 1892-1894, Jaarverslag vanhet Provinciaal Utrechtsch Genootschap, 122-69.

Peddemors, A., & G.J.Verwers 1970: Glazen La Tène armbanden in Nederland,Westerheem 19, 139-40.

Peddemors, A., 1975: Latènearmringen in den Niederlande, AnalectaPraehistorica Leidensia 8, 93-145.

Pirling, R., 1960: Neue Grabfunde des 4. und frühen 5. Jahrhunderts ausKrefeld-Gellep, Germania 38, 80-9.

Pulles, I., & N. Roymans 1994: Mantelspelden en armringen als offerobject, in:N. Roymans & T. Derks (red.), De tempel van Empel: Een Hercules-heiligdom in hetwoongebied van de Bataven, `s-Hertogenbosch, 132-41.

Riha, E., 1979: Die römischen Fibeln aus Augst und Kaiseraugst, Augst(Forschungen in Augst, 3).

Ritterling, E., 1913: Das frührömische Lager bei Hofheim im Taunus, (Annalen desVereins für nassauische Altertumskunde und Geschichtsforschung, 40).

Roest, J. van der, 1988, Die römischen Fibeln von ‘De Horden’: Fibeln auseiner Zivilsiedlung am niedergermanischen Limes, Berichten van de Rijksdienstvoor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 38, 141-202.

Roest, J. van der, 1997: Aanvullend archeologisch onderzoek in het tracé van deBetuweroute (AA0 9): Geldermalsen-Lage Blok, Amersfoort (RapportageArcheologische Monumentenzorg, 9).

Roymans, N., 1989: Glazen armringen uit de latere La Tène-periode en de vroegsteRomeinse tijd in het oostelijke rivierengebied: De collectie Jansen, inventarisatie inopdracht van de Gelderse Archeologische Stichting, Amersfoort.

Roymans, N., 1990: Tribal societies in Northern Gaul:An anthropologicalperspective, Amsterdam (Cingula, 12).

Page 51: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

51

Roymans, N., & T. van Rooijen 1993: De voorromeinse armbandproductie in hetNederrijnse gebied en haar culturele betekenis, Vormen uit vuur 1993:3, 2-10.

Roymans, N., & W. van der Sanden 1980: Celtic coins from the Netherlands andtheir archaeological context, Berichten van de Rijksdienst voor het OudheidkundigBodemonderzoek 30, 173-254.

Sanden,W.A.B. van der, 1987: Oss-Ussen: De materiële cultuur, in:W.A.B. vander Sanden & P.W. van den Broeke (red.), Getekend Zand:Tien jaar archeologischonderzoek in Oss-Ussen,Waalre ( Bijdragen tot de studie van het BrabantseHeem, 31), 91-100.

Siemons, H.-A. R., 2001: Sporen en structuren, in: M.M. Sier & C.W. Koot(red.) , Archeologie in de Betuweroute: Kesteren-De Woerd: Bewoningssporen uit deIJzertijd en de Romeinse tijd, Amersfoort (Rapportage ArcheologischeMonumentenzorg, 82), 83-112.

Stuart, P. 1963: Gewoon aardewerk uit de Romeinse legerplaats en de bijbehorendegrafvelden te Nijmegen, Leiden (Beschrijving van de verzamelingen in hetRijksmuseum G.M. Kam te Nijmegen, 6).

Taayke, E., 1996: Die einheimische Keramik der nördlichen Niederlande, 600 v.Chr.bis 300 n.Chr., Groningen (academisch proefschrift Rijksuniversiteit Groningen).

Taayke, E., in voorbereiding: Handmade pottery from a Roman periodsettlement at Wijk bij Duurstede-De Horden, Berichten van de Rijksdienst voor hetOudheidkundig Bodemonderzoek 45.

Tent,W.J. van, 1970: Cothen, in: Nieuwsbulletin van de Koninklijke NederlandseOudheidkundige Bond 69, *151-2.

Tent,W.J. van, 1972: Cothen, in: Nieuwsbulletin van de Koninklijke NederlandseOudheidkundige Bond 71, *16.

Tent,W.J. van, 1976: Cothen, in: Archeologische kroniek van de provincieUtrecht over de jaren 1970-1971, Maandblad Oud Utrecht 49, 64-66.

Tent,W.J. van, 1978: A native settlement at Jutphaas, municipality ofNieuwegein, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek28, 199-240.

Tent,W.J. van, 1986: Houten-Doornkade: Inheems aardewerk uit de RomeinseTijd, in: R.M. van Heeringen (red.), Voordrachten gehouden te Middelburg tergelegenheid van het afscheid van ir. J.A.Trimpe Burger als provinciaal archeoloog vanZeeland, Amersfoort (Nederlandse Archeologische Rapporten, 3), 33-5.

Tent,W.J. van, 1988: Houten, in: Archeologische Kroniek van de provincie Utrechtover de jaren 1980-1984, Utrecht, 13-9.

Trierum, M.C. van, 1986: Landschap en bewoning rond de Bernisse in deIJzertijd en de Romeinse tijd, in: M.C. van Trierum & H.E. Henkes (red.),Landschap en bewoning rond de mondingen van Rijn, Maas en Schelde, Rotterdam(Rotterdam Papers, 5), 49-76.

Vader-Reinsma, D., 1994: Het aardewerk van De Horden, in:W.A. van Es &W.A.M. Hessing (red.), Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland,Utrecht, 169-72.

Page 52: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)

52

Verwers, G.J., 1972: Das Kamps Veld in Haps in Neolithicum, Bronzezeit undEisenzeit, Analecta Praehistorica Leidensia 5.

Vos,W.K., 2002: De inheems-Romeinse huisplattegronden van De Horden te Wijk bijDuurstede, Amersfoort (Rapportages Archeologische Monumentenzorg, 98).

Wiepking, C.G., 2001: Aardewerk, in: M.M. Sier & C.W.Koot (red.), Archeologiein de Betuweroute: Kesteren-De Woerd: Bewoningssporen uit de IJzertijd en deRomeinse tijd, Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg, 82),113- 70.

Willems,W.J.H., 1981: Romans and Batavians: A regional study in the Dutcheastern river area, I, Berichten van de Rijksdienst voor het OudheidkundigBodemonderzoek 31, 7-217.

Willems,W.J.H., 1984: Romans and Batavians: A regional study in the Dutcheastern river area, II, Berichten van de Rijksdienst voor het OudheidkundigBodemonderzoek 34, 39-331.

Page 53: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)
Page 54: Een waarderend Archeologisch onderzoek op het terrein van het Archeologisch Monument Cothen-De Zemelen in de gemeente Wijk bij Duurstede,  2003 (RAM-rapport 97)