Een leven lang kunstmecenas aan de gracht Door onze redacteur Birgit Donker Amsterdam, 7 jan. „Kijk, daar stond ik met Adriaan Roland Holst, Jani, de dichter.” Gisèle d’Ailly (98) staat voor het raam en wijst naar de overkant van de He- rengracht. „Als kind zei ik al dat ik op de Herengracht zou wonen, waar mijn grootvader en vader hadden gewoond.” Eind 1940, op zoektocht door Amsterdam, zag ze dat de derde verdieping van dit pand te huur stond. Roland Holst waarschuwde dat er niet eens een keuken was. Geen probleem, ant- woordde ze, ik kook toch nooit. Daar heeft ze zich haar hele leven aan gehouden. In het huis aan de Herengracht woont Gisèle d’Ailly nog steeds. In de jaren vijftig kocht ze het hele pand, en met een erfenis van haar tante – die van adel was en een Alp in Oostenrijk bezat – in 1982 ook nog het belendende huis. De pan- den en de rest van haar vermogen schonk Gisèle d’Ailly later aan Ca- strum Peregrini, sinds de Tweede Wereldoorlog een platform voor cultuur (zie inzet). Zoals ze zelf zegt: „Ik heb mijn hele hebben en houwen aan de stichting gege- ven.” Tot haar dood mag ze op de bovenverdieping blijven wonen. Ze bezoekt nog af en toe de bij- eenkomsten van de stichting, die plaatshebben op de begane grond. Haar inzet voor Castrum Peregrini is de reden dat Gisèle d’Ailly op 29 januari wordt gehuldigd door de burgemeester van Amsterdam, Eberhard van der Laan. Daarop volgt een debat over cultuurmece- naat in de 21ste eeuw, een actueel onderwerp nu het kabinet wil be- zuinigen en vindt dat er meer par- ticulier geld naar de kunsten moet gaan. Voor Gisèle d’Ailly lijkt het vanzelfsprekend dat ze al haar geld schonk aan de stichting waar ze sinds de jaren vijftig bij betrok- ken is. Ze heet voluit Gisèle d’Ailly-van Waterschoot van der Gracht, werd geboren in 1912 in Den Haag, en maakte vanaf eind jaren dertig van de vorige eeuw deel uit van de ar- tistieke bohème van Bergen (NH) en van Amsterdam. Ze werkte als glazenier en later vooral als schil- der. In 1957 trouwde ze met Ar- nold d’Ailly, oud-burgemeester van Amsterdam. Ze moest hem één ding beloven: je móet elke dag schilderen. Die belofte heeft ze graag vervuld, want, zegt ze, „schilderen was mijn passie”. Over haar man, die in 1967 overleed, praat ze liever niet met „de cou- rant”. Zijn bureau staat nog in zijn werkkamer, met op het leren blad een map en een ingelijste foto van haar. Gisèle d’Ailly is een vrolijke da- me, excentriek en autonoom. Vroeger werd ze eens gesignaleerd op een gele racefiets, met paarse cape en een puntmuts. Nu gaat ze, als we nog maar net zijn gearri- veerd, zitten op een oud houten paard. „Dit is mijn goede vriend”, lacht ze. „Ik vond hem op straat, toen ik bezig was met een portret van een kleine jongen en nam hem mee om hem te portretteren. Sindsdien vertel ik hem alles.” Het paard staat in haar ruime atelier met grote ramen die uitkij- ken op de Krijtbergkerk. Overal ligt wat ze noemt „mijn speel- goed”: schelpen, pauwenveren, droogbloemen, stenen, vlinders, een kist met wapens – „van mijn vader, uit Borneo”. En natuurlijk haar schilderijen. „Ik leef graag met wat ik gemaakt heb.” Gisèle d’Ailly heeft een eigen schilder- stijl: lieflijk en mystiek, met veel droomfiguren. Gevraagd hoe ze komt aan haar mooi doffe kleuren, zegt ze, „gewoon met olieverf”. Met haar kunst is ze niet veel naar buiten getreden, toch is het door een enkel museum aangekocht. Schilderen doet ze niet meer. „Het is tijd om op te houden, ik ben bezig honderd te worden. Nu leef ik met wat ik beleefd heb.” Ze geniet nog van haar eigen werk. „Toen was ik cirkel-gek”, grijnst ze, wijzend op een schilderij met alleen een gekleurde cirkel. „Dat kwam door alle zuilen die ik zag op het Griekse eiland Paros, waar ik in een klooster heb gewoond.” Gisèle d’Ailly groeide op in de Verenigde Staten, woonde in Oos- tenrijk, Parijs en Limburg, om in 1939 naar Bergen te gaan, waar ze behalve Roland Holst, de schrijver Eduard du Perron ontmoette en de Duitse dichter Wolfgang From- mel. Ze hielp de laatste om Joodse scholieren te verbergen: op de eta- ge aan de Herengracht staat nog de Gefortuneerde kunstenares Gisèle d’Ailly (98) stopte vermogen in een eigen culturele stichting Gisèle d’Ailly wordt eind deze maand gehuldigd door de burgemeester van Amsterdam. De schilderes is al een halve eeuw een cultuurmecenas. Particuliere kunststichting organiseert lezingen, exposities en debatten Gisèle d’ Ailly in haar woning/atelier aan de Herengracht in Amsterdam. Foto NRC Handelsblad, Leo van Velzen Stichting Castrum Peregrini, vrij vertaald ‘burcht der onverzette- lijken’, organiseert interdiscipli- nairen exposities, lezingen en debatten. Castrum Peregrini was de ‘nom de guerre’ van het onderduikadres bij Gisèle d’Ail- ly aan de Herengracht, waar vijf jongens de oorlog overleefden. De stichting Castrum Peregrini werd opgericht na de oorlog als uitgeverij van het gelijknamige tijdschrift en van Duitstalige boeken. Ook organiseerde ze besloten culturele bijeenkom- sten. Castrum Peregrini kreeg twee grote schenkingen: van Selina Pierson in de jaren zestig en in 1983 van Gisèle d’Ailly. Onder het motto ‘van burcht naar hub’ heeft directeur Mi- chael Defuster in 2008 de koers gewijzigd: het tijdschrift werd gestopt, de uitgeverij is uitbe- steed en de stichting richt zich nu met culturele avonden en ex- posities op een breder publiek. Ook geeft de stichting kunste- naars opdrachten rond thema’s rondom het erfgoed van Cas- trum Peregrini; het monumen- tale pand en de onderduikers. In 2010 deed de stichting mee aan de Museumnacht; in Time cap- sule werd gespeeddate met 80-plussers, onder wie een 95-jarige oud-curator van het Van Gogh Museum, voor wie belangstellenden in de rij ston- den. Op 27 januari opent de ex- positie Matter of Monument, rond het thema ‘Wat is er moge- lijk aan leven en werken in een monument in de binnenstad van Amsterdam?’ › Meer informatie op castrumperegrini.org witte pianola, waar de motor uit was gesloopt, zodat hij kon dienen als schuilplaats bij razzia’s. Gisèle d’Ailly heeft het over „mijn jongens” als ze praat over de vijf jongeren die bij haar onderge- doken zaten op ongeveer 60 m 2 . Behalve voor een schuilplaats zorgden Frommel en d’Ailly ook dat de jongens geestelijk overleef- den, door gezamenlijk gedichten te schrijven, de oude Grieken te vertalen, Nietzsche te lezen, en te tekenen. Zoals één van hen, Claus Victor Bock in zijn oorlogsverslag Untergetaucht unter Freunden schreef: „Zo lang wij gedichten schrijven kan ons niets gebeuren.” Voor haar moed kreeg Gisèle d’Ail- ly in 1998 de hoge Israëlisch on- derscheiding Yad Vashem. Nu zegt ze: „Ik was heel blij dat ik ze red- den kon. En dat we met literatuur bezig waren, intrigeerde mij. We zijn altijd vrienden gebleven.” Ze praat graag over het verle- den, vooral over de tijd dat ze de helft van het jaar woonde op ‘haar’ Griekse eiland. Toch heeft ze het liefst hier gewoond, op de Heren- gracht. „Ik vind het heerlijk dat ik hier kan blijven.” ’s Ochtends komt er Thuiszorg en ’s avonds zorgen de drie werknemers van de stichting voor haar. Net als tijdens de oorlog wordt ze omringd door mannen. Ze zegt daarover: „Ik ben opgegroeid met drie oudere broers, ik was het enige meisje.” Verhuizen? Ze piekert er niet over. „Dit is mijn laatste plek op moeder aarde.”