Top Banner
1 Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 95, 2009: 000-000. De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht) FLEUR KEMMERS 1. Inleiding Op initiatief van de gemeente Utrecht is in de periode september 2005 – janu- ari 2006 een inventarisatie gemaakt van de Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Op dit terrein liggen de resten van een Romeins hulptroepenfort (castellum) en de bijbehorende civiele nederzetting (vicus). Het project is gefinancierd door de gemeente Utrecht en de Radboud Universiteit Nijmegen. Doel van het project was om inzicht te krijgen in de aard en hoeveelheid van de ongepubliceerde munt- vondsten van het terrein, zowel afkomstig uit opgravingen als uit privé-collec- ties. Aangezien het terrein een beschermde monumentenstatus heeft, zijn slechts enkele kleine opgravingen gedaan, onvoldoende om zekerheid te ver- krijgen over datering en ruimtelijke ontwikkeling van castellum en vicus op die locatie. Door tevens muntvondsten uit privé-collecties, met een versprei- ding over een veel groter deel van het terrein, in het onderzoek te betrekken, was het de verwachting een duidelijker beeld van aanvang en einde van de Romeinse bezetting te verkrijgen, alsmede van eventuele discontinuïteit van bewoning en de ruimtelijke ontwikkeling van de vicus. Daarnaast was de methodologische vraag naar de representativiteit van amateur-vondsten (veelal uit de bovenste grondlaag) in vergelijking met opgravingsvondsten (meestal uit dieper gelegen lagen) een belangrijk aandachtspunt in het onderzoek. De inventarisatie van de verschillende collecties 1 leverde een corpus van 745 Romeinse munten op, die met zekerheid afkomstig waren van het terrein De Hoge Woerd. Allereerst zal worden ingegaan op de samenstellling van de col- lecties, de conditie van het materiaal en de representativiteit van de gegevens. Daarna komt de numismatische beschrijving van de muntvondsten per periode aan bod, gevolgd door een analyse van de ruimtelijke verspreiding van de muntvondsten. Op basis van deze twee aspecten zal de chronologie van het 1 Ik ben de heren R. Bok, N. Bok, J. Bransen, Th. Bransen en N.N. zeer erkentelijk voor het mij toegang verlenen tot hun collecties. Zonder hun zeer bereidwillige medewerking was dit onderzoek niet mogelijk geweest.
64

De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

May 14, 2023

Download

Documents

Kolja Möller
Welcome message from author
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Page 1: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

1

Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 95, 2009: 000-000.

De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht)

FLEUR KEMMERS

1. Inleiding

Op initiatief van de gemeente Utrecht is in de periode september 2005 – janu-ari 2006 een inventarisatie gemaakt van de Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Op dit terrein liggen de resten van een Romeins hulptroepenfort (castellum) en de bijbehorende civiele nederzetting (vicus). Het project is gefinancierd door de gemeente Utrecht en de Radboud Universiteit Nijmegen. Doel van het project was om inzicht te krijgen in de aard en hoeveelheid van de ongepubliceerde munt-vondsten van het terrein, zowel afkomstig uit opgravingen als uit privé-collec-ties. Aangezien het terrein een beschermde monumentenstatus heeft, zijn slechts enkele kleine opgravingen gedaan, onvoldoende om zekerheid te ver-krijgen over datering en ruimtelijke ontwikkeling van castellum en vicus op die locatie. Door tevens muntvondsten uit privé-collecties, met een versprei-ding over een veel groter deel van het terrein, in het onderzoek te betrekken, was het de verwachting een duidelijker beeld van aanvang en einde van de Romeinse bezetting te verkrijgen, alsmede van eventuele discontinuïteit van bewoning en de ruimtelijke ontwikkeling van de vicus. Daarnaast was de methodologische vraag naar de representativiteit van amateur-vondsten (veelal uit de bovenste grondlaag) in vergelijking met opgravingsvondsten (meestal uit dieper gelegen lagen) een belangrijk aandachtspunt in het onderzoek.De inventarisatie van de verschillende collecties1 leverde een corpus van 745 Romeinse munten op, die met zekerheid afkomstig waren van het terrein De Hoge Woerd. Allereerst zal worden ingegaan op de samenstellling van de col-lecties, de conditie van het materiaal en de representativiteit van de gegevens. Daarna komt de numismatische beschrijving van de muntvondsten per periode aan bod, gevolgd door een analyse van de ruimtelijke verspreiding van de muntvondsten. Op basis van deze twee aspecten zal de chronologie van het

1 Ik ben de heren R. Bok, N. Bok, J. Bransen, Th. Bransen en N.N. zeer erkentelijk voor het mij toegang verlenen tot hun collecties. Zonder hun zeer bereidwillige medewerking was dit onderzoek niet mogelijk geweest.

Page 2: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

2

De Romeinse muntvondsten van het terrein

terrein en de ruimtelijke ontwikkeling besproken worden. Vervolgens zal bepaald worden of en hoe de Romeinse muntcirculatie op het terrein past in het tot nu toe bekende beeld van muntomloop in het Nederlandse limesgebied. Met dat onderwerp wordt de archeologisch-numismatische analyse afgesloten en volgt een discussie over de bruikbaarheid van amateurcollecties versus opgravingscollecties. Tot slot volgen de conclusies.

2. De collecties

In de inventarisatie zijn de acht bij de gemeente Utrecht bekende muntcollec-ties betrokken. Het betreft de muntvondsten uit de opgraving op het castel-lumterrein van De Hoge Woerd in het jaar 1982-3 (DM1982), uit de opgraving LR46 en de opgraving LR49. Daarnaast werden de privé-collecies van de heren R. Bok (RB), N. Bok (NB), J. Bransen (JB), T. Bransen (TB) en de voormalige privé-collectie G (geschonken aan gemeente Utrecht) bekeken. De omvang van deze collecties wisselde sterk (tab.1). Van de 745 Romeinse munten zijn er 235 (32 %) afkomstig uit opgravingen, de resterende 510 stuks (68 %) uit privé-collecties. Voor dit onderzoek heeft de auteur alle munten in handen gehad en beschreven, met uitzondering van de munten uit de collectie DM1982. De huidige verblijfplaats van deze collectie was helaas niet meer te achterhalen. Gelukkig kon wel beschikt worden over de fotografische docu-mentatie van deze collectie. Van alle munten waren goede foto’s van zowel voorzijde als keerzijde beschikbaar, zodat in de meeste gevallen toch tot een sluitende determinatie kon worden gekomen.

Tabel 1. De omvang van de verschillende bestudeerde muntcollecties.

Collectie Omvang

NN 205

JB 71

NB 174

RB 19

TB 41

LR46 84

LR49 13

DM1982 138

Totaal 745

Page 3: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

3

De Romeinse muntvondsten van het terrein

Alle collecties, met uitzondering van de collectie RB, zijn verzameld met een metaaldetector, hoewel er incidenteel ook op het oog gevonden munten bij zitten. De collectie RB kwam tot stand in de jaren zeventig van de twintigste eeuw, de collecties NB en NN in de (vroege) jaren tachtig, evenals de collectie DM1982. Van recenter datum zijn de collecties LR46 en 49 (opgegraven in 2003-2004) en TB en JB, verzameld in de beginjaren van de een-en-twintigste eeuw. De vindplaatsen van de munten, voor zover bekend, zijn zeer divers. Figuur 1 laat de moderne topografie van De Meern zien, met daarop ingetekend de vindplaatsen van de munten en schetsmatige de ligging van het castellum, de vicus en de bekende nabijgelegen rurale nederzetting in een restgeul. De mun-ten uit de collectie DM1982 zijn gevonden op een relatief klein oppervlak iets ten westen van de Castellumlaan, waar zich nu huis nr. 58 bevindt. Zowel de collectie JB als de collectie TB is grotendeels afkomstig uit de zuidoostelijke hoek van het terrein, aangevuld met enkele vondsten uit het oostelijk en noord-oostelijk deel. De collectie NN bestaat uit muntvondsten van het castellum-terrein, en een ruime zone ten noorden, noordoosten en oosten daarvan. Van de collecties RB en NB is alleen bekend dat ze van het De Hoge Woerd terrein afkomstig zijn, maar een preciezere locatiebepaling was niet mogelijk. De opgravingen LR46 en LR49 vonden plaats in resp. de zuidoosthoek van het terrein en in het noordoosten, ter hoogte van Groenedijk nr.6-8.De conditie van de munten in de verschillende collecties verschilde sterk, wat leidde tot uiteenlopende percentages niet meer te determineren munten. Opval-lend hoog was het percentage niet nader te determineren munten in de collectie LR46 (44 %), terwijl dat in de, eveneens uit opgravingen verkregen, collectie LR49 juist erg laag lag (8 %). Hierbij moet men er wel rekening mee houden dat de collectie LR49 erg klein is. In de privé-collecties schommelt het percen-tage niet identificeerbare munten tussen de veertien en 27 procent. Zeker in de collecties met het laagste percentage is niet duidelijk hoeveel van het gevonden sterk gecorrodeerde kopergeld daadwerkelijk in de collectie is opgenomen. Uit mondelinge informatie van verschillende vinders blijkt, dat zij totaal onlees-bare muntjes vaak niet meenamen.Hiermee wordt meteen het punt van de betrouwbaarheid en representativiteit van de verschillende collecties aangeroerd. Dit is vanzelfsprekend vooral van betrekking op de privé-collecties. Uit gesprekken met de vinders is gebleken, dat wat door hen gevonden is, ook daadwerkelijk door de auteur geïnventariseerd is (met uitzondering van een klein aantal koperen muntjes). De vondstlocaties zijn in de collecties G, JB en TB uiterst nauwkeurig bijgehouden, zodat ook hier geen twijfel over de betrouwbaarheid bestaat. Van de collecties RB en NB

Page 4: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

4

De Romeinse muntvondsten van het terrein

Figuur 1. Overzichtskaart van het onderzoeksgebied met moderne topografie, bekende Romeinse resten en vondstlocaties van de munten.

Page 5: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

5

De Romeinse muntvondsten van het terrein

bestaat geen precieze vondstadministratie, maar wel is hier bijgehouden welke vondsten níet van het terrein De Hoge Woerd afkomstig waren. De vijf privé-collecties dekken gezamenlijk het grootste deel van het nu en in het verleden toegankelijke grondgebied af, de drie opgravings-collecties vertegenwoordigen drie steekproeven de diepte in, die door de privé-verzamelaars op oppervlakte-niveau zijn afgezocht. Om deze redenen wordt er in dit artikel vanuit gegaan dat de collecties gezamenlijk een goed en representatief beeld geven van de muntcirculatie in de Romeinse tijd op het terrein De Hoge Woerd in De Meern. De vraag in hoeverre muntvondsten uit opgravingen (dieptevondsten) en oppervlaktevondsten (door amateur-archeologen) vergelijkbaar zijn, zal aan het eind van dit artikel aan bod komen.

3. Beschrijving muntvondsten per periode

3.1. Republiek en Overgangstijd

In totaal dateren 35 munten uit de periode van de Romeinse Republiek (tot 44 v.Chr.) of de Overgangstijd (44 en 31 v.Chr., de periode tussen de dood van Caesar en de alleenheerschappij van Augustus) (tab.2). Drie van deze munten zijn van brons, waarvan er twee afkomstig zijn uit Vienne of Lyon en dateren in de Overgangstijd. Deze twee munten komen vooral voor in midden-Augus-teïsche legerkampen langs de Rijn, zoals Nijmegen en Oberaden, maar inci-denteel nog wel in latere circulatie (Kemmers 2006a, 39-40; Peter 2001, 46-47). De gehalveerde as uit de Republikeinse periode zou eveneens een relict uit de Augusteïsche circulatie kunnen zijn, maar daar komen ze slechts uiterst zelden in voor (Kemmers 2006a, 37-38). Een andere, meer waarschijn-lijke optie, is dat de as pas rond het midden van de eerste eeuw na Christus vanuit Italië in de geldcirculatie van het Rijngebied is beland. In Midden-Duitsland zijn er veel aanwijzingen, dat een belangrijk deel van de geldcircu-latie in de nieuw gestichte forten uit die periode bestond uit zeer oude Repu-blikeinse assen (Kemmers 2004a, 34-35).De 32 zilveren munten zijn zowel qua aantal als qua datering typisch voor de geldcirculatie in de eerste eeuw na Christus in vrijwel het gehele Romeinse Rijk (Peter 2001, 38-40): incidenteel komen zilveren munten uit de periode voor honderd voor Christus voor, en relatief grote groepen munten zijn te date-ren in de periode tussen 90 en 70 v.Chr. en tussen 50 en 31 v.Chr. Dit hangt samen met de sterk gestegen productie van zilvergeld in die periodes. Beide tijdvakken kenmerkten zich door grootschalige (burger)oorlogen, waarin veel zilvergeld nodig was om de oorlogvoering te kunnen betalen. Het gegeven dat

Page 6: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

6

De Romeinse muntvondsten van het terrein

Tabel 2. Overzicht van de muntvondsten uit de tijd van de Republiek en de Overgangstijd.

Denominatie Datering Catalogus Aantal Bijzonder-heden

Collectie

Denarius 141 v.Chr. Cra. 225/1 1 JB

Denarius 123 v.Chr. Cra. 274/1 1 DM1982

Denarius 109-108 v.Chr. Cra. 302/1 2 NB, JB

Quinarius 97 v.Chr. Cra. 333/1 1 LR46

Denarius 89 v.Chr. Cra. 343/1 1 DM1982

Denarius 82 v.Chr. Cra. 360/1 1 2 inkepingen DM1982

Denarius 81 v.Chr. Cra. 378/1c 1 geplateerd NN

Denarius 79 v.Chr. Cra. 383/1 1 TB

Denarius 78 v.Chr. Cra. 385/1 1 NB

Cra. 385/4 1 JB

Denarius 77 v.Chr. Cra. 387/1 1 NN

Denarius 48 v.Chr. Cra. 450/1 1 NN

Denarius 47 v.Chr. Cra. 453/1c 1 DM1982

Denarius 47-46 v.Chr. Cra. 458/1 1 DM1982

Denarius 45 v.Chr. Cra. 473/1 1 NB

Cra. 474/2b 1 DM1982

Denarius 42 v.Chr. Cra. 494/23 1 NB

As 38-36 v.Chr. RPC 515/517 1 gehalveerd LR46

Denarius 37 v.Chr. Cra. 538/1 1 TB

Denarius 36 v.Chr. Cra. 540/2 1 DM1982

As 36 v.Chr. RPC 517 1 gehalveerd NN

Denarius 32-31 v.Chr. Cra. 544/? 3 1 x geplateerd NN, NB, JB

Cra. 544/8 1 JB

Cra. 544/14 2 1 x punches LR46

Cra. 544/27-32 1 NN

Cra. 544/25 e.v. 1 punch ‘S’ NB

Cra. 544/27-32 1 LR46

Cra. 544/30 1 geplateerd NN

Cra. 544/31 1 NB

Denarius 150-30 v.Chr. ? 1 LR46

As 211-89 v.Chr. ? 1 gehalveerd DM1982

Totaal 35

Page 7: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

7

De Romeinse muntvondsten van het terrein

meer dan honderd jaar na dato het Republikeinse zilvergeld nog volop in circulatie was, is niet verbazingwekkend. Het was zilver van een hoge kwali-teit, nauwelijks vermengd met onedele metalen, en destijds in zeer grote aan-tallen aangemunt.Over het algemeen neemt men aan, dat Republikeinse denarii vanaf de Flavi-sche periode steeds minder voorkwamen en aan het begin van de tweede eeuw vrijwel volledig uit de circulatie waren verdwenen (Peter 2001, 39). Dit geldt niet voor de zgn. legioensdenarii van Marcus Antonius (Cra. 544), waarvan er ook in De Meern veel (11) gevonden zijn. Deze denarii waren van een aan-zienlijk slechtere kwaliteit zilver en misstonden dan ook niet in de tweede en zelfs derde eeuwse geldcirculatie, die gekenmerkt werd door een steeds verder dalend zilvergehalte van denarii.

3.2. Augustus

Op het terrein De Hoge Woerd zijn 55 munten (tab. 3) gevonden, die geslagen zijn onder keizer Augustus, of gemaakt zijn naar Augusteïsch voorbeeld (de imitaties, zie hieronder). Zoals gebruikelijk in het Rijngebied is het grootste deel van de Augusteïsche munten in Lyon gemaakt (zowel zilver als brons). Het betreft de zeer veel voorkomende Gaius-en Lucius-denarii (RIC(I-2) 207 e.v.) (Berger 1996, 25-31), genoemd naar de kleinzonen van Augustus die er op afgebeeld staan, en assen van de zgn. altaar-series. Deze bronzen munten, met op de keerzijde het altaar van de cultus van Rome en Augustus, zijn in zeer grote aantallen gemaakt en bepalen tot ruim na de dood van Augustus de muntcirculatie in het Rijngebied (Berger 1996, Heinrichs 2000). Vijf van de altaar-munten uit De Meern zijn voorzien van een klop, een kleine instempe-ling die pas (jaren) na aanmunting op de munt is gezet. Op twee munten is de klop TIB te lezen, eenmaal in een vierkant en eenmaal in een cirkel. Deze bekende klop verwijst naar Tiberius in zijn hoedanigheid als legeraanvoerder in onze regionen in de jaren 4/5 en 10/11 n.Chr (Chantraine 1982, 37-38). Op een derde munt is eveneens de klop TIB in cirkel te lezen, vergezeld van de klop IMP AVG, voor Imperator Augustus. De klop AVC op een altaar-as ver-wijst eveneens naar keizer Augustus (Chantraine 1982, 35-38). De klop op de vijfde munt is helaas onleesbaar.Naast de reguliere altaar-emissies zijn op het terrein De Hoge Woerd vijftien imitaties van dit type gevonden. Deze imitaties zijn te herkennen aan het klei-nere formaat en lagere gewicht dan de normale munten, maar bovenal aan de zeer ruwe stijl van afbeeldingen en tekst. In het hele Rijngebied komen deze imitaties veelvuldig voor. Men neemt aan dat ze door de lokale bevolking, hulptroepen of zelfs legioenssoldaten gemaakt zijn om te voorzien in een

Page 8: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

8

De Romeinse muntvondsten van het terrein

Muntplaats Denominatie Datering Catalogus Aantal Bijzonder-heden

Collectie

Arausio Dupondius 30-29 v.Chr. RPC 533 1 DM1982

Lugdunum Denarius 2 v. - 4 n.Chr. RIC(I-2) 207 2 JB

RIC(I-2) 210 1 LR46

RIC(I-2) 207 e.v. 1 DM1982

As 7 - 3 v.Chr. RIC(I-2) 230 3 G (2x), DM1982

1 klop TIB in cirkel

NN

1 klop TIB in vierkant

NB

1 klop AVC NB

1 klop onl. DM1982

7 v. - 14 n.Chr. RIC(I-2) 230 e.v. 6 NN, NB, DM1982LR46 (3x)

1 klop IMPAVGen TIB in cirkel

TB

9 - 14 n.Chr. RIC(I-2) 233 1 NN

10-14 n.Chr. RIC(I-2) 237 e.v. 3 NB, LR46, DM1982

Nemausus As 10-14 n.Chr. RIC(I-2) 159-160 2 gehalveerd (1x)

LR46, NN

Roma As 16-6 v.Chr. ? 1 NB

3 klop CAESAR

NB, TB (2x)

1 klop onl. LR46

1 2 x klop, onl. + [ ]AV

NN

1 2 x klop, onl. +CAESAR

DM1982

7 v.Chr. RIC(I-2) 427 1 klop CAESAR

NN

RIC(I-2) 435 2 klop CAESAR

NN, NB

Tabel 3. Muntvondsten uit de regeerperiode van keizer Augustus.

Page 9: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

9

De Romeinse muntvondsten van het terrein

behoefte aan kleingeld, dat van overheidswege in onvoldoende mate werd geleverd (King 1996). Aangezien het dieptepunt van bevoorrading van over-heidswege en het hoogtepunt van imitatie-productie in de periode tussen ca. 40 en 65 n.Chr. vallen, neemt men aan dat het grootste deel van imitatiemunten, die geïnspireerd zijn op eerdere modellen, eveneens in de jaren 40-65 n.Chr. gemaakt is (Kraay 1962, 34; von Kaenel 1972, 113-115). Na munten uit Lyon komen munten geslagen te Rome het meeste voor in de collecties. Het betreft hier zonder uitzondering munten uit de zgn. Muntmees-ter-series. Dit zijn munten gesigneerd door de triumviri monetales (drieman-schap voor munten), een jaarlijks wisselend ambt voor jonge aristocraten. Dit munttype werd gemaakt tussen ca. 23 en 2 v.Chr., maar in het Rijngebied komen vrijwel uitsluitend munten uit de zgn. tweede (16/15 v.Chr.) en vierde (7/6 v.Chr.) serie voor (Van der Vin 2000, 147). De quadrans uit 9/8 v.Chr. is dan ook een uitzonderlijke vondst. In de muntcollecties van De Meern gaat het, voor zover determineerbaar, in alle gevallen om assen uit de vierde serie. Echter, vrijwel alle munten van de Muntmeester-series die in De Meern gevon-den zijn, zijn voorzien van een klop. In vrijwel alle gevallen is dit de klop CAESAR, verwijzend naar de campagnes van Tiberius of Germanicus in 14-16 n.Chr (Werz 2000, 248-250; Chantraine 2002, 91-92). Over het algemeen neemt men aan dat, hoewel de munten al in 7/6 v.Chr. geslagen zijn, ze pas rond 15 n.Chr., of nog later, in de geldcirculatie van het Beneden-Rijn gebied terecht zijn gekomen (van Heesch 1999, 349).

Muntplaats Denominatie Datering Catalogus Aantal Bijzonder-heden

Collectie

7-6 v.Chr. RIC(I-2) 427-442 1 DM1982

Quadrans 9-8 v.Chr. RIC(I-2) 422/425 1 DM1982

Gallië Imitatie-as na 7 v.Chr. naar RIC(I-2) 230 e.v.

11 NN(6x), JB, NB(2x)RB, DM1982

1 klop BON NB

na 10 n.Chr. naar RIC(I-2) 237 e.v.

3 NN(2x), NB

? As 27 v. - 14 n.Chr.

? 1 klop IMP DM1982

As 16 v. - 37 n.Chr.

2 JB, LR46

Totaal 55

Page 10: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

10

De Romeinse muntvondsten van het terrein

Naast de drie types hierboven beschreven munten, die veel voorkomen langs de Germaanse limes, zijn in de muntcollecties van het De Hoge Woerd terrein drie vrij zeldzame munten aangetroffen: een dupondius geslagen in Arausio (Orange) in 30-29 v.Chr. en twee assen uit Nemausus (Nîmes), daterend in 10-14 n.Chr. Deze munttypes circuleren voornamelijk in hun gebied van her-komst en hun aanwezigheid zo ver noordelijk is opmerkelijk (van Heesch 1996, 96-97).

3.3. Tiberius

Het aantal Tiberische muntvondsten (tab. 4) in de verschillende muntcollec-ties is vrij gering (twintig stuks). Slechts een ervan is een denarius, van het zeer veel voorkomende ‘Pontif Maxim’- type (genoemd naar de tekst op de keerzijde) (Sutherland 1984, 87). Vrij zeldzaam zijn de dupondius uit 21-22 n.Chr. en de as uit 15-16 n.Chr. Dit kan niet gezegd worden van de zgn. Providentia-assen (RIC(I-2) 81), genoemd naar het altaar van Providentia dat erop staat afgebeeld. In het hele Romeinse Rijk is dit het meest voorkomende type bronsgeld van Tiberius. Evenals de altaar-assen van Augustus is het type op vrij grote schaal nagemaakt. Drie van zulke imitatie-exemplaren zijn in De Meern aangetroffen. Net als voor de imitatie-munten van Augustus kan voor hun tijdstip van vervaardiging alleen een terminus post quem van 22 n.Chr. worden gegeven, hoewel ze na 65 n.Chr. vermoedelijk niet meer gemaakt werden.

Tabel 4. Muntvondsten uit de regeerperiode van keizer Tiberius.

Muntplaats Denominatie Datering Catalogus Aantal Bijzonder-heden

Collectie

Lugdunum Denarius 14-37 n.Chr. RIC(I-2) 30 1 LR46

Rome Dupondius 21-22 n.Chr. RIC(I-2) 46 1 NB

As 15-16 n.Chr. RIC(I-2) 72 1 DM1982

22-30 n.Chr. RIC(I-2) 81 13 gehalveerd (1x)

NN(2x), NB(4x),DM1982(7x)

Gallië Imitatie-as na 22 n.Chr. naar RIC(I-2) 81

3 NN, NB, DM1982

? As 15-37 n.Chr. ? 1 NB

Totaal 20

Page 11: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

11

De Romeinse muntvondsten van het terrein

3.4. Caligula

81 munten afkomstig van het terrein De Hoge Woerd zijn toe te schrijven aan keizer Caligula (tab. 5). Dit is het grootste aantal aan een keizer toe te schrijven munten op het terrein De Hoge Woerd. Gezien de korte regeerperiode van deze keizer is dat nog eens extra opmerkelijk.

Tabel 5. Muntvondsten uit de regeerperiode van keizer Caligula.

Het overgrote deel van dit aantal zijn assen, er zijn opmerkelijk weinig dupondii van deze keizer gevonden. Zilvergeld van Caligula ontbreekt op het terrein, maar dat is geen ongebruikelijk verschijnsel: in het hele Romeinse Rijk is edelmetaal geslagen onder Caligula betrekkelijk zeldzaam (Sutherland 1984,

Denominatie Datering Catalogus Aantal Bijzonderheden Collectie

Sestertius 37-38 n.Chr. RIC(I-2) 32 1 DM1982

RIC(I-2) 36 2 DM1982

RIC(I-2) 37 1 TB

Dupondius 37-38 n.Chr. RIC(I-2) 34 1 NB

37-41 n.Chr. RIC(I-2) 56 4 klop BON (1x) NN, NB, DM1982(2x)

37-41 n.Chr. RIC(I-2) 57 1 DM1982

As 37-38 n.Chr. RIC(I-2) 35 17 klop TICLAVIM (4x)TIAV (1x), onl.(1x)

DM1982(9x), NB(4x), TB, G(3x)

RIC(I-2) 38 29 klop TICLAVIM (2x) onl. (1x), 1 x geboord gat

DM1982(16x), LR46, RB, NB(4x), NN(5x), JB(2x)

37-41 n.Chr. RIC(I-2) 35 e.v.

1 NN

RIC(I-2) 38 e.v.

2 JB, LR46

RIC(I-2) 58 20 klop TICLAVIM (2x) JB, NB, RB, LR46(7x), DM1982(10x)

Imitatie-as na 37 n.Chr. naar RIC(I-2) 58

1 klop BON NN

combi 1 combi Cal /Claudius NN

Totaal 81

Page 12: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

12

De Romeinse muntvondsten van het terrein

108-110). Voor zover exact dateerbaar zijn alle munten van Caligula, die in De Meern gevonden zijn, geslagen in de jaren 37-38 n.Chr. Dit is eveneens niet opmerkelijk, in alle collecties in het Romeinse Rijk met munten van Caligula komen munten uit de jaren 39-41 n.Chr. zeer sporadisch voor. Vermoedelijk is dit gerelateerd aan een afname in muntproductie (Sutherland 1984, 104-105).Drie types munten domineren het muntenspectrum van Caligula op De Hoge Woerd: de Germanicus-as (RIC(I-2) 35), de Vesta-as (RIC(I-2)38) en de Agrippa-as (RIC(I-2)58). Deze drie munten zijn genoemd naar de erop afge-beelde personen, respectievelijk Caligula’s vader Germanicus, de godin Vesta, beschermster van huis en haard en Agrippa, Caligula’s grootvader van moeders-zijde. Ook hier geldt weer dat de dominantie van deze drie munttypes in het algemeen veel voorkomt. Zoals bij de Augusteïsche en Tiberische munten eveneens het geval was, zijn er onder de munten van Caligula op De Hoge Woerd een aantal imitatie-munten. Een ervan is een imitatie van een Agrippa-as, voorzien van de klop BON (voor Bona), een indicatie dat op een later tijdstip de munt door de autoriteiten als-nog geldig is verklaard. Daarnaast is er een opmerkelijke imitatie aanwezig, die de voorzijde van een Caligula-munt (met het portret van Agrippa) combi-neert met de keerzijde van een Claudisch type (Minerva met speer en schild).Een vrij groot aantal (twaalf stuks) van de reguliere Caligula-munten uit De Meern is voorzien van een klop. Daarvan komt de klop TICLAVIM (voor Tiberius Claudius Imperator, de officiële benaming van de keizer Claudius) het vaakst voor (8 maal). De klop TIAV (Tiberius Augustus), de klop BON (Bona, goed) en een onleesbare klop komen ook voor. Zowel de klop TICLA-VIM als de klop TIAV verwijzen naar een gebeurtenis in de beginjaren van de regering van keizer Claudius. Deze keizer liet een damnatio memoriae uitspre-ken over zijn voorganger Caligula, waarbij onder andere diens munten ongel-dig werden verklaard. Omdat dat, zeker in een grensgebied ver van de Munt in Rome, nogal onpraktisch was, werden de munten van Caligula op grote schaal voorzien van de naam van Claudius, om ze op die manier alsnog geldig te verklaren (Chantraine 1982, 38; Kemmers 2004a, 36-37). De klop TICLAVIM is zeker in het Beneden-Rijn gebied aangebracht, vermoedelijk in het castellum Valkenburg of Alphen aan den Rijn (Kemmers 2004a, 46-47).

3.5. Claudius

Van de vijftig Claudische munten van het De Hoge Woerd terrein (tab. 6) zijn er drie van zilver, een vrij hoog aantal voor deze keizer, wiens edelmetaal buiten Italië zeldzaam is (von Kaenel 1994, 52-56). Met uitzondering van de quadrantes zijn alle in De Meern gevonden bronzen Claudische munten van

Page 13: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

13

De Romeinse muntvondsten van het terrein

Tabel 6. Muntvondsten uit de regeerperiode van keizer Claudius.

veel voorkomende types. Aangezien de officiële Claudische emissies vermoe-delijk slechts in de jaren 41-43 n.Chr. aan het noordwesten van het Romeinse Rijk werden geleverd (Klein en von Kaenel 2000, 84-85; Giard 1988, 27), en Nero pas weer rond 65 n.Chr. met die levering begon, zijn Claudische (en eerdere, zie hierboven) munten op zeer grote schaal nagemaakt. Ook in de onderzochte collecties is meer dan de helft van het Claudische bronsgeld een imitatie. Een groot deel van de Claudische sestertii en dupondii is voorzien van een klop, meestal IMP, PRO en BON (of een combinatie daarvan). Dit zijn typerende kloppen voor het Rijngebied en slaan waarschijnlijk op de frase

Denominatie Datering Catalogus Aantal Bijzonderheden Collectie

Denarius 41-42 n.Chr. RIC(I-2) 10 1 JB

RIC(I-2) 12 1 DM1982

50-54 n. Chr. RIC(I-2) 81 1 geplateerd NB

Sestertius 41-54 n. Chr. RIC(I-2) 93/109 2 beide kloppenPRO, BON, IMP

DM1982

RIC(I-2) 99/115 2 1 x klop PRO1 x 2 kloppen onl.

NB

? 1 klop DVP en inkeping rand

DM1982

41-67 n.Chr. ? 1 of Nero LR46

Dupondius 41-54 n. Chr. RIC(I-2) 92/104 3 2 x klop PRO, BONIMP, 1 x klop PRO

DM1982

RIC(I-2) 94/110 1 klop IMP, PRO DM1982

? 1 NN

As 41-54 n. Chr. RIC(I-2) 97/113 1 klop BON DM1982

RIC(I-2) 100/116

9 NN(5x), NB, TB LR46, DM1982

? 1 klop IMP en onl. NN

Quadrans 41 n.Chr. RIC(I-2) 1 1 Lugdunum DM1982

42 n.Chr. RIC(I-2) 91 1 DM1982

Imitatie-as na 41 n.Chr. naar RIC(I-2) 100/116

23 1 x klop BON NN(5x), JB, NB, LR46(4x)DM1982(12x)

Totaal 50

Page 14: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

14

De Romeinse muntvondsten van het terrein

Imperator Probavit (de keizer heeft goedgekeurd) en Bona (goedgekeurd) (Kraay 1956, 130-132). De precieze reden voor het aanbrengen van deze klop-pen, vrijwel uitsluitend op Claudische munten, is nog onduidelijk. Een klop verdient bijzondere aandacht: een sestertius met de klop DVP en een inkeping in de rand. De sestertius zelf is sterk gesleten, wat men in de Romeinse tijd ook al opgemerkt heeft. Daarom is de munt voorzien van de klop DVP (voor dupondius) om aan te geven dat de munt voortaan slechts de helft van zijn oorspronkelijke waarde had.

3.6. Nero

Tabel 7. Muntvondsten uit de regeerperiode van keizer Nero.

Denominatie Datering Muntplaats Type Aantal Collectie

Sestertius 64-67 n.Chr. Roma/Lugdunum Adlocutio 1 NB

Decursio 1 DM1982

? 1 JB

64-65 n.Chr. Roma/Lugdunum Decursio 1 LR49

65 n.Chr. Lugdunum Annona 1 DM1982

Decursio 1 DM1982

Roma 1 NB

Dupondius 64-67 n.Chr. Roma/Lugdunum Roma 1 LR46

Securitas 1 DM1982

64-65 n.Chr. Roma/Lugdunum Securitas 1 DM1982

Victoria 3 LR46, DM1982(2x)

Lugdunum Victoria 1 NB

65 n.Chr. Lugdunum Macellum 2 NB, DM1982

66 n.Chr. Lugdunum Securitas 1 NB

66-67 n.Chr. Lugdunum Victoria 1 DM1982

67 n.Chr. Lugdunum Securitas 1 NB

Dupondius/As 66-67 n.Chr. Roma/Lugdunum ? 1 NN

As 64-65 n.Chr. Roma/Lugdunum Ara Pacis 1 RB

66-67 n.Chr. Lugdunum Victoria 5 NN(2x), JB, RB, LR46

66-67 n.Chr. Roma/Lugdunum ? 1 JB

Semis 64-67 n.Chr. Roma/Lugdunum Tafel 1 NB

Lugdunum Tafel 1 DM1982

66 n.Chr. Lugdunum Roma 2 LR46, DM1982

Totaal 31

Page 15: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

15

De Romeinse muntvondsten van het terrein

Na aan het begin van zijn regeerperiode uitsluitend zilver en goud te hebben aangemunt, begon Nero pas in 64 n.Chr. met het laten slaan van bronsgeld in de muntplaatsen Rome en Lyon. Men neemt aan, dat de geldbevoorrading naar de noordwest-provincies vanuit Lyon verliep (Howgego 1994, 9-10). De Neroonse munten uit De Meern (tab. 7) zijn inderdaad, voor zover een muntplaats kon worden toegekend, uit Lyon afkomstig. Opmerkelijk is, dat in De Meern ongeveer evenveel munten uit de jaren 64-65 n.Chr. als uit de periode 66-67 n.Chr. aanwezig zijn. Meestal zijn de munten uit de laatste jaren in de meerderheid, en men neemt aan dat deze hun omloophoogtepunt pas in de Flavische tijd bereikten. Dit zou er op kunnen duiden, dat het fort in De Meern, in tegenstelling tot meer oostelijk en zuidelijk gelegen forten, in de Neroonse periode wel direct bronsgeld kreeg geleverd.De op het terrein De Hoge Woerd gevonden Neroonse munten zijn van gangbare types, met uitzondering van de sestertii met voorstellingen van Annona en Decursio (Nero paraderend te paard). Opmerkelijk genoeg zijn juist sestertii van deze types in vrij grote hoeveelheden in het verder weste-lijk gelegen castellum Alphen aan den Rijn gevonden (Kemmers 2004a, 28;37). Dit zou eveneens een aanwijzing kunnen zijn voor specifieke brons-geld leveranties aan de West-Nederlandse castella in de regeerperiode van Nero.

3.7. Vespasianus

Van de 41 door Vespasianus geslagen munten op het De Hoge Woerd terrein (tab. 8) zijn er elf van edelmetaal, een relatief groot gedeelte. Een deel van de denarii viel door sterke slijtage of corrosie niet nauwkeurig te determineren, voor zover wel determineerbaar waren alle denarii te Rome aangemunt. Dit is niet vanzelfsprekend, omdat in de periode tot 73 n.Chr. ook in Lyon zilvergeld werd geslagen (Mattingly en Sydenham 1926, 2). Aangezien Lyon dichter bij de Beneden-Rijn ligt dan Rome, zou men verwachten dat, indien mogelijk, geld vanuit Lyon zou worden aangevoerd. Voor het in De Meern aanwezige bronsgeld gaat dit namelijk wel op. Voor zover determineerbaar zijn alle bronzen munten, op een uitzondering na, in Lyon gemaakt. De uitzondering hierop vormt een munt uit Commagene (in het huidige Turkije), een zeldzaam verschijnsel in onze streken.De exact te dateren bronzen munten van Vespasianus zijn voornamelijk aan-gemunt in de jaren 71 of 77-78 n.Chr. Aangezien dat voor alle grotere munt-complexen in het Rijngebied opgaat, hangt dit eerder samen met bevoorra-dingspolitiek dan met chronologische aspecten van de vindplaats (Kemmers 2006a, 212-215).

Page 16: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

16

De Romeinse muntvondsten van het terrein

Tabel 8. Muntvondsten uit de regeerperiode van keizer Vespasianus.

Denominatie Datering Muntplaats Catalogus Aantal Overig Collectie

Denarius 69-79 n.Chr. Roma/Lugdunum ? 1 1/4 deel NN

69-81 n.Chr. Roma/Lugdunum ? 1 of Titus NN

69-74 n.Chr. Roma/Lugdunum ? 1 NB

69-75 n.Chr. Roma/Lugdunum ? 1 JB

70 n.Chr. Roma RIC(II) 10 2 RB, LR46

72-73 n.Chr. Roma RIC(II) 52 1 NB

74 n.Chr. Roma RIC(II) 80 1 JB

75 n.Chr. Roma RIC(II) 90 1 NN

75-79 n.Chr. Roma RIC(II) 124a 1 geplateerd NN

77-78 n.Chr. Roma RIC(II) 110 1 TB

Sestertius 71 n.Chr. Lugdunum RIC(II) 443 1 NN

73-79 n.Chr. Roma/Lugdunum ? 1 NN

Dupondius 71-79 n.Chr. Roma/Lugdunum ? 3 NN(2x), DM1982

74 n.Chr. Commagene RIC(II) 798b/c 1 NN

77-78 n.Chr. Lugdunum RIC(II) 754a 1 NB

RIC(II) 755a 1 NB

RIC(II) 775a 1 NB

Dupondius/As 71-79 n.Chr. Roma/Lugdunum ? 1 DM1982

As 69-81 n.Chr. Roma/Lugdunum ? 1 of Titus JB

71-79 n.Chr. Roma/Lugdunum ? 7 NN(3x), NB, DM1982(3x)

71-79 n.Chr. Lugdunum ? 1 NN

71 n.Chr. Lugdunum RIC(II) 486 1 DM1982

RIC(II) 492 1 NB

RIC(II) 494 1 DM1982

RIC(II) 500 1 NB

77-78 n.Chr. Roma/Lugdunum ? 1 DM1982

Lugdunum RIC(II) 762 1 NN

RIC(II) 766var 1 DM1982

RIC(II) 786 1 NB

RIC(II) 789a 1 NN

RIC(II) 791a 2 JB

Totaal 41

Page 17: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

17

De Romeinse muntvondsten van het terrein

3.8. Titus

Gezien de korte regeerperiode van Titus is het niet verwonderlijk dat slechts een gering aantal munten van deze keizer op het terrein De Hoge Woerd is aangetroffen (tab. 9). Onder deze zeven munten zijn echter zes denarii, een wel opmerkelijk hoog percentage. Nu komen denarii van Titus in grote Flavi-sche vondstcomplexen frequent voor (Peter 2001, 82), maar een dergelijk aan-deel ligt niet in de lijn der verwachting. Van de zes denarii zijn er twee gepla-teerd (een koperen kern met een laagje zilver eroverheen). Geplateerde munten van Titus komen vaak voor, veel vaker dan bij andere keizers (Peter 2001, idem). Tot op heden is er nog geen bevredigende verklaring voor de positie en rol van geplateerde munten. Enerzijds zijn er onderzoekers, die ervan uitgaan dat alle geplateerde munten door op winst beluste valsemunters zijn gemaakt (Crawford 1968). Anderzijds kent ook de theorie, dat geplateerde munten door een calculerende overheid in omloop zijn gebracht aanhangers (Chantraine 1982, 41). Wel is het zo, dat geplateerde munten zelden tot nooit in schat-vondsten voorkomen, maar wel veelvuldig als nederzettingsvondst (Crawford 1974, 560-565). Hieruit kan men afleiden, dat geplateerde munten door de gebruikers meestal als zodanig werden herkend en niet als waardevol werden beschouwd. Een van de geplateerde denarii combineert nog eens een voorzijde van Titus met een keerzijde van Domitianus. Dit lijkt de theorie, dat geplateerde munten valse munten zijn te ondersteunen.

Tabel 9. Muntvondsten uit de regeerperiode van keizer Titus.

3.9. Domitianus

Op het terrein De Hoge Woerd in De Meern zijn zeven denarii van Domitianus gevonden (tab. 10). Vijf munten hiervan zijn slechts zeer licht gesleten en

Denominatie Datering Catalogus Aantal Overig Collectie

Denarius 79 n.Chr. RIC(II) 7/13 1 geplateerd RB

80 n.Chr. RIC(II) 22 1 NN

RIC(II) 49 1 NN

RIC(II) 51 1 NN

80-81 n.Chr. RIC(II) 63 1 NN

na 81 n.Chr. RIC(II) 68A 1 geplateerd hybride

NN

As 80-81 n.Chr. RIC(II) 129b 1 DM1982

Totaal 7

Page 18: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

18

De Romeinse muntvondsten van het terrein

aangemunt in het jaar 88-89 n.Chr. Het lijkt aannemelijk dat deze vijf munten gezamenlijk in De Meern zijn gearriveerd en vrij snel uit circulatie zijn ver-dwenen.Onder de 25 bronzen munten van Domitianus zijn twee quadrantes, beide van het type RIC(II) 436. Quadrantes van Domitianus zijn zeldzaam, behalve in militaire nederzettingen langs Boven- en Beneden Rijn. Vrijwel altijd betreft het dan muntjes van het type, dat ook in De Meern is aangetroffen. Vermoede-lijk zijn deze muntjes bij een bepaalde gelegenheid aan alle militairen in Ger-mania Inferior en Superior geleverd (Kemmers 2003).De overige bronzen munten zijn merendeels assen. Evenals bij Vespasianus komen munten uit bepaalde jaren veel meer voor dan munten uit andere jaren. Bij de muntvondsten van het De Hoge Woerd terrein zijn elf van de zestien te dateren bronzen munten in het jaar 90-91 n.Chr. geslagen. Net als in het geval van de muntvondsten van Vespasianus is dit niet gerelateerd aan een chrono-logische ontwikkeling op het terrein, maar een piek in muntbevoorrading in beide Germaniae (Kemmers 2006a, 211-213).

Tabel 10. Muntvondsten uit de regeerperiode van keizer Domitianus.

Denominatie Datering Catalogus Aantal Overig Collectie

Denarius 83 n.Chr. RIC(II) 36a 1 geplateerd NB

88-89 n.Chr. ? 1 NN

RIC(II) 133 1 NN

RIC(II) 138 1 NB

RIC(II) 139 1 NB

RIC(II) 140 1 NB

92 n.Chr. RIC(II) 166 1 NB

Sestertius 81-98 n.Chr. ? 1 of Nerva NN

85-96 n.Chr. ? 1 NN

90-91 n.Chr. RIC(II) 388 1 NN

92-94 n.Chr. RIC(II) 411 1 RB

Dupondius 81-98 n.Chr. ? 2 of Nerva NN, NB

86 n.Chr. RIC(II) 326a 1 NB

90-91 n.Chr. RIC(II) 392 1 DM1982

RIC(II) 393 2 RB, NN

Dupondius/As 81-96 n.Chr. ? 1 NN

As 82 n.Chr. RIC(II) 242a 2 NB

85-98 n.Chr. ? 1 of Nerva LR49

Page 19: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

19

De Romeinse muntvondsten van het terrein

3.10. Nerva

Evenals bij Titus is het zeer kleine aantal muntvondsten van Nerva (6 stuks) toe te schrijven aan zijn korte regeerperiode. Over de in De Meern gevonden munten van deze keizer (tab. 11) is op numismatisch gebied weinig bijzonders op te merken. Vrij ongewoon is de gehalveerde denarius. Gehalveerde munten zijn geen ongewoon verschijnsel, op die manier werd de waarde van de munt eveneens gehalveerd, maar komen toch voornamelijk in de Julisch/Claudische periode voor.

Tabel 11. Muntvondsten uit de regeerperiode van keizer Nerva.

3.11. Trajanus

Bij de onder Trajanus geslagen munten, die op het terrein De Hoge Woerd zijn gevonden (tab. 12), is duidelijk de, overal in het Romeinse Rijk te observeren, toenemende dominantie van de sestertius ten nadele van de as waar te nemen (Hobley 1998, 128). Waar bij eerdere keizers in het bronsgeld de as de meest

Denominatie Datering Catalogus Aantal Overig Collectie

86-89 n.Chr. ? 1 NB

87 n.Chr. RIC(II) 353b 1 NB

90-91 n.Chr. RIC(II) 394/395 1 NB

RIC(II) 395 1 NN

RIC(II) 397 5 NN(2x), JB, NB(2x)

Quadrans 81-96 n.Chr. RIC(II) 436 2 NB

Totaal 32

Denominatie Datering Catalogus Aantal Overig Collectie

Denarius 96-98 n.Chr. ? 1 gehalveerd NN

Sestertius 97 n.Chr. RIC(II) 88 1 NN

Dupondius 96-117 n.Chr. ? 1 of Trajanus NN

97 n.Chr. RIC(II) 84 1 NB

As 96-98 n.Chr. ? 1 JB

97 n.Chr. RIC(II) 83 1 NN

Totaal 6

Page 20: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

20

De Romeinse muntvondsten van het terrein

voorkomende munt is, begint vanaf de tweede eeuw de sestertius die positie over te nemen. Op het De Hoge Woerd terrein in De Meern zijn achttien ses-tertii en slechts negen assen van Trajanus gevonden, daarnaast elf denarii en tien dupondii. De emissie-data van het zilvergeld zijn redelijk gelijkmatig over de regeerpe-riode van Trajanus verspreid, bij het bronsgeld is dat niet het geval. Daar komen de meeste (vijftien van de 28 nauwkeurig dateerbare munten) uit de eerste vier jaren van zijn regering. Dit verschijnsel is in het hele Nederlandse

Denominatie Datering Catalogus Aantal Overig Collectie

Denarius 98-117 n.Chr. ? 1 geplateerd NN

98-99 n.Chr. RIC(II) 11 1 NB

101-102 n.Chr. RIC(II) 47/60 1 geplateerd NN

RIC(II) 64 1 JB

103-111 n.Chr. ? 1 NN

RIC(II) 99 1 TB

RIC(II) 127 1 NN

RIC(II) 142 1 NN

na 103 n.Chr. RIC(II) 151hyb

1 hybride NB

112-114 n.Chr. RIC(II) 292 1 JB

114-117 n.Chr. RIC(II) 332 1 NN

Sestertius 98-117 n.Chr. ? 7 NN, JB(2x), NB(2x), LR46, LR49

98-138 n.Chr. ? 1 of Hadrianus JB

98-99 n.Chr. RIC(II) 390 1 TB

99-100 n.Chr. RIC(II) 413 1 NN

103 n.Chr. ? 1 NN

103-111 n.Chr. RIC(II) 519 1 DM1982

RIC(II) 560 1 NN

103-114 n.Chr. RIC(II) 465/612

1 NN

103-117 n.Chr. ? 2 NB, TB

114-117 n.Chr. ? 1 NN

RIC(II) 673 1 NN

Tabel 12. Muntvondsten uit de regeerperiode van keizer Trajanus.

Page 21: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

21

De Romeinse muntvondsten van het terrein

deel van Germania Inferior waarneembaar, en lijkt samen te hangen met het vertrek van het Tiende Legioen Gemina uit Nijmegen rond 103 n.Chr. Het ont-trekken van zo’n groot deel van de troepenmacht aan het gebied lijkt geleid te hebben tot een sterke afname in de aanvoer van nieuw bronsgeld (Aarts 2000, 217).

3.12. Hadrianus

In de onderzochte muntcollecties zijn in totaal twintig munten van Hadrianus aangetroffen (tab. 13). Opvallend is het zeer hoge aandeel van denarii (dertien stuks), die tot zeer diverse types behoren. Een van de denarii is duidelijk een antieke vervalsing; de munt is onder gewicht, geplateerd en de stijl van afbeel-dingen is ruw te noemen. De tekst op de munt bestaat uit vrijwel onleesbare krabbels. De Hadriaanse bronzen munten van het terrein zijn te gering in aantal om patronen te kunnen ontwaren. De exact determineerbare exemplaren passen echter wel in het beeld van muntbevoorrading onder deze keizer, zoals dat door Hobley voor het Noordwest Romeinse Rijk geschetst is (Hobley 1998,

Denominatie Datering Catalogus Aantal Overig Collectie

Dupondius 98-99 n.Chr. RIC(II) 385 1 NB

98-102 n.Chr. ? 2 NN

98-103 n.Chr. ? 1 NB

99-100 n.Chr. RIC(II) 411 2 NN, JB

101-102 n.Chr. RIC(II) 428 1 NN

103-111 n.Chr. RIC(II) 477 1 DM1982

RIC(II) 570 1 NB

RIC(II) 582 1 NB

Dupondius/As

103-117 n.Chr. ? 1 NN

As 98-117 n.Chr. ? 2 JB, NB

98-102 n.Chr. ? 2 JB, LR46

98-99 n.Chr. RIC(II) 395 1 NB

101-102 n.Chr. RIC(II) 434 2 JB, DM1982

103-111 n.Chr. RIC(II) 483 1 NN

103-114 n.Chr. RIC(II) 521/596

1 NB

Totaal 49

Page 22: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

22

De Romeinse muntvondsten van het terrein

50-64). De jaren 125-128 en 132-134 n.Chr. zijn piekjaren in de bevoorra-ding van Beneden-Germanië, precies de jaren waarin de twee dateerbare assen van het De Hoge Woerd terrein gemaakt zijn. De dupondius of as (vanaf Hadrianus is dat onderscheid vaak niet meer te maken) voor zijn co-regent Aelius Caesar is van het type (RIC(II) 1071). Dit type komt vaker in Germania Inferior voor dan elders in het Romeinse Rijk. Alleen de sester-tius uit 119 n.Chr. past niet helemaal in het door Hobley beschreven patroon: In dat jaar worden volgens hem geen sestertii aan het Rijngebied geleverd (Hobley 1998, 51). De vondst in De Meern toont aan, dat die theorie onjuist is.

Tabel 13. Muntvondsten uit de regeerperiode van keizer Hadrianus.

Denominatie Datering Catalogus Aantal Overig Collectie

Denarius 117-124 n.Chr. ? 1 NN

118-122 n.Chr. ? 1 NB

RIC(II) 47/52/141

1 gehalveerd JB

119-122 n.Chr. RIC(II) 77 1 LR46

RIC(II) 80 1 RB

RIC(II) 98 1 NB

125-128 n.Chr. RIC(II) 147 1 gehalveerd TB

RIC(II) 170 1 NN

RIC(II) 182 1 JB

RIC(II) 200/202 1 LR49

134-138 n.Chr. RIC(II) 237 1 NB

RIC(II) 256 1 NB

na 134 n.Chr. ? 1 geplateerdimitatie

JB

Sestertius 119 n.Chr. RIC(II) 563 b/c 1 NN

124-128 n.Chr. ? 1 JB

Dupondius 117-138 n.Chr. ? 1 JB

Dupondius/As 137 n.Chr. RIC(II) 1071 1 JB

117-161 n.Chr. ? 1 of Ant. Pius LR46

As 125-128 n.Chr. RIC(II) 664 1 NN

132-134 n.Chr. RIC(II) 729 1 NN

Totaal 20

Page 23: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

23

De Romeinse muntvondsten van het terrein

3.13. Antoninus Pius

Evenals bij de muntvondsten van Hadrianus, zijn er onder de munten van Antoninus Pius (tab. 14) opvallend veel denarii (zeventien van de 25 munten). Deze keizer had een uitzonderlijk lange regeerperiode en liet een enorme ver-scheidenheid aan munttypes slaan. Het is dan niet verwonderlijk dat de meeste types in de gezamenlijke muntcollecties maar een keer aanwezig zijn. Of bete-kenis aan het meermaals voorkomen van een bepaald type moet worden gehecht is vooralsnog niet duidelijk.

Tabel 14. Muntvondsten uit de regeerperiode van keizer Antoninus Pius.

Denominatie Datering Catalogus Aantal Overig Collectie

Denarius 138-139 n.Chr. RIC(III) 12/20 1 JB

141-161 n.Chr. RIC(III) 358 2 NN, NB

RIC(III) 360 1 JB

RIC(III) 362 1 NB

144 n.Chr. RIC(III) 426 1 TB

145 n.Chr. RIC(III) 155 1 JB

145-147 n.Chr. RIC(III) 429a 1 JB

145-161 n.Chr. RIC(III) 508b 1 JB

148-149 n.Chr. ? 1 NN

152-153 n.Chr. RIC(III) 219 1 LR46

155-156 n.Chr. RIC(III) 254 1 JB

156-157 n.Chr. RIC(III) 260 1 NB

RIC(III) 264 2 LR46, JB

156-158 n.Chr. RIC(III) 260/275 1 NN

157-159 n.Chr. RIC(III) 476/479 1 NN

Sestertius 138-161 n.Chr. ? 1 JB

145-161 n.Chr. RIC(III) 772 1 NN

152-154 n.Chr. RIC(III) 904/914 1 NN

Dupondius 138-161 n.Chr. ? 1 NN

Dupondius/As 138-161 n.Chr. ? 1 NN

As 141-161 n.Chr. RIC(III) 1156 1 NB

RIC(III) 1191A 1 NB

160-161 n.Chr. RIC(III) 1051 1 JB

Totaal 25

Page 24: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

24

De Romeinse muntvondsten van het terrein

De gevonden bronzen munten van Antoninus Pius zijn merendeels emissies ter herinnering aan zijn overleden vrouw Faustina. Deze emissies, geslagen vanaf haar dood in 141 n.Chr., zijn in enorme hoeveelheden aangemunt en worden dienovereenkomstig vaak gevonden (Hobley 1998, 68). Van de niet voor Faustina geslagen munten, komt de munt van het type RIC(III) 904/914 vrij algemeen in Germania Inferior voor (Hobley 1998, 76-77). Voor de mun-ten van het type RIC(III) 772 en 1051 lijkt dit niet te gelden, hoewel de onderzoeksstand op dit gebied niet zeer representatief is (Hobley 1998, 75;78).Zowel de bronzen als de zilveren munten zijn redelijk gelijkmatig over de hele regeerperiode verspreid, zonder opvallende pieken.

3.14. Marcus Aurelius

In de verschillende onderzochte muntcollecties waren in totaal vijftien munten van Marcus Aurelius aanwezig (tab. 15). Vijf hiervan zijn denarii, een wat lager percentage dan bij de muntvondsten van zijn voorgangers

Denominatie Datering Catalogus Aantal Overig Collectie

Denarius 161-175 n.Chr. RIC(III) 713/714 1 JB

RIC(III) 737 1 JB

161-180 n.Chr. RIC(III) 436 1 NN

? 1 LR49

na 172 n.Chr. ? 1 geplateerdhybride

NN

Sestertius 161-180 n.Chr. ? 2 LR46, NN

161-162 n.Chr. RIC(III) 826 1 LR46

162-170 n.Chr. ? 1 TB

163-164 n.Chr. RIC(III) 861 1 LR46

164-181 n.Chr. RIC(III) 1756 1 TB

173-174 n.Chr. RIC(III) 1097/1109 1 RB

Dupondius 161-162 n.Chr. RIC(III) 798-800828-829

1 LR49

As 161-180 n.Chr. ? 1 JB

164-180 n.Chr. RIC(III) 1780 1 NB

Totaal 15

Tabel 15. Muntvondsten uit de regeerperiode van keizer Marcus Aurelius.

Page 25: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

25

De Romeinse muntvondsten van het terrein

Antoninus Pius en Hadrianus. Deze denarii zijn niet nauwkeurig te dateren, zodat het niet mogelijk is uitspraken te doen over chronologische patronen in deze groep muntvondsten. Bij de bronzen munten van Marcus Aurelius (tien stuks) zijn de mogelijkheden daartoe iets groter. Opvallend is, dat de dateerbare munten niet gelijkmatig over zijn regeerperiode verspreid zijn. De meeste munten uit De Meern dateren aan het begin van zijn regeerperi-ode. Op basis van een inventarisatie van muntvondsten van deze keizer in het noordwestelijke Romeinse Rijk, lijkt dat niet vanzelfsprekend. Juist in de periode 170-177 n.Chr. kende de muntproductie een sterke groei (Hobley 1998, 88). Wellicht houdt het ontbreken van deze munten op het De Hoge Woerd terrein verband met een chronologische ontwikkeling ter plekke. De nauwkeurig determineerbare bronzen munten behoren allen tot in Beneden-Germanië gangbare types (Hobley 1998, 83-87). Evenals onder Antoninus Pius is een vrij groot deel van het muntgeld uit deze periode uitgegeven op naam van dames uit de keizerlijke familie. Onder de bronzen munten uit De Meern zijn inderdaad drie munten van Lucilla (echtgenote van Lucius Verus, mederegent van Marcus Aurelius) en een van Faustina minor (echtgenote van Marcus Aurelius). Bij de denarii zijn er twee toe te schrijven aan Faustina minor.

3.15. Commodus

Slechts vijf munten van het De Hoge Woerd terrein zijn toe te schrijven aan keizer Commodus (tab. 16), hoewel hij toch bijna twaalf jaar regeerde. De Meern vormt echter geen uitzondering, want muntvondsten van deze keizer buiten Italië en Frankrijk zijn schaars (Hobley 1998, 98; van Heesch 1998, 111). Dat wil niet zeggen, dat deze keizer weinig munten liet slaan, maar dat, om nog onbekende redenen, deze munten nauwelijks het hart van het rijk verlieten.

Tabel 16. Muntvondsten uit de regeerperiode van keizer Commodus.

Denominatie Datering Catalogus Aantal Overig Collectie

Denarius 181-182 n.Chr. ? 1 gehalveerd TB

192 n.Chr. RIC(III) 237 1 NB

Sestertius 186 n.Chr. RIC(III) 465 1 JB

Dupondius 181-192 n.Chr. ? 1 NB

As 181-183 n.Chr. ? 1 Crispina NN

Totaal 5

Page 26: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

26

De Romeinse muntvondsten van het terrein

3.16. Munten uit de Antonijnse periode

Onder de muntvondsten in de verschillende collecties zijn er twintig, die niet specifiek aan een keizer toegeschreven kunnen worden (tab. 17), maar wel aan ‘de Antonijnse periode’ in het algemeen. In vrijwel alle gevallen gaat het om sterk gesleten of aangetaste munten, die gezien het portret (de opvallende baard) of de vorm (dik en niet perfect rond) in de periode tussen 140 en 180 n.Chr. gemaakt zijn.

Tabel 17. Muntvondsten uit de regeerperiodes van de Antonijnse keizers (niet aan één keizer toe te schrijven).

3.17. De periode 193-235 n.Chr.

De periode 193-235 n.Chr., het tijdperk van de Severische keizers, kenmerkt zich, op numismatisch gebied, door een breuk met de voorgaande periodes. Aan de muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd, die in deze jaren ver-vaardigd zijn (tab. 18), is dat duidelijk af te lezen.Allereerst zijn er geen bronzen munten van de Severische keizers aangetroffen. Dit is een patroon dat in alle noordwestelijke provincies is waar te nemen. Slechts in het Mediterrane gebied komen wel bronzen munten van deze keizers voor (van Heesch 1998, 97-98). Op de tweede plaats is een aanzienlijk deel van de zilveren munten van een zilverlegering gemaakt, waar nog maar weinig zilver aan te pas gekomen is. Door de gestegen druk op de schatkist liet men in de Severische periode het zilvergehalte van denarii tot beneden de vijftig procent zakken (Gitler en Ponting 2003). In tabel 18 zijn de munten waar het koper duidelijk zichtbaar is aangemerkt als ‘geplateerd’, hoewel dit in veel ge -vallen niet de geheel correcte term is. Er is niet zozeer sprake van een koperen

Denominatie Datering Aantal Overig Collectie

Denarius 140-180 n.Chr. 2 geplateerd (1) NB, NN

Sestertius 140-180 n.Chr. 6 NN(2x),NBTB, LR46(2x)

Dupondius 140-180 n.Chr. 1 LR49

160-190 n.Chr. 1 NN

Dupondius/As 140-180 n.Chr. 6 NN, JB(2x),NB, TB(2x)

As 140-180 n.Chr. 4 NN, NB, LR49(2x)

Totaal 20

Page 27: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

27

De Romeinse muntvondsten van het terrein

kern met een laag zilver, maar van een mengeling. Een derde ontwikkeling, die ook in De Meern is waar te nemen, is het afnemende belang van de Munt te Rome. Waar sinds de regeerperiode van Domitianus tot en met die van Commodus Rome de enige muntplaats was van waaruit het Westen bevoor-raad werd, komen nu ook rijksemissies uit muntplaatsen in het Nabije Oosten (Emesa, Laodicea, Antiochië). Nog nadrukkelijker dan in de Antonijnse peri-ode zijn de dames uit de keizerlijke familie op de munten aanwezig. Vermoe-delijk hangt dat samen met de sterke rol van deze vrouwen in de regering, met name tijdens de heerschappij van de zeer jonge keizers Elagabalus en Severus Alexander. Een laatste verandering, die eveneens in de muntcollecties op te merken valt, is de introductie van een nieuwe munt: de antoninianus. Deze munt is door Caracalla geïntroduceerd en had een waarde van twee denarii. De bloeiperiode van de antoninianus valt eigenlijk pas in de tweede helft van de derde eeuw, maar incidenteel komt deze munt dus al onder de Severische keizers voor.Naast de algemene patronen in de Severische muntvondsten, zijn er een aantal kenmerken die specifiek van toepassing zijn op de muntvondsten van De Hoge Woerd. In de eerste plaats is een vrij groot deel van de munten van uitzonder-lijk gave kwaliteit. Wanneer we de slijtage-graad van de Severische munten van het terrein vergelijken met die van de munten uit de voorgaande Anto-nijnse periode (fig. 2), is duidelijk te zien dat de gemiddelde Severische munt veel minder lang gecirculeerd heeft dan zijn Antonijnse tegenhanger.

Figuur 2. De slijtagegraad van muntvondsten uit de Antonijnse en Severische periode.

Page 28: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

28

De Romeinse muntvondsten van het terrein

Een laatste opvallende kenmerk van de bestudeerde munten is de aanwezig-heid van een aantal ‘obscure’ munten. Zowel Pescennius Niger als Macrinus regeerden slechts enkele maanden, Pescennius tijdens de burgeroorlog na de dood van Commodus, Macrinus in de overgangsperiode na de moord op Cara-calla. Niettemin zijn twee munten van deze keizers in De Meern terecht geko-men. Hetzelfde geldt voor de munt van Orbiana. Zij was slechts zeer korte tijd de echtgenote van Severus Alexander.

Tabel 18. Muntvondsten uit de regeerperiode van de Severische keizers.

Autoriteit Datering Catalogus Aantal Overig Collectie

Pescennius Niger 193-194 n.Chr. RIC(IV/i) 16 1 Antiochië NB

Septimius Severus 193-211 n.Chr. ? 2 NN, DM1982

193-195 n.Chr. ? 1 TB

194-195 n.Chr. RIC(IV/i) 431 1 Emesa TB

194-202 n.Chr. ? 1 geplateerd TB

196-197 n.Chr. RIC(IV/i) 74 1 NN

RIC(IV/i) 477 1 Laodicea NB

196-211 n.Chr. RIC(IV/i) 564 1 Julia Domna TB

RIC(IV/i) 587 1 Julia Domna JB

199-200 n.Chr. RIC(IV/i) 135A(b)

1 NN

200-201 n.Chr. RIC(IV/i) 160 1 NN

201 n.Chr. RIC(IV/i) 176 1 NN

202-210 n.Chr. ? 1 gehalveerd NN

205 n.Chr. RIC(IV/i) 198 1 geplateerd NN

210 n.Chr. RIC(IV/i) 234 1 geplateerd LR46

Geta 198-200 n.Chr. RIC(IV/i) 2 1 NN

Caracalla 196 n.Chr. RIC(IV/i) 5 1 NB

196-198 n.Chr. RIC(IV/i) 11 3 geplateerd (1x) NB

200 n.Chr. RIC(IV/i) 30 1 NN

201-206 n.Chr. RIC(IV/i) 149 1 NN

202-211 n.Chr. RIC(IV/i) 366 1 Plautilla NB

211-217 n.Chr. RIC(IV/i) 389a

1 Julia Domna,Antoninianus

LR49

Macrinus 217-218 n.Chr. RIC(IV/ii) 102

1 Diadumenianus NB

Page 29: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

29

De Romeinse muntvondsten van het terrein

3.18. De derde eeuw n.Chr.

In het hele Nederlandse en Duitse limesgebied houdt de munttoevoer na Severus Alexander bijna volledig op, om pas vanaf ca. 260 n.Chr. weer enigs-zins op gang te komen (Aarts 2000, 221). Het is dan ook niet verbazingwekkend dat er op het De Hoge Woerd terrein maar één munt uit de periode 235-260

Autoriteit Datering Catalogus Aantal Overig Collectie

Elagabalus 218-222 n.Chr. RIC(IV/ii) 56 2 NN

RIC(IV/ii) 100

1 RB

RIC(IV/ii) 243

2 Julia Soaemiasgeplateerd (1x)

NN, NB

RIC(IV/ii) 268

1 Julia Maesageplateerd

LR49

220 n.Chr. RIC(IV/ii) 27 1 JB

221 n.Chr. RIC(IV/ii) 45 1 JB

222 n.Chr. RIC(IV/ii) 53 1 NN

Severus Alexander 222-228 n.Chr. ? 1 TB

RIC(IV/ii) 127

1 NB

RIC(IV/ii) 168

1 TB

222-235 n.Chr. ? 1 NB

RIC(IV/ii) 343

2 Julia Mamaeageplateerd (1x)

NB, TB

225 n.Chr. RIC(IV/ii) 319

1 Orbiana NB

228 n.Chr. RIC(IV/ii) 74/83/90

1 NN

RIC(IV/ii) 78 1 TB

RIC(IV/ii) 85 1 NN

231-235 n.Chr. RIC(IV/ii) 182var.

1 NN

RIC(IV/ii) 254

1 JB

Severisch 193-235 n.Chr. ? 4 geplateerd (3x) NN(2x), JB, NB

Totaal 51

Page 30: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

30

De Romeinse muntvondsten van het terrein

gevonden is (tab. 19). Het betreft een antoninianus van Gordianus III. Juist van deze keizer worden langs de Nederlandse limes nog wel eens munten gevonden.

Tabel 19. Muntvondsten uit de derde eeuw n.Chr.

In de periode tussen 259 en 274 n.Chr. behoort het Nederlandse gebied tot het Gallische Rijk, een onafhankelijk gebied geregeerd door de usurpator Postumus en zijn opvolgers Victorinus en Tetricus. In vrijwel alle castella langs de Rijn en versterkte nederzettingen aan de Nederlandse kust is een piekje in munt-vondsten van het Gallische Rijk waarneembaar (Kemmers 2000, 30-31). Ver-moedelijk hangt dit samen met een hernieuwde belangstelling voor dit gebied. Na de dood van Tetricus II houdt de toevoer van nieuwe munten naar het Nederlandse limesgebied weer op, om pas onder keizer Constantijn enigszins te herstellen. De munt van keizer Tacitus is dan ook een zeer bijzondere vondst.Naast de reguliere antoniniani uit deze periode, komen in het hele Noordwest Romeinse rijk op zeer grote schaal imitaties van deze munten voor. Men neemt aan dat deze imitaties dienden om het gebrek aan kleingeld vanaf ca. 275 n.Chr. op te vangen. Vier van deze imitaties zijn op het terrein gevonden. Van vijf antoniniani is niet met zekerheid te zeggen of het reguliere emissies of imitaties zijn. In tabel 19 zijn ze dan ook opgenomen als daterende tussen ca. 250 en 300 n.Chr.

3.19. De vierde eeuw n.Chr.

In de verschillende onderzochte muntcollecties waren in totaal 31 vierde-eeuwse munten aanwezig (tab. 20). Een vrij groot deel daarvan (negen exemplaren)

Autoriteit Datering Catalogus Aantal Overig Collectie

Gordianus III 238-239 n.Chr. RIC(IV/iii) 4 1 NB

? 250-300 n.Chr. ? 5 NN, NB(2x)RB, LR46

Postumus 259-268 n.Chr. ? 1 TB

Gallische Rijk 259-274 n.Chr. ? 1 NB

Victorinus 268-270 n.Chr. ? 1 NN

Claudius II na 270 n.Chr. RIC(V/i) 265 e.v. 2 NN, LR49

naar Tetricus na 272 n.Chr. ? 1 imitatie NN

Tacitus 275-276 n.Chr. RIC(V/i) 45 1 NN

? 275-300 n.Chr. ? 3 imitatie NN, NB(2x)

Totaal 16

Page 31: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

31

De Romeinse muntvondsten van het terrein

was nogal gesleten en/of aangetast, waardoor een precieze datering niet moge-lijk bleek. Van de overige exemplaren was in de meeste gevallen nog wel het munttype herkenbaar, waardoor een redelijk nauwkeurige datering mogelijk was. In enkele gevallen was de muntplaats en het atelier te bepalen.

Tabel 20. Muntvondsten uit de vierde eeuw n.Chr.

De dateerbare munten zijn, op drie stuks na, allen te dateren in de periode tussen 324 en 341 n.Chr.. Voor zover te bepalen zijn vrijwel alle munten uit deze periode vervaardigd in Trier. Dit past in het algemeen bekende beeld van

Autoriteit Datering Muntplaats Type Aantal Overig Collectie

Huis van Constantijn

320-350 n.Chr. ? ? 2 NB

324-330 n.Chr. ? Poort kamp 1 NN

324-348 n.Chr. ? Victoria met krans

1 NN

330-335 n.Chr. ? 2 soldaten, 2 standaards

6 NN(3x), TB,NB(2x)

Trier 2 2 NN

? Romulus & Remus

2 geboord gat (1x)

NB

Trier 1 1 NN

? Constanti-nopolis

1 NB

330-341 n.Chr. ? Victoria op boeg

1 NN

335-341 n.Chr. ? 2 soldaten,1 standaard

2 NN

337-341 n.Chr. Trier 1 Pax 1 NN

Rome/TrierConstant.

Keizerin 1 NN

Huis van Valentinianus

364-378 n.Chr. Arelate 1 Keizer, gevangene,labarum

1 NN

? 1 NN

Arcadius/Honorius

388-402 n.Chr. Aquileia 1 Salus Rei Publicae

1 geboord gat RB

? 330-380 n.Chr. ? ? 7 NN(2x),NB(5x)

Totaal 31

Page 32: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

32

De Romeinse muntvondsten van het terrein

munten van Constantijn en zijn zonen in het Rijngebied (Aarts 2000, 231). Van de Valentiniaanse munten is er een afkomstig uit Arles. Dit is eveneens conform verwachting, aangezien de muntproductie in Trier vanaf 340 n.Chr. sterk afneemt (Hill, Carson en Kent 1960, 45). De munt van Arcadius of Hono-rius is een voor het Nederlandse gebied zeer late vondst (Aarts 2000, 58). Aangezien er een middenin een gat geboord is, zou het goed kunnen dat deze munt eerder in een vroeg-Middeleeuwse context, als sieraad, thuishoort. Vierde-eeuwse munten op Nederlandse castella-terreinen zijn zeker niet gebruikelijk. Bij verschillende locaties zijn ze wel aangetroffen, maar dan meestal niet meer dan enkele exemplaren. 31 vierde-eeuwse munten is een vrij opmerkelijk aantal en lijkt aan te geven dat de chronologie van het castellum in De Meern afwijkt van wat gebruikelijk is langs de Nederlandse limes. Ter relativering moet echter opgemerkt worden, dat de waarde van deze muntjes in de Oudheid zeer gering was en ze in gigantische oplages zijn aangemunt. In duidelijk vierde-eeuwse centra als Nijmegen en Maastricht zijn duizenden van deze munten gevonden.

3.20. Griekse munten

Twee munten van het De Hoge Woerd terrein behoren niet tot de centrale keizerlijke emissies, maar zijn geslagen in een stedelijke muntplaats in het oostelijke mediterrane gebied.Op het eerste exemplaar (collectie DM1982) is op de voorzijde een vrouwelijk figuur met een hoofdtooi van stadsmuren te zien. Zij belichaamt de bescherm-godin van een stad in het huidige Griekenland of Turkije. De precieze munt-plaats is, door de sterke corrosie van de munt, niet meer te achterhalen, even-min als de datering. Vermoedelijk is ze ergens tussen 50 voor en 100 na Christus vervaardigd.De tweede uitheemse munt (collectie RB) is een kleinbrons uit de stad Amisos aan de Zwarte Zee (in het huidige Turkije). Op de voorzijde is het hoofd van een gevleugelde Nikè te zien, op de keerzijde een pijlenkoker en een niet gespannen boog en de tekst AMISOS. Men vermoedt dat deze munt geslagen is tussen 125 en 100 v.Chr. Een parallel van deze munt is te vinden in Sylloge Nummorum Graecorum XI, no 672/673. De twee boven beschreven munten en vergelijkbare types komen slechts zelden voor in het Noordwest-Romeinse Rijk. Dergelijke munten werden lokaal vervaardigd en waren alleen ter plekke geldig. In alle grote muntencol-lecties in Noordwest-Europa komen wel een of twee van dit soort munten voor en meestal zoekt men een verklaring in reizende handelaren of souvenirs van soldaten.

Page 33: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

33

De Romeinse muntvondsten van het terrein

3.21. Niet determineerbare munten

Zoals bij muntvondsten altijd het geval is, bleek een deel van de collecties niet nauwkeurig determineerbaar (tab. 21). Meestal komt dit percentage in de buurt van de twintig procent uit, en dat is bij de collectie van het De Hoge Woerd terrein eveneens het geval. Vaak kon nog wel een ruwe datering gegeven worden, meestal gebaseerd op formaat en dikte van de munt of stijl van afbeeldingen.

Tabel 21. Niet nauwkeurig determineerbare muntvondsten.

Datering Denominatie Aantal Overig Collectie

150 v. - 100 n.Chr. Denarius 3 opzettelijkbekrast(1x)

NN, NB(2x)

27 v. - 68 n.Chr. Sestertius 1 NB

Dupondius 1 klop AS LR46

As 28 gehalveerd(3x)klop(8x), krassen (1x), geboord gat (1x)

NN(7x), JB, NB(7x), RB, LR46(4x), DM1982(8x)

na 27 v.Chr. As 8 imitatie (8x),klop (1x)

NN, NB(2x),RB, LR46(2x)LR49, DM1982

1-100 n.Chr. Denarius 2 geplateerd(1x) JB, NB

Sestertius 2 NN, NB

Dupondius 2 NB, TB

Dupondius/As 1 LR46

As 25 NN(6x), NB(5x),RB, TB(4x),LR46(5x), DM1982(4x)

Semis 1 TB

Quadrans 8 NN(2x), NB(3x),LR46, DM1982(2x)

1-200 n.Chr. Denarius 3 LR46

Dupondius 1 NN

Dupondius/As 8 NB(2x), LR46(6x)

As 31 NN(4x), JB(5x),NB(8x), RB,TB(4x), LR46(6x), DM1982(3x)

Page 34: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

34

De Romeinse muntvondsten van het terrein

3.22. Overzicht van alle muntvondsten

In figuur 3 zijn alle dateerbare muntvondsten bij elkaar gebracht. Niet hierin opgenomen zijn de munten die als ‘Julisch/Claudisch’ (38 stuks), ‘Flavisch’ (zes exemplaren), ‘Antonijns’ (twintig munten) of ‘Severisch’ (4 stuks) geda-teerd konden worden. In een oogopslag is duidelijk dat de Julisch/Claudische periode het assemblage domineert, waarbij het aantal munten van Caligula veruit het grootst is. Zoals boven beschreven is een belangrijk deel van de Augusteïsche munten pas in een circulatie tussen ca. 15 en 50 n.Chr. te plaat-sen, waardoor de nadruk nog meer op de regeerperiodes van Caligula en Clau-dius komt te liggen.Flavische en Trajaanse munten zijn in behoorlijke hoeveelheden aanwezig, maar onder Hadrianus en de Antonijnse keizers daalt het aantal muntvondsten. Opvallend is hierbij het grote gehalte aan zilvergeld. Na een dieptepunt onder Commodus kent de muntcurve een duidelijke opleving onder Septimius Severus en zijn opvolgers. Weer volgt een dieptepunt in de periode tussen Severus Alexander en het Gallische Rijk. Uit de periodes 259-300 en 320-400 n.Chr. komen dan weer vrij veel munten. Van de vierde eeuwse munten is het

Datering Denominatie Aantal Overig Collectie

1-250 n.Chr. As 2 NB, LR46

1-380 Quadrans ofAes IV

1 NB

37-79 n.Chr. Sestertius 1 NB

50-150 n.Chr. Sestertius 2 NN

69-96 n.Chr. Sestertius 2 TB, LR46

As 4 NN(3x), NB

69-117 n.Chr. Dupondius 1 NN

101-150 n.Chr. Sestertius ofDupondius

1 NN

101-200 n.Chr. Denarius 1 geplateerd LR46

Dupondius/As 4 LR46

As 3 NN, JB, LR46

150-250 n.Chr. As 1 NB

180-240 n.Chr. Denarius 1 JB

250-380 n.Chr. Antoninianusof Aes III

4 NN, NB(2x), JB

Totaal 153

Page 35: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

35

De Romeinse muntvondsten van het terrein

overgrote deel in de periode tussen 320 en 350 te dateren, latere munten zijn zeer zeldzaam.

Figuur 3. Overzicht van alle muntvondsten (zilver en brons) per periode.

Op basis van het hierboven afgebeelde figuur is het niet mogelijk de chronolo-gie van het gehele terrein De Hoge Woerd te bepalen. Daarvoor is de bewo-ning op het terrein te divers van aard. In de eerste plaats is er het terrein van het castellum, daaromheen ligt een civiele nederzetting (de vicus). Deze twee kennen niet noodzakelijkerwijs dezelfde bewoningsgeschiedenis. Ten zuidoos-ten van de vicus ligt dan nog een rurale nederzetting, die geen verband lijkt te houden met de bewoning in de vicus.

In de volgende paragrafen zal geprobeerd worden greep te krijgen op de ruim-telijke verspreiding van de muntvondsten en de chronologische diversiteit op het terrein.

4. De ruimtelijke verspreiding van de muntvondsten

4.1. De dichtheid van de muntvondsten

Van 521 van de 745 onderzochte munten was met enige nauwkeurigheid de vindplaats bekend. Zoals in figuur 1 te zien is, zijn de munten over het hele

Page 36: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

36

De Romeinse muntvondsten van het terrein

terrein verspreid gevonden. Niet overal is de dichtheid even groot, maar er zijn geen overduidelijke witte vlekken. Het gebied waar de muntvondsten uitdunnen en uiteindelijk ophouden komt overeen met de op basis van veldkarteringen bepaalde afbakening van castellum en vicus.Ten behoeve van de ruimtelijke analyse is het terrein opgedeeld in een aantal zones (figuur 1) allereerst het castellum-terrein zelf, vervolgens de vicus ten noorden van het castellum, de vicus ten noordoosten van het castellum, de vicus ten oosten van het castellum, de vicus ten zuidoosten van het castellum en tot slot de rurale nederzetting ter hoogte van een restgeul van de Rijn in de uiterste zuidoosthoek van het terrein.Uit tabel 22 blijkt dat de het aantal muntvondsten per hectare sterk verschilt per zone. Absoluut bovenaan staat het castellumterrein. De zones Noord en Geul hebben een vergelijkbare dichtheid, die een flink stuk lager is dan de dichtheid op het castellumterrein. De oostelijke en zuidoostelijke zones zijn eveneens vergelijkbaar en hebben weer een iets lagere dichtheid dan de zones Noord en Geul. De zone Noordoost heeft een zeer laag aantal muntvondsten per hectare.

Tabel 22. Het aantal muntvondsten per hectare per deelgebied.

Een verklaring voor deze grote verschillen ligt in de zoekmethodes per zone. Op het castellumterrein is een kleine maar diepe opgraving geweest, waar zeer veel munten uit kwamen. Het oostelijke en zuidoostelijke deel zijn voorname-lijk afgezocht met metaaldetectors, zonder daarbij de diepte in te gaan. De geulnederzetting is gedeeltelijk opgegraven, wat leidde tot een hoger aantal muntvondsten dan elders. Op het noordoostelijk deel van het terrein is een kleine archeologische begeleiding geweest, maar de rest van het terrein is nau-welijks afgezocht. Alleen het noordelijk deel van het terrein heeft relatief veel muntvondsten voor een gebied zonder opgravingen.Hoewel zowel een gedeelte van het castellum-terrein als van de geulnederzet-ting zijn opgegraven, ligt de munt-dichtheid bij dat eerste terrein veel hoger.

Zone Aantal Hectares Aantal/Hectare

Castellum 215 1,8 119

Noord 39 1,8 22

Noordoost 26 5,8 4

Oost 53 5,3 10

Zuidoost 97 5,9 16

Geul 91 3,9 23

Page 37: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

37

De Romeinse muntvondsten van het terrein

Het ligt voor de hand om het verschil in bewoningsdichtheid en aard hiermee in verband te brengen. Een castellum was een sterk gemonetariseerde samen-levingsvorm, met enige honderden soldaten; de geulnederzetting was een veel minder sterk gemonetariseerde samenleving met hooguit tientallen bewoners.

4.2. Chronologie van de verschillende zones

De munten zijn dan wel over het hele terrein verspreid gevonden, dit hoeft nog niet in te houden, dat de munten ook homogeen over het terrein verspreid zijn. Het zou kunnen voorkomen, dan munten met een bepaalde datering uitsluitend in een bepaalde hoek van het terrein voorkomen. Door dat verschijnsel per zone te analyseren, kan inzicht verkregen worden in de chronologie van de verschillende zones.Voor dit doel zijn de muntvondsten allereerst gegroepeerd per bewoningssoort (zijnde castellum, vicus en rurale nederzetting). Figuur 4 laat duidelijk zien, dat de drie groepen een geheel verschillend chronologisch beeld geven.

Figuur 4. Het percentage muntvondsten per periode in de verschillende bewoningsgebieden.

In een eerder rapport is al ingegaan op de datering van de rurale nederzetting in de zuidoosthoek van het terrein (Kemmers 2005). Uit de op dat moment bekende muntvondsten viel af te leiden, dat de nederzetting gestart moest zijn (afgezien van mogelijke IJzertijd-bewoning) in de periode 10-20 n.Chr., met een bewoningsoptimum in de jaren 40-69 n.Chr., en daarna een sterke afname

Page 38: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

38

De Romeinse muntvondsten van het terrein

van bewoning. Met toevoeging van de nieuwe muntvondsten (afkomstig uit de collecties JB, TB en NN) blijft dit beeld grotendeels gehandhaafd. De August-eïsche munten vormen een vrij groot aandeel in het geheel, maar zijn voor een belangrijk deel pas in de Tiberische tijd in het Rijngebied gearriveerd. De begindatering blijft dus staan. Ruim dertig procent van alle muntvondsten uit de nederzetting dateert in de regeerperiodes van Caligula, Claudius en Nero, waarna in de Flavische periode het aantal muntvondsten zeer sterk afneemt. Aangezien dat elders op het terrein niet het geval is, is er voldoende reden om de eerder geuite hypothese, dat de bewoning in de rurale nederzetting in de Flavische tijd vrijwel afbreekt, niet te wijzigen. In de Trajaans-Antonijnse periode is er dan weer een toename zichtbaar. Of deze toename samenhangt met een nieuwe start van de rurale nederzetting of met de bewoning aan de rand van de vicus, zal in de paragraaf over de ruimtelijke ontwikkeling op het terrein behandeld worden.De muntvondsten van het castellum terrein laten een zeer specifiek beeld zien. Zeer duidelijk is de enorme piek van Caligula-munten (meer dan een kwart van het totaal aantal muntvondsten uit het castellum). Muntvondsten van Augustus en Tiberius zijn ook aanwezig, maar in beduidend lagere percentages. Bovendien is een belangrijk deel van de Augusteïsche en Tiberische munten pas wat later in circulatie gekomen (zie boven). Het aantal muntvondsten van Caligula wordt nog eens extra indrukwekkend als rekening gehouden wordt met het feit, dat hij krap vier jaar regeerde (tegen Augustus ruim veertig en Tiberius 23 jaar). Uit onderzoek naar de muntvondsten uit de castella van Valkenburg en Alphen aan den Rijn (Kemmers 2004a) is gebleken, dat onge-klopte munten van Caligula tijdens zijn regeerperiode of zeer kort daarna ver-loren moeten zijn gegaan. Na zijn dood liet keizer Claudius zijn munten name-lijk ongeldig verklaren. Om deze munten toch als betaalmiddel te kunnen blijven gebruiken, is in het west-Nederlandse limesgebied een klop (TICLA-VIM) op zijn munten aangebracht. Aangezien zijn ongeklopte munten na zijn dood zeker niet meer aan de soldaten geleverd zijn, moeten die munten nog tijdens zijn leven in het gebied terecht zijn gekomen en verloren (anders waren ze wel van een klop voorzien). Van de 51 munten van Caligula op het castel-lum terrein zijn er veertig ongeklopt. Het lijkt dan ook aannemelijk dat het castellum in De Meern, evenals de castella te Valkenburg en Alphen aan den Rijn, rond 40 n.Chr. gesticht is. Na de piek onder Caligula neemt het aantal muntvondsten per keizer vrij sterk af. Dit is geen ongewoon verschijnsel: in vrijwel alle eerste- en tweede-eeuwse Romeinse militaire nederzettingen wordt de piek aan muntvondsten stammend uit de stichtingsperiode niet meer overtroffen, al blijft de nederzetting nog decennia in gebruik. In het castellum De Meern blijft de munttoevoer onder de

Page 39: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

39

De Romeinse muntvondsten van het terrein

keizers Claudius en Nero en de keizers van de Flavische dynastie op een vrij constant niveau. Daarna daalt het aantal muntvondsten per keizer echter zeer sterk. Uit alle periodes zijn nog wel muntvondsten aanwezig, maar in slechts zeer kleine aantallen.

De samenstelling van de muntvondsten van het vicusterrein is geheel anders dan die van het castellumterrein. Weinig munten (ca. vijftien procent van het totaal) dateren uit de pre-Flavische periode. In de Flavische periode is een grote piek in de muntvondsten waarneembaar, gevolgd door een daling onder Trajanus en Hadrianus, een nieuwe piek onder de Antonijnse en Severische keizers, een daling in de derde eeuw en een opleving in de vierde eeuw. Het lijkt aannemelijk om de begindatering van de vicus in de Flavische periode te plaatsen, waarbij de Julisch/Claudische munten ook in de Flavische circulatie thuishoren. Wanneer in de Flavische periode kan niet preciezer aangegeven worden. De muntvondsten van Vespasianus zijn talrijker dan die van Domi-tianus, maar de aantallen zijn te gering om daar conclusies aan te verbinden. De daling van de munvondsten onder Trajanus en Hadrianus hoeft niet gere-lateerd te zijn aan een afname in bewoning in die periode, aangezien in het hele limes-gebied dan een daling geconstateerd kan worden. Overduidelijk is de vicus bewoond in de Antonijnse en Severische periode, hoewel theore-tisch gezien een deel van het sterk gesleten Antonijnse bronsgeld in de Seve-rische circulatie kan thuishoren. Of er bewoningscontinuïteit is tot in de vierde eeuw, of dat de bewoning na een einde in het tweede kwart van de derde eeuw opnieuw begint rond 260 is op basis van deze gegevens niet te zeggen.Zoals boven beschreven is het vicusterrein in een aantal delen opgesplitst (noord, noordoost, oost en zuidoost) om verschillen in bewoningsduur binnen de vicus waar te kunnen nemen. Hoewel het aantal muntvondsten per deelge-bied nogal uiteenloopt, toont een chronologisch overzicht per deelgebied zeer duidelijke verschillen aan (fig. 5), die niet slechts te wijten kunnen zijn aan de afwijkende aantallen.Het oostelijk en het zuidoostelijk deel van het vicusterrein kennen een verge-lijkbare muntcurve: een piek in de periode Flavisch-Trajanus, dan een afname onder Hadrianus, een nieuwe piek onder de Antonijnse keizers en daarna een verdere afname. Het noordoostelijk deel van de vicus wijkt hier sterk van af: het aantal muntvondsten tot aan de Antonijnse periode is zeer laag, vrijwel alle muntvondsten komen uit de Antonijnse of Severische periode. Het noordelijk deel van de vicus kent een zeer duidelijke piek in de Flavische periode, gevolgd door een lange periode met weinig muntvondsten en een zeer grote piek in de vierde eeuw.

Page 40: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

40

De Romeinse muntvondsten van het terrein

Hieruit valt te concluderen dat de bewoning in de vicus zich gedurende de Romeinse tijd over het terrein verplaatst heeft. In de volgende paragraaf zal daar dieper op worden ingegaan.

5. Ruimtelijke ontwikkeling van de bewoning op het De Hoge Woerd terrein

Een groot deel van de muntvondsten (500 exemplaren) was niet alleen aan een zone toe te schrijven, maar kon zelfs met een nauwkeurigheid van ca. 10 meter op een kaart van het De Hoge Woerd terrein geplot worden. Hierdoor is het mogelijk nauwkeuriger dan met alleen een zone-indeling de ruimtelijke ont-wikkeling van met name de vicus en de rurale nederzetting in kaart te brengen. In kaarten 1 t/m 10 zijn de muntvondsten per periode op de kaart van De Hoge Woerd afgebeeld. Hierbij zijn, om de verschillen duidelijk te maken, steeds twee opeenvolgende periodes per kaart afgebeeld, met steeds een overlap (op kaart 1 dus munten van Augustus en Tiberius, op kaart twee van Tiberius en Caligula, op kaart drie Caligula en Claudius, en zo verder).Op de opeenvolgende afbeeldingen is duidelijk de ruimtelijke ontwikkeling door de tijd heen op het terrein te volgen. De muntvondsten van Augustus, Tiberius en Caligula kennen een vrijwel identieke verspreiding. Ze komen met name voor in het castellum zelf of in de rurale nederzetting in het uiterste zuidoosten van het terrein. Opmerkelijk is, dat binnen het castellum een cluster Augusteïsche munten in de zuidwesthoek aanwezig lijkt te zijn. De Claudische

Figuur 5. Het percentage muntvondsten per periode in de verschillende deelgebieden van de vicus.

Page 41: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

41

De Romeinse muntvondsten van het terrein

munten zijn iets ruimer verspreid dan de eerdere muntvondsten en lijken in de rurale nederzetting iets naar het noordwesten op te schuiven. In de vicus zijn amper munten uit de tijd van Claudius of daarvoor gevonden. Onder Nero begint het patroon te wijzigen. Er is een flinke cluster in de rurale nederzetting aanwezig, evenals op het castellumterrein. Ten noorden van het castellum ter-rein, langs de uitvalsweg, zijn nu eveneens wat munten te vinden. De Flavische munten bieden een volledig ander beeld. In de rurale nederzetting zijn deze munten niet aanwezig, in het castellum wel. Daarnaast is nu een opeenhoping van munten waar te nemen in een brede strook rond de zuidoostkant en noord-kant van het castellum. Deze tendens zet zich voort met de munten van Traja-nus en Hadrianus. Munten van deze keizers komen nu ook voor in de zuidoost-hoek van het De Hoge Woerd terrein en lijken zich te groeperen rondom de uitvalsweg uit het castellum richting het zuidoosten. In de rurale nederzetting zijn enkele munten uit deze periode aanwezig, maar dan vooral in de randzone, die het dichtst bij het castellum ligt. Muntvondsten uit de Antonijnse periode clusteren nog sterker rond de uitvalsweg richting het zuidoosten en in de rand-zone van de rurale nederzetting. Daarnaast zijn er nu wat meer munten pal ten oosten van het castellum aanwezig. Het beeld van de Severische munten is geheel anders. De verspreiding van deze munten is minder uitgestrekt dan die van de Antonijnse exemplaren. De clustering in de randzone van de rurale nederzetting is verdwenen, evenals de clusters aan weerszijden van de uitvals-weg richting het zuidoosten. Wel zijn nu veel munten ten oosten van het fort gevonden en ontstaan twee nieuwe clusters, één ten noordoosten van het cas-tellum en één langs de noordelijke uitvalsweg uit het castellum. Onderzoek lijkt aan te tonen, dat de zuidoostelijke uitloper van de vicus meer naar het westen opschuift (buiten het bereik van de amateurcollecties), wat gerelateerd lijkt aan een zich verplaatsende rivieroever (mond.med. Bureau Archeologie, Gemeente Utrecht). Het aantal derde eeuwse munten met een duidelijke vind-plaats is erg klein, maar de vijf plotbare munten uit deze periode zijn, op één uitzondering na, gevonden pal ten noorden van het castellum of ten noordoos-ten van het castellum. De vierde-eeuwse munten tenslotte, concentreren zich zeer sterk langs de noordelijke uitvalsweg uit het castellum, hoewel enkele exemplaren op het castellumterrein zelf zijn aangetroffen. De zilveren munten uit de Republikeinse tijd (kaart 11), waarvan de circulatieperiode niet precies bekend is, komen vooral op het castellumterrein en in de rurale nederzetting voor. Dit impliceert dat zij hun omloophoogtepunt in de pre-Flavische periode hadden.

Op basis van de boven beschreven ontwikkeling lijken de volgende conclusies getrokken te kunnen worden: In de pre-Flavische periode is er helemaal geen

Page 42: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

42

De Romeinse muntvondsten van het terrein

of nauwelijks sprake van een vicus. De bewoning concentreert zich op het castellum-terrein en in een rurale nederzetting in het zuidoosten van de Hoge Woerd. De onderlinge relatie tussen deze nederzettingen is onduidelijk, maar ze hebben zeker contemporaine bewoning in de periode 40-69 n.Chr. In de Flavische periode, wellicht al een heel klein beetje onder Nero, ontwikkelt de vicus zich. Bewoning lijkt zich in eerste instantie in een cirkelvorm rondom het castellum te concentreren. De rurale nederzetting is opgehouden te bestaan. De vicusbewoning kent een sterke uitbreiding in de Trajaans-Hadriaanse periode. Naast de zone rondom het fort, spreidt de bewoning zich uit naar het zuidoosten. Interessant hierbij is de concentratie aan weerszijden van de weg. In de Antonijnse periode is de vicusbewoning op haar hoogtepunt en is nu uitgestrekt tot aan de rand van de voormalige rurale nederzetting. Vanaf de Severische periode is een inkrimping van de vicus waar te nemen, waarbij de bewoning zich terugtrekt naar de directe zone rondom het castellum. Wel is er nu ook bewoning ten noordoosten van het fort, waar voorheen vrijwel geen muntvondsten werden aangetroffen. Uit de derde eeuw zijn er geen munt-vondsten van het castellumterrein bekend, maar wel direct ten noorden ervan. In het verleden is hier muurwerk aangetroffen, en de resten van een badge-bouw zijn eveneens bekend (Jongkees en Isings 1963). In de vierde eeuw is de bewoning, van welke aard die ook is, teruggetrokken in een klein gebied langs de noordelijke uitvalsweg.Uit numismatisch oogpunt is de constatering dat de verspreiding van de Repu-blikeinse munten zeer sterk op die van de Julisch-Claudische bronzen munten lijkt, interessant. Het omloophoogtepunt van deze munten zal dus eveneens in de pre-Flavische periode liggen. In een eerder rapport is wel geopperd, dat de Antonijnse bronzen munten in de Severische circulatie thuis zouden kunnen horen (Kemmers 2005). Gezien het zeer verschillende verspreidingspatroon van deze twee groepen munten, is dat nu echter een onwaarschijnlijke hypothese geworden.

6. De muntcirculatie op het terrein in vergelijking met de muntcirculatie langs de Nederlandse limes

De vraag is nu in hoeverre de boven beschreven datering en ontwikkeling van castellum en vicus, en de daarmee samenhangende muntcirculatie overeen-komt met het beeld zoals dat nu bekend is van de Nederlandse limes. Drie punten verdienen hierbij de meeste aandacht: In de eerste plaats de begindate-ring van het castellum in De Meern, in de tweede plaats de sterke afname van muntvondsten op het castellumterrein na de Flavische tijd in contrast met de

Page 43: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

43

De Romeinse muntvondsten van het terrein

grote aantallen Flavische en latere munten in de vicus, en ten derde de piek aan muntvondsten in de vroege derde en vierde eeuw.

De begindatering van het castellum De Meern rond 40 n.Chr. is geen unicum in het West-Nederlandse limesgebied. Recent onderzoek heeft aangetoond, dat, naast de al langer bekende begindatering van het fort te Valkenburg, ook het castellum te Alphen aan den Rijn rond die tijd gesticht is (Kemmers 2004a). In Woerden is het bewijs minder eenduidig, maar ook hier zou een begindate-ring onder Caligula tot de mogelijkheden behoren (Blom en Vos 2008, 409-410). Er lijkt dus zeker sprake te zijn van een patroon. Meerdere forten langs de Oude Rijn zijn gesticht ter voorbereiding op de invasie van Britannia, gepland door Caligula en uiteindelijk uitgevoerd door Claudius in 43 n.Chr. Het pre-Flavische muntbeeld van de forten De Meern, Valkenburg en Alphen aan den Rijn is zeer vergelijkbaar (fig. 6) en wijkt tegelijkertijd duidelijk af van enerzijds (latere) Claudische stichtingen als Zwammerdam en Auguste-isch/Tiberische stichtingen als Vechten en Velsen (Kemmers 2006b).

Figuur 6. De percentages pre-Flavische muntvondsten in drie Nederlandse castella.

Zoals al beschreven in paragraaf 3 passen de eerste en tweede eeuwse munten, die in De Meern gevonden zijn, uitstekend in het bekende Nederrijnse patroon. De aanwezige types, de onderlinge verhoudingen daarvan en de datering van de pieken in muntvondsten (m.n. in de periode 70-160 n.Chr.) zijn geobser-veerd in alle contemporaine militaire nederzettingen langs de Rijn. Ditzelfde geldt voor de pre-Flavische munten op het terrein. De precieze samenstelling ervan duidt op een begindatering onder Caligula, wat buiten de westelijke

Page 44: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

44

De Romeinse muntvondsten van het terrein

Rijndelta niet veel voorkomt, maar de Augusteïsche, Tiberische en Claudische munttypes zijn zeer veel voorkomend in het hele gebied.De muntvondsten van het castellumterrein lopen vanaf de Flavische periode zeer sterk terug in aantal. Indien de muntvondsten uit de vicus niet bekend zouden zijn, zou men zelfs gaan denken aan een sterk teruggelopen bezettings-graad of wellicht zelfs afwezigheid van bewoning gedurende bepaalde perio-des. Opmerkelijk genoeg is dit een beeld wat precies zo naar voren komt in het castellum te Alphen aan den Rijn (Kemmers 2004b, 177-178). Post-Flavische munten zijn in het castellum vrijwel niet gevonden, maar wel daarbuiten (gege-vens amateurcollecties bekend bij het Geldmuseum, Utrecht). Voor andere castella in de westelijke rivierdelta is zo’n duidelijk onderscheid niet te maken, omdat vondsten uit ofwel de vicus ofwel het castellum ontbreken, of omdat niet is bijgehouden uit welk van beide de munten afkomstig zijn. Voor dit fenomeen lijken twee verklaringen mogelijk. De eerste verklaring gaat ervan uit dat postdepositionele processen geleid hebben tot het verdwij-nen van de jongste munten van het castellum-terrein. Wellicht is een deel van het castellum-terrein in het verleden afgegraven (ter egalisering of om elders terrein op te hogen), waardoor de bovenste lagen niet meer aanwezig zijn. Het vicus-deel zou dit lot dan ontlopen zijn. De tweede verklaring is een historisch/archeologische verklaring. De meest voor de hand liggende oorzaak van het ontbreken van post-Flavische munten is een sterke reductie in troepen of een verplaatsing ervan naar een niet afgezocht deel. Hoewel vanaf het begin van de tweede eeuw de troepensterkte langs de Rijn wordt verminderd, lijkt een vrijwel gehele afwezigheid niet heel waarschijnlijk, omdat de vicus zeker bewoond is in de post-Flavische periode. Een vicus heeft weinig bestaansreden als er geen militairen aanwezig zijn. Een interessante optie zou kunnen zijn, dat de militairen in het castellum in de tweede en derde eeuw gewoon hun soldij bleven ontvangen, maar munten voornamelijk verloren in de vicus en niet in het castellum. De vicus zal ook het gebied zijn geweest, waar de meeste transacties plaats vonden, dus lijkt het niet raar te veronderstellen dat het merendeel van de munten daar uit de circulatie verdween. Het lijkt dan vreemd, dat in de pre-Flavische periode wél veel munten in het castellum in de grond zijn geraakt. Maar zoals boven beschreven, lijkt er in deze periode nog geen sprake van een vicus geweest te zijn. Misschien functioneerde de rurale neder-zetting als zodanig en is dat de reden dat er relatief veel munten gevonden zijn.

Tot slot is de vraag of de pieken aan muntvondsten onder de Severische keizers, in de jaren 259-275 n.Chr. en de vierde eeuw karakteristiek zijn voor De Meern of passen in een breder beeld van de Nederlandse limes. Uit de

Page 45: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

45

De Romeinse muntvondsten van het terrein

studie van Aarts (2000, 58) blijkt, dat, na een zeer geringe toestroom van munten onder keizer Commmodus, in het hele Nederlandse rivierengebied een piek aan muntvondsten onder de Severische keizers is waar te nemen. Wellicht is hier een verband met een hernieuwd militair belang van het gebied. Op basis van een aantal inscripties uit Nederlandse limesforten neemt men een alge-mene herbouwcampagne rond 208-210 n.Chr. aan (Haalebos e.a. 2000, 113-117). Het vrij grote aantal muntvondsten van de laatste Severische keizer, Severus Alexander, zou kunnen samenhangen met veldtochten van deze keizer in Germanië. Het volledig afbreken van de munttoevoer na Severus Alexander is een verschijnsel dat zich in het hele Rijngebied en Britannia voordoet. Als verklaring hiervoor brengt men wel het onvermogen van de Romeinse over-heid om de aanvoerroutes van muntgeld naar de legerkampen te handhaven naar voren. Wellicht zijn soldaten in deze tijd voor een belangrijk deel in natura betaald. Zeker is, dat de afwezigheid van muntvondsten tussen 235 en 259 n.Chr., niet noodzakelijkerwijs een discontinuïteit in bewoning aangeeft. Ander vondst materiaal zal hierop een antwoord moeten geven.In het westelijk Nederlandse limesgebied komen muntvondsten uit de jaren van het Gallische Rijk, 259-274 n.Chr. vrij regelmatig voor, maar altijd in kleine aantallen. In dat opzicht is De Meern geen uitzondering. Uit lang niet alle castella zijn deze munten echter bekend (Kemmers 2000, 20). Deze ople-ving van een aantal forten en met het leger geassocieerde nederzettingen als Den Haag- Scheveningse Weg en Den Haag -Ockenburgh interpreteert men als een poging van de Gallische keizers om de grens- en kustverdediging weer op poten te zetten (Waasdorp 1999). De Meern zou hier zeker een rol in gespeeld kunnen hebben. Gezien de onder de keizers Aurelianus en Diocletia-nus doorgevoerde munthervormingen, waarbij het door Augustus geïntrodu-ceerde stelsel ingrijpend gewijzigd werd, lijkt het onwaarschijnlijk dat de munten uit het derde kwart van de derde eeuw nog na 300 n.Chr. in circulatie zijn geweest.

Zijn de Severische en laat-derde eeuwse munten in De Meern nog deel van een bekend patroon, de vierde-eeuwse muntvondsten zijn dat zeker niet. Hoewel de aantallen, zoals boven beschreven, niet overschat moeten worden, is het cluster van de vierde-eeuwse munten langs de noordelijke uitvalsweg ter hoogte van het badgebouw, een zeer duidelijke aanwijzing voor een vierde-eeuwse militaire bezetting. In de meeste Nederlandse castella is daarvan geen sprake. Eigenlijk zijn stroomafwaarts van De Meern alleen in Valkenburg vierde-eeuwse structuren gevonden (de Hingh en Vos 2005, 112-113), maar amper vierde-eeuwse munten en neemt men van het fort in zee bij Katwijk (de Brittenburg) aan, dat het in de vierde eeuw in steen is opgetrokken (Bechert en

Page 46: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

46

De Romeinse muntvondsten van het terrein

Willems 1995). Stroomopwaarts zijn vierde-eeuwse munten in enige hoeveel-heden bekend uit het fort bij Vechten (Tijman 1994), en de nederzettingen Houten (Vos en Lanzing 2001, 118-119) en Wijk bij Duurstede (gegevens uit NUMIS). De datering van de vierde-eeuwse muntvondsten is in overeenstem-ming met de elders uit Nederland bekende muntvondsten. Hoewel uit historische bronnen meerdere campagnes in het Nederlandse rivierengebied in de periode tussen 290 n.Chr. (Constantius Chlorus) en 350 n.Chr. (Julianus) bekend zijn (van Es 1972, 54-59), dateert de meerderheid van de muntvondsten in Nederland tussen 324 en 340 n.Chr.

7. Amateurcollecties vs opgravingscollecties

In paragraaf 2 kwam al ter sprake, dat de collecties uit De Meern gezamenlijk een representatief beeld van de Romeinse muntcirculatie ter plekke lijken te geven. Uit methodologisch oogpunt is het echter interessant om te bepalen, in hoeverre de muntvondsten uit opgravingen overeenkomen met munten gevon-den aan de oppervlakte door amateur-archeologen. Omdat de verschillende collecties van uiteenlopend formaat zijn, zijn ze opgedeeld in twee groepen: enerzijds opgravingsvondsten, anderzijds oppervlaktevondsten. Van deze twee groepen kunnen drie aspecten met elkaar vergeleken worden: verspreiding over het terrein, chronologische opbouw en verdeling van de denominaties.

Uit figuur 7 is af te lezen, dat de muntvondsten uit opgravingen een minder gelijkmatige spreiding over het terrein hebben dan de muntvondsten uit

Figuur 7. De verdeling van de muntvondsten (in procenten) uit de collecties over het terrein.

Page 47: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

47

De Romeinse muntvondsten van het terrein

amateurcollecties. Dit is natuurlijk niet vreemd, want slechts kleine stukken van het terrein zijn opgegraven, terwijl een groot deel van het terrein met een metaaldetector is afgezocht. Uit figuur 8 blijkt, dat de chronologische opbouw van de twee verschillende groepen zeer van elkaar afwijkt. De nadruk van de opgravingscollectie ligt zeer sterk op de pre-Flavische periode, de derde en vierde eeuw zijn zelfs vrij-wel niet vertegenwoordigd. Daarentegen bestaat de amateurcollectie voorna-melijk uit tweede eeuwse munten, en is zeker de vierde eeuw opvallend aan-wezig. Op het eerste gezicht lijkt een dergelijk groot onderscheid tussen de twee groepen verontrustend. Deze verontrusting verdwijnt echter, wanneer men bedenkt, dat de amateurvondsten voor een belangrijk deel in de vicuszo-nes noord, noordoost, oost en zuidoost zijn gedaan, terreinen waar weinig opgravingsvondsten vandaan komen. In paragraaf vijf is net aangetoond, dat de vicus zich pas vanaf de Flavische tijd ontwikkelt en in de loop van de tweede eeuw steeds groter wordt. Het chronologische verschil tussen de beide groepen is dan ook voor een belangrijk deel te verklaren door het verschil in vindplaats. Het argument dat de jongste vondsten dichter aan de oppervlakte liggen en dus eerder door metaaldetectors worden gevonden, gaat voor de muntvondsten niet geheel op. Het tijdsverschil tussen bijvoorbeeld munten van Nero enerzijds en munten van Domitianus anderzijds is slechts twintig jaar. Op 2000 jaar bodemopbouw daarna zal dat weinig invloed hebben gehad op de latere vondstdiepte.

Figuur 8. De chronologische opbouw (in procenten) van de collecties.

Page 48: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

48

De Romeinse muntvondsten van het terrein

Het derde aspect van de vergelijking, de verdeling van de denominaties, is te zien in figuur 9. Weer is hier een groot verschil tussen de beide groepen waar-neembaar. Vrijwel alle denominaties zijn in beide collecties in vergelijkbare hoeveelheden aanwezig, met uitzondering van de denarius en de as. Dit is echter wel een cruciaal punt. In de amateurcollecties is het aandeel van denarii meer dan dertig procent, twintig procent meer dan in de opgravingscollecties. In de opgravingscollecties aan de andere kant is het aandeel van assen meer dan zestig procent, terwijl dat in de amateurcollecties iets meer dan veertig procent is. In eerste instantie zou men kunnen aannemen, dat dit verschil ver-oorzaakt wordt door de uiteenlopende chronologische opbouw van beide groe-pen. In de amateurcollecties zijn relatief veel Severische munten aanwezig, die in het Rijngebied altijd van zilver zijn. Dit kan echter niet de enige verklaring zijn. Zoals al eerder in paragraaf drie beschreven zijn ook onder de munten van Hadrianus en Antoninus Pius zeer hoge percentages denarii, wat zeker niet gebruikelijk is voor muntvondsten uit die periode. Er is zeker geen sprake van een verspreide schatvondst, aangezien de denarii van deze twee keizers niet opvallend dicht bij elkaar gevonden zijn. In muntvondst-collecties (uit opgra-vingen) in Nederland en daarbuiten bereikt het aandeel van denarii uit deze periode nooit een dergelijk hoog percentage. Het lijkt dan aannemelijk dat de amateurcollecties een vertekening ten opzichte van edelmetaal laten zien.

Figuur 9. De verdeling van de collectie (in procenten) over de verschillende denominaties.

Page 49: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

49

De Romeinse muntvondsten van het terrein

De vertekening ten opzichte van denarii in de amateurcollecties doet echter niets af aan het belang van de collecties. Zoals uit bovenstaande duidelijk zal zijn geworden, vullen de twee soorten collecties elkaar fantastisch aan. Zonder de opgravingscollecties zou het niet mogelijk zijn geweest inzicht te krijgen in de stichtingsdatum van het castellum. Zonder de amateurcollecties zou nooit duidelijk zijn geworden, dat de vicus zich pas laat ontwikkelt en door de tijd heen steeds groter groeit. De vierde-eeuwse bewoning op terrein De Hoge Woerd zou zonder de amateurcollecties nooit aan het licht zijn gekomen. Hier-bij moet wel worden aangetekend, dat het bijhouden van de vondstlocaties van de munten door de verschillende amateur-archeologen de wetenschappelijke waarde van hun collecties sterk heeft verhoogd.

8. Conclusies

Aan het begin van het onderzoek werd de doelstelling geformuleerd om op basis van muntvondsten uit zowel opgravingen als uit privé-collecties inzicht te krijgen in de datering en ruimtelijke ontwikkeling van castellum en vicus op het De Hoge Woerd terrein in De Meern.Na het bestuderen van 745 munten, en vooral van hun ruimtelijke versprei-ding, lijkt een deel van de geschiedenis van de militaire aanwezigheid in De Meern gereconstrueerd te kunnen worden. Rond 40 n.Chr. wordt op De Hoge Woerd een castellum gebouwd. Vlakbij dit castellum ligt op dat moment al een inheemse nederzetting. Een militaire vicus lijkt zich nog niet te ontwik-kelen. Wellicht vervult de inheemse nederzetting die rol. In de Flavische peri-ode verandert dit, zeer speculatief zou dit aan de gevolgen van de Bataafse opstand gekoppeld kunnen worden. De inheemse nederzetting komt ten einde, maar rondom het castellum ontwikkelt zich nu een duidelijke vicus. In de loop van de tweede eeuw breidt die vicus zich steeds verder uit, met name in oostelijke en zuidoostelijke richting. De uitvalsweg uit het castellum lijkt hierbij een bepalend element. De grootste uitbreiding van het vicusareaal lijkt in de Antonijnse periode te zijn. Vanaf de Severische periode krimpt de vicus in en concentreert de bewoning zich in het noord- en noordoostelijk deel van het terrein. Uit de muntvondsten kan niet worden afgelezen of er sprake is van bewoningscontinuïteit van castellum en vicus tussen 235 en 260 n.Chr. In de periode van het Gallische Rijk is er zeker sprake van activiteit op het terrein, gevolgd door opnieuw een onduidelijke periode. Zeker is er opnieuw sprake van bewoning ter hoogte van het badgebouw, op een plek waar bij opgravingen steenbouwresten zijn aangetroffen, in de periode rond 320-340 n.Chr.

Page 50: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

50

De Romeinse muntvondsten van het terrein

In datering en ontwikkeling van bewoning in castellum en vicus past De Meern in het zich op dit moment ontwikkelend beeld van de west-Nederlandse limes. Van steeds meer castella is nu bekend, dat ze al rond 40 n.Chr. gesticht zijn. In hoeverre elders eveneens een vicus pas laat tot ontwikkeling komt, is onbe-kend. Bewoning in de (laat) derde eeuw past eveneens in een patroon, hoewel de meerderheid van de militaire nederzettingen met bewoning in deze periode zich meer naar de kust bevindt. Bijzonder is de vierde-eeuwse bewoning, hoe-wel deze niet overschat moet worden. Door de vrij grote aantallen vierde-eeuwse muntvondsten in Houten, Wijk bij Duurstede en Vechten, lijkt De Meern wel in een regionaal verschijnsel te passen.

Methodologisch gezien was het de vraag aan het begin van dit onderzoek, of amateurcollecties volwaardige informatie geven bovenop of naast opgravings-collecties. Het blijkt, dat de amateurcollecties onmisbaar waren om het boven-geschetste beeld te destilleren. Anderzijds waren de opgravingsgegevens even-eens essentieel. Met name de vindplaatsregistratie van munten is cruciaal gebleken in de reconstructie van de bewoningsgeschiedenis in De Meern. Het ‘leegpieperen’ van waardevolle archeologische terreinen zonder fatsoenlijke registratie zou dan ook tegengegaan moeten worden. Opgravingsgegevens alleen voldoen hierbij niet. Zeker bij archeologische monumenten lijkt een gedetailleerde munten-analyse, mits de vondsten goed gedocumenteerd zijn, een goed middel om inzicht te krijgen in datering, ontwikkeling en karakter van bewoning, zonder een schep in de grond te steken.

Bibliografie

Gebruikte afkortingen

Cra. = CRAWFORD 1974LRBC = HILL, CARSON AND KENT 1960RIC(I-2) = SUTHERLAND 1984RIC(II) = MATTINGLY AND SYDENHAM 1926RIC(III) = MATTINGLY AND SYDENHAM 1930RIC(IV/i) = MATTINGLY AND SYDENHAM 1936RIC(IV/ii) = MATTINGLY, SYDENHAM AND SUTHERLAND 1938RIC(IV/iii) = MATTINGLY, SYDENHAM AND SUTHERLAND 1949RIC(V) = WEBB 1927RPC = BURNETT, AMANDRY AND RIPOLLÈS 1992

Page 51: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

51

De Romeinse muntvondsten van het terrein

Geraadpleegde literatuur

AARTS, J.G.: Coins or money? Exploring the monetization and functions of Roman coinage in Belgic Gaul and Lower Germany 50 BC – AD 450 (Amsterdam 2000).

BECHERT, T. / WILLEMS, W.J.H.: De Romeinse rijksgrens tussen Moezel en Noordzeekust (Utrecht 1995).

BERGER, F.: Kalkriese 1. Die römischen Fundmünzen (Mainz 1996) = Römisch-Germanische Forschungen 55.

BLOM, E. / VOS, W.K. (red.): Woerden-Hoochwoert. De opgravingen 2002-2004 in het Romeinse Castellum Laurium, de vicus en van het schip de ‘Woerden 7’ (Amers-foort 2008) = ADC Monografie 2.

BURNETT, A. / AMANDRY, M. / RIPOLLÈS, P.P.: Roman provincial coinage I, from the death of Caesar to the death of Vitellius (44 BC – AD 69) (Londen 1992).

CHANTRAINE, H.: Novaesium VIII. Die antiken Fundmünzen von Neuss, Gesamtkatalog der Ausgrabungen 1955-1978 (Berlijn 1982)= Limesforschungen 20.

CHANTRAINE, H.: Varus oder Germanicus? Zu den Fundmünzen von Kalkriese. Thetis 9 (2002) 81-93.

CRAWFORD, M.H.: Plated coins – false coins. Numismatic Chronicle 7th Series 8 (1968) 55-59.

CRAWFORD, M.H.: Roman Republican coinage (Cambridge 1974).ES, W.A. VAN: De Romeinen in Nederland (Bussum 1972).GIARD, J.-B.: Bibliothèque Nationale. Catalogue des monnaies de l’empire Romain, II,

de Tibère à Néron (Parijs 1988).GITLER, H. / PONTING, M.: The silver coinage of Septimius Severus and his family

(193-211 AD). A study on the chemical composition of the Roman and Eastern issues (Milaan 2003)= Glaux 16.

HAALEBOS, J.K. E.A.: Alphen aan den Rijn – Albaniana 1998-1999. Opgravingen in de Julianastraat, de Castellumstraat, op Het Eiland en onder het St.Joris-plein (Nijmegen 2000)= Libelli Noviomagenses 6.

HEESCH, J., VAN: Les monnaies augustéennes sur quelques sites belges, contribution à l’étude de la chronologie de l’occupation romaine de nord de la Gaule. In: Archaeo-logical and historical aspects of west-European societies. Album Amicorum André van Doorselaer. LODEWIJCKX, M. (red.) (Leuven 1996; = Acta Archaeologica Lovaniensia, Monographiae 8) 95-107.

HEESCH, J., VAN: De muntcirculatie tijdens de romeinse tijd in het noordwesten van Gallia Belgica. De civitates van de Nerviërs en de Menapiërs (ca. 50 v.C. – 450 n.C.) (Brussel 1998) = Koninklijke Musea voor kunst en geschiedenis, monografie van nationale archeologie 11.

HEESCH, J., VAN: Augustan bronze coins in the north-west of Gaul. In: Rom, Germanien und die Ausgrabungen von Kalkriese SCHLÜTER, W. / WIEGELS, R. (red.) (Osnabrück 1999) 347-361.

HEINRICHS, J.: Augusteische Truppen und niedergermanischer Geldumlauf. In: Das Militär als Kulturträger in römischer Zeit HESBERG, H. VON (red.) (Keulen 2000) 147-187.

HILL, P.V. / KENT, J.P.C. / CARSON, R.A.G.: Late Roman bronze coinage, A.D. 324-498 (Londen 1960).

HING, A.E., DE / VOS, W.K.: Romeinen in Valkenburg (ZH). De opgravingsgeschiedenis en het archeologisch onderzoek van Praetorium Agrippinae (Leiden 2005).

Page 52: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

52

De Romeinse muntvondsten van het terrein

HOBLEY, A.S.: An examination of Roman bronze coin distribution in the western empire, A.D. 81-192 (Oxford 1998)= British Archaeological Reports International Series 688.

HOWGEGO, C.: Coin circulation and the integration of the Roman economy. Journal of Roman archaeology 7 (1994) 5-21.

JONGKEES, J.H. / ISINGS, C.: Opgravingen op de Hoge Woerd bij De Meern (1957, 1960) (Groningen 1963) = Archaeologica Traiectina 5.

KAENEL, H.-M., VON: Die Fundmünzen von Avenches. 1.Teil, von den Anfängen bis Titus. Schweizerische Numismatische Rundschau 51 (1972) 47-128.

KAENEL, H.-M., VON: Zur ‘Prägepolitik’ des Kaisers Claudius. Überlegungen zur Funk-tion von firsch geprägtem Edelmetall in der frühen Kaiserzeit. In: Die Regierung-szeit des Kaisers Claudius (41-54 n.Chr.), Umbruch oder Episode? STROCKA, V.M. (red.) (Mainz 1994) 45-68.

KEMMERS, F.: Het Nederlandse limesgebied tussen 250 en 275. Een inventarisatie van archeologica uit een intrigerende periode. Amsterdam (ongepubliceerde doctoraal-scriptie Universiteit van Amsterdam 2000).

KEMMERS, F.: Quadrantes from Nijmegen: small change in a frontier province. Schweizerische Numismatische Rundschau 82 (2003) 17-35.

KEMMERS, F.: Caligula on the Lower Rhine: coin finds from the Roman fort of Albaniana (The Netherlands). Revue Belge de Numismatique et de Sigillographie 150 (2004a) 15-49.

KEMMERS, F., 2004b: Munten. In: Alphen aan den Rijn – Albaniana 2001-2002 POLAK, M. / KLOOSTERMAN, R.P.J. / NIEMEIJER, R.A.J. (red.) (Nijmegen 2004b; = Libelli Noviomagenses 7) 165-188.

KEMMERS, F.: De muntvondsten van de terreinen LR46 en LR49. (intern rapport Dienst Archeologie en Bouwhistorie, gemeente Utrecht 2005).

KEMMERS, F.: Coins for a legion. An analysis of the coin finds from the Augustan legionary fortress and Flavian canabae legionis at Nijmegen (Mainz 2006a) = Studien zu Fundmünzen der Antike 21.

KEMMERS, F.: Coins, countermarks and Caligula. The connection between the auxiliary forts in the Lower Rhine delta and the invasion of Britain. Bulletin of the Hadrianic Society 1 (2006b) 5-11.

KING, C.E., 1996: Roman copies. In: Coin finds and coin use in the Roman world KING, C.E. / WIGG, D.G. (red.) (Berlijn 1996; = Studien zu Fundmünzen der Antike 10) 237-264.

KLEIN, S. / KAENEL, H.M. VON: The early Roman imperial aes coinage: metal analysis and numismatic studies. Schweizerische Numismatische Rundschau 79 (2000) 53-106.

KRAAY, C.M.: The behaviour of early imperial countermarks. In: Scripta Nummaria Romana. Essays in Roman coinage presented to Harold Mattingly CARSON, R.A.G. / SUTHERLAND, C.H.V. (red.) (Oxford 1956) 113-136.

KRAAY, C.M.: Die Münzfunde von Vindonissa (bis Trajan) (Bazel 1962) = Veröffent-lichungen der Gesellschaft pro Vindonissa 5.

MATTINGLY, H. / SYDENHAM, E.A.: The Roman imperial coinage II, Vespasian to Hadrian (Londen 1926).

Mattingly, H. / Sydenham, E.A.: The Roman imperial coinage III, Antoninus Pius to Commodus, A.D. 161-192 (Londen 1930).

MATTINGLY, H. / SYDENHAM, E.A.: The Roman imperial coinage IV, part I, Pertinax to Geta (Londen 1936).

Page 53: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

53

De Romeinse muntvondsten van het terrein

MATTINGLY, H. / SYDENHAM, E.A. / SUTHERLAND, C.H.V.: The Roman imperial coin-age IV, part II, Macrinus to Pupienus (Londen 1938).

MATTINGLY, H. / SYDENHAM, E.A. / SUTHERLAND, C.H.V.: The Roman imperial coin-age IV, part III, Gordian III to Uranius Antoninus (Londen 1949).

PETER, M.: Untersuchungen zu den Fundmünzen aus Augst und Kaiseraugst (Berlijn 2001) = Studien zu Fundmünzen der Antike 17.

SUTHERLAND, C.H.V.: The Roman imperial coinage, volume I, revised edition, from 31 BC to AD 69. (Londen 1984).

TIJMAN, I.D.: Munten uit Vechten. Reconstructie van de bewoningsgeschiedenis van het Romeinse fort, aan de hand van de munten. Leiden (ongepubliceerde doctoraals-criptie Universiteit Leiden 1994).

VIN, J.P.A. VAN DER: Münzen des augusteisch/julisch-claudischen Legionscastellum in Nijmegen (Nimwegen) am Kops Plateau. In: Die Fundmünzen von Kalkriese und die frühkaiserzeitliche Münzprägung WIEGELS. R. (red.) (Paderborn 2000; = Osnabrücker Forschungen zu Altertum und Antike-Rezeption 3) 139-152.

VOS, W.K. / LANZING, J.J.: Houten-Zuid ‘Het archeologisch onderzoek op terrein 21’. (Bunschoten 2001) = ADC Rapport 36.

WAASDORP, J.A.: Van Romeinse soldaten en Cananefaten; gebruiksvoorwerpen van de Scheveningseweg (Den Haag 1999) = VOM-reeks 1999, nr. 2.

WEBB, P.H.: The Roman imperial coinage V, Valerian to Amandus, A.D. 255-284 (Londen 1927).

WERZ, U.: Die Gegenstempel von Kalkriese und der Münzumlauf in frühtiberischer Zeit in der Germania Inferior und Superior. In: Die Fundmünzen von Kalkriese und die frühkaiserzeitliche Münzprägung WIEGELS. R. (red.) (Paderborn 2000; = Osnabrücker Forschungen zu Altertum und Antike-Rezeption 3) 237-252.

Summary

The Roman coin finds from De Hoge Woerd, De Meern (municipality of Utrecht, the Netherlands)

In this paper the 745 Roman coins found at the Roman fort and associated vicus in De Meern are discussed in detail. Based on the coin finds a starting date of AD 40 is pro-posed for the fort, which date links the fort with the growing evidence for an earlier start of the Dutch limes than hitherto known. Furthermore the spatial distribution of the coin finds clearly shows, that the accompanying vicus only started in the Flavian period. Probably this late start can be explained by the changed arrangements for aux-iliary troops after the Batavian Revolt of AD 69/70. Methodologically this study demonstrates the importance and scientific potential of detector finds, which comprised two thirds of the total amount of coins from the site. The detector finds and the coins from recorded excavations supplemented each other, both in their chronological range and their geographical distribution, allowing an insight not only in the habitation history of the site, but also in its spatial development through time. Especially the detector finds with meticulously recorded find coordinates turned out to be fundamental in this respect.

Page 54: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

54

De R

omeinse m

untvondsten van het terrein

Kaart 1. De verspreiding van de munten van Augustus en Tiberius over het terrein ‘De Hoge Woerd’.

Page 55: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

55

De R

omeinse m

untvondsten van het terrein

Kaart 2. De verspreiding van de munten van Tiberius en Caligula over het terrein ‘De Hoge Woerd’.

Page 56: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

56

De R

omeinse m

untvondsten van het terrein

Kaart 3. De verspreiding van de munten van Caligula en Claudius over het terrein ‘De Hoge Woerd’.

Page 57: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

57

De R

omeinse m

untvondsten van het terrein

Kaart 4. De verspreiding van de munten van Claudius en Nero over het terrein ‘De Hoge Woerd’.

Page 58: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

58

De R

omeinse m

untvondsten van het terrein

Kaart 5. De verspreiding van de munten van Nero en de Flavische keizers over het terrein ‘De Hoge Woerd’.

Page 59: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

59

De R

omeinse m

untvondsten van het terrein

Kaart 6. De verspreiding van de munten van de Flavische keizers en Trajanus en Hadrianus over het terrein ‘De Hoge Woerd’.

Page 60: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

60

De R

omeinse m

untvondsten van het terrein

Kaart 7. De verspreiding van de munten van Trajanus en Hadrianus en de Antonijnse keizers over het terrein ‘De Hoge Woerd’.

Page 61: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

61

De R

omeinse m

untvondsten van het terrein

Kaart 8. De verspreiding van de munten van de Antonijnse en Severische keizers over het terrein ‘De Hoge Woerd’.

Page 62: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

62

De R

omeinse m

untvondsten van het terrein

Kaart 9. De verspreiding van de munten van de Severische keizers en overige munten uit de derde eeuw over het terrein ‘De Hoge Woerd’.

Page 63: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

63

De R

omeinse m

untvondsten van het terrein

Kaart 10. De verspreiding van munten uit de derde en uit de vierde eeuw over het terrein ‘De Hoge Woerd’.

Page 64: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht). Jaarboek voor Munt-en Penningkunde 95, 1-64

64

De R

omeinse m

untvondsten van het terrein

Kaart 11. De verspreiding van Republikeinse munten over het terrein ‘De Hoge Woerd’.