nummer 72 | november/december 2014 | 9 e jaargang Literair internettijdschrift CIRCUMPLAUDO
nummer 72 | november/december 2014 | 9e jaargang
Literair internettijdschrift
CIRCUMPLAUDO
CIRCUMPLAUDO 2
CIRCUMPLAUDO
nummer 72
november/december 2014
9e jaargang
-tweemaandelijks verschijnend literair platform-
Ad van der Zwart Marijke Scholten
Eric Peterse Redactie
www.circumplaudo.nl
Webadres
www.facebook.com/Circumplaudo Facebook
[email protected] E-mail
Kopij kan worden ingezonden naar het bovenstaande e-mailadres. Kopij
Ad van der Zwart Vormgeving website
Marijke Scholten Eindredactie
Dominik Martin | Unsplash Omslagfoto
Eric Peterse Vormgeving omslag en binnenwerk
Rob den Boer Beheer facebookpagina
© 2014 Copyright berust bij de betreffende auteurs. Copyright
Deze uitgave is zonder subsidie tot stand gekomen.
CIRCUMPLAUDO 3
Inhoud
Argibald - Cartoons 4, 13, 16, 23 en 26
Karen van Soomeren - Uitgetest 5
Gerard Schoemaker - Intimiteit 14
Leo van der Sterren - Antiquariaat Van Zwaan en Zus 17
Kees Engelhart - Ik heb mijn ouders lief 24
Gurkje van Dam - Gurkje van Kattenberg heeft een broer 27
Rabin Gangadin - De vaartocht 36
CIRCUMPLAUDO 4
Argibald
CIRCUMPLAUDO 5
Karen van Soomeren
Uitgetest
‘Goedemorgen meneer Schrijver, welkom bij ons asses-
smentbureau. Als u in de wachtkamer plaats zou willen ne-
men, dan wordt u zo opgehaald,’ zei de hoogblonde vrouw
met de korte stekels. Voordat Harm kon antwoorden was ze
achter haar computerscherm verdwenen. Harm draaide zich
om en liep naar de wachtkamer tegenover de balie. Het be-
hang op de muren had een dennenbosprint waar de kna-
loranje plastic kuipstoeltjes in de wachtruimte tegen afsta-
ken. Hij nam plaats op zo’n stoeltje en schoof er bijna direct
weer vanaf. Hij probeerde stil te gaan zitten, maar dit lukte
hem niet.
‘Meneer Schrijver?’
Harm keek op. Dat was zeker snel. Hij stond op en liep
naar de man in de deuropening. Harm had het idee dat de
man een echte hardloper was, misschien zelfs een triatleet.
Hij was lang, slank en gebruind. Zijn halflange zwarte kapsel
paste bij de hoekige kaak en de grijze haren in de slapen
maakten het af. Hij gaf de man een hand. Het was een ver-
rassend slap handje, waardoor Harm hem geen echte hand
CIRCUMPLAUDO 6
durfde te geven.
‘Harm Schrijver,’ zei Harm wat overbodig.
‘Ray van Vuuren,’ zei de man.
Ray ging Harm voor door de gang met junglethema. Het
dennenbos had plaats gemaakt voor een woud dat vol plan-
ten met brede bladen en bomen met lianen stond. Er hingen
een paar abstracte schilderijen aan de wanden, die eveneens
een jungle voor leken te stellen. Harms schoenen zonken
weg in de groene vloerbedekking. Hij begreep het niet zo
goed, waarom zou je een kantooromgeving op een stuk na-
tuur willen laten lijken? Dan kon je toch net zo goed de na-
tuur in gaan? Hij hoopte dat de ruimte waar hij aan de slag
zou moeten gaan eenvoudiger ingericht zou zijn. Hoewel hij
niet zoveel met testen had, had hij toch ingestemd met het
assessment. Hij wilde de baan als vertegenwoordiger van
het levensmiddelenbedrijf krijgen. In dit stadium van het
sollicitatieproces had hij nog maar drie concurrenten. De
baan was binnen handbereik.
Ray opende één van de deuren in de gang. Het contrast
had niet groter kunnen zijn. De kamer, de tafel, het bureau,
de stoelen en het whiteboard waren wit. Op het bureau lag
een stapel papier, een paar pennen en stiften, waarvan enkel
de doppen kleur bevatten. Ray gebaarde naar de stoel achter
het bureau. Harm ging zitten.
‘Voor u ligt de casus. U krijgt twintig minuten om deze
door te nemen. Daarna komt de acteur binnen. De compe-
tentie die u hier zult moeten laten zien is oordelen.’ Ray liep
de kamer uit. Harm bladerde het pak papier door. De casus
ging over een basisschool waarbij de zaken niet naar beho-
ren verliepen. Harm zou in de rol van onderdirecteur ge-
CIRCUMPLAUDO 7
sprekken met de leraren moeten voeren. De informatie die
hij gekregen had, leek een bij elkaar geraapt zooitje. Het be-
vatte de jaarcijfers, overzichten van leraren, het ziektever-
zuim, verschillende lesmethoden, ervaringen van ouders en
citoscores. Harm vroeg zich af of het assessmentbureau niet
twee sollicitaties door elkaar had gehaald. Hij wilde geen
onderdirecteur worden, zeker niet op een basisschool. Harm
hield ervan om bij klanten langs te gaan. Zijn auto was zijn
tweede huis.
Veel te snel werd er op de deur geklopt. Het was Ray. Hij
sloot de deur achter zich en ging aan de tafel in de hoek zit-
ten.
‘Bent u gereed meneer Schrijver?’
‘Ik denk het wel.’
‘Niet zo onzeker meneer Schrijver. U bent een onderdirec-
teur.’
Even keek Harm hem vragend aan, maar hij herstelde zich
snel.
‘Over de casus gesproken; ik solliciteer voor de functie van
vertegenwoordiger, niet als onderdirecteur.’
Ray knikte: ‘Dat klopt, dat klopt. Dus we kunnen begin-
nen?’
Harm knikte maar. De deur vloog open. Een vrouw met
een warrige knot vol strogeel haar kwam naar binnen ge-
haast. Ze wankelde op haar rode pumps, die ondanks de ho-
ge hakken haar niet veel groter leken te maken. Ze kwam bij
Harm tot zijn borst. Hij schudde haar de hand en gebaarde
dat ze op de stoel aan de andere kant van het bureau kon
gaan zitten. Nadat ze de rode, rechthoekige bril van haar
CIRCUMPLAUDO 8
neus naar haar voorhoofd schoof, bleef ze hem vol verwach-
ting aankijken.
‘Goedemorgen mevrouw Bakker. Ik begrijp dat u lerares
van groep vijf bent?’
‘Kent u uw eigen personeel niet eens?’ Ze snoof.
‘Hoe ervaart u de gang van zaken tijdens dit schooljaar?’
‘Kunt u wat specifieker zijn?’
‘Tegen welke problemen loopt u aan?’
‘Daar heb ik het vorige maand nog met u over gehad! En
vorige week heb ik dit nogmaals naar u toe gemaild.’ Snel
bladerde Harm door de stapel papieren. Daarin had hij wel
een paar mailtjes zien staan en iets over de ervaringen van
docenten. Maar ze konden toch niet van hem verwachten
dat hij de zestig pagina’s in twintig minuten doornam en
onthield?
‘Als ik u stoor tijdens uw werkzaamheden, kan ik ook later
terugkomen,’ zei ze op een toon die duidelijk maakte dat ze
dit nu niet van plan was.
‘Alstublieft, blijft u zitten. U heeft uw probleem aangege-
ven, kunt u ook zeggen wat in uw ogen een mogelijke oplos-
sing is?’
Nog voordat de vrouw haar mond open kon trekken, greep
Ray in: ‘Stop, stop, stop!’
Harm en de vrouw keken Ray aan.
‘Zo doe je dat niet,’ vervolgde hij: ’U oordeelt niet. U dient
te oordelen.’ Hij draaide zich naar de actrice: ‘Mevrouw
Bakker, u doet uw werk niet naar behoren. U meldt u te vaak
ziek. U klaagt teveel. U weet de klas niet naar het juiste ni-
veau te tillen. Met andere woorden: u voldoet niet. Tot
ziens.’ Zonder een woord te zeggen stond de vrouw op en
CIRCUMPLAUDO 9
liep de kamer uit. Harm staarde haar na.
‘We gaan door met de volgende casus. Hierbij is het van
belang dat u de competentie communiceren laat zien.’ Ray
stond op en verruilde het pak papier dat op het bureau lag
voor een nieuw pak papier.
‘U hebt weer twintig minuten.’
Toen Ray binnenkwam was het Harm weer niet gelukt om
het pak volledig door te nemen. Het was hem duidelijk ge-
worden dat hij een politiek adviseur was. Hij had niets met
politiek. In de politiek werd veel te veel geschipperd. Hij
mocht mensen graag overtuigen, niet met hen in debat gaan.
Dezelfde actrice kwam weer binnen. Ditmaal had ze haar
haar geborsteld, het viel stijl over haar schouders. De bril
had ze verruild voor een hoedje en ze droeg een bloemetjes-
sjaal. Rustig liep ze op hem af en liet een brede glimlach zien
toen ze hem een hand gaf.
‘Fijn om u weer te zien meneer Schrijver. Hoe gaat het met
uw kinderen?’
Harm mompelde: ‘Prima.’ Hij wist niet zo goed wat hij er-
van moest denken.
‘We moeten het toch nodig over de campagne hebben.
Welk standpunt kan ik het beste innemen voor wat betreft
het dossier over de aanbouw van de nieuwbouwwijk?’ wilde
ze weten.
Harm sloeg zijn armen over elkaar, leunde achterover en
probeerde bedenkelijk te kijken. Hij moest iets zeggen, maar
wat?
‘Nou,’ bracht hij na een paar tellen uit: ’Er is behoefte aan
nieuwbouw.’
CIRCUMPLAUDO 10
De stilte werd ditmaal doorbroken door Ray: ‘Ik vrees dat
ik toch weer in zal moeten grijpen. U communiceert niet
goed. U sluit zich af. U dient een open houding aan te ne-
men.’ Om zijn woorden kracht bij te zetten spreidde hij al
zittend zijn armen en benen.
‘Denise, je kan gaan.’ De vrouw knikte en ging er weer
vandoor.
‘De volgende casus is echt uw laatste kans. De competentie
is creativiteit. Wees alstublieft zo creatief mogelijk,’ liet Ray
weten terwijl hij het pak papier weer door een nieuw pak
verving.
Deze keer stortte Harm zich volledig op de casus. Het le-
vensmiddelenbedrijf uit de casus was een beduidend groter
bedrijf dan het merk waar hij nu voor werkte. Het stond op
het punt van een faillissement. Snel bladerde hij door het
pak heen. Wat was nu eigenlijk een creatieve oplossing? Een
fusie, een andere markt aanboren, de halffabricaten op een
andere manier gebruiken? Het was allemaal wel eens ge-
daan. Wat maakte nu dat iets creatief was? Hij zag zichzelf
niet als oncreatief, maar hij had nog nooit een stuk techno-
logie uitgevonden of een schilderij gemaakt. Hij groef verder
in zijn eigen herinneringen. Langzaam verscheen een glim-
lach rond zijn mond. Het ging er niet om wat hij deed, maar
hoe hij het deed. En hij zou doen waar hij naar solliciteerde.
Deze keer werd Ray bij binnenkomst op de voet gevolgd
door de actrice. Ze had geen hoed meer op en de sjaal had
plaats gemaakt voor een parelketting. In haar hand droeg ze
een documentenkoffertje. Ze liep op Harm af en schudde
CIRCUMPLAUDO 11
hem de hand.
‘De Vries,’ zei ze alsof ze haast had.
‘Dank u voor uw komst,’ Harm gebaarde naar de stoel en
ze ging zitten. ‘Zoals u ziet is er het volgende aan de hand,’
hij wees naar het whiteboard achter zich. Hij had er een
kleurrijk schema op getekend. De grondstoffen, halffabrica-
ten, producten en merken waren door middel van een
stroomdiagram met elkaar verbonden. Via de verschillende
stappen doorliep Harm zijn plan om het bedrijf uit het slop
te halen. Al pratend raakte hij enthousiaster over zijn ideeën
om de bedrijfsprocessen anders in te richten, de grondstof-
fen en halffabricaten op een andere manier in te zetten, an-
dere producten te fabriceren en nieuwe markten aan te bo-
ren. Onwillekeurig moest hij glimlachen toen hij zag dat de
actrice voorover leunde. Omdat hij in zijn werk veel met
managers te maken had, gooide hij er kreten doorheen als
kwaliteitsreview, vijf voor twaalf, ad hoc, verwachtingsma-
nagement en helikopterview. Eenmaal uitgesproken keek hij
‘mevrouw De Vries’ aan.
Ze knikte: ‘Een prima voorstel. Als u dit morgen bij de di-
rectievergadering kunt herhalen, dan maakt ons bedrijf een
goede kans om aan het faillissement te ontsnappen.’ Ze
stond op, schudde hem de hand en liep de kamer uit.
Ray staarde even voor zich uit voordat hij zich tot Harm
wendde.
‘Het was wel wat beter, maar waar was de creativiteit?’
Toen Harm zweeg, vervolgde hij: ‘Als u zo vriendelijk zou
willen zijn om plaats te nemen in de wachtkamer, meneer
Schrijver.’
CIRCUMPLAUDO 12
Met grote passen liep Harm door de gang naar de balie. Hij
had het gehad.
‘Mevrouw, ik ga weer,’ zei hij. De blonde stekeltjes rezen
boven de monitor uit, totdat hij haar recht aan kon kijken.
‘Weet u het zeker meneer Schrijver? U hoeft alleen de
computertesten nog.’ Ze keek even om zich heen en vervolg-
de zachter: ‘De andere drie kandidaten moesten zich helaas
in een eerdere fase van het assessment verontschuldigen.’
‘Ik bedoelde naar het toilet. Toch spannend zo’n asses-
sment,’ zei Harm wat luider.
‘Dat zeker. En u moet vooral goed blijven drinken. Ik zal
ervoor zorgen dat er zo weer een flesje water voor u gereed
staat in de wachtkamer,’ voordat ze weer achter haar moni-
tor verdween gaf ze hem een knipoog.
CIRCUMPLAUDO 13
Argibald
CIRCUMPLAUDO 14
Gerard Schoemaker
Intimiteit
Iets dat ze niet mogen weten.
Iets wat me afscheidt van hun,
iets wat we allemaal delen.
Iets waar je liever niet over praat terwijl het er de hele tijd over
gaat.
Elk woord schijnt er naar te verwijzen.
Elke bolling en glooiing elke spleet elke plooiing
verbergt of vermoedt wat je allemaal deelt.
En wat nooit verveelt, wat je nieuwsgierig doet kijken,
nauwlettend doet luisteren, zachtjes doet fluisteren,
als er tenminste iemand is om te luisteren.
Voorbij de etiquette en social talk,
op die eindeloze vlakte, in die leegte waar je je bloed voelt ruisen
en je hart voelt slaan, waar elk woord overbodig
of hooguit nodig is om de sfeer niet om te laten slaan.
Maar je kan het niet vasthouden en alleen maar
dankuwel zeggen, denken en voelen.
Ook al is het een dokter met zijn naald of erger.
Het is nodig. Intimiteit we kunnen er niet buiten.
De doodgraver graaft en de drogist verkoopt kapotjes.
De bijstand wil weten hoeveel je bezit.
CIRCUMPLAUDO 15
Mijn moeder doorziet me, mijn vader is dood.
Mijn zoon bemint me, mijn dochter is groot.
Mijn opa moet lachen als ik in dromen hem vraag.
Mijn levensplanning oneigenlijk vaag.
Ik doe net alsof en dat dat dan mijn kunst is,
En alsof het een gunst is zeg ik beleefd dankuwel.
Hier de kat en daar de bel, die ik ‘m aanbind.
Heel weloverwogen geef ik me bloot.
Lisse, 6 nov ‘14
CIRCUMPLAUDO 16
Argibald
CIRCUMPLAUDO 17
Leo van der Sterren
Antiquariaat Van Zwaan en Zus
‘Kan ik u helpen?’ zo zong er onverwacht een stem achter
mij, een stem zoals alleen detailhandeljuffrouwen die voe-
ren, melodieus maar ook een beetje koel en dwingend. En
volkomen uit het niets komend, zodat ik me wezenloos
schrok. Mijn hart deed een vergeefse poging om een salto en
een pirouette te combineren.
Mij bekroop het gevoel betrapt te zijn en ik draaide me
met een ruk om. Wat ik zag paste absoluut niet bij de voor-
stelling die mijn hersens zich een fractie van een seconde na
de schrikreactie gevormd hadden van de vrouw die bij de
stem hoorde. Wat mijn geestesoog geproduceerd had, was
jong, knap, lang en welgeschapen. Wat ik waarnam, beant-
woordde aan niet één van die eigenschappen.
‘Nee, dank u, ik kijk alleen even wat rond.’
‘Zoals u wilt,’ zei de vrouw, maar in haar stemgeluid klonk
het verwijt door dat zij dat onverstandig achtte omdat ik
niets wist en zij alles. Het was dom van mij om niet kenbaar
te maken wat ik zocht en ze kon niet nalaten mij dat toch
even in te prenten.
CIRCUMPLAUDO 18
Boeken vormen mijn lust en mijn leven. Elk boek dat ik in
handen krijg, vertegenwoordigt voor mij een potentieel
avontuur. Die hoop wordt niet altijd waargemaakt. Maar alle
keren dat de inhoud van een boek niet tegenvalt, wegen
ruimschoots op tegen de gelegenheden dat een boek niet
datgene biedt wat je ervan verwacht had. Ik houd dus van
boeken en bijgevolg houd ik ook van boekwinkels. En dus
had ik een paar minuten geleden verlekkerd de met wat
spinnenwebben gegarneerde boekeninhoud van de kleine
etalage van antiquariaat Van Zwaan en Zus bestudeerd om
vervolgens niet zonder enige moeite de zware houten voor-
deur open te duwen. Met de entree bracht ik een ouderwetse
winkelbel in beweging en werd mij de typische geur van
tweedehands boeken gewaar. Het daarop volgende moment
had in het teken van overweldiging gestaan. De aanblik van
een reusachtige, zeer massief ogende muur van boeken had
mijn ontzag afgedwongen en het duurde enkele tellen voor-
dat ik mijzelf hervond. Maar ook daarna wachtte ik nog even
tot er zich iemand zou aandienen. De winkelbel had luid
gescheld, daar lag het niet aan. Maar Van Zwaan noch zus
meldden zich. Nog steeds enigszins onder de indruk van de
eerste confrontatie trad ik schoorvoetend de boekenweelde
binnen. Zoals gewoonlijk had ik het verlanglijstje in mijn
hoofd al paraat. Allereerst achtte ik het echter van belang
om te weten of er een fatsoenlijke ordening in de verzame-
ling was aangebracht. Ik zag houten bordjes met tekst te
midden van de boeken uitsteken. Dat was een goed voorte-
ken, net als het feit dat alle boeken netjes in de rekken ston-
den. Ik liep de eerste gang tussen de boekenrekken in. En
terwijl ik me concentreerde op het eerste bordje dat, geflan-
CIRCUMPLAUDO 19
keerd door wat spinnendraden, hoog linksboven uitstak,
had zij mij overvallen met haar vraag. ‘Kan ik u helpen?’
‘Nee, dank u, ik kijk alleen even wat rond.’
‘Zoals u wilt.’ Zij – Van Zwaan of zus of slechts een ano-
nieme winkeljuffrouw – knikte naar mij en verdween even
geruisloos als zij mij beslopen had, mij aan mijn zelfverko-
zen lot overlatend. Opnieuw tuurde ik naar linksboven, naar
het bordje dat uitstak. ‘Nederlandstalige romans’ stond er,
gevolgd door een ‘A’. En ik kon nog net de zilveren letters
lezen op de grijze rug van het boek dat zich in de uiterste
linkerbovenhoek bevond: ‘Bertus Aafjes. Morgen bloeien de
abrikozen’. Ik liep een eindje de gang in. Even verderop
vond ik de ‘B’, daarna de ‘C’. Enzovoort. Dat klopte allemaal.
Toen kwam ik bij een boekenkruispunt. Tot mijn verbazing
eindigde de wand hier en opende er zich links een nieuwe
ruimte met boeken, terwijl het rechtdoor en rechtsaf, waar
een trapje in het pad stond, ook schijnbaar eindeloos door-
ging. Dit huis moest enorme afmetingen bezitten, dacht ik
verheugd. Een paradijs voor boekenwurmen. Ik sloeg
linksaf. ‘G’, ‘H’, ‘I’, er zat nog steeds systeem in. Maar toen ik
de boekruggen bekeek, zag ik dat het geen Nederlandstalige
romans waren, maar Engelstalige boeken. Hoe kon dat? Ik
keerde terug naar het kruispunt van gangen om te kijken of
de Nederlandstalige romans daar verder gingen waar ik zo-
juist rechtdoor had gekund. ‘Duitse literatuur (romans)’ gaf
het bordje te kennen, gevolgd door een ‘S’. Daar waar ik
rechtsaf had gekund, begonnen de historische werken want
de eerste letter van het alfabet prijkte op het bordje na het
woord ‘Geschiedenis’. Ik klom het trapje op en raadpleegde
CIRCUMPLAUDO 20
het eerste boek. ‘Overzicht van de ontginning van het oerbos
in het Westerkwartier gedurende de Hinthamse troebelen’
van Van Aaben en Toonder. Ik daalde het trapje af en liep de
gang weer in waaruit ik gekomen was. Daar, bij de ingang
van de winkel, maakte ik een nieuwe aanzet. Links de Ne-
derlandse romans dus, maar die zetten zich rechts niet
voort, want dat rek bevatte de gedichtenbundels in het Ne-
derlands. Dat moest ik onthouden want ik had poëzie op
mijn denkbeeldige verlanglijstje staan, onder andere het
‘Albumblad voor F. Harmsen van Beek’ van Jan Kuijper en
‘Het gesticht’ van Harmen Wind. Ik zette mijn tocht voort
bij de Engelstalige boeken, daar waar de wand ophield. De
gang hier vertakte zich al snel in andere gangen die zich op
hun beurt ook weer splitsten. Ik passeerde allerlei rubrie-
ken. ‘Filosofie’, ‘Biologie’, ‘Seksuologie’, ‘Maieutiek’, ‘Soteri-
ologie’, ‘Eschatologie’. Ik deed mijn best om de orde te ont-
dekken die erin moest zitten, maar nooit trof ik datgene aan
waar ik op rekende. Steeds sneller beende ik door de boe-
kengangen. Ik passeerde kruispunt na kruispunt. Er zat al-
lang geen lijn meer in en de onderneming leek op een spits-
boekenlopen. Op een gegeven moment sloeg er een spin-
nendraad in mijn gezicht. Verward bleef ik stilstaan. Ik ver-
maande mezelf. Ik diende rustig te blijven en van voren af
aan te beginnen. Desnoods kon ik de winkeljuffrouw om
raad vragen. Nadat ik mezelf enigszins gekalmeerd had, be-
gaf ik mij in de richting van waar ik de ingang van antiqua-
riaat Van Zwaan en Zus vermoedde. Maar het leek op dwa-
len door de Sahara. Alsof ik kringen beschreef. Niet alleen
had ik nog geen enkel boek van mijn verlanglijstje gevon-
den, maar ik was ook de weg kwijt. In een boekenwinkel! En
CIRCUMPLAUDO 21
de ironie van dit avontuur was dat ik verdwaald was in een
labyrint van boeken die vol zaten met allerlei mogelijke
avonturen! En wat had ik nu aan alle boekenwijsheid die ik
had opgedaan? Een vlaag van paniek doorvoer me. Ik dwong
mezelf om mijn aandacht op de rug van het boek te richten
dat ik op dat moment toevallig op ooghoogte voor me zag. Ik
las en herlas de roodbruine woorden op de beige rug van het
boek: ‘Walker. The decline of hell. Chicago’. En terwijl ik me
concentreerde op de concentratie die mijn paniek moest
onderdrukken, gaf mijn geweten voor de tweede keer die
middag een teken van zijn slechtheid.
‘En? Gevonden wat u zocht?’ Diezelfde winkeljuffenstem
achter mij. Melodieus maar ook wat koel en dwingend. Weer
schrok ik me wezenloos. Maar nu welde er meteen een ge-
voel van ergernis in mij op omdat ik me andermaal de stui-
pen op het lijf had laten jagen. En de irritatie gold ook het
feit dat deze winkeljuffrouw er genoegen in leek te scheppen
om klanten te besluipen en te beangstigen. Dit pikte ik niet!
Ik ging mijn ongenoegen kenbaar maken! Binnensmonds
vloekend draaide ik me met een ruk om. En toen...toen viel
mijn mond open. Want hier stond niet de winkeljuffrouw
die niet aan de verwachting had voldaan die haar stemgeluid
mij had ingegeven, hier prijkte een heel ander vrouwelijk
wezen dat precies, maar dan ook precies paste bij het stem-
geluid dat daarnet weerklonken had, melodieus maar koel
en dwingend. Zij oogde niet alleen jong, maar toonde wel-
gemoed haar schoonheid, lengte en welgevormdheid. Zij
was unheimisch mooi als de Helena van Homerus. Vreemd
vond ik wel dat zij verwoed haar handen wreef. Ik weet niet
CIRCUMPLAUDO 22
hoe ik er bij kwam, maar dat gebaar deed me denken aan
een oude vrijster. Zij klauwde daarbij haar vingers zoals een
spin doet met zijn poten. Maar recht voor me uit, op oog-
hoogte, gedragen door de sierlijkste hals die mij ooit onder
ogen was gekomen, bevond zich haar glimlach die mij zozeer
betoverde dat ik als aan de grond vastgenageld stond. Zij
toonde haar almacht en binnen één tel zat ik daar volledig in
– in die oneindige almacht van haar. Toen pas besefte ik dat
ik voor gek stond met die onderkaak die naar beneden hing.
Glimlachend en wel wachtte het wonderbaarlijke wezen op
een antwoord van mij. Mijn mond klapte dicht.
‘Ja,’ antwoordde ik en wanneer ik op dat moment meer
had kunnen of moeten zeggen, zou ik gestameld hebben.
Maar zij – Van Zwaan of zus of slechts een andere anonieme
winkeljuffrouw – glimlachte onverstoorbaar, sterker nog,
het leek wel of haar wil om te glimlachen een nieuwe, beze-
ten impuls kreeg op het moment dat haar blik zich traag en
veeg op mijn lege handen vestigde.
CIRCUMPLAUDO 23
Argibald
CIRCUMPLAUDO 24
Kees Engelhart
Ik heb mijn ouders lief
En nu op deze avond laat mei denk je aan wat je
Verworven hebt en verloren onderweg die lange weg
Aan daden en wandaden de vrouwen die je geslagen hebt
De vrouwen die je liefhebt en nu de schemer is
Ingetreden en je de kaars op tafel ontstoken hebt
Luister je naar de merel en een fietser op het pad
De dingen die je nooit hebt gedaan de dingen die
Je zult gaan doen aan al dat denk je en langzaam
Drink je de rode wijn je hoort koerende en tsjilpende
Vogels en het is windstil en de tuindeur staat open
Slechte dingen heb je gedaan en ook goede maar weinig
Het huis van vader en moeder hoe nooit je je daar hebt
Thuis gevoeld en ook niet hoe een vader en moeder voelt
Nu op deze avond vraag je je af of je al die aandacht wel
Gewenst zou hebben dat vraag je je af maar het antwoord
Weet je al het is alles dat verloren is gegaan en het was
Niet veel zo heb je altijd gemeend en wat je verworven
Hebt zelf en helemaal alleen is een zaak geweest
Van inzicht volharding wilskracht en daadkracht
En je weet hoe dit alles nimmer tot ijdelheid leiden zal
En je weet dat dat door vader en moeder komt al
CIRCUMPLAUDO 25
Die schraalheid waar je niets leren kon waar je iets aan had
Dergelijke halfwanen houden je – ieder mens overigens
Die in dat soort omstandigheden heeft verkeerd – sober
Voor eeuwig en wie zal zeggen dat iets dergelijks geen
Goede zaak is zul je aankijken en hem kalm zeggen
Vanwege die vroegere omstandigheden heb ik ten aanzien
Van mijzelf grootse werken verricht die ik
Nooit had kunnen volvoeren wanneer ik niet in
Diezelfde bijzondere vroegere omstandigheden had verkeerd
Gaat u heen nu en denkt na
CIRCUMPLAUDO 26
Argibald
CIRCUMPLAUDO 27
Gurkje van Dam
Gurkje van Kattenberg heeft een broer
Gurkje van Kattenberg was een kermiskind. Van begin april
tot half november trok ze met haar ouders en broer van de
ene naar de andere kermis, door heel het land trokken ze.
En in de winter woonden ze in Rotterdam waar haar vader
de kost probeerde te verdienen als los werkman. Gurkje
vond de winterse dagen moeilijk. Niet omdat het dan koud
was, ze vond sneeuw en ijs zo erg niet, maar omdat ze dan
vastzat in de stad.
Het benauwde haar, en het benauwde haar broer ook.
Vader van Kattenberg huurde voor de wintermaanden
een of twee kamers in een overbevolkt huis met één fontein-
tje en met vechtende kinderen en kijvende vrouwen op de
trap. De wagen en de kop van jut waar ze de rest van het jaar
mee rondtrokken, stonden in een schuur bij een boer aan de
rand van de stad, net als het paard. Op zondagen liepen ze
daar dan heen, om te kijken of alles goed was met het paard
en de spullen en om de boer te betalen. Gurkje en haar broer
mochten dan altijd ook even bij de koeien gaan kijken.
Sipke – de broer – en Gurkje keken altijd erg uit naar die
uitstapjes. Ze waren dan even weg van de herrie op de trap
en de viezigheid in de nauwe straatjes. Buiten bij de boer
CIRCUMPLAUDO 28
was het licht voor hun gevoel, zelfs in december. De lucht
leek er hoger, de wind frisser. Daar buiten bij de boer leek
het leven weer een beetje goed. En bij de boer was ook Jet-
teke, de dochter van de boer, een rustig meisje dat een jaar
ouder was dan Gurkje en een jaar jonger dan Sipke. De
boerderij lag een beetje verloren tussen het water aan de ene
kant en een paar loodsen aan de andere, Jetteke zag weinig
andere kinderen, alleen al daardoor speelde ze graag met
Gurkje en Sipke.
De jaren verstreken, de kinderen groeiden op en werden
jongelui. Gurkje trok de aandacht van de jongens van de
kermis, als bronstige stiertjes liepen ze rond de wagen van
haar vader. Gurkje vond al die aandacht ingewikkeld. Het
streelde haar natuurlijk, dat de jongens haar mooi vonden,
haar vroegen om mee op stap te gaan. Maar de bange uren
met ome Bas, bij wie ze een tijdje in de kost was geweest om
naar school te kunnen gaan, kwamen ’s nachts terug in haar
dromen. En dan zei ze toch weer nee tegen de jongens.
Vader en moeder van Kattenberg keken ernaar en maak-
ten zich zorgen. Maar ze wisten niet hoe of ze erover praten
moesten en dat wist Gurkje ook niet.
Op een dag stonden ze op de kermis in Middelburg. De
zon scheen en Gurkje droeg haar mooiste jurk want ze zou-
den naar de kerk gaan. En daar, voor de kerk, kwam ze een
jongen uit Middelburg tegen. Hij lachte naar haar en in die
lach las zij veel meer dan er ooit echt in een lach kan zitten;
ze vergat haar angsten, ze lachte terug. En dat de jongen niet
rondtrok, altijd op één plek bleef, in een tamelijk nauw
straatje, dat kon haar niet eens schelen. In maart 1940 zijn
CIRCUMPLAUDO 29
ze getrouwd.
Twee maanden later begon de oorlog en kwamen Gurkje
en haar kersverse echtgenoot om bij het bombardement op
Middelburg.
Een paar maanden later kreeg Sipke een oproep voor de Ar-
beitseinsatz. Hij was een jonge, sterke kerel zonder vaste
betrekking, de Duitsers zagen geen reden hem niet op te
roepen. Maar hij verdomde het, hij ging niet werken voor de
moordenaars van zijn zusje. Liever dook hij onder en waar
kon hij dat beter doen dan bij die boer net buiten Rotter-
dam. Een half jaar zat hij daar en hij zag er hoe een andere
onderduiker, van zijn leeftijd, Jetteke lastigviel. De dag dat
het hem te gortig werd, sloeg hij erop. De ander sloeg terug
en daarna werd het een woest gevecht. De boer en z’n vrouw
waren niet thuis en Jetteke probeerde vergeefs de heethoof-
den uit elkaar te halen. Het is dat er luchtalarm klonk en ze
de kelder in moesten, anders was het misschien slecht afge-
lopen voor die twee jonge kerels.
Toen de boer en z’n vrouw van een huilende Jetteke, zit-
tend naast de karnton, hoorden wat er gebeurd was en de
jonge kerels met bebloede koppen zagen, schudde de boerin
haar hoofd. Het was slecht voor de kaas en de boter, die be-
bloede koppen. De boer vroeg z’n dochter of er een met haar
moest trouwen en Jetteke schudde het hoofd. Het was gauw
besloten, Sipke en zijn rivaal mochten zich nog even op-
knappen en ’s avonds mee-eten, maar die nacht moesten ze
hun spullen pakken en van het erf. De boer wou geen ge-
donder om z’n dochter, en al helemaal niet in tijden van oor-
log.
CIRCUMPLAUDO 30
Sipke belandde toen bij een boer in Brabant, samen met
Joop, een student uit Delft die wat boeken mee had geno-
men. Sipke, zoon van de kermis, vond de onderduik maar
zozo. Almaar op één plek blijven, altijd op je hoede, opletten
of je weg moest duiken. Het was nog benauwender dan de
winters in Rotterdam. Joop ervoer het allemaal heel anders.
Hier, op het land, voelde hij zich vrijer dan hij zich in Delft,
of in het deftige deel van Haarlem, waar hij vandaan kwam,
ooit gevoeld had. Hier waren geen ouders met hoge ver-
wachtingen, geen grootvader met plannen voor hem, geen
vrienden die eisten dat hij het ver zou schoppen. Zijn boe-
ken keek hij niet in, maar als Sipke dat wou, mocht die ze
best lezen.
Dus las Sipke, onwennig in het begin, maar na een paar
weken werd hij erdoor gegrepen. Het werd zijn manier om
te ontsnappen aan de benauwenis van oorlog en onderduik.
Het waren boeken van een student uit Delft, ze stonden vol
met sommen. In het begin begreep Sipke ze nauwelijks,
maar omdat hij een paar jaar de tijd had om dezelfde som-
men steeds opnieuw te bekijken, kon hij aan het eind van de
oorlog heel aardig rekenen.
Ergens halverwege de oorlog viel er tijdens een luchtgevecht
een brandende vliegtuigvleugel op het rieten dak van het
schuurtje waar Sipke en Joop klompen zaten te schuren. De
vleugel brandde razendsnel door het rieten dak en Sipke
wist Joop net op tijd bij zijn kraag te grijpen en naar buiten
te duwen. Ze renden het veld in om zich in een greppel te
verstoppen. Daar ontdekte Sipke dat hij zijn been open had
gehaald, hij bond er een zakdoek om.
CIRCUMPLAUDO 31
Vanuit de greppel zagen ze de familie de brand blussen,
gelukkig stond er weinig wind en sloegen de vlammen niet
over naar andere gebouwen. Er kwam een auto het erf op
rijden, er stapten Duitse soldaten uit die overal rondkeken.
Ze konden voorlopig niet terug.
Het werd donker. Rond de boerderij was nog steeds be-
weging, ze bleven in de greppel, vielen er in slaap.
In de ochtendschemer werden ze gewekt door een buur-
man, hij bracht ze een fles water en wat brood. ‘Een van de
piloten is met z’n parachute uit het vliegtuig gesprongen. De
Duitsers zoeken hem, jullie kunnen hier niet weg.’ Sipke
voelde de wond aan z’n been kloppen, hij bond de zakdoek
los, zijn onderbeen was rood en dik. Joop gaf hem een scho-
ne zakdoek om erom te binden.
Tegen de avond kwam het zoontje van de boer ze halen,
de piloot was gevonden, het was een Duitser en hij was ge-
wond. Sipke en Joop gingen terug naar de boerderij, Sipke
liep een beetje mank en dat zou de rest van zijn leven zo
blijven. Op momenten dat ze even achter de schuur zaten,
zonder veel te doen, gewoon om zomaar wat te zitten en
misschien een beetje te praten, staarde hij somber naar de
verte. Hij vroeg zich af hoe het verder moest met hem, rond-
trekken met zo’n mank poot, dat werd niks.
‘Trek het je niet aan,’ zei Joop dan, ‘na de oorlog
wordt alles heel anders dan het ervoor was. Wij kunnen ons
daar niks bij voorstellen.’ ‘Zou het?’ zei Sipke dan.
Toen dan eindelijk ook Noord- en West Nederland bevrijd
waren, wist Sipke niet waar z’n familie was gebleven en of ze
eigenlijk nog leefden. Joop nam hem daarom maar mee
CIRCUMPLAUDO 32
naar Haarlem. Daar keek zijn deftige familie wel een beetje
op van die vreemde snuiter, maar evengoed kon Sipke een
betrekking krijgen als boekhouder bij de firma van de fami-
lie.
Joop en Sipke waren door hun tijd in de onderduik alle-
bei een beetje anders in het leven gaan staan. Sipke was wat
meer gewend geraakt aan het leven op één plek, al bleef hij
zijn leven lang zo eind maart een beetje last van onrust in
zijn benen houden. Van z’n manke been bleef hij ook last
houden, bij het ouder worden werd de knie stijf. Maar door
datzelfde manke been hoefde hij niet in militaire dienst.
Joop hoefde ook niet, maar dat kwam niet door z’n been of
een ander lichamelijk ongemak; Joop z’n familie had het zo
geregeld. Hij was al zo veel tijd verloren met het onderdui-
ken, hij moest maar weer gaan studeren. En dat deed hij dan
ook, al wou hij niet meer naar Delft. Hij ging naar Wagenin-
gen en werd landbouwingenieur, later is hij nog betrokken
geraakt bij de grote ruilverkavelingsoperaties van na de oor-
log, maar toen waren Sipke en hij elkaar al uit het oog verlo-
ren.
Sipke legde zich neer bij een burgermansbestaan, in een
straatje in Haarlem, in een huis met een tuintje. Hij kreeg
verkering met Ada, een burgermeisje dat helemaal verkik-
kerd op hem was maar zich een beetje schaamde voor zijn
komaf. Ze is maar één keer met hem mee geweest naar z’n
ouders, toen hij die weer had gevonden. En toen die een
paar jaar later overleden, eerst vader Van Kattenberg en
twee maanden later zijn weduwe, moest hij ze beide keren
maar alleen gaan begraven. Toch trouwde hij Ada en na een
paar jaar werd het huwelijk wat stroef. Maar toen verwacht-
CIRCUMPLAUDO 33
ten ze allebei al niet zo veel meer van het leven, ze legden
zich er maar bij neer dat het niet beter werd en deden hun
best te voorkomen dat het slechter werd. Kinderen hebben
ze nooit gekregen.
Zo rond 1965 moest Sipke verhuizen voor zijn werk en hij
en Ada kwamen op een dorp terecht. Ada schrok een beetje
terug voor de kleinschaligheid van haar nieuwe omgeving en
kreeg de neiging zich in huis op te sluiten, Sipke deed de
boodschappen. Op een dag hoorde hij iemand de naam
Gurkje noemen, het was bij de slager. Hij had die naam lang
niet gehoord en keek om zich heen of hij het wel goed ge-
hoord had. Hij zag iemand met vaag bekende trekken, ze
reageerde op de naam. Het was mijn moeder, toen nog een
jonge vrouw al had ze toen al vier kinderen. Hij hoorde haar
stem, en er was iets in die stem, iets vertrouwds, iets dat hij
verloren had gewaand. Hij verzamelde zijn moed en sprak
haar aan toen ze de winkel verliet. Hij liet er zelfs zijn beurt
voor voorbijgaan.
Ze spraken eerst wat onwennig, mijn moeder was niet
gewend aangesproken te worden door vreemde kerels. Maar
ook zij herkende iets, ook al wist ze niet wat. En al snel be-
grepen ze dat ze familie van elkaar waren. Mijn moeder
raakte gesteld op haar verre achterneef, hij gebruikte zegs-
wijzen die haar vertrouwd waren, maakte soms kleine geba-
ren die ze herkende, de manier waarop hij zijn hand door z’n
haar streek. Ze nodigde hem en zijn vrouw bij ons thuis uit,
wij noemden ze oom Sipke en tante Ada. Na wat aandringen
kwam Ada met Sipke mee en dan klaverjasten ze met mijn
ouders en zetten ze gevieren de kamer vol rook. Mijn moe-
der zei soms dat je er plakjes van kon snijden, van die rook.
CIRCUMPLAUDO 34
Oom Sipke moest daar altijd om lachen, maar mijn vader
keek chagrijnig omdat hij dacht dat z’n vrouw het bedoelde
als kritiek op hem. Tante Ada keek er wat zuinigjes bij.
Van al mijn ooms, en ik heb er heel wat, was ome Sipke de
enige voor wie ik als kind niet bang was. Dat kwam, hij
kneep nooit voor de grap zo hard in mijn hand dat het pijn
deed en de tranen in mijn ogen sprongen, noch zei hij ooit
tegen mij en m’n zusje dat we ‘nou eens eindelijk’ stil moes-
ten zitten en niet zo moesten wiebelen.
Eens per jaar wisten we zeker dat ome Sipke zou komen,
en dat hij dan alleen zou komen. Dan was de kermis in het
dorp, en die werd gehouden in het veld bij ons aan de over-
kant. Vanuit onze kamer had je goed zicht op de lichtjes en
het gewoel van de mensen. Oom Sipke werd dan net zo on-
rustig als hij eind maart altijd werd en er was tante Ada veel
aan gelegen hem dan binnen te houden. Maar vaak wist hij
dan toch weg te glippen, hij zei dat zijn sigaren op waren, of
dat zijn schoenen naar de schoenmaker moesten. Dan ging
hij naar zijn achternicht. Mijn vader was dan niet thuis, die
was op zijn werk. Mijn moeder pakte een krukje voor zijn
manke been, legde er een kussen op en joeg ons de kamer
uit omdat kleine potjes grote oren hebben. Maar als ik voor
de vorm een pop pakte en me verstopte achter een stoel, of
onder de tafel, met het kleed een beetje naar beneden ge-
trokken en heel stil bleef, lukte het me soms om te blijven.
Dan hoorde ik ze praten over vroeger, over verre familie-
leden die ze allebei nog gekend hadden, over dingen van
lang geleden, waar verder nooit meer iemand aan dacht.
Althans, niet dat je kon merken. De klank van hun stemmen
CIRCUMPLAUDO 35
veranderde dan, werd zachter, vloeiender, er zat minder
duinzand tussen. Mijn moeder schonk oom Sipke een glaas-
je jenever in en ze keken naar de kermis, spraken eigenlijk
helemaal niet zo veel, alsof woorden te zwaar waren voor
zo’n lichte kermisdag. Als mijn moeder me dan toch op-
merkte, stuurde ze me alsnog de kamer uit, alsof ook mijn
aanwezigheid te zwaar was. Bij één van die keren zei oom
Sipke: ‘Laat dat kind toch.’ Hij trok me op schoot, ik zag dat
zijn ogen vochtig waren en vond dat raar. Op de radio zong
Boudewijn de Groot iets over mooie jeugdherinneringen dat
ik toen nog helemaal niet begreep. Mijn moeder schonk nog
een glaasje jenever in voor oom Sipke en nam zelf een advo-
caatje.
CIRCUMPLAUDO 36
Rabin Gangadin
De vaartocht Fragment uit de roman ‘Rustige dagen in Suriname’
Een vroege ochtendbries blaast onveranderlijk over de Surin-
amerivier en prikt gelijk ijzige naaldjes gevoelloos op de huid
van de onbedekte lichaamsdelen van de wachtende passa-
giers. De temperatuur bedraagt ca. 25 graden Celsius maar
voor Suriname is dat een ijzig moment. Toen het er een keer
vanwege een klimaatsverbijstering van de natuur begon te
hagelen waande de doorsnee Surinamer zich op de Zwitserse
Alpen. Terwijl Donos Juanos over het wateroppervlak van de
Surinamerivier staat uit te kijken, lijkt het hem vanwege de
koele wind vroeger dan tien uur in de ochtend te zijn. Hij snuift
de geur op van de havensteiger en zijn neusvleugels kunnen de
onmiskenbare lucht van teer, roest en dieselolie amper onder-
scheiden. Hij loopt over de steiger, overigens een architectuur
van verweerde planken, tot hij over een uitneembare metalen
plaat zijn eerste stap in de toerboot Perica plaatst die nog rustig
in het olieachtige water ligt te wiegen. De toerboot is uitgerust
met een ruim vlak dak, dubbel dek en helemaal boven een
open dek. Het schip is volledig op zijn taak berekend, ideaal
voor vistochten, duikexpedities of eco-expeditie terwijl het in
de antieke tijd gebruikt werd voor formele aqua lijndiensten.
Thans houdt een rondvaart met dit schip in dat je nergens
aan land komt alwaar je even met de benen kunt strekken. Het
CIRCUMPLAUDO 37
is één en al water, nederzettingen en oerwoud die men vanuit
het schip kan trotseren. Enkel de restauratie aan boord en het
gesprek met een medereiziger kan enig soelaas bieden. Een
ieder praat hartstochtelijk over het enige Surinaamse strand
The White Beach dat ontzien werd door de straffe riviergolven
en daardoor niet geërodeerd is geraakt. Men gaat er graag
heen en om het vervolgens naar goed Surinaams gebruik
rommelig, vies en smerig achter zich te laten zodat de aanblik
doet vermoeden dat een horde varkens er flink heeft huisge-
houden. Lange tijd hebben schepen en boten aan de Surin-
amerivier die passagiers vervoeren van ergens naar nergens de
gewoonte gehad om enige uren voor anker te gaan ook al kent
het land niet bepaald een haven van allure met een behoorlijk
comfort.
De reizigers die aan boord gaan bestaan overwegend uit Su-
rinaamse-Nederlanders die een langere periode in Nederland
hadden doorgebracht of er zelfs geboren zijn. Ze zijn gepakt en
gezakt met een hoop bagage alsof ze voorbereid zijn op een
scheepsramp. Een paar van hun beginnen wazig om zich heen
te kijken met de achterdochtige gezichtsuitdrukking van ie-
mand bij wie het doordringt dat die in het ootje is genomen.
De dames onder hen schieten heen en weer over de loopplank,
op zoek naar elkaar en hun vriendjes. Ze gaan uiteen en ko-
men dan weer bij elkaar, ze roepen en gillen en werpen ont-
stelde blikken op medepassagiers waarin ze iets van zichzelf
verdrongen zien. Hun stemmen klinken scherp en oorvermor-
zelend. Uit het stuurhuis komt een man tevoorschijn met een
pet op, kennelijk om een ruige zwarte haardos die op z’n
schedel gedijt, in bedwang te houden. Zijn gezicht ziet eruit
alsof talloze tropische stormen het hadden verweerd, maar de
CIRCUMPLAUDO 38
donkere ogen kijken waakzaam. Als Donos Juanos een amicale
blik in diens richting werpt omdat geen van de passagiers hem
een blik waardig keuren, geeft hij hem spontaan een hand-
druk:
‘Ik ben Donos Juanos en ik vind het spannend te varen in
dit wonderbaarlijke Surinaamse klassieke wonder waar ik
in mijn kinderjaren enkel mijn oma over hoorde praten
maar er zelf nooit in had gevaren. Het verwondert mij dat
dit schip niet onder de internationale monumentenzorg
valt.’
De man zwijgt onder de stevige handdruk even en terwijl
hij een rij tanden ontbloot waarop fossiele visresten uit de
Surinamerivier nog vers aanblikken zegt hij met dezelfde
klank als waarmee de motoren van het schip synchroon stati-
onair draaien:
‘Welkom, mie brada, welkom aan boord. Mijn naam
roepnaam is Maku maar officieel heet ik Robles Van Ecksel.
Ik zie gelijk aan je dat je uit Holland komt. Je zult wel wat
bekijks hebben onder de grietjes die voor hun eigen vangst
meevaren. Kom maar lekker aan boord. Ja, Perica is een
mooi schip. Geen schoonheid misschien, maar robuust en
loyaal, zoals een goeie vrouw.’
Zijn handdruk deed Donos Juanos aan een bankschroef
denken.
‘Jij hebt voor dit bezoek een prachtige dag uitgekozen. Je
lijkt mij echt goedgemutst. De gemiddelde passagier die dit
schip binnenkomt, kijkt uit z’n doppen als een valse bouvier
die zich opgeschrikt waant door een knalvuurwerk aan z’n
staart. Vandaag is er geen mist en wat korte golfslag, ook
waar het diep is. Ik ga even de landvasten losgooien en dan
CIRCUMPLAUDO 39
kunnen we er meteen vandoor.’
Zijn wenkbrauwen zijn dik en zijn neusgaten wijd. Maku
gaat via een lawaaierige metalen trap waarvan de treden ge-
perforeerd zijn met grote gaten, naar beneden om bepaalde
technische voorbereidingen te treffen. Eindelijk komt het
schip onder veel gekraak langzaam in beweging en was het
oponthoud aan de plek waar een ieder zich liet inschepen,
voorbij. De loopplank wordt verwijderd en het vaartuig be-
gint, zoals bijna alles in Suriname dat nog op dreef moet
komen, omslachtig te manoeuvreren om van de wal te ko-
men.
De vegetatierijke Surinaamse kust trekt aan de ogen van
Donos Juanos voorbij. Donos Juanos heeft vanaf zijn zit-
plaats een royaal zicht op het bruine water van de Suriname-
rivier dat rimpelloos langs de romp glijdt en nergens in een
andere kleur verandert, zelfs niet als ze het midden van de
rivier hebben bereikt. De elementen lucht en water kunnen
er met hun vereende krachten maar weinig tegenover stel-
len. Kilometers verder is de vegetatie die achter de andere
oever verrijst nog donkergroen. Ze passeren een vissersboot
die met de vangst van een week naar de Surinaamse haven
koerst en waarvan de schipper wuift.
‘Was Perica vroeger altijd een goed schip?’ vraagt één
van de passagiers een andere.
‘Een van de beste,’ hoewel het gelaat duidelijk uitdrukt
dat betrokkene de vraag eigenlijk naïef vindt. ‘Volgens de
hoogste kwaliteitsbegrippen van die tijd gebouwd in op-
dracht van de eigenaars, in die tijd de overheid. Het schip
was een mooi zeewaardig schip waarmee de oversteek
werd onderhouden tussen Paramaribo en Nickerie. De
CIRCUMPLAUDO 40
passagiersaccommodatie was misschien niet zo elegant
als die op Caraibische schepen in omringende landen
maar toch had Perica een goede reputatie verworven door
haar passagiers tijdens de oversteek van de Atlantische
Oceaan een naar Surinaams begrip comfortabele luxe te
bieden.’
Tijdens de vaartocht geeft een trendy uitgedoste dame
door een microfoon uitleg ten aanzien van de beelden die
een ieders blikveld binnenhuppen en waarbij de gids er min
of meer terecht vanuit gaat dat niet een ieder van de essen-
tie ervan op de hoogte is. Zij lijkt Donos Juanos een knap-
pe, vrijmoedige insinuerende vrouw die dwalingen met een
hoongelach kan verjagen:
‘In het binnenland van Suriname, beste reizigers, ziet u
wat schamele hutten waar de tijd even heeft stilgestaan.
De bewoners hebben tegenwoordig weliswaar iets meer
dan rieten rokken en andere genitaliënafdekattributen
maar ze blijven toch trouw aan hun traditie. Op deze
hoogte van de rivier is het nog tamelijk bewoond. Tijdens
de binnenlandoorlog verrees er een militante stam uit deze
archaïsche gemeenschap die het dorp de rug toekeerde om
vervolgens met automatische geweren, daarbij glansrijk
behangen met gouden sieraden, roofovervallen te kunnen
plegen in Paramaribo.’
Een Nederlands echtpaar dat al jaren in Suriname
woont, legt Donos Juanos uit dat met een schip als Perica
er enkel oppervlakkige stukken bevaren kan worden. De
vrouw laat haar blik onderzoekend op Donos Juanos rus-
ten, maar matigt zich niet aan hem te kunnen begrijpen of
hem ergens te kunnen plaatsen. Die blik is echter niet van
CIRCUMPLAUDO 41
het sinistere soort; het is misschien een soort fascinatie.
Het is een vertrouwelijk paar, een eenvoudige tevreden stel
voor wie hun verblijf in Suriname een gelukzalige stilstand
schijnt te zijn. Ze vervolgen:
‘Suriname heeft van de prachtige rivieren die jammer
genoeg niet allen bevaarbaar zijn. Dit komt door de woe-
dende, beweeglijke, luid-sputterende muren aan waterval-
len van ongeveer anderhalve meter en zelfs hoger waar je
enkel met kleine buitenboordmotoren in de buurt kunt
komen.’
Als het gesprek afdwaalt naar het leefgemeenschap in
het binnenland, beter gezegd naar het tribale milieu zegt
het echtbaar tegen Donos Juanos:
‘Dat wat de schreeuwerige politici, sensationele dames-
comités en godsdienstige ijveraars er ook van mogen zeg-
gen, het is vast beter de boslandbewoners, of het nu India-
nen óf Djoeka’s zijn, stilletjes in hun natuurlijke leefomge-
ving met rust te laten. Als je hen westerse uiterlijkheden
gaat opdringen zal het toch faliekant uitpakken. Het feit
dat ze geholpen moeten worden staat buiten kijf maar dan
op een andere manier dan door steedse na-aperij welke
dan ook minimale resultaten afwerpt. Djoekakinderen zijn
vaak vrij en ongedwongen bij hun ouders, ze trekken over
de soela’s, bewerken de kostgronden, gaan uit jagen en
vissen. De meisjes helpen om de dorpen brandschoon te
vegen, alles netjes op te ruimen terwijl de jongens lopen te
spelen met kleine kruisbogen die ze zelf kunstig geconstru-
eerd hebben. Bevangenheid is op deze plaatsen iets onbe-
kends, behalve misschien bij de kokette schonen die ook op
dit plaatsen niet ontbreken. In het algemeen is hun hout-
CIRCUMPLAUDO 42
snijwerk een teken van de liefde en genegenheid van de
man voor de vrouw, en stellig hebben tal van de gebezigde
ornamenten een symbolische, vooral ook erotische beteke-
nis die echter niet te achterhalen valt en uiteraard voor
een groot gedeelte op traditie berust.’
Op de gladde rotsen waar Perica langs vaart doemen een
paar gladde rotsen op. Volgens het echtpaar gaan de vrou-
wen er heen om hun kleren te drogen te leggen. Ze doen er
meteen de hele was en laten hun kinderen er wat rondspe-
len. Verder brengen ze ook veel tijd door met vaatwas, ba-
den en kletsen aan de oeverkant terwijl de mannen het bos
open kappen en de velden gereed maken die de vrouwen
daarna gaan beplanten.
Donos Juanos verrijst van zijn plek, groet het echtpaar
vriendelijk en bedankt hen ook voor de schatrijke informaties
over een land waar hij zelf als Surinamer niet veel vanaf weet.
‘Ik heb nog genoeg tijd om in Suriname alles te bezichti-
gen, zegt Donos Juanos tegen die twee. ‘Morgen ga ik met een
groep naar The White Beach om er maar flink op los te le-
ven.’
Opeens ontwaart hij de gedaante van Suzette die zojuist
naar het dek was geklommen en bij het gat van de kajuitstrap
was blijven staan. Ze is fleurig gekleed, ziet er leuk uit. Ze beseft
snel dat Donos Juanos haar kennelijk had opgemerkt. Donos
Juanos denkt dat ze over het dek was blijven kuieren met een
loopje dat blijk moest geven van het feit dat zij op z’n minst het
voornemen heeft om naar hem toe te stappen. Met hooggehe-
ven hoofd stapt Suzette weer weg en Donos Juanos kan zien
dat de voet die ze op het schone, gladde dek zette smal en fraai
gewelfd is hetgeen in scherp contrast staat met de rommel die
CIRCUMPLAUDO 43
hij bij het betreden van het schip ontwaarde. Opeens ziet hij
haar verdwijnen door het luik waar ze uit was gekomen en hij
voelt zich daarbij meer dan ooit als de jongeman in zijn eigen
roman. Hij blijft toch een nabeeld behouden van haar glimla-
chende ogen en pratende lippen dat op zijn netvlies gegrift is
geraakt. Het zou voor hem te ver gaan om nu te beweren dat hij
bang was meegesleept te worden door een hartstocht voor een
jonge vrouw die niet opvallend mooi was maar met wie hij, al
met al, slechts tien minuten op het schip had gesproken. Su-
zette scheen ondanks al haar temperament onaangetast te zijn
gebleven door subversieve denkbeelden van anderen waarover
zij Donos Juanos het één en ander vertelde, enkel omdat haar
mond zo bekoorlijk gewelfd is en zij daardoor er voornaam uit-
ziet. Terwijl het schip met lange, regelmatige slagen ploegt,
schimmig en spookachtig door de schaduw van de vegetatie
aan de oevers van de rivier, lijkt het zich opeens sneller over het
bruine water te verplaatsen.
In een formele afzondering binnen het dek waar een paar
prominente gasten uit de Surinaamse assemblee lijken plaats te
nemen ontspint zich een discussie; hoewel niet alle woorden
goed te begrijpen zijn omdat de aangeroerde thema’s niet voor
een ieder herkenbaar zijn. Met een geheven beringde wijsvinger
houdt één van hen een vurig betoog over het onderwerp dat het
land voor vreemdelingen toegankelijker gemaakt zou moeten
worden ter bevordering van handel en politieke allianties. Een
andere voert oppositie middels een reeks isolationistische te-
genargumenten waarmee hij aangeeft dat het eigen volk alle
voorrang zou moeten krijgen. Een andere aan de tijdelijke dis-
cussietafel, die zogenaamd een voorzittersrol op zich heeft ge-
nomen, voert aan dat het Surinaamse volk weliswaar creatief
CIRCUMPLAUDO 44
en misschien ook inventief is maar dat zij daarentegen niet
over de ondernemingskracht beschikt om een idee dat op de
periferie van hun danktank talmt, te laten uitgroeien tot een
plan. En op het moment dat de grond onder hun voeten heet
begint te worden, nemen zij gelijk de benen richting Neder-
land. Zijn kritische opmerkingen leverden hem goedkeurende
lachjes van de overige collega’s op.
Op een gegeven moment wendt één van hen zich tot Donos
Juanos:
‘En wat vindt u van dit alles meneer de schrijver. Ik heb
laatst een stuk van u in De Ware Tijd gelezen. Doordat uw foto
erbij was kon ik u herkennen. Ik vond het een zeer goed en wijs
stuk. Doet het aanvaarden van vreemdelingen in ons land
afbreuk aan onze luisterrijke cultuur?’
Donos reageert er kalmpjes op met een: ‘Wat kan ik bijdra-
gen aan zo’n geleerde discussie? Ik heb geen weet van de Suri-
naamse politiek behalve dat die aan hetzelfde euvel ten onder
gaat als het equivalent ervan in Nederland.’
De man knikte Donos Juanos bemoedigend toe. Met een
ietwat dronken stemverheffing zegt die:
‘Ik waardeer mensen als u en heb geen boodschap aan de
praatgrage niets-zeggers die ons land rijk is. Veel en overda-
dig gepraat zonder inhoudelijk iets zinnigs te zeggen terwijl er
helemaal niet naar elkaars argumenten wordt geluisterd.
Deze holle retorica staat model voor de Surinaamse praat-
kunst. Beste meneer de schrijver, ik weet dat mijn woorden
dwaas en naïef klinken en die misschien afbreuk doen aan de
Surinaamse gezichtsbepaling. Ik blijf toch van oordeel dat het
Surinaamse gelaat dat eeuwig op afbouw zit te wachten,
maar blijft steken in een soort embryonale evolutie. Men komt
CIRCUMPLAUDO 45
er niet eens aan toe om te voorzien in de grillen en behoeften
van het eigen volk en begint men rode lopers uit te rollen voor
vreemdelingen die ons komen overrulen. Als ze in Europa
kunnen gillen Ons Volk Eerst, waarom kan ik dat als Suri-
naamse politicus niet? Laatst is er vergunning geweigerd
aan een Surinaamse investeerder die een hypermodern
pluimveebedrijf wilde realiseren. Doordat hij weigerde onder
tafel wat te offreren aan de klootzak die hem de vergunning
moest uitschrijven, is hij gedesillusioneerd vertrokken naar
Brazilië. Met deze service jagen wij onze goede mensen weg!’
Na deze kennelijk ontladende bewoordingen verbreedde
diens lach zich alsof hij zich absoluut ontdaan voelde van een
zware geestelijke ballast. Niet bepaald een man als iedere Suri-
namer. De man buigt zich dichter naar Donos juanos toe en
houdt hem met zijn blikken vast
‘En vertel eens jonge filosoof, hoe kunnen we weten wat er
leeft in het hart van een Surinamer? Hoe kunnen we weten of
zijn bedoelingen goed of slecht zijn?’
Voor Donos Juanos zit er iets achter de vraag wat hij niet
echt begrijpt. Een soort test. Wat wil de politicus van me horen,
vraagt hij zich af. Hij vindt geen aanwijzing in zijn gezicht; het
gezicht van een politicus.
Aan een andere tafel op het dek ziet hij een groep met el-
kaar smoezelend converseren, de blikken zijdelings verstolen
in zijn richting werpend, gevolgd door een vingerwijzing, ook
in zijn richting. Hoewel Donos Juanos opgeruimd met de poli-
ticus staat te praten voelt hij hoe de kwaadaardigheid en af-
gunst van de groep als wolven naar hem toe sluipen. Opeens
hoort hij één van hun zeggen op een minzame-genadige toon:
‘Het is verwonderlijk dat een schrijver die zich boven een
CIRCUMPLAUDO 46
ieder verheven waant met gewone mensen in een gewoon
schip meevaart.’
Inmiddels is het ook de politicus opgevallen dat Donos Ju-
anos op een negatieve wijze bekijks zou kunnen hebben. Hij
zegt tegen Donos Juanos:
‘Wacht eens even. Toevallig werkt een goede kennis van
mij bij De Ware Tijd en die vertelde dat een groep Surinaam-
se schrijvers onder aanvoering van een Nederlandse hoogle-
raar in de Caraibische letteren een protestmars had gehou-
den en op de redactie kwam bewerkstelligen dat niemand iets
van jou zou moeten publiceren. Men vindt dat je in anonimi-
teit dient weg te kwijnen. Niemand mag jou kennen, punt uit.
Eigenlijk best wel aanmatigend dat anderen voor jou moeten
beslissen wat jij van hun mag en wat niet. Maar mijn beste
vriend, de Surinaamse geest staat erom bekend dat proble-
men er niet altijd eenvoudiger op worden door pogingen tot
het zoeken naar verklaringen ervan en eerlijk gezegd vind ik
persoonlijk dat sommige ophelderingen van die hoogleraar
tegenover journalisten nogal raadselachtig klonken. Hij was
op televisie en kraamde een hoop onzin uit. Waarom doen zij
zo tegen jou, als ik vragen mag. Ik meen drie personen aan
die tafel te kennen. Die ene daar met de lange grijze snor en
baard die op een gereanimeerd fossiel lijkt is Raju Khan. Hij
werkt samen met die rijzige Nederlandse heer daar. Ik denk
dat hij de hoogleraar is in de Caribische letteren. Die arme
man is gedegradeerd tot een kamerhoogleraar omdat alle
promovendi bij hem vanwege zijn onbekwaamheid zijn weg-
gelopen. Maar zoiets had jij, meen ik ook geschreven in jouw
essay laatst. Vandaar al deze oppositie tegen jou. Bovendien
is de hoogleraar erg gekant tegen jouw essay over de Suri-
CIRCUMPLAUDO 47
naamse literatuur omdat hij graag degene wil zijn die ooit
iets over de Surinaamse literatuur heeft gepubliceerd. En dat
is dus zijn proefschrift waarover jij in jouw essay schreef dat
het meer weg heeft van een rijkelijk geïllustreerde gouden
gids over Surinaamse schrijvers dan van een wetenschappe-
lijke opzet. Ik hoorde iemand zeggen dat als je hem op andere
voet bejegent dan had je de brokken die je maakte geheel aan
jezelf te wijten. Misschien is dit voor hem een vorm van een
plotseling uiteenstuiven – een angst, een wegvluchten naar
egoïstische hoekjes. Trek jij je er niets van aan. Je moet er
juist van genieten. Je lijkt mij een zeer stabiele persoon die
zich onverstoorbaar weet op te stellen. Zie je dat ene idiote
wijf daar bij het raam en die constant naar jou kijkt? Zij heet
Bea en is ook fel gekant tegen jou omdat jouw werken in Ne-
derland door literaire uitgeverijen worden uitgebracht ter-
wijl de meeste Surinaamse schrijvers zelf naar de drukkerij
toe moeten stappen en als distributiepunt voor hun werken
de Surinaamse afhaalcentra gebruiken alwaar je hun dicht-
bundel in de vitrine ziet liggen naast de belegde Surinaamse
broodjes. Die Raju Khan had gehoopt dat hij na een studie
Engelse taal en letterkunde zich zonder een duw in de rug zou
kunnen transformeren tot een schrijver van formaat maar
het tegendeel blijkt uit hem te zijn gekomen. Zijn ascetische
uiterlijk doet eerder een schrijver achter zijn persoonlijkheid
vermoeden dan zijn werkelijke minimum aan talent dat
wonderwel gepaard gaat met een maximum aan geldings-
drang. Hij publiceerde maar één dichtbundel waarvan het
thema doet vermoeden dat het om een zestienjarige zou gaan
met liefdesproblemen. Zijn poëzie verzuipt in de eigen opper-
vlakkigheid.’
CIRCUMPLAUDO 48
Donos Juanos zegt tegen de politicus:
‘Het valt mij op dat u een zeer veelzijdige persoonlijkheid
bent. Voor een Surinaamse politicus bent u kennelijk van vele
markten thuis. Politiek, literatuur en misschien nog veel meer
gaan bij u hand in hand. Bravo. Mijn complimentjes ervoor.’
De politicus die eerst aan zijn whiskyglas moet nippen,
gooit er haast rochelend uit:
‘Dank u wel mijn beste vriend, ik voel mij erg gevleid met
deze complimenten. Mijn eigen collega’s kunnen er niet tegen
dat ik zo veelzijdig ben.’
‘We praten met elkaar al zo lang met elkaar,’ zegt Donos
Juanos, ‘maar ik weet nog steeds niet welke politieke partij u
in de assemblee vertegenwoordigt.’
De politicus steekt een lange arm uit naar hem en zegt:
‘Aangenaam, ik ben Shrikovski, partijvoorzitter van de So-
cialistisch, Humanistisch en Kapitalistische Partij Suriname.’
Donos Juanos merkt op dat deze naamgeving evenals diens
Russisch klinkende naam haast absurd- komisch klinkt.
‘De naam daar kan ik niets aan doen omdat die een pro-
duct is van het smeltkroespatroon van Suriname gepaard
gaande met een assimilatie in de naamgeving. Ik studeerde
in Moskou planetaire vulkanologie. Na een poos als docent
kosmografie in Suriname in het onderwijs te hebben ge-
draaid richtte ik een eigen partij op om een symbiose te ont-
wikkelen tussen het Kapitalistisch, socialistisch en humanis-
tisch denken. Tijdens mijn studententijd in Rusland begon ik
al te laven aan de Russische literatuur met speciale interesse
voor de werken van Vladimir Nabokov. Zo ben ik ook in de
letteren gerold.’
Donos Juanos zegt bijna in een extatische opwelling ‘ama-
CIRCUMPLAUDO 49
zing’, tegen Shrikovski. Is het niet frustrerend om met zo’n
educatieve achtergrond je tijd te verdoen in Suriname? Hoe-
veel mensen in Suriname snappen jouw ideologie? Waar ligt
jouw doelgroep eigenlijk? De politicus blijft als antwoord op
de vraag van Donos Juanos praten en doelloos deinen op de
vloedgolf van zijn eigen waterval aan woorden en maakte zelfs
een warboel van zijn uitweidingen. Het enige dat Donos Jua-
nos snapt is dat er veranderingen op til zouden zijn door in-
grijpen van zijn partij en dat de rotte appels er spoedig uit
zouden vliegen.
Tegelijkertijd gaat het schip Perica weer aan kade en be-
ginnen de passagiers op dezelfde wijze waarop leerlingen op
Surinaamse scholen de klassen uitvluchten als de bel gaat, het
schip te verlaten. Een ieder sleept de spullen bij elkaar, pro-
beert her en der extra spullen te vergaren terwijl de meesten
vanwege de hitte zelf ook verhit en boos zijn geraakt of anders
volslagen in de war en ontmoedigd. Het schrijversgilde legt
vermoedelijk vanwege de aanwezigheid van Donos Juanos een
onverschilligheid aan de dag jegens de inspanningen van haar
medepassagiers en kijkt niet eens meer naar hen met wie men
op het schip even maatjes was geweest. De scheepsmedewer-
kers vervullen hun plicht op een vriendelijke kalme bespiege-
lende manier door alles zo gladjes te laten verlopen. Donos
Juanos groet de politicus Shrikovski op Surinaamse wijze het-
geen hij morrelend aan het slot van zijn attacheekoffer met
een vriendelijke stem, doch zonder om te kijken, beantwoordt
en hem een visitekaart aanreikt met de mededeling hem een
keer te bellen voor een goed gesprek.
CIRCUMPLAUDO 50
CIRCUMPLAUDO 51
Titel: Brieven, 1985-1986 Auteurs: Jac.P. Meiland & H.A.M. Jutte
Aantal pagina’s: 220 ISBN 978-90-79430-00-0 Verkrijgbaar bij Pumbo.nl
Prijs: € 16,00
CIRCUMPLAUDO 52
Titel: Ik vond de site beter… Auteur: Argibald
Aantal pagina’s: 106 ISBN 978-94-90759-12-4
Uitgeverij: Xtra Prijs: € 9,90