-
- 202 / 8 - 95 / 96
Belgische Kamervan Volksvertegenwoordigers
GEWONE ZITTING 1995-1996 (*)
1 AUGUSTUS 1996
WETSVOORSTEL
tot wijziging van het, GerechtelijkWetboek betreffende de
procedures
van echtscheiding
VERSLAG
NAMENS DE COMMISSIE VOOR DEJUSTITIE (1)
UITGEBRACHT DOORDE HEER Marc VERWILGHEN
DAMES EN HEREN,
Uw commissie heeft dit wetsvoorstel besprokentijdens haar
vergadering van 17juli 1996.
(1) Samenstelling van de commissie:Voorzitter: de heer
Verwilghen.
A. - Vaste leden:. CV.P. HH. Vandeurzen, Van Pa-
rys, Verherstraeten, Wil-lems.
V.L.D. HH. Dewael, Van Belle,Verwilghen.
P.S. HH. Borin, Giet, Moureaux.
S.P. HH. Landuyt, Vandenbos-sehe.
P.R.L., HH. Barzin, Duquesne.F.D.F.P.S.C. Mevr. de
T'Serclaes.Agalev/H. Decroly.EcoloVl.Blok
H. Laeremans.
B. - Plaatsvervangers:H. Breyne, Mevr. Pieters
(T.),Mevr.Verhoeven, N., N.
HH. Chevalier, De Croo, van denAbeelen, Versnick.HH. Biefnot,
Eerdekens, Minne,Moock.HH. Delathouwer, Roose, Van derMaelen.Mevr.
Herzet, HH. Maingain, Simo-net.HH. Beaufays, Viseur (J.-J.).H.
Lozie, Mevr. Schüttringer.
HH. Annemans, De Man.
Zie:- 202 - 95/ 96 :
- N' 1 : Wetsvoorstel van de heer Johan Vandeurzen.- N" 2 tot 7
: Amendementen.Zie ook:- N' 9: Tekst aangenomen door de
commissie.
(*) Tweede zitting van de 49' zittingsperiode.
- 202 / 8 - 95 / 96
Chambre des Représentantsde Belgique
SESSION ORDINAIRE 1995-1996 (*)
1er AOÛT 1996
PROPOSITION DE LOI
modifiant le Code judiciaireen ce qui concerne les
procédures
du divorce
RAPPORTFAIT AU NOM DE LA COMMISSION DE
LA JUSTICE (1)
PARM. Marc VERWILGHEN
MEDAMES, MESSIEURS,
Votre commission a examiné cette proposition deloi au cours de
sa réunion du 17juillet 1996.
(1) Composition de la commission:Président: M. Verwilghen.
A. - Titulaires:
C.V.P. MM. Vandeurzen, Van Pa-rys, Verherstraeten, Wil-lems.
V.L.D. MM. Dewael, Van Belle,Verwilghen.
P.s. MM. Borin, Giet, Mou-reaux.
S.P. MM. Landuyt, Vandenbos-sehe.
P.R.L.- MM. Barzin, Duquesne.F.D.F.P.S.C. Mmede
T'Serclaes,Agalev/M. Decroly.EcoloVl. . M. Laeremans.Blok
B. - Suppléants:
M. Breyne, Mmes Pieters (T.), Ver-hoeven, N., N.
MM. Chevalier, De Croo,van denAbeelen, Versnick.MM. Biefnot,
Eerdekens, Minne,Moock.MM. Delathouwer, Roose, Van derMaelen.Mme
Herzet, MM. Maingain, Simo-net.MM. Beaufays, 'Viseur (J.-J.).M.
Lozie, Mme Schüttringer.
MM. Annemans, De Man.
C. - Membres sans voix délibérative:
V.U. M. Bourgeois.F.N. M. Wailliez.
Voir:- 202 - 95 / 96 :
- N°1: Proposition de loi de M. Johan Vandeurzen.- Noe2 à 7
:Amendements.Voir aussi:- N°9: Texte adopté par la commission.
(*) Deuxième session de la 49' législature.S.-1347
-
- 202/8 - 95/96
De subcommissie voor de Justitie is grondig inge-gaan op dit
wetsvoorstel (zie bijlage),
** *
De heer Vandeurzen, indiener van het wetsvoor-stel, dient
amendement ti: 49 in (Stuk n' 20217), datde hele door de
subcommissie voorgestelde tekstoverneemt.
Tevens dient hij een subamendement in (n' 50,Stuk n"20217), dat
ertoe strekt het door de subcom-missie voorgestelde artikel 15weg
te laten. .
** *
De amendementen nrs 50 en 49 worden achtereen-volgens eenparig
aangenomen en vervangen bijge-volg het oorspronkelijke
wetsvoorstel.
De voorzitter-rapporteur,
M. VERWILGHEN
[ 2 ]
Cette proposition a fait l'objet d'une étude appro-fondie par la
sous-commission de la justice (voir an-nexe).
** *
M. Vandeurzen, auteur de la proposition présenteun amendement
no49, qui reprend l'ensemble du tex-te proposé par la
sous-commission (Doc. n° 20217).
Il dépose également un sous-amendement qui tendà la suppression
de l'article 15 proposé par la sous-commission (n°50, Doc. n°
20217).
** *
Les amendements nOS50 et 49 sont successivementadoptés à
l'unanimité et remplacent dès lors la pro-position initiale.
Le président-rapporteur,
M. VERWILGHEN
-
BIJLAGE
VERSLAG
NAlVIENSDE SUBCOMMISSIE VOOR DEJUSTITIE (1)
UITGEBRACHT DOORDE HEER VERWILGHEN
DAMES EN HEREN,
Uw subcommissie heeft dit wetsvoorstel bespro-ken tijdens haar
vergaderingen van 28 februari,20 maart, 25 april en30 mei 1996. Zij
heeft hetwetsvoorstel bovendien voorgelegd aan
verscheidenedeskundigen. De adviezen van de professoren Meul-ders
en Senaeve en van mevrouw Donny, ondervoor-zitster van de rechtbank
van eerste aanleg te Brus-sel, gaan als bijlage (bijlagen 1 tot
3).
De heer De Gavre, gewezen stafhouder, nam deelaan de vergadering
van 30 mei 1996. Hij gaftoelich-tingen omtrent een aantal
specifieke problemen diehem door de commissie werden voorgelegd.
Zijn ad-viezen werden in het verslag opgenomen.
I. - INLEIDING VAN DE HOOFDINDIENERVAN HET WETSVOORSTEL
De wet van 30 juni 1994 houdende wijziging vanartikel 931 van
het GerechtelijkWetboek en van debepalingen betreffende de
procedures van echtschei-ding heeft wezenlijke wijzigingen
aangebracht in deechtscheidingsprocedures.
Alle politieke fracties hebben daaraan meege-werkt en zijn erin
geslaagdde procedures te vereen-voudigen. Sinds de inwerkingtreding
van de wet isevenwel gebleken dat een paar onvolmaakthedenmoeten
worden verholpen. Dit wetsvoorstel strektertoe sommige
verbeteringen aan te brengeri.
Enkele moeilijkheden zijn bijvoorbeeld toe teschrijven aan het
feit dat bepaalde rechters proble-men zoeken die volgens de
wetgever met enig gezondverstand kunnen worden opgelost. We stellen
trou-
(1) Samenstelling van de subcommissie:Voorzitter: de heer
Duquesne.
Leden:C.V.P. H. Vandeurzen.V.L.D. H. Verwilghen.P.S. H.
Giet.S.P. -H. Vandenbossche.P.R.L.- H. Duquesne.F.D.F.P.S.C. H.
Jean-Jacques Viseur.Agalev! H. Lozie.EcoloVI. H. Laeremans.Blok
[ 3 ] - 2021 8 - 95 / 96
ANNEXE
RAPPORT
FAIT AU NOM DE LA SOUS-COMMISSION DELAJUSTICE (1)
PARM. VERWILGHEN
MESDAMES, MESSIEURS,
Votre sous-commission a examiné cette proposi-tion de loi au
cours de ses réunions des 28 février,20 mars, 25 avril et 30 mai
1996. Elle a par ailleurssoumis la proposition de loi à plusieurs
experts. Lesavis émis par les professeurs Meulders et Senaeve etMme
Donny, vice-présidente du tribunal de premièreinstance de
Bruxelles, sont joints en annexe (an-nexes 1 à 3).
M. De Gavre, ancien bâtonnier, a participé à laréunion du 30 mai
1996 et a fourni des précisions ausujet de problèmes spécifiques
qui lui ont été soumispar la commission. Ses avis ont été repris
dans lerapport.
I. - EXPOSE INTRODUCTIF DE L'AUTEURPRINCIPAL DE LA PROPOSITION
DE LOI
La loi du 30 juin 1994 modifiant l'article 931 duCode judiciaire
et les dispositions relatives au divor-ce a apporté des
modifications substantielles auxprocédures en divorce.
Tous les groupes politiques y ont travaillé et ontréussi à
faciliter ces procédures. Depuis l'entrée envigueur de la loi, il
est apparu que quelques imperfec-tions devaient être corrigées. La
présente propositionde loi vise dès lors à en corriger
certaines.
Ainsi, des difficultés proviennent du fait que cer-tains juges
cherchent des problèmes qui, pour lelégislateur, auraient pu être
résolus par le bon sens.On constate par ailleurs que
desjurisprudences pro-
(1) Composition de 1
-
- 202 / 8 - 95 / 96
wens vast dat vormen van rechtspraak eigen aan eenbepaalde
rechtbank zijn ontstaan. Het is van belangdat die vormen van
rechtspraak eenvormig wordengemaakt.
Vooral artikel 25 van het voorstel stelt een aantalverbeteringen
voor met betrekking tot het dagvaar-dingsexploot. Er is namelijk
gebleken dat in de prak-tijk moeilijkheden rijzen in verband met de
inschrij-ving op de rol van de zäken in kort geding, wanneergeen
Van beide partijen daartoe het initiatief neemt.Artike12 bepaalt
dat die inschrijving op de rol ambts-halve gebeurt wanneer het
dagvaardingsexploot te-vens eisen inzake voorlopige maatregelen
bevat. De-zelfde gedachtengang vormt de grondslag voorartikel 3.
Wanneer de eisende partij vergeet de ver-wijzing van de zaak in
kort geding te vragen ofwanneer geen van beide partijen verschijnt
op deinleidingszitting, is bepaald dat de rechter de zaakambtshalve
verwijst naar de eerstvolgende dienstigeterechtzitting in kort
geding.
Artikel 2 bepaalt tevens dat de eiser de vereistestukken
uiterlijk op de inleidingszitting moet neer-leggen, op straffe van
nietigheid van de procedure.
De indiener kondigt aan dat hij ten gevolge vanhet advies van
professor Senaeve, die de sanctie veelte zwaar vond, een amendement
ter zake zal indie-nen.
Artikel 4 strekt ertoe een tegenstrijdigheid weg tewerken tussen
artikel 1287, vijfde lid, van het Ge-rechtelijk Wetboeken artikel I
van de hypotheekwetvan 16 december 1851.
Het artikel stelt voor de bepalingen in overeen-stemming te
brengen door bij artikel 1287, vijfde lid,te bepalen wat volgt: «
Een letterlijk uittreksel van deakte, waaruit het bestaan van die
overeenkomstenblijkt, moet, voor zover zij betrekking hebben op
hetzijde overdracht van onroerende goederen, hetzij hunbehoud in
onverdeeldheid, overgeschreven worden ophet hypotheekkantoor van
het rechtsgebied, waarbin-nen de goederen gelegen zijn, op de wijze
en binnen determijnen bepaald bij artikel 2 van de hypotheekwetvan
16 december 1851,gewijzigd bij de wet van 10 ok-tober 1913 ».
Artikel 5 heeft twee doelstellingen.Het strekt er in de eerste
plaats toe enig misver-
stand te voorkomen met betrekking tot het woord« bevat » in
artikel 1288bis, derde lid, van het Ge-rechtelijk Wetboek. Die term
moet worden begrepenin de zin van « vermeldt », Het volstaat immers
datde bijlagen verwijzen naar de overeenkomsten die alsbijlage
gaan. Voorts strekt het ertoe de lezing van debepalingen
betreffende de kinderen in de echtschei-dingsprocedure op grond van
feiten en de procedurebij onderlinge toestemming met elkaar in
overeen-stemming te brengen. De bijkomende verplichtingbepaald bij
het huidige artikel1288bis, vierde lid, 4°,van het Gerechtelijk
Wetboek kan aldus worden op-geheven.
[ 4 ]
pres à certains tribunaux sont apparues. Il est impor-tant
qu'elles soient uniformisées.
Plus précisément, l'article 2 de la proposition sug-gère un
certain nombre d'améliorations en rapportavec l'exploit de
citation. Il semble en effet, que desdifficultés existent dans la
pratique en ce qui concer-ne l'inscription au rôle des référés si
aucune desparties n'en prend l'initiative. L'article 2 précise
quecette inscription se fait d'office si l'exploit de
citationcontient également des demandes relatives aux me-sures
provisoires. La même philosophie se retrouve àl'article 3. Lorsque
la partie demanderesse oublie dedemander le renvoi en référé ou
lorsqu'aucune desparties ne comparait à l'audience d'introduction,
ilest précisé que le juge renvoie la cause d'office à lapremière
audience utile des référés.
L'article 2prévoit également que le demandeurdoit déposer les
pièces requises au plus tard lors del'audience d'introduction à
peine de nullité de laprocédure.
Suite à l'avis émis par le professeur Senaeve quantà la lourdeur
de cette sanction, l'auteur annonce qu'ildéposera un amendement à
ce propos.
L'article 4 tend à résoudre une contradiction entrel'article
1287, alinéa 5 du Code judiciaire et l'arti-cle 1er de la loi
hypothécaire du 16 décembre 1851.
Il propose de les mettre en concordance en pré-voyant à
l'article 1287, alinéa 5 qu'« un extrait litté-ral de l'acte qui
constate ces conventions doit êtretranscrit, dans la mesure où il
se rapporte à la cessiond'immeubles ou à leur maintien en
indivision, aubureau des hypothèques dans le ressort duquel
lesbiens sont situés, de la manière et dans les délaisprévus â
l'article 2 de la loi hypothécaire du 16 dé-cembre 1851, modifiée
par la loi du 10octobre 1913 »,
L'article 5 a un double objet.Il vise tout d'abord à éviter tout
malentendu en ce
qui concerne le mot « contient» à l'article 1288bis,alinéa 3 du
Codejudiciaire. Ce terme doit être enten-du dans le sens «
mentionne », Il suffit en effet que larequête renvoie aux
conventions reprises en annexe.Par ailleurs, il tend à harmoniser
les libellés desdispositions relatives aux enfants dans la
procédurede divorce pour cause déterminée et par consente-ment
mutuel. L'obligation complémentaire prévuepar l'actuel article
1288bis, alinéa 4, 4° du Codejudiciaire peut ainsi être
supprimée.
-
Artikel 6 van het wetsvoorstel schrapt de medede-ling van de
stukken aan de procureur des Konings inartikel1292, tweede lid,
aangezien de procureur diestukken al heeft gekregen op grond van
arti-kel 1288ter van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 7 heeft betrekking op de bepaling van hettijdstip waarop
moet zijn voldaan aan de voorwaar-den betreffende de leeftijd van
de echtgenoten (mini-mum20 jaar) en de minimale duur van het
huwelijk(2 jaar) voor een echtscheiding bij onderlinge
toe-stemming. Het vroegere artikel 1297, dat bepaaldedat aan die
voorwaarden moest zijn voldaan op hettijdstip van de eerste
verschijning, is opgeheven doorde wet van 30 juni 1994, zonder dat
de redenendaartoe in de voorbereidende werkzaamheden wer-den
vermeld. Ten einde iedere dubbelzinnigheid tevoorkomen, herstelt
het voorstel de bepaling dat aande voorwaarden moet worden voldaan
op het tijdstipvan de eerste verschijning.
Tot slot strekken de artikelen 8 en 9 van hetwetsvoorstel ertoe
een vergetelheid van de wet van30 juni 1994 goed te maken. In die
wet is immersnagelaten de procedure betreffende de
tegenvorde-ringen uit te breiden tot de aanvullende vorderingentot
scheiding van tafel en bed. Daardoor gelden voorde aanvullende
vorderingen tot scheiding van tafelen bed en de tegenvorderingentot
scheiding van tafelen bed andere regels, terwijl dat onderscheid
isopge-heven voor de procedures van echtscheiding, Hetvoorstel
werkt dat onterechte onderscheid weg.
II. - ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING
Artikel1
Over dit artikel worden geen opmerkingen ge-maakt.
Art.2
1° Probleem van het dagvaardingsexploot dat te-vens eisen
metbetrekking tot de voorlopige maatrege-len bevat
De heer Bourgeois erkent dat het probleem datdoor het artikel
wordt opgeworpen, wel degelijk be-staat en dient drie amendementen
in (Stuk n'' 202/2,nrs1 tot 3). Amendement n" 1 in hoofdorde
strektertoe te bepalen dat bij één exploot kan gedagvaardworden om
te verschijnen op twee onderscheidenterechtzittingen, namelijk voor
de kamer die de pro-cedure over de zaak zelfbehandelt en voor de
voorzit-ter zetelend in kort geding. Door dit ene explootkunnen de
huidige problemen op het stuk van de
[ 5 ] - 202 / 8 - 95 / 96
L'article 6 de la proposition de loi prévoit à l'arti-cle 1292,
alinéa 2 la suppression de la communica-tion des pièces au
procureur du Roi étant donné quecelui-ci les a déjà reçues en vertu
de l'article 1288terdu Code judiciaire.
L'article 7 porte sur le point de savoir à quel mo-ment les
conditions en matière d'âge des époux (mini-mum 20 ans) et de durée
minimale du mariage(2 ans) doivent être réunies pour pouvoir
divorcerpar consentement mutuel. La loi du 30 juin 1994 asupprimé
l'ancien article 1297 qui prévoyait que cesconditions devaient être
réunies lors de la premièrecomparution, sans en indiquer la raison
dans lestravaux préparatoires. Afin de lever toute équivoque,la
proposition rétablit que les conditions doivent êtreréunies lors de
la première comparution.
Enfin, les articles 8 et 9 de la proposition de loivisent à
réparer un oubli de la loi du 30juin 1994. Laloi a en effet omis
d'étendre la procédure des deman-des reconventionnelles aux
demandes ampliatives enséparation de corps: Il s'ensuit que les
demandésampliatives en séparation de corps et les
demandesreconventionnelles en séparation de corps sont régiespar
des règles différentes alors que cette distinction aété supprimée
pour les procédures de divorce. Laproposition répare cette
distinction injustifiée.
II. -r-t- DISCUSSION DES ARTICLES
Article 1er
Cet article ne fait l'objet d'aucune observation.
Art. 2
1° Problématique de l'exploit de citation contenantégalement des
demandes relatives aux mesures provi-SOlres
Tout en reconnaissant la pertinence de la problé-matique
soulevée par cet article, M. Bourgeois dépo-se trois amendements
(Doc. n° 202/2, nOS1 à 3). Enordre principal, l'amendement n° 1
tend à prévoirqu'un exploit unique contiendra citation à
comparaî-tre lors de deux audiences distinctes à savoir devantla
chambre saisie au fond et devant le présidentsiégeant en référé.
Cet exploit unique permettrait derésoudre les difficultés actuelles
en matière de droitde la défense. En effet, lorsque l'affaire est
introduite
-
- 202 / 8 - 95 / 96
rechten van de verdediging wordenOpgelost. Wan-:neer de
vordering over de zaakzelfwordt ingeleid enwordt verwezen naar de
rechter in kort geding, wor-den de partijen daarvan immers niet op
dehoogtegebracht.
De indiener van het amendement rnerkt op dat hetadvies van
mevrouw de ondervoorzitstér Donny de-zelfde richting uitgaat als
zijn amendement, dat departijen de mogelijkheid biedt onmiddellijk
de datate kennen van zowel de zitting over de zaak zelf alsvan de
zitting in kort geding,
De indiener erkent dat zijn amendement het na-deel heeft dat
twee maal een rolrecht moet wordenbetaald, zelfs als ter inleidende
zitting een akkoordtussen de partijen zou kunnen geacteerd worden.
Uitcontacten met mensen uit de praktijk is evenwelgebleken dat op
dergelijke zittingen zeer weinig ak-koorden worden bekrachtigd.
Amendement n' 2 in bijkomende orde strekt ertoehet probleem op
te lossen van de inschrijving op derol van de zaken in kort geding,
wanneer geen enkelepartij daartoe het initiatief neemt. Hij stelt
voor tebepalen dat het aan de griffier toekomt een vooreensluidend
verklaard afschrift vanhet dagvaar-dingsexploot voor te leggen.
Tot slot dient de heer Bourgeois amendement n' 3in, eveneens in
bijkomendejirde, dat bepaalt watvolgt: « De partijen worden
onverwijld per gerechts-brief opgeroepen voor de eerste dienstige
zitting. Hunadvokaten krijgen berich.t overeenkomstig arti-kel 754.
» De indiener geeft toe dat die oproeping eentijd op zichkan laten
wachten, maar dat neemt nietweg dat de partij die niet op de
inleidingszitting isverschenen, op de hoogte moet kunnen worden
ge-bracht van dedatum van de zitting in kort gedingwaarnaar de zaak
verwezen is.
Uw rapporteur geeft de voorkeur aan het laatsteamendement, gelet
op de praktische moeilijkhedenwaartoe het eerste amendement
aanleiding zalge-ven. Het tweede amendement lijkt hem
overbodig,aangezien de griffies in verscheidene arrondissemen-ten
de partijen nu al op de hoogte brengen.
De voorzitter stemt in met deredenering achter ditartikel. Men
wil de mogelijkheid bieden om met eenzelfde exploot te dagvaarden
voor zowel de zaak zelfals voor de zitting in kort geding, niet
alleen om dekosten te drukken, maar ook om de doeltreffendheidvan
de procedure te verhogen, inzonderheid op hetstuk van de termijnen.
De voorzitter spreekt geenvoorkeur uit omtrent de techniek die moet
wordengebruikt, maar vraagt met aandrang dat die geenweerslagzou
hebben op de mogelijkheid om ter inlei-dingszitting een eventueel
akkoord van de partijen tebekrachtigen.
De indiener van het voorstel is zelfvan oordeel datamendement n'
1 van de heer Bourgeois niet beant-woordt aan de doelstelling van
zijn voorstel indientwee maal rolrecht moet worden betaald.
Een lid vraagt met aandrang dat de rechten van deverdediging
zouden worden geëerbiedigd. Het ver-dient bijgevolg de voorkeur dat
de dagvaarding zowel
[ 6 ]
au fond et renvoyée en référé, les parties n'en sontpas
averties.
L'auteur de l'amendement relève que Mme la vice-présidente Danny
va, dans son avis, dans le mêmesens que son amendement qui pèrmet
aux parties deconnaître immédiatement la date de l'audience tantau
fond qu'en référé.
Il reconnaît que l'inconvénient de son amende-ment réside dans
le fait que deux droits de mise aurôle sont dus même si un accord
entre les parties peutêtre acté dès l'audience d'introduction. Il
sembleraitnéanmoins, suite à des contacts pris avec desprati-ciens,
que très peu d'accords soient entérinés à cetteaudience.
A titre subsidiaire, l'amendement n° 2 vise à ré-soudre le
problème de l'inscription au rôle des référéssi aucune des parties
n'en prend l'initiative. Il propo-se de préciser qu'il appartient
au greffier de présen-ter une copie certifiée conforme de l'exploit
de cita-tion.
Enfin, l'amendement n° 3 que M. Bourgeois dépo-se également à
titre subisidiaire, prévoit que «lesparties sont convoquées sans
délai, par pli judiciaire,à la première audience utile. Leurs
avocats sont avi-sés conformément à l'article 754. » Même si
l'auteuradmet que cette convocation peut prendre un certaintemps,
il n'empêche que la partie qui n'a pas comparuà l'audience
d'introduction doit pouvoir être avertiede la date de l'audience en
référé à laquelle l'affaire aété renvoyée.
Votre rapporteur marque sa préférence pour cedernier amendement
vu les difficultés pratiques queva entraîner le premier amendement.
Le deuxièmeamendement lui paraît superflu étant donné quedans
différents arrondissements, les greffes prévien-nent déjà les
parties.
Leprésident se déclare d'accord avec la philosophiede cet
article. On veut permettre la citation au fondet en référé par un
seul et même exploit non seule-ment en vue de réduire les coûts
mais également afind'arriver à une plus grande efficacité sur le
plan de laprocédure notamment en ce qui concerne les délais.Sans
marquer de préférence quant à la technique àutiliser, il insiste
pour que celle-ci n'ait aucune inci-dence sur la capacité à
l'audience d'introduction d'en-tériner un éventuel accord des
parties.
L'auteur de la proposition considère, pour sa part,que
l'amendement n° 1 de M. Bourgeois ne répondpas à l'objectif de sa
proposition si deux droits de rôledoivent être payés.
Un membre insiste sur le respect des droits de ladéfense. En
conséquence, il est préférable que lacitation indique à la fois la
date d'introduction au
-
de datum van de inleidingszitting over de zaak zelfals de datum
van de inleidingszitting in kort gedingzou vermelden. Het gebruik
van eeri gerechtsbrief isgeen oplossing, aangezien de termijn die
daartoenodig is (meer dan acht dagen) niet verenigbaar ismet de
dringende aard van de voorlopige maatrege-len (woonplaats, bewaring
van de kinderen, ... ).
Met betrekking tot het aspect van de dringendheidvoegt de
voorzitter daaraan toe dat in werkelijk drin-gende gevallen nog
altijd een procedure van uiterstdringende noodzakelijkheid kan
worden ingeleid.Dat element kan bijgevolg niet doorslaggevend
zijnbij de keuze tussen een dagvaarding met een vastedatum of de
kennisgeving bij gerechtsbrief.
De vertegenwoordiger van de minister van Justitiebrengt in
herinnering dat het de bedoeling van dewetgever was een
echtscheidingsprocedure met min-der kosten te kunnen voeren. Dat
neemt niet weg dater twee procedures moeten worden gevoerd, een
metbetrekking tot de zaak zelf en een andere met betrek-king tot de
voorlopige maatregelen.
Voorts moet er over worden gewaakt dat de rech-ten van de
verdediging behoorlijk worden gewaar-borgd. Voor een dagvaarding
met twee onderwerpenis het verantwoord tweemaal rolrechtkosten te
latenbetalen.
De indiener van de amendementeti baseert zich opde
oorspronkelijke wil van de wetgever om een verho-ging van de
rolrechten te voorkomen en vraagt zichaf of de fiscale wetgeving
niet zó kan worden aange-past dat maar een eenmalig recht hoeft te
wordenbetaald.
In aansluiting op het antwoord van de vertegen-woordiger van de
minister merkt de voorzitter op datmen er principieel van uitgaat
dat wanneer burgerszich voor privaatrechtelijke dossiers tot de
rechtbankwenden, zij dan ook voor de kosten moeten op-draaien.
Gelet ophet feit dat het de wetgever is die denaleving van een
aantal vormvereisten oplegt, geldt
, die uitspraak minder voor de staat van de personen.Zou het dan
ook niet redelijk zijn die vormvereistenen bijgevolg ook de daaruit
voortvloeiende kosten tebeperken?
De vertegenwoordiger van de minister blijft erbijdat, wanneer
twee instantiesvan de rechterlijkemacht moeten optreden, daarvoor
dan ook tweemaalrolrechtkosten verschuldigd zijn. Als de partijen
zelfdaarentegen tot een door de rechtbank bekrachtigdeovereenkomst
komen, is maar een eenmalig rolrechtverschuldigd.
Een lid wijst erop dat, gelet op het feit dat het kortgeding als
bijkomstig ten opzichte van de hoofdvor-dering werd beschouwd, in
het verleden niet twee-maal rolrechten werd gevorderd.
De voorzitter vraagt zich af of men niet kon over-wegen in dat
verband verminderde rolrechtkostentoe te passen.
Hij wenst voorts het regeringsstandpunt over hetvolgende
alternatief te kennen: dagvaarding betref-fende twee vorderingen of
kennisgeving bijgerechts-brief.
[7] - 202 18 - 95 196
fond et la date d'introduction en référé. Le recours aupli
judiciaire ne constitue pas une solution vu que ledélai qu'il
entraîne (plus de 8 jours) n'est pas compa-tible avec le caractère
urgent des mesures provisoi-res (résidence, garde des enfants, ...
).
Le président, en ce qui concerne cet élément del'urgence, ajoute
qu'en cas de véritable urgence, ilsubsiste toujours la possibilité
d'introduire une pro-cédure d'extrême urgence. En conséquence, cet
élé-ment ne peut être décisif dans le choix que l'on peutfaire
entre la citation à date fixe ou la possibilitéd'une notification
par pli judiciaire.
Le représentant du ministre de la Justice rappelleque la volonté
du législateur était de pouvoir menerune procédure en divorce au
moindre coût. Il n'empê-che que l'on se trouve devant deux
procédures, l'unequant au fond, l'autre relative aux mesures
provisoi-res.
-
Par ailleurs, il faut veiller à ce que les droits de ladéfense
soient correctement protégés. Dès lors, de-vant une citation qui
renferme deux objets, il estjustifié que deux droits de rôle soient
payés.
L'auteur des amendements, se basant sur la volon-té originaire
du législateur de vouloir éviter uneaugmentation des droits de
rôle, demande si la légis-lation fiscale ne pourrait être adaptée
dans le sensqu'un seul droit ne devrait plus être acquitté.
Suite à la réponse du représentant du ministre, leprésident fait
remarquer que par principe, on consi-dère que lorsque des citoyens
s'adressent à la justicepour des affaires de droit privé, ils
doivent en suppor-ter le coût. Cette affirmation est moins vraie en
ce quiconcerne l'état des personnes vu que c'est le législa-teur
qui impose le respect de certaines formalités. Neserait-il dès lors
pas raisonnable de réduire ces for-malités, et dès lors, leur
coût?
Le représentant du ministre maintient que lorsquedeux instances
du pouvoir judiciaire doivent interve-nir, deux droits sont dûs.
Par contre, si les partiesparviennent àun accord qui est entériné
par le tribu-nal, un seul droit de rôle sera dû.
Un membre rappelle qu'auparavant, deux droitsde rôle n'étaient
pas réclamés vu que le référé étaitconsidéré comme l'accessoire de
la demande princi-pale.
Le président se demande si un droit réduit neserait dès lors pas
envisageable en cette matière.
Il souhaite, par ailleurs, connaître le point de vuedu
gouvernement quant à l'alternative citation àdouble objet ou
notification par pli judiciaire.
-
- 202 / 8 - 95 / 96
In dat laatste geval is hij de mening toegedaan dathet
inschrijvingsrecht op de rol verantwoord is, wanthet betreft een
prestatie die door een gerechtelijkedienst wordt verricht.
De vertegenwoordiger van de minister is van oor-deel dat, als
men de rechten van de verdedigingmaximaal wil waarborgen, een
dagvaarding mettwee onderwerpen meer zekerheid biedt. Hij wijst
erverder op dat het steeds mogelijk is tijdens de inlei-dende
terechtzitting de oorspronkelijke vordering uitte breiden door
conclusies neer te leggen.
Een lid vraagt zich af of artikel 803 van het
Ge-rechtelijkWetboek niet moet worden toegepast wan-neer niet
tijdens de inleidende terechtzitting verstekwerd gevorderd. De
zaak, die voor een ander rechts-college op een andere rechtsdag
opnieuw zal voorko-men, moet door één enkel deurwaardersexploot
wor-den ingeleid. Een aantal magistraten wijzen dietoepassing
misschien af omdat het gaat om de bepa-ling van. een nieuwe
rechtsdag waarop het dossiervoor een ander rechtscollege
voorkomt.
Een ander lid meent dat de verwijzing naar arti-kel 803 geen
oplossing kan zijn in het geval dat beidepartijen verschijnen maar
dat zij geen akkoord berei-ken.
Ook in dat geval moeten de partijen opnieuw opge-roepen worden
bijgerechtsbrief.
Zoals reeds hoger vermeld, impliceert deze dubbe-le rechtsingang
dat de betrokkene een rolrecht van3 300 frank zal moeten betalen
voor de inschrijving
_ van zijn zaak op de algemene rol en 2 800 frank voorde
inschrijving op de rol van de zaken in kort geding.
De 'heer Jean-Jacques Viseur dient amendementn' 11 in (Stuk n"
202/3) dat het probleem poogt op telossen door middel van een
tweetrapsdagvaarding,dit is een dagvaarding met dubbele
dagstelling.
Deze formule biedt aan de voorzitter die recht doetin kort
geding, de mogelijkheid om eventueel tussente komen vóórde zitting
waarop de vordering over dezaak zelf wordt ingeleid. Aangezien de
zaak door debetekening van het dagvaardingsexploot bij de rech-ter
aanhangig wordt gemaakt en niet door de inlei-ding van de zaak of
de inschrijving op de rol, kan deeiser zich perfect 'verlaten op
een termijn van achtdagen voor de vordering over de zaak zelf en op
deverkorte termijn van twee dagen voor de vordering inkort geding.
Vanafde betekening van de enige dag-vaarding kan de voorzitter die
rechtspreekt in kortgeding, beslissen over de regeling van de
voorlopigemaatregelen, zulks op grond van zijn bijzondere
be-voegdheid inzake echtscheiding en niet op grond vanzijn algemene
bevoegdheid in verband met de urgen-tie.
De verweerder die niet op de inleidingszitting ver-schijnt, zal
dus niet meer bij gerechtsbrief dienen teworden opgeroepen. Zulks
betekent een belangrijketijdswinst aangezien in sommige,
voornamelijk grotearrondissementen voor een verwittiging bij
gerechts-brief toch een termijn van 2 tot 3 weken moet gere-kend
worden. De indiener van het amendementvraagt aan de regering ofin
deze bijzondere situaties
[ 8 ]
Dans cette dernière hypothèse, il estime que ledroit
d'inscription au rôle est justifié car il y a là uneprestation par
un service judiciaire.
Le représentant du ministre est d'avis que si l'onveut garantir
au maximum les. droits de la défense,une citation avec un double
objet donne le plus desécurité. Il rappelle par ailleurs, que lors
de l'audien-ce d'introduction, il est toujours possible de
modifierou d'étendre la demande initiale en déposant
desconclusions.
Un membre se demande si l'article 803 du Codejudiciaire ne doit
pas trouver à s'appliquer lorsque ledéfaut n'a pas été pris à
l'audience d'introduction.L'affaire, qui sera refixée devant une
autre juridic-tion, aura été introduite par un seul exploit
d'huis-sier. Certains magistrats refusent peut-être
cetteapplication étant donné qu'il s'agit d'une refixationdevant
une autre juridiction. -
Un autre membre estime que la référence à l'arti-cle 803 ne peut
apporter de solution dans le cas où lesdeux parties comparaissent
sans arriver à un accord.
Dans ce cas aussi, le parties doivent à nouveauêtre convoquées
par pli judiciaire.
Comme il a déjà été précisé ci-avant, cette doublesaisine
implique que l'intéressé devra payer un droitdemise au rôle de 3
300 francs pour l'inscription deson affaire au rôle général et de 2
800 francs pourl'inscription au rôle des référés.
M. Jean-Jacques Viseur présente un amendement(n° 11, Doc. n°
202/3) tendant à résoudre le problèmeen prévoyant une citation à
double détente, c'est-à-dire un exploit de citation à double date
fixe.
Cette solution présente l'avantage de simplifier la. procédure,
tout en assurant formellement le respectdes droits de la défense.
Elle permet éventuellementl'intervention du président, statuant en
référé, avantl'audience d'introduction au fond..En effet, dans
lamesure où c'est la signification de l'exploit de citationqui
saisit le juge et non l'introduction de la cause ousa mise au rôle,
le demandeur peut parfaitementprévoir le délai de huitaine pour
l'instance au fond etle délai abrégé de deux jours pour l'instance
en réfé-ré. Dès la signification de la citation unique, le pré
si-dent, statuant en référé, peut dès lors connaître durèglement
des mesures provisoires sur la base de sacompétence spéciale en
matière de divorce, et non surla base de sa compétence générale,
liée à l'urgence.
Le défendeur qui ne comparaît pas lors del'audience introductive
ne devra donc plus être con-voqué par pli judiciaire, ce qui permet
un gain detemps important, étant donné que dans certains
ar-rondissements, principalement ceux de grande taille,une
convocation par pli judiciaire prend deux à troissemaines. L'auteur
de l'amendement demande augouvernement si dans ce cas spécifique,
le double
-
het dubbele rolrecht kan wegvallen. Het lid preci-seert nog dat
de inschrijving op de rol van de zaken inkort geding kan
doorgehaald worden als er op deinleidingszitting een akkoord
wordtbereikt.
Een spreker steunt het amendement dat een effi-ciënte oplossing
lijkt te bieden voor het probleem vande rechtsonzekerheid dat
terecht werd opgeworpen.
Toch stelt het lid de vraag of in de voorgesteldeformule nog
voldoende soepelheid bestaat om bij-voorbeeld op de inleidende
zitting tot een voorak-koord te komen dat, mits enige
reflectietijd, in devolgende zitting kan bekrachtigd worden. In
sommi-ge rechtbanken wordt die werkwijze regelmatig ge-volgd.
De indiener van het amendement antwoordt dat inzijn voorstel de
zitting in kort geding vóór de zittingten gronde doorgaat.
Een lid vindt die regeling niet logisch. Wat indiener niet ten
gronde gedagvaard wordt?
De heer Jean-Jacques Viseur antwoordt dat dedagvaarding met
dubbele rechtsdagbepaling nood-zakelijkerwijze impliceert dat de
dagvaarding ookingeschreven wordt op de algemene rol.
De vertegenwoordiger van de minister deelt meedat aan de dubbele
inschrijving steeds een dubbelrolrecht moet verbonden worden omdat
de zaak, zo-wel bij toepassing van artikel1254 als van arti-kel
1258 van het Gerechtelijk Wetboek, bijtwee rechtsinstanties wordt
aanhangig gemaakt.
Een lid herinnert eraan datde voorzitter van derechtbank voor de
ganse duur van de procedure be-voegd is om voorlopige maatregelen
te nemen.
Dat zou een argument kunnenzijn om de voorzit-ter altijd bij de
procedure te betrekken, zelfs al zou erreeds op de
inleidingszitting een akkoord wordenbereikt. Het zou tevens een
verantwoording kunnenzijn voor het dubbele rolrecht dat volgens de
regeringper definitie moet betaald worden. .
Voortgaande op het standpunt van de regeringmeent de indiener
van het amendement dat het dub-bele rolrecht alleen verschuldigd is
bij een tweetraps-dagvaarding. Indien zijn amendement aanvaardwordt
zal die mogelijkheid in artikel 1254.wordeningeschreven. De eiser
beschikt echter nog steedsover de mogelijkheid om in het
dagvaardingsexplootin eerste instantie slechts één datum te
vermelden.In dat geval moet er geen dubbel rolrecht
betaaldworden.
De voorzitter vat de voorgestelde oplossing alsvolgt samen :
1) de eiser opteert voor artike11254 vanhet Ge-rechtelijk
Wetboek en betaalt het dubbele rolrechtwaardoor de zaak meteen bij
de twee rechtsintantieswordt aanhangig gemaakt;
2) de eiser kiest voor artikel 1258 en tracht in eeneerste fase
een akkoord te bekomen op de inleidendezitting. Komt het niet tot
een bekrachtigde overeen-stemming, dan wordt de zaak naar de
eerstvolgendezitting in kort geding verwezen.
[ 9 ] - 2021 8 . 9S I 96
droit de mise au rôle ne pourrait pas être supprimé.Le membre
précise encore que l'inscription au rôledes référés peut être rayée
en cas d'accord lors del'audience d'introduction.
Un intervenant appuie l'amendement, qui paraîtrésoudre
efficacement le problème de l'insécurité ju-ridique soulevé à juste
titre.
Le membre demande néanmoins si la formule pro- .posée présente
encore suffisamment de souplessepour permettre, par exemple, de
conclure lors del'audience introductive, un préaccord qui sera
confir-mé lors de l'audience suivante, après un certain délai.de
réflexion. Certains tribunaux optent fréquem-ment pour cette façon
de procéder ..
L'auteur de l'amendement répond que sa proposi-tion prévoit que
l'audience en référé aura lieu avantl'audience au fond.
Un membre estime que cette façon de procéder estillogique. Que
se passera-t-il en cas d'absence decitation au fond?
M. Jean-Jacques Viseur répond que la citationavec double
fixation implique nécessairement que lacitation est également
inscrite au rôle général.
Le représentant du ministre indique qu'une doubleinscription
suppose toujours un double droit de miseau rôle, puisque, tant en
cas d'application de l'arti-cle 1254 du Codejudiciaire qu'en cas
d'application del'article 1258 de ce Code, l'affaire est portée
devantdeux juridictions.
Un membre rappelle que le président du tribunalpeut tout au long
de la procédure prendre des mesu-res provisoires.
Cet élément pourrait constituer un argument pourtoujours
associer le président à la procédure, mêmelorsqu'un accord est
intervenu dès l'audience intro-ductive. Cela pourrait en outre
justifier le doubledroit de mise au rôle, qui doit être payé en
tout étatde cause selon le gouvernement.
Se fondant sur le point de vue du gouvernement,l'auteur de
l'amendement estime que le double droitde mise au rôle n'est dû
qu'en cas de citation à doubledétente. En cas d'adoption de son
amendement, cettepossibilité sera inscrite à l'article 1254. Le
deman-deur aura toutefois toujours la possibilité de ne men-tionner
qu'une seule date dans l'exploit de citation enpremière instance.
Dans ce cas, il ne faudra paspayer de double droit de mise au
rôle.
Le président résume la situation comme suit :
1) le demandeur opte pour l'article 1254 du Codejudiciaire et
acquitte le double droit de mise au rôle,ce qui entraîne la saisine
immédiate des deux instan-ces judiciaires;
2) le demandeur opte pour l'article 1258 et tente,dans un
premier temps, de parvenir à un accord lorsde l'audience
introductive. En l'absence d'accord en-tériné, l'affaire sera
renvoyée à la prochaine audien-ce en référé.
-
- 202 / 8 - 95 / 96
De eiser oordeelt dus bij het begin of hij voor desnelle{artikel
1254) of de minder snelle (arti-kel 1258) afhandeling kiest.
Een lid stelt vast datdeze voorstelling niet volle-dig strookt
met de teksten van het Gerechtelijk Wet-boek.
Artikel 1254 houdt eveneens de mogelijkheid invan een op de
inleiding bewerkstelligde verzoening.
Beide artikelen geven geen verschillende wegenaan maar zijn
complementair.
Een ander lid antwoordt dat artikel 1258 inder-daad zal moeten
aangepast worden om het systeemsluitend te maken,
De heer Vandeurzen dient amendement n: 40 in(Stuk n/ 202/4) dat
artikel 1258, vierde lid aanvultals volgt: « Voor zover het
.inleidend exploot vandagvaarding geen vermelding bevat van de
plaats, dedag en het uur van de terechtzitting in kort geding
»,
Om de oplossing coherent te maken, moeten in hetvierde lid de
woorden « op verzoek van één van departijen »worden ingevoegd in de
plaats van « ambts-halve », zoals voorgesteld in het
wetsvoorstel.
Amendement n' 40 brengt ook deze correctie aan.
2° Probleem van de neerlegging van de stukken
Uw rapporteur vestigt de aandacht op het pro-bleem van de
sanctie bij niet-neerlegging van destukken door de eiser. Net zoals
professor Senaeve ishij van oordeel dat de door het wetsvoorstel
bepaaldesanctie, met name de nietigverklaring, al te zwaar iswant
een van de partijen kan bewust stukken achter-houden. Hij stelt dan
ook een relatieve nietigheid(artikel 861 van het Gevechtelijk
Wetboek) voor.
Een lid verklaart dat uit contacten die hij metmensen uit de
praktijk heeft gehad, is gebleken datlaatstgenoemden niet wensen
dat een nieuwe grondtot nietigheid wordt ingevoerd. .
Wanneer een rechter met moeilijkheden wordtge-confronteerd om
sommige stukken van de burgerlij-ke stand op te vragen, vooral als
die uit het buiten-land moeten komen, moet hij uitstel
kunnenverlenen om de eisende partij in staat te stellen zichin
regel te stellen. Pas bij misbruik dient in eensanctie te worden
voorzien.
Een ander lid wijst erop dat de wetgever de nietig-heden heeft
willen beperken tot een reeks scherpafgebakende regels en een
aantal uitermate ernstigevormen van verzuim. Bovendien kan de
rechter eenproceshandeling maar nietig verklaren als het
aan-gegeven verzuim of de aangeklaagde onregelmatig-heid de
belangen schaadt van de partij die de excep-tie inroept. Dient er
meer bepaald van uit te wordengegaan dat de neer te leggen stukken
(uittreksel uitde huwelijksakte, geboorteakte van de kinderen,
be-wijs van vestiging) zo belangrijkzijn dat, als ze nietworden
neergelegd, de ingestelde vordering als niet-ontvankelijk moet
worden beschouwd?
Persoonlijk denkt hij van niet. Als men de eiser erniet kan van
overtuigen zijn stukken neer te leggen,
[ 10 ]
be demandeur décide donc au départ s'il opte pourla procédure
rapide (article 1254) ou la procéduremoins rapide (article
1258).
Un membre constate que cette version ne concordepas entièrement
avec les dispositions du Code judi-ciaire.
L'article 1254 permet en effet également une con-ciliation lors
de l'introduction de l'instance.
Les deux articles ne sont pas divergents mais
com-plémentaires.
Un autre membre estime qu'il faudra effective-ment adapter
l'article 1258 du Codejudiciaire afin derendre le système cohérent
et étanche.
M. Vandeurzen présente un amendement (n° 40,Doc. n° 202/4)
visant à compléter l'article 1258, ali-néa 4, par les mots « pour
autant que l'exploit intro-ductif de citation ne mentionne pas le
lieu, le jour etl'heure de l'audience en référé »,
Pour que cette solution soit cohérente, il convientd'insérer, à
l'alinéa 4, les mots «sur la demande del'une des parties » et non
pas, ainsi que le prévoit laproposition de loi, les mots. d'office
»,
L'amendement n° 40 vise également à apportercette
modification.
2° Problématique du dépôt des pièces
Votre rapporteur attire l'attention sur le problèmede la
sanction en cas de non dépôt des pièces par ledemandeur. Tout comme
le professeur Senaeve, ilestime que la sanction de la nullité
prévue par laproposition de loi est trop lourde car une partie
peutvolontairement ne pas joindre les pièces. Il proposedès lors
une nullité relative (article 861 du Codejudiciaire) .
Des contacts qu'il a eu avec la pratique, un mem-bre communique
que les praticiens ne souhaitent pasqu'une nouvelle cause de
nullité soit instaurée.
Devant les difficultés d'obtention de certains actesde l'état
civil, notamment s'ils doivent venir del'étranger, le juge doit
pouvoir octroyer une remisepour permettre à la partie demanderesse
de se met-tre en ordre. Ce n'est qu'en cas d'abus, qu'une sanc-tion
devrait être prévue.
Un autre membre rappelle que le législateur avoulu limiter les
nullités à une série de règles bienprécises et d'omissions
extrêmement graves. Pour lesurplus, le juge ne peut déclarer nul un
acte deprocédure que si l'omission ou l'irrégularité dénoncéenuit
aux intérêts de la partie qui invoque l'exception.Plus précisément,
doit-on considérer que les pièces àdéposer (extrait d'acte de
mariage, d'acte de naissan-ce des enfants et certificat de
domicile) sont telle-ment importantes qu'en cas de non dépôt, on
doiveconsidérer que l'action introduite est irrecevable?
Personnellement, il ne le pense pas. Si on ne peutconvaincre le
demandeur de déposer ses documents,
-
kan men vragen dat zijn eis wordt afgewezen. Eennieuwe grond tot
nietigheid invoeren zou daarente-gen strijdig zijn met het
Gerechtelijk Wetboek.
De voorzitter merkt op dat de bedenking van pro-fessor Senaeve
in privaatrechtelijk recht traditioneelwordt gemaakt. De procedures
worden door de eiseropgestart. Als die eiser dan niet de voorzorg
heeftgenomen om de vereiste stukken bij het dossier tevoegen, wordt
ervan uitgegaan dat hij het recht nietmag hebben de rechtbank
onnodig te belasten, aande gerechtelijke diensten formaliteiten op
te leggenen de verweerder die de dagvaarding ontvangt tevragen op
staande voet een aantal initiatieven tenemen. In die context rijst
de vraag of de nietigver-klaring de meest aangewezen weg is.
De vertegenwoordiger van de minister deelt de op-merkingvan de
rapporteur. In voormeld geval van deeiser die de vereiste stukken
niet neerlegt, heeftprofessor Senaeve een interessante denkpiste
aange-geven: hij stelt voor dat de verweerder, die de zaaksnel
afgehandeld wil zien, zelf die stukken mag neer-leggen. Ookhij is
van mening dat nietigheid een al tezware sanctie is.
In aansluiting op die opmerkingen dient de heerVandeurzen een
amendement (n' 5 Stuk n" 202/2) in,dat ertoe strekt de nietigheid
door een verwijzing vande zaak naar de rol te vervangen.
De voorzitter steltde vraag ofhet, op een ogenblikdat men de
mond vol heeft over overbelasting van degerechten, niet redelijker
ware een termijn (van tweemaanden bijvoorbeeld) in te bouwen, die
als ver-valtermijn zou gelden om de partijen in staat testellen hun
dossier te vervolledigen. Om welke redenimmers zou men een zaak op
de rol ingeschrevenmoeten laten staan als de partijen voortdurend
alhetmogelijke doen om de afhandeling van hun geschil
tevertragen?
De indiener van het amendement vindt dat eenpositiefidee. Men
dient in een pressiemiddel te voor-zien omde neerlegging van de
stukken afte dwingen,want men kan de dossiers niet op de griffie
latenrusten.
Een lid stelt dat men een onderscheid tussen tweemogelijke
situaties moet maken. Eerste mogelijk-heid : de eiser legt de
vereiste stukken niet neer. Indat geval kan men na een bepaalde
termijn in devervallenverklaring of de niet-ontvankelijkheid vande
vordering voorzien.
Het verdient evenwel geen aanbeveling die ter-mijn in de wet in
te schrijven, want het kan gebeurendat sommige stukken zich in het
buitenland bevin-den. In dat tweede geval verdient het de voorkeur
datde rechter zelf' de termijn bepaalt waarbinnen diestukken moeten
worden neergelegd.
De voorzitter besluit dat men kan bepalen dat, zode stukken
binnen de termijn van een maand nogsteeds niet neergelegd zijn, de
zaak van de rol wordtgeschrapt. In uitzonderlijke omstandigheden
kan derechter dan een langere termijn toekennen.
[ 11 ] - 202 18 - 95 1 96
on peut demander qu'il soit débouté de son action.Par contre,
introduire une nouvelle cause de nullité,serait allerà l'encontre
du Codejudiciaire.
Le président fait observer que la réflexion du pro-fesseur
Senaeve est traditionnelle en droit judiciaireprivé. Les procédures
sont diligentées à l'initiativedu demandeur. Si dès lors, le
demandeur n'a pas prisla précaution de joindre les pièces requises,
il consi-dère qu'il ne doit pas avoir le droit d'encombrer
letribunal, d'imposer des formalités aux services judi-ciaires et
de demander au défendeur qui reçoit lacitation de plein fouet de
devoir accomplir des démar-ches. Dans ce cadre, se pose la question
de savoir si lanullité est la voie la plus indiquée.
Le représentant du ministre partage la remarquedu rapporteur.
Dans le cas cité du demandeur qui nedépose pas les pièces requises,
le professeur Senaevea donné une piste intéressante en suggérant
que lapartie défenderesse, qui souhaite avancer, puisseelle-même
déposer ces pièces. Il estime égalementque la sanction de la
nullité est trop lourde.
Suite à ces observations M. Vandeurzen dépose unamendement (na
5, Doc.na 202/2) qui tend à rempla-cer la sanction de la nullité
par le renvoi de la causeau rôle.
Le président pose la question de savoir s'il ne seraitpas plus
raisonnable, à une époque où l'on parletellement d'encombrement
judiciaire, de prévoir undélai de 2 mois, par exemple, qui serait
un délai dedéchéance, pour que les parties puissent compléterleur
dossier. Quel motif y a-t-il en effet de maintenir.une affaire
inscrite au rôle si les parties de manièrepermanente ne font pas
avancer leur litige?
L'auteur de l'amendement estime cette idée positi-ve. Une
pression doit être prévue pour obtenir ledépôt des pièces car on ne
peut laisser dormir desaffaires au greffe.
Un membre considère qu'il faut distinguer deuxhypothèses. La
première concerne le cas où le deman-deur ne dépose pas des pièces
requises. Dans ce cas,on pourrait prévoir la déchéance ou
l'irrecevabilité del'action après un certain délai.
Néanmoins, il n'est pas conseillé d'inscrire un dé-lai dans la
loi car il se peut par exemple, que lesdocuments soient à
l'étranger. Dans cette secondehypothèse, il serait préférable que
lejuge indique lui-même le délai dans lequel les pièces doivent
êtredéposées.
Le président conclut qu'on pourrait prévoir que sidans un délai
d'un mois, les pièces ne sont toujourspas déposées, l'affaire
serait omise du rôle. Dans descirconstances exceptionnelles, le
juge pourrait accor-der un délai plus long.
-
- 202 / 8 - 95 / 96
De heer Vandeurzen dient vervolgens amendementnr 26 in (Stuk n'
202/4) dat een termijn van eenmaand voorschrijft binnen dewelke de
stukken moe-ten worden neergelegd.
Indien die termijn niet wordt gerespecteerd, zal dezaak
ambtshalve worden doorgehaald.
Verschillende leden stemmen met dit amendementln.
Een lid is gekant tegen de termijn van één maanduitstel die kan
worden toegekend.. Om de rechtbank niet nodeloos te belasten, zou
de
onontvankelijkheid reeds op de inleidingszittingmoeten kunnen
worden vastgesteld.
De heer Verwilghen dient amendement tt" 39 in(Stuk n' 202/4),
dat uitgaat van een andere juridi-sche benadering.
Het lid is van oordeel dat de rechter die niet be-schikt over de
stukken die in § 3 van artikel 1254worden opgesomd, niet kan nagaan
of de eiser welover het vereiste belang en de hoedanigheid
beschikt.In toepassing van artikel 17 van het GerechtelijkWetboek
zal hij zich genoodzaakt zien om de vorde-ring niet toelaatbaar te
verklaren.
De heer Vandeurzen herhaaltdat ook hij de me-ning toegedaan is
dat van de eiser een zekere inspan-ning mag worden verwacht om een
zovolledig moge-lijk dossier aan de rechtbank voor te leggen.
Hij hecht minder belang aan de techniek van desanctie
(niet-toelaatbaarheid, nietigheid, onontvan-kelijkheid).
Wel meent dit lid dat de rechter over de mogelijk-heid moet
kunnen beschikken om een eenmaligeter-mijn van verlenging toe te
staan.
De heer Verwilghen antwoordt dat zijn amende-ment in die zin
moet worden opgevat. De rechter zalin een tussenvonnis de termijn
vaststellen binnendewelke de stukken moeten worden neergelegd.
De heer Verwilghen verwijst tevens naar arti-kel 41 van de bij
koninklijk besluit van 20 juli 1964gecoördineerde wetgeving ophet
handelsregister datin dezelfde sanctie voorziet.
Een lid stelt de vraag of alle stukken die in para-graaf 3
worden vermeld, essentieel zijn om het be-lang en de hoedanigheid
van de eiser aan te tonen.
De heer Verwilghen meent dat het bewijs van na-tionaliteit de
bevoegdheidvan de rechtbank vastlegten dat het bewijs van de
geboorte van de kinderennodig is met het oogop een eventueel
verzoek betref-fende voorlopige maatregelen in kort geding.
De heer Jean-Jacques Viseur verwijst naar hoofd-stuk VIII,
Eerste Deel, van het Gerechtelijk Wetboekdat handelt over de
termijnen.
Àrtikel 50 dat onder dit hoofdstuk ressorteert,bepaalt dat de
termijnen, op straffe van verval ge-steld, niet mogen verkort of
verlengd worden, zelfsmet instemming van de partijen, tenzij dat
vervalgedekt is onder de omstandigheden bij de wetbe-paald.
Zijn amendement n/ 11 (partim) past dit principetoe.
[ 12 ]
M. Vandeurzen présente ensuite l'amendementna 26 (Doc. na 202/4)
qui prévoit un délai d'un moisdans lequel les pièces doivent être
déposées.
Si ce délai n'est pas respecté, l'affaire sera
rayéed'office.
Plusieurs membres approuvent cet amendement.
Un membre est opposé au fait qu'un délai supplé-mentaire d'un
mois puisse être accordé.
Il estime que l'irrecevabilité devrait déjà pouvoirêtre
constatée lors de l'audience d'introduction, afind'éviter de
surcharger inutilement le tribunal.
M. Verwilghen présente un amendement (n a39 -Doc. n° 202/4),
fondé sur une autre approche juridi-que.
Le membre estime que le juge qui ne dispose pasdes pièces
énumérées au § 3 de l'article 1254,ne peutvérifier si le demandeur
a qualité et intérêt pourformer la cause. En application de
l'article 17 duCode judiciaire, il se verra contraint de déclarer
quel'action ne peut être admise.
M. Vandeurzen répète qu'iLestime, lui aussi, quel'on peut
attendre du demandeur qu'il fasse un cer-tain effort pour soumettre
un dossier aussi completque possible au tribunal.
Il attache moins d'importance à la technique de lasanction
(non-admissibilité, nullité, irrecevabilité).
Le membre estime néanmoins que le juge doitpouvoir accorder une
prolongation unique du délai.
M. Verwilghen répond que son amendement doitêtre compris dans ce
sens. Le juge fixera dans unjugement interlocutoire le délai dans
lequel les piè-ces devront être déposées.
M. Verwilghen renvoie également à l'article 41 del'arrêté royal
du 20 juillet 1964 portant coordinationdes lois relatives au
registre de commerce, qui pré-voit les mêmes sanctions.
Un membre demande si toutes les pièces mention-nées au § 3 sont
essentielles pour prouver l'intérêt etla qualité du demandeur.
M. Verwilghen estime que le certificat de nationa-lité détermine
la compétence du tribunal et que lecertificat de naissance des
enfants est nécessaire envue d'une éventuelle demande de
mesuresprovisoi-res en référé.
M. Jean-Jacques Viseur renvoie au chapitre VIIIde la première
partie du Code judiciaire, qui traitedes délais.
L'article 50, qui ressortit à ce chapitre, dispose que«les
délais établis à peine de déchéance ne peuventêtre abrégés, ni
prorogés même de l'accord des par-ties, à moins que cette déchéance
n'ait été couvertedans les conditions prévues par la loi »,
L'amendement nr l I (partim), qu'il a déposé, ap-plique ce
principe.
-
Het gaat er immers om het niet tijdig indienen vanstukken te
sanctioneren.
Of de eiser over het vereiste belang en de hoeda-nigheid
beschikt, doet op dat ogenblik niets ter zake.De onontvankelijkheid
ingevolge het niet-indienenvan stukken is in dit geval uiteraard
rechtstreeksverbonden met de toelaatbaarheid, die op grond vande
stukken moet worden aangetoond.
De heer Jean-Jacques Viseur besluit dat de vorde-ring onder die
omstandigheden niet « nietig » is,maar dat het verval moet worden
uitgesproken.
De indiener van het amendement n: 26 treedt dezezienswijze bij.
Hij voert tevens aan dat het belang inde hoedanigheid niet alleen
bij de inleiding maar opelk ogenblik van het geding kunnen worden
betwist.
Het lid meent tevens dat de rechter zeer streng opdeze regel
moet toezien. De termijn van één maandzou slechts in zeer
uitzonderlijke gevallen nog kun-nen worden verlengd.
De vertegenwoordiger van de minister vraagt of ergeen
eensgezindheidkan worden bereikt over hetprincipe dat de stukken
bij de inleiding moeten wor-den neergelegd.
De rechter zou alleen om zeer gegronde redeneneen uitstel, om
bepaalde stukken te verzamelen,kunnen toestaan.
Een spreker vreest dat dergelijke regelingen spoe-dig tot
misbruiken zullen leiden. .
Als de procedure ten gronde wordt ingeleid, danheeft dat
ondermeer gevolgen voor de bevoegdheidvan de vrederechter.
Sommige personen zouden dat «als ingangs-poort » .kunnen
gebruiken om bepaalde gevolgen tebewerkstelligen.
De .heer Jean-Jacques Viseur is van oordeel datzijn amendement
strikt genoeg is om dit euvel op tevangen.
De termijn van een maand die op straffe van ver-val wordt
voorgeschreven, kan alleen verlengd wor-den wegens overmacht
(toepassing van artike150van het Gerechtelijk Wetboek).
** *
Tijdens een volgende vergadering dient de heerVandeurzen de
amendementen nrs45 en 46 in (Stuknr202/6).
Amendement n' 45 betreft artikel 1254, § 2, derdelid van het
Gerechtelijk Wetboek, dat als volgt ver-vangen wordt:
« In dat geval kan het exploot van dagvaarding devermelding
bevatten van de plaats, de dag en het uurvan de terechtzitting in
kort geding. »
Het amendement beoogt beter aan te geven datdeze bepaling een
mogelijkheid tot keuze inhoudt:
- ofwel worden twee dagvaardingsexploten uit-gebracht : zowel
ten gronde als in kort geding;
- ofwel wordt er één dagvaardingsexploot uitge-bracht dat
eventueel een dubbele dagstelling bevat.
[ 13 ] - 202 18 - 95 1 96
Il s'agit en effet de sanctionner le dépôt tardif despièces.
La question de savoir si le demandeur a l'intérêt etla qualité
requis est, à ce moment, sans importance.En effet, l'irrecevabilité
résultant du non-dépôt depièces est, dans ce cas, directement liée
à l'admissibi-lité, qui doit être établie sur la base des
pièces.
M. Jean-Jacques Viseur conclut que dans ces con-ditions, la
demande n'est pas «nulle », mais. que laforclusion doit être
prononcée.
L'auteur de l'amendement n°26 se rallie à ce pointde vue. Il
considère que l'intérêt et la qualité peuventêtre contestés non
seulement lors de l'introductionmais à tout moment de la
procédure.
Le membre estime également que le juge doitveiller au strict
respect de cette règle. Le délai d'unmois ne devrait être prorogé
que dans des cas tout àfait exceptionnels.
Le représentant du ministre demande s'il n'est paspossible de se
mettre d'accord sur le principe selonlequel les pièces doivent être
déposées lors de l'intro-duction.
Le juge ne pourrait accorder de délai, en vue derassembler
certaines pièces, que pour des motifsvraiment fondés.
Un intervenant craint que de telles règles ne dé-bouchent
rapidement sur des abus.
L'introduction de la procédure au fond a des consé-quences
notamment en ce qui concerne la compéten-ce du juge de paix.
Certaines personnes pourraient utiliser l'intro-duction de la
cause comme «porte d'entrée » pourprovoquer certains effets.
M. Jean-Jacques Viseur estime que son amende-ment est
suffisamment strict pour parer à cet incon-vénient.
Le délai d'un mois prévu à peine de déchéance nepeut être
prolongé qu'en cas de force majeure (appli-cation de l'article 50
du Code judiciaire).
** *
Aucours d'une réunion ultérieure, M. Vandeurzenprésente deux
amendements (nos45 et 46, Doc.n° 202/6).
L'amendement na 45 vise à remplacer l'arti-cle 1254, § 2, alinéa
3, du Code judiciaire par la dis-position suivante:
« Dans ce cas, l'exploit de citation peut contenirl'indication
des lieu, jour et heure de l'audience desréférés. »
L'amendement na 45 vise à indiquer plus claire-ment qu'il est
loisible aux parties de choisir entre lesdeux possibilités
suivantes:
- ou bien elles ont recours à deux citations: uneau fond et une
en référé;
~ ou bien elles ont recours à une seule citation,qui contient
éventuellement une double fixation.
-
- 202 / 8 - 95 / 96
Wanneer het inleidend dagvaardingsexploot geenvermelding bevat
van plaats, dag en uur van derechtszitting in kort geding, dan kan
er eventueelworden overgegaan tot de verzoeningspoging,
zoalsbepaald in artikel 1258, eerste lid van het Gerechte-lijk
Wetboek.
Wanneer er op de inleidingszitting geen overeen-stemming wordt
bereikt tussen partijen (cf. arti-ke11258, § 2, Gerechtelijk
Wetboek), verwijst derechter alsnog de zaak naar de eerste
dienstige zit-ting in kort geding.
De rapporteur blijft het onlogisch vinden dat hetkort.geding
voor de inleiding ten gronde kan plaats-vinden.
Hij merkt daarbij op dat de situatie zich kan voor-doen dat de
eiser, eens hij de maatregelen in kortgeding bekomen heeft, beslist
om niet meer tengronde te dagvaarden.
Aangezien het rolrecht voor de dagvaarding nietonmiddellijk moet
worden betaald maar wel op hetogenblik dat de zaak wordt
ingeschreven - wateen tweetal maanden later zou kunnen zijn -
be-staat de mogelijkheid dat de eiser zich niet meermanifesteert en
aldus ontsnapt aan de betaling vanhet rolrecht.
De voorzitter en de heer De Gavre menen dat dezesituatie in de
praktijk moet worden opgelost doorsteedsonmiddellijk het dubbele
rolrecht te doen be-talen. De griffies zullen in die zin
instructies moetengeven.
De subcommissie steunt amendement n' 45.De heer Vandeurzen heeft
voorts vastgesteld dat
de voorgestelde tekst van het laatste lid geen reke-ning houdt
met de mogelijkheid dat geen enkel stukwerd bijgebracht. Hij stelt
amendement n" 46 voor(Stuk n' 202/6), dat als volgt luidt:
« Wanneer de stukken ontbreken of onvolledigzijn, wordt de zaak
naar de rol verzonden. De par-tijen beschikken over een termijn van
een maand, opstraffe van verval, om het dossier te vervolledigen
».
De commissie stemt met dit amendement in datvollediger is omdat
het in alle mogelijkheden voor-ziet die zich in de praktijk kunnen
voordoen.
De rapporteur verduidelijkt nog dat niet de
echt-scheidingsgrond, maar wel de procedure vervalt.
Art.3
De heer Vandeurzen verwijst naar de besprekingdie met betrekking
tot artikel 2 werd gehouden.Amendement n" 40, dat strekt tot
vervanging van dit
. artikel, is een rechtstreeks gevolg van de standpun-ten die
eerder werden ingenomen. Het amendementwerd hoger reeds
toegelicht.
Het amendement n' 27 (Stuk n" 202/4), evenensvan de heer
Yandeurzen, beoogt een aanvulling van.artikel 1258, § 2.
[ 14 ]
Si l'exploit de citation à comparaître à
l'audienced'introduction ne contient pas l'indication des lieu,jour
et heure de l'audience des référés, le juge peutéventuellement
procéder à la tentative de rapproche-ment prévue à l'article 1258,
alinéa 1er, du Code judi-ciaire.
Si les parties n'aboutissent pas à un accord lors del'audience
d'introduction (cf. article 1258, § 2, duCode judiciaire), le juge
renvoie la cause à la premiè-re audience utile des référés.
Le rapporteur persiste à trouver illogique quel'audience des
référés puisse avoir lieu avantl'audience d'introduction au
fond.
n fait en outre observer qu'il pourrait arriver quele demandeur
décide de renoncer à citer au fond dèsl'instant où il a obtenu les
mesures en référé.
Etant donné que le droit de mise au rôle dû pour lacitation ne
doit pas être acquitté immédiatement,mais seulement au moment de
l'inscription' de lacause - qui peut intervenir deux mois plustard
-, il est possible que le demandeur ne se mani-feste plus et qu'il
échappe ainsi au paiement de cedroit.
Le président et M. De Gavre estiment que, dans lapratique, ce
problème devra être résolu en faisantpayer immédiatement le double
droit de mise au rôle.Les greffes devront donner des instructions
en cesens.
La sous-commission soutient l'amendement n° 45.M. Vandeurzen
constate que le texte du dernier
alinéa proposé n'envisage pas la possibilité qu'aucu-ne pièce ne
soit déposée. nprésente un amendement(n° 46, Doc. n° 202/6),
libellé comme suit:
« Si les pièces font défaut ou sont incomplètes, lacause est
renvoyée au rôle. Les parties disposent d'undélai d'un mois pour
compléter le dossier, à peine dedéchéance »,
La commission marque son accord sur cet amende-ment, qui est
plus complet, du fait qu'il permet defaire face à toutes les
situations susceptibles de seprésenter dans la pratique.
Le rapporteur précise encore que la déchéance con-cerne la
procédure, et non la cause du divorce.
Art.3
M. Vandeurzen renvoie à la discussion à laquelle adonné lieu
l'examen de l'article 2. L'amendementna 40, qui tend à remplacer
cet article, découle direc-tement des points de vue qui ont été
émis précédem-ment. La portée de l'amendement a déjà été
préciséepar ailleurs.
L'amendement na 27 (Doc. na 202/4), présenté éga-lement par M.
Vandeurzen, tend à compléter l'arti-cle 1258, § 2.
-
Het is de bedoeling om een onduidelijkheid weg tenemen
betreffende de aard van de voorlopigemaatre-gelen.
De heer Vandeurzen stelt de volgende toevoegingvoor: «Deze
bekrachtiging geldt als vonnis zoalsbepaald in artikel1043. ».
De verwijzing naar artikel 1043 impliceert dat debeslissing de
rechten van de partijen vastlegt metgezag van gewijsde.
Daaruit volgt ookdat het derde lid van § 2 vanartikel 1258, met
betrekking tot het formulier vantenuitvoerlegging van deze
overeenkomsten, kanwegvallen.
De heer Jean-Jacques Viseur heeft een amende-ment n/ 12
ingediend met dezelfde strekking (Stukn" 202/3).
Een lid merkt op dat het niet de bekrachtiging isdie als vonnis
geldt maar datgene wat bekrachtigdwordt, met name het akkoord.
Hetzelfde lid stelt vast dat de bekrachtiging even-eens
betrekking heeft op de afspraken met betrek-king tot de kinderen,
waar het tweede lid naar ver-wijst.
De voorgestelde toevoeging wordt dus beter na hettweede lid
ingevoegd. Het akkoord betreft immerszowel de voorlopige
maatregelen metbetrekking totde persoon (eerste lid) als deze met
betrekking tot dekinderen (tweede lid).
De commissie stemt met de voorgestelde tekstver-beteringen
in.
Het amendement n/ 47 (Stuk n' 202/6) van de heerVandeurzen
beoogt artikel1258, § 2, aan te vullenmet de vermelding:
«voor zover zij nog niet was ingeschreven op de rolvan de zaken
in kort geding. Artikel 803 is van toe-passing ».
Het lid verwijst naar de bespreking van artikel2.De verwijzing
naar artikel 803 heeft tot doel de
verwittiging bij gerechtsbrief mogelijk te maken.
Het amendement wordt gesteund door de ledenvan de
subcommissie.
Art.3bis
De heer Jean-Jacques Viseur heeft een amende-ment n"13 ingediend
(Stuk n' 202/3).
Het amendement bepaalt dat de aanvullende vor-dering bij nieuwe
en op tegenspraak genomen con-clusies moet worden ingediend (cf.
artikel807 vanhet Gerechtelijk Wetboek).
Het lid stelt voor om artikel1268 van het Gerech-telijk Wetboek
in die zin aan te passen. De heer J ean-Jacques Viseur legt uit dat
de eenvoudige neerleg-ging van deze conclusies op de griffie niet
volstaat omde kennisgeving aan de partijen te verzekeren (zietevens
schriftelijke verantwoording van het amende-ment).
[ 15 ] - 202 1 8 - 95 1 96
Il vise à lever une imprécision quant à la naturedes mesures
provisoires.
M. Vandeurzen propose l'ajout suivant: «Cet en-térinement vaut
le jugement au sens de l'arti-cle 1043. »,
La référence à l'article 1043 implique égalementque la décision
fixe les droits des parties avec l'auto-rité de la chose jugée.
Il s'ensuit que l'alinéa 3 du § 2 de l'article 1258concernant ta
formule exécutoire des accords peutêtre supprimé.
M. Jean-Jacques Viseur présente un amendement(na 12, Doc. n°
202/3) ayant la même portée.
Un membre fait observer que ce n'est pas l'entéri-nement qui
vaut jugement, mais cequi est entériné, àsavoir l'accord.
Le même membre constate que l'entérinementconcerne également les
accords relatifs aux enfantsvisés à l'alinéa 2.
Il serait donc préférable d'insérer l'ajout proposéaprès
l'alinéa 2. L'accord concerne en effet tant lesmesures provisoires
relatives aux parties (alinéa 1er)que celles relatives aux enfants
(alinéa 2).
La commission souscrit aux corrections de texteproposées.
L'amendement na 47 (Doc. na 202/6) de M. Van-deurzen vise à
compléter l'article 1258, § 2, par ce quisuit:
«pour autant qu'elle ne soit pas encore inscrite aurôle des
affaires en référé. L'article 803 est d'applica-tion ».
Le membre renvoie à la discussion de l'article 2.La référence à
l'article 803 vise à permettre la
convocation par pli judiciaire de la partie éventuelle-ment
défaillante.
Cet amendement est soutenu par les membres dela
sous-commission.
Art.3bis
M. Jean-Jacques Viseur présente un amendement(n°13, Doc.
n°202/3).
Cet amendement prévoit que la demande amplia-tive doit être
formée par des conclusions nouvellescontradictoirement prises (cf.
l'article 807 du Codejudiciaire).
Le membre propose de modifier en ce sens l'arti-cle 1268 du Code
judiciaire. Il précise que le simpledépôt de ces conclusions au
greffe ne suffit pas àgarantir la notification aux parties (voir
égalementla justification écrite de cet amendement).
-
- 202 I 8 - 95 I 96
Ook de neerlegging ter zitting volstaat niet om detegenspraak te
verzekeren in het geval dat de tegen-partij verstek laat gaan.
De commissie meent dat dit amendement derechtszekerheid verhoogt
en bijgevolg kan aanvaardworden.
De heer Vandeurzen heeft eveneens een amende-ment ingediend tot
invoeging van een nieuwartikel3bis. Zijn amendement nr28 (Stuk
nr202/4)beoogt een wijziging van artikel 1269 van het Ge-rechtelijk
Wetboek in de zin dat de rechter ook in hetvonnis tot echtscheiding
op grond van fout, meldingmoet maken van het tijdstip waarop de
feitelijkescheiding een aanvang heeft genomen vooraleer devordering
tot echtscheiding werd ingesteld. Alduswordt conformiteit bereikt
met artikel 1278,derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek
(betreffendede goederen verworven en de schulden aangegaansedert
defeitelijke scheiding) en met de artikelenvan het Burgerlijk
Wetboek betreffende de geboortevan een kind, 300 dagen na de datum
van de feitelij-ke scheiding.
Een lid betwisthet nut van dit amendement. Dedatum van de
feitelijke scheiding is van groot belangin de procedure van
echtscheiding op grond van feite-lijke scheiding.
Die datum heeft minder belang in de procedure opgrond van
bepaalde feiten omdat er dan kan uitge-gaan worden van de datum van
de inleiding.
De partij die het nodig acht om verder terug tegaan dan de
inleiding, kan steeds een beroep doen opde uitzondering waarin
artikel 1278, derde lid vanhet Gerechtelijk Wetboek voorziet, die
specifiek deverdeling van de goederen betreft.
Het lid betoogt verder dat ook in de procedures· voor ontkenning
van vaderschap kan worden terug-· gegaan tot het ogenblik van de
feitelijke scheiding· (het bewijs met alle rechtsmiddelen wordt
toegela-ten).
Art.3ter
De regering dient amendement n' 41 in tot invoe-ging van een
artikel 3ter (Stuk n' 202/5).
Het amendement beoogt twee technische correc-ties in
artikel1275, § 2, eerste lid van het Gerechte-lijk Wetboek.
De volgende wijzigingen worden voorgesteld:lOtussen de woorden «
een uittreksel bevattende
het beschikkende gedeelte " en de woorden «van hetvonnis of het
arrest» worden de woorden «en devermelding van de dag van het in
kracht van gewijs-de treden » ingevoegd;
20 de woorden «de ambtenaar van de burgerlijkestand van het
eerste district van Brussel» vervangendoor de woorden «de ambtenaar
van de burgerlijkestand van Brussel »,
De regel dat de echtscheiding ingaat op de dag dathet vonnis in
kracht van gewijsde gaat, wordt reeds
[ 16 ]
Le dépôt à l'audience ne suffit pas non plus àassurer la
contradiction dans le cas où la partieadverse fait défaut.
La commission estime qu'elle peut souscrire à cetamendement,
dans la mesure où il accroît la sécuritéjuridique.
M. Vandeurzen présente également un amende-ment (n"28 - Doc.
n°202/4) tendant à insérer unarticle 3bis (nouveau). Cet amendement
a pour objetde modifier l'article 1269 du Code judiciaire de
ma-nière à ce qu'également dans le cas d'un jugement quiadmet le
divorce pour faute, le juge doive faire men-tion du moment où la
séparation de fait a pris coursavant l'introduction de la demande
en divorce. Cettemodification permettrait d'assurer la
concordanceavec l'article 1278, alinéa 3, du Code judiciaire
(con-cernant les avoirs constitués et les dettes contractéesdepuis
la séparation de fait) et avec les articles duCode civil relatifs à
la naissance d'un enfant300 jours après la date de la séparation de
fait:
Un membre conteste l'utilité de cet amendement.La date de la
séparation de fait présente un grandintérêt dans la procédure en
divorce pour cause deséparation de fait.
Cette date est moins importante dans le cadre dela procédure de
divorce pour cause déterminée, étantdonné que, dans ce cas, on peut
se baser sur la dated'introduction de la demande.
La partie qui estime nécessaire de remonter plusloin que
l'introduction, peut invoquer l'exception pré-vue à l'article 1278,
alinéa 3, du Code judiciaire, quiconcerne de manière spécifique la
division des biens.
Le membre ajoute que, dans les procédures dedésaveu de paternité
également, on peut remonterau moment où la séparation de fait a
pris cours (lapreuve est admise par tous les moyens de droit).
Art. 3ter
Le gouvernement présente un amendement (na 41,Doc. na 202/5)
tendant à insérer un article 3ter.
Cet amendement vise à apporter deux correctionsd'ordre technique
à l'article 1275, § 2, alinéa 1er, duCode judiciaire.
Les modifications proposées sont les suivantes:la entre les mots
«un extrait comprenant le dis-
positif du jugement ou de l'arrêt» et les mots « est,dans le
mois, adressé »les mots «et la mention dujour où celui-ci a acquis
force de chose jugée» sontinsérés;
20 les mots «l'officier de l'état civil du premierdistrict de
Bruxelles» sont remplacés par les mots« l'officier de l'état civil
de Bruxelles ».
La règle selon laquelle le divorce devient effectiflejour où le
jugement qui l'a prononcé acquiert force de
-
geformuleerd voor de echtscheiding door onderlingetoestemming
(artikell304 van het Gerechtelijk Wet-boek) maar stond nog niet
expliciet In de wet voorwat de echtscheiding op grond van bepaalde
feitenbetreft. Deze wijziging heeft geen invloed op hetprincipe dat
het vonnis ten aanzien van derdenslechts gevolgen heeft na de
overschrijving 'in deregisters van de burgerlijke stand.
Ook verandert er niets aan het principe dat echt-scheiding wat
de goederen betreft ten aanzien van deechtgenoten terugwerkt tot op
de datum waarop devordering werd ingesteld of de datum waarop het
PVvan niet-verzoening bij een echtscheiding door on-derlinge
toestemming werd opgesteld.
** *
Amendement n/ 14van de heer Jean-Jacques Viseurbeoogt eveneens
de invoeging van een artikel 3ter dateen drietal wijzigingen
aanbrengt in artikel 1280 vanhet Gerechtelijk Wetboek (Stuk
n"202/3).
De wijzigingen voorgesteld onder 1° en 2° betref-fen de
bevoegdheid van de rechter in kort geding.
Zij strekken ertoe de bevoegdheid van de voorzit-ter in kort
geding te bevestigen tot de ontbinding vanhet huwelijk.
De heer Vandeurzen heeft amendement n' 29 inge-diend (Stuk n'
202/4). Het amendement betreft het-zelfde probleem maar stelt een
andere oplossingvoor: de bevoegdheid van de voorzitter wordt
beves-tigd tot de echtscheidingsprocedure definitief beëin-digd is
(cf. de vaste rechtspraak van het Hof vanCassatie, onder meer Casso
29 juni 1995).
Een lid steunt het amendement van de heer Jean-Jacques Viseur.
Hij meent dat de tegenvorderingenvaak zeer lang blijven hangen en
bijgevolg ook uithet oog worden verloren omdat de eiser geen
recht-streeks belang meer heeft.
Die toestand kan verwarring scheppen.
Het (hoger reeds gedeeltelijk besproken) amende-ment n' 14van de
heer Jean-Jacques Viseurstelt nogeenderde wijziging voor aan
artikel1280 van hetGerechtelijk Wetboek.
De wet van 13 april 1995 heeft artikel 1279 vanhet Burgerlijk
Wetboek opgeheven, daar dat overbo-dig was geworden. Maar de
wetgever heeft er zichgeen rekenschap van gegeven dat die
wettelijke be-paling anderzijds het openbaar ministerie
uitdruk-kelijk het vorderingsrecht bij de voorzitter van
derechtbank van eerste aanleg toekende. Het gaatdaarbij weliswaar
om een onoplettendheid vanwegede wetgever. Het was niet de wil van
de wetgever omde procureur des Konings het vorderingsrecht te
ont-zeggen, want dat zou indruisen tegen het nieuweartike1387bis
van het Burgerlijk Wetboek dat hetparket een algemeen
vorderingsrecht bij de jeugd-
[ 17 ] - 202 / 8 - 95 / 96
chose jugée existait déjà pour le divorce par consente-ment
mutuel (article 1304 du Code judiciaire) maisne figurait pas encore
explicitement dans la loi en cequi concerne le divorce pour cause
déterminée. Cettemodification n'affecte en rien le principe selon
lequelle jugement qui prononce le divorce ne produit seseffets à
l'égard des tiers que du jour de sa transcrip-tion dans les
registres de l'état civil.
En ce qui concerne les biens des époux, on a égale-ment maintenu
le principe de la rétroactivité dudivorce au jour où la demande a
été introduite ou,dans le cas d'un divorce par consentement mutuel,
aujour où le procès-verbal de non-conciliation a étéétabli.
** *
L'amendement n°14 de M. Jean-Jacques Viseur(Doc. n° 202/3) vise
également à insérer unarticle 3ter, qui apporte trois modifications
à l'arti-cle 1280 du Code judiciaire.
Les ajouts proposés aux 1° et 2° concernent lacompétence du juge
des référés.
Ils visent à confirmer la compétence du présidentdu tribunal
statuant en référé jusqu'à la dissolutiondu mariage.
M. Vandeurzen présente l'amendement n°29 (Doc.n°202/4) qui
concerne le même problème, mais propo-se une autre solution: la
compétence du présidentest confirmée jusqu'à ce que la procédure en
divorcesoit définitivement clôturée (cf. la jurisprudenceconstante
de la Cour de cassation, notamment Casso29 juin 1995).
Un membre appuie l'amendement de M. Jean-Jacques Viseur. Il
estime que les demandes recon-ventionnelles restent souvent très
longtemps pen-dantes et qu'elles sont par conséquent perdues devue
parce que le demandeur n'a plus d'intérêt di-rect.
Cette situation pourrait prêter à confusion.
L'amendement n° 14 de M. Jean-Jacques Viseur,(qui a déjà été
examiné en partie), propose une troi-sième modification de
l'article 1280 dû.Codejudiciai-re.
La loi du 13 avril 1995 a abrogé l'article 1279 duCode civil,
devenu inutile. Mais le législateur n'atoutefois pas aperçu que
cette disposition légale re-connaissait expressément au ministère
public ledroit d'agir devant le président du tribunal de pre-mière
instance. Il s'agit en l'occurence d'une inadver-tance du
législateur qui n'a nullement voulu priver leprocureur du Roi de ce
droit d'action, ce qui seraitd'ailleurs contraire à l'article
387bis nouveau duCode civil qui reconnaît au parquet un droit
d'actiongénéral devant le juge de la jeunesse. Même si onpeut
interpréter différents textes légaux en ce sens, ilest utile de
préciser que le ministère public conserve
-
- 202 / 8 - 95 / 96
rechtbank toekent. Ook al kan men verscheidenewetteksten reeds
in die zin interpreteren, toch is hetnuttig te preciseren dat het
openbaar ministerie hetvorderingsrecht behoudt voor de voorzitter
die uit-spraak doet in kort geding op grond van artikel 1280van het
Gerechtelijk Wetboek.
Een lid meent dat dit amendement overbodig is.Het algemeen
vorderingsrecht dat aan de procureurdes Konings in artikel387bis
van het BurgerlijkWetboek wordt toegekend, houdt tevens de
mogelijk-heid in om een procedure in kort geding voor
dejeugdrechter in te leiden.
Het lid begrijpt overigens niet waarom het parketvoorlopige
maatregelen zou vragen indien geen vande partijen dat zou
wensen.
Een ander lid antwoordt dat het amendementniets meer beoogt dan
de bevestiging van de bevoegd-heid van de Procueur om tussen te
komen naar aan-leiding van een procedure in kort geding zoals
reedsuitdrukkeljk voorzien in artikel387bis van het Bur-gerlijk
Wetboek.
Art. 3quater (nieuui)
Het amendement n/ 42 van de regering tot invoe-ging van een
artikel 3quater (Stuk n"202/5) regelt degevolgen van de
echtscheiding in de tijd. Arti-ke11278, eerste lid, van het
Gerechtelijk Wetboekwordt aangevuld in de zin dat de echtscheiding
tenaanzien van de persoon van de echtgenoten gevolgheeft vanaf de
dag waarop de beslissing in krachtvan gewijsde is getreden.
Deze aanvulling lost enkele praktische problemenop die zich
thans voordoen en waarvoor, reeds bijministeriële omzendbrief van
21 juni 1995 gerichtaan de gerechtelijke overheden, een voorlopige
rege-ling werd getroffen (zie tevens verantwoording bij
deregeringsamendementen nrs41 tot 44, Stuk n"202/5).
** *
De heren Jean-Jacques Viseur en Vandeurzen die-nen een zelfde
amendement (respectievelijk n' 15,Stuk n"202/3 en n" 30, Stuk n"
202/4) in dat ertoestrekt een technische correctie in artikel 1282
vanhet Gerechtelijk Wetboek aan te brengen door dewoorden « te
rekenen van de datum waarop de dag-vaarding tot echtscheiding op de
griffie van de recht-bank is neergelegd » te vervangen door de
woorden« te rekenen van de datum van de betekening van
dedagvaarding tot echtscheiding »,
De heer Vandeurzen preciseert dat de vergissing inde huidige
tekst voortvloeit uit een slechts gedeelte-lijke wijziging van de
vorige tekst die in de instellingvan de vordering door middel van
een verzoekschriftvoorzag.
De leden gaan met die tekstverbetering akkoord.
[ 18 ]
ce droit d'action devant le président siégeant en réfé-ré sur
base de l'article 1280 du Code judiciaire.
Un membre estime que cet amendement est super-flu. Le droit
d'action général que l'article 387bis duCode civil reconnaît au
procureur du Roi permet à cedernier d'introduire une procédure en
référé devantle juge de la jeunesse.
Par ailleurs, le membre ne comprend pas pourquoile parquet
demanderait des mesures provisoires siaucune des parties ne le
souhaite.
Un autre membre répond que cet amendement viseseulement à
confirmer que le procureur est habilité àintervenir à la suite
d'une procédure en référé, ainsique le prévoit d'ores et déjà
explicitement l'arti-cle 387bis du Code civil.
Art. 3quater (nouveau)
L'amendement n° 42 du gouvernement (Doc.n°202/5) tend à insérer
un article 3quater qui règleles effets du divorce dans le temps.
L'article 1278,alinéa 1er,du Code judiciaire est complété par
unedisposition prévoyant que le divorce produit ses ef-fets à
l'égard de la personne des époux à partir dujour où la décision
acquiert force de chose jugée.
Cet ajout règle certains problèmes pratiques aux-quels la
circulaire ministérielle du21 juin 1995,adressée aux autorités
juridiciaires avait apportéune solution provisoire (voir aussi la
justification desamendements nOS 41 à 44 du, gouvernement, Doc.n°
202/5).
** *
MM. Jean-Jacques Viseur et Vandeurzen déposentun amendement
identique (respectivement n° 15,Doc.n° 202/3 et n° 30, Doc.n°
202/4) qui vise à appor-ter une correction technique à l'article
1282 du Codejudiciaire en remplaçant les mots « à partir de la
datedu dépôt de la citation en divorce » par les mots « àpartir de
la signification de la citation en divorce »,
M. Vandeurzen précise que l'erreur du texte actuelprovient d'un
changement seulement partiel du texteantérieur qui prévoyait
l'introduction de la demandepar requête.
Les membres marquent leur accord devant cettecorrection.
-
Art. 3quinquies (nieuio)
De heren Jean-Jacques Viseur en Vandeurzen die-nen een zelfde
amendement (respectievelijk n' 16,Stuk nr 202/3 en n' 31, Stuk n'
202/4) in dat ertoestrekt artikel 1283 van het Gerechtelijk
Wetboekaan te vullen met een lid, luidend als volgt: «Hetbewijs van
goede trouw moet worden geleverd doorde contracterende derde.
».
De heer Jean-Jacques Viseur voegt eraan toe datdit amendement
betrekking heeft op de verbintenis-sen die door een van de
echtgenoten met een derdewerden aangegaan. Tot nu toe is het niet
duidelijk ofdie derde verondersteld wordt te goeder trouw te
zijn(conform het gemeen recht: artikel 1167 van hetBurgerlijk
Wetboek) of integendeel verondersteldwordt te kwader trouw te zijn
(zoals het geval istijdens het huwelijk, vóór de procedure is
ingesteld:artikel 1422, laatste lid, van het Burgerlijk Wet-boek).
Het amendement legt de bewijslast voor degoede trouw bij de
contracterende derde, zodat deregeling tijdens het huwelijk en
tijdens de proceduredezelfde is.
De leden zijn het met de strekking van dit amende-ment eens.
De heer Vandeurzen stelt vast dat de tekst vanamendement n' 31
(Stuk n' 202/4) weinig zin heeftzonder de toevoeging «onverminderd
de rechten vande te goeder trouw zijnde derde ». Het amendementn'
48 (Stuk n' 202/6) vervangt het voormelde amen-dement n' 31 en
vervolledigt de tekst.
De commissie stemt in met amendement n' 48.
Art.4
Dit artikel brengt artikel 1287, vijfde lid, van het.
Gerechtelijk Wetboek in overeenstemming met arti-kel I van de
hypotheekwet van 16 december 1851.
De heer Bourgeois stelt een amendement n/'4(Stukn" 202/2) voor,
dat ertoe strekt artikel1287, vijfde lid,van het Gerechtelijk
Wetboek weg te laten.
** *
De heer Vandeurzen dient een amendement ti: 32(Stuk n" 202/4)
in, dat ertoestrekt artikel 4 weg telaten.
Als gevolg van de reacties die op de indiening vanhet
wetsvoorstel zijn gevolgd, deelt de heer Vandeur-zen mee dat het
gebrek aan overeenstemming tussenbeide wetsbepalingen in de
praktijk geen.problemenoplevert. Hij stelt dan ookvoor artikel4 weg
te laten.
De leden volgen de redeneringvan de indiener vanhet
voorstel.
** *
[ 19 ] - 202 18 - 95 196
Art. 3quinquies (nouveau)
MM. Jean-Jacques Viseur et Vandeurzen présen-tent un amendement
identique (respectivementn° 16,Doc.n° 202/3 et n° 31, Doc.n° 202/4)
qui tend àcompléter l'article 1283 du Code judiciaire par l'ali-néa
suivant: «La preuve de sa bonne foi incombe autiers contractant.
»,
M. Jean-Jacques Viseur ajoute que cet amende-ment porte sur les
contrats conclus entre un desépoux et un tiers. Actuellement, il
n'est pas précisé sicetiers est présumé être de bonne foi
(application dudroit commun: article 1167 du Code civil) ou
aucontraire de mauvaise foi (comme c'est le cas durantle mariage,
avant l'intentement de la procédure, arti-cle 1422, dernier alinéa
du Code civil).En mettant lapreuve de la bonne foi à charge du
tiers contractant,l'amendement propose d'appliquer le même
régimetant pendant le mariage que pendant la procédure.
Les membres se rallient à.l'objet de cet amende-ment.
M. Vandeurzen estime le texte de l'amendementn° 31 (Doc.n?202/4)
n'a de sens que si l'on y insère lesmots « sans préjudice des
droits des tiers de bonnefoi »et présente à cet effet l'amendement
no48 (Doc.n° 202/6), en remplacement de l'amendement n° 31.
La commission se rallie à l'amendement n?48.
Art.4
Cet article a pour objet de mettre en concordancel'article 1287,
alinéa 5 du Code judiciaire etl'article 1er de la loi hypothécaire
du 16 décembre1851.
M. Bourgeois dépose un amendement n° 4 (Doc.n° 202/2) qui vise à
abroger l'article 1287, alinéa 5 duCode judiciaire.
** *
M. Vandeurzen présente ·un amendement n° 32(Doc.n° 202/4) qui
tend à supprimer cet article 4.
Suite aux réactions qui se sont manifestées depuisle dépôt de la
proposition de loi, M. Vandeurzen faitpart que Ie manque de
conco