Page 1
RAPPORT
Beheerplan voor Natura 2000-gebied
in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Deelgebied IB12: "Manoir d'Anjou"-domein
Klant: Leefmilieu Brussel - LB
Contact:
Departement Biodiversiteit
[email protected]
Havenlaan 86C/3000
B-1000 Brussel
Referentie: I&BFP1976R001D0.2
Versie: 0.2/Concept
Datum: 20 december 2017
Page 2
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 i
HASKONINGDHV BELGIUM N.V.
Schaliënhoevedreef 20D
B-2800 Mechelen
Belgium
Industry & Buildings
Trade register number: 448109415
+32 15 405656
+32 15 211134
[email protected]
royalhaskoningdhv.com
T
F
E
W
Titel document: Beheerplan voor Natura 2000-gebied in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Ondertitel: Deelgebied IB12
Referentie: I&BFP1976R001D0.2
Versie: 0.2/Concept
Datum: 20 december 2017
Projectnaam: Natura 2000 beheerplannen
Projectnummer: FP1976
Auteur(s): Sofie Fabri, Guy Geudens, Guy Heutz
Opgesteld door: HaskoningDHV Belgium NV &
Hesselteer BVBA
Gecontroleerd door: Leefmilieu Brussel - LB
Datum/Initialen:
Goedgekeurd door:
Datum/Initialen:
Classificatie
Projectgerelateerd
Disclaimer
No part of these specifications/printed matter may be reproduced and/or published by print, photocopy, microfilm or by
any other means, without the prior written permission of HaskoningDHV Belgium N.V.; nor may they be used, without
such permission, for any purposes other than that for which they were produced. HaskoningDHV Belgium N.V.
accepts no responsibility or liability for these specifications/printed matter to any party other than the persons by
whom it was commissioned and as concluded under that Appointment. The integrated QHSE management system of
HaskoningDHV Belgium N.V. has been certified in accordance with ISO 9001:2015, ISO 14001:2015 and OHSAS
18001:2007.
Page 3
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 ii
Inhoud
1 Beschrijving deelgebied IB12 1
1.1 Situering 1
1.1.1 Algemeen 1
1.1.2 Statuten 1
1.1.3 Korte situering en historiek 2
1.2 Belang van deelgebied IB12 binnen Speciale Beschermingszone I 3
1.2.1.1 Habitats 3
1.2.1.2 Soorten 3
1.3 Beschrijving soorten 5
1.3.1 Soorten van communautair belang en soorten van gewestelijk belang 6
1.3.2 Strikt beschermde soorten op het hele gewestelijke grondgebied waarvoor doelstellingen voor
SBZ I werden geformuleerd 6
1.3.3 Overige soorten in deelgebied IB12 6
1.4 Beschrijving habitats 7
1.4.1 Habitats van communautair belang en habitats van gewestelijk belang 7
1.4.2 Overige natuurtypes in deelgebied IB12 9
2 Beschrijving beheerdoelstellingen 10
2.1 Doelstellingen op niveau van communautaire habitats en soorten en habitats en soorten
van gewestelijke belang 10
2.2 Overige doelstellingen binnen deelgebied IB12 11
3 Knelpunten 11
4 Beschrijving beheermaatregelen 12
4.1 Overzicht beheermaatregelen voor deelgebied IB12 12
4.2 Beheer van de graslanden 16
4.3 Beheer van de bosranden 16
4.4 Beheer van de beboste delen 17
4.5 Beheer van de vijver 18
4.6 Beheer van zone 9 19
4.7 Exotenbeheer 19
4.8 Soortenbeheer 19
4.9 Beheermaatregelen in functie van erfgoedelementen 21
Page 4
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 iii
5 Vrijstellingen op verbodsbepalingen 21
6 Literatuur 22
7 Bijlagen 1
Tabellen
Tabel 1.1: Oppervlaktes in ha van deelgebied en habitattypes in deelgebied IB12 3
Tabel 1.2: Waarnemingen uit databanken LB, waarnemingen.be en uit IHD-rapport waarbij "p =
potentie maar geen bevestigde waarneming", "X = bevestigde waarneming (1998-2017)", “X(o)
= bevestigde waarneming in omgeving deelgebied > 100 m” 3
Tabel 1.3: In deelgebied IB12 voorkomende communautaire habitats 7
Tabel 2.1: Doelstellingen van uitbreiding, ontwikkeling of omvorming voor SBZ I van toepassing
in deelgebied IB12 10
Tabel 4.1: Beheermaatregelen voor deelgebied IB12 13
Figuren
Kaart 1.1: Situering deelgebied IB12 en kadastrale percelen 1
Kaart 1.2: Bestemmingen deelgebied IB12 (Gewestelijk Bestemmingsplan (GBP)) 1
Kaart 1.3: Habitattypes van communautair belang en hun verwachte evoluties in deelgebied
IB12 1
Kaart 1.4: Overige natuurtypes in deelgebied IB12 1
Kaart 2.1: Beheerdoelstellingen bos in deelgebied IB12 10
Kaart 4.1: Beheermaatregelen in deelgebied IB12 12
Bijlagen
Bijlage 1: Kadasterpercelen
Bijlage 2: Bepalingen met betrekking tot Patrimonium in deelgebied IB12
Bijlage 3: De rol en het belang van de deelgebieden voor de coherentie van Speciale
Beschermingszone I
Bijlage 4: Fotobijlage deelgebied IB12
Page 5
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 1
1 Beschrijving deelgebied IB12
Kaart 1.1: Situering deelgebied IB12 en kadastrale percelen
Kaart 1.2: Bestemmingen deelgebied IB12 (Gewestelijk Bestemmingsplan (GBP))
Kaart 1.3: Habitattypes van communautair belang en hun verwachte evoluties in deelgebied IB12
Kaart 1.4: Overige natuurtypes in deelgebied IB12
1.1 Situering
1.1.1 Algemeen
Het “Manoir d’Anjou”-domein maakt deel uit van de speciale beschermingszone “Het Zoniënwoud met
bosranden en aangrenzende beboste domeinen en de vallei van de Woluwe – complex Zoniënwoud –
Vallei van de Woluwe” (verder SBZ I). In bijlage 3 wordt het deelgebied gesitueerd ten opzichte van het
gehele SBZ I.
Het gehele landgoed is 8 ha groot en omvat enkele gebouwen. Enkel het park is aangeduid als Natura
2000 deelgebied IB12 (illustratie 1.1). Het Natura 2000 deelgebied heeft een oppervlakte van 5,36 ha en
ligt volledig op het grondgebied van de gemeente Sint-Pieters-Woluwe.
De eigenaar van het landgoed en het park is sinds 1987 de vzw “Les Fraternités du Bon Pasteur”. Voor
het gehele landgoed, inclusief het park, werd in 2015 een beheerplan opgesteld door Olivier Baudry in
opdracht van de vzw (Baudry, 2015), geldig voor een periode van 15 jaar. Het onderhoud van het park
gebeurt door vrijwilligers.
Bijlage 1 geeft een overzicht van de kadasterpercelen binnen het deelgebied, met een aanduiding van het
percentage van elk perceel dat een Natura 2000 statuut heeft en met aanduiding van het statuut van de
eigenaars en gebruikers. De algemene situering met de kadastrale perceelsindeling wordt weergegeven
op kaart 1.1. Het Gewestelijke Bestemmingsplan is weergegeven op kaart 1.2. Het deelgebied werd
aangeduid als park en de vijver werd afzonderlijk aangeduid als water.
1.1.2 Statuten
Het deelgebied IB12 “Manoir d’Anjou”-domein is beschermd als landschap door Monumenten en
Landschappen sinds 19 april 2012. Delen van het kasteel zijn eveneens beschermd als Monument. Het
kasteel valt echter buiten het Natura 2000 - deelgebied. In het gehele domein werden drie bijzondere
bomen gekarteerd, waarvan één binnen het Natura 2000-deelgebied valt nl. nr. 6113 een beuk (Fagus
sylvatica) met omtrek 376 cm bij de laatste inventaris.
In bijlage 2 wordt de exacte afbakening van het beschermd landschap (en het monument) gegeven, de
reden van klassering en de aanduiding van de bijzondere bomen. In bijlage 3 worden alle statuten en
beschermingen binnen het gebied SBZ I weergegeven.
Page 6
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 2
Illustratie 1.1: Situering van deelgebied IB12 "Manoir d'Anjou"-domein (rood) met in paarse stippellijn de afbakening van het gehele
domein
1.1.3 Korte situering en historiek
Het deelgebied IB12 was over de volledige oppervlakte bebost op het einde van de 18de eeuw (Ferraris
atlas), het vormde op dat moment de noordgrens van het Zoniënwoud. Niet veel nadien, tijdens de
Oostenrijkse periode, werd het volledig ontbost en in cultuur gebracht. De noordelijke limiet van het
Zoniënwoud schoof op naar het zuiden en kwam te liggen ter hoogte van Driekleuren, waar ze nu nog
steeds ligt.
Het terrein werd in 1857 gekocht door een bankier die er een kasteel liet bouwen in neoklassieke stijl. Het
park werd aangelegd, voorzien van een vijver, graspartijen en beboste zones, met tal van zeldzame
boomsoorten. Nadien veranderde het domein verschillende keren van eigenaar, om in 1948 eigendom te
worden van kloosterzusters (les Soeurs de Notre-Dame de la Charité) die van het kasteel een internaat
maakten voor meisjes die onder de hoede van de rechter werden geplaatst. In 1986 werd het geheel
verkocht aan de vzw Fraternités du Bon Pasteur (Delaunois & Motquin, 1998).
Het terrein helt af naar het westen toe, in de richting van de vijver. Het deelgebied wordt begrensd door
woningen en tuinen. Ten oosten en zuiden liggen schoolgebouwen, waaronder het voormalige
kasteelgebouw.
Deelgebied IB12 is een zogenaamd station relais, dat vooral zijn belang heeft als verbindingsgebied
tussen het Zoniënwoud en andere deelgebieden in de Woluwevallei, zodanig dat de ruimtelijke
samenhang van het Natura 2000-netwerk verzekerd is.
Page 7
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 3
1.2 Belang van deelgebied IB12 binnen Speciale Beschermingszone I
Bijlage 3 bevat een overkoepelend document voor het SBZ I met de voornaamste bepalingen van het
aanwijzingsbesluit1 en met het relatieve belang van elk deelgebied voor de habitats en soorten van
communautair en gewestelijk belang.
1.2.1.1
1.2.1.2 Habitats
In bijlage 2 wordt het relatief belang weergegeven van alle deelgebieden voor de aanwezige habitats,
gebaseerd op de oppervlakte in het deelgebied t.o.v. de totale oppervlakte in SBZ I. Het deelgebied IB12
is belangrijk (0 – 10% procentueel aandeel) voor de habitats 6430, 6410 en 9130.
Tabel 1.1: Oppervlaktes in ha van deelgebied en habitattypes in deelgebied IB12
Opp. In deelgebied IB12 (ha) Totale opp. In SBZ I (ha)
Oppervlakte deelgebied 5,36 2070,08
Oppervlakte habitats 4,13 1713,75
6430 Voedselrijke ruigten subtype boszomen 0,10 (bij aanwijzing)
0 (2017 intussen verbost) 2,29
6510 Schraal hooiland subtype matig droog - vochtig
type Arrhenatherion 1,19 15,08
9130 Beukenbossen Asperulo-Fagetum 2,84 (bij aanwijzing)
2,94 (2017) 188,95
1.2.1.3 Soorten
Om het belang van het deelgebied IB12 “Manoir d’Anjou”-domein voor de verschillende soorten planten,
dieren en paddenstoelen te duiden, wordt in het overkoepelende document (bijlage 3) de aanwezigheid in
elk deelgebied van SBZ I gegeven. Er wordt aangegeven of de soort voorkomt (1998-2017) volgens de
soortendatabank van Leefmilieu Brussel, of de soort is vermeld in het IHD-rapport of eventueel in andere
soortendatabanken werd ingegeven en of er potentie is voor de soort. Dat laatste wil zeggen dat er
geschikt leefgebied aanwezig is, maar geen bevestigde waarneming. De behandelde soorten zijn die van
communautair belang, de soorten van gewestelijk belang en de strikt beschermde soorten op gewestelijk
grondgebied. De soorten met bevestigde waarnemingen of potentie in deelgebied IB12 zijn weergegeven
in tabel 1.2.
Tabel 1.2: Waarnemingen uit databanken LB, waarnemingen.be en uit IHD-rapport waarbij "p = potentie maar geen bevestigde
waarneming", "X = bevestigde waarneming (1998-2017)", “X(o) = bevestigde waarneming in omgeving deelgebied > 100 m”
Soort Aanwezigheid of potentie in deelgebied IB12
Soorten van communautair belang
Vliegend hert p
Bittervoorn p
1 Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering d.d. 14/04/2016 tot aanwijzing van het Natura 2000- gebied – BE1000001 : « Het Zoniënwoud met bosranden en aangrenzende beboste domeinen en de vallei van de Woluwe – complex Zoniënwoud – Vallei van de Woluwe » (B.S. 13/05/2016), verder het ‘aanwijzingsbesluit’ genoemd.
Page 8
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 4
Soort Aanwezigheid of potentie in deelgebied IB12
Meervleermuis p
Ingekorven vleermuis p
Bechsteins vleermuis p
Grote Hoefijzerneus p
Kamsalamander p
Grote zilverreiger p
Nonnetje p
Wespendief p
IJsvogel p
Zwarte specht p
Middelste bonte specht p
Soorten van gewestelijk belang
Steenmarter X(o)
Eikelmuis p
Huiszwaluw X(o)
Hazelworm p
Levendbarende hagedis p
Vuursalamander p
Meikever X(o)
Sleedoornpage p
Soorten die een strikte bescherming genieten
Brandts vleermuis p
Baardvleermuis p
Franjestaart p
Gewone grootoorvleermuis p
Grijze grootoorvleermuis p
Kleine dwergvleermuis p
Ruige dwergvleermuis p
Gewone dwergvleermuis p
Kuhls dwergvleermuis p
Gewone / Kleine dwergvleermuis** p
Gewone / Ruige dwergvleermuis ** p
Dwergvleermuis sp.** p
Laatvlieger p
Watervleermuis p
Rosse vleermuis p
Page 9
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 5
Soort Aanwezigheid of potentie in deelgebied IB12
Bosvleermuis p
Nyctalus sp. ** p
Eptesicus / Nyctalus sp. ** p
Chiroptera sp. *** p
Bunzing p
Wezel p
Waterspitsmuis p
Dwergmuis p
Havik p
Waterral p
Houtsnip p
Kleine karekiet X
Bosrietzanger X
Braamsluiper p
Grasmus p
Kleine watersalamander p
Vinpootsalamander p
Alpenwater salamander p
Teunisbloempijlstaart p
Kleine vuurvlinder p
Koevinkje p
Dichte wespenorchis p
Gevlekte orchis p
Bijenorchis p
In de databanken zijn zeer beperkt bevestigde waarnemingen van soorten van communautair of
gewestelijk belang binnen deelgebied IB12. Dit is waarschijnlijk te wijten aan het ontbreken van
inventarisaties in het deelgebied zelf, dat privé-eigendom is en niet voor het publiek toegankelijk. Voor
heel wat soorten werd geen waarneming bevestigd, maar is wel geschikt leefgebied aanwezig.
Bosrietzanger (Acrocephalus palustris) en kleine karekiet (Acrocephalus scirpaceus) worden wel
waargenomen in of nabij het deelgebied. Het beeld van weinig waarnemingen in de databanken is hier
dus te wijten aan het privé karakter van het domein zelf en de omgeving, en niet aan de kwaliteit als
potentieel leefgebied. Ook voor vleermuizen is het gebied waardevol.
1.3 Beschrijving soorten
In bijlage 3 wordt een overzicht gegeven van de soorten waarvoor het hele SBZ I is aangewezen, met de
staat van instandhouding (toestand bij aanwijzing) zoals opgenomen in het aanwijzingsbesluit. In
onderstaande paragrafen wordt het voorkomen van de soorten in deelgebied IB12 beschreven.
Page 10
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 6
1.3.1 Soorten van communautair belang en soorten van gewestelijk belang
Zoals reeds vermeld zijn in de soortendatabank van LB geen waarnemingen bevestigd van soorten van
communautair belang of soorten van gewestelijk belang binnen dit deelgebied. Dit ligt duidelijk aan een
beperkte inventarisatie-inspanning in deze omgeving. Het deelgebied biedt zeker potentieel leefgebied
aan soorten van gewestelijk belang.
Er zijn wel waarnemingen gekend van steenmarter (Martes foina), huiszwaluw (Delichon urbica) en
meikever (Melolontha melolontha) net buiten het gebied. Met de aanwezigheid van een boomgaard vormt
het Manoir d’Anjou- domein eveneens een potentieel leefgebied voor steenmarter. Ook meikever kan
verwacht worden in het Manoir d’Anjou-domein door de aanwezigheid van volwassen waardbomen zoals
zomereik (Quercus robur), wintereik (Quercus petraea) en beuk (Fagus sylvatica).
1.3.2 Strikt beschermde soorten op het hele gewestelijke grondgebied waarvoor
doelstellingen voor SBZ I werden geformuleerd
Van het “Manoir d’Anjou”-domein zelf zijn geen inventarisatiegegevens van vogels, amfibieën en reptielen,
en zoogdieren (inclusief vleermuizen) bekend. De ligging nabij het Zoniënwoud en zijn rol als stapsteen
tussen het woud en de grotere groengebieden in de Woluwevallei, maakt dat dit gebied van belang is voor
vleermuizen. Ook de aanwezigheid van de vijver en enkele kunstmatige grotten maakt dat het gebied een
potentieel leefgebied is.
1.3.3 Overige soorten in deelgebied IB12
Verder komen nog soorten voor waarvoor geen doelstellingen zijn geformuleerd. We bespreken ze hier ter
informatie.
Via Weiserbs & Jacob (2007) is geweten welke vogelsoorten er voorkomen in het atlashok waarin het
“Manoir d’Anjou”-domein gelegen is. In hetzelfde kilometerhok is ook een deel van het Zoniënwoud
gelegen. Gegevens kunnen bijgevolg ook betrekking hebben op dit gebied.
De gegevens zijn echter hoofdzakelijk beperkt tot algemene soorten. Vermeldenswaardig is het
voorkomen van groene specht (Picus viridis), boomklever (Sitta europaea), boomkruiper (Certhia
brachydactyla), goudhaantje (Regulus regulus) en vuurgoudhaantje (Regulus ignicapilla), die allen als
mogelijke broedvogel zijn vermeld.
Groene specht (Picus viridis) is een bosvogel die variatie in biotoop behoeft (niet te gesloten en niet te
open gebied), onder andere omdat hij op de grond naar eten zoekt. In dat opzicht is het “Manoir d’Anjou”-
domein een geschikt gebied voor deze vogel. Boomklever (Sitta europaea) is als holenbroeder gebonden
aan oudere, dikkere bomen en is als dusdanig goed vertegenwoordigd in het Zoniënwoud en de
aangrenzende gebieden. Ook boomkruipers zijn holenbroeders, zij hebben een bijzondere voorkeur voor
oude loofbossen met bomen met een ruwe stam, zoals eikenbossen. Het goudhaantje (Regulus regulus)
komt voor in parken en gemengde bossen; de soort zit graag in hoge naaldbomen. Het vuurgoudhaantje
(Regulus ignicapilla) is iets minder gebonden aan naaldbossen dan het goudhaantje en broedt ook in
geïsoleerde naaldbomen of bomen met klimplanten (klimop). Ook grote bonte specht (Dendrocopos
major) komt mogelijks tot broeden in het kilometerhok.
Een soort die als waarschijnlijke broedvogel wordt vermeld, is glanskop (Parus palustris), gebonden aan
oude loofbossen met eik en beuk en bij voorkeur ook met ondergroei.
Page 11
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 7
De zanglijster (Turdus philomelos), als typische soort van parken en tuinen, gebonden aan voldoende
opgaande bomen (zangpost), houtkanten en struiken (nest) en open zones zoals gazons (foerageren), is
een mogelijke broedvogel.
In het domein werd ook halsbandparkiet (Psittacula krameri) waargenomen. Deze exotische holenbroeder
vormt vooral een probleem omdat hij de (potentiële) broedplaatsen van waardevolle inheemse soorten
kan bezetten, o.a. van de Europese vleermuissoorten en boomklever.
Andere voorkomende, algemene diersoorten zijn gewone pad (Bufo bufo) en vos (Vulpes vulpes).
1.4 Beschrijving habitats
In bijlage 3 wordt een overzicht gegeven van de habitats waarvoor het hele SBZ I is aangewezen, met de
staat van instandhouding (toestand bij aanwijzing) zoals opgenomen in het aanwijzingsbesluit. In
onderstaande paragrafen wordt het voorkomen van de habitats in het deelgebied IB12 beschreven, met
waar nodig nuances met betrekking tot de staat van instandhouding op niveau van het deelgebied.
1.4.1 Habitats van communautair belang en habitats van gewestelijk belang
Tabel 1.3 geeft een overzicht van de aanwezige communautaire habitattypes bij aanwijzing in IB12
“Manoir d’Anjou” - domein. Het voorkomen is ruimtelijk gesitueerd op kaart 1.3.
Tabel 1.3: In deelgebied IB12 voorkomende communautaire habitats
Code Naam Subtype
Ontwikkelingsgraden
op basis van
kwantiteit en kwaliteit
(matig, voldoende,
goed)
Oppervlakte (ha)
6430
Voedselrijke zoomvormende ruigten van
het laagland, en van de montane en
alpiene zones
Boszomen Matig (bij aanwijzing)
/ (2017)
0,1 (bij aanwijzing)
0 (2017)
6510
Laaggelegen schraal hooiland
(Alopecurus pratensis, Sanguisorba
officinalis)
Matig droog - vochtig
type (Arrhenatherion) Matig 1,19
9130 Beukenbossen van het type Asperulo-
Fagetum Matig
2,84 (bij aanwijzing)
2,94 (2017)
*prioritair habitattype
Habitattype 6430 Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland en van de montane en alpiene
zones Subtype: boszomen
Dit habitattype werd bij aanwijzing toegekend aan een open plek in zone 1_A en was dus strikt genomen
geen zoomvegetatie. Als habitattype 6430 was het slecht ontwikkeld. Het was immers een efemere
storingssituatie. Toch waren bij aanwijzing meerdere van de typische soorten – weliswaar allemaal erg
algemene plantensoorten – aanwezig: robertskruid (Geranium robertianum), geel nagelkruid (Geum
urbanum) en speenkruid (Ranunculus ficaria) werden aangevuld met boskortsteel (Brachypodium
sylvaticum) en storingsindicatoren als kropaar (Dactylis glomerata), ridderzuring (Rumex obtusifolius) en
gestreepte witbol (Holcus lanatus). Bij het terreinbezoek in 2017 was de aanplanting en spontane opslag
van vooral hazelaar in zone 1_A echter verder ontwikkeld (zie Foto IB12_18) en kan deze zone beter
Page 12
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 8
getypeerd worden als 9130, zoals de naastliggende zones. Aanwezige boomsoorten zijn onder andere
gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus), hazelaar (Corylus avellana), es (Fraxinus excelsior) en tamme
kastanje (Castanea sativa).
Habitattype 6510 Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis) Subtype:
matig droog - vochtig type (Arrhenatherion)
Het grote grasland centraal in het gebied (Foto IB12_01) komt in aanmerking voor het habitattype 6510,
waarbinnen het zich situeert tussen de twee subtypes Arrhenatherion en Alopecurion. Gezien het
Alopecurion in goed ontwikkelde vorm overstromingsgraslanden betreft met een zeer specifieke
soortensamenstelling die in ons land nauwelijks nog kunnen worden aangetroffen (en ook in het
studiegebied ontbreken), werd de vegetatie in het subtype Arrhenatherion ondergebracht. In het grote
grasland (zone 7) is grote vossestaart (Alopecurus pratensis) nochtans de meest abundante grassoort,
terwijl glanshaver (Arrhenatherum elatior) en veldbeemdgras (Poa pratensis) een veel lagere bedekking
hebben. De vegetatie wordt verder gekenmerkt door vooral ‘overige’ soorten van beide subtypes zoals,
behalve veldbeemdgras, ook veldzuring (Rumex acetosa) en reukgras (Anthoxanthum odoratum).
Gewone berenklauw (Heracleum sphondylium) en heggenwikke (Vicia sepium) zijn ‘overige soorten’ voor
het Arrhenatherion en pinksterbloem (Cardamine pratensis) als meer vochtminnende soort voor het
Alopecurion. Zeer opmerkelijk is dat in het lager gelegen deel een meer schrale vegetatie voorkomt (Foto
IB12_02), die nog wat sterker naar de drogere graslanden van het Arrhenatherion neigt door het
voorkomen van rood zwenkgras (Festuca rubra) en gewone veldbies (Luzula campestris) in hoge
bedekking, en van gewone ereprijs (Veronica chamaedrys). Ook reukgras (Anthoxanthum sp.) en
gestreepte witbol (Holcus lanatus) zijn in dit deel van het grasland regelmatig te vinden. Omdat de
typische soorten schaars zijn en voor dit soort vegetatietype de soortenrijkdom nog gevoelig omhoog kan,
is de ontwikkelingsgraad matig. Hetzelfde geldt voor het grasland onder de boomgaard in zone 6 (Foto
IB12_13), dat soortenarmer is en zich kenmerkt door een hoog aandeel van grote vossenstaart en
gewone berenklauw in de vegetatie. Het zuidelijke deel van zone 6, ten westen van de vijver, werd bij
aanwijzing aangeduid als habitattype 6510. In 2017 is het deels verbost. In het beheerplan van Baudry
(2015) wordt deze zone getypeerd als een bebost gebied, met boomsoorten als zwarte els (Alnus
glutinosa), zachte berk (Betula pubescens), zomereik (Quercus robur) en ratelpopulier (Populus tremula).
Habitattype 9130 Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum
De bosgebieden die binnen het gebied voorkomen, kunnen allemaal worden gerekend tot het habitattype
9130. Deze identificatie berust voornamelijk op de samenstelling van de kruidlaag. Zo staan in zone 1
naast de typische soort wilde hyacint (Scilla non-scripta) een hele reeks bosplanten waarvan meerdere
ook tot de ‘overige’ soorten van het habitattype 9130 worden gerekend: bosanemoon (Anemone
nemorosa), gewone salomonszegel (Polygonatum multiflorum), groot heksenkruid (Circaea lutetiana),
wijfjesvaren (Athyrium filix-femina), bosklimopereprijs (Veronica hederifolia ssp. lucorum), bosgierstgras
(Milium effusum), klimop (Hedera helix), boszegge (Carex sylvatica), ruwe smele (Deschampsia
cespitosa), schaduwkruiskruid (Senecio ovatus), geel nagelkruid (Geum urbanum) en robertskruid
(Geranium robertianum). De struiklaag doet eerder denken aan zuurdere bostypen met taxus (Taxus
baccata), hulst (Ilex aquifolium), rododendron (Rhododendron sp.) (Foto IB12_07), wilde lijsterbes (Sorbus
aucuparia) en Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina), naast ook gewone esdoorn (Acer
pseudoplatanus), gewone es (Fraxinus excelsior), sneeuwbes (Symphoricarpus albus) en buxus (Buxus
sp.).
In zone 2 groeit een weinig wilde hyacint, maar hier staat plaatselijk ook lievevrouwebedstro (Galium
odoratum), waarvan de wilde oorsprong echter sterk in vraag kan worden getrokken. Hoewel het bostype
hier duidelijk elementen van het zuurdere habitattype 9120 bevat, zoals enkele van de bij zone 1
genoemde struiksoorten, grote en ruige veldbies (Luzula sylvatica en L. pilosa), Lelietje-van-Dalen
(Convallaria majalis) (wild?)), wilgenroosje (Epilobium angustifolium) en zelfs pilzegge (Carex pilulifera)
doet de aanwezigheid van de soorten van rijkere bosbodem met ook bosanemoon, schaduwgras (Poa
Page 13
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 9
nemorosa), boszegge, boskortsteel (Brachypodium sylvaticum) en haagbeuk (Carpinus betulus) besluiten
dat het toch niet om het habitattype 9120 gaat.
In zone 4 ten slotte is een andere typische soort aanwezig, namelijk eenbloemig parelgras (Melica
uniflora) (Foto IB12_06). Lokaal staat hier veel wilde hyacint (IB12_04) en algemeen is er een mooie
bosflora in kruidlaag aanwezig, met veel van hoger genoemde bosplanten, hier nog aangevuld met
bergbasterdwederik (Epilobium montanum) en gewone aronskelk (Arum maculatum). De boomlaag
bestaat in deze zone uit een mengeling van zomereik (Quercus robur), Amerikaanse eik (Q. rubra), beuk
(Fagus sylvatica), plataan (Platanus sp.), ruwe berk (Betula pendula), enz.
Onder andere de samenstelling van de boomlaag en de fragmentarische ontwikkeling doen besluiten dat
alle bossen die vallen onder het habitattype 9130 in het “Manoir d’Anjou”-domein slechts matig ontwikkeld
zijn.
1.4.2 Overige natuurtypes in deelgebied IB12
De overige natuurtypes in deelgebied IB12 zijn weergegeven op kaart 1.4.
De aanwezige vijver bevat geen waterplanten die een aanduiding tot habitattype mogelijk maken. Hij
wordt gewoon aangeduid als open water.
Een deel van het habitattype 6510 is in feite de ondergroei van een boomgaard (zone 6, foto IB12_13).
Gezien de ontwikkelingsgraad als glanshaverhooiland maar matig is, wordt op de kaart met de overige
natuurtypes geopteerd om de polygoon als boomgaard te typeren.
In zone 9 wordt aan tuinbouw gedaan. De natuurwaarde is er gering. Deze zone wordt getypeerd als
‘tuinen en parken’.
Zone 8 heeft betrekking op een oud tennisplein in het oosten van het gebied. Het wordt aangeduid als
niet-groene recreatiezone.
Page 14
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 10
2 Beschrijving beheerdoelstellingen
Kaart 2.1: Beheerdoelstellingen bos in deelgebied IB12
2.1 Doelstellingen op niveau van communautaire habitats en soorten en
habitats en soorten van gewestelijke belang
De instandhoudingsdoelstellingen voor SBZ I zijn opgenomen in Bijlage 4 van het aanwijzingsbesluit.
Deze omvatten de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen voor habitats en soorten van communautair
en gewestelijk belang. Ook algemene beheermaatregelen voor habitats en ecologische eisen van
doelsoorten worden in deze bijlage beschreven.
In het overkoepelend document (bijlage 3) zijn specifiek de doelstellingen opgenomen die een omvorming,
ontwikkeling of uitbreiding beogen. Voor het deelgebied IB12 zijn onderstaande uitbreidingen,
ontwikkelingen of omvormingen van toepassing.
Tabel 2.1: Doelstellingen van uitbreiding, ontwikkeling of omvorming voor SBZ I van toepassing in deelgebied IB12
Habitat Kwantitatieve doelstelling Relevant(e) deelgebied(en)
HT 6430 – subtype
boszomen
- ontwikkeling op minstens 10 plaatsen van bosranden
over een lengte van minstens 100m en een breedte van
15m, tussen het bos en de open gebieden;
- ontwikkeling van een bosrandvegetatie over een lengte
van ongeveer 10 km, bij voorkeur op vochtige plaatsen
Alle deelgebieden met overgangen
bos - open
Soort Doel Relevant(e) deelgebied(en)
Nauwe korfslak
Indien mogelijk uitbreiding van de populaties en
ontwikkeling ervan
- Verwezenlijking van een netwerk van habitats waarin
de soort goed kan gedijen in de Vallei van de
Woluwe
IB11; IB algemeen
Vleermuizen algemeen Indien mogelijk ontwikkeling van de populaties
- Behoud of ontwikkeling van een gevarieerde bosrand
tussen de bossen en de meer open gebieden;
- Progressieve verwezenlijking van een gevarieerd
landschap bestaande uit bosgebieden en bosranden
evenals uit stadbiotopen en lineaire
landschapselementen;
- Progressieve verwezenlijking van een kwalitatieve
verbetering van de habitat van de soorten door een
ecologisch herstel van de bestaande vijvers,
moerasgebieden en poelen.
Alle deelgebieden
Voor de boshabitattypes en hun randzones gebeurt de beschrijving van de beheerdoelstellingen op
dezelfde manier als in het (voor)ontwerp beheerplan van het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud. Er
wordt gewerkt met beheertypes die een doelstelling voorop zetten. De beheerdoelstellingen in deelgebied
IB12 zijn weergegeven op kaart 2.1. De beheermaatregelen voor het deelgebied zijn weergegeven op
kaart 4.1 en in tabel 4.1.
Page 15
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 11
2.2 Overige doelstellingen binnen deelgebied IB12
Het deelgebied Manoir d’Anjou is naast een Natura 2000 gebied, eveneens een beschermd landschap
met een historisch-culturele waarde. Het doel van het beheer van het deelgebied is het streven naar
optimale ontwikkeling van de Natura 2000 habitats, met in de mate van het mogelijke het behoud van de
typische elementen van het beschermd landschap.
3 Knelpunten
Er werden in dit deelgebied geen grote knelpunten aangetroffen die de ontwikkeling of verbetering van de
Europese habitats in de weg staan, hoewel het beheersen van exoten een aandachtspunt is. Er zijn –
zoals overal in de Brusselse groengebieden – verschillende exotische plantensoorten aanwezig die in
mindere of meerdere mate een bedreiging vormen voor de na te streven Europese natuur.
In zones 1, 2 en 4 werd rododendron aangebracht langs het pad (Foto IB12_05 en IB12_07). Deze
soort laat geen ondergroei toe;
In de struiklaag in zone 2 werd Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) aangetroffen. Hoewel ze
vooral op zandgrond voor grote problemen kan zorgen, is controle van deze invasieve exoot gewenst;
In zone 4 werd eveneens laurierkers (Prunus laurocerasus) in grote aantallen aangetroffen. Deze soort
is een historisch element in het park, maar is geen inheemse soort. De soort beschaduwt de bodem en
beperkt de groei van inheemse, habitattypische soorten. Uitbreiding moet voorkomen worden.
Amerikaanse eik (Quercus rubra) kent een beperkte aanwezigheid in het park. De soort kan als
knelpunt opgevat worden, indien deze een hoog aandeel krijgt in de vegetatie. Deze soort kan een
verarmende werking hebben op de bosflora door massale kieming en de neiging tot dominantie van de
struiklaag.
Buxus en plataan (Platanus sp.) zijn niet-inheemse parkelementen die een minder negatieve invloed
hebben omdat ze geen (sterke) drang tot uitbreiding hebben.
In zone 4 komt de invasieve exoot Japanse duizendknoop (Fallopia japonica) voor. Dit dient opgevolgd
te worden en indien nodig verwijderd.
Met het oog op de kwaliteit als leefgebied voor soorten is verdroging een duidelijk knelpunt. Het
waterniveau in de vijver daalt, terwijl de vijver een belangrijk leef- en jachtgebied voor vleermuizen en
andere soorten. Ook de nabije omgeving van de vijver, zoals zone 4, toont tekenen van verdroging.
De aanwezigheid van de verwilderde ganzen, zoals Nijlgans (Alopochen aegyptiacus) en Canadese gans
(Branta canadensis) kan ook als een knelpunt worden beschouwd. De soort is in grote getale aanwezig in
het deelgebied en kan zorgen voor eutrofiëring van de vijver en het hooiland, en beschadiging van de
oevervegetatie. Bestrijding van deze soorten kan gebeuren door het schudden van de eieren, zodat het
broedsucces afneemt. Het afvangen van adulte dieren is sterk aangewezen.
Het verwezenlijken van de doelstellingen zal zich verder vooral baseren op kleine aanpassingen in de
samenstelling en structuur van de vegetaties en op technische ingrepen in functie van soorten.
Page 16
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 12
4 Beschrijving beheermaatregelen
Kaart 4.1: Beheermaatregelen in deelgebied IB12
4.1 Overzicht beheermaatregelen voor deelgebied IB12
Onderstaande beheermaatregelentabel geeft de beheermaatregelen voor deelgebied IB12 “Manoir
d’Anjou”-domein, conform de voorkomende habitats en algemene maatregelen zoals voorzien in de
bijlagen van het aanwijzingsbesluit van het SBZ I. De locatie van de beheermaatregelen wordt ruimtelijk
weergegeven op kaart 4.1.
Page 17
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 13
Tabel 4.1: Beheermaatregelen voor deelgebied IB12
Instandhoudingsdoelstellingen voor de habitats van communautair belang waarvoor het gebied werd aangewezen (Bijlage I.1 van de Ordonnantie)
Habitat van
communautair belang
Subtype/opp.
in DG IB12
(opp. totaal
in SBZI)
Algemene maatregelen
Cfr. Bijlage 4 aanwijzingsbesluit
Specifieke maatregelen voor IB12 Manoir d’Anjou-domein
Beheermaatregel Locatie/
Zone
Tijdstip/
termijn Opmerking Type maatregel*
6430 Voedselrijke
zoomvormende ruigten
Boszomen
0,1 ha (bij
aanwijzing)
0 ha (in
2017)
(SBZ I: 2,3
ha)
-opheffen van de bronnen van verdroging en eutrofiëring;
-opheffen van de lozingen van afvalwater en water afkomstig van
transportinfrastructuren;
-opvangen en laten insijpelen van regen- en bronwater van goede kwaliteit;
-afvoeren van afvalwater via de riolen of plaatselijk zuiveren ervan;
-actief beheren van invasieve exotische soorten, vermeld in bijlage IV van de
ordonnantie, om hun verspreiding in te perken of om ze te verwijderen
-UITBREIDING: creatie mantel-zoom
vegetaties op overgang tussen lage
vegetaties en bosbestanden
-aanplant struiken
-kappen grote bomen in bosrand
Zone 7_A en
7_B, zone 4_A
en 4_B
Struweelmantel in noordrand
zone 7 werd aangelegd in herfst
2015
R
-Onderhoud:
Mantel: gefaseerd hakhoutbeheer in cycli
van 6 tot 10 jaar
Zoom: 1gefaseerd maaibeheer 1 x per 2
of 3 jaar, maaien in sept-okt
Zone 7_A en
7_B, zone 4_A en
4_B
Sept-okt
-kapbeheer en maaibeheer in
segmenten
O
6510 Laaggelegen schraal
hooiland
1,2 ha
(SBZ I: 15,1
ha)
-opheffen van de bronnen van verzuring en eutrofiëring;
-toepassen van een tweejaarlijks maaibeheer met afvoeren van het maaisel
-Maaibeheer met afvoer: 2 x / jaar, na
enkele jaren verschraling 1x / jaar Zone 6, 7 Mei en september
Vroeg maaien voor bloeiperiode
vossestaart en in september.
Als biomassa daalt, overgaan
op 1x / jaar in september
O
-nabegrazing Soay schapen (max. 3 GVE
= max. 20 schapen per ha) Zone 6,7
Vanaf 2015 zijn schapen
permanent aanwezig. Inzetten
bij tweede groeipiek van de
grassen, meestal vanaf
augustus.
Schapen worden apart
gehouden op hooi en vanaf
augustus op het grasland gezet.
Indien langere beweiding,
worden ze minstens ingerasterd
O
-Verlagen boomdensiteit Zone 6_A Zo snel mogelijk R
9130 Beukenbossen
behorend tot het Asperulo-
Fagetum
2,84 ha
(aanwijzing)
2,94 ha (in
2017)
(SBZ I: 189
ha)
-bevorderen van de natuurlijke en karakteristieke soorten van de habitat bij
aanplantingen en/of bij de natuurlijke verjonging;
- uitbreiden van de hoeveelheid staand of liggend dood hout;
- actief beheren van invasieve exotische soorten, vermeld in bijlage IV van de
ordonnantie, om hun verspreiding in te perken of om ze te verwijderen;
- opheffen van bronnen van eutrofiëring;
- kanaliseren van het recreatieve gebruik om de kwetsbare gebieden te
beschermen;
- ontwikkelen van bosrandvegetatie op de grens van de bospercelen en in de
open plekken.
- Beheertype 2
- selectieve bevoordeling habitattypische
soorten in boomlaag (hoogdunning)
Zones 1, 2 en 4 6-jaarlijkse omloop O
-selectieve bevoordeling habitattypische
soorten in boomlaag (hoogdunning) met
groepsgewijze inplanting van
habitattypische soorten
Zone 1_A
Aanplant 2-jaarlijks vrijstellen
van hazelaaropslag, tot kroon
boven hazelaars uitkomt
Later 6-jaarlijkse omloop
Inplanten van soorten zoals
haagbeuk, linde, iep, boskers en
zomereik als fors bosplantsoen
met paalmarkering
R+O
-Exotenbeheer: bestrijding laurierkers
(vnl. zone 4), rododendron (vnl. zone 1 en
4), Amerikaanse vogelkers (vnl. zone 2),
Japanse duizendknoop (vnl. zone 4)
IB12 early warning, rapid response:
2-jaarlijkse opvolging
Rododendron en laurierkers
vormen een historisch element
in het beschermd landschap. De
soorten moeten niet verwijderd
worden in die omstandigheden,
maar wel moet uitbreiding in de
habitats voorkomen worden
O
-uitbreiden hoeveelheid dood hout: op
stam laten staan van holle, oude en dode
bomen; dood hout op bosbodem zoveel
mogelijk laten liggen
Zones 1, 2 en 4 continu Dood hout wordt wel verwijderd
indien onveilig O
Instandhoudingsdoelstellingen voor de soorten van communautair belang waarvoor het gebied werd aangewezen (Bijlage II.1.1)
Naam Wetensch.
Naam Ecologische vereisten van de soort Beheermaatregel Locatie/zone Tijdstip/termijn Opmerking Type maatregel*
Page 18
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 14
Bittervoorn
Rhodeus
sericeus
amarus
-aanwezigheid van een goede waterkwaliteit in de waterlopen en -oppervlakken;
-aanwezigheid van paaigebieden met zuurstofrijk water met een geringe
organische belasting en zonder langdurige zuurstoftekorten;
-aanwezigheid van paaigebieden met zoetwatermosselsoorten zoals Anodonta
cygnea en Unio pictorum;
-geen of weinig herbepoting zonder bodemwoelende soorten;
-uitvoering van gefaseerde ruimingswerken, verspreid over meerdere jaren;
-aanwezigheid van voldoende verbindingen zonder migratieknelpunten tussen
de habitats met traagstromend water en het hydrografische netwerk om een
herontplooiing van de soort mogelijk te maken;
-geen te snelle niveauwijzigingen van de waterlopen en droogleggingen van
waterpartijen.
-Onderzoek hydrologie vijver +
aanpakken knelpunten Zone 11 Zo snel mogelijk R+O
Ecologisch vijverbeheer:
-in rand van 10 m rondom vijver 1x / jaar
maaien
-afschuinen oevers, bij voorkeur
noordrand
-verwijderen bladval
-overtollige vissen afvissen, geen
visbepotingen meer in de toekomst
-vijver vrij houden van (half)tamme vogels
door o.a. afvangen en schudden eieren
Zone 11 en
omgeving
-maaien oevers eind augustus –
begin september
-bladval verwijderen jaarlijks in
herfst
R+O
Vleermuizen algemeen
-aanwezigheid van stadsbiotopen en landschapselementen die toelaten de
ecologische samenhang van het Natura 2000-netwerk en het Brussels
ecologisch netwerk te verbeteren;
-aanwezigheid van bomen met holtes, staand dood hout en oude of
wegkwijnende bomen;
-aanwezigheid van een boshabitat met gediversifieerde horizontale en verticale
structuur;
-beperkte lichtvervuiling;
-doorgangen onder en boven de weg- en spoorweginfrastructuur;
-beschikbaarheid van verblijfplaatsen in gebouwen en onderaardse gewelven;
-bescherming van de bestaande verblijfplaatsen en creëren of inrichten van
nieuwe verblijfplaatsen, in het bijzonder daar waar de aanwezigheid van
vleermuizen bevestigd werd
-Onderzoek naar potenties grot voor
vleermuizen, opmaken inrichtingsplan
-Doorvoeren inrichtingswerken
-Opvolgen situatie door inventarisatie
vleermuizen
Kunstgrot in
zone 2 Zo snel mogelijk
Jaarlijkse inventarisatie van
vleermuizen tijdens winter R+O
Instandhoudingsdoelstellingen voor de soorten van gewestelijk belang (Bijlage II.4)
Naam Wetensch.
Naam Ecologische vereisten van de soort Beheermaatregel Locatie/zone Tijdstip/termijn Opmerking Type maatregel*
Meikever Melolontha
melolontha
-aanwezigheid van volwassen waardbomen zoals Quercus robur, Quercus
petraea, Acer campestre, Salix caprea en Fagus sylvatica;
-aanwezigheid van stadsbiotopen en landschapselementen die toelaten de
ecologische samenhang van het Natura 2000-netwerk en het Brusselse
ecologische netwerk te verbeteren.
Zie beheermaatregelen voor habitat 9130 Zone 1, 2 en 4 O
Grote Weerschijnvlinder Apatura iris
-aanwezigheid van waardplanten zoals Salix sp en Populus tremula; -aanwezigheid van geschikte voedselbronnen voor de soort, zoals waterplassen
met mineraalrijk water.
Selectief bevoordelen of inbrengen van
Salix sp. en Populus tremula
Zone 1_A, 7_An
7_B, 4_A en
4_B
Zo snel mogelijk R+O
Zie maatregelen vijver Zone 11 Zo snel mogelijk R+O
Iepenpage Satyrum w-
album
-aanwezigheid van stadsbiotopen en landschapselementen die toelaten de
ecologische samenhang van het Natura 2000-netwerk en het Brussels
ecologische netwerk te verbeteren;
-aanwezigheid van waardplanten (iepen, Ulmus spp.) en nectarproducerende
planten zoals braamstruiken (Rubus sp.) en liguster (Ligustrum vulgare).
Selectief bevoordelen of inbrengen van
Ulmus sp. en aanplant van
nectarproducerende soorten
Zone 1_A, 7_A,
7_B en 4_A,
4_B
Zo snel mogelijk R+O
Sleedoornpage Thecla
betulae
-aanwezigheid van stadsbiotopen en landschapselementen die toelaten de
ecologische samenhang van het Natura 2000-netwerk en het Brussels
ecologische netwerk te verbeteren;
-aanwezigheid van waardplanten (sleedoorn, Prunus spinosa.) en
nectarproducerende planten zoals hondsroos (Rosa canina), bosrank (Clematis
vitalba) en echte guldenroede (Solidago virgaurea).
Selectief bevoordelen of inbrengen van
sleedoorn en aanplanten van
nectarproducerende soorten
Zone 7_A, 7_B
en 4_A, 4_B Zo snel mogelijk R+O
Instandhoudingsdoelstellingen voor de soorten van bijlage II.2 en II.3 op basis van artikel 40, §4 van de ordonnantie
Naam Wetensch.
Naam Ecologische vereisten van de soort Beheermaatregel Locatie/zone Tijdstip/termijn Opmerking Type maatregel*
Kleine karekiet Acrocephalu
s scirpaceus
-aanwezigheid van rietvegetaties met stroken riet langs oevers van vijvers en
waterlopen;
-geen aanzienlijke en snelle veranderingen van het waterpeil tijdens de
broedperiode
Zie maatregelen vijver Zone 11 Zo snel mogelijk R+O
Page 19
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 15
Bosrietzanger Acrocephalu
s palustris
-aanwezigheid van open gebieden met dichte, grasachtige vegetatie, voorzien
van struiken en andere kleine landschapselementen;
-aanwezigheid van randen met struikmantel en dichte graszoom met grote
brandnetels op de open plaatsen en in de bosranden
-zie maatregelen voor habitat 6510
-creatie en onderhoud bosranden
Zone 6, 7, 4_A,
4_B R+O
Maatregelen met ruime toepassing niet specifiek toe te wijzen aan één habitat of soort van communautair of gewestelijk belang
Beheerdoelstelling Beheermaatregel Locatie/zone Tijdstip/termijn Opmerking Type maatregel*
Herstel hydrologie vijver + ecologisch
vijverbeheer
onderzoek oorzaak verdroging en nemen gepaste maatregelen Zone 11 en
omgeving Zo snel mogelijk R
Ecologisch vijverbeheer:
-in rand van 10 m rondom vijver 1x / jaar maaien
-afschuinen oevers, bij voorkeur noordrand
-verwijderen bladval
-overtollige vissen afvissen, geen visbepotingen meer in de toekomst
-vijver vrij houden van (half)tamme vogels door o.a. afvangen en schudden eieren
Zone 11 en
omgeving Zo snel mogelijk R+O
Verhogen kansen voor fauna
-Aanleg ecologische moestuin
-Aanplant struiken (meidoorn, sleedoorn, hazelaar,…)
-grasland gefaseerd maaien
Zone 9 R+O
Verhogen (structuur)variatie -graspaden niet telkens op dezelfde plaats aanmaken Zone 6, 7 O
Beschermen habitats tegen betreding -Geleiding van bezoekers d.m.v. liggende boomstammen, takkenwallen, takkenhopen, graspaden,… IB12 Zo snel mogelijk R+O
Behoud en onderhoud van boomgaarden -Onderhoud bomen door snoeien en eventueel nieuwe aanplant Zone 6 Minstens elke 3 jaar snoeien
Bij aanplant krijgen RGF
variëteiten (rassenlijst
Gembloux) de voorkeur
(geselecteerd door de CRA-W)
O
Indicatieve beheermaatregelen buiten SBZ
Beheerdoelstelling Beheermaatregel Locatie/zone Tijdstip/termijn Opmerking Type maatregel*
Verzekeren connectiviteit voor
vleermuizen
-Hinderlijke verlichting in de zones grenzend aan het deelgebied beperken of vervangen
door aangepaste verlichting
-Behoud en versterking groenstructuur (opgaande bomen en struiken)
Verbindingsassen tussen het Zoniënwoud en
het deelgebied enerzijds en tussen het
deelgebied en het Parmentierpark anderzijds
Zo snel mogelijk, continu R+O
*R = restauratie/verbetering; O= onderhoud
Page 20
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 16
4.2 Beheer van de graslanden
De graslanden worden best gemaaid met afvoer. De komende jaren zal twee keer per jaar gemaaid
moeten worden. Door de dominantie van grassen in zone 6 en 7 zal een vroege maaibeurt noodzakelijk
zijn. Aangezien het gaat over grote vossenstaart die vrij vroeg in bloei komt, kan maaien nodig zijn midden
of eind mei. Indien een gunstige evolutie zichtbaar wordt, kan opgeschoven worden naar een latere
maaibeurt. Een tweede maaibeurt met afvoer volgt dan eind september.
Bij voorkeur blijft het maaisel een tweetal dagen ter plaatse liggen, zodanig dat zaden en allerlei dieren
zoveel mogelijk uit het maaisel zijn verdwenen op het moment dat het afgevoerd wordt. Na enkele jaren
verschraling kan geopteerd worden om één keer jaarlijks, in september, te maaien. Regelmatige
monitoring van de vegetatiesamenstelling en bijhouden van de afvoer (aantal vrachten of gewicht droog
maaisel) is hiervoor aangewezen.
Sinds 2015 zijn op het domein Soay schapen jaarrond aanwezig. Deze kunnen gedurende een half jaar
ingezet worden als nabegrazing van zones 6 en 7. Dit gebeurt best bij de tweede groeipiek van de
grassen, meestal vanaf augustus. In de periode februari – mei moeten de schapen buiten het grasland op
hooi gehouden worden. Voor het habitat 6510 wordt een maximum van drie grootvee eenheden (GVE)
per hectare gehanteerd volgens INBO (2012). Dit komt neer op maximaal 15 schapen per hectare, van
augustus tot januari.
In de nabijheid van de boszomen wordt gefaseerd 1x per 3 jaar gemaaid. Dit zal de structuurvariatie en
biodiversiteit ten goede komen en op die manier zullen refugiums gecreëerd worden voor plant- en
diersoorten zoals vlinders, sprinkhanen, dwergmuis, ringmus,…
Gebruik van bestrijdingsmiddelen of bemesting worden niet toegestaan.
Om de toegankelijkheid van het centrale grasland en de boomgaard te verbeteren, en tegelijkertijd de
bezoekers beter te begeleiden en te sturen, zullen graspaden doorheen het hooiland gemaaid worden (5
tot maximaal 6 keer per jaar). Indien de paden niet elk jaar op dezelfde plaats gecreëerd worden, kunnen
bovendien interessante plantensoorten zich vestigen op de niet meer gebruikte paden, waarvan de zode
wat kapot gelopen is. Ook vlinders en andere insecten zullen profiteren van de op deze manier
gecreëerde (structuur)variatie.
4.3 Beheer van de bosranden
Voor het habitattype 6430 voedselrijke zoomvormende ruigten subtype boszomen wordt een uitbreiding
van de bestaande oppervlakte tot doel gesteld. Een aangepast maaibeheer in de randzones van de
graslanden (6510), kan bijdragen tot de ontwikkeling van een ruigtezoom. Waar voldoende ruimte voor
handen is, zal een struweelmantel met inheemse struiken aangeplant worden.
In de herfst van 2015 werden langsheen de noordrand van zone 7 een aantal habitattypische
struiksoorten aangeplant om een struweelmantel te creëren (op het bestaande grasland). Aangeplante
soorten zijn rode kornoelje (Cronus sanguinea), egelantier (Rosa rubiginosa), veldesdoorn (Acer
campestre), framboos (Rubus idaeus), ribes, mispel (Mespilus germanica), sporkehout (Rhamnus
frangula), wilde peer (Pyrus pyraster), boswilg (Salix caprea), wilde lijsterbes (Sorbus aucuparia) en
gewone vlier (Sambucus nigra). Het beheer zal bestaan uit een gefaseerd hakhoutbeheer met een
omlooptijd van 6 tot 10 jaar.
Page 21
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 17
In de zuidrand van zone 7 wordt eveneens een struweelmantel voorzien. Deze zal gecreëerd worden door
het verlagen van de boomdensiteit in het bestaande bos (kappen van grote bomen in zone 4_A) over een
band van ongeveer 20 m. Het inplanten van waardsoorten voor iepenpage, sleedoornpage en grote
weerschijnvlinder dient overwogen te worden. Vervolgens is een gefaseerd hakhoutbeheer met een
omlooptijd van 6 tot 10 jaar nodig om doogroeien tot bos tegen te gaan. Ook in zone 4_B moet de
bosrand onderhouden worden door het verlagen van de boomdensiteit en een hakhoutbeheer.
Grenzend aan deze mantels kan door aangepast maaibeheer van het grasland een ruigtezoom
ontwikkelen. Eén keer per twee of drie jaar zal gemaaid worden in september-oktober. Dit zal gefaseerd
gebeuren, bijvoorbeeld telkens 1/3 van de lengte. De breedte van de zoom kan variëren, een breedte van
minstens 8 à 10 m is aangeraden.
De verhoging van de planten- en structuurrijkdom in de vegetatie zal kansen creëren voor verschillende
faunagroepen, zoals insecten, vleermuizen en vogelsoorten. Zuidgeëxposeerde bosranden verdienen de
voorkeur. Deze bosranden worden golvend aangelegd, wat niet alleen de totale lengte van de bosrand
doet toenemen, maar ook windluwe zones creëert die gekenmerkt worden door een hogere
insectenrijkdom (en dus een grotere aantrekkelijkheid voor vleermuizen).
4.4 Beheer van de beboste delen
In de beboste delen zal een selectieve hoogdunning toegepast worden, waarbij de habitattypische soorten
zoals beuk (Fagus sylvatica), wintereik (Quercus petreae) en zomereik (Quercus robur) bevoordeeld
worden. Dit beheer komt overeen met beheertype 2 uit het (voor)ontwerp beheerplan van het Brussels
gedeelte van het Zoniënwoud.
Er worden geen grote ingrepen voorzien, want er zal geleidelijk gewerkt worden.
Wanneer er nieuwe bomen moeten worden aangeplant, dient gekozen te worden voor de soorten die
typisch zijn voor het habitattype 9130. Ook secundaire boomsoorten en struiksoorten mogen hierbij
niet over het hoofd worden gezien, denken we hier aan hazelaar (Corylus avellana), ruwe iep (Ulmus
glabra), meidoorn (Crataegus sp.), veldesdoorn (Acer campestre) en gewone vlier (Sambucus nigra).
Ook spontane ontwikkeling van de habitattypische soorten vanuit de onder- en nevenetage dient te
worden bevorderd door de in de onderetage aanwezige zomereiken en beuken selectief vrij te stellen,
zodanig dat zij ongehinderd tot het boomstadium kunnen uitgroeien (toekomstbomen). Concurrerende
individuen (vaak gewone esdoorn) worden in dat geval lokaal verwijderd.
Bij overvloedige natuurlijke verjonging van ongewenste invasieve soorten Amerikaanse vogelkers
(Prunus serotina), Amerikaanse eik (Quercus rubra) zal worden ingegrepen. Bij Amerikaanse
vogelkers wordt vooral vermeden dat struiken veel zaad kunnen zetten. Alle kleine zaailingen
controleren is onmogelijk. Bij Amerikaanse eik staan kiemlingen veelal dicht bij de moederbomen. De
bestrijding kan gericht worden op zaailingen die dreigen door te groeien naar de struiklaag of
nevenetage.
In zone 1_A is de bodem rijker aan stikstof. In het verleden werden hier enkele minder voorkomende
soorten ingeplant. De aanplant was echter niet succesvol door een gebrek aan dunningen en door de
concurrentie met de aanwezige hazelaars. Er wordt voorgesteld om groepsgewijs (in groepjes van een
tiental planten) soorten als haagbeuk, linde, iep, boskers, wintereik en zomereik in te planten. Belangrijk
hierbij is dat het een fors bosplantsoen betreft en de aanplant gemarkeerd wordt. Vervolgens is 2-
jaarlijkse vrijstelling van hazelaaropslag van belang, tot de kronen van de aanplant boven de hazelaars
uitkomen.
Page 22
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 18
Gezien het verleden en de huidige functie als parkgebied zullen monumentale, niet-agressieve uitheemse
bomen worden behouden. Dit vanwege hun landschappelijke, esthetische en educatieve troeven en hun
eventuele functie als zomerverblijfplaats voor vleermuizen.
Het aandeel holle bomen en dood hout, zowel staand als liggend, moet verhoogd worden. Holle, oude
bomen zullen zoveel mogelijk op stam behouden blijven, tenzij er reëel veiligheidsrisico vanuit gaat
doordat ze in de marge van het park nabij bebouwing of langsheen wandelpaden staan. In dat geval moet
men in de eerste plaats nagaan of het verwijderen van gevaarlijke takken op toppen kan volstaan. Indien
dit niet volstaat en men toch moet overgaan tot kappen, kan men overwegen om de stam te laten staan
tot op 10 m, of indien dit niet mogelijk blijkt, tot 1 à 2 m boven het maaiveld. Op die manier is de boom nog
nuttig voor allerlei insecten.
Indien men plaatselijk actief de boomlaag zou willen omvormen, kan men in het midden van de
bosbestanden overgaan tot het ringen van de terug te dringen soorten. Deze bomen worden op stam
gedood en blijven nadien als dood hout staan.
Het aandeel liggend dood hout kan verhoogd worden door een deel van de stammen en het kroonhout na
windval of na dunningen te laten liggen. Takken kunnen op een hoop gelegd worden of opgestapeld onder
de vorm van een takkenwal. Op deze manier kunnen eveneens paden aangeduid worden en kan recreatie
geleid worden. Als er takhout verhakseld wordt, moet dat goed uitgespreid worden tot een laag dunner
dan 2 cm.
4.5 Beheer van de vijver
In eerste instantie dient de hydrologie van de vijver onderzocht te worden. Recent is er rond de vijver een
sterke verdroging. De knelpunten die naar voren komen uit het hydrologisch onderzoek zullen aangepakt
moeten worden, alvorens een opwaardering van de vijver tot een nog meer geschikt leefgebied voor
watergebonden soorten kan bekeken worden.
Indien de waterproblematiek aangepakt is, zijn onderstaande elementen belangrijk bij een ecologsich
vijverbeheer:
De bestaande artificiële oeverversteviging dient vervangen te worden door zacht hellende, natuurlijke
oevers.
De oevers zijn best gedeeltelijk boomvrij. In een rand van 10 m rondom de vijver kan een jaarlijks
maaibeheer ingesteld worden. Indien toch nog bomen aanwezig blijven, dient jaarlijks in de herfst de
bladeren verwijderd te worden uit de vijver
Sinds de droogte van 2018 zijn er geen vissen meer aanwezig in de vijver. Het is aangeraden om dit
zo te houden. De vissen verhinderen namelijk het uitgroeien van waterplanten en brengen rottend
organisch materiaal van de bodem in het watersysteem wat eutrofiëring en anaerobe situaties in de
hand werkt.
Een veelvoorkomende bron van verstoring van het natuurlijke evenwicht zijn verwilderde watervogels.
Ook deze kunnen de groei van water- of oeverplanten beletten doordat ze alles kaal vreten en voor
eutrofiëring zorgen. Specifiek de nijlgans vormt een probleem. Een maatregel kan zijn het schudden
van de eieren, om zo het broedsucces te verminderen. Als de grazige oevers en de aangrenzende
graslanden niet als gazon maar als hooiland beheerd worden, wordt het geheel ook veel minder
geschikt voor (nijl)ganzen.
Page 23
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 19
4.6 Beheer van zone 9
In zone 9 wordt momenteel aan tuinbouw gedaan. Hier zou het een goed idee zijn om een ecologische
tuin in te richten, in evenwicht met de natuur. Pesticidengebruik is in elk geval niet toegelaten. Een
ecologische tuin heeft veel kwaliteiten als potentieel leefgebied voor soorten. Bij voorkeur worden
bijkomend nog een aantal struiken aangeplant in het gebied, zodanig dat vogels er een zangpost en
beschutting vinden.
4.7 Exotenbeheer
Voor invasieve exoten, vermeld in bijlage IV van de natuurordonnantie en op de Europese lijst, geldt het
‘early warning/rapid response’ systeem. Binnen de Europese verordening ‘Invasieve Uitheemse soorten’
(1143/2014) wordt gefocust op een drietrapsaanpak. Preventie is de meest kosteneffectieve benadering.
Vervolgens is het van belang de invasieve exoot snel te signaleren en in te grijpen. Een derde stap is het
beheren en terugdringen. Het is hierbij belangrijk een zorgvuldige afweging te maken van de haalbaarheid
en wenselijkheid van de bestrijding.
Reuzenberenklauw (Heracleum mantegazzianum) en reuzenbalsemien (Impatiens glandulifera) werden
reeds waargenomen in de omgeving. Deze soorten zullen actief beheerd worden om hun verspreiding in
te perken of om ze lokaal uit te roeien.
Zoals reeds aangegeven onder §4.4 zal uitbreiding van ongewenste, niet inheemse soorten in het bos
tegengegaan worden. Wat de actieve bestrijding van exoten betreft, dient echter wel een nuancering te
worden gemaakt. In het historisch park zijn een aantal niet-inheemse soorten aanwezig in de boomlaag
(bv. Amerikaanse eik (Quercus rubra)). Vermits het hier doorgaans gaat om oude bomen die potenties
hebben als zomerverblijfplaats voor vleermuizen, dienen deze toch gespaard te worden. Verjonging van
deze soorten die zich uitbreidt, moet wel bestreden worden.
Ook Japanse duizendknoop (Fallopia japonica) is aanwezig en de haalbaarheid en wenselijkheid van
bestrijding dient nagegaan te worden. Momenteel is deze voornamelijk aanwezig op beschaduwde
plaatsen. Bij het creëren of het ontstaan van openingen in het bosbestand, moet deze soort zeker
aangepakt worden om explosieve uitbreiding te vermijden. Nieuwe infectiehaarden kunnen soms nog
worden bestreden door deze uit te graven of te behandelen met een gecombineerde techniek (uitgraven +
afdekken). Voldoende nazorg en herhaling van de bestrijding zijn steeds noodzakelijk. Bestrijding van
grote haarden blijkt in de praktijk vaak niet meer haalbaar en eenmalige ingrepen zijn zinloos. In deze
gevallen dient men te voorkomen dat de soort zich verder verspreid.
Laurierkers (Prunus laurocerasus) en rododendron (Rhododendron) zijn een historisch element in het
Manoir d’Anjou-domein. Het zijn echter exoten die weinig ondergroei toelaten en beperken de groei van
inheemse, habitattypische soorten. Verdere uitbreiding dient voorkomen te worden.
Gezien het verleden en de huidige functie als parkgebied zullen monumentale, niet-agressieve uitheemse
bomen worden behouden. Dit vanwege hun landschappelijke, esthetische en educatieve troeven en hun
eventuele functie als zomerverblijfplaats voor vleermuizen.
4.8 Soortenbeheer
Belangrijke aandachtspunten voor vleermuizen, vogels en ongewervelden zijn:
Page 24
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 20
Er zal een beheer gevoerd worden gericht op het verhogen van het aanbod aan holle bomen en dood
opstaand hout. Deze kunnen dienst doen als verblijfplaatsen voor vleermuizen. Ook liggend dood hout
heeft zijn waarde voor fauna, zoals insecten en amfibieën.
Er zal onderzocht worden of de kunstgrot dienst kan doen als winterverblijfplaats voor vleermuizen.
Indien blijkt dat ze potenties heeft, zal ze ingericht worden met het oog op de vereisten van
verschillende vleermuissoorten. De inrichtingsmaatregelen zullen o.a. bestaan uit het grotendeels vrij
maken van de ruimte (voorzien van een sas om koude lucht buiten te sluiten), het in grootte beperken
van de (invlieg)openingen en beschermingsmaatregelen zodat er geen vernieling of menselijke
verstoring kan optreden.
Er zal een hooilandbeheer gevoerd worden op de graslanden met oog op de bloemen- en
insectenrijkdom. In de startfase (zie hoger) moet nochtans vroeg gemaaid worden om de dominantie
van grassen te doorbreken. Dit lijkt op korte termijn paradoxaal ten koste van bloemplanten te gaan,
maar is absoluut noodzakelijk.
De randzones van de graslanden zullen gefaseerd gemaaid worden, waarbij steeds een zone overblijft
die dienst kan doen als refugium voor heel wat soorten.
De creatie van geleidelijke overgangen van bos naar open landschap (mantel-zoombeheer) zal zorgen
voor een verhoging van de insectenrijkdom. Deze bosranden kunnen heel wat soorten aantrekken,
zoals kleine ijsvogelvlinder (Limenitis camilla), keizersmantel (Argynnis paphia),…
Bij het bosrandbeheer dient aandacht te zijn voor waardsoorten van grote weerschijnvlinder, sleedoorn
en iepenpage. Soorten zoals iep, esp, sleedoorn en boswilg zijn van belang.
Hinderlijke verlichting in de zones grenzend aan het deelgebied worden best beperkt en/of vervangen
door gepaste verlichting voor vleermuizen (nl. amber- of roodkleurig).
Op de verbindingsassen tussen het Zoniënwoud en het “Manoir d’Anjou”-domein enerzijds en het
“Manoir d’Anjou”-domein en het Parmentierpark anderzijds, wordt best aandacht besteed aan het
opgaand groen.
Het behoud en onderhoud van de boomgaard, met maaibeheer van het grasland waarbij steeds een
zone gedurende een jaar niet gemaaid wordt, kan een soort als eikelmuis (Eliomys quercinus)
aantrekken.
Wat betreft de vijver wordt in eerste instantie de problematiek van het droogvallen onderzocht. In een
latere fase kan ingezet worden op het ecologisch beheer van de vijver. De beheerkeuzes zullen
worden afgestemd op het creëren van kansen voor amfibieën, libellen, sprinkhanen en het verhogen
van de insectenrijkdom algemeen (voedselbron voor vleermuizen). Ook typische vogelsoorten van
moerassen en natte ruigten (kleine karekiet, bosrietzanger, sprinkhaanzanger) zullen aangetrokken
worden door de aanwezigheid van moerasvegetaties, natte ruigten en graslanden.
Een zone van ongeveer 10 m rondom de vijver kan gefaseerd gemaaid worden, waarbij steeds een
zone als refugium kan dienen.
De oevers kunnen afgegraven worden om zacht hellende, ondiepe oevers te creëren, die kunnen
gekoloniseerd worden door vegetaties van moerassen en natte ruigten.
Een goede waterkwaliteit is van belang. Dit wordt onderzocht in de hydrologische studie.
In het bijzonder voor amfibieën is de aanwezigheid van liggend dood hout in de omgeving van de
vijver van belang.
Het eiland in het midden van de vijver zal een nulbeheer krijgen, met het oog op holle bomen, dood
hout, beperking van verstoring, aanwezigheid van overhangende takken, ….
Page 25
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 21
In het verleden werd het Manoir d’Anjou-domein niet opgenomen in een inventarisatienetwerk. Om de
kennis van aanwezige soorten te verbeteren dient hierop ingezet te worden. In de periode 2017-2019
worden in het Brussels Gewest gegevens verzameld voor de update van de amfibieën- en
reptielenatlas (Weiserbs & Jacob, 2005). Het opnemen van het Manoir d’Anjou-domein bij de
inventarisaties dient bekeken te worden.
Als er in de omgeving gericht op marterachtigen wordt geïnventariseerd, kan het domein mee
opgenomen worden in het studiegebied (nachtcamera, sporenonderzoek).
4.9 Beheermaatregelen in functie van erfgoedelementen
De solitaire dikke beuk (6113, zie bijlage 2) is een merkwaardige boom en krijgt best een afscherming
rondom om betreding van de wortelzone te vermijden. Er kan hier ook bodemverbetering worden
toegepast.
De Mariagrot is potentieel belangrijk voor vleermuizen. De instandhouding van de grot is de belangrijkste
maatregel.
5 Vrijstellingen op verbodsbepalingen
Het geheel van maatregelen en werken dat voortvloeit uit dit beheerplan, die nodig zijn voor het beheer
van de site en het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen maken het voorwerp uit van een
afwijking op de preventieve bepalingen die worden geformuleerd in artikel 12 van het Besluit van de
Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 24 september 2015 ter aanwijzing van het Natura
2000 deelgebied IB12 Manoir d’Anjou Domein.
Page 26
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 22
6 Literatuur
Anselin A. & Bauwens D., 2003. Basisinformatie voor de fiches van Bijlage II soorten van de Europese
Habitatrichtlijn, Advies van het Instituut voor Natuurbehoud in opdracht van AMINAL, Afdeling Natuur
Baudry O., 2015. Parc du Manoir d’Anjou. Les Fraternités du Bon Pasteur Woluwe Saint-Pierre. Aperçu et
cartographie des massifs boisés. Consignes et règles de gestion 2015-2030. 36p.
Brichau I., Ameeuw G., Gryseels M. & Paelinckx D., 2000. Biologische Waarderingskaart, versie 2.
Kaartbladen 31-39. Instituut voor Natuurbehoud en Brussels Instituut voor Milieubeheer. Mededelingen
van het Instituut voor Natuurbehoud 15. Brussel. 203p. + 18 kaartbladen
Brussels Instituut voor Milieubeheer (BIM), 2003. Life-Nature project LIFENAT/B/5167. Inrichting van
Speciale Beschermingszones in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Technisch rapport. Eindrapport -
februari 2003. Brussels Instituut voor Milieubeheer. 252p.
Delaunois J.-M. & Motquin L., 1998. Guides des Communes de la Région Bruxelloise. Joli-Bois. Guides
CFC-Éditions, 80p.
Gryseels M., 2002. La Directive Habitat 92/43/CEE dans la Region Bruxelloise - zones spéciales de
conservation- Dossier technique et scientifique, 70p. + annexes
Hendrickx, P.; Van Brussel, S.; Verheijen, W. 2007. Beheerplan voor Natura 2000 gebied in het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest. Gebied II14R Sauvagerepark. Rapport ARCADIS i.o.v. het Brussels Instituut voor
Milieubeheer.
Hermy M., De Blust G. & Slootmaekers M. (red.), 2004. Natuurbeheer. Uitgeverij Davidsfonds in
samenwerking met Argus vzw, Natuurpunt vzw en het Instituut voor Natuurbehoud, Leuven, 451p.
Heutz G. & Paelinckx D. (red.), 2005. Natura 2000 Habitats. Doelen en staat van instandhouding. Versie
1.0 (ontwerp). Instituut voor Natuurbehoud en AMINAL - Afdeling Natuur, 296p.
Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), 2012. Handboek voor beheerders. Europese
natuurdoelstellingen op het terrein. In opdracht van Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en
Agentschap voor Natuur en Bos. Uitgeverij Lannoo nv, Tielt. 302 p.
Rabosée D. (red.), 1995: Atlas des oiseaux nicheurs de Bruxelles 1989 - 1991. Aves, Liège, 304p.
Van Brussel S. & Indeherberg M., in voorbereiding. Instandhoudingsdoelstellingen voor
habitatrichtlijngebieden gelegen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. SBZI: Zoniënwoud met bosrand
en aangrenzende bosgebieden en Woluwevallei. Ontwerp eindrapport. Studiebureau ARCADIS in
opdracht van het Brussels Instituut voor Milieubeheer.
Vancraenenbroeck M., 1992. Listes floristiques et relevés phytosociologiques
Van der Wijden B. & Verkem S., 2004. Vleermuizen & bosbeheer. 49p.
Van Landuyt W., Hoste I., Vanhecke L., Van den Bremt P., Vercruysse W. & De Beer D. (red.), 2006.
Atlas van de Flora van Vlaanderen en het Brussels Gewest. Nationale Plantentuin en het Instituut voor
Natuur- en Bosonderzoek i.s.m. Flo.Wer vzw., 1007p.
Page 27
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2 23
Verkem S., De Maeseneer J., Vandendriessche B., Verbeylen G. & Yskout S., 2003. Zoogdieren in
Vlaanderen. Ecologie en verspreiding van 1987 tot 2002. Natuurpunt Studie & JNM-
Zoogdierenwerkgroep, Mechelen & Gent. 451p.
Weiserbs A. & Jacob J.-P., 2005. Amfibieën en Reptielen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Aves &
Brussels Instituut voor Milieubeheer. Brussel. 107p.
Weiserbs A. & Jacob J.-P., 2007. Atlas des oiseaux nicheurs de Bruxelles, 2000-2004, Aves
Page 28
20 december 2017 DEELGEBIED IB12 I&BFP1976R001D0.2
7 Bijlagen
Page 29
Bijlagen bij Natura-2000 beheerplan
voor deelgebied IB12
Page 30
20 december 2017 BIJLAGE I&BFP1976R001D0.2 A1
Bijlage 1: Kadasterpercelen
Voor de identificatie van de kadastrale percelen wordt de code APNC_MAPC gebruikt in de versie
URBIS_V2_2011Q2 van het kadaster.
Deel
gebied Naam code "APNC_MAPC"
Opp.
Kadaster
perceel
(ha)
% Natura
2000
Opp. Perceel
binnen
deelgebied
Natura 2000
Statuut
eigenaar
Statuut
gebruikers
IB12 ‘Manoir
d’Anjou’-domein 21682_C_D174_X_042_00 7,85 68,2% 5,35 Privé
Er zijn geen niet-gekadastreerd oppervlaktes die deel uitmaken van deelgebied IB12.
Page 31
20 december 2017 BIJLAGE I&BFP1976R001D0.2 A1
Bijlage 2: Bepalingen met betrekking tot Patrimonium in
deelgebied IB12
Beknopte historiek2:
Aan het begin van de 19e eeuw maakte het domein, nu Manoir d’Anjou genoemd, deel uit van het
Zoniënwoud. Later gaat het deel uitmaken van de Société Générale. Door financiële problemen van de
jonge staat België, beslist de Société Générale kort na de Revolutie om aanzienlijke bospercelen en
weiden van het Zoniënwoud openbaar te verkopen. Op deze manier wordt het domein een privédomein.
De aanleg van de site begon in 1845. Er werden huizen, een boerderij, een binnenplaats, een moestuin,
boomgaard, gazon en een siertuin aangelegd. Vertrekkende van een bestaand moeras, werd de vijver
gemaakt, omgeven door weiden. Op dat moment stond het domein bekend als ‘Kasteel van Putdael’,
vermoedelijk wegens de iets zuidelijker gelegen vallei van Putdael.
In 1884 komt het domein in eigendom van Alfred-Casimir Madoux. Hij laat het landhuis verbouwen in een
meer prestigieus kasteel van neoklassieke stijl met drie verdiepingen met een koepel erboven en met
nieuwe bijgebouwen. In 1885, 1893 en 1900 worden de woongebouwen uitgebreid, boerderijen, stallen en
serres worden toegevoegd. Ook het park wordt steeds meer verzorgd, met beelden, grotten, rotspartijen
en een rustieke brug. Door de aanleg van de Tervurenlaan en de Madoux en Orbanlaan wordt de op dat
moment zeer grote eigendom opgesplitst.
Na overlijden van de heer Madoux wordt het kasteel Putdael ter beschikking gesteld van de Prinsen van
Orléans die verbannen zijn uit Frankrijk. In 1914 koopt Philippe VII, hertog van Orléans het domein. Dit
waas dan grotendeels onbewoond en blijkbaar in slechte staat. Hij onderneemt er grote restauratie- en
uitbreidingswerkzaamheden zowel aan het kasteel als aan het park. Philippe VIII geeft het de naam
‘Manoir d’Anjou’, verwijzend naar de stichter van het vierde huis van Orléans: Philippe van Frankrijk,
hertog van Anjou (broer van Lodewijk XIV).
Vandaag de dag is het Manoir d’Anjou- domein in eigendom van de vzw “Les Fraternités du Bon Pasteur”
en heeft het de aanblik van een Engels park. Sinds 19 april 2012 is het park beschermd als landschap en
zijn bepaalde delen van het Manoir d’Anjou beschermd als monument door de dienst Monumenten en
Landschappen.
Besluit van 08/05/2014 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot bescherming als monument
van bepaalde delen van het Manoir d’Anjou en als landschap van zijn park gelegen Bosstraat 365b
en 365 te Sint-Pieters-Woluwe
Worden beschermd als monument: de gevels en het dak met inbegrip van het gebint, het bordes, het
geheel van de binnenstructuren, de schouwen, de plankenvloeren, de hoofdtraphal en, op de
benedenverdiepingen, alle praalruimten (eetkamer, zes opeenvolgende ruimten die naar de tuin
leiden), de twee bijkeukens, de overlangse gang van het Manoir.
Worden beschermd als landschap: zijn park, met inbegrip van de toegang aan de Manoir d’Anjoulaan en
de Madouxlaan, de kleine kapel aan de ingang van de Madouxlaan.
2 Gebaseerd op het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering dd 08/05/2014 tot bescherming als monument van bepaalde delen van het Manoir d’Anjou en als landschap van zijn park gelegen Bosstraat 365b en 365 te Sint-Pieters-Woluwe.
Page 32
20 december 2017 BIJLAGE I&BFP1976R001D0.2 A2
Beschermde percelen:
Sint-Pieters-Woluwe, 2de afdeling, sectie C, 6de blad, percelen nrs 174x42, 174z42, 174k43, 174l43,
174m43, 149t2, 174n43, 174e43, 174y42, 174f43, 174g43, 174c32
Bijzondere behoudsvoorwaarden:
Het gebruik, de opslag of de aanmaak van stoffen die schadelijk kunnen zijn voor de ontwikkeling en de
groei van aanplantingen, de fauna en de flora of voor de kwaliteit van het water, zijn verboden.
Het tennisterrein dat het perspectief verbergt vanaf het Manoir op de vijver, mag onderhouden worden
maar mag niet het voorwerp uitmaken van een renovatie.
De opslag en bewaring van materialen, het storten van huisafval, vuilnis en afval van eender welke aard is
verboden, met uitzondering van een compostzone voor het plantaardig afval gelegen buiten de
kroonomtrek van de bomen en mits een specifieke toelating.
Het gewoon onderhoud van bomen (het verwijderen van dode of gebroken takken, het verzorgen van
beschadigde plekken) is verplicht. Gewoon onderhoud wordt gedefinieerd als het snoeien van dode of
beschadigde takken of waarvan de diameter van de doorsnede bij de aanhechting niet groter is dan 12 cm.
Afgravingen en ophogingen zijn verboden.
Opmerkelijke bomen
Voor het gehele domein zijn drie bijzondere bomen gekarteerd, nl.
6113: een beuk (Fagus sylvatica) met een omtrek van 376 cm bij de laatste inventaris;
2631: een Japanse notenboom (Ginkgo biloba) met een omtrek van 257 cm en hoogte 20 m
bij de laatste inventaris;
2629: een Japanse ceder (Cryptomeria japonica) met een omtrek van 168 cm en hoogte 15
m bij de laatste inventaris.
Illustratie 7.1: Beuk 6113
Illustratie 7.2: Japanse notenboom 2631
Illustratie 7.3: Japanse ceder 2629
Bron: Bomeninventaris Monumenten en Landschappen (http://bomen-inventaris.irisnet.be/index.php)
Page 33
20 december 2017 BIJLAGE I&BFP1976R001D0.2 A3
Illustratie 7.4:Afbakening van het beschermde landschap (groen), de zone in procedure (groene lijn), de vrijwaringszone (blauwe
lijn),het beschermd monument (roze)en de bijzondere bomen (blauwe cirkels)
Page 34
20 december 2017 BIJLAGE I&BFP1976R001D0.2 A1
Bijlage 3: De rol en het belang van de deelgebieden voor de
coherentie van Speciale Beschermingszone I
Page 35
20 december 2017 BIJLAGE I&BFP1976R001D0.2 A1
Bijlage 4: Fotobijlage deelgebied IB12
Page 36
Fotobijlage IB12R : Manoir d’Anjou domein (foto’s ARCADIS en BIM 2007 en foto’s RHDHV/Hesselteer 2017)
IB12R_01. Het grote grasland (zone 7) biedt goede potenties voor het habitattype 6510. Graspaden zorgen voor geleiding van de recreatie en structuurvariatie. (foto 2007)
IB12R_02 . De westelijke helft van het gralsand is schraler, wat blijkt uit de aanwezigheid van reukgras (Anthoxanthum odoratum), rood zwenkgras (Festuca rubra) en gewone veldbies (Luzula campestris) (bruine bloeiwijzen op foto).
IB12R_03. Noordelijke bosrand met recent (2015) aangeplante struiken. (foto 2017)
IB12R_04. Kenmerkend aspect van habitattype 9130 : wilde hyacint (Scilla non scripta) onder aan boomlaag van voornamelijk beuk (Fagus sylvatica). (foto 2007)
IB12R_05. Langsheen de paden zijn niet-habitattypische soorten te vinden zoals laurierkers en rododendron, eigen aan het historische park. (foto 2017)
IB12R_06. Eenbloemig parelgras (Melica uniflora) is kenmerkend voor het habitattype 9130. De soort is zeldzaam binnen het domein en werd hier gefotografeerd in zone 4 (foto 2007).
Page 37
IB12R_07. De rododendrons zijn vanuit ecologisch oogpunt een doorn in het oog : de inheemse bosflora ondervindt sterke concurrentie van deze lichtvanger. (foto 2007)
IB12R_08. Zicht op de vijver in 2007. De combinatie van open water, bos, boomgaard, hooiland en ruigte biedt goede mogelijkheden voor vleermuizen. (foto 2007)
IB12R_09. De vijver kent een zeer sterke verdroging. De reden van deze verdroging dient onderzocht en aangepakt te worden. (foto 2017)
IB12R_10. In 2017 is de vijver zeer sterk verdroogd.(foto 2017) IB12R_11. Toegang tot de kunstgrot gelegen in zone 2 (buurt van de vijver) die een potentiële verblijfplaats voor vleermuizen is.
IB12R_12. Er bevindt zich zwerfvuil in de grot. Te ondernemen stappen zijn uitvoeren van voorstudie, opstellen inrichtingsplan, uitvoeren werken, afsluiten voor publiek en jaarlijkse monitoring vleermuizen.
Page 38
IB12R_13. Een aangepast maaibeheer van het grasland in de boomgaard zorgt voor de ontwikkeling van habitat 6510.
IB12R_14. In het park bevinden zich vele elementen met cultuurhistorisch belang. (foto 2017)
IB12R_15. In zone 4 bevindt zich een begraafplaats. (foto 2017)
IB12R_16. Dood hout wordt zo veel mogelijk op stam gehouden. Enkel indien de veiligheid in het gedrang komt, worden dode bomen getopt of verwijderd.
IB12R_17. Zichtas van aan de vijver in het westen, richting het landgoed in het oosten. Tussenin ligt het centrale grasland.
IB12R_18. Een voormalige kapvlakte in zone 1 is in 2017 verder ontwikkeld en sluit aan bij habitat 9130 op de aangrenzende percelen.