U.G. - Faculteit Toegepaste Wetenschappen academiejaar 1998 -1999 vakgroep: Vakgroep Architectuur en Stedebouw voorzitter - : prof. dr. ingenieur - architect E. De Kooning promotor: prof. ingenieur - architect D. De Meester Vakgroep Architectuur en Stedebouw co-promotor: prof. P. Vandevelde Labo Brandstoffen en Warmteoverdracht auteur: Jan Godefroid SCRIPTIE ingediend tot het behalen van de academische graad van burgerlijk ingenieur - architect: brandveilig bouwen richtlijnen conform K.B. 19 december 1997
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
U.G. - Faculteit Toegepaste Wetenschappen
academiejaar 1998 -1999
vakgroep: Vakgroep Architectuur en Stedebouw voorzitter - : prof. dr. ingenieur - architect E. De Kooning promotor: prof. ingenieur - architect D. De Meester Vakgroep Architectuur en Stedebouw co-promotor: prof. P. Vandevelde Labo Brandstoffen en Warmteoverdracht auteur: Jan Godefroid SCRIPTIE ingediend tot het behalen van de academische graad van burgerlijk ingenieur - architect:
brandveilig bouwen richtlijnen conform K.B. 19 december 1997
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw
academiejaar 1998 - 1999
- voorwoord i - inleiding (reglementering) ii - vii -(bibliografische) referenties viii - x - handleiding xi - xii - afkortingen (en symbolen) xiii - xvii - conventies grafische voorstellingen xviii - begrippen xix - xxiv
[-] K.B. - bijlage 2, 3 en 4: art. 4.5, signalisatie: aanduiding van de uitgangen
en nooduitgangen
Uit ‘de bijlagen tot het K.B van 19 december 1997’ werd enkel de relevante informatie, met betrekking tot de ontwerpfase verwerkt. Hierna volgt een opsomming van de topics, die niet worden behandeld.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
[-] K.B. - bijlage 2, 3 en 4: art. 6.2, paternosterlift, containertransport en goe-
derenlift met laad- en losautomatisme: schachten, machinekamers en bordessen
[-] K.B. - bijlage 2, 3 en 4: art. 6.3, roltrappen: trappenhuis en toegang [-] K.B. - bijlage 2, 3 en 4: art. 6.6, installaties voor brandbaar gas verdeeld
door leidingen: reglementering [-] K.B. - bijlage 2, 3 en 4: art. 6.7, aëraulische installaties: kanalen voor aan-
en afvoer van lucht, brandwerende kleppen, rookkleppen e.a. [-] K.B. - bijlage 4: art. 6.8, aëraulische installaties voor rookafvoer: luchtka-
nalen, blaasmonden en -kleppen, afzuigmonden en -kleppen, buiten-luchtinlaten, ventilatoren e.a.
[-] K.B. - bijlage 5: art. 2, proefmethoden: classificatie van materialen [-] K.B. - bijlage 5: art. 3, indeling van materialen: klassen A0, A1, A2, A3 en
A4 [-] K.B. - bijlage 5: bijlage, injektie-extraktie van textielvloerbedekkingen
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
afkortingen (en symbolen) academiejaar 1998 - 1999
[1] - afkortingen (en symbolen) Afkortingen, symbolen en begrippen (zie ‘begrippen’) worden in de tekst cursief aangeduid. 1000x Veelvoud van 1000. α [: °] Hoek, gemeten tussen 2 geveldelen. Een rechte hoek meet 90°. δ [: °] Dakhelling. Platte daken (of daken met lichte helling) worden
gedefinieerd als daken, waarvoor geldt: δ ≤ 10°. Bij hellende daken is de hellingshoek δ > 10°.
A0 Materiaalklasse, tot welke enkel niet-brandbare bouwmaterialen be-
horen. Niet-brandbare materialen hebben weinig of geen orga-nische componenten. Voorbeelden: staal, baksteen, beton. Afhankelijk van de fabrikage behoren niet beklede glaswol en rotswol tot klasse A0 of klasse A1.
A1 Materiaalklasse, tot welke bouwmaterialen met een zeer goede reaktie bij brand behoren. Materialen met een zeer goede reaktie bij brand ontsteken moeilijk, zelfs bij een strenge thermische aanval van 30-40kW/m². Voorbeelden: sterk brandvertragende behandelde houtspaander-platen, sterk brandvertragende behandelde kunststoffen.
Afhankelijk van de fabrikage behoren niet beklede glaswol en rotswol tot klasse A0 of klasse A1.
A2 Materiaalklasse, tot welke bouwmaterialen behoren waarvan de
reaktie bij brand is verslecht in vergelijk tot materialen, behorend tot klasse A1.
A3 Materiaalklasse, tot welke bouwmaterialen behoren waarvan de
reaktie bij brand in belangrijke mate is verslecht in vergelijk tot materialen, behorend tot klasse A1.
Afhankelijk van de fabrikage behoort hout tot klasse A3 of klasse A4. A4 Laagste materiaalklasse. Bouwmaterialen, zoals niet behandelde
kunststoffen behoren tot deze klasse. Afhankelijk van de fabrikage behoort hout tot klasse A3 of klasse A4. b [:m] Nuttige breedte (van een vluchtruimte). Vrije breedte tot een hoog-
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
afkortingen (en symbolen) academiejaar 1998 - 1999
te van tenminste 2m, zonder enige hindernis. Daartoe niet in rekening te brengen: plinten, trapbomen en leuningen, waarvan de dikte enerzijds, de hoogte boven de vloer of trede anderzijds, is beperkt tot resp. 0,10m en 1m. De eis voor de nuttige breedte (b) wordt als volgt gedefinieerd: b ≥ btr. Na berekening van btr moet worden gecontroleerd of de berekende waarde de minima (zie ‘5.1’) overstijgt. De strengste eis is van toepassing.
be [:m] Werkelijke nuttige breedte: be = 0,60m x (b/0,60m)beneden afgerond, ∈ G. bt [:m] Volledige theoretische nuttige breedte: bt = (np)max x a; waarbij
(np)max de maximale waarde van np is. Daartoe te evalueren: alle op dezelfde bouwlaag gelegen compartimenten, die gebruik maken van de betreffende vluchtruimte.
Hierbij is, naargelang de aard der vluchtruimte: - a = 0,02m voor trappen die naar de uitgangen stijgen - a = 0,0125m voor trappen die naar de uitgangen dalen
- a = 0,01m voor evacuatiewegen, deuren, vluchtterrassen en hellende toegangen
x (bt/0,60m)boven afgerond, ∈ G. Indien de volledige theoretische nuttige breedte bt een geheel veelvoud is van 0,6m, geldt: btr = bt.
bzs Bij brand zelfsluitend. Bzs deuren sluiten bij brand; in normale omstan-
digheden blijven ze geopend teneinde een beter funktioneren (van het gebouw) toe te laten.
E Evacuatieniveau. Bouwlaag die de uitgang(en) bevat waardoor de
evacuatie naar de openbare weg (of naar een ruimte vanwaar die bereikbaar is) mogelijk is.
Ei Laagst gelegen evacuatieniveau - veelal het gelijkvloers. Ei+(1…n) Iedere bouwlaag, hoger gelegen dan het niveau Ei. Ei-(1…n) Iedere kelderverdieping. Ei+1 Bouwlaag, onmiddellijk boven het niveau Ei. Ei+n Bovenverdieping. Betreft het een gebouw met 3 bouwlagen, wordt
de bovenverdieping voorgesteld door Ei+2. (Ei+n) Bij een gebouw met 1 bouwlaag, is het niveau Ei de bovenverdie-
ping.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
afkortingen (en symbolen) academiejaar 1998 - 1999
Es Hoogst gelegen evacuatieniveau. h [:m] Hoogte van een gebouw. Afstand tussen het afgewerkte vloerpeil
van de hoogste bouwlaag en het laagste peil van de door de brandweerwagens bruikbare wegen omheen het gebouw (Ei). Het dak - alsook de bovenverdieping - met uitsluitend technische lokalen wordt bij de bepaling van h niet meegerekend.
Op basis van de hoogte van het gebouw (h) worden 3 ge-bouwencategorieën onderscheiden: LG, MG en HG.
HG Hoge gebouwen. Gebouwen, waarbij geldig: h > 25m. L [:m] (Horizontale) Afstand. L1[:m] Loopafstand vanuit een willekeurig punt van het compartiment tot
de dichtstbijzijnde uitgang naar buiten of tot de dichtstbijzijnde toegang tot een trap(penhuis).
L1-2 [:m] Loopafstand vanuit een willekeurig punt van het compartiment tot
de evacuatieweg. L2 [:m] Loopafstand vanuit een willekeurig punt van het compartiment tot
een tweede uitgang naar buiten of tot een tweede toegang tot een trap(penhuis).
L1 - L2 [:m] Af te leggen weg tussen de trappenhuistoegangen. Ldood [:m] Lengte van een doodlopende evacuatieweg. Moet steeds worden
beperkt tot 15m. LG Lage gebouwen. Gebouwen, waarbij geldig: h < 10m. MG Middelhoge gebouwen. Gebouwen, waarbij geldig: 10m ≤ h ≤ 25m. np Aantal gebruikers van een compartiment, conventioneel bepaald: - np ≥ S/3 voor compartimenten toegankelijk voor publiek
- np ≥ S/10 voor compartimenten niet toegankelijk voor publiek Indien een compartimentsgedeelte kan worden aangeduid, waarvan het aantal gebruikers nauwkeurig kan worden bepaald op basis van het vast meubilair; wordt np als volgt gedefinieerd:
- np ≥ nr + S’/3 voor compartimenten toegankelijk voor publiek - np ≥ nr + S’/10 voor compartimenten niet toegankelijk voor pu-
bliek nr Het aantal gebruikers van een compartiment(sgedeelte); bepaald
op basis van het vast meubilair. Bijvoorbeeld: het aantal gebruikers van een klaslokaal, bepaald op basis van het aantal schoolbanken.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
afkortingen (en symbolen) academiejaar 1998 - 1999
Bij ontbrekende indicatie voor het aantal gebruikers, wordt het aantal gebruikers conventioneel bepaald. (zie ‘np’)
ns Vereist aantal uitgangen van een compartiment.
Een uitgang leidt rechtstreeks naar buiten; of geeft toegang tot een trappenhuis of trap, binnen of buiten het gebouw gelegen.
In de tabel op ‘5.1’ wordt ns gedefinieerd. n ≠ E Iedere bouwlaag, uitgezonderd het niveau E. P [:W] Vermogen. (Vermogen van de generatoren in de stookplaats.) re [:m] Buitenradius (van een toegangsweg). ri [:m] Binnenradius (van een toegangsweg). Rf [:h] Weerstand tegen brand. Definieert de tijd gedurende welke een
bouwelement gelijktijdig voldoet aan de criteria stabiliteit (Rf,s), thermische isolatie (Rf,t) en vlamdichtheid (Rf,v): Rf = min (Rf,s ; Rf,t ; Rf,v). Ter beoordeling van de weerstand tegen brand van bouwelementen zijn 2 methodes goedgekeurd. Enerzijds een beproeving volgens NBN 713-020; en anderzijds een berekeningsmethode, erkend door de Minister van Binnenlandse Zaken volgens de procedure en de voorwaarden die Hij bepaalt.
Rf,s [:h] Criterium van de stabiliteit. Tijd gedurende welke de mechanische
weerstand van een bouwelement voldoende is, teneinde een be- zwijken of een te groot vervormen te voorkomen.
Rf,t [:h] Criterium van de thermische isolatie. Tijd gedurende welke de tem-
peratuur aan de niet-aan-brand-blootgestelde zijde van het bouwelement blijft beperkt, zodat materialen - ertegen bevestigd, ertegen opgestapeld of op korte afstand ervan aanwezig - niet kunnen ontvlammen.
Rf,v [:h] Criterium van de vlamdichtheid. Tijd gedurende welke geen vlam-
men in het aanpalend volume dringen én (gedurende welke) onvoldoende hete gassen doorheen barsten, scheuren en opengaande voegen van het bouwelement kunnen teneinde een katoenprop te ontbranden.
De katoenprop wordt langzaam heen en weer bewogen op een (Rf,v) afstand van 2 à 3cm van de ondichtheid. Rfstrukt [:h] Rf-waarde, overeenstemmend met de vereiste Rf voor de strukturele
elementen.
De Rf-eisen voor structurele elementen worden vermeld op ‘3.1’.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
afkortingen (en symbolen) academiejaar 1998 - 1999
Rfx [:h] Rf-waarde, overeenstemmend met de vereiste Rf van de verticale
wand waardoor de horizontale leidingenkoker dringt. S [:m²] (Bruto-) Oppervlakte van een compartiment. Daartoe enkel de bin-
nenafmetingen van het compartiment te verrekenen. Geen aftrek der (afmetingen van de) binnenwanden, vides en trapopeningen .
S’ [:m²] S’ = S - S’’ S’’ [:m²] Oppervlakte van het compartimentsgedeelte waarvan het aantal
gebruikers nauwkeurig kan worden bepaald op basis van het vast meubilair. Bijvoorbeeld: oppervlakte van een klaslokaal. De schoolbanken zijn indicatief voor het aantal leerlingen (nr).
V [:m³] Totale volume van een compartiment. Daartoe de binnenafmetin-
gen van het compartiment te verrekenen. zs Zelfsluitend. Een zs deur valt (na openen) automatisch terug dicht.
Het steeds openen van de deur leidt evenwel tot een moeilijker funktioneren van het gebouw. Een ingrijpen van de gebruikers - het
vergrendelen van de deur in open toestand - veelal ten gevolg. Het vergrendelen ondermijnt de doelstellingen van comparti-mentering.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
begrippen academiejaar 1998 - 1999
[1] - begrippen In de tekst worden begrippen, afkortingen en symbolen (zie ‘afkortingen en symbolen’) cursief aangeduid. Enkel de begrippen uit [1], die worden behandeld in de tekst zijn vermeld. alarm Het alarm beveelt de gebruikers het compartiment te
verlaten. bordes Zie ‘liftbordes’. bouwelement Element gevormd uit één of meerdere bouwmateria-
len teneinde in het gebouw: - een dragende funktie (kolom, balk…) - een scheidende funktie (beschot, deur…)
- of een dragende en scheidende funktie (draag- muur…) te vervullen
bouwlaag Ruimte tussen de vloer en het daarboven liggend
plafond. De bouwlagen gelegen onder het niveau Ei zijn kelderverdiepingen en komen niet in aanmerking voor het bepalen van het aantal bouwlagen van een gebouw.
(niet-) brandbaarheid Een bouwmateriaal is niet-brandbaar indien het geen
enkel uitwendig verschijnsel van warmte-ontwikkeling vertoont tijdens de verhitting van een genorma-liseerde proef. Het K.B. beschrijft in bijlage 5 (art.2) de proefmethode.
Een bouwmateriaal wordt beschouwd als brandbaar indien het niet beantwoordt aan de definitie van ‘niet-brandbaar’.
compartiment Deel van een gebouw, begrensd door wanden die de
brandvoortplanting naar een aanliggend comparti-ment gedurende een bepaalde tijd moeten verhinde-ren. Een compartiment is al dan niet onderverdeeld in lokalen.
De voorschriften voor compartimenten worden gedefinieerd op ‘4.1’.
dagbezetting Lokalen met dagbezetting. Andere lokalen dan de lo-
kalen met nachtbezetting. detectie Vaststelling (van een brand) door één of meerdere
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
begrippen academiejaar 1998 - 1999
automatische middelen.
duplex Compartiment, gevormd door 2 boven elkaar gele- gen bouwlagen. Beide bouwlagen zijn verbonden door een binnentrap.
doorgangseenheid Minimale breedte die nodig wordt geacht voor de
doorgang van één persoon. Conventioneel gedefi-nieerd als 0,6m.
evacuatieweg Weg, binnen het gebouw, die de uitgangen naar bui- ten en de trappenhuizen verbindt.
De weg mag niet doorheen de trappenhuizen lopen; maar moet bij LG en MG niet worden gescheiden van het liftbordes.
De voorschriften worden gedefinieerd op ‘5.1-5.2’. hydrant Staande aansluiting op de waterleiding, waaraan
men bij brand slangen kan schroeven, teneinde een krachtige waterstraal in de vlammen te werpen.
Het aantal en de plaats van boven- of ondergrondse hydranten wordt gedefinieerd op ‘7.4’.
industriegebouw Gebouw, bestemd voor de bedrijfsmatige bewerking
of opslag van materialen of goederen, het bedrijfs-matig telen of opslaan van gewassen, of het bedrijfsmatig houden van dieren.
liftbordes Afgesloten ruimte. Verleent toegang tot de lift.
Liftschacht en -bordes worden gescheiden door een schachtdeur.
lift met prioritaire oproep Zie ‘prioritaire lift’. looplijn Wordt conventioneel bepaald:
- bij steektrappen en scheluwe trappen, ongeacht hun breedte, ligt de looplijn in het midden van de trap
- bij spiltrappen, draaitrappen en spilsteektrappen, breder dan 0,75m, ligt de looplijn op tenminste 0,4m en hoogstens 0,6m van de binnenkant van de leuningzone of van de spil; en op tenminste 0,35m van de buitenranden van de treden - bij spiltrappen, draaitrappen en spilsteektrappen smaller dan 0,75m, ligt de looplijn in het midden
lux Eenheid van verlichtingssterkte. Wordt afgekort tot ‘lx’.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
begrippen academiejaar 1998 - 1999
melding Informeren van de brandweer omtrent de ontdekking of de detectie van een brand.
muurhaspel Toestel om slangen van brandspuiten op en af te
winden. Wordt aan de muur bevestigd. Een duidelijke signalisatie is verplicht.
De reglementering inzake het vereist aantal muur-haspels kan uit ‘7.4’ worden afgeleid.
nachtbezetting Lokalen met nachtbezetting. Worden gedefinieerd als
lokalen (en omgeving) die door hun aard bestemd zijn voor nachtrust.
noodverlichting Kunstmatige verlichting die - bij het uitvallen van de
gewone kunstmatige verlichting - toelaat bepaalde activiteiten op sommige plaatsen van het gebouw verder te zetten.
ontdekking Vaststelling (van een brand) door één of meerdere
personen. ontvlambaarheid Een bouwmateriaal wordt beschouwd als ontvlam-
baar, indien deze gedurende de verhitting van een genormaliseerde proef gassen ontwikkelt waarvan de aard en de hoeveelheid vlammen kan voortbrengen. Het K.B. beschrijft in bijlage 5 (art. 2) de proefme-thode.
(open) parkeergebouw Parkeergebouw waarvoor op elke bouwlaag verluch-
tingsopeningen in tenminste 2 tegenovergestelde ge-vels zijn gelegen. Inzake de omvang der verluchtingsopeningen ver-melden de basisnormen 2 eisen:
- ≥ 1/3 van de totale oppervlakte van alle vertica- le wanden (van de betreffende bouwlaag) - ≥ 5% van de vloeroppervlakte van de betreffen- de bouwlaag
De reglementering voor parkeergebouwen is vermeld op ‘6.5-6.6‘.
prioritaire lift Lift die (bij brand) op het niveau E wordt geïmmobili-
seerd met open deuren, ter gebruik van de brand- (prioritaire lift) weer. Prioritaire liften worden toegelicht op ‘7.2-7.3’.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
begrippen academiejaar 1998 - 1999
reaktie bij brand Definieert de invloed van een bouwmateriaal op het ontstaan en de ontwikkeling van een brand. Niet-brandbare materialen hebben geen negatieve invloed.
Op basis van de reaktie bij brand worden materialen ingedeeld in 5 materiaalklassen: A0, A1, A2, A3 en A4. De voorschriften met betrekking tot de materiaal-klassen voor binnenbekledingen, gevels e.a. worden toegelicht op ‘8.1-8.2’.
snelblusser Snelblusapparaat. Toestel om een begin van brand
snel te blussen. De aanwezigheid ervan in de wagen is bij wet verplicht.
stookafdeling Geheel van vertrekken, bestaand uit een stookplaats, uit de brandstofopslagruimte(n) en uit mogelijke bijvertrekken die erbij behoren.
De lokatie van de stookafdeling wordt toegelicht op ‘6.1-6.2’.
stookplaats Lokaal waarin verbrandingstoestellen staan.
De basisnormen behandelen een stookplaats als technisch lokaal indien 30kW < P < 70kW. P is het nuttig warmtevermogen van de generatoren, opgesteld in de stookplaats.
de werking van installaties, waarvan het in dienst houden noodzakelijk is, zodra de (normale) stroom uitvalt. Voorbeelden van dergelijke installaties: installaties voor melding, waarschuwing en alarm, installaties voor rookafvoer, waterpompen voor brandbestrijding, veiligheidsverlichting, noodverlichting e.a.
De voorschriften worden vermeld op ‘7.3’. strukturele elementen Bouwelementen die de stabiliteit van het geheel of
althans van een gedeelte van het gebouw verzeke-ren en die bij bezwijken aanleiding geven tot voort-
(strukturele elementen) schrijdende instorting. Voorbeelden: kolommen, (hoofd)balken, dragende wanden, (afgewerkte) vloe- ren en andere essentiële delen van het geraamte of skelet (o.a. windverband). Voortschrijdende instorting treedt op indien het bezwijken van een constructieonderdeel aanleiding
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
begrippen academiejaar 1998 - 1999
geeft tot bezwijken van onderdelen van het gebouw die zich niet in de onmiddellijke omgeving van het beschouwde onderdeel bevinden en indien de draagkracht van het overblijvende bouwwerk onvoldoende is om de optredende belasting te dragen.
De Rf-eisen voor de strukturele elementen worden vermeld op ‘3.1’.
struktuur Zie ‘strukturele elementen’. technisch lokaal Lokaal of ruimte waarin vaste toestellen of installaties
opgesteld zijn; het lokaal is enkel toegankelijk voor personen belast met bediening, toezicht, onderhoud of herstelling. Een stookplaats (tenzij 30kW < P < 70kW), een huisvuil-ruimte, een transformatorruimte en een liftmachine-
kamer worden onder deze definitie niet beschouwd als technisch lokaal.
Voorschriften worden gedefinieerd op ‘6.1’. veiligheidsverlichting Kunstmatige verlichting die - bij het uitvallen van de
gewone kunstmatige verlichting - de personen toelaat een veilige plaats of de uitgangen van het gebouw te bereiken.
De ‘lokalen’ waar de veiligheidsverlichting wordt geïnstalleerd, worden gedefinieerd op ‘7.3-7.4’.
vluchtruimte Voorbeelden van een vluchtruimte zijn: trappen, over-
vluchtterras Vluchtweg, buiten het gebouw. Max. helling: 10%. waarschuwing Mededeling van de ontdekking of de detectie van
een brand aan de eigen verantwoordelijke (en de eigen interventieploeg).
wand Verticaal of horizontaal bouwelement dat 2 ruimtes
scheidt; een vloer wordt evenzo beschouwd als wand. Een verticale wand (waarvoor Rf-eisen geldig) reiken altijd van vloer tot vloer, ongeacht de aanwezigheid van valse plafonds of dergelijke.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
begrippen academiejaar 1998 - 1999
Een binnenwand bevindt zich tussen 2 binnenomge-vingen; een buitenwand tussen een binnen- en buitenomgeving.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
- conventies grafische voorstellingen De figuren zijn in overeenstemming met de tekenconventies, aangeduid in ‘zakboekje voor de student-ontwerper’. De detaillering van de figuren stemt overeen met het schaalniveau 1/200. De voorstelling van een raam in een gevel enerzijds, de voorstelling van een deur in een binnen- of buitenwand anderzijds wijkt af van de tekenconventies. Elk hoofdstuk bespreekt de voorschriften met betrekking tot een specifiek bouwonderdeel. De figuren slaan enkel op dat besproken onderdeel.
Deur, open(draaiend) in de vluchtzin. Ei. Laagste peil toegankelijk voor brandweerwagens. Wand of wanddeel, waarvoor de Rf-eisen moeten worden toegepast. Lijndikte: 0,6mm. Aanduiding van de Rf-eisen voor betreffend(e) wand(deel). Ingang van het gebouw. Rechtstreekse uitgang naar buiten. Doorgang / toegang is niet toegelaten. Lift. Af te leggen weg vanuit een willekeurig punt van het compartiment. Sprinklers. Automatische blusinstallatie. Buitenverluchting.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
handleiding academiejaar 1998 - 1999
- handleiding De scriptie beoogt een eenvoudig, duidelijk en overzichtelijk document dat de basisnormen samenvat. Synthese (m.a.w. de beperkte omvang van het document) én overzichtelijkheid zijn daarbij belangrijke criteria.
- Enkel relevante informatie, met betrekking tot de ontwerpfase werd ver- werkt. In ‘(bibliografische) referenties’ worden de onbehandelde topics opgesomd.
Indien de samenvatting zich beperkt tot de meest relevante informatie, wordt dit medegedeeld in de tekst. Het referentienummer tussen vierkante haken laat toe de topic in de basisnormen te raadplegen. Zie: ‘(bibliografische) referenties’.
- De tekstuele uitleg beperkt zich (veelal) tot de algemene voorschriften, geldig voor de 3 gebouwencategorieën én tot de bijkomende toelichting van figuren en tabellen.
- Afkortingen, symbolen en begrippen worden in de tekst niet uitgelegd. Ze worden cursief aangeduid; in ‘afkortingen (en symbolen)’ en ‘begrippen’ worden deze toegelicht.
- De figuren hebben enkel betrekking tot het besproken onderdeel; het bouwelement, waarvoor de eisen moeten worden toegepast, wordt van de andere elementen onderscheiden door een andere lijndikte (0,6mm). Zie: ‘conventies grafische voorstellingen’. De figuren trachten voor de lezer een handleiding te zijn. - De tabellen laten eenvoudigweg een overzicht toe van de specifieke voorschriften.
De scriptie bevat 10 hoofdstukken. Ieder hoofdstuk specifieert vooraf zijn inhoud. Hoofdstuk 0 vermeldt voor welke gebouwen de basisnormen moeten worden toegepast; alsook voor welke de basisnormen niet moeten worden toegepast. Hoofdstuk 1 definieert de doelstellingen van de basisnormen. De geest van de brandnorm wordt geëxpliciteerd en toegelicht. De voornaamste ontwerpprincipes worden aangeduid. Het hoofdstuk 2 e.v. bespreken de voorschriften met betrekking tot een specifiek bouwonderdeel. Pas na raadpleging van de voorschriften over alle sa-menstellende onderdelen bekomt men een totaalbeeld van de basisnormen. Indien verder in het document voorschriften met betrekking tot het bouwonderdeel worden vermeld, wordt naar deze verwezen. De betreffende pagina(’s) of betreffend hoofdstuk wordt tussen aanhalingstekens aangeduid. In hoofdstuk 9 wordt de geraadpleegde lectuur vermeld; in ‘(bibliografische) referenties’ worden de topics opgesomd die worden behandeld. Een correct gebruik kan eenvoudig worden gerealiseerd indien stap 1 t.e.m. 4 wordt nagevolgd.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
handleiding academiejaar 1998 - 1999
1. Controleer of de basisnormen moeten worden toegepast. Zie: ‘0. toe-
passingsgebied’. Indien de basisnormen niet moeten worden toegepast, moet enkel nog ‘stap 4’ worden nagevolgd.
2. Definieer de aard van het gebouw (de gebouwencategorie) en diens
bestemming. Zie: ‘0. toepassingsgebied’.
3. Raadpleeg de hoofdstukken stapsgewijze. Alle vermelde eisen zijn mini- mum eisen.
Voor eenzelfde bouwonderdeel kunnen in de hoofdstukken verschil-lende eisen worden gedefinieerd; de strengste eis moet worden toegepast.
4. Raadpleeg bijkomend de reglementen overeenkomstig de bestemming
van het gebouw. Zie: ‘inleiding’.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
inleiding academiejaar 1998 - 1999
- inleiding
* In de Europese bouwproduktenrichtlijn worden produktkarakteristieken van voor de bouw bestemde produkten, alsook de genormaliseerde proeven ter bepaling van iedere produktkarakteristiek gedefinieerd. Indien voor een bouwprodukt de karakteristieken, overeenkomstig de produktenrichtlijn worden gespecifieerd, voldoet het produkt aan de richtlijn. Het betekent geenszins dat het bouwprodukt een goede kwaliteit heeft; het bouwprodukt kan dan wel vrij circuleren in alle lidstaten. De bouwproduktenrichtlijn bepaalt verder de fundamentele eisen (brand-veiligheid, stabiliteit, energiebesparing, geluid, gezondheid/veiligheid) waar-aan voor de bouw bestemde produkten moeten voldoen. Met betrekking tot brandveiligheid wordt vermeld: ‘Het bouwwerk moet zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat bij brand:’ - het draagvermogen van het bouwwerk gedurende een bepaalde tijd blijft
behouden - het ontstaan en de ontwikkeling van vuur en rook binnen het bouwwerk zelf beperkt blijft - de uitbreiding van de brand naar belendende bouwwerken blijft beperkt
- de bewoners het bouwwerk kunnen verlaten of alleszins in veiligheid kun- nen worden gebracht
- de veiligheid van de hulpploegen in acht wordt genomen
* De (strukturele) Eurocodes zijn één der methoden opdat de weerstand tegen brand (Rf) in alle lidstaten uniform kan worden berekend; bij de berekening wordt verwezen naar de bouwproduktenrichtlijn. De andere weg om de Rf te bepalen is de experimentele weg. In de nationale reglementeringen moet dezelfde definitie (en berekeningswijze voor de weerstand tegen brand) worden gebruikt. In de Eurocodes worden volgende aspecten toegelicht: - de definitie van de belastingen - de berekening van de weerstand tegen brand (onder deze belastingen) Hierbij moet worden beklemtoond dat voorgaande Europese richtlijnen geenszins eisen inzake brandveiligheid bepalen. Enkel de doelstelling van de reglementering wordt gedefinieerd. De eisen worden door de lidstaat zelf geëxpliciteerd. M.a.w. het vereiste veiligheidsniveau wordt door de nationale overheden zelf bepaald. De lidstaat is daarbij wel verplicht zijn (nationale) reglementering te definiëren in overeenstemming met de definities, proeven e.a., aangeduid in boven vermelde richtlijnen.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
inleiding academiejaar 1998 - 1999
* Brandveiligheid is een nationaal belang; en behoort dus geenszins tot de be- voegdheden van de Europese Gemeenschap. De bevoegdheid inzake brandvoorkoming bevindt zich op verschillende bestuurlijke niveaus (Federale Staat, Gemeenschap en Gewest, Provincie en Gemeente). De federale overheid is bevoegd om de basisnormen uit te vaardigen. De basisnormen moeten worden toegepast op alle ‘nieuwe gebouwen’, ongeacht de bestemming van het gebouw. Ze maken wel een onderscheid in funktie van de hoogte van het gebouw; aldus onderscheidt men 3 gebouwencategorieën: lage gebouwen, middelhoge gebouwen en hoge gebouwen. De basisnormen inzake brandveiligheid zijn gepubliceerd bij ‘K.B. van 19 december 1997 tot wijziging van het K.B. van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen’. (B.S. 30.12.1997) De term ‘basisnorm’ is enigszins misleidend, daar het niet gaat om normen, die zijn uitgegeven door het Belgisch Instituut voor Normalisatie (B.I.N.). Het betreft wel degelijk een door de federale overheid uitgevaardigde regelgeving, waarvan de toepassing, in tegenstelling tot die van een norm, wettelijk is verplicht. M.a.w. de basisnormen zijn minimale eisen waaraan moet worden voldaan, ongeacht andere voorschriften. De basisnormen (en zij alleen) definiëren voor welke gebouwen ze moeten worden toegepast; alsook voor welke ze niet van toepassing zijn: industriegebouwen, ééngezinswoningen en gebouwen met max. 2 bouwlagen en met een totale oppervlakte kleiner of gelijk aan 100m². Federale voorschriften gelden voor gans het land; Decreten en bepalingen, uitgevaardigd door gewesten en gemeenschappen gelden enkel voor het betreffend gewest of de betreffende gemeenschap. De basisnormen kunnen niet worden aangepast door andere voorschriften; ze kunnen enkel worden gewijzigd bij publicatie van een K.B. tot wijziging van het K.B. van 19 december 1997. Het K.B. omvat 5 bijlagen. Iedere gebouwencategorie wordt in aparte bijlage behandeld. - bijlage 1: ‘terminologie’ - bijlage 2: ‘lage gebouwen’ - bijlage 3: ‘middelhoge gebouwen’ - bijlage 4: ‘hoge gebouwen’ - bijlage 5: ‘reaktie bij brand van de materialen’ Bijlage 1 en 5 zijn van toepassing voor de toepassingsgebieden van bijlage 2, 3 en 4. Een bijlage, ter definitie van de eisen voor industriegebouwen, zal binnenkort worden toegevoegd aan het K.B.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
inleiding academiejaar 1998 - 1999
- gebouwen waar werknemers zijn tewerkgesteld:
- K.B. van 19.12.1997: Basisnormen inzake brandveiligheid - ARAB: Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (art. 52, brand- veiligheid) - Besluit van 01.06.1995 tot vaststelling van algemene en sectorale bepalin-
gen inzake milieuhygiëne (VLAREM - titel 2) - gebouwen toegankelijk voor publiek:
- K.B. van 19.12.1997: Basisnormen inzake brandveiligheid - ARAB: Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (art. 52, brand- veiligheid) - Besluit van 01.06.1995 tot vaststelling van algemene en sectorale bepalin-
gen inzake milieuhygiëne (VLAREM - titel 2) - Plaatselijk gemeentelijk politiereglement voor gebouwen toegankelijk voor
publiek - winkels: - K.B. van 19.12.1997: Basisnormen inzake brandveiligheid
- ARAB: Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (art. 52, brand- veiligheid) - Besluit van 01.06.1995 tot vaststelling van algemene en sectorale bepalin- gen inzake milieuhygiëne (VLAREM - titel 2) - Plaatselijk gemeentelijk politiereglement voor gebouwen toegankelijk voor publiek
- scholen en internaten:
- K.B. van 19.12.1997: Basisnormen inzake brandveiligheid - ARAB: Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (art. 52, brand- veiligheid) - Besluit van 01.06.1995 tot vaststelling van algemene en sectorale bepalin- gen inzake milieuhygiëne (VLAREM - titel 2) - M.B. van 25.05.1932
Onderstaand worden Besluiten, Decreten en bepalingen, overeenkomstig de bestemming van het gebouw, opgesomd. De normen zijn slechts van toepassing indien er naar wordt verwezen in officiële of contractuele documenten, zoals het lastenboek van een bouwwerk. De overige bepalingen moeten altijd worden toegepast.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
inleiding academiejaar 1998 - 1999
- (NBN S21-204, 1982: Brandbeveiliging in schoolgebouwen - algemene eisen en reaktie bij brand)
- ziekenhuizen:
- K.B. van 19.12.1997: Basisnormen inzake brandveiligheid - ARAB: Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (art. 52, brand- veiligheid) - Besluit van 01.06.1995 tot vaststelling van algemene en sectorale bepalin-
gen inzake milieuhygiëne (VLAREM - titel 2) - K.B. van 06.11.1979 tot vaststelling van de normen inzake beveiliging tegen brand en paniek waaraan ziekenhuizen moeten voldoen
- rusthuizen voor bejaarden: - K.B. van 19.12.1997: Basisnormen inzake brandveiligheid - ARAB: Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (art. 52, brand- veiligheid
- Besluit van 01.06.1995 tot vaststelling van algemene en sectorale bepalin- gen inzake milieuhygiëne (VLAREM - titel 2) - K.B. van 12.03.1974 tot vaststelling van de veiligheidsnormen waaraan de rusthuizen voor bejaarden moeten voldoen - Besluit van 15.03.1989 van de Vlaamse Executieve tot vaststelling van de
bijzondere veiligheidsnormen waaraan rusthuizen moeten voldoen, evenals serviceflatgebouwen en woningcomplexen met dienstverlening
- Besluit van 24.04.1989 van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van specifieke veiligheidsnormen waaraan rusthuizen voor bejaarden moeten voldoen
- serviceflatgebouwen en woningcomplexen met dienstverlening:
- K.B. van 19.12.1997: Basisnormen inzake brandveiligheid - ARAB: Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (art. 52, brand- veiligheid) - Besluit van 01.06.1995 tot vaststelling van algemene en sectorale bepalin-
gen inzake milieuhygiëne (VLAREM - titel 2) - Besluit van 15.03.1989 van de Vlaamse Executieve tot vaststelling van de
bijzondere veiligheidsnormen waaraan rusthuizen moeten voldoen, evenals serviceflatgebouwen en woningcomplexen met dienstverlening
- (NBN S21-205, 1987: Hotels en andere logiesverstrekkende bedrijven - alge- mene eisen)
- hotels en andere logiesverstrekkende inrichtingen:
- K.B. van 19.12.1997: Basisnormen inzake brandveiligheid
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
inleiding academiejaar 1998 - 1999
- ARAB: Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (art. 52, brand- veiligheid) - Besluit van 01.06.1995 tot vaststelling van algemene en sectorale bepalin-
gen inzake milieuhygiëne (VLAREM - titel 2) - Besluit van 25.01.1987 van de Vlaamse Executieve tot vaststelling van de
- Besluit van 24.12.1990 van de Franse Executieve tot vaststelling van de nor- men waaraan logiesverstrekkende gebouwen moeten voldoen
- (NBN S21-205, 1987: Hotels en andere logiesverstrekkende bedrijven - alge- mene eisen)
- schouwspelzalen:
- K.B. van 19.12.1997: Basisnormen inzake brandveiligheid - ARAB: Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (art. 52, brand- veiligheid) - Besluit van 01.06.1995 tot vaststelling van algemene en sectorale bepalin-
gen inzake milieuhygiëne (VLAREM - titel 2) - Bijkomende exploitatievoorwaarden, opgelegd door het College van Bur- gemeester en Schepenen
- industriegebouwen:
- Bijlage ter definitie van de eisen voor industriegebouwen, toegevoegd aan het K.B. van 19.12.1997 (wordt binnenkort gepubliceerd) - ARAB: Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (art. 52, brand- veiligheid) - Besluit van 01.06.1995 tot vaststelling van algemene en sectorale bepalin-
gen inzake milieuhygiëne (VLAREM - titel 2) - Bijkomende exploitatievoorwaarden, opgelegd door hetzij het College
van Burgemeester en Schepenen (gebouwen van klasse 2), hetzij door de Bestendige Deputatie (gebouwen van klasse 1)
- dancings en dansgelegenheden:
- K.B. van 19.12.1997: Basisnormen inzake brandveiligheid - ARAB: Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (art. 52, brand- veiligheid) - Besluit van 01.06.1995 tot vaststelling van algemene en sectorale bepalin-
gen inzake milieuhygiëne (VLAREM - titel 2) - Richtlijn SP/9/18 van 20.04.1972
- stadions en bijhorende inrichtingen (tribunes, bars, vestiaires…):
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
inleiding academiejaar 1998 - 1999
- K.B. van 19.12.1997: Basisnormen inzake brandveiligheid - ARAB: Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (art. 52, brand- veiligheid) - Besluit van 01.06.1995 tot vaststelling van algemene en sectorale bepalin-
gen inzake milieuhygiëne (VLAREM - titel 2) - K.B. van 17.07.1989 tot vaststelling van de normen ter beveiliging tegen brand en paniek van toeschouwers bij manifestaties in open lucht
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
nabeschouwing academiejaar 1998 - 1999
- nabeschouwing Brandveiligheid moet ten alle koste worden nagestreefd. Brandslachtoffers moeten kost wat kost worden voorkomen. Brandslachtoffers blijven immers tesamen met hun gezinsleden veelal jarenlang getraumatiseerd. De basisnormen zijn dan ook in eerste instantie gericht tot het vermijden van een brand. Een 100% brandveilig gebouw is evenwel onmogelijk, ondanks een strikte toepassing van de basisnormen… Enerzijds is vuur een moeilijk te omschrijven natuurfenomeen; anderzijds kan de nalatigheid of onoplettendheid van de gebruiker-bewoner een brand ten gevolg hebben. Hetgeen geenszins betekent dat de toepassing van de basisnormen weinig nut heeft. Integendeel, de basisnormen richten zich tot de indijking van de brand; alsook tot de veiligheid van de interventieploeg en de veilige evacuatie van de gebruikers. Hetgeen geenszins als onbelangrijk mag en kan worden beschouwd…
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
voorwoord academiejaar 1998 - 1999
- voorwoord In de Afdeling Architectuur kan een ringmap, genaamd ‘zakboekje voor de student-ontwerper’ door de student worden aangekocht. Het initiatief kent veel bijval, temeer het zakboekje nuttige informatie voor ontwerp en studie op een eenvoudige wijze aanreikt. Hoofdstukken aangaand ‘eenheden / grootheden’, aangaand ‘geometrische gegevens’, aangaand ‘tekenconventies’, aangaand ‘ergonometrie / antropometrie’, aangaand ‘normen / voorschriften / bestekken’ werden reeds uitgewerkt. Vanuit de vraag bijkomende onderwerpen te bundelen is mijn scriptie-opdracht geformuleerd: de samenvatting van de basisnormen inzake brandveiligheid. De basisnormen zijn gepubliceerd bij ‘K.B. van 19 december 1997 (en bijlagen) tot wijziging van het K.B. van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen’. Meteen kan het vrij ongewone formaat van mijn scriptie, nl. A5 - formaat worden verklaard. Het A5 - formaat en de layout in overeenstemming met het zakboekje laten toe de samenvatting bij te voegen in de ringmap. De samenvatting is tevens ingediend op elektronische drager. Nieuwe reglementen of voorschriften moeten immers gemakkelijk binnen het oorspronkelijk document kunnen worden opgenomen; in een losbladige uitgave kunnen aanvullingen en wijzigingen - onder de vorm van afleveringen - worden aangebracht, zodat de actualiteit van het document kan worden bewaard. De doelstelling van de scriptie kan duidelijk worden geformuleerd. Doelstelling is een eenvoudig, duidelijk en overzichtelijk document voor de student; doelstelling is een (bruikbaar) document die de basisnormen inzake brandveiligheid éénduidig presenteert. Prof. D. De Meester, initiatiefnemer van ‘zakboekje voor de student-ontwerper’ aanvaardde de taak van promotor. Prof. P. Vandevelde, mijn co-promotor had een niet onbelangrijke bijdrage tot de correcte interpretatie van de basisnormen. Beiden had ik dan ook graag mijn dank betuigd. Ook dhr. Ignace Decoene had ik graag bedankt, omdat hij (als leek inzake brandveiligheid) mijn scriptie heeft nagelezen, zodat iedere topic die niet onmiddellijk duidelijk was, kon worden herwerkt. En voorts zou ik allen willen bedanken die mij hebben gesteund bij deze niet altijd even eenvoudige opdracht; in het bijzonder mijn vriendin Catherine.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
academiejaar 1998 - 1999
0. toepassingsgebied
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
toepassingsgebied 0.1 academiejaar 1998 - 1999
[2] De basisnormen inzake brandveiligheid moeten worden toegepast op ‘alle ge- bouwen waarvoor een aanvraag voor een bouwvergunning werd ingediend na 31.12.1997’; maar zijn niet van toepassing voor:
- industriegebouwen - ééngezinswoningen - gebouwen met max. 2 bouwlagen én met een totale oppervlakte ≤ 100m²
Bij renovaties moeten de basisnormen enkel bij gebouwdelen worden toegepast, waarbij wijzigingen aan de struktuur worden uitgevoerd. Indien ‘niet-strukturele’ renovaties worden uitgevoerd, blijven de van toepassing zijnde reglementen geldig. Bij bestemmingswijziging van een gebouw - waartoe veelal een nieuwe bouwvergunning is vereist - moet de reglementering, overeenstemmend met de nieuwe bestemming worden toegepast.
[3] In de basisnormen (‘K.B. van 19 december 1997’) worden 3 gebouwencatego- rieën onderscheiden, op basis van h.
- h < 10m: LG - 10m ≤ h ≤ 25m: MG
- h > 25m: HG Het dak - alsook de bovenverdieping - met uitsluitend technische lokalen wordt bij de bepaling van de hoogte van het gebouw (h ) niet meegerekend.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
academiejaar 1998 - 1999
1. basisprincipes
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
basisprincipes 1.1 academiejaar 1998 - 1999
[4] De basisnormen zijn opgevat om onderstaande doelstellingen te bereiken.
- Het ontstaan van een brand vermijden.
De keuze van het bouwmateriaal is belangrijk. Materialen kunnen op basis van de reaktie bij brand worden ingedeeld in 5 materiaalklassen: A0, A1, A2, A3 en A4. Teneinde een brand te vermijden, worden eisen met betrekking tot de reaktie bij brand gedefinieerd. In technische lokalen, lokalen met een groot risico tot brand, stortkokers e.a. zijn enkel bouwmaterialen toegelaten die geen brand of een beperkte brand ontwikkelen. Een gebouw 100% brandveilig maken, m.a.w. het ontstaan van een brand voorkomen, is quasi onmogelijk. 3 belangrijke redenen kunnen worden vermeld: de aanwezigheid van brandbare materialen in het gebouw of kortweg de inboedel, de nalatigheid of onoplettendheid van de gebruiker-bewoner en het brandgevaar door brandoverslag van naburige gebouwen en opslagplaatsen. De basisnormen bestaan dan ook voornamelijk uit reglementen tot indijking van een eventuele brand. De veilige evacuatie van de gebruikers (alsook de veiligheid van de interventieploeg) is het belangrijkste aandachtspunt.
- De uitbreiding van de brand beperken.
Het gebouw wordt ingedeeld in compartimenten. Technische lokalen, leidingenkokers, trappenhuizen … worden benaderd als afzonderlijke compartimenten. De wanden van elk compartiment hebben een voldoende weerstand tegen brand (Rf), zodat de branduitbreiding naar een aanpalend compartiment wordt vertraagd. Iedere doorgang doorheen de wanden voldoet aan strikte eisen, opdat de doelstelling niet wordt verhinderd.
- De stabiliteit van de struktuur van het gebouw gedurende een vol- doende lange tijd waarborgen.
Voor de strukturele elementen zijn Rf-eisen van toepassing, teneinde de stabiliteit van het gebouw te waarborgen. Een onvoldoende stabiliteit bij brand geeft aanleiding tot instorting, tot schade aan het gebouw. De veiligheid van de gebruikers en de interventieploeg is slechts verzekerd gedurende de tijd dat de struktuur geen gevaar tot instorten inhoudt.
- Een veilige evacuatie van de gebruikers waarborgen.
Trappenhuizen en evacuatiewegen worden beschouwd als afzonderlijk te beschermen compartimenten. Trappen, evacuatiewegen, uitgangs-, doorgangsdeuren e.a. worden correct gedimensioneerd.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
basisprincipes 1.2 academiejaar 1998 - 1999
Een snelle evacuatie impliceert een voldoende aantal uitgangen der compartimenten (ns). De loopafstanden tot de uitgangen worden beperkt.
- Een snelle en efficiënte interventie van de brandweer toelaten.
Detectie-, waarschuwings- en brandbestrijdingsinstallaties worden aangebracht. Een snelle interventie is een voordeel. Grote branden zijn altijd moeilijk onder controle te houden; de schade is enorm. De toegangswegen laten het verkeer van brandweerwagens toe; de gevels van het gebouw zijn voor brandweerladders bereikbaar.
- De veiligheid van de interventieploeg (brandweer, ambulance…) ga-
randeren.
Het inrichten van veilige vluchtwegen (Rf!) is een belangrijke voorwaarde.
- Schade aan andere gebouwen (en eigen gebouw) verhinderen. Bij brand moet worden verhinderd dat het vuur zich uitbreidt naar andere gebouwen. Betreft het naburige gebouwen, worden de gebouwen voldoende gescheiden. In de zone tussen de gebouwen bevinden zich geen brandbare produkten. Betreft het aanpalende gebouwen, heeft de scheidingswand een voldoende weerstand tegen brand (Rf). Een verbinding tussen 2 gebouwen is toegestaan, mits strikte eisen.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
academiejaar 1998 - 1999
- toegangsweg(en) 2.1 - situering gebouw (t.o.z. toegangsweg) 2.1 - relatie tot ander gebouw 2.2
2. inplanting en toegangswegen
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
inplanting en toegangswegen 2.1 juni 1999
[5], [6] - toegangsweg(en): 2 opties: - berijdbare rijweg van de openbare weg - bijzondere toegangsweg*
re rijweg van de openbare weg) (vanaf de berijdba-
De toegangsweg moet zowel vrij (: parkeer- en stationeerverbod), als berijdbaar zijn voor brandweerwagens. De basisnormen vermelden volgende karakteristieken voor de toegangsweg:
- ri , re ,vrije breedte en vrije hoogte overeenkomstig figuur - helling ≤ 6% (helling sokkel*- draagvermogen overeenkomstig maximale asbelasting van 13t
≤ 12%)
- mogelijkheid om tegelijk 3 voertuigen van 15t te dragen (enkel MG en HG)
[5], [7] - situering gebouw (t.o.z. toegangsweg): - ingang in zijgevel. (fig.) Enkel MG en HG vereisen supplementaire weg langs lange gevel.
- ingang in lange gevel: toegangs- weg is voldoende. Supplementaire weg langs zijgevel is niet vereist. Situering gebouw t.o.z. toegangs- weg cfr. fig.
Bij HG met h ≥ 50m moet de afstand (via de openbare weg) tot de brandweerpost worden beperkt tot 10km.
* Bij inplanting van meerdere gebouwen op één sokkel kan de sokkel worden gebruikt als bijzondere
toegangsweg. Bij niet-berijdbaarheid van de sokkel kan de interventie worden gerealiseerd via een gewone weg of via een tunnel met een openluchtsegment om de 25m - min. afmetingen: 15m x 7m.
** L ≤ 60m bij LG met 1 bouwlaag.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
inplanting en toegangswegen 2.2 juni 1999
[5], [8] - relatie tot ander gebouw: - naburig gebouw: LG *
MG : L ≥ 6m *
en HG: L ≥ 8m
Indien de afstand (L), vrij van elk brandbaar element en gelegen tussen 2 gebouwen, onvoldoende is, voldoet de gevel ( die is gelegen tegenover het naburig gebouw) aan de Rf-eisen zoals bepaald voor aangrenzende gebouwen.
De verbinding tussen 2 LG kan worden gerealiseerd door een bzs deur. Bij MG en HG is een sas verplicht. Voor de sassen en de doorgangsdeuren geldt: b ≥ btr. Bemerk: indien een LG aan een HG aangrenst, moeten de Rf-eisen voor een HG worden toegepast.
De voorschriften voor gevels worden gedefinieerd op ‘4.2-4.4’.
* De voorwaarde van de afstand tussen een LG (of MG) en een tegenoverstaand gebouw geldt niet
indien de 2 gebouwen worden gescheiden door bestaande straten, wegen… behorend tot het openbaar domein.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
academiejaar 1998 - 1999
- definitie 3.1 - voorschriften 3.1
3. structurele elementen
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
[9] - voorschriften Onderstaande tabel vermeldt de Rf-eisen voor de strukturele elementen. Kelderverdiepingen en bovengrondse bouwlagen worden onderscheiden. Ei-(1…n) incl. vloer Ei :
struktuur Ei : struktuur Ei+(1…n) : struktuur
- LG met 1 bouwlaag - LG met >1 bouwlagen
- Rf ≥ 1h - Rf ≥ 1h
- Rf ≥ 1/2h (dak: Rf,s ≥ 1/2h) - Rf ≥ 1h
- - Rf ≥ 1h (dak: Rf,s ≥ 1/2h)
MG Rf ≥ 2h Rf ≥ 1h Rf ≥ 1h HG Rf ≥ 2h Rf ≥ 2h Rf ≥ 2h Bij LG vereisen de basisnormen geen voorschriften voor de dakstruktuur, indien het dak aan de binnenkant wordt beschermd door een bouwelement met Rf ≥ 1/2h.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
compartimentering 4.1 academiejaar 1998 - 1999
- principe Het gebouw wordt ingedeeld in compartimenten. De wanden van de compartimenten hebben een voldoende Rf. De branduitbreiding (naar een aanliggend compartiment) wordt verhinderd.
[10], [11] - algemeen: compartiment : 1 bouwlaag en S ≤ 2500m²*
De oppervlakte van een compartiment (S ) mag worden uitgebreid indien het compartiment wordt uitgerust met een automatische blusinstallatie en een rook- en warmteafvoerinstallatie. compartiment : wanden (excl. ge-
vels en daken - zie ‘4.2-4.5’) verbinding tussen compartimenten
LG Rf ≥ Rfstrukt bzs deur met Rf ≥ 1/2h MG Rf ≥ 1h sas ≥ 2m² met Rf wanden ≥ 1h ;
deuren: Rf ≥ 1/2h en zs HG Rf ≥ 2h sas ≥ 2m² met Rf wanden ≥ 2h ;
deuren: Rf ≥ 1/2h en zs Voor de sassen, de toegangs-, uitgangs- en doorgangsdeuren geldt: b ≥ btr. L1, L2 en L1-2 worden gedefinieerd op ‘5.2’. Het vereist aantal uitgangen (ns) kan worden afgeleid uit ‘5.1’.
[10] - uitzonderingen: compartimenten met meerdere bouwlagen De hoogte van een compartiment kan uitzonderlijk worden uitgebreid tot meerdere bouwlagen. Onderstaande lijst definieert de uitzonderingen. De voorschriften kunnen worden afgeleid uit voorgaande tabel. Het vereist aantal uitgangen (ns) wordt gedefinieerd op ‘5.1’; L1, L2 en L1-2 op ‘5.2’.
- atrium met een blusinstallatie en een - aantal bouwlagen en S onbeperkt rook- en warmteafvoerinstallatie - duplex - S ≤ 2500m² - geheel van technische lokalen - aantal bouwlagen en S onbeperkt - parkeergebouw - aantal bouwlagen en S onbeperkt
enkel MG en HG :
- duplex op bovenste 2 bouwlagen - elke bouwlaag : opp. ≤ 2500m² - Ei en bovenliggende bouwlaag - V ≤ 25000m³
* Bij LG met 1 bouwlaag mag S zonder bijkomende maatregelen worden uitgebreid tot 3500m². Daartoe
enkel de beperking van de lengte van het compartiment tot 90m. De lengte van een compartiment is de afstand tussen de 2 punten van het compartiment die het verst van elkaar verwijderd zijn.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
- 90° ≤ α < 180°: Rf ≥ 1h en (b1 + b2) ≥ 1m : Rf ≥ 1h en L ≥ 7 x cos(α) + 1m
- vlakke gevels: zie ‘4.3 - 4.4’ Enkel ter hoogte van de scheidingen tussen compartimenten (of gebouwen) moeten vermelde voorschriften worden toegepast.
[12], [13] Teneinde te voorkomen dat de brand zich (verticaal en horizontaal) zou voortplanten langs de gevels tussen compartimenten in éénzelfde vlak of tussen aanpalende gebouwen, moet een gevelelement met Rf,s ≥ 1h worden voorzien. Detailtekeningen (zie ‘4.3 - 4.4’) illustreren de bijkomende conceptie-eisen voor het gevelelement. * Indien de 2 gevels (of geveldelen) niet tot hetzelfde gebouw behoren, moeten strengere Rf-eisen
(zie ‘2.2’) worden toegepast. Bij MG geldt: Rf ≥ 2h; bij HG: Rf ≥ 4h.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
compartimentering 4.3 academiejaar 1998 - 1999
verticale branduitbreiding: U ≥ 0,6m ∨ (H + U) ≥ 1m indien U < 0,6m.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
compartimentering 4.5 academiejaar 1998 - 1999
HG: Rf onderdakvloer ≥ 2h (toegang zolder: Rf ≥ 1h) Indien een beglaasde gevel uitgeeft boven bouwdelen die al dan niet tot het gebouw behoren, kunnen de voorschriften voor de daken van deze constructies worden afgeleid uit onderstaande figuur. In de aangeduide zone worden licht- koepels, rookuitlaten, luchtverversers e.d. van de openingen in de gevels gescheiden door een bouwelement, waarvoor geldt: Rf ≥ 1h. Het bouwele- ment is niet vereist indien de totale oppervlakte der vermelde elementen ≤ 100cm². Indien de gevel gesloten is, moeten voorgaande voorschriften niet wor- den toegepast.
[16] - verticale binnenwanden (en binnendeuren) Voor de wanden en de deuren die compartimenten afbakenen, geldt ‘4.1’; bakenen zij evacuatiewegen af, dan geldt ‘5.1’.
‘4.4’ worden toegepast.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
compartimentering 4.6 academiejaar 1998 - 1999
Onderstaande tabel vermeldt de Rf-eisen voor de verticale wanden die archieflokalen en lokalen met nachtbezetting afbakenen; alsook de Rf-eisen voor de deuren in deze wanden. archieflokaal : vert. binnenwanden lokaal met nachtbezetting : vert.
Voor de deuren in vermelde wanden geldt: b ≥ btr. [17] - valse plafonds
Verticale binnenwanden, waarvan Rf ≥ 1/2h worden tot de bovengelegen vloer aangesloten; ze reiken van vloer tot vloer. Indien de ruimte tussen het plafond en het vals plafond niet is uitgerust met een automatische blusinstallatie, wordt deze ruimte met behulp van schotten ingedeeld. (fig.) Bij evacuatiewegen, voor publiek toegankelijke lokalen en collectieve keukens geldt bovendien: Rf,s vals plafond ≥ 1/2h.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
Beide opties zijn toegankelijk zonder doorgang doorheen het trappenhuis. De uitgangen liggen in tegenovergestelde zones van het compartiment. L1, L2 en L1-2 worden gedefinieerd op ‘5.2’. Voor de uitgangsdeuren geldt: b ≥ btr.
[19] - evacuatiewegen Vermelde voorschriften zijn niet van toepassing voor parkeergebouwen.
evacuatieweg : vert. binnenwan-den
geen Rf-eisen: criteria
LG Rf ≥ 1/2h (deur: Rf ≥ 1/2h) 1 ∨ 2: 1. weg evacueert enkel lokalen met
nachtbezetting, die behoren tot een
gebouw met commerciële funktie 2. compartiment bevat enkel lokalen
Voor de evacuatiewegen en hun toegangs-, uitgangs- en doorgangsdeuren geldt: b ≥ btr. Onderstaande fig. definieert L1, L2 en L1-2. Lokalen met dag- en nachtbezetting worden onderscheiden. Voor technische lokalen (en parkeergebouwen) gelden afwijkingen voor L1, L2 en L1-2. (zie ‘6.1’, ‘6.5-6.6’) De in open lucht af te leggen afstand wordt bij de metingen niet verrekend.
[20], [21], - trappen: constructiebepalingen (nuttige breedte van de trappen: b ≥ btr) [22]
Enkel de voornaamste bepalingen uit [20], [21] en [22] worden toegelicht. Trappen zijn van het ‘rechte type’; in het gebouw (LG en MG) worden wentel-trappen toegestaan indien de aantrede, gemeten op de looplijn ≥ 24cm. Onderstaande fig. duidt de voornaamste maatbepalingen aan; voor buitentrappen van MG en HG (zie ‘5.5’) worden afwijkingen toegestaan.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
evacuatie 5.3 academiejaar 1998 - 1999
Enkel voor trappen binnenin vermelden de basisnormen Rf-eisen: Rf,s ≥ 1/2h voor LG en Rf,s ≥ 1h voor MG en HG.
[23], [24] - binnentrappenhuizen (L1, L2 , L1-2 en constructiebepalingen: zie ‘5.2’) Binnentrappenhuizen worden omsloten. Onderstaande tabel definieert de Rf-eisen voor de wanden (en de voorschriften voor de verbinding tussen het compartiment *
en het trappenhuis).
Op het niveau E leiden de trappenhuizen ofwel rechtstreeks naar buiten, ofwel via een evacuatieweg naar buiten. Bij HG, waarvan δ ≤ 10° is een toegang tot het dak vereist. De toegang tot het dak is niet vereist voor de aanpalende gebouwdelen, waarvan het aantal bouwlagen is beperkt tot 3.
trappenhuis: binnenwanden toegang tot trappenhuis opm.
LG Rf ≥ Rfstrukt deur met Rf ≥ 1/2h (1) MG Rf ≥ Rfstrukt zs deur met Rf ≥ 1/2h,
open in vluchtzin
HG - E - n ≠ E
- Rf ≥ 2h - Rf ≥ 2h
- zs deur met Rf ≥ 1h, open in vluchtzin - verluchte sas ≥ 2m² met Rf wanden ≥ 2h; deuren: Rf ≥ 1/2h, zs en open in vlucht- zin
- - (2) en (3)
Voor de sassen, de toegangs-, uitgangs-, en doorgangsdeuren geldt: b ≥ btr. (1)- Indien aanpalende compartimenten van een LG een gemeenschappelijk
trappenhuis hebben, geschiedt de toegang vanuit elk compartiment door een bzs of zs deur met Rf ≥ 1/2h.
(2)- Bij HG met max. 6 flats/bouwlaag kan de gemeenschappelijke hal van deze
flats worden ingericht als sas voor het trappenhuis (of als liftbordes). De hal wordt verlucht; de wanden hebben Rf ≥ 2h en de deuren (van de flats en het trappenhuis) hebben Rf ≥ 1/2h.
De hal, ingericht als sas wordt gescheiden van het liftbordes. (3)- Indien elke bouwlaag van een HG max. 4 flats bevat en h ≤ 36m, kan de
gemeenschappelijke hal van deze flats tegelijkertijd worden ingericht als liftbordes én als sas voor het trappenhuis.
* Bij een duplex is een rechtstreekse verbinding van beide bouwlagen niet vereist bij LG en MG, indien
enerzijds de oppervlakte van de bouwlaag ter evacuatie ≥ deze van de andere bouwlaag én indien anderzijds S ≤ 300m².
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
evacuatie 5.4 academiejaar 1998 - 1999
De hal wordt verlucht; de wanden hebben Rf ≥ 2h en de deuren (van de flats en het trappenhuis) hebben Rf ≥ 1/2h. Voor de schachtdeur geldt: Rf,s ≥ 1/2h en Rf,v ≥ 1/2h.
De trappenhuizen die de kelderverdiepingen verbinden, mogen niet rechtstreeks het verlengde zijn van degene die de bouwlagen boven het niveau E verbinden. Vermelde trappenhuizen kunnen boven elkaar liggen in- dien de wanden die beide trappenhuizen scheiden voldoende brandwerend zijn: Rf ≥ 1h (LG en MG) of Rf ≥ 2h (HG). De toegang tot ieder trappenhuis voldoet aan de voorschriften van voorgaande tabel (zie ‘5.3’). Bovenaan elk trappenhuis zit een verluchtingsopening met een doorsnede van minimum 1m². Deze opening is normaal gesloten; voor het openen gebruikt men een handbediening die goed zichtbaar is opgesteld op het niveau E.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
evacuatie 5.5 academiejaar 1998 - 1999
Trappenhuizen die de kelderverdiepingen en het niveau E verbinden moeten niet worden verlucht. Gevels mogen beglaasd zijn indien deze openingen over ten minste 1m zijdelings zijn afgezet door een bouwelement, waarvoor geldt: Rf,v ≥ 1/2h (LG) of Rf,v ≥ 1h (MG en HG).
[21] - buitentrappen (L1, L2 , L1-2 en constructiebepalingen: zie ‘5.2’) Buitentrappen geven toegang tot het niveau E. Voor de verbinding tussen het niveau E en de onmiddellijk hoger gelegen bouwlaag mag een trap (of een gedeelte van een trap) worden aangewend die inschuifbaar is. De verbinding tussen het compartiment en een buitentrap geschiedt hetzij via een deur, hetzij via een vluchtterras. Voor beide opties geldt: b ≥ btr. De evacuatie bij MG en HG geschiedt door een trappenhuis. Het trappenhuis mag worden vervangen door 2 buitentrappen, die zijn verbonden door vluchtterrassen. Voor de 2 buitentrappen worden afwijkende constructiebepalingen (vgl. ‘5.2’) gedefinieerd: - hellingshoek ≤ 45° - aantrede (van de treden) ≥ 0,10m
- optrede (van de treden) ≤ 0,20m
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
evacuatie 5.6 academiejaar 1998 - 1999
Bij HG, waartoe h ≤ 36m én het aantal flats/bouwlaag tot 4 is beperkt, volstaat één buitentrap.
[22] - buitentrappenhuizen (enkel MG en HG) (L1, L2 , L1-2 en constructiebepalin-
gen: zie ‘5.2’)
Buitentrappenhuizen geven toegang tot het niveau E en alle bovenliggende bouwlagen. De buitentrappenhuizen zijn door wanden omsloten; op elke bouwlaag blijft ten minste één zijde open. De verbinding tussen het compartiment en een buitentrappenhuis geschiedt hetzij via een deur (MG: geen Rf /HG: Rf ≥ 1/2h), hetzij via een vluchtterras. Voor beide opties geldt: b ≥ btr. Geen enkel punt van de trap mag op minder dan 1m gelegen zijn van een gevelgedeelte waarvan Rf ≤ 1h. Een trappenhuis mag worden vervangen door 2 buitentrappen, die zijn verbonden door vluchtterrassen. Eén buitentrap volstaat bij HG, waartoe h ≤ 36m én het aantal flats/bouwlaag tot 4 is beperkt. De voorschriften voor buitentrappen worden gedefinieerd op ‘5.5’.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
[25] - technische lokalen: algemeenheden Een technisch lokaal of een geheel van technische lokalen vormt een compartiment. Zijn hoogte kan over opeenvolgende bouwlagen reiken. De voorschriften voor compartimenten (zie ‘4.1’) zijn van toepassing; mits afwijkingen voor het aantal uitgangen (ns) en de loopafstanden (L1, …):
- Ieder technisch lokaal , waarbij S > 1000 m² vereist 2 uitgangen. Is S ≤ 1000m², dan volstaat 1uitgang.
Indien een uitgang toegang geeft tot een aanpalend compartiment of een trappenhuis, kunnen de voorschriften worden afgeleid uit de tabel onderaan. Een toegang tot buiten, derwijze dat het niveau E bereikbaar is, vereist geen eisen.
- L1 ≤ 60m, L2 ≤ 100m en L1-2 ≤ 45m Voor technische lokalen met meerdere bouwlagen, waarbij S > 1000m² geldt bijkomend: 1 uitgang is op elke dienstvloer vereist. (fig.) Indien S ≤ 1000m², is slechts 1 uitgang om de de andere dienstvloer vereist, waarvoor geldt: L1 ≤ 60m. De laagste bouwlaag vereist tenminste 1 uit- gang. verbinding tussen technisch lokaal
en aanpalend compartiment verbinding tussen technisch lokaal en trappenhuis
LG deur met Rf ≥ 1/2h deur met Rf ≥ 1/2h MG deur met Rf ≥ 1h sas ≥ 2m² met Rf wanden ≥ 1h;
deuren: Rf ≥ 1/2h en zs HG verluchte sas ≥ 2m² met Rf wanden
≥ 2h; deuren: Rf ≥ 1/2h, zs en open in vluchtzin
verluchte sas ≥ 2m² met Rf wanden ≥ 2h; deuren: Rf ≥ 1/2h, zs en open in vluchtzin
[26] - stookafdelingen
Hun opvatting en uitvoering voldoen aan de voorschriften van de norm NBN 61-001. Indien 30kW < P < 70kW, wordt de stookplaats beschouwd als een technisch lokaal. De voorschriften van ‘6.1’ zijn van toepassing.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
Indien de stookplaats niet wordt beschouwd als ‘technisch lokaal’ moeten de voorschriften uit de tabel onderaan worden toegepast. Voor LG worden geen voorschriften vermeld. De stookplaats bevindt zich: - hetzij in een naburig gebouw
- hetzij in het gebouw (MG) - hetzij op het dak van het gebouw - hetzij in een aanpalend deel van het gebouw
stookplaats: binnen-wanden
toegang tot stook-plaats (via gebouw!)
opm.
naburig gebouw - MG - HG
- geen Rf - geen Rf
- (1) - (1)
gebouw (MG) Rf ≥ 2h 1 ∨ 2: 1. zs deur met Rf ≥ 1h, o- pen in vluchtzin (niet uitlopend op traphuis, bordes of risicolokaal)
2. sas ≥ 2m² met Rf wan- den ≥ 1h; deuren: Rf ≥ 1/2h,zs, open in vlucht- zin
dak - MG - HG
- Rf ≥ 2h - Rf ≥ 2h
- 1 ∨ 2: … - sas ≥ 2m² met Rf wanden ≥ 2h ; deuren: Rf ≥ 1h, zs, open in vluchtzin
- (2) - (2)
aanpalend deel - MG - HG
- Rf ≥ 2h - Rf ≥ 2h
- 1 ∨ 2: … - sas ≥ 2m² met Rf wanden ≥ 2h ; deuren: Rf ≥ 1h, zs, open in vluchtzin
(1)- Voor het naburig gebouw geldt: L ≥ 8m. Indien L < 8m, moeten voor de ge-
vels de voorschriften van ‘2.2’ worden toegepast.
(2)- Enkel stookplaatsen op gas mogen op het dak staan; in [26] worden de bij-
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
[27] - transformatorlokalen Zij voldoen aan de voorschriften van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (A.R.E.I.). transformatorlokaal: binnenwanden transformatorlokaal: binnendeuren
LG Rf ≥ 1h Rf ≥ 1/2h (buitendeur: geen Rf) MG Rf ≥ 2h Rf ≥ 1h (buitendeur: geen Rf) HG Rf ≥ 2h Rf ≥ 1h (buitendeur: geen Rf) De lokalen worden ingericht opdat het peil van H2O van eender welke herkomst (bvb. bluswater) constant en automatisch beneden de vitale gedeeltes van de elektrische installatie blijft, zolang deze in gebruik is.
[28] - huisvuilafvoer Onderstaande tabel definieert de Rf-eisen van de stortkoker en van het lokaal voor de opslag van huisvuil. stortkoker / lokaal voor opslag huis-
vuil: wanden toegang tot lokaal voor opslag
LG Rf ≥ 1h (stortklep: Rf ≥ 1/2h en zs) zs deur met Rf ≥ 1/2h MG Rf ≥ 1h (stortklep: Rf ≥ 1/2h en zs) sas ≥ 2m² met Rf wanden ≥ 1h ;
deuren: Rf ≥ 1/2h en zs HG Rf ≥ 2h (stortklep: Rf ≥ 1/2h en zs) sas ≥ 2m² met Rf wanden ≥ 2h ;
deuren: Rf ≥ 1/2h en zs De verluchtingsbuis van de stortkoker steekt minstens 1m boven het dakniveau uit. Is de stortkoker buiten het gebouw opgesteld, dan zijn de vermelde Rf-eisen van de stortkoker alleen van toepassing voor het verbindingsstuk tussen de koker en de stortklep.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
[29] - leidingenkokers Onderstaande tabel definieert de Rf-eisen voor verticale leidingenkokers. On-derbroken leidingenkokers hebben ter plaatse van elke bouwlaag een horizontaal scherm. Het scherm beslaat de gehele ruimte tussen de leidingen. Doorgaande leidingenkokers hebben een degelijke bovenverluchting. De doorsnede van de verluchting is ten minste gelijk aan 10% van de horizontale doorsnede van de koker, met een minimum van 4dm². Bij onderbroken leidingenkokers is geen verluchting vereist. (vert.) doorgaande leidingenkoker:
Voor de wanden van horizontale leidingenkokers geldt: Rf ≥ Rfx. Voor deze wanden is geen Rf vereist indien ter plaatse van elke wand een verticaal scherm in de koker wordt aangebracht, waarvoor geldig: Rf ≥ Rfx.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
[30] - collectieve keukens Collectieve keukens, eventueel met inbegrip van het restaurant, worden van de andere gebouwdelen gescheiden. De Rf-eisen kunnen worden afgeleid uit onderstaande tabel. collectieve keuken: binnenwanden
doorgang in binnenwand
LG Rf ≥ 1h zs of bzs deur met Rf ≥ 1/2h, open in vluchtzin
MG
Rf ≥ 1h zs of bzs deur met Rf ≥ 1/2h, open in vluchtzin
HG Rf ≥ 2h 1∨ 2: 1. zs of bzs deur met Rf ≥ 1h, o- pen in vluchtzin
2. sas ≥ 2m² met Rf wanden ≥ 2h; deuren: Rf ≥ 1/2h, zs (of bzs) en open in vluchtzin
Voor de sassen, de toegangs-, uitgangs- en doorgangsdeuren geldt: b ≥ btr. Horizontale en verticale transportsystemen doorheen andere lokalen worden omvat door kokers met Rf ≥ 1/2h (LG), Rf ≥ 1h (MG) of Rf ≥ 2h (HG).
[31] - parkeergebouwen Een parkeergebouw vormt een compartiment, waarvan S onbeperkt is, zelfs wanneer er verscheidene communicerende bouwlagen zijn. De Rf-eisen voor de wanden én de voorschriften voor de verbinding van het parkeercompartiment met een aanpalend compartiment worden gedefinieerd op ‘4.1’. In de gesloten parkeergebouwen, waarvan S > 2500m², moeten de maatregelen worden genomen die noodzakelijk zijn om de verspreiding van rook te voorkomen. In het parkeercompartiment mogen niet voor verblijf bestemde lokalen worden opgenomen, zoals: electriciteitscabines, archieven, technische lokalen… Voor deze lokalen worden de voorschriften in onderstaande tabel gedefinieerd. ‘niet-verblijfslokalen’: wanden
toegang tot ‘niet-verblijfslokalen’
LG Rf ≥ 1h zs deur met Rf ≥ 1/2h MG Rf ≥ 2h sas met Rf wanden ≥ 2h ;
deuren: Rf ≥ 1/2h en zs HG Rf ≥ 2h sas met Rf wanden ≥ 2h ;
deuren: Rf ≥ 1/2h en zs
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
- Elke bouwlaag heeft tenminste 2 trappenhuizen of buitentrappen. De voorschriften voor trappenhuizen en buitentrappen worden gedefinieerd op ‘5.3-5.6’. Voor L1 geldt: L1 ≤ 45m.
- Bij de ondergrondse bouwlagen mag de vereiste toegang tot één der trappenhuizen worden vervangen door een rechtstreekse uitgang naar buiten. - Op de bouwlaag die het dichtst bij het uitritniveau ligt, mag de hellende rijweg één der trappenhuizen of buitentrappen vervangen indien de hel- ling ≤ 10%.
De beperking van 10% geldt niet voor compartimenten waarvan S ≤ 500m² [32] - zalen
Het aantal uitgangen (ns) wordt berekend, zoals toegelicht op ‘5.1’. Voor de uitgangsdeuren geldt: b ≥ btr. De tabel op ‘6.7’ definieert de constructie-eisen.
zaal: wanden doorgang in wand
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
LG Rf ≥ Rfstrukt zs of bzs deur met Rf ≥ 1/2h, open in vluchtzin
MG Rf ≥ 1h zs of bzs deur met Rf ≥ 1/2h, open in vluchtzin
HG Rf ≥ 2h 1 ∨ 2: 1. zs of bzs deur met Rf ≥ 1h, o- pen in vluchtzin
2. sas ≥ 2m² met Rf wanden ≥ 2h ; deuren: Rf ≥ 1/2h, zs of bzs, en open in vluchtzin
Voor de sassen en de doorgangsdeuren geldt: b ≥ btr. Bij een ondergrondse inrichting van de zalen geldt: - indien np > 500: Het verschil tussen het laagste vloerpeil en Ei ≤ 3m. - indien np ≤ 500: Het verschil tussen het voor het publiek toegankelijke
laagste vloerpeil en het gemiddelde peil van Ei en Es ≤ 4m De evacuatie geschiedt hetzij via hellingen - max. helling: 10%, hetzij via trappen. Voor beide opties geldt: b ≥ btr.
[33] - winkel- of handelscomplex (nuttige breedte van de toegangs-, uitgangs- en doorgangsdeuren: b ≥ btr ) Betreft: de reglementering van winkellokalen die op binnengalerijen uitgeven.
Winkels zijn toegela- ten indien wordt vol-daan aan de voor-schriften van ‘6.8’.
Het complex met zijn galerijen is van de overige bouwdelen gescheiden door wanden met Rf ≥ 1h (LG en MG) of Rf ≥ 2h (HG).
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
De overige bouwdelen hebben hun eigen uitgangen onafhankelijk van de uitgangen van het complex (ns). De scheidingswanden tussen de handelslokalen hebben een Rf ≥ 1/2h en lopen door in het eventuele vals plafond. Vermeld voorschrift moet niet worden toegepast indien de lokalen worden voorzien van een automatisch hydraulisch blussysteem (NBN S21-028).
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
academiejaar 1998 - 1999
- liften (en goederenliften) 7.1 - 7.2 - liften met prioritaire oproep 7.2 - 7.3 - hydraulische liften 7.3 - autonome stroombronnen 7.3 - veiligheidsverlichting 7.3 - 7.4 - inrichtingen voor melding, waarschuwing en alarm 7.4 - brandbestrijdingsmiddelen 7.4
7. uitrusting gebouwen
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
uitrusting gebouwen 7.1 academiejaar 1998 -1999
[34], [35] - liften (en goederenliften) De liften en goederenliften, evenals hun schachten en machinekamers worden wat de brandtechnische aspecten betreft ingericht volgens NBN E 52-014 en NBN E 52-018. De verbinding tussen het compartiment en de liftschacht geschiedt via een bordes. Een bordes is niet vereist voor de bovengrondse bouwlagen van LG. De deur tussen het compartiment en het liftbordes heeft een Rf ≥ 1/2h en is zs of bzs. Onderstaande tabel vermeldt de Rf-eisen voor het liftbordes, alsook de Rf-eisen voor de schacht, de schachtdeur, de machinekamer en de toegang tot de machinekamer.
bordes / geheel van schachten : binnenwanden
machinekamer: binnenwanden
LG Rf ≥ 1h (schachtdeur: Rf,s ≥ 1/2h en Rf,v ≥ 1/2h)
Voor het bordes en hun toegangsdeuren geldt: b ≥ btr. Bij HG (en MG) waar het aantal flats/bouwlaag is beperkt tot 6, kan de gemeenschappelijke hal van deze flats worden ingericht als liftbordes (of worden ingericht als sas voor het trappenhuis). Bij HG met max. 4 flats/bouwlaag en h ≤ 36m kan de gemeenschappelijke hal van deze flats tegelijkertijd worden ingericht als liftbordes en als sas voor het trappenhuis. De deuren van de flats moeten niet bzs of zs zijn.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
uitrusting gebouwen 7.2 academiejaar 1998 -1999
De machinekamer en liftschacht worden op natuurlijke wijze verlucht via buitenluchtmonden. De verluchtingsopeningen hebben een minimale doorsnede van 1% van de horizontale doorsnede van de schacht. Indien de machinekamers op verschillende bouwlagen liggen, worden de schachten die zij elk bedienen gescheiden door wanden met Rf ≥ 1/2h.
[36] - liften met prioritaire oproep (enkel HG)
De voorschriften van ’7.1-7.2’ zijn van toepassing. Alle HG, behalve HG met max. 4 flats/bouwlaag en h ≤ 36m, vereisen een lift met prioritaire oproep. Liften met prioritare oproep kunnen bij brand alsook in normale omstandig-heden worden gebruikt; bij brand kunnen ze enkel door de brandweer of de verantwoordelijke van de eigen interventieploeg worden gebruikt. Bij brand dalen (of stijgen) alle liften naar het niveau E. De prioritaire lift wordt geïmmobiliseerd met open deuren. De overige liften openen de deuren op het niveau E voldoende lang voor het uitstappen; en worden thans geïmmo-biliseerd met gesloten deuren.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
uitrusting gebouwen 7.3 academiejaar 1998 -1999
Met behulp van een brandsleutel kan de prioritaire lift door de brandweer of de eigen verantwoordelijke van binnenuit worden bediend. Ze laat de interventie op elke bouwlaag toe. De kooi van de lift met prioritaire oproep heeft een minimale oppervlakte van 1,5m²; de minimale nominale belasting bedraagt 630kg. Voor de schachtdeur geldt: b ≥ 0,8m.
[37] - hydraulische liften Uit [37] worden enkel de voornaamste bepalingen toegelicht. De machinekamer is van de liftschacht gescheiden. Onderstaande tabel definieert de Rf-eisen voor de wanden van de machinekamer (alsook de voorschriften voor de toegang). De Rf-eisen voor de liftschacht worden toegelicht op ‘7.1’.
machinekamer: wanden toegang tot machinekamer
LG Rf ≥ 1h zs deur met Rf ≥ 1/2h MG Rf ≥ 2h sas ≥ 2m² met Rf wanden ≥ 2h;
deuren: Rf ≥ 1/2h en zs HG
Rf ≥ 2h sas ≥ 2m² met Rf wanden ≥ 2h; deuren: Rf ≥ 1/2h en zs
De machinekamer en de liftschacht worden op natuurlijke wijze verlucht via afzonderlijke buitenluchtmonden. De verluchtingsopeningen hebben een minimale doorsnede van 1% van de horizontale doorsnede van het lokaal.
[38] - autonome stroombronnen Uit [38] worden enkel de voornaamste bepalingen toegelicht. Autonome stroombronnen voldoen aan de voorschriften van de geldende wettelijke en reglementaire teksten, evenals aan het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (A.R.E.I.). Op hun tracé tot aan het compartiment waar de installatie (de veiligheidsverlichting, de noodverlichting, de installatie voor rookafvoer e.a.) zich bevindt, hebben de elektrische leidingen een Rf ≥ 1h. Of kunnen ze worden beschermd door kokers met Rf ≥ 1h.
[38] - veiligheidsverlichting De veiligheidsverlichting heeft een horizontale verlichtingssterkte van ten minste 1 lux ter hoogte van de grond of traptreden. De veiligheidsverlichting wordt in volgende ‘lokalen’ geïnstalleerd: evacuatie-
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
uitrusting gebouwen 7.4 academiejaar 1998 -1999
wegen, vluchtterrassen, overlopen van trappenhuizen, liftkooien, zalen of lokalen die toegankelijk zijn voor publiek, lokalen waarin autonome stroombronnen of pompen voor de blusinstallaties zijn opgesteld, stookafdelingen e.a. Op plaatsen van de vluchtweg waar een gevaarlijke toestand bestaat, bedraagt de minimale horizontale verlichtingssterkte 5 lux. Voorbeelden van dergelijke gevaarlijke plaatsen zijn: een richtingsverandering, een kruising, een overgang naar trappen en onvoorziene hoogteverschillen in het loopvlak.
[39] - inrichtingen voor melding, waarschuwing en alarm Deze inrichtingen worden bepaald op advies van de bevoegde brandweerdienst. De algemene richtlijnen worden vermeld in [39].
[39] - brandbestrijdingsmiddelen Enkel de voornaamste bepalingen uit [39] worden toegelicht. Brandbestrijdingsmiddelen bestaan uit toestellen of installaties die al dan niet automatisch zijn. De snelblussers en de muurhaspels worden gebruikt voor eerste interventie; ze zijn bestemd voor gebruik door bewoners.
- Het aantal en de plaats van de draagbare snelblussers worden bepaald door de aard en de omvang van het brandgevaar. - Ieder compartiment, uitgezonderd deze bij LG en MG waartoe S ≤ 500m², beschikt over ten minste één muurhaspel. De waterstraal van de straalpijp moet ieder punt van het compartiment kunnen bereiken. - Het aantal van boven- of ondergrondse hydranten kan worden afgeleid uit de richtlijnen voor de standplaats.
Bij LG en MG zijn de wateraansluitingen in nijverheids- en handelszones én op plaatsen met een grote bevolkingsdichtheid max. 100m van elkaar verwijderd. Elders volstaat één hydrant in een straal van 200m van de ingang. Bij HG is de som der afstanden van de ingang tot de 2 dichtstbijzijnde hydranten max. 100m.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
reaktie bij brand van materialen 8.1 academiejaar 1998 -1999
Op basis van de reaktie bij brand worden materialen ingedeeld in 5 materiaalklassen: A0, A1, A2, A3 en A4. Klasse A0 is de hoogste klasse. Enkel niet-brandbare produkten, zoals staal, baksteen en beton, behoren tot klasse A0. Naarmate men afwijkt van de hoogste klasse, verslecht het brandgedrag.
[40] - wanden van lokalen Onderstaande tabel definieert de materiaalklassen (A0, A1, A2, A3 en A4) voor de bekledingen van binnenwanden. bekledingen van
binnentrappenhuizen (incl. overloop en sas) evacuatiewegen liftbordessen huiskeukens (behalve in LG)
A1
A2
A1
liftkooien goederenliften
A2 A3 A2
zalen A2 A3 A1 andere lokalen - LG - MG - HG
- A4 - A4 - A3
- A4 - A4 - A3
- A2 - A2 - A2
[41] - trappen
In MG en HG behoren de bouwmaterialen en de bekledingen van trappen tot klasse A2.
[42] - stortkokers De wanden van de schacht van de stortkoker, de stortkleppen en de wanden van het lokaal voor het opvangen van het huisvuil zijn van klasse A0.
[43] - gevels
Uitgezonderd de decoratieve bekledingen op de benedenverdieping die tot klasse A3 kunnen behoren, behoren de gevelbekledingen tot klasse A2.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
reaktie bij brand van materialen 8.2 academiejaar 1998 -1999
Voor het schrijnwerk en de dichtingsvoegen moeten vermelde eisen niet wor-den toegepast.
[44] - daken
De eindlaagmaterialen van de dakbedekking enerzijds, en de bekleding van de onderdakvloer anderzijds, genoodzaken bij resp. platte (δ ≤ 10°) en hellende daken (δ > 10°) klasse A1. Indien beglaasde gevels uitzien boven bouwdelen (luifels, daken van bijgebouwen e.a.) die al dan niet tot dit gebouw behoren, behoren de eindlaagmaterialen van de dakbedekking dezer delen tot klasse A1; dit over een afstand van ten minste 6m (LG en MG) of 8m (HG) vanaf de voet van deze gevels. Voor de platte daken van LG, waarvan de eindlaagmaterialen niet voldoen aan klasse A1, voldoet het geheel van de dakbedekking aan de ontwerpnorm prEN-1187.1 .
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
academiejaar 1998 - 1999
9. (algemene) bibliografie
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
basislectuur: ‘K.B. van 19 december 1997 tot wijziging van het K.B. van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen’, Belgisch Staatsblad, 30.12.1997, 35057-35058. ‘Bijlagen tot het K.B. van 19 december 1997 tot wijziging van het K.B. van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waara an de nieuwe gebouwen moeten voldoen’, Bijvoegsel tot het Belgisch Staatsblad, 30.12.1997, 1-110. aanvullende lectuur: Prof. ir.-architect J. De Backer, ‘Bouwen en brandveiligheid’, Vakgroep Architectuur en Stedebouw, Universiteit Gent, 1995. Prof. ir.-architect D. De Meester en Wouter Notebaert, ‘zakboekje voor de student-ontwerper’, Vakgroep Architectuur en Stedebouw, Universiteit Gent, 1995. Ministerie van Binnenlandse Zaken, ‘Technicus Brandvoorkoming’, 1995. Prof. dr. ir. R. Minne, ‘Brandveiligheid’, Labo Brandstoffen en Warmte-overdracht, Universiteit Gent, 1996. Commissie Brandveiligheid i.s.m. PHLdA (Provinciale Hogeschool Limburg - Departement Architectuur), ‘Bouwkundige richtlijnen bij het ontwerpen van een brandveilig gebouw’, die Keure, 1998. Prof. P. Vandevelde en prof. Bruls, ‘Bouwtechnische brandpreventie - deel 1’, Labo Brandstoffen en Warmteoverdracht, Universiteit Gent, 1999.
U.G. - Faculteit Toegepaste Wetenschappen
academiejaar 1998 - 1999
vakgroep: Vakgroep Architectuur en Stedebouw voorzitter - : prof. dr. ingenieur - architect E. De Kooning promotor: prof. ingenieur - architect D. De Meester Vakgroep Architectuur en Stedebouw co-promotor: prof. P. Vandevelde Labo Brandstoffen en Warmteoverdracht auteur: Jan Godefroid SCRIPTIE ingediend tot het behalen van de academische graad van burgerlijk ingenieur - architect:
brandveilig bouwen richtlijnen conform K.B. 19 december 1997
toelichting scriptie
U.G. - Faculteit Toegepaste Wetenschappen
academiejaar 1998 - 1999
vakgroep: Vakgroep Architectuur en Stedebouw voorzitter - : prof. dr. ingenieur - architect E. De Kooning promotor: prof. ingenieur - architect D. De Meester Vakgroep Architectuur en Stedebouw co-promotor: prof. P. Vandevelde Labo Brandstoffen en Warmteoverdracht auteur: Jan Godefroid SCRIPTIE ingediend tot het behalen van de academische graad van burgerlijk ingenieur - architect:
brandveilig bouwen richtlijnen conform K.B. 19 december 1997
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
[-] K.B. - bijlage 2, 3 en 4: art. 4.5, signalisatie: aanduiding van de uitgangen en
nooduitgangen [-] K.B. - bijlage 2, 3 en 4: art. 6.2, paternosterlift, containertransport en goede-
renlift met laad- en losautomatisme: schachten, machinekamers en bordessen
[-] K.B. - bijlage 2, 3 en 4: art. 6.3, roltrappen: trappenhuis en toegang [-] K.B. - bijlage 2, 3 en 4: art. 6.6, installaties voor brandbaar gas verdeeld door
leidingen: reglementering [-] K.B. - bijlage 2, 3 en 4: art. 6.7, aëraulische installaties: kanalen voor aan- en
Uit ‘de bijlagen tot het K.B. van 19 december 1997’ werd enkel de relevante informatie, met betrekking tot de ontwerpfase verwerkt. Hierna volgt een opsomming van de topics, die niet worden behandeld.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
handleiding academiejaar 1998 - 1999
- handleiding De scriptie beoogt een eenvoudig, duidelijk en overzichtelijk document dat de basisnormen samenvat. Synthese (m.a.w. de beperkte omvang van het document) én overzichtelijkheid zijn daarbij belangrijke criteria.
- Enkel relevante informatie, met betrekking tot de ontwerpfase werd verwerkt. In ‘(bibliografische) referenties’ worden de onbehandelde topics opgesomd. Indien de samenvatting zich beperkt tot de meest relevante informatie, wordt dit medegedeeld in de tekst. Het referentienummer tussen vierkante haken laat toe de topic in de basisnormen te raadplegen. Zie: ‘(bibliografische) referenties’.
- De tekstuele uitleg beperkt zich (veelal) tot de algemene voorschriften, geldig voor de 3 gebouwencategorieën én tot de bijkomende toelichting van figuren en tabellen.
- Afkortingen, symbolen en begrippen worden in de tekst niet uitgelegd. Ze wor- den cursief aangeduid; in ‘afkortingen (en symbolen)’ en ‘begrippen’ worden deze toegelicht.
- De figuren hebben enkel betrekking tot het besproken onderdeel; het bouwe- lement, waarvoor de eisen moeten worden toegepast, wordt van de andere elementen onderscheiden door een andere lijndikte (0,6mm). Zie: ‘conven-ties grafische voorstellingen’.
De figuren trachten voor de lezer een handleiding te zijn. - De tabellen laten eenvoudigweg een overzicht toe van de specifieke voor- schriften.
De scriptie bevat 10 hoofdstukken. Ieder hoofdstuk specifieert vooraf zijn inhoud. Hoofdstuk 0 vermeldt voor welke gebouwen de basisnormen moeten worden toegepast; alsook voor welke de basisnormen niet moeten worden toegepast. Hoofdstuk 1 definieert de doelstellingen van de basisnormen. De geest van de brandnorm wordt geëxpliciteerd en toegelicht. De voornaamste ontwerpprincipes worden aangeduid. Het hoofdstuk 2 e.v. bespreken de voorschriften met betrekking tot een specifiek bouwonderdeel. Pas na raadpleging van de voorschriften over alle sa-menstellende onderdelen bekomt men een totaalbeeld van de basisnormen. Indien verder in het document voorschriften met betrekking tot het bouwonderdeel worden vermeld, wordt naar deze verwezen. De betreffende pagina(’s) of betreffend hoofdstuk wordt tussen aanhalingstekens aangeduid. In hoofdstuk 9 wordt de geraadpleegde lectuur vermeld; in ‘(bibliografische) referenties’ worden de topics opgesomd die worden behandeld.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
handleiding academiejaar 1998 - 1999
1. Controleer of de basisnormen moeten worden toegepast. Zie: ‘0. toepas-
singsgebied’. Indien de basisnormen niet moeten worden toegepast, moet enkel nog ‘stap 4’ worden nagevolgd.
2. Definieer de aard van het gebouw (de gebouwencategorie) en diens be-
stemming. Zie: ‘0. toepassingsgebied’.
3. Raadpleeg de hoofdstukken stapsgewijze. Alle vermelde eisen zijn minimale eisen.
Voor eenzelfde bouwonderdeel kunnen in de hoofdstukken verschillende eisen worden gedefinieerd; de strengste eis moet worden toegepast.
4. Raadpleeg bijkomend de reglementen overeenkomstig de bestemming
van het gebouw. Zie: ‘inleiding’.
Een correct gebruik kan eenvoudig worden gerealiseerd indien stap 1 t.e.m. 4 wordt nagevolgd.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
inleiding academiejaar 1998 - 1999
- inleiding
* In de Europese bouwproduktenrichtlijn worden produktkarakteristieken van voor de bouw bestemde produkten, alsook de genormaliseerde proeven ter bepaling van iedere produktkarakteristiek gedefinieerd. Indien voor een bouwprodukt de karakteristieken, overeenkomstig de produktenrichtlijn worden gespecifieerd, voldoet het produkt aan de richtlijn. Het betekent geenszins dat het bouwprodukt een goede kwaliteit heeft; het bouwprodukt kan dan wel vrij circuleren in alle lidstaten. De bouwproduktenrichtlijn bepaalt verder de fundamentele eisen (brand-veiligheid, stabiliteit, energiebesparing, geluid, gezondheid/veiligheid) waaraan voor de bouw bestemde produkten moeten voldoen. Met betrekking tot brandveiligheid wordt vermeld: ‘Het bouwwerk moet zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat bij brand:’ - het draagvermogen van het bouwwerk gedurende een bepaalde tijd blijft be-
houden - het ontstaan en de ontwikkeling van vuur en rook binnen het bouwwerk zelf beperkt blijft - de uitbreiding van de brand naar belendende bouwwerken blijft beperkt - de bewoners het bouwwerk kunnen verlaten of alleszins in veiligheid kunnen worden gebracht - de veiligheid van de hulpploegen in acht wordt genomen
* De (strukturele) Eurocodes zijn één der methoden opdat de weerstand tegen
brand (Rf) in alle lidstaten uniform kan worden berekend; bij de berekening wordt verwezen naar de bouwproduktenrichtlijn. De andere weg om de Rf te bepalen is de experimentele weg. In de nationale reglementeringen moet dezelfde definitie (en berekeningswijze voor de weerstand tegen brand) worden gebruikt. In de Eurocodes worden volgende aspecten toegelicht: - de definitie van de belastingen - de berekening van de weerstand tegen brand (onder deze belastingen) Hierbij moet worden beklemtoond dat voorgaande Europese richtlijnen geenszins eisen inzake brandveiligheid bepalen. Enkel de doelstelling van de reglementering wordt gedefinieerd. De eisen worden door de lidstaat zelf geëxpliciteerd. M.a.w. het vereiste veiligheidsniveau wordt door de nationale overheden zelf bepaald. De lidstaat is daarbij wel verplicht zijn (nationale) reglementering te definiëren in overeenstemming met de definities, proeven e.a., aangeduid in boven vermelde richtlijnen.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
inleiding academiejaar 1998 - 1999
* Brandveiligheid is een nationaal belang; en behoort dus geenszins tot de be- voegdheden van de Europese Gemeenschap. De bevoegdheid inzake brandvoorkoming bevindt zich op verschillende bestuurlijke niveaus (Federale Staat, Gemeenschap en Gewest, Provincie en Gemeente). De federale overheid is bevoegd om de basisnormen uit te vaardigen. De basisnormen moeten worden toegepast op alle ‘nieuwe gebouwen’, ongeacht de bestemming van het gebouw. Ze maken wel een onderscheid in funktie van de hoogte van het gebouw; aldus onderscheidt men 3 gebouwencategorieën: lage gebouwen, middelhoge gebouwen en hoge gebouwen. De basisnormen inzake brandveiligheid zijn gepubliceerd bij ‘K.B. van 19 december 1997 tot wijziging van het K.B. van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen’. (B.S. 30.12.1997) De term ‘basisnorm’ is enigszins misleidend, daar het niet gaat om normen, die zijn uitgegeven door het Belgisch Instituut voor Normalisatie (B.I.N.). Het betreft wel degelijk een door de federale overheid uitgevaardigde regelgeving, waarvan de toepassing, in tegenstelling tot die van een norm, wettelijk is verplicht. M.a.w. de basisnormen zijn minimale eisen waaraan moet worden voldaan, ongeacht andere voorschriften. De basisnormen (en zij alleen) definiëren voor welke gebouwen ze moeten worden toegepast; alsook voor welke ze niet van toepassing zijn: industriegebouwen, ééngezinswoningen en gebouwen met max. 2 bouwlagen en met een totale oppervlakte kleiner of gelijk aan 100m². Federale voorschriften gelden voor gans het land; Decreten en bepalingen, uitgevaardigd door gewesten en gemeenschappen gelden enkel voor het betreffend gewest of de betreffende gemeenschap. De basisnormen kunnen niet worden aangepast door andere voorschriften; ze kunnen enkel worden gewijzigd bij publicatie van een K.B. tot wijziging van het K.B. van 19 december 1997. Het K.B. omvat 5 bijlagen. Iedere gebouwencategorie wordt in aparte bijlage behandeld. - bijlage 1: ‘terminologie’ - bijlage 2: ‘lage gebouwen’ - bijlage 3: ‘middelhoge gebouwen’ - bijlage 4: ‘hoge gebouwen’ - bijlage 5: ‘reaktie bij brand van de materialen’ Bijlage 1 en 5 zijn van toepassing voor de toepassingsgebieden van bijlage 2, 3 en 4. Een bijlage, ter definitie van de eisen voor industriegebouwen, zal binnenkort worden toegevoegd aan het K.B.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
inleiding academiejaar 1998 - 1999
- gebouwen waar werknemers zijn tewerkgesteld:
- K.B. van 19.12.1997: Basisnormen inzake brandveiligheid - ARAB: Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (art. 52, brandveilig- heid) - Besluit van 01.06.1995 tot vaststelling van algemene en sectorale bepalingen
inzake milieuhygiëne (VLAREM - titel 2) - gebouwen toegankelijk voor publiek:
- K.B. van 19.12.1997: Basisnormen inzake brandveiligheid - ARAB: Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (art. 52, brandveilig- heid) - Besluit van 01.06.1995 tot vaststelling van algemene en sectorale bepalingen
inzake milieuhygiëne (VLAREM - titel 2) - Plaatselijk gemeentelijk politiereglement voor gebouwen toegankelijk voor pu-
bliek - winkels: - K.B. van 19.12.1997: Basisnormen inzake brandveiligheid
- ARAB: Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (art. 52, brandveilig- heid) - Besluit van 01.06.1995 tot vaststelling van algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM - titel 2) - Plaatselijk gemeentelijk politiereglement voor gebouwen toegankelijk voor pu- bliek
- scholen en internaten:
- K.B. van 19.12.1997: Basisnormen inzake brandveiligheid - ARAB: Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (art. 52, brandveilig- heid) - Besluit van 01.06.1995 tot vaststelling van algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM - titel 2) - M.B. van 25.05.1932 - (NBN S21-204, 1982: Brandbeveiliging in schoolgebouwen - algemene eisen en reaktie bij brand)
Onderstaand worden Besluiten, Decreten en bepalingen, overeenkomstig de bestemming van het gebouw, opgesomd. De normen zijn slechts van toepassing indien er naar wordt verwezen in officiële of contractuele documenten, zoals het lastenboek van een bouwwerk. De overige bepalingen moeten altijd worden toegepast.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
inleiding academiejaar 1998 - 1999
- ziekenhuizen:
- K.B. van 19.12.1997: Basisnormen inzake brandveiligheid - ARAB: Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (art. 52, brandveilig- heid) - Besluit van 01.06.1995 tot vaststelling van algemene en sectorale bepalingen
inzake milieuhygiëne (VLAREM - titel 2) - K.B. van 06.11.1979 tot vaststelling van de normen inzake beveiliging tegen brand en paniek waaraan ziekenhuizen moeten voldoen
- rusthuizen voor bejaarden: - K.B. van 19.12.1997: Basisnormen inzake brandveiligheid
- ARAB: Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (art. 52, brandveilig- heid) - Besluit van 01.06.1995 tot vaststelling van algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM - titel 2) - K.B. van 12.03.1974 tot vaststelling van de veiligheidsnormen waaraan de rust- huizen voor bejaarden moeten voldoen - Besluit van 15.03.1989 van de Vlaamse Executieve tot vaststelling van de bijzon- dere veiligheidsnormen waaraan rusthuizen moeten voldoen, evenals serviceflatgebouwen en woningcomplexen met dienstverlening
- Besluit van 24.04.1989 van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van speci- specifieke veiligheidsnormen waaraan rusthuizen voor bejaarden moeten voldoen
- serviceflatgebouwen en woningcomplexen met dienstverlening:
- K.B. van 19.12.1997: Basisnormen inzake brandveiligheid - ARAB: Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (art. 52, brandveilig- heid) - Besluit van 01.06.1995 tot vaststelling van algemene en sectorale bepalingen
inzake milieuhygiëne (VLAREM - titel 2) - Besluit van 15.03.1989 van de Vlaamse Executieve tot vaststelling van de bijzon- dere veiligheidsnormen waaraan rusthuizen moeten voldoen, evenals serviceflatgebouwen en woningcomplexen met dienstverlening
- (NBN S21-205, 1987: Hotels en andere logiesverstrekkende bedrijven - algemene eisen)
- hotels en andere logiesverstrekkende inrichtingen:
- K.B. van 19.12.1997: Basisnormen inzake brandveiligheid - ARAB: Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (art. 52, brandveilig- heid)
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
inleiding academiejaar 1998 - 1999
- Besluit van 01.06.1995 tot vaststelling van algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM - titel 2)
- Besluit van 25.01.1987 van de Vlaamse Executieve tot vaststelling van de spe- cifieke brandveiligheidsnormen waaraan logiesverstrekkende inrichtingen moeten voldoen
- Besluit van 24.12.1990 van de Franse Executieve tot vaststelling van de normen waaraan logiesverstrekkende gebouwen moeten voldoen
- (NBN S21-205, 1987: Hotels en andere logiesverstrekkende bedrijven - algemene eisen)
- schouwspelzalen:
- K.B. van 19.12.1997: Basisnormen inzake brandveiligheid - ARAB: Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (art. 52, brandveilig- heid) - Besluit van 01.06.1995 tot vaststelling van algemene en sectorale bepalingen
inzake milieuhygiëne (VLAREM - titel 2) - Bijkomende exploitatievoorwaarden, opgelegd door het College van Burge- meester en Schepenen
- industriegebouwen:
- Bijlage ter definitie van de eisen voor industriegebouwen, toegevoegd aan het K.B. van 19.12.1997 (wordt binnenkort gepubliceerd) - ARAB: Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (art. 52, brandveilig- heid) - Besluit van 01.06.1995 tot vaststelling van algemene en sectorale bepalingen
inzake milieuhygiëne (VLAREM - titel 2) - Bijkomende exploitatievoorwaarden, opgelegd door hetzij het College van Burgemeester en Schepenen (gebouwen van klasse 2), hetzij door de Bestendige Deputatie (gebouwen van klasse 1)
- dancings en dansgelegenheden:
- K.B. van 19.12.1997: Basisnormen inzake brandveiligheid - ARAB: Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (art. 52, brandveilig- heid) - Besluit van 01.06.1995 tot vaststelling van algemene en sectorale bepalingen
inzake milieuhygiëne (VLAREM - titel 2) - Richtlijn SP/9/18 van 20.04.1972
- stadions en bijhorende inrichtingen (tribunes, bars, vestiaires…):
- K.B. van 19.12.1997: Basisnormen inzake brandveiligheid - ARAB: Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (art. 52, brandveilig-
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
inleiding academiejaar 1998 - 1999
heid) - Besluit van 01.06.1995 tot vaststelling van algemene en sectorale bepalingen
inzake milieuhygiëne (VLAREM - titel 2) - K.B. van 17.07.1989 tot vaststelling van de normen ter beveiliging tegen brand en paniek van toeschouwers
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
nabeschouwing academiejaar 1998 - 1999
- nabeschouwing Brandveiligheid moet ten alle koste worden nagestreefd. Brandslachtoffers moeten kost wat kost worden voorkomen. Brandslachtoffers blijven immers tesamen met hun gezinsleden veelal jarenlang getraumatiseerd. De basisnormen zijn dan ook in eerste instantie gericht tot het vermijden van een brand. Een 100% brandveilig gebouw is evenwel onmogelijk, ondanks een strikte toepassing van de basisnormen… Enerzijds is vuur een moeilijk te omschrijven natuurfenomeen; anderzijds kan de nalatigheid of onoplettendheid van de gebruiker-bewoner een brand ten gevolg hebben. Hetgeen geenszins betekent dat de toepassing van de basisnormen weinig nut heeft. Integendeel, de basisnormen richten zich tot de indijking van de brand; alsook tot de veiligheid van de interventieploeg en de veilige evacuatie van de gebruikers. Hetgeen geenszins als onbelangrijk mag en kan worden beschouwd…
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
voorwoord academiejaar 1998 - 1999
- voorwoord In de Afdeling Architectuur kan een ringmap, genaamd ‘zakboekje voor de student-ontwerper’ door de student worden aangekocht. Het initiatief kent veel bijval, temeer het zakboekje nuttige informatie voor ontwerp en studie op een eenvoudige wijze aanreikt. Hoofdstukken aangaand ‘eenheden / grootheden’, aangaand ‘geometrische gegevens’, aangaand ‘tekenconventies’, aangaand ‘ergonometrie / antropometrie’, aangaand ‘normen / voorschriften / bestekken’ werden reeds uitgewerkt. Vanuit de vraag bijkomende onderwerpen te bundelen is mijn scriptie-opdracht geformuleerd: de samenvatting van de basisnormen inzake brandveiligheid. De basisnormen zijn gepubliceerd bij ‘K.B. van 19 december 1997 (en bijlagen) tot wijziging van het K.B. van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen’. Meteen kan het vrij ongewone formaat van mijn scriptie, nl. A5 - formaat worden verklaard. Het A5 - formaat en de layout in overeenstemming met het zakboekje laten toe de samenvatting bij te voegen in de ringmap. De samenvatting is tevens ingediend op elektronische drager. Nieuwe reglementen of voorschriften moeten immers gemakkelijk binnen het oorspronkelijk document kunnen worden opgenomen; in een losbladige uitgave kunnen aanvullingen en wijzigingen - onder de vorm van afleveringen - worden aangebracht, zodat de actualiteit van het document kan worden bewaard. De doelstelling van de scriptie kan duidelijk worden geformuleerd. Doelstelling is een eenvoudig, duidelijk en overzichtelijk document voor de student; doelstelling is een (bruikbaar) document die de basisnormen inzake brandveiligheid éénduidig presenteert. Prof. D. De Meester, initiatiefnemer van ‘zakboekje voor de student-ontwerper’ aanvaardde de taak van promotor. Prof. P. Vandevelde, mijn co-promotor had een niet onbelangrijke bijdrage tot de correcte interpretatie van de basisnormen. Beiden had ik dan ook graag mijn dank betuigd. Ook dhr. Ignace Decoene had ik graag bedankt, omdat hij (als leek inzake brandveiligheid) mijn scriptie heeft nagelezen, zodat iedere topic die niet onmiddellijk duidelijk was, kon worden herwerkt. En voorts zou ik allen willen bedanken die mij hebben gesteund bij deze niet altijd even eenvoudige opdracht; in het bijzonder mijn vriendin Catherine.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw
academiejaar 1998 - 1999
- voorwoord I
- inleiding (reglementering) II - VII - (bibliografische) referenties VIII - X - handleiding XI - XII - afkortingen (en symbolen) [A5-bundel] - conventies grafische voorstellingen [A5-bundel] - begrippen [A5-bundel]
brandveilig bouwen richtlijnen conform K.B. 19 december 1997
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
academiejaar 1998 - 1999
brandveilig bouwen richtlijnen conform K.B. 19 december 1997 auteur: jan godefroid SCRIPTIE ingediend tot het behalen van de academische graad van burgerlijk ingenieur - architect. academiejaar 1998 - 1999 U.G. - Faculteit Toegepaste Wetenschappen promotor: prof. ir. - architect D. De Meester (Vakgroep Architectuur en Stedebouw) co-promotor: prof. P. Vandevelde (Labo Brandstoffen en Warmteoverdracht) vakgroep: Vakgroep Architectuur en Stedebouw voorzitter vakgroep: prof. dr. ir. -architect E. De Kooning samenvatting: De basisnormen inzake brandveiligheid zijn gepubliceerd bij ‘K.B. van 19 december 1997 tot wijziging van het K.B. van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen’. (B.S. 30.12.1997) De basisnormen moeten worden toegepast op alle ‘nieuwe gebouwen’, ongeacht de bestemming van het gebouw. Ze maken wel een onderscheid in funktie van de hoogte van het gebouw; aldus onderscheidt men 3 gebouwencategorieën: lage gebouwen, middelhoge gebouwen en hoge gebouwen. De voorschriften zijn niet van toepassing voor industriegebouwen, ééngezins-woningen en gebouwen met max. 2 bouwlagen en met een totale oppervlakte kleiner of gelijk aan 100m². Voor gebouwen met een specifieke bestemming moeten Besluiten, Decreten en bepalingen, overeenkomstig de bestemming van het gebouw worden toegepast; de basisnormen zijn ook van toepassing, tenzij het een industriegebouw of een ééngezinswoning betreft. In de inleiding worden de Besluiten, Decreten en bepalingen, overeenkomstig de bestemming van het gebouw, opgesomd; de scriptie beperkt zich verder tot de basisnormen. De basisnormen met betrekking tot een specifiek bouwonderdeel worden toegelicht in hoofdstuk 2 e.v. Indien in de hoofdstukken voor eenzelfde onderdeel verschillende eisen worden bepaald, is de strengste eis van toepassing. Hoofdstuk 1 definieert de doelstellingen van de basisnormen. De geest van de brandnorm wordt geëxpliciteerd en toegelicht; de voornaamste ontwerpprincipes worden aangeduid.
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
academiejaar 1998 - 1999
In de eerste plaats moet een brand worden voorkomen. Daartoe is de keuze van het bouwmateriaal belangrijk. Materialen kunnen op basis van de reaktie bij brand worden ingedeeld in 5 materiaalklassen: A0, A1, A2, A3 en A4. Teneinde een brand te vermijden, worden eisen met betrekking tot de reaktie bij brand gedefinieerd. In technische lokalen, lokalen met een groot risico tot brand e.a. zijn enkel materialen toegelaten die geen brand of een beperkte brand ontwikkelen. Deze materialen behoren tot de hoogste klasse, nl. A0 Een gebouw 100% brandveilig maken, m.a.w. het ontstaan van een brand voorkomen, is quasi onmogelijk. Drie belangrijke redenen kunnen worden vermeld: de aanwezigheid van brandbare materialen in het gebouw (kortweg: de inboedel), de nalatigheid of onoplettendheid van de gebruiker-bewoner en het brandgevaar door brandoverslag van naburige gebouwen en opslagplaatsen. Meeste van de basisnormen zijn dan ook gericht tot de indijking van een eventuele brand. Het gebouw wordt daartoe ingedeeld in compartimenten. De eisen worden aangeduid in hoofdstuk 4. Voornaamste aandachtspunt van de basisnormen is de veilige evacuatie van de gebruikers (hoofdstuk 5), alsook de veiligheid van de interventieploeg. Trappenhuizen en evacuatiewegen worden beschouwd als afzonderlijk te beschermen compartimenten. Trappen, doorgangsdeuren e.a. worden correct gedimensioneerd. Voorts impliceert een veilige evacuatie een voldoende aantal uitgangen van de compartimenten. De loopafstand tot deze (uitgangen) wordt beperkt. Brandslachtoffers moeten immers kost wat kost worden voorkomen… trefwoorden: brandveiligheid, basisnormen, K.B. van 19 december 1997, compartimentering, evacuatie…
U.G. - Vakgroep Architectuur en Stedebouw brandveilig bouwen
academiejaar 1998 - 1999
“De auteur geeft de toelating deze SCRIPTIE voor consultatie beschikbaar te stellen en delen van de SCRIPTIE te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze SCRIPTIE.” “Hetzij door technische evolutie, hetzij door andere oorzaak kan de geboden voorlichting kleine onjuistheden bevatten. Veiligheidshalve kunnen de geldende normen worden geraadpleegd.” jan godefroid, 30.08.1999