Vitamine G(roen) Een kwalitatief onderzoek naar de betrokkenheid en het welbevinden bij de kleuters van klas K2C van de Johannesschool te Valaar voor- en na groenaanbod in hun klas. Auteur: Natacha Antequera Galafat Promotor: Miek Driessen Professionele Bachelor Kleuteronderwijs Welzijn, Onderwijs & Gezondheidszorg Academiejaar: 2016-2017
44
Embed
3PBKOb Bachelorproef Natacha Antequera 20170610...2017/07/03 · In een interview met Rathunde (2013) doorprikt hij bovendien de nood aan 'grootse' groenbelevingen die in bijna elk
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Vitamine G(roen)
Een kwalitatief onderzoek naar de betrokkenheid en het welbevinden bij de kleuters van klas K2C van de Johannesschool te Valaar voor- en na groenaanbod in hun klas.
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
Vitamine G(roen) www.kdg.be
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
Vitamine G(roen) www.kdg.be
WOORD VOORAF
Ik koos een thema voor mijn bachelorproef dat me in het dagelijks leven erg interesseert. Toch was het niet eenvoudig om dit onderzoek uit te voeren en was het zonder hulp niet gelukt. In de eerste plaats wil ik mijn promotor Miek Driessen bedanken om mij te gidsen door het hele traject. Bedankt voor je inzet en enthousiasme.
Ik wil ook mijn stageschool ‘Johannesschool’ te Valaar bedanken. Mijn mentor Caro Vreys en de zorgjuf Sofie Marchand om mij te ondersteunen en zelfs mee het onderzoek uit te voeren.
Daarnaast wil ik ook mijn echtgenoot bedanken voor zijn hulp bij het plannen van mijn onderzoek, zijn kritische opmerkingen en om mijn tekst na te lezen.
Last but not least wil ik ook de kleuters bedanken van de klas K2C. Bedankt voor de fantastische weken die we samen hebben beleefd.
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
3.2.2Onderzoekspopulatie .............................................................................. 143.3Kwaliteit van het onderzoek .......................................................................... 18
3.3.1Vertekening door de onderzoeker ............................................................. 183.3.2Validiteit ............................................................................................... 18
Groenbeleving is een erg schaalbaar begrip. Montessori (2013) schrijft dat kinderen
helemaal niet geïnteresseerd zijn in het wachten tot een zaadje uitkomt en een plant
wordt. Ze willen iets groots doen en hun activiteiten moeten in direct contact staan met
de producten uit de natuur. Groenbeleving op die wijze gebracht, zet aan tot abstract
denken door de oneindige variabiliteit in de zintuiglijke ervaringen (Montessori, 2013).
Elliot (2014) sluit zich grotendeels aan bij de gedachte van Montessori dat natuurbeleving
groots moet zijn. Een gewone school heeft zijn beperkingen, er zijn 'Forrest preschools'
nodig voor onze kinderen. Het principe van de 'Forrest preschools' komt neer op het
volgende: de kleuters hele dagen lang met regelmatige tussenposen onderdompelen in
een volledig natuurlijke omgeving zoals een strand of een woud. Op die manier zijn er
een viertal positieve effecten te bespeuren:
1. minder afhankelijkheid van speelgoed gemaakt door de mens
2. periodes van stilte, filosofische discussies met andere kleuters en leerkrachten
3. het stiller worden van de luidere kleuters
4. minder gender stereotype spelletjes
Dit zijn erg concrete bevindingen in vergelijking met de effecten waar Montessori (2013)
het over heeft. Montessori bespreekt als effect van groenbeleving namelijk enkel het
'vermoeden tot stimuleren van het abstract denken'. Rathunde (2013) is daarom ook
nuchter over de werken van Montessori. Om groenbeleving te onderzoeken, is het
volgens hem veel nuttiger om naar concrete, meetbare effecten te kijken.
In een interview met Rathunde (2013) doorprikt hij bovendien de nood aan 'grootse'
groenbelevingen die in bijna elk artikel of boek terugkomt. Er zijn volgens hem dozijnen
onderzoek terug te vinden die aantonen dat zelfs het tonen van een diavertoning met
foto's van natuur volstaat om positieve effecten waar te nemen.
Voor dit onderzoek neem ik als uitgangspunt de meest brede interpretatie van
groenbeleving, die in mijn eigen woorden neerkomt op het volgende:
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
5 Vitamine G(roen) www.kdg.be
Groenbeleving is een verzamelterm voor alle activiteiten en handelingen die
tijdens een specifieke tijdsduur plaatsvinden die een direct (vb. moestuinieren) of
indirect (vb. diavertoning bekijken) verband hebben met de natuur.
2.2 Welbevinden
Laevers (2014) geeft de volgende definitie van welbevinden:
"Kinderen die in een toestand van welbevinden verkeren, voelen zich "als een vis in het
water". De hoofdtoon van hun bestaan is genieten. Ze beleven plezier, hebben deugd aan
elkaar en aan de dingen.
Ze stralen vitaliteit uit en tegelijk ontspanning en innerlijke rust.
Ze stellen zich open en ontvankelijk op voor wat op hen afkomt.
Ze zijn spontaan en durven zichzelf te zijn.
Welbevinden is vaak verbonden met zelfvertrouwen, een goed zelfwaardegevoel, voor
zichzelf durven opkomen, weerbaarheid.
In de diepte veronderstelt welbevinden het in voeling zijn met zichzelf, het contact
hebben met de eigen ervaringsstroom, 'volfunctioneren'."
Welbevinden heeft volgens dezelfde auteur alles te maken met het bevredigen van de
basisbehoeften van het kind. Deze basisbehoeften worden als volgt gedefineerd:
lichamelijk (eten, drinken, beweging, slapen), affectie, veiligheid, erkenning, zichzelf als
kundig ervaren, zingeving (morele waarden, zich een "goed" mens voelen) (Laevers,
2014). Naarmate de basisbehoeften van het kind meer of minder worden bevredigd, zal
het een respectievelijk hoger of lager niveau van welbevinden ervaren.
De mate waarin een kleuter een hoger of lager niveau van welbevinden ervaart, komt tot
stand via de interacties van de kleuter met zijn omgeving (Laevers, 2014). Laevers
onderscheidt vier relatievelden die deze omgeving opmaken:
1. Relatie met de leerkracht
2. Relatie met de kleuters
3. Relatie met de spel- klas- en schoolwereld
4. Relatie met de gezinsleden
Het onderzoeken van het welbevinden aan de hand van deze relatievelden gebeurt
steeds in twee richtingen. Het gaat dus zowel over de perceptie die leeft bij de kleuter in
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
6 Vitamine G(roen) www.kdg.be
zijn relatie met vb. de leerkracht als de perceptie over de relatie met de kleuter vanuit
het perspectief van de ander.
Het relatieveld dat het meest variabel is tussen de twee verschillende metingen die ik zal
uitvoeren (groenaanbod/niet-groenaanbod) is naar alle verwachting de relatie met de
spel- klas- en schoolwereld. De vier relatievelden zijn echter minstens even belangrijk,
en ik ben in het bijzonder benieuwd naar eventuele evoluties of verschillen in de relatie
met andere kleuters van bepaalde kleuters in mijn klas omdat er enkele kleuters zijn in
de klas K2C die gedragsstoornissen en agressieproblemen vertonen.
Gedragsstoornissen en agressieproblemen zijn factoren eigen aan het individu die
ontbreken in de relatievelden van Laevers (2014), maar wel voorkomen in het sociaal
ecologisch model van Bronfenbrenner dat de verschillende niveaus (micro -meso -exo -
macro) van de omgeving beschrijft (Bronfenbrenner, 1989 in Kint, 2016). Dit model
plaatst het individu centraal in de beschrijving van de omgeving. Dit kunnen we dus als
een vijfde variabele beschouwen om het welbevinden van het kind te verklaren: de
specifieke kindfactoren (vermoeidheid, pas naar school gaan).
Laevers, et.al. (2014) vertalen de definitie van welbevinden naar de volgende signalen
die opgenomen zijn in hun 'Leuvense welbevinden schaal':
• GENIETEN
Genieten valt voornamelijk af te lezen van de gelaatsexpressie o.a. door een
glimlach. Hierbij dient echter steeds rekening gehouden te worden met verschillen
tussen kinderen onderling. Minder extraverte kinderen zullen meer in stilte
genieten, stralen met hun ogen.
• SPONTANEÏTEIT EN ZICHZELF KUNNEN ZIJN
Hiermee wordt bedoeld dat de kinderen volledig zichzelf durven zijn, en uit hun
schulp komen. Het kost geen moeite, ze hoeven zich niet ergens overheen te
zetten, het is er gewoon.
• OPENHEID
Een open instelling vatten de auteurs op als ontvankelijkheid. Je laat de omgeving
tot je doordringen, je laat toe dat dat wat zich aandient je 'raakt', voelt geen
angst en voelt je niet bedreigd. Je gaat zonder aarzelen in op contacten met
anderen.
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
7 Vitamine G(roen) www.kdg.be
• ONTSPANNING EN INNERLIJKE RUST
Ontspanning wordt hier zowel fysiek als mentaal bedoeld. Enerzijds is een kind
ontspannen als het geen verkrampte spieren heeft, geen tics of grimassen.
Anderzijds moet er ook innerlijke rust zijn, wat eventueel samen mag gaan met
positieve spanningen zoals ingehouden lachen.
• VITALITEIT
Ook bij vitaliteit wordt de link met de mimiek van de kleuters gelegd. De blik is
levendig, het gelaat expressief, het kind straalt. Naast de mimiek, manifesteert
vitaliteit zich ook in de hele lichaamshouding: het kind moet zich 'groots' voelen,
een trotse houding uitstralen en mag dus geen laag hangende schouders hebben
of ineengezakt zitten.
In onderdeel 3. Methode leg ik de Leuvense welbevindenschaal en de wijze waarop ik
deze toegepast heb verder toe.
2.3 Betrokkenheid
Laevers (2014) geeft de volgende definitie van betrokkenheid:
"Betrokkenheid is een toestand waarin kinderen zich bevinden wanneer ze op een intense
manier met iets bezig zijn.
We merken het aan hun hoge concentratie, een opgeslorpt, tijdvergeten bezig zijn.
Hun handelingen en houding verraden een intense mentale activiteit.
Ze zijn heel aanspreekbaar voor wat de omgeving te bieden heeft, stellen zich open op.
Ze voelen zich van binnenuit gemotiveerd om met de activiteit aan de slag te blijven.
De enorme voldoening die ze daarbij ervaren vloeit voort uit de bevrediging van hun
exploratiedrang: het genieten van greep krijgen op de werkelijkheid.
Betrokkenheid komt alleen voor in het smalle gebied tussen 'al-kunnen' en 'nog-niet-
kunnen'.
Kinderen bewegen er zich aan de grens van hun mogelijkheden.
Betrokkenheid is met al die kenmerken samen dé conditie bij uitstek voor het realiseren
van ontwikkeling in de diepte of fundamenteel leren."
Voor de betrokkenheid geldt ook dat je ze kan meten bij kinderen op basis van de
'Leuvense Betrokkenheidsschaal' (Laevers, et al., 2014). Deze schaal meet de
betrokkenheid op basis van de volgende signalen:
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
8 Vitamine G(roen) www.kdg.be
• CONCENTRATIE
Iemand die betrokken bezig is, heeft zijn of haar aandacht op een relatief beperkt
iets gefocust. Dit valt de observeren aan de hand van de oogbewegingen en de
houding. De blik zal bij hoge concentratieniveaus intens gericht zijn, en niet
afgedwaald. Op basis van de mimiek kan bij kinderen ook het onderscheid
gemaakt worden tussen zij die vol interesse en inspanning naar iets kijken, en zij
die dromerig in de verte staren.
• PERSISTENTIE
Het aangehouden bezig zijn van het kind hangt samen met de concentratie.
Wanneer het kind erg geconcentreerd is, dringen storende prikkels niet door en is
er heel wat nodig om het kind uit zijn of haar concentratie te halen. We spreken
van persistentie wanneer de kinderen in deze 'state of flow' zitten, en instinctief
proberen hun de flow in stand te houden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de
extreem volgehouden aandacht die kinderen kunnen hebben bij het gamen.
Hiermee samenhangend kan er een absoluut verlies van tijdsbesef optreden. De
tijd is zo voorbijgevlogen en de speeltijd kan als een onwelkome onderbreking
gezien worden.
• OPENHEID EN NAUWGEZETHEID
Dit signaal kan iets moeilijker te bespeuren zijn. Met openheid en nauwgezetheid
wordt bedoeld dat het kind met een uiterst gevoel voor detail aan de slag is, en
zijn absolute best doet om alles te capteren. Bij een lage betrokkenheid ontgaan
er immers veel details en steekt het vaak niet zo nauw.
• INTENSE MENTALE ACTIVITEIT
De intense mentale activiteit die gepaard gaat met een hoge betrokkenheid zorgt
ervoor dat je de ervaring terug opnieuw wil meemaken, terug duiken in het
moment door bijvoorbeeld expressief te zijn (tekenen, rollenspel, etc.). Dit is
daarom op het eerste zicht een signaal dat zich pas na de activiteit laat meten.
• MOTIVATIE EN VOLDOENING & EXPLORATIEDRANG
Een hoge betrokkenheid zorgt ervoor dat je meer en meer gemotiveerd raakt, je
bent werkelijk geïnteresseerd in iets. Dit hangt samen met de exploratiedrang, de
krachtbron die je naar een bepaalde activiteit drijft.
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
9 Vitamine G(roen) www.kdg.be
In het onderdeel 3. Methode leg ik de Leuvense betrokkenheidsschaal en de wijze waarop
ik deze toegepast heb verder toe.
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
10 Vitamine G(roen) www.kdg.be
3 METHODE
3.1 Onderzoeksontwerp
De onderzoeksvraag werd bestudeerd aan de hand van een kwalitatief onderzoek op
basis van observaties.
3.1.1 Observatiemethode
Er werd vertrokken van de eerder benoemde Leuvense Welbevindenschaal en de
Leuvense Betrokkenheidsschaal. Volgens Baarda & De Goede (2006) is het bij een
observatie van gedrag erg belangrijk om de duur, intensiteit en frequentie van het
gedrag te bekijken.
De drie aspecten zijn terug te vinden in de beschrijving van de signalen van het
welbevinden.
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
11 Vitamine G(roen) www.kdg.be
Bij de schaal voor de betrokkenheid komen de drie aspecten ook voor in de signalen (hier
voorbeelden genoemd).
Om te zorgen dat de signalen op de correcte wijze geïnterpreteerd worden en om zo
weinig mogelijk vervorming door de observator te bekomen, heb ik de signalen vertaald
naar een welbevinden- en betrokkenheidsmeter, waar voor elke signaal (overzicht
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
12 Vitamine G(roen) www.kdg.be
signalen: zie literatuurstudie) een kruisje gezet kan worden bij de juiste intensiteit van
het gedrag.
Dit vertaalt zich bijvoorbeeld voor het signaal 'genieten' van het welbevinden tot
volgende mogelijkheden:
De volledige betrokkenheidsmeter en welbevindenmeter zijn respectievelijk terug te
vinden in de bijlagen 8.1 en 8.2.
3.1.2 Groenaanbod vs. niet-groenaanbod
Vanuit mijn eigen ervaring en interesses heb ik tal van ideeën voor activiteiten in
verband met groenbeleving die ik met de kleuters kan organiseren. Om ervoor te zorgen
dat de activiteiten ook extern gevalideerd zijn, ben ik op zoek gegaan naar voorbeelden
van groenbeleving in de praktijk volgens de definitie die ik heb gedefinieerd in dit
onderzoek.
Groenbeleving is een verzamelterm voor alle activiteiten en handelingen die
tijdens een specifieke tijdsduur plaatsvinden die een direct (vb. moestuinieren) of
indirect (vb. diavertoning bekijken) verband hebben met de natuur.
Mijn voornaamste bronnen aan didactische inspiratie vond ik in het werk 'Natuurhuisje'
van De Bleeckere en Meersdom (2013) en de film 'Project Wild Thing' (2013). Vooral de
film die bij uitbreiding ook een hele sociale mediahype heeft gecreëerd en waar zich een
hele community rond heeft gevormd via de website http://www.thewildnetwork.com is
een echte aanrader voor al wie zich interesseert in het thema van mijn bachelorproef.
Voor de niet-groenbeleving heb ik gekozen voor een thema waar ik met evenveel
enthousiasme over kan lesgeven als groenbeleving: kunst.
Om een beeld te krijgen van het aanbod tijdens mijn groenweek kan je het weekschema
terugvinden in bijlage 8.3 en voor de niet-groene week in bijlage 8.4. Daarnaast heb ik
als praktijkproduct een blog aangemaakt waar ik alle lesvoorbereidingen en bevindingen
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
13 Vitamine G(roen) www.kdg.be
van de groene week ook gedeeld heb zodat anderen hiermee aan de slag kunnen. De
blog kan je raadplegen via https://natachaantequera.wordpress.com.
3.2 Dataverzameling
De populatie van mijn onderzoek zijn alle kleuters in de klas K2C van de Johannesschool
te Valaar tijdens mijn stage. Aangezien ik observaties moest organiseren binnen de
lesuren waarin ik stage had, was het niet mogelijk om alle kleuters van de klas mee te
nemen in het onderzoek.
Ik heb een selecte steekproef uit de klas genomen omdat het aantal kleuters (23) reeds
erg laag is, en er bepaalde interessante subpopulaties in de klas aanwezig zijn. Ik zorgde
voor een gelijke verdeling jongens-meisjes maar ook voor een verdeling tussen kleuters
met een bepaalde achterstand en kleuters die voor hun leeftijd qua competenties op
niveau zijn.
3.2.1 Observatiemomenten
Om te voorkomen dat het tijdstip op de dag onrechtstreeks het welbevinden of de betrokkenheid van de kleuters zou beïnvloeden, heb ik mijn observaties voor het beantwoorden van mijn onderzoeksvraag allemaal in de namiddag gehouden.
Groenbeleving heb ik gemeten op 24 april en niet-groenbeleving op 8 mei 2017.
Naast de metingen op 24 april en 8 mei 2017 in de namiddag, heb ik ook reeds een eerste observatie uitgevoerd op 7 en 10 maart 2017, beiden in de namiddag met een niet-groen thema. Tijdens deze observaties was de kleuters hun gebruikelijke klasjuf (Caro) aanwezig in de klas, wat de betrokkenheid en het welbevinden eventueel zou kunnen beïnvloeden. Deze observaties beschouw ik als de nulmeting.
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
14 Vitamine G(roen) www.kdg.be
3.2.2 Onderzoekspopulatie
Kleuter Geslacht
(M/V)
Leeftijdsgroep
(Oudste kls/jongste
kls)
Algemene opmerkingen Competentieniveau
Kleuter E. M Oudste kls • Dominant/bazig
• Kleuters zijn bang van hem
• gedragsproblemen/agressie
• gaat naar de stopklas op donderdag(om te leren
spelen met anderen)
• hij verkleed zich graag, luistert goed tijdens
verhalen, gaat erg op in Bijbelverhalen (gaat naar
de kerk
Taalachterstand
Kleuter Y. M Oudste kls • is in niets geïnteresseerd (komt weinig tot goed
spel)
• is heel apathisch
• is altijd heel gespannen, onzeker en stil
• speelt altijd met blokken/ auto’s
• speelt bijna altijd met jongens, weinig contact met
meisjes
Algemene achterstand (taal,
wiskunde)
Kleuter So. M Jongste kls • Is een lieve kleuter
• Lacht altijd, is vrolijk
• Hij laat zich vaak doen door de oudste jongens in
Op niveau voor leeftijd
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
15 Vitamine G(roen) www.kdg.be
de klas
• Experimenteert graag (zandbak, maistafel,
kijktafel, poppenkamer)
• Hij speelt ook graag met auto’s
Kleuter Lu. M Jongste kls • Is een heel lieve, aanhankelijke kleuter
• Speelt het vaakst met de meisjes (Dora)
• Autisme spectrum stoornis werd vastgesteld
• Is gevoelig aan drukte in de klas, speelplaats
(draagt gehoorbescherming)
• Komt vaak niet tot spel (twijfelt vaak wat hij wil
doen), speelt alleen
• Wil niet zijn handen vuil maken
• Goedlachs kind, vrolijk en enthousiast
Taalachterstand
Kleuter Li. V Oudste kls • is een stille, onzekere kleuter
• heeft veel vriendinnen in de klas
• goedlachs, maar soms kijkt ze verdrietig/bang (niet
begrijpend)
• is een flinke kleuter en gehoorzaam
Algemene achterstand (taal,
wiskunde)
Kleuter D. V Oudste kls • Vind vaak alles te saai ( ze heeft extra bundeltje
om in de klas te werken)
• Ontfermt zich over de anderen kleuters (vb Kleuter
Voorsprong op haar leeftijd
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
16 Vitamine G(roen) www.kdg.be
Lu.)
• Ze word heel vaak gekozen door de kinderen van
de dag om mee eerst in de rij te staan
• Ze is geliefd in de groep, en staat ook graag in de
belangstelling
• Vrolijk, sympathiek kind, met humor
• Als iets haar tegenzit, kan ze enorm boos worden
en wenen
Kleuter Se. V Jongste kls • lieve, vrolijke kleuter
• in de kring vaak afgeleid (speelt, praat met andere
kleuters)
• luistert niet altijd even flink ( speelt verder bij
opruimen, afgeleid of bezig met vriendinnetje)
Op niveau voor leeftijd
Kleuter I. V Jonste kls • nieuw in onze klas sinds januari
• praat nog niet zo veel
• huilt heel snel (als ze duwtje krijgt, kts naast haar
op de bank tegen haar zitten, als ze haar zin niet
krijgt)
• rustige kleuter en gehoorzaam
Op niveau voor leeftijd
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
17 Vitamine G(roen) www.kdg.be
• puzzelt graag
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
18 Vitamine G(roen) www.kdg.be
3.3 Kwaliteit van het onderzoek
Het onderzoek wil door de variabele groenaanbod/niet-groenaanbod het effect op het
welbevinden en de betrokkenheid van de kleuters meten. Daarom is het erg belangrijk
om zoveel mogelijk andere variabelen (bijvoorbeeld natuurlijke variaties in het
welbevinden en de betrokkenheid van de kleuters) constant te kunnen houden tijdens
het experiment. Daarom wordt hier specifiek aandacht gegeven aan de maatregelen die
genomen zijn om de validiteit en betrouwbaarheid van het onderzoek te garanderen.
3.3.1 Vertekening door de onderzoeker
Volgens Baarda en De Goede (2006) is bij het observeren de betrouwbaarheid voor een
deel afhankelijk van de mate waarin de observatie beïnvloed wordt door de persoon van
de observator. Ze noemen dit de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid.
Om dit effect te minimaliseren, heb ik ervoor gezorgd dat ook de zorgjuf (Sofie) dezelfde
observaties uitvoerde. Zo kan ik mijn bevindingen toetsen aan de resultaten van de
observaties door de zorgjuf.
3.3.2 Validiteit
Om de validiteit van de onderzoeksmethode zo hoog mogelijk te houden, werd gebruik
gemaakt van de Leuvense Welbevinden Schaal en de Leuvense Betrokkenheidsschaal,
omdat deze meermaals en in het kader van verschillende onderzoeken gehanteerd werd
om het welbevinden en de betrokkenheid van kleuters te meten. Deze tool heeft over de
jaren heen zijn strepen zeker verdiend.
Wat betreft de variabele 'groenaanbod', heb ik mijn uiterste best gedaan om enkel deze
variabele te laten verschillen. Laevers et.al (2014) bespreekt de variabelen onder de
noemer 'aanpak' die een effect kunnen hebben op de betrokkenheid en het welbevinden
van de kleuters. Deze maken immers deel uit van het proces van het kind. Het schema
van dit proces (Laevers et.al 2014) vat bovendien ook nog de mogelijke effecten van een
hoge betrokkenheid en een hoog welbevinden samen.
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
19 Vitamine G(roen) www.kdg.be
De variabelen die hetzelfde bleven tijdens mijn onderzoek zijn de ruimte, de veiligheid en
de omgang met de kinderen. Enkel het materiaal en het aanbod van activiteiten werd
beïnvloed door het groenaanbod. Bovendien heb ik een nulmeting gedaan op een
moment dat de echte klasjuf aanwezig was om het mogelijke effect van de afwezigheid
van de klasjuf te bekijken.
Omdat het binnen mijn eindstage praktisch onmogelijk was om een volledig random
selectie toe te passen van kleuters en om controlegroepen te gebruiken (omdat ik stage
gaf aan de K2C klas tijdens het onderzoek), blijft het opzet van dit onderzoek echter te
beperkt om sluitende conclusies te trekken en kan het enige doel van dit onderzoek zijn
het aanbevelen van diepgaander en liefst zelfs kwantitatief onderzoek om mijn
bevindingen te controleren.
3.3.3 Betrouwbaarheid
Binnen de klas K2C heb ik gewerkt met quota voor bepaalde subpopulaties in de klas. Ik
wilde evenveel jongens als meisjes observeren, een gelijke verdeling jongste en oudste
kleuters en een evenwicht tussen kleuters met een bepaalde achterstand en kleuters die
voor hun leeftijd qua competenties op niveau zijn. Dit kan je terugvinden in de
beschrijving van de onderzoekspopulatie.
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
20 Vitamine G(roen) www.kdg.be
Daarnaast werden de metingen zo kort mogelijk na elkaar gedaan, om te voorkomen dat
er een vertekening is van de resultaten door gewenning bij de kleuters.
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
21 Vitamine G(roen) www.kdg.be
4 RESULTATEN
4.1 Algemene resultaten
4.1.1 Nulmeting (bij klasjuf)
Tabel 1: Gemiddelde betrokkenheid en welbevinden bij klasjuf
KleuterGemiddeldebetrokkenheid(schaalvan1tot5)
GemiddeldWelbevinden(schaalvan1tot5)
D 3,5 3,7E 3,8 3,7I 2,4 2,2Li 3,1 3,3Lu 3,6 3Se 3,2 3,4So 3,87 4,13Y 3 3Gemiddeld 3,39 3,42 In tabel 1 valt te zien dat de gemiddelde scores tussen 3 en 4 liggen. Volgens Laevers, F. (2014) is eigenlijk een score tussen 4 en 5 nodig om in de zone van naaste ontwikkeling te komen, daar waar een kind zich optimaal kan ontwikkelen. Een score tussen 3 en 4 is nog voldoende, maar onder drie is er sprake van een te lage betrokkenheid of een te laag welbevinden.
Kleuter I scoort dus duidelijk onvoldoende op betrokkenheid en welbevinden. Als je het profiel van deze kleuter bekijkt, is dit volgens verwachting omdat ze nog maar net op deze school is toegekomen. Mogelijks zal het welbevinden en de betrokkenheid van deze kleuter nog groeien van zodra ze iets langer in de klas verblijft en zich beter thuis voelt in de klasgroep.
4.1.2 Per geslacht (observaties 24april en 8 mei)
Tabel 2: Algemene betrokkenheid en welbevinden per geslacht
Gemiddeldebetrokkenheid(schaalvan1tot5)
Gemiddeldwelbevinden(schaalvan1tot5)
Jongen Meisje Jongen Meisje
Score(op5) 3,66 3,61 3,81 3,59 Wat we uit tabel 2 kunnen afleiden is dat er nauwelijks een afwijking op te merken valt naargelang het geslacht van de kleuter. De jongens en meisjes scoren nagenoeg even hoog op betrokkenheid en op welbevinden.
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
22 Vitamine G(roen) www.kdg.be
4.1.3 Per kleuter (observaties 24april en 8 mei)
Tabel 3: Algemene gemiddelde betrokkenheid en welbevinden per kleuter
Als we de gemiddelde scores op betrokkenheid en welbevinden van de observaties 24 april en 8 mei bekijken in tabel 3, komen we tot een lichtjes hogere algemene score dan bij de nulmeting, maar de stijging is niet opvallend te noemen.
Wat wel opvallend is, is dat kleuter I in het verdere onderzoek plots gestegen is naar een betrokkenheid van 3,55 tegenover 2,4 op 5 bij de nulmeting met de klasjuf en een welbevinden van 3,5 tegenover 2,2 op 5 bij de nulmeting. Deze stijging is opmerkelijk, maar kan deels verklaard worden omdat de kleuter ondertussen langer in de klas verblijft, en daarom meer in haar comfortzone is.
Daarnaast is ook zichtbaar dat kleuter Y en Se ook gestegen zijn in hun welbevinden en betrokkenheid, terwijl de andere kleuters quasi eenzelfde score hebben behaald als bij de nulmeting, en enkelen licht gezakt zijn.
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
23 Vitamine G(roen) www.kdg.be
4.1.4 Per observator (observaties 24 april en 8 mei)
Het verschil in scores tussen de twee observatoren Natacha en Sofie werd ook bekeken. Hier zien we dat bij het gemiddeld welbevinden er kleine verschillen merkbaar zijn. Bij twee van de acht kleuters (kleuter Li en kleuter Se) is er een grotere afwijking te zien. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de observaties een momentopname zijn, en ik kleuters Li en Se aan het begin van een activiteit heb geobserveerd, terwijl Sofie deze kleuters observeerde toen ze reeds volledig tot spel waren gekomen.
Tabel 4: Gemiddeld welbevinden per observator
Kleuter/Welbevinden
Observator D E I Li Lu Se So Y GemiddeldNatacha 3,3 4,1 3,4 3,1 3,2 3,5 4,1 3,9 3,575Sofie 3,2 4 3,6 4,3 3,4 4,3 3,9 3,9 3,825Gemiddeld 3,25 4,05 3,5 3,7 3,3 3,9 4 3,9 3,7
Voor de betrokkenheid zien we dat de scores iets meer uit elkaar lopen. Voor kleuter D en Li zijn er verschillen merkbaar van bijna één punt op de schaal van vijf. Bij kleuter Li is dit verschil terug te vinden in drie deelaspecten bij de niet-groene observatie: mimiek, doorzettingsvermogen en voldoening zijn systematisch lager gescoord door Natacha dan door Sofie. Bij de observatie voor groenbeleving sluiten de scores voor kleuter Li veel beter bij elkaar aan.
Tabel 5: Gemiddelde betrokkenheid per observator
Gemiddeldebetrokkenheid Kleuter
Observator D E I Li Lu Se So Y Gem.Natacha 4 3,5 3,8 2,8 3,1 4 3,6 3,9 3,59Sofie 3,1 4,2 3,3 3,9 3,8 4 3,5 3,7 3,69Gemiddeld 3,55 3,85 3,55 3,35 3,45 4 3,55 3,8 3,64
3,34,1
3,4 3,1 3,2 3,54,1 3,9
3,24
3,64,3
3,4
4,33,9 3,9
0
1
2
3
4
5
D E I Li Lu Se So Y
Gemiddeldwelbevindennaargelangobservator
Natacha
Sofie
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
24 Vitamine G(roen) www.kdg.be
De grafiek loopt daarom ook minder goed samen dan deze van het gemiddeld welbevinden.
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
25 Vitamine G(roen) www.kdg.be
4.2 Groen vs niet-groenbeleving
4.2.1 Algemeen
In tabel 6 vergelijken we de betrokkenheid en het welbevinden van elke kleuter naargelang de variabele (groen- niet-groen) en plaatsen we deze naast de nulmeting bij de klasjuf. De resultaten zijn uitgesproken hoger bij de observaties tijdens de week groenbeleving, dan tijdens de andere metingen. Voor betrokkenheid zien we een gemiddelde verhoging van 0,78 punten en voor het welbevinden zelfs 1,12 punten.
Een uitzondering op de algemene trend vormt kleuter D, die wat betreft welbevinden bij de nulmeting 0,1 punt hoger scoorde dan bij de groenbeleving. Er is echter ook voor het welbevinden van deze kleuter een duidelijke verhoging te zien van 0,7 punten tussen de groen en niet-groene meting.
Over het algemeen komen de scores van de niet-groene observatie ook overeen met de scores van de nulmeting bij de klasjuf, tijdens een niet-groen thema. Het lijkt er dus sterk op dat groenbeleving een effect uitoefent op de betrokkenheid en het welbevinden van de kleuters en dat de afwezigheid van de klasjuf slechts een beperkte invloed uitoefent op de kleuters hun welbevinden en betrokkenheid. Bovendien is het effect hiervan ook naargelang de kleuter positief of negatief en is dit over alle kleuters heen slechts zeer beperkt lager (0,07 punten voor betrokkenheid en 0,22 punten voor welbevinden).
Tabel 6: Betrokkenheid en welbevinden per variabele
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
26 Vitamine G(roen) www.kdg.be
4.2.2 Per geslacht
Wanneer we de vergelijking maken per geslacht zien we nagenoeg geen verschil tussen jongens en meisjes. Het gemeten positieve effect van groenbeleving lijkt niet afhankelijk te zijn van het geslacht van de kleuter.
Tabel 7: Gemiddelde betrokkenheid en welbevinden per variabele en geslacht
Wanneer we inzoomen op de resultaten per kleuter, zien we dat het positieve effect van groenaanbod voor elke kleuter van toepassing is.
Grafiek 3: Gemiddelde betrokkenheid per kleuter (groen vs niet-groen)
Bij kleuters D en Se was het effect minder merkbaar. Kleuter Se heeft over het algemeen een hoge betrokkenheid en een hoog welbevinden. Dit merk ik ook in de klas, waar ze
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
27 Vitamine G(roen) www.kdg.be
steeds staat te popelen om aan activiteiten te participeren en steeds opgaat in de activiteiten.
Kleuter D is een kind dat al erg openstaat voor het thema groenbeleving en van thuis uit erg veel meekrijgt rond dit thema. Mogelijks is dit een verklaring voor het iets minder grote effect bij kleuter D. Zou er gewenning kunnen optreden en is het effect enkel groot voor kinderen die nog relatief weinig met groen in aanraking komen? Dit is een interessante vraag om verder onderzoek naar te doen.
Grafiek 4: Gemiddelde betrokkenheid per kleuter (groen vs niet-groen)
2,9
3,4
2,8
3
2,4
3,7
3,4
3,5
3,6
4,7
4,2
4,4
4,2
4,1
4,6
4,3
0 1 2 3 4 5
D
E
I
Li
Lu
Se
So
Y
Gemiddeldwelbevindenperkleuter(Groenvsniet-groen)
Groen
Nietgroen
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
28 Vitamine G(roen) www.kdg.be
5 PRAKTIJKPRODUCT
Omdat mijn resultaten aantonen groenbeleving bij de kleuters van de klas K2C een positief effect op het welbevinden en de betrokkenheid hebben tijdens mijn stage, vond ik het belangrijk om de activiteiten en kennis die ik heb opgedaan tijdens mijn stage te delen.
Ik maakte een website aan www.natachaantequera.wordpress.com waar ik mezelf en het onderzoek van mijn bachelorproef voorstel, ideeën uitwissel met mensen en mijn weekschema’s en lesvoorbereidingen aanbied. Door deze blog te delen op facebookpagina’s van kleuterjuffen en scholen hoop ik inspiratie te bieden waar nodig en dat het thema meer aandacht krijgt.
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
29 Vitamine G(roen) www.kdg.be
6 CONCLUSIE EN DISCUSSIE
"Hebben de kleuters van de kleuterklas K2C in de Johannesschool te Valaar een hoger welbevinden en een hogere betrokkenheid na een aanbod van groenbeleving gedurende twee lesweken dan na een aanbod van twee lesweken aan niet-groene activiteiten?"
Op bovenstaande vraag kan ik enkel volmondig ‘Ja!’ antwoorden. Dit blijkt ook uit de studie. Daarenboven waren de kleuters zo betrokken dat ze zelf dieren, planten, bloemen, etc. mee naar de klas namen. Zo kwam kleuter D naar de klas met een potje waar een lieveheersbeestje in zat. We vulden onze kijktafel aan en zo konden andere kleuters kijken naar het beestje. Later diezelfde week kwam ook de wandelende tak Jefke van kleuter D. onze klas vergezellen. Het thema leefde enorm bij de kleuters. Tijdens de speeltijd werden er gevonden spullen naar de klas gebracht alsook insecten om deze te bespreken en te verzorgen. Het thema groenbeleving had niet enkel impact op de geobserveerde kleuters maar ik zag bij heel de klasgroep een grote betrokkenheid en een groot welbevinden.
Gezien de kleinschaligheid van mijn onderzoek is het helaas niet mogelijk om iets te zeggen over ‘de kleuter’, of zelfs ‘de kleuter in een stad in België’. Daarom beveel ik aan dat er een veel groter onderzoek uitgevoerd wordt om te meten of het positieve effect op betrokkenheid en welbevinden van vitamine Groen ook de test van de grotere statistieken kan doorstaan. Enkel met dergelijke bewijzen lukt het volgens mij om de nood van groenaanbod in de kleuterklas bij overheden en beleidsmakers op de tafel te krijgen.
Naast een uitgebreider onderzoek, zou ik het thema groenbeleving ook meer aan belang willen zien inwinnen tijdens de opleiding tot Professionele Bachelor in Kleuteronderwijs en in het onderwijs in het algemeen.
Langs de andere kant zie je in de praktijk reeds allerlei initiatieven verschijnen zoals ik in mijn literatuurstudie aanhaalde. Dit betekent volgens mij dat de behoefte gekend is, en dat er al ingezet wordt op groenbeleving bij kleuters bijvoorbeeld door samenwerkingsverbanden tussen scholen en andere organisaties. In het Kiel in Antwerpen is een voorbeeld terug te vinden van dergelijk initiatief: ‘Den Akker’ (samenlevingsopbouw Antwerpen Stad, 2017). Dit is een project vanuit Stad Antwerpen waarbij basisschool De Schakel samen met Samenlevingsopbouw Antwerpen Stad een stuk grond naast de basisschool zullen omtoveren tot een groene plaats voor de buurt. Daar waar mensen elkaar kunnen ontmoeten, maar ook waar de leerlingen van de basisschool aan hun broodnodige momenten groenbeleving zullen komen.
De belangrijkste conclusie uit mijn onderzoek is volgens mij dat vitamine G(roen) aan kinderen aangeboden kan worden in verschillende vormen. Projecten zoals ‘Den Akker’ zijn uiteraard broodnodig, maar mede omdat het in de praktijk moeilijk is om steeds met de kleuters naar het groen te gaan, kan de drempel van groenbeleving gerust verlaagd worden door het groen binnen de klas te brengen. Vitamine G(roen) zal zelfs dan zijn effect niet missen!
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
30 Vitamine G(roen) www.kdg.be
7 LITERATUURLIJST
Baarda, D.B. en De Goede, M.P.M. (2006). Basisboek Methoden en Technieken: Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwantitatief onderzoek. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff. Bond, D. (Producent) & Bond, D. (Regisseur). (2013). Project Wild Thing. [Film]. Verenigd Koninkrijk:Green Lions en Britdoc Foundation. De Bleeckere, D. en Meersdom, V. (2013). Het natuurhuisje. Een voorbeeld om natuurbeleving bij kleuters én daarbuiten te stimuleren. [Scriptie]. Tielt: Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen.
Departement Leefmilieu Natuur en Energie (2015). Milieujaarprogramma 2016. Opgeroepen op 10 maart 2017, van Departement Leefmilieu en Energie: https://www.lne.be/sites/default/files/atoms/files/mjp-2016.pdf.
Elliot, S. (2014). From forest preschool to Bush Kinder: An inspirational approach to preschool provision in Australia. Australasian Journal of Early Childhood, 39(3), pp. 45-53.
GoodPlanet Belgium. (2017). Pimp Je Speelplaats 3.0. Opgeroepen op 10 maart 2017 van Pimp Je Speelplaats: http://www.pimpjespeelplaats.be/overzicht/pimp-je-speelplaats-30.
Kint, I. (2016). Het welbevinden van de jongste kleuters tijdens de middagpauze in het kleuteronderwijs. [Masterproef]. Gent: Universiteit Gent.
Laevers, F., Jackers, I., Menu, E. & Moons, J. (2014) Ervaringsgericht werken met kleuters in het basisonderwijs. Averbode: CEGO Publishers.
Laevers, F. (2014). Procesgericht kindvolgsysteem voor kleuters: Achtergrond en praktijksuggesties. Leuven: CEGO Publishers.
Louv, R. (2007). Het laatste kind in het bos. Utrecht: Jan Van Arkel.
Montessori, M. (2013). Nature in Education. The NAMTA Journal, 38(1), pp. 21-27.
MOS Vlaanderen. (2017). mos promotiefilm buitenlesdag 2017. [Youtube]. Opgeroepen op 20 maart 2017 van Youtube: https://www.youtube.com/watch?v=NbZd2W5zSVA.
Rathunde, K. (2009). Nature and Embodied Education. The Journal of Developmental Processes 4(1), pp. 70-80.
Rathunde, K. (2013). Nature Experience and Education. The NAMTA Journal, 31(1), pp.237-241.
Samenlevingsopbouw Antwerpen Stad. (2017). ’t Kiel tuint – Den Akker. Opgeroepen op 3 juni 2017 van Samenlevingsopbouw Antwerpen Stad: https://samenlevingsopbouw-antwerpenstad.be/kalender/t-kiel-tuint-den-akker/2017-05-10/
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
31 Vitamine G(roen) www.kdg.be
Stad Antwerpen. (2010). Infoboekje Natuur op school. Antwerpen: Patricia De Somer.
Söderström, M., Boldemann, C., Sahlin, U., Mårtensson, F., Raustorp, A., Blennow, M. (2012). The quality of the outdoor environment influences childrens health - a cross-sectional study of preschools. Acta Paediatrica, 2013(102), pp. 83-91.
Taalunie. (2017). Woordenlijst.org. Opgeroepen op 2 april 2017 van Taalunie: http://woordenlijst.org/ - /?q=groenbeleving.
VLAM vzw. (2017). Groene voetjes in de kinderopvang. Opgeroepen op 10 maart 2017 van VLAM vzw: http://www.openbaargroen.be/groene-voetjes-in-de-kinderopvang.
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
Kringactiviteit: wat zijn bloembollen? HA:zaadbollen maken (BO) KA1:zaadzakjes vullen KA2:zadenwinkel KA3:experimenteerbak KA4:zaden letters
O
Ool 5 6
K G
Kringactiviteit: bloemen+kleurstof HA:schilderen met water(MUZO) KA1:planten besproeien KA2:water matrix KA3: experimenteerbak KA4:letters op bord verwijderen
EB 9
10
11
Kringactiviteit: het belang van vlinders HA:waarneming vlinders (poppen, rupsen)(WO) KA1:spiegelbeeld KA2:experimenteerbak KA3:vlinders in blokken KA4:hoeveel stippen heeft de vlinder
OOL
13
14
15
10u00-
10u25
Opruimen + koek
10u00-
10u25
Opruimen + koek
10u00-
10u25
Opruimen + koek
10u00-
10u25
Opruimen + koek
10u00-
10u25
Opruimen + koek
Pauze van 10u25 tot 10u40. Pauze van 10u25 tot 10u40. Pauze van 10u25 tot 10u40. Pauze van 10u25 tot 10u40. Pauze van 10u25 tot 10u40. 10u40
HA:puzzelen met vlakken (WIS) KA1:spiegel en blokken KA2:blokken/knex KA3:lijnen met kleefband KA4:kralenplank KA5:blikjes werpen
25
HA:met spuitjes schilderen(BO) KA1:lichtbak KA2:memory KA3:blokken KA4:modriaantje met lijnene en blokken KA5:kleuren mengen(tafel)
26
11u30-
Opruimen + Boterhammen
11u30-
Opruimen + Boterhammen
11u30-
Opruimen + Boterhammen
11u30-
Opruimen + Boterhammen
11u30-
Opruimen + Boterhammen
Natacha Antequera Galafat 3 PBKO-b Karel de Grote Hogeschool
39 Vitamine G(roen) www.kdg.be
12u00 eten 12u00 eten 12u00 eten 12u00 eten 12u00 eten Middag van 12u00 tot 13u25. Middag van 12u00 tot 13u25. Middag van 12u00 Middag van 12u00 tot 13u25. Middag van 12u00 tot 13u25.
13u25-
14u55
Kringactiviteit: Verjaardag Haroun Voorlezen: rené (NED) + vrij spel