Inventaris van het bouwdossier Rijksmuseum onderdeel van het Cuypers -archief Architect: P.J.H. Cuypers (1827-1921) archief 1876-1885 (-1928) met retro-acta: prijsvraaginzendingen voor het ontwerp van een museum, van P.J.H. Cuypers en L.H. Eberson (1822-1889) uit de jaren 1863, 1866, 1875 Marja Potters, Sigrid de Jong Nederlands Architectuurinstituut 2008
417
Embed
· 2013. 3. 31. · Inhoud 2 INHOUD, DEEL 1-4 DEEL 1 INLEIDING Cuypers inleiding 8 Korte biografische schetsen 8 Geschiedenis van het Cuypers-archief 15 Korte ontwerp en bouwgeschiedenis
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Inventaris van het bouwdossier
Rijksmuseum onderdeel van het Cuypers -archief Architect: P.J.H. Cuypers (1827-1921)
archief 1876-1885 (-1928) met retro-acta: prijsvraaginzendingen voor het ontwerp van een museum, van P.J.H. Cuypers en L.H. Eberson (1822-1889) uit de jaren 1863, 1866, 1875
Marja Potters, Sigrid de Jong Nederlands Architectuurinstituut 2008
Inhoud
2
INHOUD, DEEL 1-4
DEEL 1 INLEIDING Cuypers inleiding 8 Korte biografische schetsen 8 Geschiedenis van het Cuypers-archief 15 Korte ontwerp en bouwgeschiedenis van het Rijksmuseum 25 Verantwoording van de inventarisatie van het dossier Rijksmuseum 32 Geraadpleegde literatuur 42
INVENTARIS 45 Retro-acta: prijsvraaginzendingen voor het ontwerp van een museum 45 1 Prijsvraagontwerp van P.J.H. Cuypers, 1863 46 2 Ontwerp van L.H. Eberson in opdracht van de commissie ‘ter voorbereiding
der stichting van een Kunstmuzeüm’, 1866 49 3 Prijsvraagontwerp van P.J.H. Cuypers, 1875 52 4 Prijsvraagontwerp van L.H. Eberson, 1875 56
Inhoud
3
DEEL 1 CUYPERS-DOSSIER: HET RIJKSMUSEUM1
Geschreven stukken 60
Series van ingekomen en uitgaande brieven 61
Periodieke verslagen 63
Stukken betreffende de organisatie 65
Financiële stukken 68
Stukken betreffende de bouw en het onderhoud 70
Algemeen 70
Metselwerk 76
IJzerwerk 78
Stukken betreffende de detaillering 79
Algemeen 79
Glas-in-loodwerk 81
Steen- en beeldhouwwerk 83
Uurwerken en klokkenspel 87
Schilderwerk 89
Tegelwerk 92
Vloeren 94
Behang en stoffering 94
Stukken betreffende de meubels 95
Stukken betreffende de Rijksnormaalschool in het Rijksmuseum 98
Stukken betreffende technische voorzieningen 99
Stukken betreffende de bouwfragmenten en gipsafgietsels 103
Stukken betreffende de uitbreidingen van het Rijksmuseumgebouw 108
Fragmentengebouw 108
Rijksnormaalschool 108
Rembrandtzaal 109
Drucker I en II aanbouw 111
Stukken betreffende het plantsoen 113
1 Hiermee wordt niet alleen het museumgebouw bedoeld, maar ook de
directeurswoning en de latere uitbreidingen op het terrein van het Rijksmuseum.
Inhoud
4
DEEL 1 Stukken betreffende andere activiteiten van Cuypers gerelateerd aan het
Rijksmuseum 115
Stukken betreffende festiviteiten en officiële gelegenheden in het Rijksmuseum 115
NB Hier zijn ook enkele tekeningen ondergebracht
Inhoud
5
DEEL 2 Tekeningen 120
I Lijst van tekeningen en tekeningen met origineel tekeningnummer (nummer 1
t/m nummer 632) 120
NB De tekeningen zijn geordend naar oplopend tekeningnummer. Dit is de
oude orde en impliceert een chronologische volgorde.
II Tekeningen zonder origineel tekeningnummer 249
A Situatietekeningen 250
• Algemeen 250
• Plantsoen 250
B Presentatie- en ontwerptekeningen (plattegronden, doorsneden en
gevels) 251
• Museumgebouw en directeurswoning 251
• Museumgebouw 252
• Directeurswoning 260
• Directie- en werkloodsen 261
C Werktekeningen 262
• Museumgebouw 262
• Directeurswoning 262
D Detailtekeningen 263
• Museumgebouw en directeurswoning 263
• Museumgebouw 265
Exterieur 265
Interieur en meubels 268
Geordend naar ruimte 268
Geordend naar typologie 268
• Directeurswoning 278
• Plantsoen 284
E Technische installatietekeningen 285
• Museumgebouw 285
• Directeurswoning 287
F Latere verbouwingen en uitbreidingen 288
III Documentatie 294
NB Tekeningen van andere Europese musea, ter inspiratie of studie
Inhoud
6
DEEL 3 Foto’s en glasnegatieven 296
1 Exterieur 296
Foto’s van ontwerptekeningen 296
Tijdens de bouw 297
Na de bouw 297
2 Interieur 297
3 Details 311
Beeldhouwwerk 311
Foto’s van ontwerptekeningen 311
Foto’s van modellen 312
Modellen t.b.v. beelden (personificaties) 312
Modellen t.b.v. reliëfs 316
Gerealiseerd beeldhouwwerk 323
Glas-in-lood 326
Schilderwerk 328
Inhoud
7
DEEL 4 Documentatie 331
1 Overdrukken 331
Overdrukken van (ontwerp)tekeningen 331
Overdrukken van foto’s 331
2 Kranten en artikelen 332
3 Spotprenten 333
4 Diversen 334
Bijlagen 336
1 Concordans van oude (CUYP) naar nieuwe (RYKS) toegangsnummers 336
• Geschreven stukken 336
• Tekeningen 344
• Foto’s en (glas)negatieven 367
Concordans van negatiefnummers (vermeld in een stempel op de tekeningen) naar nieuwe negatiefnummers 370
2 Stukken betreffende eerdere bewerkingen 374
3 Topografische index op de kopieboeken van uitgaande brieven over de
bouwfragmenten, bestemd voor het Rijksmuseum afkomstig uit verschillende
plaatsen in Nederland 375
4 Trefwoordenindex op de kopieboeken van uitgaande brieven over de bouw
van het Rijksmuseum 379
5 Lijst van kamernummers in het Rijksmuseum en de directeurswoning met de
daarbij behorende functies 401
6 Lijst van personen en hun functies betrokken bij de bouw en inrichting van het
Rijksmuseum 407
7 Lijst van missiven (ter beoordeling gestuurd naar het ministerie van
Binnenlandse Zaken) met de daarbij behorende ontwerptekeningen met
aanvraagnummers van de tekeningen 411
8 (Onvolledige) werkenlijst van P.J.H. Cuypers 416
Inleiding
8
CUYPERS I N L E I D I N G2
KORTE BIOGRAFISCHE SCHETSEN
P.J.H. CUYPERS
Cuypers’ betekenis
P.J.H. Cuypers (1827-1921) is één van de bekendste Nederlandse negentiende-
eeuwse architecten. Zijn omvangrijke oeuvre omvat behalve nieuwbouw en restauraties
ook vormgeving van interieurs en ontwerpen voor decoratie en kunstnijverheid. Cuypers
is vooral bekend geworden met zijn ontwerp van het Rijksmuseum in Amsterdam dat
als gebouw een synoniem moest zijn van Rembrandts Nachtwacht en de schilderijen
van de Hollandse meesters in de Gouden Eeuw. De invloed en betekenis van Cuypers
waren zo groot omdat hij als architect van de Rijksmuseumgebouwen zijn stempel
drukte op een aantal gebouwen van de Rijksoverheid, talloze restauraties uitvoerde en
voor rooms-katholieke instellingen vooral in het zuidelijk deel van Nederland maar ook
bijvoorbeeld in Friesland een groot aantal kerken realiseerde. Op volgende generaties
architecten had hij grote invloed, mede door zijn betrokkenheid bij het (teken)onderwijs,
zijn eigen kunstwerkplaats en de door hem gestichte kunstnijverheidsschool Quellinus.
Bovendien was Cuypers in de tweede helft van de negentiende eeuw een van de
voormannen van de zich emanciperende katholieke zuil. Als zodanig speelde hij een
vooraanstaande rol in het culturele en maatschappelijke leven van zijn tijd.
Enkele jaartallen
Pierre Cuypers (Petrus Josephus Hubertus) werd in Roermond geboren op 16 mei 1827
en overleed daar op 3 maart 1921. Hij was de zoon van Johannes Hubertus Cuypers
(1769-1858), koopman en kerkschilder, en Maria Joanna Bex (1781-1874). Na zijn
opleiding aan het Stedelijk College in Roermond volgde hij van 1845 tot 1849 in
Antwerpen lessen bouwkunst aan de Académie de peinture, sculpture et architecture.
Cuypers was een goede leerling, in 1849 ontving hij de Prix d’Excellence. Na zijn
opleiding in België keerde hij in 1849 terug naar Roermond. In 1850 trouwde Cuypers
met Rosalie de Vin en zij kregen twee dochters. Zijn vrouw overleed op 7 november
1855. In 1859 hertrouwde Cuypers met Antoinette Catharine Thérèse Alberdingk Thijm,
met wie hij twee zoons en drie dochters kreeg. Tot 1865 woonde hij met zijn gezin in
Roermond, in 1865 verhuisde hij naar Amsterdam en in 1897, toen Cuypers 70 jaar
werd, verhuisde hij weer naar Roermond.
Kunstwerkplaats
In 1851 begon hij een architectenbureau in Roermond en werd hij benoemd tot
stadsarchitect van Roermond. Een jaar later stichtte hij met F. Stoltzenberg een atelier
2 Voor de inleiding is het archief geraadpleegd, de beschikbare literatuur (zie de lijst van
geraadpleegde literatuur op pagina 33) en de knipselmappen (op te vragen in de
bibliotheek van het NAi).
Inleiding
9
voor kerkelijke kunst, ‘Cuypers en Stoltzenberg’. Dit deed hij vanuit idealisme: hij wilde
met de middeleeuwse bouwloodsen als voorbeeld terugkeren naar een ambachtelijke
productie. Dit was voor Cuypers een reactie op de nadelen die de ontwikkeling van de
industriële productie en de opkomst van het commerciële bouwbedrijf met zich
meebrachten. Met een intensieve samenwerking tussen het architectenbureau en de
kunstwerkplaats wilde Cuypers tegenwicht bieden aan standaardisatie, mechanisatie
en seriematige productie. Hij werd hiertoe ook geïnspireerd door het werk en de
geschriften van de Engelse architect en theoreticus A.W.N. Pugin. De bouwloods en
het gilde waren niet alleen het antwoord op de industrialisatie, maar ook op de zijns
inziens maatschappelijke desintegratie van zijn tijd. De opkomst van stromingen als
liberalisme, socialisme en kapitalisme waren volgens hem de oorzaak van die
desintegratie. Hij zag de bouwloods en het gilde als hoeksteen van de samenleving;
een corporatieve samenleving waarin ieder naar talent en vermogen een plaats had
en de kerk als geestelijk leider optrad.
In de kunstwerkplaats in Roermond werden de traditionele ambachtelijke elementen
van het gebouw ontworpen en vervaardigd: ijzerwerk, glas-in-loodramen,
beeldhouwwerk, muurschilderingen, stoffen en meubels. Deze kunstwerkplaats heeft
dan ook een kolossale productie van kerkmeubelen en beeldhouwwerken op zijn
naam staan. Bovendien werden op de kunstwerkplaats ambachtslieden, kunstenaars
en architecten opgeleid. Aan al die disciplines was in die tijd een groot tekort.
Architectenpraktijk
Cuypers wilde niet alleen in zijn eigen kunstwerkplaats de middeleeuwse
productieverhoudingen nieuw leven inblazen, maar ook daarbuiten. De aannemer,
een figuur die in de negentiende-eeuwse bouwwereld een steeds belangrijker plaats
verwierf, leek Cuypers overbodig. Hij probeerde opdrachtgevers ervan te overtuigen
de bouw in handen van de architect te laten. Cuypers’ opdrachtgevers waren, zeker in
zijn beginjaren, vooral pastoors en kerkbesturen. Door de bevestiging van de
godsdienstvrijheid in de grondwet van 1848 en door het herstel van de bisschoppelijke
hiërarchie in 1853 barstte er bij de katholieke parochies in Nederland een ware
bouwwoede los. Iedere parochie wilde een eigen kerk. In de eerste jaren van Cuypers’
architectenpraktijk bestonden zijn opdrachten uitsluitend uit het ontwerpen van kerken.
Toch moest Cuypers, als architect-aannemer, zijn idee loslaten om alles zelf in de
hand te houden. Met name de bisschoppen verboden iedere poging buiten
aanbesteding te bouwen. Waarschijnlijk hing dit samen met het grote aantal
opdrachten voor de bouw van kerken en de daaraan verbonden financiële risico’s.
Ook later, toen Cuypers grote opdrachten als de bouw van het Centraal Station en het
Rijksmuseum in Amsterdam binnenhaalde, kon hij niet meer om de figuur van de
aannemer heen. Daar kwam bij dat er in de loop van de negentiende eeuw een steeds
sterkere scheiding tussen de verschillende beroepsgroepen ontstond en het vak van
aannemer een waar specialisme werd.
In 1865 vestigde Cuypers zich in Amsterdam en vanuit deze stad kon hij zijn
werkterrein aanzienlijk verbreden. Zo deed hij in 1876 mee aan een besloten wedstrijd
voor het ontwerp van het prestigieuze Rijksmuseum. Zijn ontwerp werd bekroond en
uitgevoerd. In 1885 werd het museum in gebruik genomen. Inmiddels was hij in 1881
begonnen met de bouw van het Centraal Station in Amsterdam. In deze werken
Inleiding
10
kwamen de twee beginselen die zo karakteristiek zijn voor zijn werk tot uitdrukking:
het principe van een rationeel gebruik van bouwmaterialen en het zichtbaar laten van
de constructie. Cuypers werd hierbij geïnspireerd door de ideeën van de Franse
architect en theoreticus E.E. Viollet-le-Duc.
In zijn oeuvre zijn twee perioden te onderscheiden: tot omstreeks 1870 overheersen
de vormen ontleend aan de Franse gotiek van de dertiende eeuw. In de periode na
1870 wordt zijn werk eclectischer. Hij nam toen meer elementen over uit de
Nederlandse gotische tradities en de Hollandse renaissance. Bij zijn restauraties
bouwde hij juist voort op de principes van de oorspronkelijke stijl, die hij interpreteerde
vanuit een negentiende-eeuws perspectief. Bij de bouw- en herstelwerkzaamheden
van kasteel De Haar in Haarzuilens ging Cuypers, onder druk van opdrachtgever
baron Van Zuylen, hierin zeer ver.
Cuypers had verschillende leerlingen die zijn ideeën verder uitwerkten. Hieronder waren
zijn zoon J.Th.J. Cuypers (1861-1949), E.J. Margry (1841-1891), N. Molenaar (1850-
1930) en J. Stuyt (1868-1934), van wie de activiteiten voornamelijk op het gebied van
de kerkbouw lagen, alsmede K.P.C. de Bazel (1869-1923), J.L.M. Lauweriks (1869-
1932) en H.J.M. Walenkamp (1871-1933). In 1893 waren bijvoorbeeld de laatste twee
genoemde decoratief tekenaars op het bureau Cuypers. De Bazel werd in 1892,
drieëntwintig jaar oud Cuypers’ chef de bureau. Ook hun archieven berusten veelal bij
het NAi.3
Bestuurder en politicus
Cuypers manifesteerde zich ook als bestuurder en politicus. Van 1888-1889 was hij
voorzitter van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst. Zowel in Amsterdam als
in de periode daarna weer terug in Roermond (1897) was hij lid van de gemeenteraad.
Tussen 1903 en 1918 is hij voorzitter van de Commissie tot het opmaken en uitgeven
van een inventaris voor eene beschrijving van de Nederlandsche Monumenten van
Geschiedenis en Kunst. In 1918 is hij korte tijd voorzitter van de Rijkscommissie van de
Monumentenzorg.
Rijksadviseur en architect van de Rijksmuseumgebouwen4
Vanaf 1874 was Cuypers betrokken bij het bouwbeleid van de Rijksoverheid. In 1874
werd hij lid van het college van rijksadviseurs voor de Monumenten van Geschiedenis
en Kunst.5 En in 1876 volgde zijn benoeming als architect der
3 De archieven van de genoemde architecten berusten alle bij het NAi behalve dat van
E.J. Margry; dit archief is in beheer bij de familie Margry. 4 Uit: Peet, De Rijksbouwmeester, 1995. En Tillema, Schetsen uit de
Geschiedenis van de Monumentenzorg in Nederland, 1975.
4 Uit: Tillema, Geschiedenis Monumentenzorg, 1975, p. 267. ‘Op instigatie van de
Minister van Binnenlandse Zaken mr. J.H. Geertsema Czn. werd bij Koninklijk Besluit
van 8 maart 1874, no. 14, ingesteld het College van Rijksadviseurs voor de
Monumenten van Geschiedenis en Kunst. Door de regering werd dit college
opgedragen, gevraagd of ongevraagd, advies uit te brengen ‘omtrent de maatregelen,
Inleiding
11
Rijksmuseumgebouwen6. Hij werd op 12 juli 1876 bij Koninklijk Besluit niet alleen
benoemd tot architect van het Rijksmuseum te Amsterdam maar tot (ambtelijk)
architect der Rijksmuseumgebouwen. Dit hield in dat Cuypers voortaan
verantwoordelijk was voor de bouwkundige staat van alle musea in Nederland. Als
bouwkundige was hij vanaf dat moment officieel verbonden aan de afdeling
Kunsten en Wetenschappen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, die geleid
werd door zijn vriend Victor de Stuers.
De positie van Cuypers als rijksarchitect is zeer moeilijk te definiëren. Beoordeeld
naar het aantal nieuwbouwprojecten van zijn hand was zijn werkzaamheid als
rijksbouwkundige gering: hij realiseerde in een ambtelijke loopbaan van 45 jaar niet
meer dan drie complete gebouwen, waarvan er slechts één een rijksmuseumgebouw
was. Daar staat tegenover dat Cuypers voor de afdeling Kunsten en Wetenschappen
een groot aantal restauraties verrichtte en met zijn ontwerp van het Rijksmuseum een
bouwstijl introduceerde die allesbepalend zou zijn voor een groot segment van de
Rijksgebouwen daarna. Voorts moet zijn positie als adviseur van De Stuers en de
minister van Binnenlandse Zaken zeer belangrijk worden geacht. De Stuers zei in dit
verband in 1897 over Cuypers: ‘Ik heb den gedienstigen man jarenlang officieel en
officieus duchtig geëxploiteerd; zoo werd er vanwege het departement van
Binnenlandse Zaken niets meer gebouwd noch gerestaureerd, zonder dat Cuypers
deswege gehoord en geraadpleegd was.’
Dus Cuypers raakte spoedig betrokken bij diverse verbouwingen en
nieuwbouwprojecten van rijkswege evenals bij rijksgesubsidieerde restauraties door
derden. Er is wel beweerd dat De Stuers, die aanvankelijk als secretaris van het
vereischt tot het behoud van gebouwen of voorwerpen, welke voor de vaderlandsche
geschiedenis of kunst belangrijk zijn, zoodanige voorwerpen op te sporen, en daarna,
voor zoo ver zij aan openbare instellingen toebehooren, een inventaris op te maken en
bij te houden;...’ Voorts, ‘... des gedaen omtrent de historische en kunstverzamelingen
van het Rijk aan de Regeering de noodige voorstellen te doen,....’ Tenslotte, ‘aan haar
advies uit te brengen over de plannen en hunne uitvoering betreffende oprigting of
herstelling van gebouwen, geheel of gedeeltelijk ten koste van het Rijk ondernomen’.
Een trits van drie zeer uiteen lopende taken: monumentenzorg, museumwezen,
rijksgebouwen.
Tot adviseurs werden benoemd mr. C. Fock (voorzitter), dr. C. Leemans
(ondervoorzitter), jhr. mr. Victor de Stuers (secretaris), de architecten P.J.H. Cuypers
en prof. E. Gugel, de Haarlemse gemeentearchivaris mr. A.J. Enschedé, de auteur mr.
Carel Vosmaer, de schilder J. Weissenbruch en jhr. Ortt.
De monumentenzorg betrof vier categorieën: rijksgebouwen, gemeentelijke gebouwen,
gebouwen van kerkelijke gemeenten en gebouwen toebehorende aan corporatiën of
particulieren.
6 De dienst Rijksmuseumgebouwen ressorteerden van 1876-1918 onder het
departement van Binnenlandse Zaken en van 1918 tot 1924 onder het departement
van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. P.J.H. Cuypers was van 1876 –1921
architect der Rijkmuseumgebouwen en J.Th.J. Cuypers was van circa 1885 –1924
waarnemend architect der Rijksmuseumgebouwen. In 1924 zijn de taken overgegaan
naar de dienst Rijksgebouwen.
Inleiding
12
college optrad, bewust trachtte Cuypers zoveel mogelijk opdrachten toe te spelen. Dit
wordt echter door de feiten weersproken. Van opdrachtversterking was in de eerste
plaats al geen sprake: aan het college werd via de minister van Binnenlandse Zaken
om advies gevraagd. Waar het zaken van zuiver bouwkundige aard betrof, was
Cuypers vervolgens een van de meest aangewezen personen binnen het college om
een rapport op te stellen. Hij zag niet op tegen lange treinreizen voor inspecties in loco
en vervaardigde met verbluffend gemak schetsjes of, indien daar behoefte aan was,
uitgewerkte tekeningen.
In 1879 werd het college van rijksadviseurs, verdeeld door interne geschillen, door de
minister ontbonden. Omdat van ministeriële zijde toch behoefte bleef aan toezicht op
door het rijk gesubsidieerde restauraties, werd in 1879 een aantal architecten verzocht
als rijksadviseur de minister in de toekomst van dienst te willen zijn. Per geval werden
steeds twee of meer adviseurs door de minister met het onderzoek belast.
Na inspectie werd een rapport uitgebracht op basis waarvan de subsidie kon worden
uitgekeerd of ingehouden. Dit nieuwe adviseurschap was in veel opzichten een weinig
aantrekkelijke functie: het reizen en rapporteren was een tijdrovende aangelegenheid
en van regeringswege werd hier slechts een bescheiden onkostenvergoeding
tegenover gesteld. Cuypers vervulde echter zijn adviseurstaak met verve. Tot zijn
dood in 1921 bleef hij als supervisor namens de minister bij tal van restauraties
betrokken. De functie van Cuypers werd na zijn dood door zijn zoon J.Th.J. Cuypers
overgenomen. 7
Cuypers, die beschikte over een haast onuitputtelijke werkkracht, trad gedurende een
groot deel van zijn loopbaan op als rijksadviseur, particulier architect en
rijksbouwkundige. Hierdoor deed zich soms een gecompliceerde verstrengeling van
functies en belangen voor.
6 Uit: Tillema, Monumentenzorg, p. 309. Cuypers vermeldde in een brief aan minister Cort
van der Linden in 1917, waarin hij zich beroemde op de 723 adviezen die hij gedurende
40 jaar aan de regering heeft gegeven: ‘Sedert 1877 hebben de opvolgende minsiters
van B.Z., bij elke aanvraag om subsidie voor de herstelling van een monument, zich
gewend tot den architect der Rijksmuseumgebouwen, om bericht en raad omtrent
kunstwaarde, geschiedenis en belangrijkheid der questieuse gebouwen. Was het advies
gunstig, dan werd het gebouw op de lijst gebracht der monumenten, door den minister
voor subsidie voor de IIe Kamer der S.G. aanbevolen. Plannen en tekeningen moesten
bij de Regering worden ingeleverd; deze zond ze tot onderzoek aan genoemde architect.
Werden de plannnen goedgekeurd en was het subsidie verleend, dan kreeg
voornoemde architect opdracht, om over de behoorlijke uitvoering te waken. Alvorens elk
gedeelte subsidie werd uitbetaald, had hij te onderzoeken of de werken genoegzaam en
behoorlijk uitgevoerd waren om dit voorschot te rechtvaardigen. Op ’t einde van het
dienstjaar werd hem nogmaals opgedragen de werken te inspecteren en verslag uit te
brenegn, of en hoeverre de subsidies konden worden uitbetaald.’
Inleiding
13
In principe kon Cuypers als rijksbouwkundige met allerhande opdrachten worden
belast. De afdeling Kunsten en Wetenschappen beheerde sinds 1875 alle gebouwen
die ressorteerden onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Dit waren onder
meer archiefgebouwen, rijksmusea en gebouwen voor hoger onderwijs. Zo verrees in
1877 in Leiden naar ontwerp van Cuypers een heliometergebouw voor de
Sterrenwacht van de Rijksuniversiteit en in 1879 in Utrecht een rijks- en
gemeentearchief (gebouwd samen met Van Lokhorst). Tot de vorming van een
departementaal bouwbureau met eigen tekenaars en opzichters in den lande kwam
het pas in 1878, bij de benoeming van de jonge architect Jacobus van Lokhorst (1844-
1906) als tweede rijksbouwkundige bij de afdeling Kunsten en Wetenschap. De Stuers
adviseerde de minister overigens om Cuypers ook te benoemen tot rijksbouwkundige
voor de gebouwen van onderwijs. Dit voorstel werd door de minister afgewezen.
Van Lokhorst en Cuypers werkten met name in het begin een enkele maal samen aan
een project, waarbij Van Lokhorst als hoofdarchitect optrad. Aldus verbouwden zij in
1879-1880 de voormalige Franciscanenkerk in Maastricht tot provinciaal rijksarchief.
Gaandeweg liet Cuypers echter bijna alle bureauwerk over aan Van Lokhorst, waarbij
op den duur Van Lokhorst zelfs het beheer over de Rijksmuseumgebouwen van zijn
oudere collega overnam: in de jaren 1880 voerde Van Lokhorst herstellingen uit aan
rijksmuseum De Gevangenpoort in Den Haag, aan rijksmuseum Het Muiderslot in
Muiden en aan het Trippenhuis in Amsterdam. Wel werd Cuypers door Van Lokhorst
in zaken van enig gewicht steeds om een oordeel gevraagd, met name waar het
rijksmusea betrof, maar ook bijvoorbeeld bij adviezen en diensten aan derden.
In een enkel geval kwam het voor dat Cuypers werd ingeschakeld voor projecten waar
Van Lokhorst de eigenlijke verantwoordelijke was. Bij gecompliceerde restauraties
trad Cuypers solitair op: bijvoorbeeld met het herstel van de pandhof van de Dom te
Utrecht (1879-1896), bij het Maarten van Rossumhuis te Zaltbommel (1881-1884) en
bij de Romaanse pandhof van Sint Marie in Utrecht (1898-1924).
Inleiding
14
J.Th.J. Cuypers (Josephus Theodorus Joannes) werd in Roermond geboren op 10 juni
1861. Hij overleed in Meerssen op 20 januari 1949. Hij was de zoon van Pierre Cuypers
en Antoinette Catharine Thérèse Alberdingk Thijm. In 1889 trouwde hij met Delphine
Marie Clara Antonie Povel. Zij kregen drie zoons en twee dochters. Pierre, een van zijn
zoons, was ook betrokken bij bouwkundige werkzaamheden, onder andere voor De
Haar.
Joseph Cuypers volgde zijn middelbare opleiding aan de rooms-katholieke kostschool
in Rolduc. Vervolgens studeerde hij verder aan de Polytechnische school in Delft. In
vier jaar tijd haalde hij daar zowel het diploma voor bouwkundig als voor civiel
ingenieur. Na een jaar praktijkervaring opgedaan te hebben en een studiereis van
zeven maanden door Europa, trad hij in 1885 bij het bureau van zijn vader in
Amsterdam in dienst. Hij had toen als voornaamste taak het bestekklaar maken van de
door zijn vader opgestelde plannen. Het eerste gebouw waaraan hij op deze manier
meewerkte was de St. Jozefkerk in Groningen (1885). Zijn belangrijkste kerkelijke werk
is de St. Bavokathedraal in Haarlem. In 1890 volgde hij zijn vader op als docent aan de
kunstnijverheidsschool Quellinus die verbonden was aan het Rijksmuseum. In 1900
associeerde hij zich met Jan Stuyt (1886-1934). Deze associatie zou tot 1908 duren.
Ook tijdens de associatie bleef hij verbonden aan het bureau van zijn vader. Na het
overlijden van Pierre Cuypers in 1921 zette Joseph het bureau in Amsterdam voort.
P.J.J.M. Cuypers was de zoon van J.Th.J. Cuypers en werd in 1891 geboren in
Hilversum en overleed in Amsterdam in 1982.
V.E.L. de Stuers (Victor Eugène Louis de Stuers) werd op 20 oktober 1843 geboren in
Maastricht. Hij overleed in Den Haag op 21 maart 1916. Tijdens zijn gymnasiumopleiding
kreeg hij tekenonderwijs van A. Schaepkens. Hij had een intense belangstelling voor
stads- en dorpsbeelden, kerken, kastelen en verdedigingswerken. In 1861 ging hij
rechten studeren in Leiden. Sindsdien schreef hij veel artikelen en publicaties over
monumenten, vandalisme en monumentenbeleid. Met zijn artikel ‘Holland op zijn smalst’
bracht hij het opzetten van de overheidszorg voor het nationaal erfgoed in een
stroomversnelling. In 1874 werd hij secretaris van het College van Rijksadviseurs voor de
Monumenten van Geschiedenis en Kunst en in 1875 referendaris aan de afdeling
Kunsten en Wetenschappen bij het departement van Binnenlandse Zaken. In deze
functie bepleitte hij aandacht voor bouwkunst, kunst en monumentenzorg als middelen
tot verheffing van het volk. Hij hield zich met medestanders als Cuypers bezig met het
organiseren van de zorg voor monumenten, musea, archieven en het onderwijs in
tekenen en kunstnijverheid. Zijn Haagse woonhuis toonde in diverse stijlkamers zijn
belangstelling voor het verzamelen van oude kunst.
J.A. Alberdingk Thijm (Josef) werd in 1820 geboren en overleed in 1889. Hij was in
Nederland een van de eerste en vurigste voorvechters van de gotische kunst. In
pamfletten, artikelen en gedichten, meest gepubliceerd in zijn eigen blad, de Dietsche
Warande, bracht hij de gotische bouwkunst naar voren als enige ‘goede, schone en ware’
architectuur.
Inleiding
15
GESCHIEDENIS VAN HET CUYPERS-ARCHIEF
A c q u i s i t i e
Het archief van het Bureau Cuypers werd tussen 1962 en 1976 in verschillende delen
geschonken door P.J.J.M. (Pierre) Cuypers, een zoon van J.Th.J. Cuypers en dus
kleinzoon van P.J.H. Cuypers, aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ) en
in het bijzonder aan het Nederlands Documentatiecentrum voor de Bouwkunst (NDB),
de voorloper van het Nederlands Architectuurinstituut (NAi).
Het betrof archiefmateriaal gevormd door zowel P.J.H. (Pierre) Cuypers (1827-1921) als
door J.Th.J. (Joseph, zoon van Pierre) Cuypers (1861-1949). Dat waren dus de
archieven van het bureau in Roermond, van het bureau in Amsterdam en van de
kunstwerkplaats Cuypers en Co. (voorheen Cuypers, Stoltzenberg en Co.) in
Roermond. Hieraan werden de archieven, die reeds in het bezit waren van het Rijk en
zich bevonden in het Rijksmuseum te Amsterdam, toegevoegd. Het betrof hier voor een
groot deel tekeningen en andere documenten van het bouwbureau van het
Rijksmuseum. Ook na 1976 zijn er nog kleine aanvullingen gekomen. In 2000 en 2002
werd het deel van het bouwarchief dat nog berustte in kasteel De Haar overgebracht
naar het NAi.
H e r k o m s t
P.J.H. Cuypers begon in 1851 een architectenbureau en een kunstwerkplaats in
Roermond. In 1865 verhuisde zijn architectenbureau naar Amsterdam.
De kunstwerkplaats in Roermond bleef voortbestaan. Van enkele grote opdrachten is
het bekend dat Cuypers daar ter plekke een bouwbureau of werkplaats had. Dit was
zeker zo bij het Rijksmuseum in Amsterdam en bij kasteel De Haar in Haarzuilens. Op
al deze plaatsen werd archief gevormd.
J.Th.J. Cuypers trad in 1885 bij het bureau van zijn vader in dienst. Van 1900 tot 1908
associeerde hij zich met architect J. Stuyt. Ook tijdens de associatie bleef hij verbonden
aan het bureau van zijn vader. In 1921 na het overlijden van P.J.H. Cuypers in 1921
nam hij het Amsterdamse bureau over.
De eerste bruikleenovereenkomsten stammen uit de jaren dertig van de vorige eeuw.
Zowel het Rijksmuseum als J.Th.J. Cuypers stonden toen boeken, correspondentie,
tekeningen en voorwerpen af aan het Gemeentelijk Museum in Roermond.
Vanaf de jaren zestig werd er begonnen met het veiligstellen van de verschillende
archiefdelen. Er waren grofweg vier archiefdelen te onderscheiden:
A In 1963 werd het archief van het Cuypers’ bureau en de kunstwerkplaats in
Roermond overgebracht naar de Rijksdienst voor de Monumentenzorg in Den
Haag. Dit deel was afkomstig uit de panden aan de Pieter Cuypersstraat in
Roermond. Bij de overbrenging speelde de rijksrestauratiearchitect C.J.M. van
der Veken een rol. Hij was werkzaam bij het architectenbureau Huis in ’t Veld –
Deltrap, dat sinds 1957 de rechtsopvolger was van het bureau van Joseph en
zijn zoon Pierre Cuypers in Roermond. Het archief verhuisde eind jaren zestig
Inleiding
16
met de Rijksdienst naar Voorburg. Het ging in 1969 voor bewerking naar
Nijmegen en werd in 1971 naar het Nederlands Documentatiecentrum voor de
Bouwkunst in Amsterdam (onderdeel van de RDMZ) overgebracht.
B Het archief van het bouwbureau van het Rijksmuseum was op de zolder
van het Rijksmuseum in Amsterdam opgeslagen in het zogenaamde Cuypers-
depot. Het bouwbureau heeft onder de verantwoordelijkheid van J.Th.J.
Cuypers tot 1920 voortbestaan. Dit deel berustte tot 1969 in het Rijksmuseum.
Het raakte daar aangevuld (en deels vermengd) met andere
architectenarchieven, onder andere die van K.P.C. de Bazel en J.J., M.A. en
J. van Nieukerken. Dit deel werd ook in 1969 voor bewerking naar Nijmegen
gebracht en vervolgens naar het NDB.
C In 1973 schonk kleinzoon P.J.J.M. Cuypers het door hem bewaarde deel van
het archief van het Amsterdamse bureau aan het NDB.
D In de jaren zeventig werd bij de voorbereiding van een tentoonstelling over
P.J.H. Cuypers nog een aanzienlijk archiefdeel aangetroffen op een zolder van
het voormalige woonhuis van Cuypers in Roermond. Zowel de Roermondse
gemeentelijke museuminstelling als de Rijksoverheid maakten aanspraak op dit
archiefdeel. Uiteindelijk kwam het (gefaseerd) terecht in Amsterdam bij het
NDB.
Toen in 1993 de hele collectie verhuisde van Amsterdam naar Rotterdam, waar het
nieuwe NAi als opvolger van het NDB was gehuisvest, werd daarmee ook het hele
Cuypers-archief overgebracht. In 1993, 2000 en 2002 volgden de laatste aanwinsten.
E e r d e r e b e w e r k i n g e n
De eerste bewerking van het Cuypers-archief werd geïnitieerd door de Amsterdamse
hoogleraren C. Peeters en C.A. van Swigchem. Hiervoor werd het archief in 1969
overgebracht naar de bibliotheek en het documentatiecentrum van de Katholieke
Universiteit (KDC) in Nijmegen.
Het te bewerken archief bestond uit twee delen. Deel A (zie hiervoor) was afkomstig
van de RDMZ en bestond uit 15 kratten met bundels tekeningen, 13 grote en
middelgrote portefeuilles en diverse plaatwerken. Deel B (zie hierboven) was
afkomstig uit het Cuypers-depot in het Rijksmuseum en was opgeslagen in 25
wasmanden, 8 grote portefeuilles, 20 grote schuifsleden en bevatte ook los materiaal.
Dit deel omvatte naast stukken van het in deze inventaris beschreven dossier van het
Rijksmuseum ook de archieven van architecten K.P.C. de Bazel, J.J., M.A. en J. van
Nieukerken.
Deze beide archiefdelen werden van 1969 tot 1971 door de studenten F. Asselbergs en
H. van Crimpen bewerkt. Uit die tijd stamt de eerste toegang die bestaat uit
fichekaarten.8 De kaarten werden indertijd gemaakt met de bedoeling een
standaardomschrijving te geven van alle projecten die in het archief aanwezig waren.
8 Zie bijlage 1, aanvraagnummer CUBA, d 2034.
Inleiding
17
Op de fichekaarten werden de volgende gegevens genoteerd: plaats, soort gebouw,
soort opdracht, opdrachtgever, datum en architect. Vervolgens is nagegaan van welke
projecten er tekeningen, correspondentie en documentatie werd aangetroffen. Daarna
werden de nummers van de verpakkingen ook op de kaarten genoteerd. Deze
nummers fungeerden sindsdien als aanvraagnummers.
De kaarten zijn op verschillende manieren geordend, op topografie, op soort gebouw,
op jaar en op mapnummer. Ook werden in een aparte catalogus tekeningen beschreven
van andere architecten. De kaartenbakken konden zo tot 1991 als toegang op het
archief gebruikt worden.
Deze bewerking is echter nooit helemaal voltooid. Niet al het materiaal is op de
fichekaarten beschreven en het niet-projectgebonden materiaal is helemaal niet
beschreven. Na de bewerking verhuisde het archief in 1971 van Nijmegen naar
Amsterdam, alwaar het archief werd beheerd door het NDB. Een deel met vooral het
persoonsgebonden materiaal bleef voor studie bij Asselbergs achter en werd in 1992 bij
het overige archief gevoegd en als supplement globaal beschreven.
Toen in 1988 de oprichting van het NAi een feit was, werd het archief voorbereid voor
de verhuizing naar Rotterdam. Hiertoe voorzag men de verschillende onderdelen van
het archief van codes: CUYP, CUYX en CUCO.
• Het archief van P.J.H. (Pierre) Cuypers met code CUYP betrof de
bureauarchieven van Roermond en Amsterdam met een omvang van ongeveer
250 strekkende meter.
In 1993 zijn de fichekaarten die in de kaartenbak geordend waren naar topografie, als
basis gebruikt voor een inventaris. Deze topografische toegang bestond uit zes
ringbanden:
Deel I: Correspondentie en fotoplaten;
Deel II a + b: Ontwerpen (tekeningen);
Supplementen (allerlei; met name ongeordend deel van het archief);
Deel III: Negatieven;
Bijlage I: Nadere toegangen op het dossier van het Rijksmuseum in Amsterdam;
Bijlage II: Nadere toegang op het dossier van kasteel De Haar in Haarzuilens;
Indexen:
• Indices op toponiem en trefwoord op de kopieboeken (zowel
algemeen als die van het Rijksmuseum);
• Lijst van chefs van de kunstwerkplaats;
• Inventaris van Cuypers’ boekerij.
• Het archief van J.Th.J. (Joseph) Cuypers met code CUYX, gedateerd van
1880 tot 1958 en met een omvang van ongeveer 12 strekkende meter. Het
betrof slechts een deel van het hele archief dat gevormd is door Joseph. Het
Inleiding
18
overgrote deel bevond zich in CUYP vanwege de samenwerking met zijn vader.
In CUYX was ook het archief van P.J.J.M. Cuypers (zoon van Joseph Cuypers)
opgenomen.
• Het archief van kunstwerkplaats Cuypers, Stoltzenberg en Co. met code
CUCO, omvang ongeveer 150 strekkende meter, gedateerd van 1852 tot 1907.
In 1992 werd op het NAi de tijdelijke collectie archief negatieven en dia’s met code
CAND gevormd. Hierin werden 293 glasnegatieven ondergebracht afkomstig uit CUYX
en 564 glasnegatieven afkomstig uit CUCO.
M e e s t r e c e n t e b e w e r k i n g
Het Cuypers-archief was toegankelijk en raadpleegbaar. Echter in de praktijk bleek dat
voor (wetenschappelijke) onderzoekers, (restauratie)architecten, tentoonstellingmakers
en de geïnteresseerde studiezaalbezoeker van het NAi raadpleging lastig was.
Factoren die de raadpleging van het archief bemoeilijkten waren::
• De omvang van de (deel)archieven en dossiers;
• De toegangen waren onnauwkeurig, onvolledig en vaak niet correct;
• Materiaal dat één project documenteerde, bevond zich in verschillende
deelverzamelingen;
• Het niet-projectgebonden materiaal was niet beschreven, evenmin als de
aanwinsten van na 1973;
• Het oorspronkelijk seriematige karakter van de tekeningen en de geschreven
stukken was niet meer intact;
• Er was in het verleden materiaal van andere architecten in het archief terecht
gekomen.
• De materiële staat van grote delen van het archief was slecht, raadpleging en
beschikbaarstelling was daarom in veel gevallen eigenlijk onverantwoord.
De verwachting was dat de vraag naar een heldere en verantwoorde inventaris in de
nabije toekomst zou toenemen. Dit werd mede ingegeven door de verbouwing en
restauratie van twee van Cuypers’ grootste projecten: het Rijksmuseum in Amsterdam
en het Kasteel De Haar in Haarzuilens en de daarmee samenhangende
wetenschappelijke en bouwkundige onderzoeken. Ook was er hoop dat een goede
inventaris op dit kolossale archief zou kunnen bijdragen aan een, nog ontbrekende,
monografie. De betekenis van de negentiende-eeuwse architectuur was in eerdere
publicaties al onderstreept. Studie van het bronnenmateriaal zou de kwaliteit van het
debat hierover kunnen bevorderen.
Gezien de staat waarin de archieven verkeerden, de kwaliteit van de toegangen en de
behoefte aan een goede inventaris, is in 2000 besloten de bewerking van het
Cuypers-archief opnieuw ter hand te nemen. Begonnen werd met de inventarisaties
Inleiding
19
van het bouwdossier van Kasteel De Haar (code HAAR) en dat van het Rijksmuseum
(code RYKS) Respectievelijk in 2001 en 2002 afgerond.
De Rijksdienst Monumentenzorg heeft de eerste inventarisatie grotendeels
gefinancierd. Voor de financiering van de inventarisatie en de conservering/restauratie
van het dossier van het Rijksmuseum heeft de Rijksgebouwendienst zorg gedragen.
In 2002 kende het Getty Grant Program van het Getty Center uit Los Angeles een
subsidie toe aan het NAi voor de inventarisatie van het overige Cuypers-archief. Met
deze bewerking is in 2003 begonnen. Als eerste is het dossier van het Centraal
Station (code CENT) ter hand genomen. Daarna is begonnen aan het Cuypers
Bureauarchief (code CUBA) en het archief van de Cuypers Werkplaats (code CUCO).
Als laatste zijn de persoonsgebonden stukken geïnventariseerd (code CUYP) met
daarin het omvangrijke fotoarchief. Eind 2007 kon het gehele project worden
afgerond.
Inleiding
20
GERAADPLEEGDE LITERATUUR9
Asch van Wijck, L.A. van, Het archief van het kasteel De Haar te Haarzuilens, Utrecht
1959 (inventaris).
Bakker, M.M., F.M. van de Poll, Architectuur en stedebouw in Amsterdam 1850-1940,
Zwolle, 1992.
Bock, M., Anfänge einer neuen Architektur. Berlages Beitrag zur architectonischen
Kultur der Niederlande in ausgehenden 19. Jahrhundert, Den Haag / Wiesbaden
1983.
Bosch Reitz, N.A., The Cuypers genaealogy, c. 1663-2002, Melbourne, 2002.
Brom, G., Herleving van de kerkelijke kunst in katholiek Nederland, Leiden 1933.
Brouwers, J.W., De bouwwerken van den architect P.J.H. Cuypers, Haarlem 1863.
Cuypers, P.J.H., ‘Woning Van Den Hoofd-Directeur Der Rijksmuseum-Gebouwen te
Jongepier, J., A. Monna, Kerken van Cuypers in oude ansichten, Zaltbommel 1997
(1984).
Kalf, J. ‘De bouwmeester Joseph Cuypers’, Elsevier’s maandschrift 35 (1924) nummer
6, 361-374.
Inleiding
22
Kasteel de Haar. 100 Works of Art from the collection of Baron van Zuylen van Nijevelt
van De Haar to benefit the restoration of Kasteel De Haar, Amsterdam 1998
(veilingcatalogus Christie’s Amsterdam).
Keuning, K., Lansink, L., A.l. van Gendt (1835-1901), J.G. van Gendt (1866-1925),
A.D.N. van Gendt (1870-1932), Architecten in zaken, Rotterdam 1999.
Kok, M., ‘Het herstel van kasteel De Haar te Haarzuilens, een middeleeuwse
binnenplaats overdekt’, Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige
Bond 95 (1996) themanummer 2/3, 42-53.
Koopmans, Y., Muurvast & gebeiteld, Beeldhouwkunst in de bouw 1840-1940,
Rotterdam 1977.
Krabbe, C.P., Ambacht Kunst Wetenschap. Bevordering van de bouwkunst in
Nederland (1775-1880), Zwolle / Zeist, 1998.
Leeuwen, A.J.C. van, De maakbaarheid van het verleden. P.J.H. Cuypers als
restauratiearchitect 1850-1918, Zeist 1995.
Loeff, K., ‘Haarzuilens dorp uit de schaduw van het kasteel’, Bulletin van de
Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 95 (1996) themanummer 2/3, 54-66.
Nieuwmeijer, G.G., ‘De overkapping van het Centraal Personenstation’, Amsterdam
het beschouwen waard, Amsterdam 1993, 171-183.
Oxenaar, A., ‘P.J.H. Cuypers en de introductie van een progressieve
architectuurgeschiedenis’, Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige
Bond 95 (1996) themanummer 2/3, 88-99.
Oxenaar, A., Centraal Station Amsterdam, Het paleis voor de reiziger, ’s-Gravenhage
1989.
Oxenaar, A., P.J.H. Cuypers. Het Rijksmuseum, schetsen en tekeningen (1863-1908),
Rotterdam 1993.
Peet, C. van der, G. Steenmeijer, De Rijksbouwmeester, twee eeuwen architectuur
van de Rijksgebouwendienst en zijn voorlopers, Rotterdam 1995.
Potters, M., ‘Een sprookje hersteld. Over de inventarisatie van het bouwdossier
kasteel De Haar’, Archievenblad (2001) 24-27.
Inleiding
23
Redactie van het genootschap A et A, Cuypers, J.Th.J., Gids voor het kasteel van
Haarzuylens en omstreken uitgegeven op de 25ste juni 1898 bij gelegenheid van het
bezoek aan het kasteel door het genootschap Architectura et Amicitia, de Vereniging
Bouwkunst en Vriendschap te Rotterdam en enige leden der afdeling Arnhem der
Maatschappij ter bevordering der Bouwkunst, Haarlem 1898.
Redactie van het genootschap A et A, ‘Onze excursie naar het huis Ter Haar’,
Architectura, 6 (1898) 27, 110-112.
Redactie van de Opmerker, ‘Haarzuijlen’, Opmerker, 33 (1898) 27, 210-212.
Reilly, James, M., Care and Identification of 19th-Century Photographic Prints,
Rochester 1986.
Rikhof, F.H.A., Inventaris van de archieven van het Rijksmuseum te Amsterdam en
zijn voorgangers 1807-1945, Amsterdam 1989.
Schiphorst, L., P. Thoben, De kunstwerkplaatsen van architect Cuypers en
Beeldhouwers in Roermond, Roermond, 1996.
Schiphorst, L., ‘Een toevloed van werk, van wijd en zijd’, De beginjaren van het Atelier
Cuypers / Stoltzenberg Roermond 1852 – ca. 1865, Nijmegen 2004.
Tillema, J.A.C., Schetsen uit de Geschiedenis van de Monumentenzorg in Nederland,
Den Haag, 1975.
Tromp, H., ‘Cuypers, Copijn en het park van kasteel De Haar’, Bulletin van de
Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 95 (1996) themanummer 2/3, 67-74.
Veenland-Heineman, K.M., A.A.E. Vels Heijn, Het nieuwe Rijksmuseum, ontwerpen
en bouwen 1863-1885, Amsterdam, 1985.
Veenland-Heineman, K.M., ‘De prijsvragen voor het Muzeüm Koning Willem I en het
Rijksmuseum 1863-1875’, in: E. de Jong, G.T.H.M. Lemmens en P.J.J. van Thiel
(ed.), Het Rijksmuseum. Opstellen over de geschiedenis van een nationale instelling,
(Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek, 1984, deel 35) Weesp 1985, 151-194.
Vlaardingerbroek & Wevers, Centraal Station Amsterdam. Bouwhistorische
verkenning – Deel 1 en 2, Utrecht, 1999.
Vries, A. de, ‘Pierrefonds en De Haar: twee 19de
eeuwse kasteelrestauraties’, Bulletin
van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 78 (1979) 1, 1-25.
Inleiding
24
Woud, A. van der, ‘Steenen mystiek. De proportiesystemen van P.J.H. Cuypers’,
Archis 3 (1988), 5, 38-46.
Woud, A. van der, Waarheid en karakter. Het debat over de bouwkunst, 1840-1900,
Rotterdam, 1997.
Woud, A. van der, ‘Het Rijksmuseum, ”Onze nationale schatkamer”. Vragen over ons,
Inleiding
25
KORTE ONTWERP- EN BOUWGESCHIEDENIS VAN HET RIJKSMUSEUM
In 1800 werd de ‘Nationale Konst-Galerij’ geopend in Huis ten Bosch bij Den Haag. In
1817 verhuisde de collectie naar het Trippenhuis, een zeventiende-eeuws herenhuis
aan de Kloveniersburgwal in Amsterdam. De verschillende collecties, die toen al
werden aangeduid met de naam Rijksmuseum, waren gehuisvest in de helft van het
pand. De ruimte was echter te klein, de kamers te laag en te donker, de temperatuur
was slecht te regelen en het pand was brandgevaarlijk. Er moest een nieuwe locatie
gezocht worden.
Commissie Muzeüm Koning Willem I
In 1862 richtte een groep Amsterdamse kunstliefhebbers en kunstenaars een
commissie op ter voorbereiding van de stichting van een kunstmuseum. Van mei 1862
tot december 1863 was Prof. dr. W. Vrolik de voorzitter, die daarna werd opgevolgd
door C.P. van Eeghen. J. A. Alberdingk Thijm was secretaris tot mei 1864. De
initiatiefnemers wilden het museum verbinden met de nagedachtenis van koning
Willem I, omdat hij zowel de stichting van het Koninkrijk der Nederlanden als de zorg
voor de kunst belichaamde, met name vanwege zijn inzet voor de teruggave van het
door de Fransen geroofde kunstbezit. Volgens de jonge Kommissie ter Voorbereiding
der Stichting van een Kunstmuzeüm, kortheidshalve ook wel Commissie Muzeüm
Koning Willem I genoemd, zou het museum naast de museale functie ook een
pantheon moeten zijn voor de nationale helden ter herdenking van vijftig jaar
‘Neerlands herstel’ (1813-1863). Indertijd rekende de regering het niet tot haar taak de
kunsten te beschermen. Daarom wendde de commissie zich voor financiële steun tot
de Tweede Kamer der Staten-Generaal. De Tweede Kamer stemde ermee in dat de
aan het Rijk toebehorende kunstwerken uit het Trippenhuis in het nieuwe museum
zouden worden opgenomen en zij zegde een subsidie toe.
Eerste prijsvraag
In april 1863 schreef de commissie, zonder dat er al een locatie vaststond, een
prijsvraag voor het ontwerp van een museumgebouw uit en werd er een jury
benoemd, waarin onder andere drie architecten, W.N. Rose, A.N. Godefroy en J.F.
Metzelaar zitting hadden. De kosten voor de bouw mochten de som van 500.000
gulden niet te boven gaan. Negentien architecten hadden voor de sluitingsdatum (1
februari 1864) ontwerpen ingezonden. De eerste prijs van 1500 gulden ging naar het
ontwerp met motto Wo die Bildung, ist auch die Kunst zu Hause en bleek van vader
en zoon Ludwig en Emil Lange te zijn. De eerste was hoogleraar in de bouwkunst aan
de Academie voor Beeldende Kunsten in München. De tweede prijs van 300 gulden
kende men toe aan ontwerp nummer 6 met motto Toute forme, qui n’est pas indiquée
par la structure doit être repousé van P.J.H. Cuypers. Hij leverde twee plannen (plan
A en plan B) in met twee verschillende plattegronden. Elk van beide plannen was
voorzien van twee gevelontwerpen: één in gotische stijl en één in renaissance stijl.
De jury koos voor plan A, een rechthoekig gebouw met twee binnenhoven en een
centrale cirkelvormige zaal, met de gevel in renaissance stijl. De eervolle
vermeldingen gingen naar L.H. Eberson (1822-1889) uit Arnhem en naar Louis
Radoux en Charles Peigniet, beiden uit Parijs. Alle plannen werden tentoongesteld in
Inleiding
26
de Academie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. Door de tentoonstelling kwam
de discussie over de uitslag in de openbaarheid. De winnende ontwerpen bleken toch
niet te voldoen en men beschouwde de prijsvraag als mislukt. De commissie besloot
een bekwaam bouwkundige te vragen de plannen van Lange en Cuypers zo te
bewerken dat het ontwerp aan de gestelde eisen zou voldoen.
De eerste gegadigde daarvoor was A.N. Godefroy, die concludeerde dat het
beschikbare bedrag van 500.000 gulden niet toereikend was, hij ontwierp een plan dat
voor minder dan 800.000 gulden niet te realiseren was, hetgeen voor de commissie
onacceptabel was. De tweede gegadigde voor de bewerking van de ontwerpen van
Lange en Cuypers was L.H. Eberson. Dit was Ebersons tweede ontwerp, na zijn
eerdere prijsvraaginzending in 1863. Begin 1865 werd Ebersons tweede plan
voorgelegd aan de minister. De deskundigen die de minister adviseerden keurden het
plan in principe goed. Vanwege een brand in museum Boymans in Rotterdam werd
Eberson verzocht om het gebouw brandveilig te maken en maakte hij weer nieuwe
tekeningen en berekeningen.10
Ook dit plan werd niet goedgekeurd maar begin 1867
besloot de commissie toch het toegezegde honorarium van 1500 gulden aan Eberson
uit te keren. Vervolgens werden de plannen voor de bouw van het Rijksmuseum tot
1875 opgeschort.
Omdat Cuypers in dit hele proces niet betrokken werd, trok Alberdingk Thijm zich
terug uit de commissie. De regering had ondertussen nog geen officiële toezegging
gedaan over de financiële steun en zo raakten de plannen op de achtergrond en
begon de commissie aan een sluimerend bestaan.
Tweede prijsvraag
In de jaren zeventig was de stichting van een Rijksmuseumgebouw niet langer een
zaak van particulier initiatief maar werd het een regeringszaak. De Tweede Kamer zag
in dat het beleid van afzijdigheid ten aanzien van het cultuurbeheer niet langer
voortgezet kon worden. In december 1872 werd het amendement Van Houten in de
Kamer aanvaard. Hierin was vastgelegd dat de kosten voor de verzamelingen van de
staat een post op de begroting dienden te zijn. Ook in de Amsterdamse gemeenteraad
werden belangrijke beslissingen genomen. Zij besloot de schilderijenverzameling in
het bezit van de stad onder te brengen in het nieuwe museum, een bedrag van
100.000 gulden bij te dragen en de grond voor het gebouw kosteloos ter beschikking
te stellen.
In 1873 werd bij Koninklijk Besluit de Commissie tot voorlichting bij de stichting van
een Rijksmuseum te Amsterdam ingesteld.11 De commissie begon met het bepalen
van de locatie voor het nieuwe Rijksmuseum. En zij verzochten vier architecten,
C. Outshoorn, H.P. Vogel, Eberson en Cuypers, een ontwerp in te dienen.12
Omdat
Outshoorn in 1875 overleed, bleven er drie kandidaten over. De jury werd gevormd
door de nieuwe commissie en door het College van Rijksadviseurs voor de
Monumenten van Geschiedenis en Kunst. Van dit in 1874 opgerichte college was
10
Ebersons prijsvraaginzending uit 1863 berust in het Koninklijk Huisarchief in Den Haag, evenals de bewerking uit 1865. Zijn ontwerp voor een brandveilig gebouw uit 1866 berust in het NAi.
11 Het grootste deel van de leden was afkomstig uit de oude commissie Koning Willem I. 12
Outshoorn was bekend als architect van het Paleis voor Volksvlijt en Vogel als winnaar van de prijsvraag voor een paleis voor de Staten-Generaal in 1865.
Inleiding
27
Victor de Stuers de secretaris. Cuypers was lid van het College maar nam uiteraard
geen deel aan de vergaderingen over de prijsvraaginzendingen. Aan de jury werden
Jozef Israëls en Cornelis Springer toegevoegd, respectievelijk de voorzitter van
Pulchri Studio in Den Haag en van Arti et Amicitiae in Amsterdam.
In het programma van eisen, opgesteld door het College van Rijksadviseurs - waar
Cuypers zitting in had -, werd bepaald dat het uiterlijk van het gebouw de bestemming
moest uitdrukken. Met andere woorden het exterieur moest overeenkomen met het
interieur namelijk het tentoonstellen van Nederlandse schilderijen, hoofdzakelijk uit de
zestiende en zeventiende eeuw.13
De bouwsom werd op 1.000.000 gulden gesteld.
Cuypers’ plan werd met grote meerderheid gekozen. Cuypers had net als in 1863
twee ontwerpen met twee verschillende plattegronden ingediend. Van één ontwerp
diende hij bovendien twee gevelvarianten in, een zestiende-eeuwse variant en een
zeventiende-eeuwse variant. De jury koos voor de zeventiende-eeuwse gevel terwijl
de zestiende-eeuwse variant Cuypers’ voorkeur had. Het plan van Eberson kreeg
geen enkele stem. Een van de bezwaren was dat hij in zijn ontwerp geen doorrit had
opgenomen. Vogel en Eberson hadden het gevoel dat de nauwe relatie tussen
Cuypers en De Stuers de reden was van de overweldigende voorkeur voor Cuypers’
plan. Protesten, ook van de Maatschappij ter Bevordering van de Bouwkunst,
mochten niet baten. De voordracht om Cuypers tot architect van het Rijksmuseum te
benoemen werd door minister J. Heemskerk zonder meer overgenomen. Koning
Willem III had nog wel bezwaren. Waarschijnlijk speelde zijn relatie met Eberson, die
‘architect des konings’ was geworden, een rol. Toch tekende hij uiteindelijk het
Koninklijk Besluit en werd P.J.H. Cuypers op 12 juli 1876 officieel benoemd tot
architect van het nieuwe Museumgebouw in Amsterdam. De commissie werd
vanwege de goede afloop in 1877 ontbonden.14
Cuypers zijn zin
De koning had voordat Cuypers was benoemd tot architect al aan de minister laten
weten dat hij het eens was met Springers bezwaren tegen het ontwerp van Cuypers.
Dit betrof vooral het sombere uiterlijk van het gebouw en de ingangen tot het museum
in de doorrit, die het verhinderden het museum te voorzien van een grote entree met
ruime opgangen. Op verzoek van de minister schonk Cuypers aandacht aan de
bezwaren van de koning. Hij maakte een nieuw gevelontwerp. Kort daarop, op 19
september, stuurde Cuypers een uitgewerkte versie van het afgewezen
prijsvraagontwerp uit 1875, de zestiende-eeuwse variant. Dit plan had Cuypers’ eigen
voorkeur. De koning liet Cuypers via de minister weten: ‘Tenslotte heb ik de eer U te
berigten dat ik mij vereenig met het gevoelen uitgedrukt in Uwe missive 19 Sept. 1876
no. 5. Aangaande de voorkeur welke Uw laatste ontwerp verdient. Naar dit ontwerp
behoort derhalve de fundering ingerigt te worden’. Dus kort nadat hij de prijsvraag had
gewonnen, kreeg Cuypers als het ware toestemming om zijn eigen ideeën te volgen
en een museum te bouwen ‘in de stijl van ’t begin der XVIe eeuw’ waarmee hij het
oordeel van de jury naast zich neer legde.
13 Hiermee werd aangesloten bij de negentiende-eeuwse opvatting om een gebouw te
ontwerpen volgens de principes van Waarheid en Karakter, zie hiervoor A. van der Woud, Waarheid en Karakter, 1997.
14 Voor de inventaris van het archief van beide commissies, zie de lijst van geraadpleegde literatuur.
Inleiding
28
Ook nadat op 13 januari 1877 de eerste paal voor het museum was geslagen, werd
het goedgekeurde ontwerp nog steeds aangepast en veranderd. Het uiterlijk van de
beide torens werd veranderd, de beide ingangen werden naar de voorkant verplaatst
en voorzien van overkappingen, en de kelderverdiepingen werden hoger gemaakt
zodat er een souterrain ontstond.
De bouw
Op 5 juli 1879 gaf de Nederlandse Kunstbode de vorderingen van de bouw als volgt
weer: ‘De fundeeringswerken zijn geheel voltooid, zoo wat de houtfundeering als wat
het metselwerk betreft. Een groote hoeveelheid bouwstoffen is reeds aanwezig.
Behalve de noodige hoeveelheid kalk, tras, cement enz. vereischt voor de regelmatige
voortzetting der metselwerken, zijn er 3 miljoen metselsteenen, ruim 1000 kub. M.
graniet van de Ourthe en 250 kub. M. witte steen aangevoerd en gedeeltelijk is de
bergsteen bewerkt. Ook is de eerste leverantie van ijzerwerk, ongeveer 150.000
kilogram, in ontvangst genomen. Voor het lossen der materialen zijn twee losplaatsen
met kranen aangelegd, de ene aan de noordzijde der Stadhouderskade, de andere
aan de oostzijde bij de Wetering. Van deze losplaatsen loopen ijzeren spoorwegen
over het geheele terrein, hetzij naar de bouw- of werkloodsen, hetzij naar de plaatsen
waar de materialen een blijvende bestemming moeten vinden. Tot bereiding der
metselspecie zijn twee molens opgericht, welke door stoomkracht gedreven worden.
Behalve de bouwloodsen voor het bureau, de modellen enz. en die voor den
aannemer en zijn opzichters, zijn er nog vier groote loodsen getimmerd, welke alle
met het spoorwegnet en het werk verbonden zijn’.15
Dit artikel in de Nederlandse Kunstbode geeft niet alleen de grote bedrijvigheid weer
op het terrein van het Rijksmuseum, maar ook dat er sprake geweest moet zijn van
een geöliede organisatie om de bouw goed te laten verlopen. Ook het aantal
binnenlandse en buitenlandse aannemers en leveranciers betrokken bij de bouw
onderstrepen de grootsheid van de bouwonderneming. De onderdelen van de bouw
werden niet meer ter plekke vervaardigd maar werden volgens een strak schema
aangevoerd. Materialen en onderdelen werden kant en klaar per schip afgeleverd aan
de Stadhouderskade en met een spoorlijntje vervoerd over de bouwplaats waar ze in
hoog tempo werden verwerkt. Zo werden bijvoorbeeld de blokken gehouwen steen
stuk voor stuk getekend en genummerd, zodat ze geheel op maat gezaagd en deels
voorzien van profielen meteen verwerkt konden worden. Ook werden bijvoorbeeld
ijzeren spanten in delen aangevoerd. Wat nog wel ter plekke vervaardigd werd was
het tekenwerk.
De functie van de tekening
A. Oxenaar noemt het tekenwerk van Cuypers, in het bijzonder bij het ontwerp van het
Rijksmuseum, een voorbeeld van een negentiende-eeuwse ontwikkeling waarin
verschillende ontwerpstadia verschillende type tekeningen opleverden.16 In het
ontwerpproces wordt de tekening daarmee van eminent belang. Voor Cuypers begon
15 Geciteerd in: Het nieuwe Rijksmuseum, 1985, 25. 16 A. Oxenaar, Het Rijksmuseum, 1993.
Inleiding
29
het allemaal met kleine schetsjes van vooral veel details. Uit deze aantekeningen
ontstonden schetsen voor plattegronden, gevels en doorsneden. Zijn tekenaars
werkten deze uit op schaal 1:100 en 1:200 en zo werden ze gepresenteerd aan de
opdrachtgever. Allerlei varianten laten het proces zien van voorlopige
ontwerptekeningen tot het definitieve ontwerp. Toen Cuypers benoemd was tot
architect was hij gemachtigd bestekken voor de bouw op te stellen en aanbestedingen
uit te schrijven. Voor de openbare aanbesteding werden de bladen van het definitieve
ontwerp aangevuld tot een complete set plattegronden, opstanden en doorsneden en
de belangrijkste details. Deze tekeningen werden in kleine oplage gedrukt en
verspreid onder aannemers. Na de aanbesteding volgde de uitwerking van het
gebouw in honderden werktekeningen. De eerste aanbesteding vond plaats op 9
november 1876. Andries Hulsen uit Amsterdam nam het maken van een schutting en
de directieloods op het terrein aan voor 13.096 gulden. De tweede aanbesteding
volgde op 13 januari 1877. Het aanleggen van de stenen funderingen en een deel van
de opbouw van het museum werd aangenomen door aannemers Schoonenburg en
Maks uit Amsterdam voor de aanneemsom van 650.000 gulden. Het tekenwerk
gebeurde vooral in de directiekeet van het Rijksmuseum. Het werk werd in percelen
aan verschillende aannemers toegewezen. Metsel- en natuursteenwerk,
hardsteenwerk, timmerwerk en ijzerconstructie werden in aparte bestekken uitgewerkt,
met op de tekening steeds een eigen kleur voor ieder materiaal.
Verbouwingen en uitbreidingen
Nog tijdens de bouw bracht Cuypers wijzigingen aan in de compositie en de
detaillering van het ontwerp. Zo werd vanwege de hoogte van de bruggen over de
Singelgracht het soubasement verhoogd en moesten de zolders aan de in 1881
gestichte Rijksnormaalschool voor Teekenonderwijzers en de Rijksschool voor
Kunstnijverheid onderdak verschaffen. De binnenplaatsen werden overdekt om te
dienen als expositieruimtes voor gipsafgietsels (westzijde) en geschiedenis
(oostzijde). Ook werd een bibliotheek aan het programma van eisen toegevoegd.
Na voltooiing van het gebouw in 1885 was de bouw van het museum grotendeels
gerealiseerd en werd het museum op 13 juli 1885 officieel door mr. J. Heemskerk,
minster van Binnenlandse Zaken, geopend. De gestelde bouwsom van 1.000.000
gulden was verregaand overschreden. De uitgaven van 1886 meegerekend had het
museum tot dan toe 2.770.000 gulden gekost. Dit zou nog niet de eindafrekening
worden. De kosten zouden tot in het begin van de twintigste eeuw met de
verschillende aanpassingen en uitbreidingen oplopen. Het gebouw werd in 1890
uitgebreid met het Fragmentengebouw, in 1892 met de Rijksnormaalschool. In 1906
werd de Nachtwachtzaal gebouwd en in 1909 en 1916 de twee Druckeruitbouwen.
Voor deze uitbreidingen was Cuypers’ zoon zeker in praktische zin verantwoordelijk.
In juli 1890 droeg P.J.H. Cuypers namelijk het toezicht op de Rijksgebouwen over aan
zijn zoon J.Th.J. Cuypers (1861-1949). In een brief aan de minister van Binnenlandse
Zaken schreef Cuypers dat hij rust moest nemen ‘ten gevolge van aanhoudend vele
werkzaamheden en daardoor veroorzaakte overspanning’.17 De tekeningen die de
bouw van deze uitbreidingen documenteren zijn vaker ondertekend door J.Th.J.
17
Zie Geschreven Stukken, Stukken betreffende de Organisatie, aanvr.nr. d 18.
Inleiding
30
Cuypers dan door P.J.H. Cuypers. Waarschijnlijk was de directe leiding in handen van
de zoon en volgde vader Cuypers het proces van een afstand.
Cuypers legde gedurende de lange bouwperiode verantwoording af aan de
opeenvolgende ministers mr. J. Heemskerk, mr. J. Kappeyne van de Copello, mr. C.
Pynacker Hordijk en wederom mr. J. Heemskerk. V. de Stuers trad daarbij steeds op
als adviseur voor de minister.
Het functioneren van het museum
In 1875 ging men er nog van uit dat het museum alleen de schilderijen uit het
Trippenhuis zou gaan huisvesten. Toen de bouw van het museum concrete vormen
aannam, werd echter snel duidelijk dat er in Nederland meer verzamelingen
bestonden die voor huisvesting in het Rijksmuseum in aanmerking kwamen. Dit
vergde de nodige aanpassingen. De eerste indruk die het museum op bezoekers
maakte was dan ook dat het er erg vol was. Depots waren in die tijd nog
ongebruikelijk: men stelde alles tentoon. Een ander bezwaar was dat voor veel
Nederlanders Cuypers’ architectuur synoniem was met het katholicisme en dus niet
passend voor een gebouw met een nationaal karakter. Vooral Carel Vosmaer was de
spreekbuis van deze protesten. Hij was er sterk tegen gekant dat Cuypers, ondanks
de keuze van de commissies van 1876, zoveel vrijheid kreeg om het museum te
bouwen in een stijl die hij zelf prefereerde en die een duidelijke katholieke signatuur
had.18 Sommigen deed het Rijksmuseum aan een kathedraal denken.
In maart 1883 werd de organisatie van het museum bij Koninklijk Besluit (nr. 33)
vastgesteld. De grondgedachte achter het Rijksmuseum was het samenbrengen van alle
nationale vormen van kunst. Daartoe werden verschillende musea in het gebouw
samengebracht. Het Rijksmuseum van Schilderijen kreeg de volledige bovenverdieping
en de zuidwestelijke benedenzalen tot zijn beschikking. De prent- en tekenkunst werden
vertegenwoordigd in het Rijksprentenkabinet, dat in de westelijke benedenverdieping
werd ondergebracht. Beeldhouwkunst, kunstnijverheid en de Nederlandse historie vielen
onder het Nederlandsch Museum van Geschiedenis en Kunst, dat gehuisvest werd in de
oostelijke binnenplaats met de omringende zalen en in de noordwestelijk gelegen zalen
op de begane grond. Ook werd onderdak verleend aan talrijke voorwerpen uit het bezit
van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap. En ten slotte vulde de in 1879 gestichte
Rijksverzameling van Gipsafgietsels van Beeldhouwwerken de westelijke binnenplaats.
In 1883 werd de functie van hoofddirecteur gecreëerd. De directeurswoning werd op 2 juli
1883 door Cuypers overgedragen aan de eerste ‘Hoofddirecteur van ’s Rijks Museum’
F.D.O. Obreen, directeur van 1885 tot 1896. Hij had de algemene leiding over het
Rijksmuseum en was verantwoordelijk voor het algemene beheer van het gebouw en
voor personeelszaken. Daarnaast was hij directeur van het Rijksmuseum van
Schilderijen. Ook de andere musea die in het Rijksmuseum waren gehuisvest, hadden
een eigen directeur.
18 Voor een beschrijving van de verschillende opvattingen zie: A. van der Woud,
Waarheid en karakter. Het debat over de bouwkunst, 1840-1900, Rotterdam 1997.
Inleiding
31
Het museum werd in 1885 op 13 juli officieel geopend, twee jaar later dan
oorspronkelijk gepland. Vanaf dat moment waren echter alleen het Rijksmuseum van
Schilderijen en het Rijksprentenkabinet te bezichtigen. Het Nederlandsch Museum van
Geschiedenis en Kunst werd pas tussen 1887 en 1896 in verschillende fases
opengesteld. En de verzameling pleisterafgietsels werd vervolgens in 1891
opengesteld voor het publiek.
De Nachtwacht
Rembrandts Nachtwacht was vanaf het midden van de negentiende eeuw onbetwist het
belangrijkste schilderij van het Rijksmuseum. Cuypers had het in zijn ontwerp de meest
centrale plek gegeven die denkbaar was. In een speciaal ontworpen zaal kwam het in het
midden van de zuidwand te hangen, in het verlengde van de galerij die het museum op
de eerste verdieping in twee helften verdeelde (de plaats waar de Nachtwacht tot op
heden hangt). Hierdoor konden de bezoekers het al van grote afstand zien hangen. Maar
de belichting van het schilderij bleek slecht te zijn. Al heel snel gingen stemmen op om
hier verbeteringen in aan te brengen. Er werd besloten tegen de ruimte waarin de
Nachtwacht hing een nieuwe zaal te bouwen. Zo zou weer, net als voorheen in het
Trippenhuis, het zijlicht op het schilderij vallen. In 1906 werd de zaal plechtig geopend.
De vele negatieve reacties leidden er zo’n twintig jaar later toe dat het schilderij opnieuw
in de oorspronkelijke zaal, maar dan op een andere wand werd teruggehangen. De
aparte uitbouw had niet tot een blijvende oplossing geleid.
Inleiding
32
VERANTWOORDING VAN DE INVENTARISATIE VAN HET DOSSIER
RIJKSMUSEUM
Inhoud
Het archief, met een omvang van ongeveer 70 meter, bestaat uit circa 2300
tekeningen, geschreven stukken, foto’s en een klein aantal (glas)negatieven.
Het archief documenteert naast de ontwerp- en bouwgeschiedenis van het
Rijksmuseum ook de prijsvragen voor het museum, die aan de bouw vooraf gingen.
In het archief werden prijsvraaginzendingen aangetroffen van Cuypers en Eberson.
De serie met ontwerptekeningen van Cuypers uit zowel 1863 als uit 1875 zijn
nagenoeg compleet. Ook de serie van Eberson uit 1875 werd volledig aangetroffen.
Van Ebersons deelname aan de prijsvraag van 1863 bevatte dit archief geen
tekeningen. Wel werd een hele serie aangetroffen uit 1866, waarmee Eberson, in
opdracht van de commissie ter voorbereiding der stichting van een Kunstmuzeüm,
voortborduurde op de winnende ontwerpen van Cuypers en Lange van 1863.
In het archief dat de bouw van het Rijksmuseum en de directeurswoning (1876-1883)
documenteert, werden zowel schetsen, ontwerp- en presentatietekeningen als werk-
en detailtekeningen aangetroffen. De tekeningen werden gemaakt in potlood, inkt en
waterverf met als drager: papier, transparant, calqueerpapier en linnen. Regelmatig,
ten behoeve van de stevigheid, werd het transparant of calqueerpapier nog eens op
papier of dikker papier geplakt. Ook van de verbouwingen en uitbreidingen van later
datum was archiefmateriaal aanwezig.
Van een groot deel van de foto’s in het archief is de fotograaf niet bekend. Wel werd
van de volgende fotografen werk aangetroffen: A.G. Beltman (Enschede), E.A. van
In 2001 werd besloten om het archief te bewerken ten behoeve van de op stapel
staande verbouwing en restauratie van het Rijksmuseum. Voor zowel de inventarisatie
als de conservering en de papierrestauratie van het archief stelde de
Rijksgebouwendienst geld ter beschikking. Het archief berustte reeds bij het NAi en
vormde een onderdeel van het Cuypers-archief (CUYP). In het kader van het
Cuypers-inventarisatieproject lag het voor de hand het archief van het Rijksmuseum,
net als dat van Kasteel De Haar dat aan deze inventarisatie vooraf ging, als een van
Cuypers’ topprojecten in een aparte inventaris te beschrijven en de verpakkingen te
voorzien van een eigen code, namelijk RYKS.
Inleiding
33
Geschreven stukken
De omvang van de geschreven stukken bedraagt circa vijf strekkende meter.
De geschreven stukken lieten zich door de bewerkers indelen in: Series van
ingekomen en uitgaande brieven, Periodieke verslagen, Stukken betreffende de
organisatie, Financiële stukken, Stukken betreffende de bouw en het onderhoud,
betreffende de detaillering en betreffende de meubels, Stukken betreffende de
Rijksnormaalschool in het Rijksmuseum, Stukken betreffende de technische
voorzieningen, betreffende de bouwfragmenten, betreffende de uitbreidingen van het
Rijksmuseum, betreffende het plantsoen en ten slotte Stukken betreffende andere
activiteiten van Cuypers gerelateerd aan het Rijksmuseum en Stukken betreffende
festiviteiten en officiële gelegenheden in het Rijksmuseum. Drie van deze categorieën
werden nog nader ingedeeld. De stukken binnen de categorieën werden
chronologisch geordend.
De geschreven stukken weerspiegelen de werkpraktijk van Cuypers.
De correspondentie, verslagen en financiële stukken documenteren Cuypers’ eigen
bedrijfsvoering. Het dossiermatige karakter van de stukken die de bouw en inrichting
van het hele complex documenteren, onderstreept Cuypers’ coördinerende rol bij de
uitvoering van zijn ontwerp. Toen Cuypers benoemd was tot architect werd hij ook
gemachtigd bestekken voor de bouw op te stellen en aanbestedingen uit te schrijven.
De aankondigingen van de aanbestedingen, de bestekken, inschrijvingen en de
uitvoering van de werkzaamheden met correspondentie, weekrapporten en financiële
verantwoording completeren de dossiers. Samen met de tekeningen geven de
dossiers een goed inzicht in het hele bouwproces. Naast Cuypers’ rol als ‘manager’
valt het bovendien op dat Cuypers zaken deed met een groot aantal (ook
buitenlandse) bedrijven, aannemers, leveranciers, ambachtslieden en kunstenaars. Uit
de stukken blijkt dat Cuypers met name georiënteerd was op Duitsland, België,
Frankrijk en Groot Brittannië. Zijn netwerk is indrukwekkend te noemen.19
19
Voor een (niet volledige) lijst van persoons- en bedrijfsnamen met hun functies, betrokken bij de bouw en inrichting van het Rijksmuseum zie bijlage 6.
Inleiding
34
Tekeningen
Bij de bewerking van de tekeningen door Asselbergs valt het wisselende
beschrijvingsniveau van drie groepen tekeningen op.
Een eerste serie van circa zeshonderd tekeningen is voorzien van een eigentijds
tekeningnummer, een beschrijving per tekening en aanvullende informatie wat betreft
datering, opzichter en schaal.
Bij een tweede groep tekeningen die te boek staat als: ‘Aanvullende lijst der
oorspronkelijke tekeningen’, zijn de tekeningen nog wel per tekening beschreven,
maar de beschrijvingen zijn uiterst summier of niet correct. De tekeningen zijn niet
voorzien van een eigentijds tekeningnummer maar wel van een later toegekend
oplopend nummer. De volgorde van de tekeningen lijkt willekeurig.
Ten slotte is er nog een ‘bulk’ tekeningen zonder nummers, waarbij slechts enkele
mappen zijn voorzien van een uiterst summiere verzamelbeschrijving, de rest is in het
geheel niet beschreven.
Eerste serie tekeningen
Het karakter van de eerste serie bleek snel te duiden. Het was een incomplete serie
tekeningen die voorzien was van tekeningnummers die in Cuypers’ tijd aan de
tekeningen waren toegekend. Uit respect voor de oude orde lag het voor de hand
deze serie intact te laten en daar waar mogelijk nader te reconstrueren en te
completeren. Deze serie betrof voornamelijk werk- en uitvoeringstekeningen, maar
bevatte ook een aantal ontwerptekeningen. Aan de hand van de werk- en
uitvoeringstekeningen werden het Rijksmuseum en de directeurswoning als het ware
laag voor laag opgebouwd. Dit impliceert dus min of meer een chronologische
volgorde van de tekeningen. Op de ontwerptekeningen zijn met name de
handtekening van Cuypers, de goedkeuring van de minister en de manier van tekenen
een indicatie voor een andere status van de tekening dan die van werktekening.
Waarschijnlijk zijn de tekeningen tijdens de eerdere bewerking door Asselbergs aan
de hand van een tekeningenlijst beschreven. Bij de beschrijvingen van de tekeningen
werd vaak ook de naam van de opzichter vermeld en de verzenddatum van de
tekening. De originele lijst werd echter niet aangetroffen in het archief. De namen van
de opzichters komen overigens wel terug in de dagboeken (aanvraagnummer d 15).
Daar wordt zelfs per persoon per dagdeel vermeld wie aan welke tekening werkte.
Het grote formaat van de tekeningen is opmerkelijk te noemen. Dit is te verklaren
doordat de tekeningen op bladen van enorme grootte op de bouwlocatie zelf, in de
directiekeet en bouwloodsen, werden vervaardigd en van commentaar werden
voorzien. Ze hoefden dus niet verstuurd te worden.
Bij de bewerking van deze serie tekeningen is de volgorde van de opeenvolgende
tekeningnummers gehandhaafd, het nummer op de tekening is het aanvraagnummer
geworden en in de beschrijving van de tekening zijn de volgende elementen
opgenomen:
Inleiding
35
• Oorspronkelijk nummer op de tekening.20
• Beschrijving van het onderwerp op de tekening.21
• Opgave van het aanvraagnummer, dat tevens het microfichenummer is.22
• Een toelichting met opgave van de drager en het gebruikte tekenmateriaal,
vermelding van eventuele teksten op de tekening, verwijzingen naar andere
tekeningen, handtekeningen, signatuur, datering, schaal en stempels. Deze
informatie is ontleend aan de tekening.
Ten slotte worden tussen vierkante haken gemaakte notities gedurende een
eerdere inventarisatie vermeld zoals verzenddatum, de naam van de
verantwoordelijk opzichter en de schaal.23
Bijvoorbeeld
261 IJzeren graatbogen onder het bordes van de twee hoofdtrappen met
de stukken in wit steen.
Aanvraagnummer: t 261
Toelichting: 2 bladen in potlood, inkt en waterverf op
papier (fraai), met een verwijzing naar tek.nr.
110, besteld op 30 maart 1880, met op de
achterzijde een stempel van *P.J.H. Cuypers
archief* met vermelding van
negatiefnummers 888 en 890
[verzenddatum: 17-02-1880, opzichter:
Haverkamp, schaal 1 op 1 en 1 op 10].
Tweede groep tekeningen
De lijst waarop de tweede groep tekeningen werd beschreven heeft het karakter van
een plaatsingslijst. Waarschijnlijk berustten deze tekeningen op verschillende plaatsen
in het Rijksmuseum en zijn, na verzameld te zijn, voorzien van een doorlopende
nummering (van 650-1101). Het karakter van deze groep was zeer divers en alle
tekeningen zaten verspreid. Er werden bijvoorbeeld prijsvraagontwerpen van Cuypers
20 Voor een concordans van oude aanvraagnummers (toegekend tijdens de inventarisatie
van Asselbergs) naar nieuwe aanvraagnummers zie bijlage 1. 21 De bouwkundige termen op de tekeningen zijn, voor zover zij opgenomen zijn in het
boek Bouwkundige termen van E.J. Haslinghuis en H. Janse (zie literatuurlijst), overgenomen in de beschrijvingen. Bij de raadpleging van het archief is het raadzaam dit boek te gebruiken.
22 In het verleden zijn een deel van de tekeningen die de bouw van het Rijksmuseum documenteert en alle prijsvraagontwerpen verfilmd. Deze zijn nu raadpleegbaar op microfilm in de studiezaal van het NAi.
23 Tijdens de bewerking door Asselbergs zijn veel tekeningen gefotografeerd. Indien een tekening is gefotografeerd, wordt dit op de achterzijde aangegeven door middel van een stempel met de tekst *P.J.H. Cuypers archief*, waarin het negatiefnummer van de foto wordt vermeld. Deze foto’s zijn in te zien in de fotobakken op de studiezaal van het NAi.
Inleiding
36
van 1863 en 1875 aangetroffen en series met ontwerpen van Eberson. Ook bevonden
zich in deze groep tekeningen van Cuypers uit 1876 en 1877, waarmee hij de minister
van Binnenlandse Zaken met succes overtuigde in te stemmen met een andere
variant dan de jury had verkozen. Ook werden er werktekeningen aangetroffen die
eigenlijk in de eerste serie leken thuis te horen. Ten slotte bevatte de tweede groep
(detail)tekeningen betreffende de inrichting, de meubilering, de decoratie van het
Rijksmuseum en de aanleg van het plantsoen.
De beschrijvingen van de tekeningen waren uiterst summier, de volgorde was
willekeurig en soms waren de tekeningen niet juist opgeborgen of vermist. Deze fase
van de bewerking was dan ook tijdrovend en complex.
Prijsvraagontwerpen
Allereerst is geprobeerd om uit de tweede groep de tekeningen, die de prijsvragen
documenteren, af te zonderen. Door onderzoek in literatuur en publicaties van
winnende ontwerpen zijn de prijsvraaginzendingen, zoals aangetroffen in het archief,
als volgt gereconstrueerd:
1 Prijsvraagontwerp van Cuypers uit 1863,
2 Ontwerp van Eberson in opdracht van de commissie ‘ter voorbereiding der
stichting van een Kunstmuzeum’ uit 1866,
3 Prijsvraagontwerp van Cuypers uit 1875,
4 Prijsvraagontwerp van Eberson uit 1875.
De inzendingen uit 1863 zijn toentertijd tentoongesteld in de Academie van Beeldende
Kunsten en na de tentoonstelling gingen de plannen terug naar de inzenders. Cuypers
had in 1863 twee plannen ingediend: plan A en plan B. De jury verkoos plan A. In het
archief werden van dit plan slechts twee presentatietekeningen aangetroffen en zes
voorontwerpen. Van plan B werden zes presentatietekeningen aangetroffen. Het
winnende ontwerp van vader en zoon Lange en plan A van Cuypers werden
achtereenvolgens door Godefroy en later door Eberson gebruikt als basis voor een
nieuw ontwerp. Dit is waarschijnlijk de reden dat Cuypers’ presentatietekeningen van
plan A niet in zijn eigen archief berusten.
Ook werd in het Cuypers-archief een serie van de hand van Eberson aangetroffen. Dit
bleek niet de eerste inzending te zijn uit 1863. Evenmin was het Ebersons eerste
bewerking van de winnende ontwerpen van Lange en Cuypers uit 1864. Beide series
berusten namelijk in het Koninklijk Huisarchief in Den Haag. Vanwege een brand in
Museum Boymans in Rotterdam in die tijd, werd Eberson opnieuw gevraagd een
ontwerp te maken voor een brandveilig gebouw. Van dit laatste ontwerp uit 1866
werden tekeningen, een begroting en een berekening van het muuroppervlak in het
archief aangetroffen. De reden waarom deze serie wel in dit archief berust is niet meer
te achterhalen.
Ten slotte werden de prijsvraaginzendingen van Cuypers en Eberson uit 1875 vrijwel
compleet aangetroffen.
Inleiding
37
De indeling in de inventaris van de prijsvraaginzendingen is chronologisch:
Prijsvraagontwerp van Cuypers uit 1863 (1), Ontwerp van Eberson in opdracht van de
commissie ‘ter voorbereiding der stichting van een Kunstmuzeum’ uit 1866 (2),
Prijsvraagontwerp van Cuypers uit 1875 (3), Prijsvraagontwerp van Eberson uit 1875
(4).
Naast de circa tachtig tekeningen is ook een gering aantal geschreven stukken en
foto’s van tekeningen beschreven. De beschrijvingen bestaan uit: een algemene
beschrijving van het ontwerp, een korte toelichting met de historische context, een
beschrijving van de tekening (of geschreven stuk of foto) met het aanvraagnummer en
microfichenummer.
De prijsvraaginzendingen zijn te beschouwen als retro-acta van het archiefdeel dat de
bouw van het Rijksmuseum documenteert. Daarom is besloten deze archivalia te
beschrijven in een aparte inventaris, die vooraf gaat aan de inventaris van het
bouwarchief van het Rijksmuseum en beide inventarissen wel als een geheel aan te
bieden.
Ontwerptekeningen
Na de prijsvraagontwerpen is geprobeerd de ontwerptekeningen uit de tweede groep
te lichten om zo het ontwerpproces te reconstrueren. Bij deze reconstructie was met
name de vermelding van de missive waar de tekening bij behoorde een goede
aanwijzing, het markeerde immers de momenten waarop Cuypers zijn
(deel)ontwerpen voorlegde aan de minister. In dat stadium van de bewerking was het
voor de hand liggend de tekeningen te ordenen naar stadium in het ontwerp- en
bouwproces (prijsvraagontwerpen, ontwerptekeningen, detailtekeningen en
werktekeningen). In dat geval had echter ook de eerste serie tekeningen opgebroken
moeten worden, omdat ook die serie, tekeningen bevatte die bij de missiven
behoorden. Hier is niet voor gekozen: de eerste serie, in volgorde van de door
Cuypers uitgereikte nummers, is in tact gelaten. De lijst met missiven met de daarbij
behorende tekeningen gaf echter wel enig inzicht in het ontwerpproces. Daarom is
een lijst met de missivenummers en de daarmee corresponderende tekeningen als
bijlage (bijlage 7) aan de inventaris toegevoegd.
De veronderstelling dat zich in de tweede groep waarschijnlijk ontbrekende tekeningen
uit de eerste serie bevonden, bleek niet houdbaar.
Derde groep tekeningen
Naast tekeningen uit de hierboven beschreven eerste serie en tweede groep, was er
nog een derde groep tekeningen. Deze tekeningen waren slechts per
verpakkingseenheid of in het geheel niet beschreven. Ook zijn deze tekeningen in het
verleden niet verfilmd. In deze groep werden fraaie ontwerpen aangetroffen voor het
decoratieve schilderwerk en tekeningen van Berlijnse, Weense en Londense musea,
die Cuypers waarschijnlijk ter studie of inspiratie heeft gebruikt. Verder documenteren
deze tekeningen vooral de latere uitbreidingen en verbouwingen van het museum en
de installatie van technische voorzieningen zoals verwarming, ventilatie en
waterleidingen.
Inleiding
38
Ordening van de tekeningen
Resumerend: het onderscheid tussen de tekeningen uit de eerste serie enerzijds en
de tekeningen uit de tweede groep en de hierboven genoemde derde groep anderzijds
is gelegen in het hebben danwel het ontbreken van een eigentijds tekeningnummer.
De tekeningen uit de eerste serie met een eigentijds tekeningnummer zijn dan ook
ondergebracht in hoofdstuk I: Tekeningen met origineel tekeningnummer. Voor de
tekeningen uit de tweede groep, met uitzondering van de prijsvraaginzendingen, en de
tekeningen uit de derde groep moest een nieuwe ordening ontwikkeld worden.
Hoofdstuk II: Tekeningen zonder origineel tekeningnummer lieten zich indelen in:
Situatietekeningen (A), Presentatie- en ontwerptekeningen (plattegronden,
doorsneden en gevels) (B), Werktekeningen (C), Detailtekeningen (D), Technische
installatietekeningen (E), Tekeningen van latere verbouwingen en uitbreidingen (F).
Voor de meeste van deze categorieën volstond een nadere onderverdeling in
museumgebouw, directeurswoning en eventueel plantsoen. Alleen de
detailtekeningen van het museumgebouw behoefden een nog nadere onderverdeling,
namelijk Exterieur en Interieur en meubels. De tekeningen van het interieur en de
meubels werden indien mogelijk ingedeeld in de subcategorie Geordend naar ruimte
en de rest werd ondergebracht in de subcategorie Geordend naar typologie.
Ten slotte werden in hoofdstuk III: Documentatie de tekeningen beschreven die
Cuypers verzameld heeft voor studiedoeleinden en/of ter inspiratie.
Fraai, fraaier, fraaist……
Veel tekeningen hebben de toevoeging (fraai) van de bewerkers gekregen. Het ligt
voor de hand dat de prijsvraagontwerpen, waar de architecten de jury’s immers mee
moesten imponeren en/of overtuigen, zeer fraai zijn. Ook de gewijzigde
ontwerptekeningen waarmee Cuypers de koning op een ander spoor heeft gebracht,
zijn fraai, evenals de vele decoratietekeningen. Maar ook de ver doorgevoerde
detaillering bij een aantal werktekeningen is indrukwekkend te noemen. Het
subjectieve karakter van deze toevoeging is wellicht misplaatst en zeker tegenstrijdig
met het streven naar een zo objectief mogelijke beschrijving van dit archief. Toch
hebben we gemeend deze lofzang te mogen toevoegen. Het is een eerbetoon aan het
vakmanschap van Cuypers en het kan gezien worden als handreiking aan die
gebruikers die het archief bij tentoonstellingen en andere presentaties bij een breder
publiek bekend maken. Ten slotte is het archief behalve een verzameling
bronnenmateriaal ook een museale collectie met een grote esthetische waarde. Al
tijdens de eerdere bewerking heeft Asselbergs een verhuld ‘fraai’ aan tekeningen
toegekend door bijzondere tekeningen op de achterzijde te voorzien van een stempel
en de geselecteerde tekeningen te laten fotograferen.
Conservering en restauratie van tekeningen
Tijdens het inventarisatieproject zijn alle tekeningen gezien en zonodig behandeld
door papierrestaurator Peter Kipp. De algemene conditie van de tekeningen was
redelijk goed te noemen. Voor het behoud van de tekeningen werden alle tekeningen
met een handzaam formaat vlak geborgen. Dat wil zeggen dat de opgerolde
tekeningen uitgerold werden en de gevouwen tekeningen indien mogelijk
Inleiding
39
uitgevouwen. Vervolgens werd beoordeeld of de conditie van het papier verbeterd
moest of kon worden. Bij de beoordeling hiervan speelde de (kunst)historische- en
administratieve waarde van de tekening een doorslaggevende rol. Zo kreeg
bijvoorbeeld een zeer gedetailleerde tekening van een ornament meer zorg dan een
uit de hand getekende werktekening. In de loop der tijd heeft het papier een
veroudering ondergaan waar de verschillende papiersoorten in meer of mindere mate
op reageren. De meest voorkomende problemen waren: het verbrokkelen van het
papier (oorzaak: veroudering), het scheuren van het papier (oorzaak: veelvuldig
gebruik) en ten slotte was het papier soms zeer vervuild (oorzaak: slechte
bewaaromstandigheden).
De tekeningen zijn op verschillende manieren behandeld. Het oppervlak van de
(plaatselijk) zeer vervuilde tekeningen is droog gereinigd. Grote scheuren, die in de
toekomst de tekening verder kunnen beschadigen, zijn hersteld. Indien verder
uitscheuren voorkomen kon worden, werden complexe scheuren vastgezet (geborgd).
Bij scherpe vouwen die het risico van scheuren in de toekomst vergroten, werden de
vouwen gevlakt. Tekeningen waarvan het papier zeer verouderd is en grote
tekeningen die niet in de gangbare portefeuilles op te bergen waren (de zogenaamde
reuzenbladen) kregen een melinex hoes. Deze hoezen zorgen voor een volledige
bescherming van de tekening. Het papier wordt in deze hoezen op zijn plaats
gehouden waardoor het dan niet nodig is scheurvorming te herstellen.
Foto’s en glasnegatieven
De foto’s zijn reeds in 2000 beschreven en verpakt door Loes van Harrevelt. Zij heeft
de foto’s toentertijd beschreven in een standaardformulier. De beschrijvingen zijn nu
zo bewerkt dat zij konden worden opgenomen in deze inventaris.
De glasnegatieven bevonden zich in de Collectie Archief Negatieven en Dia’s (CAND)
onder de code CUYX. Het aantal glasnegatieven is zeer gering. Waarschijnlijk is niet
al het beeldmateriaal indertijd overgedragen aan het NAi. Het Rijksmuseum heeft zelf
een grote collectie foto’s en glasnegatieven in beheer. De glasnegatieven over het
Rijksmuseum die zich bevinden in het archief van de Kunstwerkplaats in Roermond
(code CAND-CUCO) zijn overigens niet in deze inventaris beschreven. Archivistische
uitgangspunten beletten een ontmanteling van het archief van de Kunstwerkplaats. De
archiefvorming van de Kunstwerkplaats staat op zichzelf en dit archief zal dan ook in
een later stadium bewerkt worden.
De foto’s en glasnegatieven lieten zich indelen in de categorieën Exterieur, Interieur
en Details. Met deze indeling is geprobeerd zoveel mogelijk aan te sluiten bij de
indeling van de tekeningen. Het beeldmateriaal van het beeldhouwwerk, dat is
ondergebracht bij de rubriek Details, is veruit het talrijkst en behoefde een nadere
indeling in: [foto’s van] Ontwerptekeningen [ten behoeve van beeldhouwwerk],
Modellen en Gerealiseerd beeldhouwwerk.
De beschrijvingen van het materiaal bestaan uit de volgende onderdelen:
Inleiding
40
• Een inhoudelijke beschrijving van de afbeelding op de foto, met indien
mogelijk een indicatie voor de datering tussen vierkante haken.
• Een uniek aanvraagnummer per foto (met voorvoegsel ph) en per glasnegatief
(met voorvoegsel n).
• In de toelichting is, voor zover bekend, opgenomen: het procédé waarin de
afdruk is uitgevoerd, de naam van de fotograaf met de plaats van vestiging,
de relevante teksten, nummers en stempels op het materiaal, verwijzingen
naar andere foto’s en eventuele opmerkingen van de beschrijver.24
• Soms wordt er verwezen naar tekeningen in het archief.
Bijvoorbeeld
• Een perspectieftekening van de vestibule bij de hoofdingang.
Aanvraagnummer: ph 925
Toelichting: Albuminedruk.
Fotograaf: Wegner & Mottu, Amsterdam.
De foto’s zijn raadpleegbaar op de studiezaal, de glasnegatieven zijn dat vanwege
hun kwetsbaarheid in principe niet.
V E R W I J Z I N G N A A R A N D E R E A R C H I E V E N
Om een compleet beeld te krijgen van het hele oeuvre en persoonlijk leven van P.J.H.
Cuypers en zijn zoon J.Th.J. Cuypers is het raadzaam de respectievelijke archieven in
het NAi te raadplegen met de codes CUBA en CUYP. In de bewerkingsoperatie van
het hele Cuypers-archief is in 2001 als eerste de inventaris van het bouwdossier van
Kasteel De Haar (met code HAAR) gereedgekomen.
In het NAi berust in het archief van de Kunstwerkplaats in Roermond (met code
CUCO) ook nog materiaal ten behoeve van het Rijksmuseum, bijvoorbeeld
ontwerptekeningen van tegeltableaus. Ten slotte berust in het NAi het dossier van de
verbouwing van het Rijksmuseum van 1959 tot 1964 met tekeningen en geschreven
stukken van Architecten Bureau D. Elffers, Bureau F.A. Eschauzier, de
Rijksgebouwendienst, de aannemer en verschillende betrokken bedrijven. De omvang
van dit dossier bedraagt ongeveer 2,5 strekkende meter en is opvraagbaar op de
studiezaal onder code RIJK.
In het NAi berust ook een collectie tekeningen van Eberson. Deze is te raadplegen
onder code EBER.
24
Voor een verklarende fotografische termenlijst is het raadzaam Care and Identification of 19th-Century Photographic Prints van J.M. Reilly (zie literatuurlijst) te raadplegen.
Inleiding
41
Buiten het NAi zijn er nog archivalia over het Rijksmuseum in te zien in het
Rijksmuseum zelf en in het Rijksarchief in Haarlem, in het archief van het ministerie
van Binnenlandse Zaken en dat van de Rijksgebouwendienst, beide in het Nationaal
Archief te Den Haag.25
AANWIJZINGEN VOOR GEBRUIK
U kunt de geschreven stukken (met uitzondering van de kopieboeken van uitgegane
brieven) en de foto’s raadplegen met behulp van de aanvraagnummers, die u in de
inventaris steeds bij de beschrijvingen aantreft. Vermeld deze aanvraagnummers, met de
code RYKS, op de aanvraagbriefjes aan de balie van de NAi-studiezaal.
De kopieboeken van uitgegane brieven kunt u, net als een deel van de tekeningen,
raadplegen op de microfilms in de studiezaal. Niet alle tekeningen zijn verfilmd. Wel
verfilmd zijn: alle prijsvraaginzendingen en alle tekeningen beschreven onder hoofdstuk I.
Bij de prijsvraaginzendingen wordt het microfichenummer vermeld bij de beschrijving van
de tekening. Bij de tekeningen, beschreven onder hoofdstuk I in de inventaris, is het
microfichenummer identiek aan het aanvraagnummer. Van de resterende tekeningen is
slechts een fractie verfilmd, het microfichenummer wordt in dat geval apart vermeld.
Indien u een originele tekening, die verfilmd is, wilt zien, dient u dit te overleggen met de
studiezaalmedewerker. Een tekening die niet verfilmd is, kunt u zonder meer aanvragen.
Het is raadzaam bij het gebruik van de inventaris de cd-rom, als index, te raadplegen.
Het word-document kan dan immers doorzocht worden op termen of nummers.
25
Voor de inventarissen van deze archieven zie de literatuurlijst.
Inleiding
42
GERAADPLEEGDE LITERATUUR26
Bock, M., Anfänge einer neuen Architektur. Berlages Beitrag zur architectonischen
Kultur der Niederlande in ausgehenden 19. Jahrhundert, Den Haag / Wiesbaden
1983.
Cuypers, P.J.H., ‘Woning Van Den Hoofd-Directeur Der Rijksmuseum-Gebouwen te
Cuypers, P.J.H., V. de Stuers, Het Rijksmuseum te Amsterdam, uitgegeven onder
leiding van den Architect der Rijks Museum Gebouwen Dr. P.J.H. Cuypers, tekst van
de Stuers en plaatwerk van Cuypers, Amsterdam, Parijs.
Faber, J., Inventaris van het tekeningenarchief van de Rijksgebouwendienst en
rechtsvoorgangers over de periode 1824-1945, ‘s-Gravenhage 1992.
Faber, O., A. Fris, L. Berrevoets (e.a.), Inventaris van archieven van Commissies en
Comité’s, die betrekking hebben of in verband staan met het Rijksmuseum in
Amsterdam, 1862-1975, Amsterdam 1992.
Groneman H.J.H., ‘Museum Koning Willem de Eerste te Amsterdam. Bekroond
ontwerp van den heer P.J.H. Cuypers’, in: Hedendaagsche Bouwkunst. Uitgezochte
ontwerpen van vreemden en inlandschen oorsprong, met korte beschrijvingen,
Groningen 1870, 41-44.
Hall, James, Hall’s Iconografisch Handboek, Onderwerpen, symbolen en motieven in
de beeldende kunst, Leiden 1992.
Ham, G. van der, 200 jaar Rijksmuseum, Geschiedenis van een nationaal symbool,
Amsterdam 2000.
Haslinghuis, E.J., H. Janse, Bouwkundige termen, Verklarend woordenboek van de
westerse architectuur- en bouwhistorie, Leiden 2001 (vierde druk).
Hellenberg Hubar, B. van, Arbeid en bezieling: de esthetica van P.J.H. Cuypers, J.A.
Alberdinck Thijm en V.E.L. de Stuers, Nijmegen 1997.
Hoogewoud, G., J. Kuyt, A. Oxenaar, P.J.H. Cuypers en Amsterdam, Gebouwen en
ontwerpen 1860-1898, Assen 1985.
26
Alle artikelen en boeken in deze lijst, zijn opgenomen in de bibliotheek van het NAi en op de studiezaal te raadplegen.
Inleiding
43
Jongepier, J., A. Monna, Kerken van Cuypers in oude ansichten, Zaltbommel 1997
(1984).
Kalf, J. ‘De bouwmeester Joseph Cuypers’, Elsevier’s maandschrift 35 (1924) nummer
6, 361-374.
Koopmans, Y., Muurvast & gebeiteld, Beeldhouwkunst in de bouw 1840-1940,
Rotterdam 1977.
Krabbe, C.P., Ambacht Kunst Wetenschap. Bevordering van de bouwkunst in
Nederland (1775-1880), Zwolle / Zeist, 1998.
Leeuwen, A.J.C. van, De maakbaarheid van het verleden. P.J.H. Cuypers als
restauratiearchitect 1850-1918, Zeist 1995.
Oxenaar, A., ‘P.J.H. Cuypers en de introductie van een progressieve
architectuurgeschiedenis’, Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige
Bond 95 (1996) themanummer 2/3, 88-99.
Oxenaar, A., Centraal Station Amsterdam, Het paleis voor de reiziger, ’s-Gravenhage
1989.
Oxenaar, A., P.J.H. Cuypers. Het Rijksmuseum, schetsen en tekeningen (1863-1908),
Rotterdam 1993.
Reilly, James, M., Care and Identification of 19th-Century Photographic Prints,
Rochester 1986.
Rikhof, F.H.A., Inventaris van de archieven van het Rijksmuseum te Amsterdam en
zijn voorgangers 1807-1945, Amsterdam 1989.
Schiphorst, L., P. Thoben, De kunstwerkplaatsen van architect Cuypers en
Beeldhouwers in Roermond, Roermond, 1996.
Veenland-Heineman, K.M., A.A.E. Vels Heijn, Het nieuwe Rijksmuseum, ontwerpen
en bouwen 1863-1885, Amsterdam, 1985.
Veenland-Heineman, K.M., ‘De prijsvragen voor het Muzeüm Koning Willem I en het
Rijksmuseum 1863-1875’, in: E. de Jong, G.T.H.M. Lemmens en P.J.J. van Thiel
(ed.), Het Rijksmuseum. Opstellen over de geschiedenis van een nationale instelling,
(Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek, 1984, deel 35) Weesp 1985, 151-194.
Inleiding
44
Woud, A. van der, ‘Het Rijksmuseum, ”Onze nationale schatkamer”. Vragen over ons,
de schat en de kamer’, Feit & fictie (2001 / 2002) 5, 3, 8-14.
Woud, A. van der, Waarheid en karakter. Het debat over de bouwkunst, 1840-1900.
Rotterdam, 1997.
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
45
INVENTARIS
PRIJSVRAAGINZENDINGEN VOOR HET ONTWERP VAN EEN MUSEUM/
RETRO-ACTA
Indeling
1 Prijsvraagontwerp van P.J.H. Cuypers, 1863 46
2 Ontwerp van L.H. Eberson in opdracht van de commissie ‘ter voorbereiding
der stichting van een Kunstmuzeüm’, 1866 49
3 Prijsvraagontwerp van P.J.H. Cuypers, 1875 52
4 Prijsvraagontwerp van L.H. Eberson, 1875 56
Toelichting: • Voor een korte prijsvraaggeschiedenis, zie de Inleiding, p. 10-12 en
voor de bewerking van de tekeningen die de prijsvraaginzendingen
documenteren zie de Inleiding, p. 25-27.
• Omdat bij de nummering van de bouwtekeningen van het
Rijksmuseum de oorspronkelijke tekeninglijst van Cuypers is
aangehouden, zijn de aanvraagnummers van 1 t/m 1500 voor deze
serie gereserveerd. Daarom beginnen de aanvraagnummers van de
tekeningen die de prijsvraaginzendingen documenteren bij 2000.
• Bij de bestudering van de tekeningen kunt u eerst de microfilms
raadplegen. Het nummer van het fiche (mf.nr.) vindt u bij de
beschrijvingen. Voor de raadpleging van de tekeningen dient u te
overleggen met de studiezaalmedewerker.
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
46
1 Prijsvraagontwerp van P.J.H. Cuypers, 1863
Genummerde serie ontwerptekeningen (fraai), voorschetsen, -ontwerpen en een foto
voor ‘Projet pour le Muzeum Koning Willem De Eerste à Amsterdam’, met motto:
‘Toute forme, qui n’est pas indiquée par la structure doit être repousé (V.L.D.)’,
[1863].
Toelichting: Cuypers leverde twee plannen (plan A en plan B) in, die twee
verschillende plattegronden hadden. Elk van beide plannen was
voorzien van twee gevelontwerpen: een in gotische stijl en een in
renaissance stijl. De jury koos voor plan A, een rechthoekig gebouw
met twee binnenhoven en een centrale cirkelvormige zaal, en voor de
versie met de gevel in renaissance stijl.
Van plan A zijn zes voorontwerpen en twee presentatietekeningen in
het archief aangetroffen. Van plan B werden zes presentatietekeningen
aangetroffen.
Voorschetsen Aanvr.nr. Mf.nr.
3 Bladen: middengedeelte van het dak, travee met dakkapel en
een doorsnede van het trappenhuis.
t 2016 1073
1074
1075
(Voor)ontwerptekeningen
Plan A Tekeningbeschrijving Aanvr.nr. Mf.nr.
• Voorontwerp van de plattegrond van de begane
grond, in inkt op calqueerpapier en op karton
geplakt, met op de achterzijde een stempel van
*P.J.H. Cuypers archief* met vermelding van
negatiefnummer 696, [schaal 1 op 100].
t 2000 1068
• Voorontwerp van de plattegrond van de eerste
verdieping, in inkt op calqueerpapier en op karton
geplakt, met op de achterzijde een stempel van
*P.J.H. Cuypers archief* met vermelding van
negatiefnummer 698, [schaal 1 op 100].
t 2001 1069
• Voorontwerp van de voorgevel (in renaissance
stijl), in inkt op calqueerpapier en op karton
geplakt, met op de achterzijde een stempel van
*P.J.H. Cuypers archief* met vermelding van
negatiefnummer 695, [schaal 1 op 100].
t 2002 1067
• Voorontwerp van de achtergevel (in gotische
stijl), in inkt op calqueerpapier en op karton
geplakt, met op de achterzijde een stempel van
*P.J.H. Cuypers archief* met vermelding van
negatiefnummer 776, [schaal 1 op 100].
t 2003 1072
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
47
• Voorontwerp van de dwarsdoorsnede over AB
met een detail van de zijgevel, in inkt op
calqueerpapier en op karton geplakt, met op de
achterzijde een stempel van *P.J.H. Cuypers
archief* met vermelding van negatiefnummer
697, [schaal 1 op 100].
t 2004 1070
• Voorontwerp van doorsneden van de entreehal
en over CD en details van vensters, in inkt op
calqueerpapier en op karton geplakt, met op de
achterzijde een stempel van *P.J.H. Cuypers
archief* met vermelding van negatiefnummer
770, [schaal 1 op 100].
t 2005 1071
Blad VIII Details van het exterieur en interieur en
doorsnedes van een dakkapel en van een
bovenlicht, in inkt en waterverf op papier op
karton geplakt, met op de achterzijde een
stempel van *P.J.H. Cuypers archief* met
vermelding van negatiefnummer 769.
t 2006 1064
Blad IX Staalconstructies voor de grote zaal en details
van de dakkapel in de kleine zaal, in inkt en
waterverf op papier op karton geplakt, met op de
achterzijde een stempel van *P.J.H. Cuypers
archief* met vermelding van negatiefnummer
768, schaal 1 op 100.
t 2007 1066
Plan B Tekeningbeschrijving Aanvr.nr. Mf.nr.
Blad I Plattegrond van de begane grond, in inkt op
papier op linnen geplakt, met op de achterzijde
een stempel van *P.J.H. Cuypers archief* met
vermelding van negatiefnummer 773, schaal 1 op
100.
t 2010 1059
Blad II Plattegrond van de eerste verdieping, in inkt op
papier op linnen geplakt, met op de achterzijde
een stempel van *P.J.H. Cuypers archief* met
vermelding van negatiefnummer 772, schaal 1 op
100.
t 2011 1060
Blad III Aanzicht van de voorgevel (gotische variant), in
inkt en waterverf op papier op linnen geplakt, met
op de achterzijde een stempel van *P.J.H.
Cuypers archief* met vermelding van
negatiefnummer 771, [schaal 1 op 100].
t 2012 1061
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
48
Blad IV Doorsneden over de lijnen NO en PQ, in inkt op
papier op karton geplakt, met op de achterzijde
een stempel van *P.J.H. Cuypers archief* met
vermelding van negatiefnummer 699, schaal 1 op
100.
t 2013 1062
Blad V Doorsnede over de lijn AB en details van het
planken plafond en de fundering, in potlood en
inkt op papier op karton geplakt, met op de
achterzijde een stempel van *P.J.H. Cuypers
archief* met vermelding van negatiefnummer
700, schaal 1 op 100.
t 2014 1063
Blad VII Aanzicht van de voorgevel (renaissance variant),
in inkt op papier op karton geplakt, met op de
achterzijde een stempel van *P.J.H. Cuypers
archief* met vermelding van negatiefnummer
767, [schaal 1 op 100].
t 2015 1065
Foto Aanvr.nr.
• Foto (albuminedruk) van een perspectief
tekening van de voor- en zijgevel van plan A.
ph 922
1863-1881 Stukken betreffende de prijsvraag en het bekroonde ontwerp van
P.J.H. Cuypers voor het stichten van het ‘Muzeüm Koning Willem de
Eerste’.
Aanvraagnummer: d 262
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
49
2 Ontwerp van L.H. Eberson in opdracht van de commissie ‘ter
voorbereiding der stichting van een Kunstmuzeüm’, 1866
Genummerde serie ontwerptekeningen (fraai) en geschreven stukken voor het
Muzeum Koning Willem de Eerste, ondertekend door L.H. Eberson, januari t/m mei
1866.
Toelichting: Eberson nam ook deel aan de prijsvraag van 1863 en kreeg daarvoor
een eervolle vermelding.27
Ondanks de prijsvraag en het grote aantal
inzendingen beschikte de jury na afloop niet over een plan dat
geschikt was om uitgevoerd te worden. In 1864 vroeg de commissie
de Amsterdamse architect A.N. Godefroy de bekroonde plannen van
Cuypers en Lange zo te bewerken dat het aan de (financiële) eisen
zou voldoen. Toen Godefroy daar niet in slaagde, werd Eberson
gevraagd de plannen te bewerken.28 Begin 1865 werd Ebersons plan
voorgelegd aan de minister. De deskundigen die de minister
adviseerden, keurden het plan in principe goed, maar om het gebouw
brandveilig te maken werden er weer nieuwe tekeningen en
berekeningen gemaakt. De hieronder beschreven serie van elf
tekeningen met de begroting en een berekening van het
muuroppervlak dateren uit deze ontwerpfase. De oorspronkelijke
serie bestond uit twaalf tekeningen, maar de voorgeveltekening werd
niet aangetroffen. Begin 1867 besloot de commissie de plannen op te
schorten en het toegezegde honorarium van 1.500 gulden toch aan
Eberson uit te keren.
Tekeningen
Bladnr. Tekeningbeschrijving Aanvr.nr. Mf.nr.
Blad 1 Plattegrond van de paalfundering, in potlood en inkt
op calqueerpapier op papier geplakt, met op de
achterzijde een stempel van *P.J.H. Cuypers archief*
met vermelding van negatiefnummer 618, schaal 1 op
100 ellen.
t 2020 1076
Blad 2 Plattegrond van de aanleg van de metselwerken, in
potlood en inkt op calqueerpapier op papier geplakt,
met op de achterzijde een stempel van *P.J.H.
Cuypers archief* met vermelding van negatiefnummer
617, schaal 1 op 100 ellen.
t 2021 1077
27
Ebersons ontwerp bestond uit zes tekeningen, een beschrijving en begroting, en wordt bewaard in het Koninklijk Huisarchief te Den Haag.
28 Eberson leverde het nieuwe ontwerp in op 13 september 1864. Het bestond uit vier tekeningen: plattegronden van begane grond en verdieping, een voorgevel en een doorsnede. Deze tekeningen berusten eveneens in het Koninklijk Huisarchief.
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
50
Blad 3 Plattegrond van de benedenverdieping, in potlood,
inkt en waterverf op papier op linnen geplakt, met op
de achterzijde een stempel van *P.J.H. Cuypers
archief* met vermelding van negatiefnummer 622,
schaal 1 op 100 ellen.
t 2022 1078
Blad 4 Plattegrond van de bovenverdieping, in potlood, inkt
en waterverf op papier, met op de achterzijde een
stempel van *P.J.H. Cuypers archief* met vermelding
van negatiefnummer 621, schaal 1 op 100 ellen.
t 2023 1079
Blad 6 Achtergevel, in inkt op papier op karton geplakt, met
op de achterzijde een stempel van *P.J.H. Cuypers
archief* met vermelding van negatiefnummer 646,
schaal 1 op 50 ellen.
t 2024 1080
Blad 7 Zuidoostelijke zijgevel, in inkt op papier, met op de
achterzijde een stempel van *P.J.H. Cuypers archief*
met vermelding van negatiefnummer 624, schaal 1 op
50 ellen.
t 2025 1081
Blad 8 Doorsnede over de lijn AB, in inkt en waterverf op
papier, met op de achterzijde een stempel van *P.J.H.
Cuypers archief* met vermelding van negatiefnummer
653, schaal 1 op 50 ellen.
t 2026 1082
Blad 9 Doorsnede over de lijn CD, in inkt en waterverf op
papier op linnen geplakt, met op de achterzijde een
stempel van *P.J.H. Cuypers archief* met vermelding
van negatiefnummer 623, schaal 1 op 50 ellen.
t 2027 1083
Blad 10 Doorsnede over de lijn EF, in inkt en waterverf op
papier op linnen geplakt, met op de achterzijde een
stempel van *P.J.H. Cuypers archief* met vermelding
van negatiefnummer 620, schaal 1 op 50 ellen.
t 2028 1084
Blad 11 Doorsnede over de lijn GH, in inkt en waterverf op
papier op linnen geplakt, met op de achterzijde een
stempel van *P.J.H. Cuypers archief* met vermelding
van negatiefnummer 619, schaal 1 op 50 ellen.
t 2029 1085
Blad 12 Situatietekening, in potlood, inkt en waterverf op
papier op linnen geplakt, met vermelding van: ‘behoort
bij het adres van de commissie tot voorbereiding der
stichting van het muzeüm Koning Willem I, dd 17 april
1866, ondertekend door secretaris’, met op de
achterzijde een stempel van *P.J.H. Cuypers archief*
met vermelding van negatiefnummer 654, schaal 1 op
100 ellen.
t 2030 1086
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
51
Geschreven stukken
Bladnr. Beschrijving Aanvr.nr.
Blad 13 Berekening van de muurvlakte van de grote en kleine
schilderijzalen, galerijen en kabinetten.
d 2031
Blad 14 Begroting van het ingezonden ontwerp. d 2032
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
52
3 Prijsvraagontwerp van P.J.H. Cuypers, 1875
Serie ontwerptekeningen (fraai), geschreven stukken en foto’s voor het Rijksmuseum
te Amsterdam, [1875].
Toelichting: Cuypers leverde, net als in 1863, twee ontwerpen in. Het eerste
bestond, zoals het programma van eisen vroeg, uit tekeningen van
plattegronden, opstanden, doorsneden en details (15 in aantal). Het
tweede bestond uit slechts één tekening met daarop twee
plattegronden van een U-vormig gebouw. In zijn toelichting schreef
Cuypers dat zo het beschikbare terrein optimaal zou worden benut en
dat bovendien toekomstige uitbreidingen van het gebouw eenvoudig te
realiseren zouden zijn.
De commissies kozen het eerste uitgewerkte plan, een rechthoekig
gebouw met twee overdekte binnenplaatsen, gescheiden door een
centrale doorgang. Een gevolg van de symmetrische opzet van het
gebouw was, dat het twee ingangen zou krijgen aan weerszijden van
de doorgang. Cuypers leverde bij zijn ontwerp een aantal varianten,
waarbij die ingangen steeds op een andere plaats waren gepland: aan
de voorzijde van het gebouw, in de onderdoorgang met directe
verbinding naar de beide binnenplaatsen, en in de onderdoorgang
maar dan meteen links en rechts vooraan, uitkomend in een vestibule.
Ook voor het exterieur leverde Cuypers twee ontwerpen in. Het
programma van eisen volgend ontwierp hij een gebouw in de bouwstijl
van het begin van de zeventiende eeuw, een bakstenen gebouw met
rijen natuurstenen pilasters tussen de ramen op de eerste verdieping.
Het tweede ontwerp, in de stijl van het begin van de zestiende eeuw,
had Cuypers’ eigen voorkeur. Hij meende dat het gebouw in deze vorm
goedkoper te realiseren zou zijn. De jury koos voor de zeventiende-
eeuwse gevel. Op 29 april 1876 deelden de beide commissies hun
oordeel aan de minister mee. ‘Het ontwerp is geheel in den geest van
de Nederlandse Renaissance uit het laatste der XVIde en het begin
der XVIIde eeuw. Eene tekening geeft een variant van den voorgevel
zonder pilasters, met een graffito aangevuld. Het ontwerp is goed en
veelzijdig doordacht. Niet alleen getuigen de talrijke en uitvoerige
plattegronden en opstandtekeningen, maar ook de details, bijv. die
betreffende de tentoonstelling der prenten en die voor de wijze van
plaatsing en verlichting der schilderijen’.
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
53
Geschreven stukken en documentatie Aanvr.nr.
• Programma van eisen voor de bouw van een Rijksmuseum en
een begroting van kosten voor de bouw volgens ontwerp van
architect P.J.H. Cuypers te Amsterdam met reacties van de
Commissie tot Voorlichting van een Rijksmuseum te
Amsterdam en de Rijksadviseurs voor de Monumenten van
Geschiedenis en Kunst, 1875-1876.
d 2040
• Lijstje met tekeningbeschrijvingen van het eerste
prijsvraagontwerp van P.J.H. Cuypers.
d 2041
• Overdruk van een ontwerp van J.H. Leliman voor een Muzeum Koning Willem III, 1864, (niet voor de prijsvraag ingezonden).
d 2042
Tekeningen
Toelichting: Voor de volgorde van de ontwerptekeningen is het originele
tekeningenlijstje (zie hierboven, aanvr.nr. d 2041) aangehouden.
Voorschetsen Aanvr.nr. Mf.nr.
15 Bladen: met onder andere plattegronden, gevels en (ter
documentatie) twee plattegronden van het zuidelijk gedeelte
van de gemeente Amsterdam met aanwijzing van de laatste
uitbreiding door A.J. van der Stok (fraai) jr. in 1872, 1873 en
een situatieplan van de ligging van het museum volgens de
kaart uit 1872.
5 Bladen zijn op de achterzijde voorzien van een stempel van
*P.J.H. Cuypers archief* met vermelding van negatiefnummers
690, 723, 724, 726 en 792.
t 2044 663
667
1028
1031
1036
Eerste ontwerp
Bladnr. Tekeningbeschrijving Aanvr.nr. Mf.nr.
(1) Situatieplan, in potlood, inkt en waterverf op papier
op linnen geplakt, ondertekend door P.J.H. Cuypers,
met op de achterzijde een stempel van *P.J.H.
Cuypers archief* met vermelding van negatiefnummer
997.
t 2045 737
(2) Heifundering, verwarming en ventilatie, in inkt en
waterverf op papier, ondertekend door P.J.H.
Cuypers, met op de achterzijde een stempel van
*P.J.H. Cuypers archief* met vermelding van
negatiefnummer 683, schaal 1 op 100.
t 2046 750
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
54
(3) (Voorontwerp van de) plattegrond van de begane
grond, in inkt en waterverf op calqueerpapier op
papier geplakt, met op de achterzijde een stempel van
*P.J.H. Cuypers archief* met vermelding van
negatiefnummer 1065, schaal 1 op 100.
t 2047 739
(4) (Voorontwerp van de) plattegrond van de eerste
verdieping, in inkt en waterverf op calqueerpapier op
papier geplakt, met op de achterzijde een stempel van
*P.J.H. Cuypers archief* met vermelding van
negatiefnummer 1064, schaal 1 op 100.
t 2048 740
(6) Aanzicht van de voorgevel, in inkt en waterverf op
papier op linnen geplakt, ondertekend door P.J.H.
Cuypers, met op de achterzijde een stempel van
*P.J.H. Cuypers archief* met vermelding van
negatiefnummer 667.
t 2050 743
(7) Aanzicht van de achtergevel, in inkt en waterverf op
papier op linnen geplakt, ondertekend door P.J.H.
Cuypers, met op de achterzijde een stempel van
*P.J.H. Cuypers archief* met vermelding van
negatiefnummer 666.
t 2051 744
(8) Aanzicht van de noordwestgevel, in potlood, inkt en
waterverf op papier op linnen geplakt, met op de
achterzijde een stempel van *P.J.H. Cuypers archief*
met vermelding van negatiefnummer 1000.
t 2052 738
(9) Doorsnede over de lijn AB, in inkt en waterverf op
papier op linnen geplakt, ondertekend door P.J.H.
Cuypers, met op de achterzijde een stempel van
*P.J.H. Cuypers archief* met vermelding van
negatiefnummer 664.
t 2053 742
(10) Doorsneden over de lijn CD, EF, GH, IK, LM; twee
gevels van de directeurswoning (voorgevel en de
zuidoostelijke zijgevel) en een doorsnede, in inkt en
waterverf op papier op linnen geplakt, ondertekend
door P.J.H. Cuypers, met op de achterzijde een
stempel van *P.J.H. Cuypers archief* met vermelding
van negatiefnummer 663.
t 2054 741
• Dwarsdoorsnede over de hoofdzaal (a), detail van een
boog met gewelf (b), doorsnede kabinet (c), detail van
de eerste etage aan de achtergevel (d) en standaard
voor de tentoonstelling van prenten (e) in potlood, inkt
en waterverf op papier op linnen geplakt, ondertekend
door P.J.H. Cuypers, met op de achterzijde een
stempel van *P.J.H. Cuypers archief* met vermelding
van negatiefnummers 779, 780, 781, 782, 783 (zeer
fraai).
t 2055 755
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
55
(13) Achtergevel in perspectief, inkt en waterverf op papier
op linnen geplakt, ondertekend door P.J.H. Cuypers,
met op de achterzijde een stempel van *P.J.H.
Cuypers archief* met vermelding van negatiefnummer
987 (zeer fraai).
t 2057
1037
(14) Detail van het middengedeelte van de voorgevel (met
voorontwerp), in inkt en waterverf op papier op linnen
geplakt, ondertekend door P.J.H. Cuypers, met op de
achterzijde stempels van *P.J.H. Cuypers archief* met
vermelding van negatiefnummers 774 en 775.
t 2058
t 2059
753
754
(15) Fragment van een gevel uit het begin van de
zestiende eeuw (als alternatief), in inkt en waterverf
op papier op papier geplakt, ondertekend door P.J.H.
Cuypers, met op de achterzijde een stempel van
*P.J.H. Cuypers archief* met vermelding van
negatiefnummer 777, schaal 1 op 50.
t 2060 752
• Plattegrond van de begane grond met daarop
aangegeven het buizenstelsel voor de verwarming en
ventilatie, door Geneste en Herscher uit Parijs, 1875,
met op de achterzijde een stempel van *P.J.H.
Cuypers archief* met vermelding van negatiefnummer
691, schaal 1 op 100.
t 2061 1048
Tweede ontwerp
Tekeningen Aanvr.nr. Mf.nr.
(16) Plattegronden van de begane grond en de eerste
verdieping in potlood en inkt op papier, ondertekend
door P.J.H. Cuypers, met op de achterzijde een
stempel van *P.J.H. Cuypers archief* met vermelding
van negatiefnummer 706, schaal 1 op 10, met drie
voorontwerpen in (kleur)potlood en inkt op (calqueer)
papier en één op papier geplakt, met op de
achterzijde stempels van *P.J.H. Cuypers archief* met
vermelding van negatiefnummers 710, 716 en 766.
t 2065
t 2066
t 2067
t 2068
666
668
669
670
Foto’s Aanvr.nr.
• Foto (albuminedruk) van een ontwerptekening van de
voorgevel en westelijke zijgevel in perspectief ten behoeve
van de prijsvraag in 1875.
ph 923
• Foto (albuminedruk) van een tekening van het
middengedeelte van de voorgevel met doorgang.
ph 924
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
56
4 Prijsvraagontwerp van L.H. Eberson, 1875
Genummerde serie ontwerptekeningen (zeer fraai) voor een Nieuw Museum-
Gebouw te Amsterdam, ondertekend door L.H. Eberson, november 1875.
Toelichting: Naast Cuypers deed ook Eberson mee aan de tweede prijsvraag. Aan
deze prijsvraag deden vier, van tevoren aangewezen, architecten
mee. Eberson was net als C. Outshoorn aanbevolen door de
Commissie van Voorlichting. Cuypers deed mee als tweede
prijsvraagwinnaar van de vorige keer (eerste prijswinnaar Lange was
inmiddels overleden). De vierde architect was H.P. Vogel.
Het plan van Eberson kreeg geen enkele stem. Een van de bezwaren
was dat hij in zijn ontwerp geen doorgang had opgenomen. In het
archief werden 13 tekeningen van de hand van Eberson aangetroffen.
Bladnr. Tekeningbeschrijving Aanvr.nr. Mf.nr.
Blad 1 Plattegrond van de paalfundering, in inkt en waterverf
op papier, met op de achterzijde een stempel van
*P.J.H. Cuypers archief* met vermelding van
negatiefnummer 645, schaal 1 op 40.
t 2070 1089
Blad 2 Plattegrond van de kelders met
verwarmingstoestellen, in inkt en waterverf op papier,
met op de achterzijde een stempel van *P.J.H.
Cuypers archief* met vermelding van negatiefnummer
640, schaal 1 op 40.
t 2071 1090
Blad 3 Plattegrond van de begane grond, in inkt en waterverf
op papier, met op de achterzijde een stempel van
*P.J.H. Cuypers archief* met vermelding van
negatiefnummer 972, schaal 1 op 50.
t 2072 1091
Blad 4 Plattegrond van de eerste verdieping, in inkt en
waterverf op papier, met op de achterzijde een
stempel van *P.J.H. Cuypers archief* met vermelding
van negatiefnummer 973, schaal 1 op 50.
t 2073 1092
Blad 5 Plattegrond van de entresol, woning conciërge enz., in
inkt en waterverf op papier, met op de achterzijde een
stempel van *P.J.H. Cuypers archief* met vermelding
van negatiefnummer 625, schaal 1 op 25.
t 2074 1093
Blad 6 Voorgevel, in inkt en waterverf op papier, met op de
achterzijde een stempel van *P.J.H. Cuypers archief*
met vermelding van negatiefnummer 981, schaal 1 op
50.
t 2075 1094
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
57
Blad 8 Zijgevel, in inkt en waterverf op papier, met op de
achterzijde een stempel van *P.J.H. Cuypers archief*
met vermelding van negatiefnummer 639, schaal 1 op
50.
t 2076 1095
Blad 9 Doorsnede over de lijn AB, in inkt en waterverf op
papier, met op de achterzijde een stempel van *P.J.H.
Cuypers archief* met vermelding van negatiefnummer
643, schaal 1 op 50.
t 2077 1096
Blad 10 Doorsnede over de lijn CD, in inkt en waterverf op
papier, met op de achterzijde een stempel van *P.J.H.
Cuypers archief* met vermelding van negatiefnummer
641, schaal 1 op 50.
t 2078 1097
Blad 11 Doorsnede over de lijn EF, in inkt en waterverf op
papier, met op de achterzijde een stempel van *P.J.H.
Cuypers archief* met vermelding van negatiefnummer
638, schaal 1 op 50.
t 2079 1098
Blad 12 Gezicht op de daken, in inkt en waterverf op papier,
met op de achterzijde een stempel van *P.J.H.
Cuypers archief* met vermelding van negatiefnummer
637, schaal 1 op 40.
t 2080 1099
Blad 14 Detail (historische voorstelling) van de doorsnede
over AB, in inkt en waterverf op papier, met op de
achterzijde een stempel van *P.J.H. Cuypers archief*
met vermelding van negatiefnummer 642, schaal 1 op
10.
t 2081 1100
Blad 15 Situatieplan, in inkt en waterverf op papier, met op de
achterzijde een stempel van *P.J.H. Cuypers archief*
met vermelding van negatiefnummer 644, schaal 1 op
150.
t 2082 1101
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
58
CUYPERS-DOSSIER: HET RIJKSMUSEUM
INDELING VAN DE GESCHREVEN STUKKEN
Series van ingekomen en uitgaande brieven 61
Periodieke verslagen 61
Stukken betreffende de organisatie 63
Financiële stukken 68
Stukken betreffende de bouw en het onderhoud 70
Algemeen 70
Metselwerk 76
IJzerwerk 78
Stukken betreffende de detaillering 79
Algemeen 79
Glas-in-loodwerk 81
Steen- en beeldhouwwerk 83
Uurwerken en klokkenspel 87
Schilderwerk 89
Tegelwerk 92
Vloeren 94
Behang en stoffering 94
Stukken betreffende de meubels 95
Stukken betreffende de Rijksnormaalschool in het Rijksmuseum 98
Stukken betreffende technische voorzieningen 99
Stukken betreffende de bouwfragmenten 103
Stukken betreffende de uitbreidingen van het Rijksmuseumgebouw 108
Fragmentengebouw 108
Rijksnormaalschool 108
Rembrandtzaal 109
Drucker I en II aanbouw 111
Stukken betreffende het plantsoen 113
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
59
Stukken betreffende andere activiteiten van Cuypers gerelateerd aan het
Rijksmuseum 115
Stukken betreffende festiviteiten en officiële gelegenheden in het
Rijksmuseum 115
NB Hier zijn ook enkele tekeningen ondergebracht
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
60
G E S C H R E V E N S TU K K E N
SERIES VAN INGEKOMEN EN UITGAANDE BRIEVEN
1875-1921 Ingekomen brieven (missiven) gericht aan ‘den Architect der
Rijksmuseumgebouwen te Amsterdam’, het merendeel is afkomstig van het
Ministerie van Binnenlandse Zaken en het Gemeentebestuur van
Amsterdam.
Toelichting: Voor een register op de ingekomen brieven van 1879-1901,
zie CUYP d 1097.
Periode Aanvraagnummer
20-05-1875 tot 23-12-1878 d 1
19-02-1879 tot 01-12-1882 d 2
03-01-1883 tot 18-11-1886 d 3
27-01-1887 tot 12-12-1892 d 4
31-01-1893 tot 07-09-1899 d 5
24-01-1900 tot 26-11-1903 d 6
17-02-1904 tot 27-11-1906 d 7
10-01-1907 tot 30-12-1909 d 8
05-01-1910 tot 31-12-1912 d 9
06-01-1913 tot 22-12-1915 d 10
06-01-1916 tot 30-12-1919 d 11
02-01-1920 tot 29-12-1921 d 12
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
61
1876-1881 Cahiers met kopieën van verzonden brieven (missiven) betreffende onder
andere het Rijksmuseum naar de minister van Binnenlandse Zaken.
Toelichting: Voor een topografische- en trefwoordenindex op de cahiers
zie Bijlage 3 en Bijlage 4 in deze inventaris.
Verwijzing: Omdat deze cahiers niet alleen het Rijksmuseum betreffen,
worden zij beschreven in de inventaris van het bureau-archief
van Cuypers (CUBA).
Voor de concept-missiven van onder andere het
Rijksmuseum over de periode 1878-1891, zie CUBA g 2004,
g 2005, g 2006 en g 2007.
Periode Cahiernummers Briefnummers Aanvr.nr.
1876-1878 1 t/m 9 1-425 CUBA g 2000
1878-1880 10 t/m 16 426-795 CUBA g 2001
1880-1881 17 t/m 23 796-1040 CUBA g 2002
1881 24 t/m 30 1041-1217 CUBA g 2003
1879-1901 Registers van ingekomen en uitgegane brieven.
Toelichting: Deze registers zijn nadere toegangen op de correspondentie
over het Rijksmuseum, maar ook over andere projecten.
Daarom zijn zij ondergebracht in het Cuypers-archief met de
code CUBA.
Register Aanvraagnummer
Ingekomen brieven CUBA g 2008
Uitgegane brieven CUBA g 2009
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
62
1880-1920 Kopieboeken van verzonden brieven, met alfabetische naamindices.
Toelichting: Deze boeken zijn raadpleegbaar op microfilm.
Deze brieven betreffen niet alleen de correspondentie over
het Rijksmuseum, maar ook over andere projecten. Daarom
zijn zij ondergebracht in het Cuypers-archief (code CUBA).
Voor een topografische- en trefwoordenindex op de
kopieboeken zie Bijlage 3 en Bijlage 4 in deze inventaris.
Voor een register op de uitgegane brieven zie: CUBA g 2009.
Boeknummer Periode Aanvraagnummer
1 (I) 17-06-1880 tot 28-11-1881 CUBA, kb 1
2 (II) 28-11-1881 tot 16-07-1883 CUBA, kb 2
3 (III) 16-07-1883 tot 30-10-1884 CUBA, kb 3
4 (IV) 30-10-1884 tot 16-03-1886 CUBA, kb 4
5 (V) 16-03-1886 tot 05-04-1887 CUBA, kb 5
6 (VI) 09-04-1887 tot 14-12-1888 CUBA, kb 6
7 (VII) 15-12-1888 tot 22-04-1891 CUBA, kb 7
8 (VIII) 23-04-1891 tot 25-08-1893 CUBA, kb 8
9 (IX) 25-08-1893 tot 22-06-1896 CUBA, kb 9
10 (X) 23-06-1896 tot 22-02-1899 CUBA, kb 10
11 (XI) 30-01-1899 tot 25-07-1901 CUBA, kb 11
12 (XII) 26-07-1901 tot 19-07-1904 CUBA, kb 12
13 (XIII) 27-07-1904 tot 21-06-1907 CUBA, kb 13
14 (XIV) 22-06-1907 tot 04-03-1911 CUBA, kb 14
15 (XV) 11-03-1911 tot 12-03-1915 CUBA, kb 15
16 (XVI) 15-03-1915 tot 10-10-1920 CUBA, kb 16
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
63
PERIODIEKE VERSLAGEN
1877-1883 Maandstaten (1-70) met opgave van werkzaam personeel,
aangevoerde materialen en verrichtte werkzaamheden, ten behoeve
van de ‘stand en de vordering der werken’ opgemaakt door de
buitengewoon opzichter L. Beirer, ondertekend door P.J.H. Cuypers.
Aanvraagnummer: d 13
1878 Weekrapporten (1-38) met opgave van werkzaam personeel, het
aantal uren en het aangevoerde bouwmateriaal, opgemaakt door de
dagelijks opzichter Th. van Lammeren en buitengewoon opzichter R.
Rijnja en goedgekeurd door de buitengewoon opzichter L. Beirer en
soms door P.J.H. Cuypers.
Aanvraagnummer: d 14
1878-1883 Dagboeken met opgave van werkzaamheden en aantal gewerkte
uren door L. Beirer (buitengewoon opzichter), Bekkers, Brüning, Van
Delden, Droste, H. Ehrhardt, Van Eijkelen, Haverkamp, Hintsen,
Janssen, Janzen en Groll, C. de Jong, Th. van Lammeren
(opzichter), Van Lookeren Campagne, R. Rijnja, Schill, Van Straaten,
Talsma, Van Tetterode en Tonnaer, opgemaakt door de
buitengewoon opzichter L. Beirer.
Aanvraagnummer: d 15
Verwijzing: Zie ook: CUYP d 829, dagboek van 1878
betreffende verschillende projecten waarin de
werkzaamheden van H. Ehrhardt aan het
Rijksmuseum vermeld worden.
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
64
1878-1883 Weekstaten (1-236) met opgave van werkzaam personeel,
aangevoerde materialen en verrichtte werkzaamheden, opgemaakt
door onderbaas M.G. Stokvis in opdracht van de aannemers
J. Schoonenburg en C.J. Maks ten behoeve van de ‘stand en de
vordering der werken behorende tot het eerste perceel van de
opbouw, bestek 53 bis’ gezien en goedgekeurd door de
buitengewoon opzichter R. Rijnja en geverifieerd door J. van
Tetterode.
Verwijzing: 1878-1879 zie d 46
1880 zie d 47
1881 zie d 48
1882-1883 zie d 49
1879 Bijlage bij het weekrapport van 21 juli – 26 juli 1879.
Aanvraagnummer: d 16
1884 Maandoverzichten (over juni 1884-december 1884) met opgave van
besteknummer en de daarbij behorende vordering der
werkzaamheden, opgemaakt door de buitengewoon opzichter
L. Beirer.
Aanvraagnummer: d 17
1885-1886 Weekstaten (1-30) van de uitgevoerde werken wegens het
onderhouden en doen van herstellingen aan de Rijks-Museum-
Gebouwen te Amsterdam met een omschrijving van de
werkzaamheden en een prijsopgave, ondertekend door de
aannemers J. Schoonenburg en C.J. Maks en incidenteel
goedgekeurd door de opzichter J. van Tetterode.
Verwijzing: zie: d 221
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
65
STUKKEN BETREFFENDE DE ORGANISATIE
1876-1923 Benoemings- en ontslagbrieven met stukken betreffende de
bezoldiging, opgemaakt door het Ministerie van Buitenlandse Zaken,
met bijlagen.
Aanvraagnummer: d 18
Toelichting
Data Naam van betrokkene Functie
[01-09]-1876 L. Beirer Buitengewoon opzichter
01-11-1876 Th. van Lammeren Buitengewoon opzichter
01-11-1876 A. van Delden Buitengewoon opzichter
01-04-1877 W.S. Talsma Tijdelijk opzichter
01-04-1877 T. Bauer Tijdelijk opzichter
[01-04]-1877 E. Colinet Buitengewoon opzichter
01-08-1877 J.A. Agtereek Tijdelijk opzichter
01-03-1878 D.H. Haverkamp Buitengewoon opzichter
01-04-1878 W.S. Talsma Uit dienst
01-04-1878 J. v. Tetterode Tijdelijk opzichter
01-10-1878 Th. van Lammeren Uit dienst
01-11-1878 R. Rijnja Buitengewoon opzichter
15-04-1879 P.J. Bekkers Buitengewoon opzichter
18-05-1879 E. Colinet Uit dienst
01-06-1879 J.W.C. Droste Buitengewoon opzichter
01-05-1880 D.H. Haverkamp Uit dienst
01-02-1881 J. Tonnaer Uit dienst
01-02-1881 W. Ehrhardt Buitengewoon opzichter
15-06-1882 J.W.C. Droste Uit dienst
01-09-1882 A. van Delden Uit dienst
01-12-1882 W. Ehrhardt Uit dienst
01-11-1883 R. Rijnja Uit dienst
01-01-1884 H.G. Lindenkamp Tijdelijk opzichter
01-01-1885 J.T. Groll Uit dienst
01-01-1885 L. Beirer Uit dienst
01-01-1885 P.J. Bekkers Uit dienst
04-03-1886 J.A. Agtereek Uit dienst
01-01-1887 H.G. Lindenkamp Stoker, ter bediening van
CONCORDANS VAN NEGATIEFNUMMERS (VERMELD IN EEN STEMPEL OP DE TEKENINGEN) NAAR NIEUWE NEGATIEFNUMMERS
NB De negatiefnummers voorzien van een asterisk betreffen de prijsvraag-ontwerpen.
OUD NIEUW
n 581 n 15892
n 582 n 13121
n 583 n 15894
n 584 n 15895
n 593 n 15774
n 617* n 16460
n 618* n 16461
n 619* n 16462
n 620* n 16463
n 621* n 16464
n 622* n 16465
n 623* n 16466
n 624* n 16467
n 625* n 16468
n 636 n 15793
n 637* n 16474
n 638* n 16475
n 639* n 16476
n 640* n 16477
n 641* n 12222
n 642* n 16478
n 643* n 16479
n 644* n 16480
n 645* n 16481
n 646* n 16482
n 649 n 15795
n 653* n 16487
n 654* n 13934
n 661 n 15901
n 661A n 15902
n 662 n 13898
n 663* n 15903
n 664* n 15904
n 665 n 16812
n 666* n 16813
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
371
n 667* n 16814
n 668 n 15905
n 669 n 16815
n 670 n 15906
n 674 n 15910
n 675 n 15911
n 676 n 16816
n 677 n 15912
n 678 n 16817
n 679 n 13039
n 680 n 16818
n 681 n 12450
n 682 n 15913
n 683* n 15914
n 684 n 15915
n 685 n 16819
n 689 n 15919
n 690* n 15920
n 691* n 15921
n 692 n 15925
n 693 n 15922
n 694 n 15923
n 695* n 13935
n 696* n 13936
n 697* n 13937
n 698* n 15924
n 699* n 16820
n 700* n 13938
n 701 n 15926
n 702 n 15927
n 703 n 15928
n 704 n 15929
n 705 n 13899
n 706* n 16821
n 707 n 16822
n 708 n 15930
n 709 n 16823
n 710* n 15931
n 716* n 15936
n 721 n 12452
n 722 n 15939
n 723* n 15940
n 724* n 15941
n 726* n 15943
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
372
n 760 n 17295
n 766* n 15967
n 767* n 13939
n 768* n 15968
n 769* n 13940
n 770* n 15970
n 771* n 13941
n 772* n 13942
n 773* n 13943
n 774* n 17297
n 775* n 13903
n 776* n 15971
n 777* n 13904
n 778 n 15972
n 779* n 15973
n 780* n 15974
n 781* n 15975
n 782* n 15976
n 783* n 15977
n 784 n 15978
n 785 n 15979
n 786 n 15980
n 787 n 15981
n 788 n 15982
n 789 n 15983
n 790 n 15984
n 791 n 15985
n 792* n 15986
n 793 n 15987
n 794 n 15988
n 795 n 15989
n 796 n 10220
n 797 n 15027
n 798 n 15990
n 797 n 15027
n 885 n 16032
n 886 n 13905
n 887 n 16033
n 888 n 13906
n 889 n 13907
n 890 n 13908
n 891 n 13909
n 892 n 16034
n 893 n 16035
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
373
n 894 n 16036
n 895 n 16037
n 896 n 13910
n 897 n 16315
n 898 n 17315
n 899 n 16038
n 901 n 16039
n 902 n 16040
n 904
n 956 n 15030
n 959 n 16185
n 960 n 16186
n 960A n 13986
n 961 n 15028
n 962 n 16187
n 963 n 16188
n 964 n 15029
n 972* n 16195
n 973* n 16169
n 981* n 17318
n 984 n 16140
n 985 n 16141
n 986 n 13987
n 987* n 17319
n 988 n 16204
n 990 n 17321
n 992 n 13988
n 993 n 17323
n 994 n 16205
n 995 n 16206
n 996 n 16207
n 997* n 10219
n 998 n 16208
n 999 n 16209
n 1000* n 16210
n 1001 n 16211
n 1064* n 13911
n 1065* n 13912
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
374
B I J L A G E 2
STUKKEN BETREFFENDE EERDERE BEWERKINGEN
1971 Kaartenbakken die vóór 1992 als hoofdtoegang op het Cuypers-
archief functioneerden.
Verwijzing: Zie Cuypers-archief (CUYP)
1971 Rapport: ‘Het Cuypersarchief, een ontwerp van een ordeningsmodel
voor architectuurarchieven’ door drs. A.L.L.M. Asselbergs.
Verwijzing: Zie Cuypers-archief (CUYP).
1992 Inventaris van de geschreven stukken en tekeningen betreffende het
Rijksmuseum door M. Claessens.
Aanvraagnummer: d 258
Toelichting: Betreft een uittyping van één van de
hierboven genoemde kaartenbakken in
1991.
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
375
B I J L A G E 3
TOPOGRAFISCHE INDEX op kopieboeken (I t/m XVI) en de cahiers (1 t/m 30) van de uitgaande brieven over de bouwfragmenten, bestemd voor het Rijksmuseum afkomstig uit verschillende plaatsen in Nederland
A
Alkmaar N.H. Laurenskerk XII 189, 414, 464, 540, 618,
672
Amersfoort Hoogerhuis Jacob van Campen I 744, 748, 883, 925, 926, II 53,
181, VI 657
Amsterdam Willemspoort XII 217
Amsterdam Evangelisch Lutherse Kerk II 410, IV 279, 512, V 260
Amsterdam Nieuwe Zijdskapel XIV 424, 429, 507, 515, XV
683
Amsterdam Oude Korenbeurs XII 217
Amsterdam Regulierswaag IX 8, 109, 368, XII 217, XV 685
Amsterdam Oude Zijds Herenlogement IX 87, 109, 368, XII 217, XV
683, 685
Amsterdam Oude Stadschouwburg XII 243
Amsterdam Voormalig Rasphuis II 625, IX 538, 682, XII 217,
Groningen Voormalige Steentilpoort 9. 384, 10A 523, I 107, VI
655, XII 217
Groningen Broerkerk IX 230, XII 217, XV 683
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
377
H
Haarlem Bavokerk, pinakels IX 682, XII 217, XV 682
Haarlem Bavokerk, kartons gebroken glas VI 86, 277, 458, XI 653, 661
Haarlem School Jansstraat V.696, 946; VI.9, 456, 577,
661; XII.217
Haarlem Prinsenhof XII.243
Haarlem Stadhuis VIII.172, 612; XII.243
Hattem Woonhuis 17e eeuw IX.230; XII.243
Helvoirt Voormalige Nicolaaskerk IX.905
's-Hertogenbosch St. Jan, figuraal beeldhouwwerk IV.508; VI.659
's-Hertogenbosch St. Jan, hogel VI.661; IX.682; XII.243
's-Hertogenbosch St. Jan, marmeren kolommen VII.339, 359; IX.230; XII.217
's-Hertogenbosch St. Jan, beelden, Z.O. gevel VIII.302
Heusden Raadhuis I.107; VI.655
Hippolytushoef N.H. Kerk, lijkkisten IX.689, 863
K
Kampen Bovenkerk II.976; IV.104
Kuinre Voormalige Nicolaaskerk I.408; VI.657
L
Leerdam Huis, stoeppalen III.659
Leiden Gymnasium, poortje XII.217
Leiden Huis 'Groenoord' XII.243
Leur Franciscus van Saleskerk XI.7, 228, 262
M
Maastricht St. Servaas XII.217
Medemblik Kasteel Radboud IX.682; XII.243
Middelburg Abdijkerk Ix.682; XII.217; XV.682
Middelburg Lange Delft, St. Pietershuis VI.759, 826, 877
N
Nijmegen Stadhuis I.482
O
Oisterwijk Voormalige Petrus Banden Kerk X.101
Oosterland N.H. Kerk, lijkkist VII.137, 140
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
378
R
Rotterdam vm. Zeekantoor der Admiraliteit V.1; VI.659; XII.217
Rijp, De N.H. Kerk II.33, 48, 618
S
Schagen N.H. Kerk, grafzerk 11.624, 625, 627, I 107; VI.655
Scheemda N.H. Kerk V.260
Stedum N.H. Kerk, lijkkist I.107; VI.655
Susteren Oude Abdijkerk VII.798, 821
U
Utrecht Dom, kloostergang en kapittelzaal 12.364, 644, 645, 689; 14.716
VI.659; XII.217; XV.683
Utrecht Buurkerk I.522
Utrecht Nicolaikerk IV.770, 812, 938, 946, 979;
V.15, 260, 359
Utrecht Hotel Garni, Witte Vrouwensingel VI.659
Utrecht Mil. Hospitaal, poort XII.217
Utrecht Paushuizen IV.572; VI.659
Utrecht Huis, Janskerkhof V.737, 738, 874; VI.659
Utrecht Huis, Oud Munsterkerkhof VI.659
V
Veere Voormalige Grote Kerk VIII.677
Veere Stadsfontein 1551 XI.243
Vianen Dorpspomp 1662 VIII.171, 184, 363; XII.243
W
Warmenhuizen N.H. Kerk VII.310, 527
Z
Zaltbommel Stadspomp XII.394, 397, 465
Zutphen Walburgiskerk XII.217; XV.682
Zutphen Schamppaal VII.886
Zutphen Huize Voorst XII.217
Zwolle Michaelskerk IX.682; XII.217; XV.683
Aanvragen als: RYKS + aanvr.nr.
379
B I J L A G E 4
TREFWOORDENINDEX op de kopieboeken en cahiers over de bouw van het Rijksmuseum
LET OP: Deze index op de uitgaande brieven is in 1993 gemaakt. De hieronder aangegeven correspondentienummers zijn dus oude nummers. Voor het gebruik van de index is de concordans van oude (CUYP) naar nieuwe aanvraagnummers (RYKS) onmisbaar. De nummers van de kopieboeken (I t/m XVI) en de nummers van de cahiers (1 t/m 30) en de briefnummers zijn wel direct bruikbaar.
A
AANBOUW
Nieuwe Oefenschool voor de Rijks Normaalschool, corr 862, 988