De taxatie van de materiële waarheid als geraden geachte gevolgtrekking Belicht vanuit het stelsel van art. 21 Rv en de daarover ontwikkelde jurisprudentie R.J. Donkersloot Scriptiebegeleider: mr. drs. L. Wijnbergen + 316 – 83 22 25 88 Inleverdatum: 25 mei 2012 [email protected]Aantal woorden: 5323 Studentnummer: s0933910 Bachelorstudent Rechtsgeleerdheid
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
De taxatie van de materiële waarheid als
geraden geachte gevolgtrekking
Belicht vanuit het stelsel van art. 21 Rv en de daarover ontwikkelde jurisprudentie
R.J. Donkersloot Scriptiebegeleider: mr. drs. L. Wijnbergen + 316 – 83 22 25 88 Inleverdatum: 25 mei 2012 [email protected] Aantal woorden: 5323 Studentnummer: s0933910
Bachelorstudent Rechtsgeleerdheid
2
Inhoud
1. Inleiding / 3
2. De rechterlijke taxatie als gevolgtrekking / 5
2.1 De rechterlijke taxatie volgens Huydecoper / 5
2.2 Taxatie van feiten in de rechtspraak / 6
3. Art. 21 Rv volgens de wetgever en de rechtspraak / 7
3.1 De ratio van art. 21 Rv / 8
3.2 De gevolgtrekkingen van art. 21 Rv volgens de wetgever / 8
3.3 De gevolgtrekkingen van art. 21 Rv in de rechtspraak / 10
3.3.1 Het wijzigen van de stelplicht of de bewijslast / 10
3.3.2 Het verliezen van de aannemelijkheid van de overige stellingen / 11
3.3.3 Het veroordelen in de proceskosten / 11
3.3.4 Het afwijzen van de vordering of het verzoek / 12
4. De plaats van de rechterlijke taxatie in de wet en jurisprudentie / 14
4.1 De rechterlijke taxatie en de ratio van art. 21 Rv / 14
4.2 De rechterlijke taxatie en de andere gevolgtrekkingen van art. 21 Rv / 15
5. Conclusie / 17
6. Literatuurlijst / 19
7. Jurisprudentielijst / 21
3
1. Inleiding
Stel u bent rechter bij de sector familierecht en voor u ligt een alimentatiezaak. De man,
verzoeker in eerste aanleg, verzoekt dat zijn alimentatieplicht jegens zijn voormalige
vrouw moet worden ingetrokken. Hij stelt daarbij dat zijn draagkracht sinds de
alimentatieverplichting aanzienlijk is afgenomen en die van de vrouw juist is
toegenomen. Aan de andere kant stelt de vrouw als verweerster het compleet
tegenovergestelde. Na een kort onderzoek komt aan het licht dat zowel de stellingen van
de man als van de vrouw onjuist of althans onvolledig zijn aangevoerd.
Het moge duidelijk zijn dat beide partijen hier liegend en bedriegend hun standpunt
proberen te verdedigen. Hoe dient u nu als rechter met een goede beschikking te komen?
Als civiele rechter mag u in beginsel slechts de feiten gebruiken zoals deze door de
partijen worden aangevoerd, zo blijkt uit art. 24 Rv. 1 Tegelijkertijd wordt er wel
verwacht dat u zoveel mogelijk naar de materiële waarheid – de waarheid zoals deze in
de werkelijkheid voor iedereen geldt – uitspraak doet.2 Maar wat als de materiële
waarheid niet kan worden vastgesteld op grond van de aangevoerde feiten? In het civiele
proces, waarin procespartijen in hun rechtsstrijd van nature ernaar neigen om hun zwakke
standpunten te verduisteren of te verkleuren, is dit immers niet zelden het geval.3
Voor de hierboven genoemde problematiek schiet het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering (hierna: ‘Rv’) de rechter te hulp met enkele hulpmiddelen die hem
tegemoet kunnen komen om zijn beslissing te baseren op de materiële waarheid. Zo kan
de rechter een inlichtingencomparitie gelasten (art. 88 lid 4 Rv) of partijen dwingen om
mee te werken aan een deskundig onderzoek (art. 198 lid 3 Rv).
1 Snijders, Klaassen en Meijer 2011, nr. 44.
2 Kamerstukken I 2000/2001, 26 855, nr. 16, p. 22.
3 Von Schmid auf Altenstadt 2002, p. 8.
4
Een middel dat zich meer toespitst op de oorzaak van het probleem is artikel 21 Rv. Dit
artikel legt partijen de verplichting op om hun aangevoerde stellingen volledig en naar
waarheid in het proces naar voren te brengen. Wanneer partijen deze plicht (hierna: ‘de
waarheidsplicht’) verzaken dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij
geraden acht.
Erg concreet is de letter van de wet hier niet. Het is niet direct duidelijk welke
gevolgtrekkingen de rechter specifiek kan of moet maken. Over deze ruime terminologie
heeft de Hoge Raad zich pas op 25 maart 2011 voor het eerst gebogen.4 In deze
beschikking heeft de Hoge Raad een geraden geachte gevolgtrekking van het Hof
aanvaard waarbij het Hof op grond van gebrekkig aangevoerde feiten een schatting heeft
gemaakt de werkelijke feiten. Deze geschatte feiten heeft het Hof vervolgens als
grondslag gebruikt voor de eindbeslissing.
Een korte blik op het wettelijke stelsel van art. 21 Rv en de daarover ontwikkelde
jurisprudentie doet echter het vermoeden rijzen dat de hierboven genoemde
gevolgtrekking van het Hof (hierna: ‘de rechterlijke taxatie’) een vreemde eend in de bijt
is onder de andere gevolgtrekkingen. Deze hypothese vraagt om een dieper onderzoek.
Dit brengt mij dan ook tot de vraagstelling die centraal zal staan in de scriptie: In
hoeverre past de geraden geachte gevolgtrekking die de Hoge Raad op 25 maart 2011
heeft aanvaard – de taxatie van de materiële waarheid – in het huidige wettelijke stelsel
van art. 21 Rv en de daarover ontwikkelde jurisprudentie?
Deze hoofdvraag wordt hieronder nader uitgewerkt en beantwoord. Allereerst wordt
uitgelegd wat de rechterlijke taxatie precies inhoudt (hoofdstuk 2). Of deze taxatie past in
de wet en de jurisprudentie, zal aansluitend worden beschreven hoe de wet art. 21 Rv
heeft uitgelegd en de rechtspraak deze wetsuitleg heeft toegepast (hoofdstuk 3).
Vervolgens wordt alles bijeengebracht en geanalyseerd (hoofdstuk 4) en wordt ten slotte
een antwoord op de hoofdvraag geformuleerd (hoofdstuk 5).
4 HR 25 maart 2011, LJN BO9675.
5
2. De rechterlijke taxatie als gevolgtrekking
De Hoge Raad heeft op 25 maart 2011 de rechterlijke taxatie aanvaard. Hoewel de Hoge
Raad dit niet met zoveel worden heeft overwogen, kan dit wel uit zijn beschikking
worden afgeleid. Het Hof heeft immers “niet een onjuiste maatstaf aangelegd” door een
taxatie te maken van de werkelijke feiten op grond waarvan uiteindelijk de uitspraak is
gedaan. 5
In de conclusie voor deze beschikking is de Procureur-Generaal Huydecoper nader
ingegaan op de rechterlijke taxatie als geraden geachte gevolgtrekking. Huydecoper geeft
hierbij een uitleg van de rechterlijke taxatie. Om de betekenis van deze gevolgtrekking
nader te omschrijven, zal dit hoofdstuk uitweiden over zijn uitleg. Daarnaast wordt
ingegaan op de wijze waarop de rechterlijke taxatie al eerder is gehanteerd in rechtspraak,
om zo een nadere (praktische) invulling te geven aan dit begrip.
2.1 De rechterlijke taxatie volgens Huydecoper
De feitelijke zaak, die ten grondslag ligt aan de conclusie van Huydecoper, is in haar kern
hetzelfde als de zaak die in de inleiding van deze scriptie is geschetst. Weer gaat het om
een alimentatiezaak waar beide partijen aanvoeren dat zij onvoldoende draagkracht
hebben voor de alimentatielasten. Na een uitspraak in de eerste rechtsinstantie stelt de
vrouw hoger beroep in. In appel blijkt dat de partijen hun feiten onjuist en onvolledig
hebben aangevoerd waardoor art. 21 Rv is geschonden. Het Hof heeft hierdoor
onvoldoende beschikking gekregen over de voor het bepalen van hun draagkracht
benodigde gegevens. Aan de schending van art. 21 Rv heeft het Hof toen een taxatie van
de werkelijke feiten als gevolgtrekking verbonden. Uit deze taxatie is overwogen dat
ieder der partijen in staat zou moeten zijn om de helft van de alimentatielasten te dragen.
Partijen zijn tegen deze beschikking in cassatie gegaan. Het Hof zou onvoldoende de
aangevoerde feiten hebben afgewogen, zo blijkt uit een van de cassatiemiddelen.
5 HR 25 maart 2011 LJN BO9675, r.o. 3.5.2.
6
Huydecoper concludeert dat dit laatste cassatiemiddel moet worden verworpen. Hij
meent dat het Hof op grond van een gebrekkig maar niet geheel irrelevant feitencomplex
tot een zo redelijk mogelijke beslissing heeft proberen te komen. Om tot deze conclusie
te komen betoogt Huydecoper hoe art. 21 Rv in het algemeen, en de rechterlijke taxatie in
het bijzonder moet worden uitgelegd.
Allereerst stelt hij dat in art. 21 Rv de eenvoudige wijsheid ligt besloten dat de rechter
voldoende kennis en ervaring bezit om zelf een gepaste gevolgtrekking te verbinden aan
de concrete schending van de waarheidsplicht. Wanneer een partij dus zijn
waarheidsplicht verzaakt kan de rechter via art. 21 Rv daar een gepaste gevolgtrekking
aan verbinden, terwijl hij gebruik maakt van zijn ‘‘gezonde verstand”. 6
Dit verstand staat
in het bijzonder centraal bij de rechterlijke taxatie, aldus Huydecoper. Wanneer partijen
de rechter confronteren met gebrekkige feiten, kan hij ervoor kiezen om “te roeien met de
riemen die hij heeft” door op basis van de gebrekkige feiten toch een taxatie te maken
van hoe de feiten in de werkelijkheid zijn.7
Kort samengevat legt Huydecoper dus als volgt de rechterlijke taxatie uit: een geraden
geachte gevolgtrekking waarbij de rechter, gebruik makend van zijn gezonde verstand, op
grond van de gebrekkige feiten een taxatie maakt van wat de werkelijke feiten in het
geschil zijn.
2.2 Taxatie van feiten in de rechtspraak
Hoe heeft de rechterlijke macht invulling gegeven aan deze rechterlijke taxatie? We
nemen een voorbeeld uit de praktijk waarbij een taxatie is genomen op grond van art. 21
Rv: een uitspraak van het Hof Arnhem.8 In deze uitspraak is de geraden geachte
gevolgtrekking niet met zoveel woorden een ‘rechterlijke taxatie’ genoemd, maar is deze
wel verpakt in de overwegingen. De rechterlijke taxatie is, zo meen ik, terug te vinden in