Zes keer is genoeg
Post on 07-Mar-2016
229 Views
Preview:
DESCRIPTION
Transcript
ZES KEER IS GENOEG
HoutekietAntwerpen / Amsterdam
Fons Oerlemans en Kee Arens
Zes keer is genoegMet bijzondere vaartuigen op de oceaan
Copyright © Fons Oerlemans & Kee Arens /Uitgeverij Houtekiet, 2008
Uitgeverij Houtekiet, Vrijheidstraat 33, B-2000 Antwerpeninfo@houtekiet.comwww.houtekiet.com
Omslag Jan HendrickxFoto omslag Kee Arens
Foto’s binnenwerk © archief Oerlemans & ArensZetwerk Intertext, Antwerpen
isbn 978 90 8924 002 6d 2008 4765 25
nur 508
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/ofopenbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke
andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijketoestemming van de uitgever.
No part of this book may be reproduced in any form, by print,photoprint, microfilm or any other means, without written
permission of the publisher.
INHOUD
Voorwoord 9
Inleiding 11
deel 1 | De dageraad van mijn bestaan 13
deel 2 | Atlantis 27
deel 3 | De laatste generatie 45
deel 4 | Vlot, waar ben je 105
deel 5 | De Seaview 179
deel 6 | In een vrachtwagen over de oceaan 251
deel 7 | De bijzondere geschiedenis
van een Flesvaartuig 339
Nawoord 443
Routekaart 446
Met dank aan 447
My friends, you have only one life to live.Live it well
fons
Leven is Beleven en Overleven
kee
Opgedragen aan:
Mijn vader en zoon John
die dit boek niet meer kunnen lezen.
Mijn moeder die mij veilig door
mijn jeugd loodste en nog steeds veel liefde geeft.
Mijn zonen Robin en Brendan,
en mijn zus Frieda en broer Eddy.
Al die onvergetelijke mensen in Senegal, Mali,
Burkina Faso, Ghana en de Kaapverdische Eilanden
die op zoek zijn naar een beter bestaan.
De vele wereldburgers die ik mocht ontmoeten
en die door hun universeel denken,
lieten zien dat alle mensen broeders kunnen zijn.
Al die stoutmoedige, avontuurlijke reisgezellen die in
mijn projecten geloofden en vertrouwen in mij stelden.
En in het bijzonder mijn vrouw, Kee Arens,
die besloot de talloze gevaren, ontberingen en
overwinningen waarmee we tijdens onze reizen
te maken kregen, met mij te delen.
fons oerlemans
Met speciale gedachten aan:
Mijn zonen Robin en Brendan
die ik een vooral blij leven toewens
en het lef om dat te verkrijgen en te behouden
Mijn broers en zusjes
met wie ik al mijn hele leven verbonden ben
Mijn man Fons
die mij al 30 jaar liefdevol verdraagt
kee
VOORWOORD
De zeven verhalen in dit boek zijn ontstaan uit een enorme hoe-
veelheid aan informatie, genoeg om verscheidene boeken te
vullen. Om het verhaal volledig te maken en een chronologische op-
bouw te geven, deden we beroep op herinneringen, dagboeken, boord-
journaals getuigenissen en mediaverslagen.
We ondervonden dat het zeer moeilijk was die grote hoeveelheid
informatie tot een handelbaar geheel om te vormen. Hoewel we dach-
ten de teksten tot de goede lengte te hebben teruggebracht, leed het
manuscript dat we uitgeverij Houtekiet aanboden toch nog aan
lijvigheid. Voor ons die zoveel herinneringen hadden aan al die ge-
beurtenissen, was het een haast onmogelijke opgave om nog door te
gaan met zoals schrijvers zeggen ‘je eigen kinderen vermoorden’.
Samen met onze redacteur, Greet Spaepen, die het manuscript
met een frisse geest en drastische aanpak benaderde, brachten we
het boek tot de juiste proporties. We zijn haar hiervoor zeer dank-
baar.
Barbados-Antwerpen, 2008
INLEIDING
Het moet lang geleden zijn, want de televisie bekeek de wereld
nog in zwart-wit. We staan aan de rand van een vijver waarop
een oranje rubbervlot(je) dobbert en worden te woord gestaan door
een gedreven metaalbewerker met een gedrongen gestalte en vreem-
de, blauwe ogen. Hij vertelt dat hij een helikopter heeft gebouwd die
bij zijn eerste onbemande proefvlucht de testbank mee de lucht in
had genomen. Later was hij met een gyrokopter gecrasht op een au-
toweg waarbij hij zichzelf terugvond tussen de brokstukken van de
machine en enkele verbaasde koeien. En nu zou hij (wijst naar de
dinghy) de oceaan oversteken in het gezelschap van een worstelaar.
Als de camera stopt kijken cameraman Wim Robberechts en ik el-
kaar veelbetekenend aan.
Zo heb ik Fons Oerlemans leren kennen, onbewust van het feit
dat ons beider levens elkaar nog vaak zouden kruisen, op de meest
bizarre plekken en in de meest ongewone omstandigheden. Een aan-
tal van die taferelen is voor eeuwig en altijd vastgelegd in mijn visu-
eel geheugen en ongetwijfeld ook in dat van de cameraman.
In een radiostudio toen hij na twee weken op de oceaan was terug-
gekeerd omdat zijn stoere metgezel het niet meer zag zitten. Hij had
diens gejammer, met zijn goedvinden, op een cassette opgenomen
en ik liet die in mijn radioprogramma horen.
Op de kade van de haven van het Marokkaanse Safi waar de LastGeneration lag aangemeerd, een vlot bestaande uit stalen buizen. Het
werd vervolgens door een vissersboot de haven uit getrokken en Fons
12 ZES KEER IS GENOEG
begaf zich met twee medepassagiers op weg naar de overkant, met
aan boord een generator, een radiozender en een mechanische ca-
mera.
Op een jacht voor de kust van Trinidad en de Last Generation die
eindelijk aan de horizon verscheen. Een baardige Fons en zijn uitge-
putte metgezellen die eerst en vooral om zuiver water vroegen. En
ik die over de reling hing wegens zeedoodziek.
Een persconferentie in het overvolle huis in Nieuwmoer, nadat
Hassan uit Marokko was overgekomen om een kopie van Fons’ film
te vragen. Hij wilde daar in zijn land mee uitpakken. De hele zaak
werd misbruikt door enkele journalisten.
Het gezicht vanuit een hotelraam op het Kaapverdische eiland
São Vicente: een pleintje, een heuvel met witte huizen, een lelijk
blauw hotel, een stuk haven en helemaal aan het eind van een stei-
ger: een jacht en een wiebelende… fles, de vaarfles, met achteraan
een kleine cockpit en daarin twee bedrijvige figuurtjes: Fons en zijn
vrouw Kee, klaar om de oversteek te wagen.
En dan heb ik nog enkele expedities overgeslagen, en heb ik het
niet gehad over alle wilde projecten die niet doorgegaan zijn, de
sprong uit de ballon in de stratosfeer, de reconstructie van een his-
torische tocht over de Alpen…
Hoe komt het toch, denk ik dan, dat Fons geen internationale
beroemdheid is geworden, een soort Steve Fossett? Hij heeft dezelfde
Ulyssesfactor, met bovendien een grote aaibaarheid, hij zou wereldbe-
roemd kunnen zijn en heel erg rijk. Maar dat laatste heeft hem nooit
geïnteresseerd (we wonen wel in onze fles), en voor het eerste heeft
hij nooit veel moeite gedaan, geen grote agentschappen en public-
relations-bedrijven aan mijn lijf, geen tijd, eerst in een onderwater-
schip en dan nog met een vrachtwagen de Oceaan over en daarna
zien we wel. Zo komt het dat Fons slechts wereldberoemd is in de
Lage Landen. Maar wel uniek.
Jan van Rompaeyradio- en televisiereporter en schrijver
DEEL 1
De dageraad van mijn bestaan
Fons vertelt
In 1944, het vierde jaar van de Tweede Wereldoorlog, was ik zes
jaar. Het leven in Nieuwmoer, ons kleine landelijke dorpje in het
noorden van België, werd beheerst door de aanwezigheid van een
Duitse bezetter. Struiken en camouflagenetten in de bossen en wei-
landen rondom onttrokken de machtige Panther- en Tijgertanks,
luchtafweergeschut en zware machinegeweren aan het oog van de
geallieerde luchtmacht.
De vliegroutes van reusachtige armada’s b17-Vliegende Forten
en Lancasters lagen vaak pal boven mijn dorpje. Het Duitse luchtaf-
weergeschut vlak bij ons huis joeg stromen gloeiende granaten de
lucht in die als zwarte wolkjes tussen de vliegtuigen explodeerden.
Wanneer een venijnige, laagvliegende Thunderbolt het vuur uit
de monden van de kanonnen in de gaten kreeg, werden de camoufla-
genetten snel over de warme lopen geworpen. De lange loop van een
in onze tuin opgesteld 20 mm kanon zwaaide dan even omhoog en
slingerde gloeiende bogen metaal in de richting van het kleine vlieg-
tuig, waarna de gehelmde Duitser snel wegdook in zijn diepe schut-
tersput. We renden dan naar onze schuilkelder. Dat was een door
mijn vader gegraven twee meter diepe met planken en aarde bedekte
ruimte. Ieder die in zijn huis geen stevige kelder had, moest een
schuilplaats maken die bescherming bood tegen kogels en rondvlie-
gende granaatscherven. Tegen een voltreffer, zoals de bom van 250
kilogram die midden op een huis in onze buurt viel en alle bewo-
ners in hun kelder doodde, was echter niets opgewassen.
Veel van de uit Duitsland terugkerende bommenwerpers zag ik
uren later zwaar gehavend weer in de richting van hun thuisbasissen
in Engeland vliegen. De formaties waren verbroken en vaak zag ik
16 ZES KEER IS GENOEG
dat de condenssporen achter sommige motoren verdwenen waren.
Dat betekende dat er motoren waren stukgeschoten. Op een dag werd
ik letterlijk omver geblazen door de luchtverplaatsing van een Lan-
caster die zich op lage hoogte voortsleepte. De bomen en struiken
zwiepten onder de luchtverplaatsing. Twee propellers draaiden niet
meer en door de stukgeschoten koepels kon ik de bemanningsleden
zien zitten. Een van de bommenluiken stond nog open.
Neerstortende vliegtuigen en zwevende parachutes waren een re-
gelmatig terugkerend verschijnsel in ons dorp. Eens werd een eindje
van ons vandaan een Duitse munitietrein door Thunderbolts en Spit-
fires aangevallen. Met hun zware, ratelende boordwapens doken ze
op de wagons af waarna het angstwekkende geluid van ontploffingen
door de lucht scheurde. Ik zag de piloot van een door luchtafweer
getroffen jager wanhopige pogingen doen om zijn toestel hoogte te
doen winnen maar het rokende vliegtuig bleef rakelings over de
weilanden scheren tot het met vurig geweld op de grond uiteenspatte.
Met mijn vader rende ik naar de smeulende resten in de ijdele hoop
de piloot nog te kunnen helpen. We moesten vluchten voor de explo-
derende munitie.
We leefden constant met het gevaar van mijnen, inslaande gra-
naten, op alles schietende Duitsers, rondslingerende munitie en bom-
bardementen. Wij kregen steeds minder de gelegenheid om naar
ons dorpsschooltje te gaan. Dat was jammer want daar kregen we
vitaminetabletten en levertraan. We moesten dan in een rij gaan
staan en met één en hetzelfde lepeltje diende de zuster ons het olie-
achtige spul toe.
Mijn vader was in de donkere dagen van 1943 opgepakt en als
slaaf naar Noord-Frankrijk gevoerd. Hij moest er werken aan het in-
gewikkelde labyrint van bunkers dat deel uitmaakte van generaal
Rommels Atlantische muur. Om de nazimachine af te remmen pres-
teerden de Europese slaven natuurlijk zo weinig mogelijk. Daarbij
moesten ze oppassen niet als saboteurs gepakt te worden door de
nazi’s want dat zou waarschijnlijk het vuurpeloton hebben betekend.
De Duitsers hadden mijn vader na maanden werken een week verlof
gegeven. Hij wilde absoluut niet terug naar de bunkers en dook met
een paar anderen onder. Hij moest er voortdurend rekening mee
17DE DAGERA AD VAN MIJN BESTA AN
houden dat hij gezocht werd door de Gestapo (de beruchte geheime
staatspolitie) en verbanning naar een concentratiekamp riskeerde.
Hij moest telkens ergens anders in ons dorp verblijven.
Wij woonden vlakbij de Belgisch-Nederlandse grens wat beteken-
de dat het smokkelen van tabak, boter en kaas één van de weinige
mogelijkheden van bestaan vormde. De nachtelijke, door de Duit-
sers en ook door Nederlandse en Belgische grenswachters afgevuurde
geweersalvo’s herinnerden er ons geregeld aan dat smokkelen een
gevaarlijke bezigheid was. Mijn moeder en ik wachtten altijd in span-
ning tot mijn vader diep in de nacht weer thuis kwam. Tijdens lange
winteravonden, rond de brommende, gloeiende potkachel gezeten,
luisterde ik dikwijls met ingehouden adem naar de avonturen van
de smokkelaars.
Mijn vader nam me eens mee op zijn fiets. Die had hij met oorlogs-
materiaal in elkaar gezet. Onderweg eiste een Duitse soldaat de fiets
op. Mijn vader weigerde maar de Duitser nam zijn geweer en dreigde
te schieten. We moesten te voet naar huis gaan.
Het front naderde ons dorp en de Duitsers vernietigden met grote
ladingen springstof onze mooie, oude, spitse kerktoren. De bronzen
klokken hadden ze al gestolen. Met dynamiet werden reusachtige
bressen in de hobbelige dorpsstraat geslagen met de bedoeling de
oprukkende Britse en Canadese tanks tegen te houden. De Duitsers
verschansten zich daarna in de dichte bossen.
We zaten zonder nieuws want alle radio’s waren in beslag geno-
men. Hier en daar hadden verzetsstrijders nog een apparaat onder
het stro verborgen. Dat maakte het mogelijk om belangrijke, vaak
gecodeerde bbc-berichten op te vangen. Dit was een gevaarlijke be-
zigheid want de Duitsers beschouwden die activiteiten als spionage
en wie betrapt werd riskeerde gefusilleerd te worden.
De Wehrmacht, die vier jaar tevoren met het modernste oorlogs-
materiaal in een onstuitbare Blitzkrieg was binnengevallen, moest
nu de veroverde gebieden hals over kop met paarden, te voet of per
fiets verlaten. Dat deden ze niet zonder de burgers nog meer te terro-
riseren. Vee werd afgeslacht, villa’s en boerderijen werden met ma-
trassen in brand gestoken. Weinig huizen bleven onbeschadigd door
granaatontploffingen en branden. Burgers moesten hun schaarse
18 ZES KEER IS GENOEG
bezittingen zoals voeding, kleding, dekens, fietsen en zelfs kinder-
wagens afstaan. Velen werden geslagen of gewoon gedood.
22 oktober 1944. De eerste Canadese bevrijders bereikten ons ge-
bied. Hevige gevechten tussen pantsers brachten zware verliezen.
Voor een boerderij stond een zware Duitse Tijgertank met omlaag
wijzend kanon. Een granaat had de voorste bepantsering en de chauf-
feur doorboord en vervolgens door de achterste pantserplaten de tank
verlaten. Het is mij bijgebleven dat de twee gaten volmaakt rond
waren en geen bramen vertoonden, alsof ze geboord waren.
De Canadezen en Britten begonnen het gebied te zuiveren. Ze
vroegen de dorpelingen waar de Duitsers zich verborgen hielden.
Verzetsmannen wisten dat die in de dichte bossen mortier- en ma-
chinegeweerstellingen betrokken. De hele dag hoorden we het gera-
tel van lichte wapens, ontploffingen en het blaffen van kanonnen.
Tegen de avond reden Engelse vrachtwagens, beladen met hun ge-
sneuvelde strijders, langs ons huis.
Grote hoeveelheden militaire goederen werden via de Antwerpse
haven aangevoerd en in onze omgeving opgeslagen om later het of-
fensief te kunnen voortzetten. Maar Duitsland had zijn vergeldings-
wapens V-1 en V-2 operationeel. Londen en Antwerpen zouden de
doelwitten worden. De lanceerbasissen bevonden zich in het door
de Duitsers bezette deel van Nederland.
Voor mijn vriendjes en mij, opgegroeid onder een bezetter, was
het rondslingerend oorlogsmateriaal het speelgoed van onze dro-
men. We bevoorraadden ons in de Romneyloodsen in onze buurt.
Daar vonden we mortier- en kanongranaten, kogelbanden, kisten
met miljoenen machinegeweerpatronen, handgranaten, Bangalore-
torpedo’s, fosforgranaten, dynamiet, ladingen kruit voor de kanon-
nen, kisten slaghoedjes en nog veel meer. Er was vrijwel geen bewa-
king bij de onafzienbare rijen loodsen in de weilanden. We sloegen
of wrongen de oorlogskoppen uit de hulzen van de grote granaten
en namen het kruit en de hulzen met de ontstekers mee. De patro-
nen gebruikten we om af te vuren met Engelse Tommy guns en Ame-
rikaanse Thompson machinepistolen die we in de bossen vonden.
Deze laatste waren gevaarlijk want de zware .45 munitie deed het
wapen in onze kleine handen springen en daveren. Soms vonden we
19DE DAGERA AD VAN MIJN BESTA AN
in grachten en kuilen wel eens zogenaamde ‘aardappelstampers’,
gevaarlijke, door de Duitsers achtergelaten handgranaten. Op de steel
zat een dopje waaronder zich een ring met een koordje bevond. Ge-
lukkig wisten we van een soldaat dat we na het verwijderen van het
koordje slechts zes seconden hadden voordat het ding ontplofte. Het
kruit stopten we in lege benzinejerrycans, staken het aan, sloten de
stop en doken bliksemsnel de beschutting in. De stalen bussen zwol-
len krakend op en explodeerden nauwelijks vijf seconden later met
een donderende knal. Ze vlogen wel dertig meter de lucht in. Heel
leuk was ook staven kruit uit de granaten aansteken en ze dan uittrap-
pen, waardoor ze minutenlang als een raket fluitend en gillend door
de lucht gierden. In onze vaktaal noemden we ze dan ook ‘fluiters’.
Een lont aanleggen naar een berg kruit en die laten exploderen was
ook een zeer geliefde maar luidruchtige bezigheid. Niemand hield
ons tegen omdat de herrie die wij maakten al jarenlang deel uitmaak-
te van de omgeving. Het is een wonder dat we al die ervaringen heb-
ben overleefd. We zorgden er natuurlijk voor dat onze ouders onkun-
dig bleven wat dat ‘spelen met vriendjes’ precies inhield.
Om te beletten dat de Antwerpse haven verder als doorgangshaven
voor geallieerd oorlogsmateriaal gebruikt zou worden, begonnen de
Duitsers de havenstad met V-1 vliegende bommen te bestoken. Een
van de drukke vliegroutes lag pal boven ons dorp. Er bevond zich
ook Amerikaans luchtafweergeschut in de buurt. Hun opdracht was
elke bom richting Antwerpen neer te halen. De kanonnen, met de
hulp van radar gericht, vuurden als bezeten op de vliegende bom-
men. Het gebeurde dat de snelvuurkanonnen op één dag wel 15 000
gloeiende 40 mm granaten de lucht in joegen. Het regende letterlijk
metaal en het was gevaarlijk buiten te blijven. Als de oorlogskop van
de V-1 geraakt werd, explodeerde de lading in de lucht. Meestal ech-
ter werd een vleugel of hoogteroer getroffen waardoor het ding naar
beneden dwarrelde en op de grond explodeerde. Een V-1 die aan de
luchtafweer wist te ontsnappen, ontplofte in Antwerpen midden in
de overvolle bioscoop Rex, waarbij driehonderd burgers omkwamen.
Op een stikdonkere avond nam mijn vader mij mee naar buiten
en gebood mij stil te zijn en te gaan liggen. Een V-1 waarvan de mo-
tor was stilgevallen en de besturing op hol sloeg, zoefde op lage
20 ZES KEER IS GENOEG
hoogte over ons huis. We hoorden alleen het geluid van de lucht-
stroom en bleven verstijfd van angst liggen. Een minuut later liet
een explosie weten dat het voorbij was. Het ding was vijfhonderd
meter verder in een weiland terechtgekomen en had gelukkig niet
veel schade aangericht.
Begin 1945. Ik zat met mijn moeder en kleine zusje Frieda in onze
woonkamer toen het hele huis met een oorverdovend lawaai in el-
kaar stortte. We lagen op de grond tussen balken, planken, stenen
en platen. Stofwolken ontnamen ons het zicht en verstikten ons bijna.
Wonder boven wonder waren we alle drie maar licht gewond. Op
een afstand van amper dertig meter was een V-1 ingeslagen! De ont-
ploffing van de 800 kg springstof had een enorme krater met een
diameter van acht meter geslagen.
Het is voorgekomen dat een vliegende bom met stilgevallen mo-
tor een volmaakte glijvlucht uitvoerde en onbeschadigd in een wei-
land neerkwam. Mijn vriendjes en ik waren er natuurlijk als eersten
bij om aan de bom te prutsen en aan de teller te draaien. Geschrok-
ken soldaten konden ons nog net op tijd tegenhouden en namen het
ding mee voor onderzoek.
Wij woonden inmiddels bij mijn grootmoeder iets verder in de
straat. Ons dorp was eind 1944 al bevrijd, maar in april 1945 boorde
een V-2 raketbom zich in het naast ons huis gelegen weiland. De
druk van de explosie had een vernietigende uitwerking op de wo-
ning. Wij waren gelukkig niet thuis maar vonden het huis van groot-
moeder in elkaar gezakt en zonder gevel terug. Toch bleven we in de
resten wonen. Er waren nog twee kamertjes intact.
8 mei 1945. Er daalde een doodse stilte over alle westelijke fron-
ten maar pas drie maanden later zwegen de slagschepen in de Stille
Zuidzee. Op die dag verspreidde zich boven Hiroshima een intense,
verblindende vuurbal met een licht van een huiveringwekkende en
dodelijke schoonheid. De dageraad van het atoomtijdperk was aan-
gebroken. En weer had Duitsland een generatie mensen volkomen
vernietigd.
Natuurlijk ben ik in die tijd dikwijls bang geweest maar ik vond
het vooral ook spannend en avontuurlijk. Met overtuiging kan ik
21DE DAGERA AD VAN MIJN BESTA AN
zeggen dat ik tijdens en vooral na de oorlog een fantastische en zon-
nige jeugd heb beleefd. Mijn basis voor een onbegrensd avontuur-
lijk bestaan was gelegd.
Na een korte periode waarin de oorlogsschade zo goed mogelijk werd
hersteld, gingen de jongens en meisjes in ons dorp zoals gebruike-
lijk weer naar een aparte school. De jongens werden door de mees-
ter uit de buurt van de meisjes gehouden en de nonnetjes waakten
er angstvallig over dat wij weinig kans kregen de meisjes te benade-
ren. Meisjes waren voor ons vreemde wezens met wie je, dat vermoed-
den we toch, iets onbekends kon doen. Na schooltijd slaagden mijn
vriendjes en ik er toch soms in met meisjes om te gaan. Doktertje
spelen was het leukste spel. De patiënten waren natuurlijk altijd
meisjes. Het heeft nog jaren geduurd voor ze doorhadden waarom
ze, ook als wij ze van een zogenaamde oorpijn moesten verlossen,
eerst hun broekje uit moesten doen.
Een vriend en ik werden door de meester-bibliothecaris aange-
steld als boekenbeheerders tijdens zijn vele afwezigheden. Er was
één kast, liet de meester ons streng weten, waarin wij absoluut niet
mochten rondneuzen. Natuurlijk openden wij onmiddellijk na zijn
vertrek de bewuste kast en vonden er niets anders dan beduimelde
boekjes over het liefdesleven. We begonnen meteen koortsachtig te
lezen en in korte tijd wisten we althans in theorie alles wat een jon-
gen nodig heeft. Andere jongens die we deelachtig wilden maken
aan onze kennis, scholden ons uit voor leugenaars.
We lachten veel en rolden onbekommerd van het ene schooljaar
in het andere. Degenen die niet of nauwelijks geleerd hadden, brach-
ten de meester vlak vóór het examen een grote vis of een ander ca-
deau, waarna hun proeven op slag heel wat eenvoudiger werden.
Het Ministerie van Onderwijs had ons verborgen dorpje eindelijk
gevonden. Op een dag kwam er een controlecommissie die onze ken-
nis aan een test zou onderwerpen. De meester stond voor aap omdat
wij op vrijwel geen enkele vraag een zinnig antwoord konden geven.
Een leerling liet enthousiast weten dat Frankrijk de hoofdstad van
Brussel was. Hij was ook degene die het vaakst vis voor de meester
had meegebracht. Toen ik aan het woord kwam, liet ik weten dat we
22 ZES KEER IS GENOEG
niet veel hadden kunnen leren omdat we door Adolf Hitler drie jaar
in schuilkelders hadden moeten zitten. De meester keek mij dank-
baar aan.
We speelden in de uitgestrekte bossen, verzamelden vogeleieren
en nestjes, klommen in bomen en plukten stiekem appels en peren
in de boomgaarden. Het kattenkwaad dat we uithaalden werd beteu-
geld door de veldwachter die flinke klappen kon uitdelen. In mijn
dorp lagen ook heel wat sloten, bedekt met groen kroos. Ondiepe
plassen met wuivende rietvelden herbergden een grote hoeveelheid
vogels en vissen. Als we dorst hadden, duwden we het kroos opzij,
maakten een kom met onze handen en dronken het heldere water
gulzig op. Op de sloten en plassen probeerde ik mijn van houten
latten en voorraadbussen gemaakte vlotjes en andere constructies
drijvende te houden. Dat mislukte meestal zodat ik met heel wat
gespartel en met kroos overdekt de oever weer moest bereiken.
We woonden bij mijn grootmoeder in haar heropgebouwde boer-
derijtje. Met de geboorte van broertje Eddy was ons gezin volledig.
Mijn vader was voorman in een steenbewerkingsbedrijf. Zijn nalaten-
schap is in ons dorp en elders nog steeds te zien in de vorm van een
mooie Mariagrot en kleine kapelletjes. In zijn vrije tijd maakte hij
allerlei kunstzinnige creaties in hout en steen.
In de grote tuin achter ons huis groeiden tomaten, bonen, kom-
kommers, aardappelen en nog veel meer. Hammen en worsten hin-
gen aan de zolder te drogen. Kippen scharrelden over het veld. Het
leven was rustig, zonder telefoon en auto. We waren niet rijk maar
mijn lieve ouders zorgden goed voor ons en we kregen alles wat we
echt nodig hadden.
1951. We werden dertien. Twee leerlingen gingen, ongehoord, aan
het seminarie studeren om priester te worden. God had hun geroe-
pen, zei de meester trots. Wij voelden ons een beetje schuldig dat we
gewoon in ons dorp wilden blijven en het liefst onze theoretische
meisjeskennis wilden omzetten in praktische ervaringen. Ons klasje
werd veertien. We zaten in het laatste jaar. Daarna konden we in ons
dorp niet meer naar school, we zouden naar een andere plaats moe-
ten om meer kennis op te doen.
23DE DAGERA AD VAN MIJN BESTA AN
Toen al droomde ik ervan met een vlot de oceaan over te varen.
Mijn ouders waren het daar nooit mee eens, maar dat belette mij
niet om een eerste ‘realisatie’ op stapel te zetten. Zo zeulde ik een
tijdlang met gebruikte lege vaten rond in de tuin van mijn ouderlijk
huis. Ik slaagde erin om met lichte boomstammen een drijfbaar vlot
in elkaar te knutselen. In mijn onervarenheid bouwde ik iets dat het
heel goed zou doen op een riviertje, maar op de oceaan in een oog-
wenk tot spaanders zou zijn geslagen.
Gelukkig had ik begrepen dat ik mij eerst maar eens bezig moest
houden met het verwerven van de noodzakelijke technische kennis.
Twee jaar lang nam ik iedere dag een heel trage stoomtrein naar
een technische school in Antwerpen. De luidruchtige, stoom blazen-
de machine deed er anderhalf uur over om de dertig kilometer naar
de havenstad te overbruggen. Daarna vond ik het pendelen welle-
tjes. Ik zou zelf wel bepalen welke technische opleidingen interes-
sant en nodig voor mij waren. Daar heb ik nooit spijt van gehad.
De gedachte aan een vlotreis over de oceaan bleef in mijn onder-
bewustzijn sluimeren. De drang naar avontuur en ontdekking bleef
onweerstaanbaar en zou mijn verdere leven gaan bepalen. Techniek
en avontuur zouden, zo besloot ik, mijn toekomst worden. Ik werd
lid van een Deense pen pall club die internationale contacten ver-
zorgde en koos speciaal voor meisjes. Misschien was er wel één bij
die met mij de wereld zou willen intrekken.
1958. Ik was twintig jaar en had mijn verplichte legerdienst ach-
ter de rug. Ik pakte mijn slaapzak, eetgerei, paspoort en wereldkaart
in mijn rugzak. Er restte mij alleen nog mijn ouders te vertellen dat
ik een reis rond de wereld ging maken. Ik dacht zowat twee jaar
nodig te hebben om mijn dorp weer te bereiken. Er was nog geen
toerisme en er was weinig kans een andere avonturier te ontmoe-
ten. Helemaal alleen, op een bromfietsje zonder versnellingen ver-
trok ik in oostelijke richting. De steile bergketen van Salzkammergut
in Oostenrijk was mijn eerste hindernis. Dat was iets te veel voor het
zwakke, rokende motortje. Het werd duwen. Met duizelingwekkende
vaart en verbrande remmen scheurde ik de berghellingen af naar
Graz, en slenterde het oude Joegoslavië van Tito binnen. De dictato-
riale hand van de maarschalk zorgde ervoor dat in de Balkan de vlam
24 ZES KEER IS GENOEG
nog niet in de pan sloeg. In een verlaten woud kon ik nog net op de
vlucht slaan voor een paar beren die grommend voor mijn tentje
stonden te wiegen. De duizend kilometer lange tocht tot de Griekse
grens was een afwisseling van gevaarlijk rijden op de autoweg Zagreb-
Belgrado en sukkelen over smalle, stoffige binnenwegen door onher-
bergzame streken. Gehavend en moe wankelde ik het mooie Griekse
Thessaloniki binnen. Bij het plaatsje Kavala, waar ik rond midder-
nacht aankwam en bezig was mijn linnen schuilplaats op te stellen,
ging het bijna mis. Terwijl ik mijn slaapzak uit de rugzak haalde
weerklonk er plots een donderende knal en het wollen vulsel vloog
me om de oren. Een groot gat in mijn slaapzak! Er was een lading
hagel uit een jachtgeweer in mijn richting afgevuurd. Daar bleef het
bij, maar ik pakte toch vlug mijn hele hebben en houden bij elkaar
en rende naar het dorp, waar ik de politie opzocht. Ze zouden de
zaak onderzoeken. De volgende dag moest ik terugkomen en werd
ik naar de binnenplaats van de kazerne geleid. Tot mijn verbazing
zag ik daar wel vijftig ruige jagers staan, allemaal met een dubbel-
loopsgeweer over de schouder en een gevulde patronengordel om.
‘Herkent u de man die op u geschoten heeft?’ vroeg de politie-in-
specteur. ‘Neen’, antwoordde ik. Het was immers donker toen het
gebeurde. Daarmee was de confrontatie afgelopen. Even later beken-
de één van de mannen de schutter te zijn geweest. Hij had gedacht
een wolf voor zich te hebben.
Precies een maand na mijn vertrek had ik de 3000 km naar Istan-
boel afgelegd en verkocht mijn versleten brommertje aan een stu-
dent. Ik haalde mijn kaart van Azië te voorschijn en begon met open-
baar vervoer, autostop of op een kameel een maandenlange zwerf-
tocht door Turkije, Libanon, Israël, Egypte, Syrië, Irak, Arabië, Perzië,
Afghanistan en Pakistan, waar ik eindelijk de steden van mijn dro-
men zag. Het toerisme en het geweld hadden in die tijd nog geen
schade toegebracht aan deze mooie historische plaatsen. Toen be-
stond er nog die natuurlijke gastvrijheid die maakte dat je zo maar
ergens binnengeroepen werd om als eregast de maaltijd te gebrui-
ken.
Door de gloeiend hete Iraakse en Arabische woestijnen trekken
was hoe dan ook een gevaarlijke onderneming. Aansluiten bij kara-
25DE DAGERA AD VAN MIJN BESTA AN
vanen was noodzakelijk om het te overleven. De bedoeïenen vonden
hun weg door de positie van de hemellichamen te berekenen met
eenvoudige middelen. Er waren natuurlijk nog geen radioverbindin-
gen met de bewoonde wereld. Via gebarentaal kon ik meestal van
gedachten wisselen. De woestijnbewoners spraken alleen een Ara-
bisch dialect. In Beiroet, dat toen een prachtige stad en financieel
centrum van het Midden-Oosten was, ontmoette ik de eerste genera-
tie Europese en Amerikaanse ‘angry young men’. Eindeloze discus-
sies met hen brachten geen toenadering en aansluiting. Ik was ge-
lukkig en zeker niet ‘angry’. Veel van de door mij betreden paden
zouden korte tijd later deel gaan uitmaken van de legendarische
hippieroute naar Katmandoe in Nepal. In Istanboel zou het Old Gul-
han Hotel, waar ik enkele dagen verbleef, een soort drugshoofdkwar-
tier worden waar slordige, baardige mannen en langgerokte, vrije
en vooral ruimdenkende meisjes hun zoektocht naar mystiek zou-
den beginnen. Een enkele maal ontmoette ik een paar hippies, voor-
lopers van de seks- en drugsgeneratie waartoe ik zelf ook behoorde
maar waar ik mij totaal niet verbonden mee voelde.
Over mijn belevenissen onderweg schreef ik verhalen, die later
in verschillende tijdschriften gepubliceerd werden.
Ik beleefde een fantastische, verrijkende tijd. Wekenlang sjouwde
ik met mijn rugzak over de Perzische en Afghaanse hoogvlakten en
door bergpassen. Ik vermagerde tien kilo. Ik voelde me vaak een-
zaam op mijn tocht naar de zonsopgang omdat ik nooit iemand ont-
moette die op dezelfde manier reisde als ik. Toen ik na acht maan-
den mijn been zwaar verstuikte, besloot ik naar huis terug te keren.
Maar ik had de smaak van het reizen te pakken! De volgende jaren
trok ik met de rugzak of op de fiets op avontuur door heel Europa en
Noord-Afrika.
Mijn werk als technicus bepaalde echter voor het grootste gedeelte
mijn bezigheden. De vaardigheden die ik op technisch gebied ontwik-
kelde, zouden mijn latere aeronautische en maritieme projecten mo-
gelijk maken. In die tijd trouwde ik met een van mijn Nederlandse
penvriendinnen, Agaath. Ze was verpleegster en niet zo avontuur-
lijk maar dat vond ik toen geen groot bezwaar. We woonden in mijn
oude dorpje Nieuwmoer en kregen twee kinderen, Ingrid en John.
26 ZES KEER IS GENOEG
We reisden nog enkel in de vakanties. Mijn werk in de uitvinders-
fabriek Van Leer Plastics beviel mij zeer. We deden er talrijke zeer
interessante technische experimenten. In mijn vrije tijd was ik bijna
constant bezig met het bouwen van ballonnen en vliegende machi-
nes. Maar mijn droom om met een vlot de oceaan over te steken
werd een onstuitbare drang.
top related