Top Banner
Toepassing van nieuwe bloedglucoseverlagende middelen DPP-4-remmers, GLP-1-receptoragonisten en SGLT-2-remmers Arianne F.E. Verburg, Maureen van den Donk en Tjerk Wiersma Samenvatting Een uitgebreide beoordeling van de literatuur over DPP-4-remmers, GLP-1-receptoragonisten en SGLT-2-remmers heeft geleid tot beperkte wijzigingen in het medicamenteuze stappenplan van de NHG-standaard ‘Diabetes mellitus type 2’. SGLT-2-remmers en GLP-1-receptoragonisten hebben bij patiënten met een hoog cardiovasculair risico, vooral bij degenen die een cardiovasculaire gebeurtenis hebben doorgemaakt, mogelijk voordelen op cardiovasculaire uitkomsten. Het toedichten van effectiviteit op cardiovasculaire uitkomsten op basis van één cardiovasculair veiligheidsonderzoek is echter voorbarig. Metformine, sulfonylureumderivaten en insuline zijn nog steeds de basis van de behandeling van diabetes mellitus type 2 in de eerste lijn. In de NHG-standaard ‘Diabetes mellitus type 2’ uit 2013 staat het stappenplan voor medicamenteuze behandeling met bloedglucoseverlagende middelen. De stappen bestaan uit (1) metformine; (2) het toevoegen van een sulfonylureumderivaat; (3) het toevoegen van insuline eenmaal daags; (4) intensivering van de insulinebehandeling. In het laatste decennium zijn er 3 nieuwe medicijngroepen op de markt gekomen voor de behandeling van patiënten met diabetes mellitus type 2: DPP-4-remmers, GLP-1- receptoragonisten en SGLT-2-remmers (zie infokader Nieuwe bloedglucoseverlagende middelen). Vraagstelling Over de positie van metformine als eerste keus in de behandeling bestaat geen discussie. Het is echter de vraag of de nieuwe middelen een geschikt alternatief zijn voor sulfonylureumderivaten (stap 2) of insuline eenmaal daags (stap 3). Daarom zochten wij in het kader van de herziening van de NHG-standaard ‘Diabetes mellitus type 2’ antwoorden op de volgende vragen: 1 (a) Wat is de effectiviteit en veiligheid van de DPP-4-remmers, GLP-1-receptoragonisten en SGLT-2-remmers (toegevoegd aan metformine) vergeleken met die van sulfonylureumderivaten (toegevoegd aan metformine)? (b) Wat is de effectiviteit en veiligheid van de DPP-4-remmers, GLP-1-receptoragonisten en SGLT-2-remmers (toegevoegd aan metformine en eventueel een sulfonylureumderivaat) vergeleken met die van eenmaal daags insuline (NPH-insuline of een langwerkend insuline-analoog, toegevoegd aan metformine en eventueel een sulfonylureumderivaat)? (c) Wat is de veiligheid van DPP-4-remmers, GLP-1-receptoragonisten en SGLT-2-remmers vergeleken met placebo of andere bloedglucoseverlagende medicatie? Methode Wij hebben een literatuuronderzoek in Pubmed uitgevoerd waarbij wij in eerste instantie zochten naar systematische reviews en richtlijnen van goede kwaliteit (zie het supplement bij dit artikel). De kwaliteit van de systematische reviews of van de evidence- samenvattingen die deel uitmaakten van een richtlijn werd beoordeeld met de AMSTAR-I-criteria ( www.amstar.ca ); alleen systematische reviews met een score van > 7 punten (op een schaal van 0-11) werden gebruikt. Als wij voor een uitgangsvraag een geschikte systematische review vonden, voerden wij een update van de literatuur uit vanaf de sluitingsdatum van de zoekactie van deze systematische review. Als wij geen geschikte systematische reviews of richtlijnen konden vinden, voerden wij per uitgangsvraag een zoekactie uit naar primaire onderzoeken. De artikelen die wij vonden werden gescreend op basis van titel en abstract. Op basis van consensus selecteerden wij de meest relevante literatuur en van deze artikelen vroegen wij de volledige tekst op. Wij keken de geselecteerde artikelen na op informatie over de volgende uitkomstmaten: totale en cardiovasculaire sterfte, acuut coronair syndroom, beroerte, microvasculaire morbiditeit, HbA1c, gewicht, hypoglykemie, ziekenhuisopnames, kwaliteit van leven en bijwerkingen. Vooraf stelden wij grenzen voor klinisch relevante verschillen vast (tabel 1). De kwaliteit van het bewijs werd beoordeeld met de GRADE-methode (zie infokader GRADE-methode). ONDERZOEK NED TIJDSCHR GENEESKD. 2019;163:D2962 1
9

Toepassing van nieuwe bloedglucoseverlagende middelenToepassing van nieuwe bloedglucoseverlagende middelen DPP-4-remmers, GLP-1-receptoragonisten en SGLT-2-remmers Arianne F.E. Verburg,

Jan 29, 2021

Download

Documents

dariahiddleston
Welcome message from author
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
  • Toepassing van nieuwe bloedglucoseverlagende middelenDPP-4-remmers, GLP-1-receptoragonisten en SGLT-2-remmers

    Arianne F.E. Verburg, Maureen van den Donk en Tjerk Wiersma

    SamenvattingEen uitgebreide beoordeling van de literatuur over DPP-4-remmers, GLP-1-receptoragonisten en SGLT-2-remmers heeft geleid tot

    beperkte wijzigingen in het medicamenteuze stappenplan van de NHG-standaard ‘Diabetes mellitus type 2’.

    SGLT-2-remmers en GLP-1-receptoragonisten hebben bij patiënten met een hoog cardiovasculair risico, vooral bij degenen die een

    cardiovasculaire gebeurtenis hebben doorgemaakt, mogelijk voordelen op cardiovasculaire uitkomsten.

    Het toedichten van effectiviteit op cardiovasculaire uitkomsten op basis van één cardiovasculair veiligheidsonderzoek is echter

    voorbarig.

    Metformine, sulfonylureumderivaten en insuline zijn nog steeds de basis van de behandeling van diabetes mellitus type 2 in de

    eerste lijn.

    In de NHG-standaard ‘Diabetes mellitus type 2’ uit 2013 staat het stappenplan voor medicamenteuze behandeling met

    bloedglucoseverlagende middelen. De stappen bestaan uit (1) metformine; (2) het toevoegen van een sulfonylureumderivaat; (3)

    het toevoegen van insuline eenmaal daags; (4) intensivering van de insulinebehandeling. In het laatste decennium zijn er 3 nieuwe

    medicijngroepen op de markt gekomen voor de behandeling van patiënten met diabetes mellitus type 2: DPP-4-remmers, GLP-1-

    receptoragonisten en SGLT-2-remmers (zie infokader Nieuwe bloedglucoseverlagende middelen).

    Vraagstelling

    Over de positie van metformine als eerste keus in de behandeling bestaat geen discussie. Het is echter de vraag of de nieuwe

    middelen een geschikt alternatief zijn voor sulfonylureumderivaten (stap 2) of insuline eenmaal daags (stap 3). Daarom zochten wij

    in het kader van de herziening van de NHG-standaard ‘Diabetes mellitus type 2’ antwoorden op de volgende vragen:1

    (a) Wat is de effectiviteit en veiligheid van de DPP-4-remmers, GLP-1-receptoragonisten en SGLT-2-remmers (toegevoegd aan

    metformine) vergeleken met die van sulfonylureumderivaten (toegevoegd aan metformine)?

    (b) Wat is de effectiviteit en veiligheid van de DPP-4-remmers, GLP-1-receptoragonisten en SGLT-2-remmers (toegevoegd aan

    metformine en eventueel een sulfonylureumderivaat) vergeleken met die van eenmaal daags insuline (NPH-insuline of een

    langwerkend insuline-analoog, toegevoegd aan metformine en eventueel een sulfonylureumderivaat)?

    (c) Wat is de veiligheid van DPP-4-remmers, GLP-1-receptoragonisten en SGLT-2-remmers vergeleken met placebo of andere

    bloedglucoseverlagende medicatie?

    Methode

    Wij hebben een literatuuronderzoek in Pubmed uitgevoerd waarbij wij in eerste instantie zochten naar systematische reviews en

    richtlijnen van goede kwaliteit (zie het supplement bij dit artikel). De kwaliteit van de systematische reviews of van de evidence-

    samenvattingen die deel uitmaakten van een richtlijn werd beoordeeld met de AMSTAR-I-criteria (www.amstar.ca); alleen

    systematische reviews met een score van > 7 punten (op een schaal van 0-11) werden gebruikt.

    Als wij voor een uitgangsvraag een geschikte systematische review vonden, voerden wij een update van de literatuur uit vanaf de

    sluitingsdatum van de zoekactie van deze systematische review. Als wij geen geschikte systematische reviews of richtlijnen

    konden vinden, voerden wij per uitgangsvraag een zoekactie uit naar primaire onderzoeken. De artikelen die wij vonden werden

    gescreend op basis van titel en abstract. Op basis van consensus selecteerden wij de meest relevante literatuur en van deze

    artikelen vroegen wij de volledige tekst op.

    Wij keken de geselecteerde artikelen na op informatie over de volgende uitkomstmaten: totale en cardiovasculaire sterfte, acuut

    coronair syndroom, beroerte, microvasculaire morbiditeit, HbA1c, gewicht, hypoglykemie, ziekenhuisopnames, kwaliteit van leven

    en bijwerkingen. Vooraf stelden wij grenzen voor klinisch relevante verschillen vast (tabel 1). De kwaliteit van het bewijs werd

    beoordeeld met de GRADE-methode (zie infokader GRADE-methode).

    ONDERZOEK

    NED TIJDSCHR GENEESKD. 2019;163:D2962 1

    literatuurreferentie:1http://www.amstar.ca

  • Bij de vertaling van de onderzoeksgegevens naar de aanbevelingen hebben wij, conform de GRADE-methode, rekening gehouden

    met de volgende factoren: de kwaliteit van het bewijs, de balans tussen voor- en nadelen van de behandelingen (bijvoorbeeld de

    kans op hypoglykemie, toedieningsvorm en veiligheid op de lange termijn), beschikbare middelen (onder andere de kosten), de

    aanvaardbaarheid en de haalbaarheid.

    Resultaten

    Effectiviteit en veiligheid van de nieuwe middelen

    De vragen naar de effectiviteit konden wij beantwoorden op basis van 2 systematische literatuuronderzoeken. Het eerste is een

    netwerk-meta-analyse waarin zowel directe (‘head-to-head’) als indirecte vergelijkingen tussen verschillende

    bloedglucoseverlagende middelen worden weergegeven.2 Het tweede is een rapport van de Agency for Healthcare Research and

    Quality.3,4 Daarnaast gebruikten wij enkele recentere RCT’s.

    Er zijn slechts weinig onderzoeksgegevens over de cardiovasculaire effectiviteit bij head-to-head vergelijkingen; uit de netwerk-

    meta-analyse kwamen geen klinisch relevante verschillen tussen de middelen onderling naar voren als het gaat om totale en

    cardiovasculaire sterfte en morbiditeit. In directe vergelijkingen met vermindering van sterfte, macro- en microvasculaire

    morbiditeit als uitkomstmaat werden geen voordelen aangetoond van DPP-4-remmers, GLP-1-receptoragonisten en SGLT-2-

    remmers. De kwaliteit van het bewijs voor deze effecten is laag. Dit betekent dat het werkelijke effect substantieel kan verschillen

    van deze uitkomst.

    Bij de vergelijking tussen DPP-4-remmers, GLP-1-receptoragonisten en SGLT-2-remmers met de sulfonylureumderivaten (huidige

    stap 2) en eenmaal daags insuline (huidige stap 3) vonden wij ook op de meeste andere uitkomstmaten geen klinisch relevante

    verschillen. Bovendien zijn veel uitkomstmaten niet onderzocht. Er zijn enkele klinisch relevante verschillen gemeld, zoals de

    geringere kans op hypoglykemie bij gebruik van DPP-4-remmers, GLP-1-receptoragonisten en SGLT-2-remmers vergeleken met

    sulfonylureumderivaten en insuline. Deze uitkomsten, meestal met een lage kwaliteit van bewijs, staan in tabel 2.

    Tabel 1Uitkomstmaten en bijbehorende grenzen voor klinisch relevante verschillen

    ONDERZOEK

    NED TIJDSCHR GENEESKD. 2019;163:D2962 2

    literatuurreferentie:2literatuurreferentie:3:4

  • Veiligheid in vergelijking met placebo

    Sinds een aantal jaren heeft de Food and Drug Administration (FDA) het verplicht gesteld om bij nieuwe bloedglucoseverlagende

    middelen na toelating op de markt cardiovasculaire veiligheidsonderzoeken te verrichten. Aanleiding hiervoor was de bevinding dat

    gebruik van rosiglitazon, dat toen het al enkele jaren op de markt was, gepaard bleek te gaan met een verhoogd risico op

    myocardinfarct en overlijden.

    Van de DPP-4-remmers zijn alogliptine (trialnaam: EXAMINE), sitagliptine (TECOS) en saxagliptine (SAVOR-TIMI 53) in

    veiligheidsonderzoek onderzocht.5-7 Van de GLP-1-receptoragonisten die ten tijde van ons literatuuronderzoek in Nederland op de

    markt waren, zijn lixisenatide (ELIXA), liraglutide (LEADER) en exenatide (EXSCEL) onderzocht.8-10 Van de SGLT-2-remmers zijn de

    resultaten van de veiligheidsonderzoeken naar empagliflozine (EMPA-REG OUTCOME) en canagliflozine (CANVAS en CANVAS-R)

    gepubliceerd.11,12

    Tabel 2Klinisch relevante verschillen

    Vergelijking van nieuwe bloedglucoseverlagende middelen met sulfonylureumderivaten en insuline

    ONDERZOEK

    NED TIJDSCHR GENEESKD. 2019;163:D2962 3

    literatuurreferentie:5-7literatuurreferentie:8-10literatuurreferentie:11:12

  • Deze onderzoeken zijn placebogecontroleerde RCT’s, opgezet als non-inferioriteitsonderzoeken. Hierbij wordt het nieuwe

    bloedglucoseverlagende middel vergeleken met placebo op cardiovasculaire aandoeningen en sterfte als uitkomstmaat. De

    streefwaarde van het HbA1c is in beide onderzoeksarmen gelijk. In de placebogroep kan bij oplopen van de HbA1c-waarde door de

    arts naar eigen inzicht medicatie worden toegevoegd. De onderzochte middelen worden in deze onderzoeken veilig geacht als de

    bovengrens van het 95%-betrouwbaarheidsinterval van de cardiovasculaire aandoeningen en sterfte in de onderzoeksgroep niet

    hoger ligt dan 130% – de zogenoemde non-inferioriteitsmarge – van die in de placebogroep.

    Alle trials werden uitgevoerd in populaties met een verhoogd cardiovasculair risico. Zo zijn in de EMPA-REG OUTCOME-trial

    alleen patiënten met aangetoond cardiovasculair lijden – zoals een myocardinfarct, beroerte of perifeer arterieel vaatlijden –

    geïncludeerd; in de ELIXA- en EXAMINE-trials werden alleen patiënten met een recent acuut coronair syndroom en in de CANVAS-

    en CANVAS-R-trial alleen patiënten met symptomatisch atherosclerotisch vaatlijden óf een leeftijd ≥ 50 jaar en minimaal twee

    cardiovasculaire risicofactoren.

    In de meeste trials waren de nieuwe middelen niet inferieur aan placebo als het ging om de cardiovasculaire veiligheid, met

    uitzondering van saxagliptine in de SAVOR-TIMI 53. In deze trial werden in de behandelgroep meer patiënten in het ziekenhuis

    opgenomen in verband met hartfalen dan in de placebogroep (3,5 vs. 2,8%; hazardratio (HR): 1,27; 95%-BI: 1,07-1,51). Wat betreft

    de niet-cardiovasculaire veiligheid zijn de meest opvallende bevindingen een verhoogd risico op fracturen, amputaties en

    bijwerkingen gerelateerd aan volumedepletie bij gebruik van canagliflozine in de CANVAS/CANVAS-R trial en het vaker optreden

    van acuut galsteenlijden bij gebruik van liraglutide in de LEADER-trial (tabel 3).

    Tabel 3Cardiovasculaire veiligheidsonderzoek naar nieuwe antidiabetica

    Effect op cardiovasculaire uitkomstmaten in vergelijking met placebo

    ONDERZOEK

    NED TIJDSCHR GENEESKD. 2019;163:D2962 4

  • In de trials waarin inferioriteit kon worden uitgesloten, werden tevens – van te voren in het onderzoeksprotocol vastgelegde –

    analyses naar eventuele superioriteit ten opzichte van placebo verricht. In de EMPA-REG OUTCOME- (empagliflozine),

    CANVAS/CANVAS-R- (canagliflozine), LEADER- (liraglutide) en EXSCEL-trial (exenatide) werd superioriteit van het onderzochte

    middel op de samengestelde cardiovasculaire uitkomstmaat gevonden. In de EMPA-REG OUTCOME- en LEADER-trial werd ook op

    de uitkomstmaten die wij als cruciaal hadden vastgesteld – ‘sterfte aan alle oorzaken’ en ‘cardiovasculaire sterfte’ – een klinisch

    relevant verschil gezien ten gunste van respectievelijk empagliflozine en liraglutide. In de EXSCEL-trial werd een klinisch relevant

    verschil op de sterfte aan alle oorzaken gevonden ten gunste van exenatide (zie tabel 3).

    De kwaliteit van bewijs voor deze resultaten is laag. Bij patiënten met een verhoogd cardiovasculair risico is de kwaliteit van bewijs

    redelijk.

    Beschouwing

    Er zijn geen voordelen aangetoond van DPP-4-remmers, GLP-1-receptoragonisten en SGLT-2-remmers in directe vergelijkingen

    met sulfonylureumderivaten en insuline waarbij sterfte, macro- en microvasculaire morbiditeit de uitkomstmaten waren. Het is de

    vraag hoe de gunstige effecten van empagliflozine, liraglutide en exenatide op enkele cardiovasculaire uitkomstmaten in de

    cardiovasculaire veiligheidsstudies gewogen moeten worden. Bij de interpretatie van deze resultaten zijn de volgende aspecten

    van belang:

    Van non-inferioriteit naar superioriteit Een superioriteitsanalyse is toegestaan bij een non-inferioriteitsopzet als de

    superioriteitsanalyse vooraf in het onderzoeksprotocol is aangegeven. Hierbij wordt een middel als superieur beschouwd als het

    betrouwbaarheidsinterval bij een intention-to-treat-analyse geheel onder de grens van ‘geen effect’ ligt.

    Mogelijke onderbehandeling van de controlegroep De nieuwe bloedglucoseverlagende middelen werden vergeleken met placebo

    en niet met de gangbare bloedglucoseverlagende medicatie (‘head-to-head’-vergelijkingen). Voor behandeling van de

    bloedglucosewaarden en andere cardiovasculaire aandoeningen verwezen de onderzoekers naar lokale behandelprotocollen. Bij

    enkele trials werden behandeldoelen geformuleerd. In veel trials is echter niet duidelijk in hoeverre de lokale protocollen werden

    opgevolgd. Er is mogelijk sprake van onderbehandeling van de controlegroep wat betreft de glykemische regulatie en de

    behandeling van andere cardiovasculaire aandoeningen, zoals die van hartfalen met diuretica.

    Uitkomstmaten De meeste superioriteitsanalyses werden uitgevoerd op een samengestelde uitkomstmaat, waardoor het moeilijk

    is de klinische relevantie te beoordelen. Op de cruciale uitkomstmaten (zie tabel 1) zijn de meeste resultaten statistisch niet

    significant en evenmin klinisch relevant. Bovendien zijn de resultaten niet eenduidig: in de EMPA-REG OUTCOME-trial gaf

    empagliflozine een statistisch significante – maar klinisch niet-relevante – afname van het risico op onder andere cardiovasculaire

    sterfte en hartfalen, maar tevens een statistisch niet-significante toename van het risico op beroerte. Dit maakt het

    onwaarschijnlijk dat empagliflozine ook het risico op beroertes verlaagt. Bij de GLP-1-receptoragonisten liraglutide en exenatide

    werden gunstige effecten gezien op sterfte. In de trials met lixisenatide en semaglutide werden deze effecten niet gevonden; ook

    een statistisch niet-significante trend in die richting ontbreekt.

    Generaliseerbaarheid van de resultaten Het is de vraag in hoeverre de resultaten op de Nederlandse eerstelijnspopulatie van

    toepassing zijn. In Nederland heeft maximaal 38% van de patiënten met diabetes mellitus type 2 in de eerste lijn een

    cardiovasculaire aandoening.13 Een onderzoek in de eerste lijn in Engeland becijferde dat ongeveer 16% van de diabetespatiënten

    zou hebben voldaan aan de inclusiecriteria van de EMPA-REG OUTCOME-trial.14 Als empagliflozine in de onderzochte

    cardiovasculair belaste populatie daadwerkelijk een gunstig effect heeft op een cardiovasculaire uitkomstmaat, is het niet duidelijk

    of dit effect ook van toepassing is op de gangbare eerstelijnspopulatie in Nederland.

    Langetermijnveiligheid De mediane follow-upduur varieert in de verschillende onderzoeken tussen 1,5 en 3,8 jaar. Dit is te kort om

    een uitspraak te kunnen doen over de langetermijnveiligheid. Zo is er onduidelijkheid over het optreden van galstenen, retinopathie,

    schildkliercarcinoom, pancreascarcinoom (bij GLP-1-receptoragonisten), hartfalen en pancreatitis (bij DPP-4-remmers),

    ketoacidose, fracturen en amputaties (bij SGLT-2-remmers).

    Ontbreken van een verklaring Eventuele cardiovasculaire voordelen kunnen onmogelijk worden verklaard door de enigszins lagere

    HbA1c-waarde in de onderzoeksgroep vergeleken met de controlegroep. Als er al een cardiovasculair voordeel is van de

    onderzochte middelen, moet er een ander, nog onbekend mechanisme in het spel zijn. Mede omdat er slechts één trial per middel is

    en de resultaten soms tegenstrijdig zijn, betekent dit dat de uitkomsten nadere bevestiging behoeven.

    Op grond van deze overwegingen trekken wij de conclusie dat deze cardiovasculaire veiligheidsonderzoeken geschikt zijn om

    uitspraken te doen over de cardiovasculaire veiligheid op korte en middellange termijn, en hypothesevormend zijn voor

    effectiviteit, maar dat deze trials op zichzelf onvoldoende zijn om effectiviteit aan deze middelen toe te schrijven.

    ONDERZOEK

    NED TIJDSCHR GENEESKD. 2019;163:D2962 5

    literatuurreferentie:13literatuurreferentie:14

  • Conclusie

    Op basis van genoemde bevindingen en afwegingen is er in de gedeeltelijk herziene NHG-standaard ‘Diabetes mellitus type 2’ een

    beperkte indicatie gecreëerd voor DPP-4-remmers en GLP-1-receptoragonisten bij de behandeling van patiënten met diabetes

    mellitus type 2 bij wie met metformine en een sulfonylureumderivaat onvoldoende glykemische regulatie wordt bereikt (tabel 4).15

    Deze middelen zijn te overwegen als alternatief voor insuline of intensivering van het insulineregime bij een HbA1c-waarde < 15

    mmol/mol boven de streefwaarde, als spuiten en zelfcontrole moeilijk uitvoerbaar zijn óf als het vermijden van hypoglykemie van

    groot belang is. De keuze kan dan samen met de patiënt gemaakt worden aan de hand van factoren als BMI, mate van gewenste

    HbA1c-daling, leefstijl, therapietrouw, contra-indicaties, veiligheid op langere termijn en vergoeding. Deze factoren zijn

    samengevat in tabel 5.

    Tabel 4Herzien stappenplan bloedglucoseverlagende middelen15

    ONDERZOEK

    NED TIJDSCHR GENEESKD. 2019;163:D2962 6

    literatuurreferentie:15literatuurreferentie:15

  • Hoewel SGLT-2-remmers gezien de resultaten van de veiligheidsonderzoeken mogelijk voordelen hebben bij patiënten met een

    hoog cardiovasculair risico, behoeven de bevindingen bevestiging en hebben SGLT-2-remmers vooralsnog geen plek gekregen in

    het stappenplan. Een bijkomende reden hiervoor is dat deze middelen pas 5 jaar geregistreerd zijn, zodat er momenteel nog

    onvoldoende duidelijkheid is over de veiligheid van deze middelen op de lange termijn (bijvoorbeeld ketoacidose, noodzaak tot

    amputaties aan de onderste ledematen, fracturen). Op basis hiervan is het dan ook voorbarig om subgroepen van patiënten te

    definiëren bij wie deze middelen al wél voorgeschreven zouden moeten worden.

    Online artikel en reageren op ntvg.nl/D2962

    Nederlands Huisartsen Genootschap, Utrecht: drs. A.F.E. Verburg en dr. T. Wiersma, huisartsen; dr. M. van den Donk, epidemioloog.Contact: A. Verburg ([email protected])

    Belangenconflict en financiële ondersteuning: geen gemeld.

    Aanvaard op 1 augustus 2018

    Citeer als: Ned Tijdschr Geneeskd. 2019;163:D2962

    Literatuur1. NHG-Standaard Diabetes mellitus type 2. Utrecht: NHG; 2013.

    2. Palmer SC, Mavridis D, Nicolucci A, et al. Comparison of clinical outcomes and adverse events associated with glucose-lowering

    drugs in patients with type 2 diabetes: A meta-analysis. JAMA. 2016;316:313-24. doi:10.1001/jama.2016.9400. Medline

    3. Maruthur NM, Tseng E, Hutfless S, et al. Diabetes medications as monotherapy or metformin-based combination therapy for type 2

    diabetes: A systematic review and meta-analysis. Ann Intern Med. 2016;164):740-51. doi:10.7326/M15-2650. Medline

    4. Bolen S, Tseng E, Hutfless S, et al. AHRQ comparative effectiveness reviews. Diabetes medications for adults with type 2 diabetes: An

    update. Rockville (MD): Agency for Healthcare Research and Quality (US); 2016.

    5. Green JB, Bethel MA, Armstrong PW, et al; TECOS Study Group. Effect of sitagliptin on cardiovascular outcomes in type 2 diabetes.

    N Engl J Med. 2015;373:232-42. doi:10.1056/NEJMoa1501352. Medline

    6. Scirica BM, Bhatt DL, Braunwald E, et al; SAVOR-TIMI 53 Steering Committee and Investigators. Saxagliptin and cardiovascular

    outcomes in patients with type 2 diabetes mellitus. N Engl J Med. 2013;369:1317-26. doi:10.1056/NEJMoa1307684. Medline

    7. White WB, Cannon CP, Heller SR, et al; EXAMINE Investigators. Alogliptin after acute coronary syndrome in patients with type 2

    diabetes. N Engl J Med. 2013;369:1327-35. doi:10.1056/NEJMoa1305889. Medline

    8. Pfeffer MA, Claggett B, Diaz R, et al; ELIXA Investigators. Lixisenatide in patients with type 2 diabetes and acute coronary syndrome.

    N Engl J Med. 2015;373:2247-57. doi:10.1056/NEJMoa1509225. Medline

    9. Marso SP, Daniels GH, Brown-Frandsen K, et al; LEADER Steering Committee; LEADER Trial Investigators. Liraglutide and

    cardiovascular outcomes in type 2 diabetes. N Engl J Med. 2016;375(4):311-322. doi:10.1056/NEJMoa1603827. Medline

    10. Holman RR, Bethel MA, Mentz RJ, et al; EXSCEL Study Group. Effects of once-weekly exenatide on cardiovascular outcomes in type

    Tabel 5Insuline, DPP-4-remmers of GLP-1-receptoragonisten?

    Factoren die een rol kunnen spelen bij de keuze

    ———

    ONDERZOEK

    NED TIJDSCHR GENEESKD. 2019;163:D2962 7

    mailto:[email protected]://www.nhg.org/standaarden/samenvatting/diabetes-mellitus-type-2https://doi.org/10.1001/jama.2016.9400https://www.ncbi.nlm.nih.gov/entrez/query.fcgi?cmd=Retrieve&db=PubMed&list_uids=27434443&dopt=Abstracthttps://doi.org/10.7326/M15-2650https://www.ncbi.nlm.nih.gov/entrez/query.fcgi?cmd=Retrieve&db=PubMed&list_uids=27088241&dopt=Abstracthttps://doi.org/10.1056/NEJMoa1501352https://www.ncbi.nlm.nih.gov/entrez/query.fcgi?cmd=Retrieve&db=PubMed&list_uids=26052984&dopt=Abstracthttps://doi.org/10.1056/NEJMoa1307684https://www.ncbi.nlm.nih.gov/entrez/query.fcgi?cmd=Retrieve&db=PubMed&list_uids=23992601&dopt=Abstracthttps://doi.org/10.1056/NEJMoa1305889https://www.ncbi.nlm.nih.gov/entrez/query.fcgi?cmd=Retrieve&db=PubMed&list_uids=23992602&dopt=Abstracthttps://doi.org/10.1056/NEJMoa1509225https://www.ncbi.nlm.nih.gov/entrez/query.fcgi?cmd=Retrieve&db=PubMed&list_uids=26630143&dopt=Abstracthttps://doi.org/10.1056/NEJMoa1603827https://www.ncbi.nlm.nih.gov/entrez/query.fcgi?cmd=Retrieve&db=PubMed&list_uids=27295427&dopt=Abstract

  • 2 diabetes. N Engl J Med. 2017;377:1228-39. doi:10.1056/NEJMoa1612917. Medline

    11. Zinman B, Wanner C, Lachin JM, et al; EMPA-REG OUTCOME Investigators. Empagliflozin, cardiovascular outcomes, and mortality

    in type 2 diabetes. N Engl J Med. 2015;373:2117-28. doi:10.1056/NEJMoa1504720. Medline

    12. Neal B, Perkovic V, Mahaffey KW, et al; CANVAS Program Collaborative Group. Canagliflozin and cardiovascular and renal events in

    type 2 diabetes. N Engl J Med. 2017;377:644-57. doi:10.1056/NEJMoa1611925. Medline

    13. Wermeling PR, Gorter KJ, van Stel HF, Rutten GE. Both cardiovascular and non-cardiovascular comorbidity are related to health

    status in well-controlled type 2 diabetes patients: a cross-sectional analysis. Cardiovasc Diabetol. 2012;11:121. doi:10.1186/1475-

    2840-11-121. Medline

    14. McGovern A, Feher M, Munro N, de Lusignan S. Sodium-Glucose Co-Transporter 2 (SGLT2) inhibitor: Comparing trial data and real-

    world use. Diabetes Ther. 2017;8:365-76. doi:10.1007/s13300-017-0254-7. Medline

    15. Verburg A, Wiersma T. Herziening NHG-Standaard Diabetes mellitus type 2: Stappenplan medicamenteuze behandeling beperkt

    gewijzigd. Huisarts Wet. 2018;61(7):64-5.

    KernpuntenDe basis van de medicamenteuze behandeling van diabetes mellitus type 2 bestaat uit metformine, sulfonylureumderivaten en

    insuline.

    De cardiovasculaire veiligheidsonderzoeken met nieuwe bloedglucoseverlagende middelen zijn geschikt om uitspraken te doen

    over de cardiovasculaire veiligheid op korte en middellange termijn, en om hypotheses te vormen over de effectiviteit.

    SGLT-2-remmers en GLP-1-receptoragonisten hebben bij patiënten met een hoog cardiovasculair risico, vooral bij degenen die

    een cardiovasculaire gebeurtenis hebben doorgemaakt, mogelijk voordelen op cardiovasculaire uitkomsten.

    DPP-4-remmers en GLP-1-receptoragonisten zijn te overwegen als alternatief voor insuline of intensivering van het

    insulineregime bij een HbA1c-waarde < 15 mmol/mol boven de streefwaarde, als spuiten en zelfcontrole moeilijk uitvoerbaar zijn

    of als het vermijden van hypoglykemie van groot belang is.

    Nieuwe bloedglucoseverlagende medicatieDipeptidylpeptidase-4-remmers (DPP-4-remmers)

    Het enzym DPP-4 breekt incretinehormonen af. DPP-4-remmers remmen deze afbraak af, waardoor de plasmaconcentraties van

    onder andere glucagonachtig peptide-1 (GLP-1) en ‘glucose-dependent insulinotropic polypeptide’ (GIP) stijgen. Dit resulteert in

    een glucoseafhankelijke verhoging van de insulinesecretie door de bètacellen en remming van de glucagonafgifte door de alfacellen.

    In Nederland zijn vier DPP-4-remmers op de markt: sitagliptine, linagliptine, saxagliptine en vildagliptine. Alogliptine is wel in

    Nederland geregistreerd, maar nog niet op de markt gebracht.

    Glucagonachtig peptide-1-receptoragonisten (GLP-1-receptoragonisten)

    GLP-1-receptoragonisten zijn eiwitten waarvan de aminozuurvolgorde een gedeeltelijke overlap vertoont met die van GLP-1. GLP-

    1-receptoragonisten binden zich aan de GLP-1-receptor en activeren deze. Hierdoor wordt de secretie van insuline door bètacellen

    op een glucoseafhankelijke basis verhoogd en de glucagonafgifte door alfacellen onderdrukt. Lagere glucagonconcentraties leiden

    tot verminderde hepatische glucoseafgifte. De normale glucagonrespons en andere hormonale reacties op hypoglykemie worden

    niet verminderd. Daarnaast bevorderen GLP-1-receptoragonisten het verzadigingsgevoel en vertragen ze de maagontlediging.

    In Nederland zijn vier GLP-1-receptoragonisten op de markt: liraglutide, exenatide, lixisenatide en dulaglutide; een vijfde middel,

    albiglutide, is per juli 2018 van de markt gehaald. In oktober 2018 is semaglutide op de markt gekomen. Wij hebben dit middel niet

    meegenomen in onze analyse.

    Natriumglucose-cotransporter 2-remmers (SGLT-2-remmers)

    Deze middelen blokkeren de terugresorptie van glucose uit de voorurine naar het bloed, waardoor er meer glucose-excretie met de

    urine plaatsvindt en de bloedglucosespiegel daalt. Als gevolg van glucosurie is er theoretisch een verhoogd risico op onder andere

    urineweginfecties, genitale infecties en effecten van volumedepletie (bijvoorbeeld orthostatische hypotensie, dorst en

    duizeligheid).

    In Nederland zijn drie SGLT-2-remmers op de markt: dapagliflozine, canagliflozine en empagliflozine.

    GRADE-methodeBij deze methode wordt vooraf vastgesteld op welke uitkomstmaten de medicatie beoordeeld zal worden. Deze uitkomstmaten

    worden onderverdeeld in ‘cruciaal’, ‘belangrijk’ en ‘niet-belangrijk voor de besluitvorming’. Ook worden grenzen voor klinisch

    relevante verschillen vooraf vastgesteld (zie tabel 1).

    ONDERZOEK

    NED TIJDSCHR GENEESKD. 2019;163:D2962 8

    https://doi.org/10.1056/NEJMoa1612917https://www.ncbi.nlm.nih.gov/entrez/query.fcgi?cmd=Retrieve&db=PubMed&list_uids=28910237&dopt=Abstracthttps://doi.org/10.1056/NEJMoa1504720https://www.ncbi.nlm.nih.gov/entrez/query.fcgi?cmd=Retrieve&db=PubMed&list_uids=26378978&dopt=Abstracthttps://doi.org/10.1056/NEJMoa1611925https://www.ncbi.nlm.nih.gov/entrez/query.fcgi?cmd=Retrieve&db=PubMed&list_uids=28605608&dopt=Abstracthttps://doi.org/10.1186/1475-2840-11-121https://www.ncbi.nlm.nih.gov/entrez/query.fcgi?cmd=Retrieve&db=PubMed&list_uids=23039172&dopt=Abstracthttps://doi.org/10.1007/s13300-017-0254-7https://www.ncbi.nlm.nih.gov/entrez/query.fcgi?cmd=Retrieve&db=PubMed&list_uids=28324484&dopt=Abstracthttps://www.henw.org/edities/2018-nummer-7

  • De kwaliteit van het bewijs wordt vervolgens per uitkomstmaat beoordeeld. Die kwaliteit wordt naar beneden bijgesteld als de

    onderzoeksopzet beperkingen vertoont en bij 4 aanvullende factoren: inconsistentie, indirectheid van bewijs, onnauwkeurigheid

    van de resultaten en publicatiebias.

    De sterkte van de aanbeveling hangt niet alleen af van de kwaliteit van bewijs, maar ook van overwegingen als de balans tussen

    gunstige en nadelige effecten, voorkeuren van patiënten en kosten. Bij het formuleren van aanbevelingen volgens de GRADE-

    methode worden al deze overwegingen per uitgangsvraag expliciet beschreven.

    ONDERZOEK

    NED TIJDSCHR GENEESKD. 2019;163:D2962 9

    Toepassing van nieuwe bloedglucoseverlagende middelenDPP-4-remmers, GLP-1-receptoragonisten en SGLT-2-remmersSamenvattingVraagstellingMethodeResultatenEffectiviteit en veiligheid van de nieuwe middelenVeiligheid in vergelijking met placeboBeschouwingConclusieLiteratuurKernpuntenNieuwe bloedglucoseverlagende medicatieDipeptidylpeptidase-4-remmers (DPP-4-remmers)Glucagonachtig peptide-1-receptoragonisten (GLP-1-receptoragonisten)Natriumglucose-cotransporter 2-remmers (SGLT-2-remmers)GRADE-methode