Top Banner
Filmische vormgeving Inleidende begrippen Camera Film is opgebouwd uit een reeks van fotogrammen. Continuiteit: pellicule voor de lens van de camera. -> transportsysteem Onderbreking: omdat het lichtgevoelige materiaal op moment van belichting stil moet staan. -> onderbrekingsmechanisme Continuiteit van filmtransport van groot belang voor lip- synchrone klankweergave: Single system sound: beeld en geluid rechtstreeks op peliculle geregistreerd -> minste afwijking hoorbaar -> 1 geluidsspoor -> vaak snelle tv-reportages op 16 mm film. Double system sound: beeld en geluid op afzonderlijke dragers -> elke afwijking verstoord lipsynchroniteit. -> dubbel geluidspoor, op peliculle en elektro-magnetisch, naast geluidsspoor. Peliculle binnenin de camera Spergrijper: op en neer bewegende haak met tanden die ingrijpen op de perforatie. Hij trekt de peliculle tekens met 1 frame langs het beeldvenster en laat deze dan even los voor de belichting. Film wordt gestabiliseerd door drukslede die peliculle tegen het beeldvenster duwt. Register pin: tand die de perforatie binnendringt op het moment dat de spergrijper beweegt. Het houdt de peliculle bij de belichting op zn plek. Maltezerkruis: tanden van transporttrommel laten peliculle niet los, maar staan even stil bij belichting. Beeld frequentie Opnamesnelheid en weergave snelheid moeten gelijk zijn voor realistische weergave. 16/18 beelden per seconde: Stille film tot 1927, goed voor vloeiende bewegingen. 24 beelden per seconde: Geluidsfilm vanaf 1927 Belichtingstijd, de sluiter van de camera, is gebonden aan het transport van de peliculle door de camera. Formaat van peliculle 35 mm, 4 perforaties, Edison -> standaardformaat.
25

sam non-fictie

Jun 28, 2015

Download

Documents

nanniebronshoff
Welcome message from author
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Page 1: sam non-fictie

Filmische vormgeving

Inleidende begrippen

Camera

Film is opgebouwd uit een reeks van fotogrammen. Continuiteit: pellicule voor de lens van de camera. -> transportsysteem Onderbreking: omdat het lichtgevoelige materiaal op moment van belichting stil

moet staan. -> onderbrekingsmechanisme Continuiteit van filmtransport van groot belang voor lip-synchrone

klankweergave: Single system sound: beeld en geluid rechtstreeks op peliculle geregistreerd ->

minste afwijking hoorbaar -> 1 geluidsspoor -> vaak snelle tv-reportages op 16 mm film.

Double system sound: beeld en geluid op afzonderlijke dragers -> elke afwijking verstoord lipsynchroniteit. -> dubbel geluidspoor, op peliculle en elektro-magnetisch, naast geluidsspoor.

Peliculle binnenin de camera

Spergrijper: op en neer bewegende haak met tanden die ingrijpen op de perforatie. Hij trekt de peliculle tekens met 1 frame langs het beeldvenster en laat deze dan even los voor de belichting. Film wordt gestabiliseerd door drukslede die peliculle tegen het beeldvenster duwt.

Register pin: tand die de perforatie binnendringt op het moment dat de spergrijper beweegt. Het houdt de peliculle bij de belichting op zn plek.

Maltezerkruis: tanden van transporttrommel laten peliculle niet los, maar staan even stil bij belichting.

Beeld frequentie

Opnamesnelheid en weergave snelheid moeten gelijk zijn voor realistische weergave.

16/18 beelden per seconde: Stille film tot 1927, goed voor vloeiende bewegingen.

24 beelden per seconde: Geluidsfilm vanaf 1927 Belichtingstijd, de sluiter van de camera, is gebonden aan het transport van de

peliculle door de camera.

Formaat van peliculle

35 mm, 4 perforaties, Edison -> standaardformaat.

Smalfilm formaten : 16, 9,5 en 8 mm; voor amateurmarkt.

70 mm Todd AO 1955

o groot beeldformaat

o six track magenetische klankweergave -> eerste met 3 geluidssporen.

o Te duur, hoge productiekosten

Beeldkaderverhouding

Academy: 35mm: 1:33.

Page 2: sam non-fictie

Widescreen Europe: 35 mm: 1:66.

Widesreen USA: 1: 85

Cinemascope: 35 mm: 2: 35

Todd Ao: 70 mm: 2:2

Emulsie geschiedenis

1887: Cellulose-nitraat: brandbaar en verpulvert bij blootstelling lucht.

1916: Cellulose- acetaat: ‘safety-film’: broos, minder soepel, slijtage -> nitraat blijft in gebruik.

1950: Cellulose- triacetaat: combi van voordelen beide voorgangers

Jaren ’60: ESTAR basis: polyester: dunner en sterker, vereist speciale montage technieken, voor distributie kopieen gebruikt.

Nu: plastic, polyester dragers.

Emulsie en kleur

Emulsie: dunne gelatine laag: drie lagen die door kleurenfilters van elkaar worden gescheiden.

Orthochromatische films: overgevoelig voor blauw en violet.

Panchromatische films: vanaf 1924: gelijkmatige grijstonen.

Superpanchromatische films: panchromatische films met kleurenfilters.

De projector en het beeld

Maltezerkruis: werking wijkt niet zoveel af van die van de camera.

Vlinder: onderbreekt de lichtbundel op het ogenblik dat de filmstrook zich langs het beeldvenster verplaatst.

Er is een fractie van een seconde een stilstaand beeld te zien. Om flikkering tegen te gaan, wordt de lichtbundel een tweede keer onderbroeken door de vlinderrotor.

Bioscoopprojectie: 2 keer 24 beelden per seconde is dus 48 beelden per seconde.

Bij lagere projectie frequenties, lagere opname snelheid, zoals 16 en 18 beelden per sec worden soms drieledige vlinders gebruikt, elk beeld wordt dat drie keer belicht voor hetzelfde effect.

De projector en het geluid

Klankweergave: fotografisch afgedrukt tussen beeldframe en perforatie.

Magnetische geluidsweergave: aan een of beide zijkanten van peliculle -> vgl taperecorder.

Page 3: sam non-fictie

Digitale technieken: combinatie klassiek optisch klankspoor met time code voor de synchroonsturing vane een cd-player die het geluidsmateriaal digitaal reproduceert.

Laboratorium technieken

Contact-afdruk: kopieren.

Beeldovergangen met contactprinter:

o Fade in & fade out : door middel van lamp

o Lap dissolve: twee maal film door contactprinter sturen

o Super-imposition: dubbele belichting

De optische printer:

o Filmstroken worden omgekeerd geprojecteerd in een lensloze projector en opnieuw door een camera op onbelichte peliculle opgenomen.

o Twee filmstroken kunnen tegelijk op elkaar belicht worden zorgt voor nieuwe soorten beeldovergangen.

Mogelijkheden van de optische printer

o Fade in, fade out, lap dissolve, super-imposition; twee films tegelijk opnemen.

o Freeze frame

o Strech-printing: elk beeld tweemaal gekopieerd om actie te vertragen. Om oudere films te synchroniseren met geluidsband.

o Kiezen van nieuwe kadrering: bv. van medium-shot naar close-up

o Het creeren van zoom-effecten

o Printen zonder de emulsie-positie te wijzigen

o Reverse printing: links en rechts omdraaien

o Overgangen van zwart-wit naar kleur en andersom

o Optische beeldovergangen: wipe, curtain, iris.

o Bi-packing: een tweede filmstrook, worden samen gekopieerd.

o Matting: tweede filmstrook die dient als masker.

o Split-screen

Trucages tijdens de opname

Time-lapse fotografie: versnelde of vertraagde weergave van verbeelding. Door opnamesnelheid te verhogen of te vertragen. Door middel van matting techniek kunnen twee snelheden in 1 beeld ontstaan. Bv. trage beweging op voorgrond, achtergrond beweegt juist heel snel.

Page 4: sam non-fictie

Beeld per beeld: levenloze objecten worden levendig gemaakt -> vgl animatie techniek.

Onderbreken van opname: om mise-en-scene te wijzigen.

Omkeren van de opname richting: springen en opstijgen andersom opnemen.

Trucages in de beeldcompositie: decoraanvullend

Achtergrondprojectie: beeld wordt op achtergrond geprojecteerd en opnieuw opgenomen met voorgrond-> vb. Rijden in auto.

Voorgrondprojectie: achtergrond wordt vooraan geprojecteerd. Acteurs worden opgenomen door reflecterend scherm. -> integratie van personages in het decor.

Glasruitopname: een meter voor de camera wordt een beschildert glasraam geplaatst.

Matting techniek: bij opname wordt een deel van het beeld afgedekt. En contramasker gebruikt om belichten beelden af te dekken.

Maquette en schaalmodellen: door voorgrondprojectie of door Schufftan-proces: hierbij wordt een maquette via een spiegel met de eigenlijke opname gecombineerd. Vb. In Metropolis van Fritz Lang.

Trucages op basis van bestaande beelden

Aereal image: het decor wordt geprojecteerd om animatie tafel.

Masker/contramasker procede: statische achtergrond wordt vervangen door andere. Contamasker bedekt afgedekte masker. -> immobiel

Travelling matte: blue screen. -> mobiel. V.b eertse Superman film.

Semiotiek van C.S Peirce

Gebaseerd op de drie Kantiaanse categorieen van modalitiet:

1. Problematisch: mogelijkheid.

2. Assetorisch: feitelijkheid.

3. Apodictisch: noodzakelijkheid.

Doel van schematisering van Peirce:

o Het creeren van een stevige onderbouw die voldoende semiotische coherentie vertoont, zodat zo weinig mogelijk fenomenen buiten beschouwing blijven of aan de aandacht ontsnappen.

o Het opstellen van een analyse-instrument dat ook praktisch bruikbaar is voor de narratologische analyse van films en filmfragmenten.

Drie types van ‘bestaan’. (‘Neopytahagorische’ categorieen)Vormen samen de basis van elke vorm van kennisverwerving:

Page 5: sam non-fictie

o Firstness: zonder enige relatie of referentie naar iets buiten zichzelf. ->‘being’

o Secondness: het is zoals het is, refereert naar iets -> ‘existing’ en ‘occuring’.

o Thirdness: brengt Firstness en Secondness samen.-> ‘reality’ (ook imagniair)

In hun bestaan zijn de vormen opeenvolgend, maar in temporele volgorde niet, het zijn 3 facetten van 1 realiteit.

Firstness:

o mogelijkheid

o potentieel

o een kwaliteit die het mogelijk maakt

o deze relatie berust vooral op gelijkenis -> er is geen onderscheid, onmiddelijkheid.

o syntaxis: relatie van het teken tot zichzelf -> dat wat niet verwoord kan worden. -> niet in objectieve wereld.

o Monade -> geen relatie

Secondness

o Een ervaring

o Feitelijkheid, een ‘bestaande’

o actueel: actualisering van de firstness -> bewustzijn

o een reactie die resulteert in 'perceptual judgment’

o Hier en nu-karakter

o berust op een fysisch-causaal verband met de werkelijkheid

o semantiek: relatie teken-werkelijkheid

o Diade -> tweeledige relatie

Thirdness

o wetmatigheid

o representatief: representatie (voorstelling) van de secondness

o berust op afspraken, conventies, wetmatigheden

o pragmatiek: relatie teken-betekeniseffect -> Triade

Drie soorten ‘interpretant’:

Page 6: sam non-fictie

o Intendend interpretant: betekenis, correcte interpretatie

o Dynamic interpretant: variabel, verschilt per lezer van teken

o Final interpretant: virtuele betekenis van het teken, grenzeloze mogelijkheden.

Objecten zijn een deel van de werkelijkheid, ze zijn er diffuus in opgenomen:

o Icoon: -> Firstness: kwaliteit om aanwezig te worden. Weerspiegelen op directe wijze hun betekenis. -> het gegeven.

o Index: -> Secondness: een object wordt geselecteerd door aanwijzing. -> actualisering.

o Symbol: -> Thirdness: teken en betekenis verbinden -> codes en conventies -> herkennen als .

3 eigenschappen van een teken

o Denotatum: representatief karakter, het verwijst naar iets wat niet aanwezig is.

o Interpretant: het teken wordt geinterpreteerd, een concept.

o Ground: teken/code functioneert enkel binnen een systeem. De ‘ground’ is de basis, op grond waarvan het teken functioneert.

Proces van zinsgeving

1. Teken

o Alles wat men kan waarnemen; woord, symptoom, signaal, droom, letter, zin.

o Het teken staat voor het object, verwijst naar het object.

o Zonder teken is het onmogelijk het object te leren kennen.

2. Object

o Dat waarnaar het teken verwijst.

o Het kan waarneembaar of denkbeeldig zijn.

o Het bepaalt het teken.

o Het bestaat los van het teken.

3. Interpretant

o Teken, gedachte die een er aan voorafgaand teken interpreteert.

o Elk nieuwe interpretant werpt een nieuw licht op het object.

Indeling van tekens op basis van ‘ground’, hoe het teken functioneert. Als het teken in zichzelf -> Firstness

Page 7: sam non-fictie

1. Qualisings: berusten op een eigenschap, het teken in zichzelf

2. Sinsigns: tekens die je herkent, maar niet op een code berusten. Tekens op grond van hun werkelijk bestaan.

3. Legisigns: beroepen zich op regels, op conventies. Kan niet eenmalig voorkomen (dan is het nog geen regel). Legisign brengt Sinsign in verband met de code als algemene regel.

Tekens en relatie tot werkelijkheid/ media -> Secondness

o Icoon: gelijkenis, oercode. Nauwelijks leerproces nodig om het te begrijpen. V.b pijp op foto is pijp. (ook geluiden of geur)

o Index: verwijzing, afhankelijk van het gene waarnaar ze verwijzen. Causale relatie. Je leert ze vooral door ervaring. V.b zonder regen geen natte straten, zonder rook geen vuur.

o Symbolische tekens: berusten op afspraak. Abstracte tekens, zonder afspraak betekenisloos. V.b woorden.

Icon Index Symbool

Relatie betekenaar-betekende

Gelijkenis Aangrenzend, causaal verband, deel/geheel

Conventies

afspraak

Voorbeelden Foto’s, standbeelden, landkaart

Rook-vuur

Rode vlekken-mazzelen.

Eifeltoren-Parijs

Woorden

cijfers

Hoe kennis van teken?

Te zien, horen, ruiken

Kan doorgaans afgeleid worden

Moet geleerd worden, want arbitrair

Tekens in relatie tot het betekeniseffect, ‘relatie momenten’ tussen teken en interpretant -> Thirdness

o Rheme: berust op Firstness. Alle lossen woorden (of beelden) losgemaakt van hun context. Mogelijke beschrijving van een deel van de werkelijkheid.

o Dicisign: actualiseert teken en denotatum. Feitelijk, gegevens.

o Argument: Redenering, algemene geldigheid. ‘Als dit zo is, moet dat wel zo zijn’.

Peirce en wetenschappelijk onderzoek/ methodes:

o Abductie -> Firstness -> vanuit waarnemingen een hypothese ontwerpen -> een gok, een verband dat je niet kunt aantonen -> v.b :

Page 8: sam non-fictie

Alle ballen in deze urn zijn rood. Alle ballen in dit voorbeeld zijn rood. Alle ballen in dit voorbeeld komen uit de urn.

o Deductie -> Secondness -> redenatie van hypothese, geldigheid van een regel. -> van algemeen naar specifieck -> v.b: Alle ballen in deze urn zijn rood. Alle ballen in dit voorbeeld komen uit de urn. Alle ballen in dit voorbeeld zijn rood.

o Inductie -> Thirdness -> toetsing van hypothese -> van specifiek naar algemeen -> v.b Alle ballen in dit voorbeeld zijn rood. Alle ballen komen uit de urn. Alle ballen in deze urn zijn rood.

Illustratie tussen first, second en third ahv Rorschach: o Firstness: de vlekken vormen een onbepaalde vorm, waarin om

het even wat gezien kan worden: zuivere mogelijkheido Wanneer de testpersoon om een interpretatie wordt gevraagd,

slaat die zuivere mogelijkheid om in Secondness. het beeld suggereert niet langer maar toont.

o De motivatie achter waarom deze interpretaite juist gekozen wordt is een aspect van Thirdness.

Autonome parameters van film: staan los van afgebeelde object.

o Diafragmaopening

o Brandpunt afstand

o Beeldkader verhouding

o Opnamesnelheid

Positie van POV brengt de parameters in relatie tot het afgebeelde -> Secondness

Beeld is de representatie van die relatie -> Thirdness

Overzicht termen Peirce

Firstness Secondness Thirdness

Interne kwaliteiten

Teken werkelijkheid

Teken interpretant

Firstness Qualisingn

Autonome parameters

icon Rheme

Decoupage

abductie

Secondness Sinsign

Relationele parameters

index Dicisign

Causaal-contigue montage -> match on action

deductie

Page 9: sam non-fictie

Thirdness Legisign

Binnen montage

symbol Argument

Symbolische montage

inductie

Filmesthetica

Aan het begin van de filmprojectie legde de camera de driedimensionale wereld vast en projecteerde deze tweedimensionaal.

Nu is de samenstelling en compositie van beelden virtueel.

Digitaal kunnen ook werelden worden verbeeld waaraan geen enkele bestaande realiteit dient te beantwoorden.

Peirce: het virtuele beeld is op het vlak van het uitgebeelde enkel nog ‘reality’, zonder daarbij te verwijzen naar een (ante-filmische) existence, die oorspronkelijk aan de basis lag van het beeld.

De digitalisering kent in dit opzicht overeenkomst met het geluid in de film dat zich nooit voor de camera heeft bevonden.

Drie invalshoeken bij het analyseren van een film

1. Auteur: kijken naar biografie van een maker.

2. Film als tekst.

3. Kijken naar ‘lezer’, interpretatie.

Verschillende soorten projectie:

o Orthogonaal projectie: niet perspectivisch. Grootte van afgebeelde figuren wordt niet bepaald door de afstand van het projectievlak.

o Centraal projectie: vervormen afgebeelde wereld, zodat verder verwijderde objecten kleiner lijken dan die op de voorgrond.

Vertelinstantie en POV in film

Point of view: De vertellende instantie die de positie (afstand, opnamehoek) bepaalt van waarop de toeschouwer naar het gebeuren kijkt. Het is een mentale en dus imaginaire positie.

Het gaat erom hoe de ‘fabula’ door de toeschouwer wordt geconstrueerd, eerder dan hoe de film tot stand is gekomen.

Alle beelden komen tot stand op basis van een specifiek POV.

Point-of-view-shot: POV van een specifiek personage in de diegesis, in de film.

3 POV’s bij projectie:

o Virtuele positie van opname, wijzigt hele film door.

Page 10: sam non-fictie

o Positie waaruit de film wordt geprojecteerd, punt van de projector, blijft constant.

o Fysieke positie van de toeschouwer in de zaal.

Histoire: het effect op de kijker waarbij het lijkt of het beeld rechtstreeks aan hem verschijnt. Hij wordt zelf de bron van het beeld, en vergeet de activiteit van de verteller. -> primaire identificatie

Primaire identificatie: identificatie met het POV van de camera.

Secundaire identificatie: identificatie met de personages. Verlangen om te zien vanuit de positie van de protagonisten in de verhaalwereld. (subjectieve camera of point of view shot.

Filmische ruimte: het beeldvlak, het bioscoopscherm

Beeldkader: beeldveld, champ

Extra-filmische ruimte: kant van de toeschouwer en opname apparatuur, autre-champ.

Virtueel, niet enkel abstract extra-filmische ruimte: contre-champ.

Beeldveld binnen kader: champ

Beeldveld buiten kader, buiten beeld: hors champ.

Fotogram: frame, kleinste element van een film, 24 per sec.

Freeze frame: het kopieren van steeds dezelfde fotogram.

Shot: kleinste filmische eenheid. Een stuk film dat zonder onderbreking het eenzelfde gebeuren toont, registreert verloop van tijd.

Scene: een langere opname of gemonteerd geheel van opnames. Continu tijdsverloop, ondanks dat het evt gemonteerd is. Ruimtelijke continuiteit is ook gebruikelijk.

Sequentie: dramatische eenheid, rond een dramatische ontwikkeling. Geen tijd-ruimtelijke continuiteit.

Sequentie-opname: verschillende gebeurtenissen of handelingen worden met een opname weer gegeven. (voorgrond, achtergrond of bewegende camera doorheen de ruimte).

5 verschillende (manieren, definities) van POV’s

o Het allereerste punt, de plaats van waaruit men kijkt: de plaats van de camera in relatie tot het bekeken object.

o Representatief point of view: het zicht zelf, bepaald door de camera.

o Narratief point of view: degene die het beeld bepaald, de auteur of zicht van personage of , point of view shot.

o Predictatief point of view: mentale houding (intellectueel, moreel, politiek) doe de opinie van de narrateur over de gebeurtenis weergeeft.

Page 11: sam non-fictie

o Retorisch point of view: standpunt tegenover bepaalde gegevens en problemen die in het verhaalde aan bod komen.

Paradigmatische as: repertoire van keuzemogelijkheden. -> verticaal

Syntagmatische as: hoe keuzes gecombineerd en georganiseerd worden -> horizontaal.

Bij statisch beeld:

Hierboven: Bij bewegende beeld of shot.

Bij montage:

Paradigmatische connotatie: Betekenis voorkomend uit bewust of onbewuste vergelijking van een bepaalde keuze (bv shot of beeldelement) met de niet gekozen alternatieven.

Page 12: sam non-fictie

Syntagmatische connotatie: Betekenis voortkomend uit de specifieke combinatie van gebruikte beelden of beeldelementen (bv. bepaald shot krijgt specifieke betekenis door wat ervoor en/of erna komt)

Ante-filmische realiteit: ongetransformeerde realiteit, wat zich vóór de camera afspeelde op het ogenblik van de opname

Filmische realiteit: de tot beeld (en klank) verwerkte realiteit

Maar: ante-filmische vaak slechts toegankelijk doorheen filter van filmische betekenisconstituanten

Antefilmische realiteit bestaat verder uit:

o ‘a-filmische’ elementen: alle zaken die onafhankelijk van de cameraregistratie of het bewustzijn ervan bestaan

o ‘pro-filmische’ elementen: al die zaken die in functie van de opname staan

Onderscheid a-filmische en pro-filmische nuttig i.v.m. het typeren van filmgenres en benaderingen

In Engelstalige literatuur wordt vaak enkel van ‘filmic’ en profilmic’ gesproken (de ‘profilmic’ omvat dan eigenlijk het ‘antefilmische’ dus zowel het ‘a-filmische’ als het ‘pro-filmische’)

Cameraplaats (point of view) wordt bepaald door 3 lijnen

o Horizontale lijn: stand of positie ten opzicht van het antefilmische object -> links en rechts

o Verticale lijn: hoogte ten opzichte van het antefilmische object -> laag en hoog -> ground level, eye level.

o Dieptelijn: afstand ten opzichte van het antefilmische object -> dichtbij of veraf -> kadrering -> mentale afstand.

Autonome parameters van de camera:

o Diafragma-opening -> licht

o Brandpuntafstand -> scherpte, diepte

o Beeldkader verhouding

o Opnamesnelheid

Relationele/ relatieve parameters:

o Cameraplaats -> POV en kadrering

o Cameraplaats -> beeldgrote

o Camerahoek -> neutrale stand, vogelperspectief, kikvorsperspectief, kantelhoek.

o Camerabeweging

Page 13: sam non-fictie

o Lensbeweging.

Verschillende beeldgroottes: 10 soorten opnamen.

Beeldgrootte en Peirce:

o Close-up -> Firstness -> Feeling

o Medium shot -> Secondness-> Action

o Long Shot -> Thirdness -> Reflection

Camerabeweging:

o Horizontaal: travel crabb

o Dieptelijn: driving -> rijder, travel forwards, travel backwards.

o Verticaal: crane (lift), lift up, lift down.

o Draaiing:

Horizontaal: pan

Verticaal: tilt up, tilt down

Kantelhoek: roll

o Lensbeweging:

zoom-in, zoom-uit. -> zonder camera te verplaatsen.

Scherptediepte: rack-focusing -> voorgrond, achtergrond.

o Travel round: v.b The Untouchables

Camerabeweging en Peirce:

o Camerabeweging: om het te bewegen -> Firstness

o Indexicaal, het volgen van lopen, aanwijzend -> Secondness

o Betekenis, representatief -> Thirdness

-> oog dat kader vult, geen gewone waarneming.

-> twee ogen, niet meer detail in detail v.b: tranen.

->hoofd en deel schouders: gelaatsuidrukking

-> borsthoogte, geeft richting van blik weer.

-> tot aan gordel, vaak als twee personages in beeld komen.

-> van hoofd tot aan dijbeen, meest gewone waarneming

-> van hoofd tot voeten, relatie met omgeving.

-> voluit met veel omgeving, spanning personage en omgeving.

-> aandacht naar omgeving, beeld wordt landschap waarin pers. zich bewegen.

-> geografische ruimte met of zonder pers. , moment van beschouwing.

Page 14: sam non-fictie

Beeldkaders

o Gesloten: verwijst alleen naar zichzelf -> Hollywood jaren ’40 en ’50 -> geen werkelijkheid naast scherm.

o Open: verwijst naar een ruimte buiten het kader.

Secundaire kaders:

o Architectonische kader: via decor element -> raam, sleutelgat.

o Semantisch masker: twee pov’s in 1 beeld -> sleutelgat, verrekijker.

o Deiktisch masker: afschermen -> iris.

o Split screen: montage van verschillende beelden in 1 beeld.

Vier hoofdfuncties van licht:

o Het verlichten van het onderwerp

o Het suggereren van omvang en diepte

o Het bepalen van de stemming

o Het scheppen van patronen van licht en donker (contrast)

Vier hoofdeigenschappen van licht:

o De helderheid

o De richting

o Het contrast

o De kleur.

Driepuntsverlichting:

o Key Light: effect of hoofdlicht

o Fill Light: sfeer of invullicht -> maakt schaduwen zwakker of sterker.

o Kicker Light: decrochage of accentlicht-> pers. isoleren of accentueren.

Het kleurensysteem van Munsell -> ervaring van kleuren (model is een cirkel)

Vijf hoofdkleuren: rood, geel, groen, blauw en paars.

Vijf secundaire kleuren: geelrood, groengeel, blauwgroen, paarsblauw en roodpaars.

Relaties van kleuren en groepen van kleuren:

o Complementaire kleuren: versterken elkaar, contrast.

o Verwante kleuren: liggen dicht bij elkaar, verzwakken elkaar. v.b ‘warme kleuren’. -> rustgevend ,eenheid.

Page 15: sam non-fictie

o Harmonische kleuren: stel van drie kleuren die dicht bij elkaar liggen, ze passen bij elkaar.

o Warme kleuren: kleuren die geel bevatten -> een helft van cirkel -> zon.

o Koude kleuren: kleuren die blauw bevatten -> water, ijs.

o Verzadigde kleuren: niet vermengt met zwart, wit of grijs -> kracht, positief, felle kleuren.

o Lichte kleuren en pasteltinten: veel wit en grijs -> moeilijker weer te geven op film.

Montage in film

Montage -> 2 aspecten van zelfde handeling.

o Montage: Franse benadering, het samenbrengen van filmstroken.

o Editing: Engelse benadering, nadruk op selectie.

Dialectische structuur van montage: Eisenstein -> these – antithese – synthese -> Kuleshov effect.

Decoupage: opdelen van een ruimte, een gebeuren in tijd en ruimte opgedeeld in verschillende beelden, maar met een gevoel van continuiteit van tijd, ook als dit niet zo is.

Decoupage classique: continuiteitsregels volgen -> maximum aan identificatie.

Intra-frame montage: montage binnen het beeld. Twee of meer taferelen worden binnen hetzelfde beeldkader getoond, bijvoorbeeld op voor en achtergrond, waardoor ze elkaar betekenis beinvloeden.

Inter-frame montage:

o Algemeen: het samenvoegen van een aantal opnames tot een geheel

o Elliptisch: deel aspecten van handeling, om in korte tijd veel info over te brengen.

o Dialectisch: Twee opeenvolgende beelden zorgen voor een nieuwe betekenis.

o Decoupage: het versnijden van een scene met behoud van tijd en ruimtelijke continuiteit.

SCHEMA MONTAGE BEELD MONTAGE

SEQUENTIEEL SIMULTAAN Split screen Superimpositie Matting Window techniek

CONTINU DISCONTINU Niet-analytische montage Analytische montage Expliciete continuïteit Gesuggereerde continuïteit Expliciete discontinuïteit Opname/ Sequentie-opname Scène Sequentie Intra-frame montage Decoupage Inter-frame montage - Rekadrage Continuïteitsregels (rekadrage) - Rack focusing Point of view shot/Eye line match Cut away; Insert © Marc Bekaert

Page 16: sam non-fictie

Analytische en niet-analytische montage: onderscheid van Bazin

Analytische montage: fragmenteert situatie

o Interframe-montage

o Fragmentatie van ruimte en tijd

o Identificatieprocessen

o Problematische authenticiteit -> gebrek aan geloofwaardigheid, je ziet dat er is ingegrepen in realiteit.

o Passieve positie van de toeschouwer

o Aandacht voor de beeldcompositie

Niet-analytische montage: die een gegeven voor de camera in het beeldveld zelf monteert.

o Intraframe-montage

o Stream of conscience ipv fragmentatie -> behoud van ruimte en tijd.

o Vrijere vormen van identificatie -> niet gedwongen, maar actief en met verschillende personages.

o Authenticiteit tov het antefilmische

o Actieve oragnisatie van het beeld door de toeschouwer

o Probleem: compositorische aspecten van het beeld -> dynamisch en psychologisch .

Continuiteitsmontage: onopvallende montage en naadloze overgangen.

o Stageline (180° systeem)

o Shot reverse shot

o Veldbegrenzing en ruimtelijke positie -> verschillende beeldgroottes van een ruimte

o Match on action

o 30° regel -> hoek, om springers te voorkomen.

Page 17: sam non-fictie

o POV shot en eyeline match

Beeldovergangen: harde overgangen en meer subtiele:

o Invloeier-> fade-in-> vanuit donker vlak.

o Uitvloeier -> fade-out -> naar zwart vlak.

o Overvloeier -> lap-dissolve -> van ene scene naar andere scene-> geleidelijke overgang.

o Curtain: beeld schuift weg van boven naar onder.

o Wipe: beeld schuift weg van links naar rechts

o Iris: beels verschijnt uit kleine stip, of verdwijnt in een punt.

o Scherp/onscherp -> focus-in, focus-out: het beeld komt langzaam in focus vanuit wazige toestand of omgekeerd.

Montagesyntagma van Metz -> op macro niveau -> relatie tussen opnamen, shots, (interframe) of binnen een opname (intraframe).

Autonoom segment: geen onderdeel van groter geheel.

o Autonome opname: onafhankelijk van wat ervoor of erna komt.

Beschrijvende sequentie-opname

Sequentie-opname (scène)

Page 18: sam non-fictie

o Syntagma: opgebouwd uit elementen die in onderlinge relatie met elkaar staan.

A-chronologische syntagma’s: Abstracte ruimte van inzicht

Parallel syntagma (2)

Accolade syntagma (3) ->een idee oproepen, een inzicht

Chronolgische syntagma’s

Beschrijvend syntagma (4) -> descriptief, niet het gebeuren

Narratieve syntagma’s -> nadruk op verhaal

Alternerend narratief syntagma (5) (dramatische ruimte) -> je verteld verschillende verhalen tegelijkertijd, v.b Intolerance.

Lineair narratieve syntagma’s

o Scène (6) (dramatische ruimte)

o Sequentie (epische ruimte)

Episodische sequentie (7) -> sprongen in tijd, v.b ontbijtscene Kane.

Gewone sequentie (8)

Beeld en geluid schema:

Ocularisatie: visuele vertelinstantie

5 manieren om de blik van een personage te verbinden met het object van die blik:

1. Beide worden samen in beeld gebracht.

2. We begeven ons in de buurt van het personage, zien zijn blik niet, kijken over de schouder mee -> semi-subjectief.

Page 19: sam non-fictie

3. Door camerabeweging. Deze wijst aan -> indexicale activiteit van de camera.

4. Door decoupage -> combinatie van twee opnamen. (point of view shot)

5. Blik van personage impliciet in beeld (zeldzaam) zoals sigaretten rook of een haarlok. -> directe ocularisatie.

Page 20: sam non-fictie

Ocularisatieschema

1. ZERO-OCULARISATIE (First)

2.PARTIELE OCULARISATIE (Second) -> quasi fysieke band tussen vertelinstantie en personage

3. POV-OCULARISATIE (Third) -> subjectiviteit ontleent aan redenering

POV van de vertellende instantieGeen verbinding met het POV van een personage.Objectieve blik -> identificatie met camera

Verbinding van het POV met dat van een personage op basis van contiguïteit. Daarom te beschouwen als een metonymische vorm van ocularisatie. Kijken met -> gedeeltelijke identificatie -> grotendeels georienteerd door blik afgebeelde protagonist. -> intraframe -> v.b Rosetta: Je bent haar niet maar je maakt wel alles mee wat zij meemaakt.

Verbinding van het POV met dat van een personage op basis van substitutie.Daarom te beschouwen als een als een metaforische vorm van ocularisatie..Kijken als. -> in diegetische wereld zelfPOV-shot stricto sensu -> volledige identificatie -> interframe

1.1. Ongebonden/onbeperkt POV

Opname op zich, enkel naar zichzelf verwijzend, dus niet verwijzend naar een uitdrukkelijk POV -> geen verbinding met personage, mogelijkheid, onduidelijkheid -> kan zich vrij bewegen, maar beperkt om toeschouwer in de waan te laten dat hij zelf rechtreeks getuige is. kijker kan ook personage zijn die niet in beeld of actie komt.

2.1 Door positieMen kijkt mee met het personage, al of niet met een bewegende camera die het personage volgt. Het personage blijft in beeld, meestal met de rug naar de camera gekeerd.(semi-subjectieve opname; externe ocularisatie)

3.1 Directe ocularisatie Eén of meerdere elementen in het beeld wijzen er op dat het niet om de blik gaat van de vertellende instantie als buitenstaander. De subjectiviteit – de verwijzing naar de blik van een personage - blijkt in dit geval uit de opname zelf. -> zoals een boek dat opengeslagen is. -> Firstness: mogelijkheid en onzekerheid.

1.2. Gebonden/beperkt POV1.2.1 POV gebonden aan ruimtelijke logica -> anticiperen op handelingen 1.2.2 POV indexicaal-canoniek -> handelingen volgen1.2.3 POV gebonden aan de menselijke blik. -> menselijke positie.

2.2 Door indexicale activiteit van de camera: De camera toont de blik van het personage, en wijst vervolgens het object aan waarop de blik gericht is. Ook in omgekeerde orde (overgang van objectiviteit naar subjectiviteit)

3.2 Interne ocularisatie Met interne ocularisatie wordt de directe weergave bedoeld van wat een personage ziet. De klassieke vorm ervan bestaat uit twee opeenvolgende opnamen, waarbij in de eerste de blik van het personage wordt getoond, in de tweede het object van die blik.-> point of view shot in strikte zin ->Secondness:

1.3. Expressief POVDe vertellende instantie neemt een ongewoon POV in t.o.v het afgebeelde personage zodat deze objectieve stellingname toch de subjectieve wereld van het personage suggereert. -> goddelijk-alwetend-perspectief

2.3. Door connotatie Een subjectiverende weergave, bv. op basis van filters, scherptediepte, over- en onderbelichting, cadrage en beeldcompositie. Het personage komt in beeld zoals in (2.1) maar de subjectiviteit wordt versterkt door de bijkomende connotaties.

3.3 Mentale ocularisatie De ‘mentale ocularisatie’ brengt op directe wijze de mentale wereld in beeld van een personage, zoals het die zelf ervaart: herinneringen, toekomstvisies, fantasieën,(dag)dromen, obsessies, angsten, verlangens, hallucinaties …

Mentale ocularisatie kent een 3 tal vormen:

1. Intern-mentale ocularisatie: verschilt van point of view door kleuren, filters, personage komt niet zelf in beeld.

Page 21: sam non-fictie

2. Op basis van contiguiteit: personage ook zelf in beeld -> voorbeeld Suddenly Last Summer.

3. Verhaal in verhaal: vertelde instantie is personage zelf. Het is onduidelijk of dit in de diegese hoort of niet