150 na Chr. 150 na Chr. 700 voor Chr. 700 voor Chr. 320 na Chr. 320 na Chr. 250 na Chr. 250 na Chr. 1650 na Chr. 1650 na Chr. 2200 voor Chr. 2200 voor Chr. 3750 voor Chr. 37 . 6500 voor Chr. 6500 voor Chr. Adviesbureau Archeologisch RAAP-NOTITIE 5415 Plangebied Ugchelseweg 9/13 Gemeente Apeldoorn Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
30
Embed
RAAP-NOTITIE 5415 Plangebied Ugchelseweg 9/13 · 2017. 8. 30. · Plangebied Ugchelseweg 9/13, gemeente Apeldoorn Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
150 naChr.150 naChr.
700 voor Chr.700 voor Chr.
320 naChr.320 naChr.
250 naChr.250 naChr.
1650 naChr.1650 naChr.
2200 voor Chr.2200 voor Chr.
3750 voor Chr.37 .
6500 voor Chr.6500 voor Chr.
Ad v i esb u r eauAr ch eo l o g i sch
RAAP-NOTITIE 5415
Plangebied Ugchelseweg 9/13
Gemeente Apeldoorn
Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en
inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
Colofon
Opdrachtgever: Pol Bouwmanagement
Titel: Plangebied Ugchelseweg 9/13, gemeente Apeldoorn; archeologisch vooronderzoek:
een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
6 Dit bouwdeel moet later onder hetzelfde dak zijn gebracht, want het maakt nu nog onderdeel uit van het bewaard
gebleven gebouw. Vermoedelijk is dat vóór 1865 gebeurd, en vond de verbreding zowel aan de noordwest- als de
zuidoostelijke zijde plaats door zijbeuken aan te brengen. Daarbij werd de kap minder steil. 7 Op een beschikbare historische foto uit de vroege 20e eeuw is het woongedeelte inmiddels bij het bedrijf getrokken
en is de voordeur vervangen door dubbele schuurdeuren. In plaats van de woning werd in 1925 het naastgelegen
woonhuis gebouwd.
Plangebied Ugchelseweg 9/13, gemeente Apeldoorn
Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
RAAP-notitie 5415 / eindversie, 10 februari 2016 [9 ]
afgebeeld. Noordelijk van deze twee gebouwen stond een kleiner gebouw, in 1832 dus ook als
‘huis’ aangeduid. Het feit dat drie gebouwen op het kadastraal minuutplan van 1832 als huis
werden aangeduid heeft mogelijk te maken met het feit dat bij het fabriekscomplex vijf arbei-
derswoningen hoorden.8
Op de oostelijke oever was in 1832 de variatie iets groter. Daar stond wat verder van de beek
een huis, met zijn lange zijde parallel aan de beek. Tegen de beek stond hier de eigenlijke pa-
piermolen, met een samengestelde plattegrond. Wat noordelijker stond een klein gebouw, ver-
moedelijk een schuurtje, tegen de beek. Zuidelijk van het huis stond een langwerpig bouwwerk,
waarschijnlijk een (bedrijfs)schuur. De twee grootste huizen op de westelijke oever en de pa-
piermolen op de oostelijke oever overlappen met het huidige bedrijfspand. Mogelijk gaat onder
het bedrijfspand ook nog een klein deel van het woonhuis op de oostelijke oever schuil. Vanwe-
ge de onnauwkeurigheidsmarge in het georefereren van het kadastraal minuutplan (ca. 2 m) is
dat niet eenduidig op basis van bureauonderzoek vast te stellen.
Rond 1843, toen de firma Van Rees was geliquideerd, werkten er op de verenigde fabriek dertien
werklieden, later verminderd tot zeven. Dat was ook in 1847 nog zo, toen Evert van Delden de
fabriek overnam. Hij schafte al in 1875 een stoomketel aan. In 1876 nam L. Quartal de fabriek
over, maar al in 1877 werd hij failliet verklaard. Nog tot 1888 of 1889 bleven het papiermolens.
De papierfabricage werd in deze periode na 270 jaar gestaakt. De linkermolen werd verbouwd tot
korenmolen, de rechter werd wasserij. Respectievelijk Herman ten Voorde (vanaf 1888) en A.
Cornelissen (vanaf 1889) bezaten de molens. Ten Voorde gebruikte in 1888 nog twee koppels
stenen in zijn korenmolen op de linker oever. In 1890 wilde hij er ook een bakkerij bij beginnen.
Cornelissen vroeg in 1910 toestemming voor plaatsing van een 15 PK stoommachine met ketel
en een hydraulische pers in zijn molen op de rechter oever. Het waterrad had daarbij nog een
functie. In 1925 was dit echter niet meer het geval.
In 1891 werden beide molencomplexen voor korte tijd verenigd, toen Cornelissen de linker molen
kocht en zijn wasserij De Oude Olifant daarheen verplaatste. De rechter molen werd toen wasse-
rij ‘De Spreng’ van D. Kamphuis. Hij plaatste er in 1912/1913 een stoommachine van 12 PK met
een stoomketel van 5.16 atm. Het waterrad was nog aanwezig, maar de functie was onbekend.
Samen maakten zij later deel uit van de Texoclean Holding b.v.9, en nu van Cargo. De spreng is
inmiddels stroomopwaarts in oostelijke richting afgeleid en loopt niet meer door het plangebied.
Ontwikkeling van de spreng10
Beide watermolens lagen aan de Ugchelsebeek, waarin net voorbij de molens De Winkewijert
uitmondde en wat verder noordelijk, bij de huidige Europaweg, ook de beek De Eendracht. De
Ugchelsebeek ontspringt ten zuidwesten en westen (Schoolbeek) van Ugchelen in diverse bo-
venlopen met een veelheid aan sprengkoppen. De situatie zoals we die van het kadastraal mi-
nuutplan kennen was in 1900 en 1913 nog onveranderd. Op het bonneblaadje uit 1932 zien we
voor het eerst een verandering in de waterstaatkundige toestand (figuur 3). Het punt van samen-
8 Dit blijkt uit een verkoopadvertentie in de Oprechte Haarlemsche Courant van 9 maart 1847 (Voorn, 1985: 393).
9 Voorn, 1985: 395.
10 Met dank aan Wim Boerefijn (gemeente Apeldoorn) voor de assistentie bij het koppelen van de juiste namen aan de
beken.
Plangebied Ugchelseweg 9/13, gemeente Apeldoorn
Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
RAAP-notitie 5415 / eindversie, 10 februari 2016 [1 0 ]
vloeiing was verlegd van noordelijk naar zuidelijk van de Eendrachtstraat, dus nog dichter bij de
molens. Tussen beide sprengen werd een nieuwe watergang gegraven. Bovendien werd in deze
periode vanaf en haaks op de westelijke spreng waarschijnlijk 11 een smalle watergang in ooste-
lijke richting gegraven, die de middelste spreng echter niet bereikte. Deze waterloop lag direct
ten zuiden van het toenmalige bedrijfsgebouw en waarschijnlijk ook zuidelijk van de beoogde
nieuwbouw. De functie is onduidelijk; de watergang komt nergens in de buurt van een gebouw.
Een kavelbegrenzing hoort tot de mogelijkheden.
Situering van de oude bebouwing versus de geplande ingrepen (figuur 8)
Op de westelijke oever van de voormalige spreng wordt een deel van het oude bedrijfsgebouw,
waarvan nu nog slechts het oude woongedeelte resteert, gehandhaafd. Belangrijk is dat ook de
oude oostgevel van het oorspronkelijke bedrijfsgebouw (‘de boerderij’) tot 1,5 m hoogte in het
huidige pand bewaard is gebleven. Deze muur is gepleisterd, maar aan de verjonging is nog te
herkennen dat we met deels ouder muurwerk te maken hebben. Waar opgaand muurwerk aan-
wezig is, geldt dat uiteraard ook voor ondergrondse structuren.
Ook het 19e-eeuwse bouwdeel aan de noordzijde (achter het woonhuis), op de ontwerpschets
aangeduid als ‘kerk’, wordt gespaard. Het vrijstaande woonhuis dat in 1925 werd gebouwd, wordt
gesloopt. De bedrijfshallen, die tot over de voormalige spreng op de voormalige oostoever door-
lopen, worden eveneens volledig gesloopt.
Onder de noordoostelijke punt van het te slopen woonhuis kan nog een deel van de fundering
van het bijgebouw zoals hiervoor besproken schuilgaan (zie figuur). Onder de te slopen hallen
gaat het voormalig bedrijfsgedeelte van het oude bedrijfsgebouw op de westelijke oever schuil,
alsmede de oostelijke molen en spreng zelf. In het voorziene tracé van de nieuwe beek die op de
ontwerptekening iets te ver naar het westen is getekend 12, ligt de papiermolen op de oostelijke
oever. Ter plaatse van de nieuw te bouwen hal op de oostelijke oever kunnen de resten van het
woonhuis aldaar en de lange schuur schuilgaan. De bouwput van deze hal zal hoogstwaarschijn-
lijk ook de oostelijke rand van de bebouwing van de papiermolen uit 1832 aansnijden. In het
huidige pand is nog te herkennen dat de noordwestelijke buitengevel van het bedrijfsgedeelte
een relict bevat van een oude tussenmuur, waarbij het woongedeelte buiten het huidige pand
lag. Op basis van de constructie en de kennis die we over de situatie omstreeks 1832 hebben, is
het aannemelijk dat het om een structuur uit de late 19e eeuw gaat. Datzelfde geldt voor een
gevel die aansloot op de westpunt van de hiervoor genoemde gevel. Een deel van deze 19e-
eeuwse muur bevindt zich binnen het molengebouw zoals dat in 1832 op het kadastraal minuut-
plan te zien is. Dat geldt voor het meest westelijke deel van de eerstgenoemde gevel alsmede
voor de haakse aansluiting daarop.
11
De aard van de lijn doet vermoeden dat niet een kavelgrens, maar een watergang bedoeld is. 12
Namelijk niet in de bedding van de oude spreng, maar over de plek waar eertijds het bedrijfsgedeelte van de westelij-
ke molen stond.
Plangebied Ugchelseweg 9/13, gemeente Apeldoorn
Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
RAAP-notitie 5415 / eindversie, 10 februari 2016 [1 1 ]
2.3 Gespecificeerde archeologische verwachting
Op basis van de bij het bureauonderzoek verzamelde gegevens is het mogelijk een gespecifi-
ceerde archeologische verwachting op te stellen ten aanzien van aard, ouderdom, diepteligging
en gaafheid.
Verwachting, aard en ouderdom
Het verspreidingspatroon van archeologische vindplaatsen is voor een groot deel gerelateerd
aan de fysieke eisen die de mens stelde aan de leef- en woonomgeving. Meest markant zijn de
verschillen tussen jager-verzamelaars enerzijds en landbouwers anderzijds.
Jager-verzamelaars
In de Steentijd (Paleolithicum t/m Neolithicum) leefde de mens voornamelijk van de jacht, de
visvangst en het verzamelen van eetbare planten en vruchten. Deze zogenaamde jager-verza-
melaars trokken door het landschap en verbleven alleen tijdelijk op een plek. Jachtkampen zijn
plekken waar jager-verzamelaars slechts gedurende korte periode verbleven. Hiervan rest tegen-
woordig nog een strooiing van houtskool, vuursteen en haardkuilen.
Uit een ruimtelijke analyse blijkt dat hun kampementen in vrijwel alle gevallen zijn gelegen op de
overgang van nat naar droog. Nabij dergelijke gradiëntzones waren namelijk de meeste voedsel-
bronnen voorhanden en was (drink)water bereikbaar. In de omgeving van het plangebied betref-
fen dit de hoger gelegen delen binnen het smeltwater- en dekzandlandschap. Het plangebied ligt
naar verwachting echter in een relatief natte zone waar gooreerdgronden voorkomen. Op basis
hiervan geldt voor het plangebied een lage archeologische verwachting voor de periode Laat
Paleolithicum t/m Vroege Bronstijd.
Landbouwers
Met de introductie van de landbouw (vanaf het Neolithicum) werd de mate waarin gronden ge-
schikt waren om te beakkeren een steeds belangrijker factor in de locatiekeuze van de mens. De
eerste akkergronden werden op de van nature vruchtbaarste gronden aangelegd. Bovendien
moesten de gronden goed ontwaterd zijn. Op de Veluwe betreft dit veelal de door dekzand be-
dekte flanken van de stuwwallen en de hoger gelegen delen van het dekzandlandschap.
Resten uit deze perioden kunnen bestaan uit nederzettingsresten, bestaande uit erven (woon-
stalhuis, enkele bijgebouwen en waterput(ten)). Hiervan rest tegenwoordig nog een vondstniveau
bestaande uit onder meer aardewerk, bouwmateriaal en houtskool en een sporenniveau.
Binnen het plangebied komen niet de meest geschikte gronden voor landbouw voor. Nederzet-
tingsterreinen uit deze periode liggen op de stuwwal in de meeste gevallen nabij historische be-
woningslocaties (gehuchten en dorpen). Op basis hiervan geldt voor het plangebied een lage
archeologische verwachting voor de periode Bronstijd t/m Late Middeleeuwen. Geheel uit te slui-
ten zijn resten uit deze periode daarmee niet.
Plangebied Ugchelseweg 9/13, gemeente Apeldoorn
Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
RAAP-notitie 5415 / eindversie, 10 februari 2016 [1 2 ]
Nieuwe tijd
Op basis van het historisch kaartmateriaal zijn er voldoende aanwijzingen dat er in de Nieuwe
tijd (tot begin 20e eeuw) bewoning in het plangebied heeft plaatsgevonden. Meer specifiek be-
treft het de (funderings)resten van de bebouwing en verbouwingen die gepaard gingen met de
voormalige watermolens (steen en/of hout). Tevens komt er een spreng voor in het plangebied.
Daarom geldt voor deze periode een hoge archeologische verwachting.
Diepteligging
Binnen het plangebied komen twee potentiële archeologische niveaus voor. De eerste staat in
verband met de verwachte (funderings)resten uit de Nieuwe tijd. Deze resten kunnen direct vanaf
het maaiveld voorkomen.
De tweede potentiële archeologische laag betreft de top van de ongestoorde, natuurlijke (dek-
zand)afzettingen. Het potentiële vondst- en/of sporenniveau bevindt zich in de B-horizont en de
top van de daaronder gelegen C-horizont. Hier kunnen resten uit de periode tot aan de Nieuwe
tijd voorkomen.
Fysieke kwaliteit
De resten uit de Nieuwe tijd zullen ten dele verstoord zijn door verbouwingen en bodemingrepen
uit de 20e eeuw. Resten uit oudere perioden zullen al grotendeels verstoord zijn door de bouw
van de watermolen en de aanleg van de spreng.
Overzicht
De archeologische verwachting en de verschillende deelaspecten daarvan, zoals hiervoor be-
schreven, kan in onderstaande tabel worden samengevat.
archeologische
periode
verwach-
ting
complextype kenmerken diepteligging gaaf-
heid
Laat Paleolithicum-
Vroege Bronstijd
laag jachtkampement archeologische resten
zonder (herkenbaar)
spoorniveau
top van de natuurlijke
afzettingen (oude
akkerlaag/B-horizont)
laag
Midden Bronstijd-
Middeleeuwen
laag nederzetting sporenniveau en/of
vondstniveau
top van de natuurlijke
afzettingen (oude
akkerlaag/B-horizont)
laag
Nieuwe tijd hoog complex van watermolen/
wasserij en bijbehorende
woonhuizen en bijgebouwen
(funderings)resten van
steen en/of hout
direct onder het maai-
veld
middel-
matig
Plangebied Ugchelseweg 9/13, gemeente Apeldoorn
Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
RAAP-notitie 5415 / eindversie, 10 februari 2016 [1 3 ]
3 Veldonderzoek
3.1 Methoden
Het inventariserend veldonderzoek (IVO) bestond uit een verkennend booronderzoek. Tijdens
het veldonderzoek zijn zeven boringen verricht (figuur 9). Vanwege de aanwezige oppervlakte-
verharding en bebouwing zijn de boringen zo evenredig mogelijk binnen het te verstoren deel
van het plangebied verspreid. Er is geboord tot maximaal 1,2 m -Mv met een puinboor en een
Edelmanboor met een diameter van 7 cm. De boringen zijn lithologisch conform NEN 5104 (Ne-
derlands Normalisatie-instituut, 1989) beschreven en met GPS ingemeten (x- en y-waarden). De
Z-waarde is aan de hand van het AHN2 bepaald.
Vanwege het verkennende karakter van het veldonderzoek is het opgeboorde materiaal in het
veld niet systematisch gecontroleerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. De
enige waarneming die is verricht, is een visuele controle van het materiaal tijdens het snijden
van de boorkern.
De gehanteerde methode is geschikt voor het verifiëren van de gespecificeerde archeologische
verwachting (Tol e.a., 2004). De methode is niet geschikt voor het systematisch opsporen van de
in dit gebied te verwachten nederzettingsterreinen uit de periode Laat Paleolithicum t/m Late
Middeleeuwen.
3.2 Resultaten
Geologie en bodem
De ondergrond van het plangebied bestaat lichtbruingrijs, zwak siltig, matig grof zand met enkele
ijzervlekken (C-horizont). In enkele boringen komen hierin humusvlekken voor; deze afzettingen
betreffen smeltwaterafzettingen (fluvioperiglaciale afzettingen). In de meeste boringen komt geen
bodemvorming meer voor en ligt het geroerde bovendek direct op de C-horizont. Dit verstoord
pakket bestaat uit donkergrijsbruin zand met veel puin (baksteen) en is in de meeste boringen
dikker dan 80 cm. In twee boringen (1 en 6) is een restant van een B-horizont aangetroffen: in
boring 1 op 20,47 m +NAP en in boring 6 op 20,09 m +NAP. In de overige boringen is de B-
horizont opgenomen in het bovenliggende pakket of heeft deze zich nooit ontwikkeld door de
lokale natte omstandigheden.
Archeologie
Hoewel het opsporen van archeologische vindplaatsen niet het primaire doel was van dit onder-
zoek is het boorresidu wel gecontroleerd op het voorkomen van archeologische indicatoren. In
alle boringen was er sprake van een grote hoeveelheid puin bestaande uit baksteen. Dit kan
afkomstig zijn van de historische bebouwing die ooit op deze plek stond.
In boring 2 werd op 100 cm -Mv een afwijkend laagje aangetroffen. Dit laagje bestaat uit matig
fijn, lichtbruingrijs zand en is 10 cm dik (in de overige boringen is alleen matig grof zand aange-
troffen). Dit betreft mogelijk een voormalige bodem van een beekspreng.
Plangebied Ugchelseweg 9/13, gemeente Apeldoorn
Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
RAAP-notitie 5415 / eindversie, 10 februari 2016 [1 4 ]
4 Conclusies en aanbevelingen
4.1 Conclusies
Op basis van de onderzoeksresultaten en de voorgenomen bodemingrepen (§ 1.3) kan worden
geconcludeerd dat bij de realisering van de plannen archeologische resten zullen worden ver-
stoord. In de ondergrond van het plangebied komen resten voor van twee watermolens uit de
17ee eeuw met bijbehorende bebouwing. De huidige bebouwing staat grotendeels over de histo-
rische bebouwing.
De resten kunnen vanaf het maaiveld voorkomen. Het is namelijk niet duidelijk in hoeverre de
funderingsresten gesloopt zijn. Tijdens het booronderzoek zijn geen funderingsresten aangetrof-
fen. Een deel van de muurresten van de historische bebouwing is opgenomen in de huidige be-
bouwing.
4.2 Aanbevelingen
Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt aanbevolen om in het plangebied aanvullend
archeologisch onderzoek te laten verrichten. Geadviseerd wordt om dit vervolgonderzoek te laten
plaatsvinden in de vorm van een begeleiding van de sloop vanaf het maaiveld en aansluitend het
uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek. Dit om in een vroeg stadium over voldoende gege-
vens te kunnen beschikken op grond waarvan het bevoegd gezag (gemeente Apeldoorn) een
besluit kan nemen met betrekking tot het al dan niet (geheel) opgraven van de vindplaats.
Een archeologische begeleiding en een proefsleuvenonderzoek (IVO-P) behoort conform de KNA
versie 3.3 plaats te vinden op basis van een Programma van Eisen (PvE). Dit PvE dient voor
aanvang van het onderzoek te worden opgesteld door een senior-archeoloog.
Plangebied Ugchelseweg 9/13, gemeente Apeldoorn
Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
RAAP-notitie 5415 / eindversie, 10 februari 2016 [1 5 ]
Literatuur
Geerts, R.C.A. & B.A.T.M. Weekers-Hendrikx, 2015. Apeldoorn Nieuwe Orden-Caretexterrein
en Hobbemalaan; een archeologische opgraving. ADC Archeoprojecten, Amersfoort.
Hagens, H., 1998. Op kracht van stromend water: negen eeuwen watermolens op de Veluwe.
Hengelo.
Hardonk, R., 1968. Korenmullenaers, pampiermaeckers en coperslaghers; korte historie der
waterradmolens van Apeldoorn, Beekbergen en Loenen. Apeldoorn.
Menke, H., H. Renes, G. Smit & P. Stork, 2007. Veluwse beken en sprengen: een uniek land-
schap. Utrecht.
Nederlands Normalisatie-instituut, 1989. Nederlandse Norm NEN 5104, Classificatie van on-
verharde grondmonsters. Delft.
Tol, A., P. Verhagen, A. Borsboom & M. Verbruggen, 2004. Prospectief boren; een studie naar
de betrouwbaarheid en toepasbaarheid van booronderzoek in de prospectiearcheolo-
gie. RAAP-rapport 1000. Amsterdam.
Voorn, H., 1985. De papiermolens in de provincie Gelderland, alsmede in Overijssel en Limburg.
Haarlem.
Willemse, N.W., 2006. Gemeente Apeldoorn; een archeologische beleidsadvieskaart. RAAP-
rapport 1131. Amsterdam.
Gebruikte afkortingen
AHN Actueel Hoogtebestand Nederland
AMK Archeologische MonumentenKaart
ARCHIS ARCHeologisch Informatie Systeem
DINO Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond
KLIC Kabels en Leidingen Informatie Centrum
KNA Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie
-Mv beneden maaiveld
NAP Normaal Amsterdams Peil
NITG Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen