Het anti-Islam discours in perspectief Masha Rademakers Bachelorscriptie Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie Juni 2012 Scriptiebegeleider: drs. Igor Boog Studentnummer: 0843792
Het anti-Islam discours in perspectief
Masha RademakersBachelorscriptie Culturele Antropologie en OntwikkelingssociologieJuni 2012Scriptiebegeleider: drs. Igor BoogStudentnummer: 0843792
'Maar wie zijn wij? Wij zijn Ludwig van Beethoven, FritsBolkestein en Jezus Christus. Zij zijn Ali Baba, Mohammed
en de veertig rovers. Wij zijn niet de inquisitie, Hitler en Stalin.Hoort Gandhi bij hun of bij ons?'
(Gijs Schreuders)
Dankwoord
In dit dankwoord zou ik Igor Boog willen bedanken voor de steun en kennis die hij mij heeft gegeven tijdens het maken van de scriptie. Met een luisterend oor heeft hij mij door dit proces begeleid, dat uiteindelijk een enorm project is geworden. Heel erg bedankt voor je tijd en geduld!Ook wil ik mijn vrienden, familie en vriend bedanken voor de support die zij hebben gegeven tijdens het schrijven van mijn scriptie. Dankzij jullie kan ik tevreden op dit project terugkijken!
Inhoudsopgave
Inleiding 1
Hoofdstuk 1: De internationale en nationale achtergronden van de vermeende spanningen tussen 'de Islam' en 'het Westen'.
1.1 De internationale context1.1.1 Doel van de contextbeschrijving 31.1.2 Machtsverschuivingen van 622 v. Chr. – 17e eeuw 3 1.1.3 Kolonialisme en de post-koloniale staten 41.1.4 Islamitische oppositie 51.1.5 De opkomst van de radicale Islam 61.1.6 Een gespannen situatie 81.1.7 Invloed van de internationale context op het nationale multiculturele debat 9
1.2 De nationale context1.2.1 Moslims in Nederland 101.2.2 Van consensus naar discussie 111.2.3 Discussie over het integratiebeleid 12
Hoofdstuk 2: Discours analyse
2.1 Opzet discours analyse2.1.1 Opbouw discours analyse 142.1.2 Wat is een discours analyse? 15
2.2 Frits Bolkestein 2.2.1 De integratie van minderheden 172.2.2 Conclusie integratie van minderheden 182.2.3 Fifteen Years Later 202.2.4 Conclusie ‘Fifteen Years Later’ 20
2.3 Pim Fortuyn, de uitdager van het Paarse kabinet2.3.1 Inleiding Pim Fortuyn 212.3.2 Interview met de Volkskrant 222.3.3 'De islamisering van Nederland' 242.3.4 Conclusie 'De islamisering van Nederland' 27
2.4 Ayaan Hirsi Ali 2.4.1 Inleiding Ayaan Hirsi Ali 292.4.2 'Zoontjesfabriek' 292.4.3 Conclusie over standpunten Ayaan Hirsi Ali 33
2.5 Geert Wilders 2.5.1 Wilders en de opkomst van Groep Wilders/Partij voor de Vrijheid 352.5.2 Standpunten Geert Wilders 352.5.3 Conclusie standpunten Geert Wilders 38
2.6 Nieuw-Realisme 39
Hoofdstuk 3: Analyse partij-programma's
3.1 Analyse partij-programma's 20023.1.1 Opzet van de analyse van partij-programma's 413.1.2 Tweede Kamerverkiezingen 2002 413.1.3 Achterstanden 42
3.1.4 Integratiebeleid 423.1.5 Westerse waarden 433.1.6 Terrorisme 443.1.7 Korte conclusie 45
3.2 Tweede Kamer Verkiezingen 20063.2.1 Inleiding Tweede Kamer Verkiezingen 2006 463.2.2 CDA 47 3.2.2.1 Vergelijking 473.2.3 PvdA 47 3.2.3.1 Vergelijking 493.2.4 SP 50 3.2.4.1 Vergelijking 513.2.5 VVD 51 3.2.5.1 Vergelijking 523.2.6 PVV 523.2.7 GroenLinks 53 3.2.7.1 Vergelijking 543.2.8 ChristenUnie 54 3.2.8.1 Vergelijking 553.2.9 D66 56 3.2.9.1 Vergelijking 573.2.10 PvdD 573.2.11 SGP 58 3.2.11.1 Vergelijking 59
3.3 Invloed van de ideeën van Islam-kritici op de partij-programma's 59
Hoofdstuk 4: Conclusies
4.1 Bevindingen deelvraag 1 4.1.1 Welke aspecten van de Islam zijn niet te verenigen met de 'Westerse' of 'Nederlandse' waarden volgens de politici? 614.1.2 Wat is er mis met de integratie van moslims in Nederland volgens de politici? 624.1.3 Wat voor veranderingen zou de Islam volgens de politici door moeten maken om bij de Westerse cultuur te passen? 624.1.4 Nieuw-realisme 63
4.2 Bevindingen deelvraag 2 634.3 Bevindingen deelvraag 3
4.3.1 Botsende beschavingen? 644.3.2 Aanname 1: 'Cultuur en religie zijn statisch en onveranderlijk' 654.3.3 Aanname 2: 'De ontwikkeling van samenlevingen is een vooruitgangsproces richting moderniteit door middel van een Verlichting.' 674.3.4 Aanname 3: 'De Islam is het probleem.' 684.3.5 Stigmatisering 69
Literatuurlijst 72
Inleiding
In Nederland zijn de laatste jaren de verhoudingen tussen de autochtone bevolking en de zogenaamde
'allochtone' bevolking op scherp gezet. Vooral de moslim bevolking is steeds meer in een negatief daglicht
komen te staan. Er is een wetenschappelijke en politieke discussie ontstaan over de vraag in hoeverre
allochtonen, waaronder moslims, zich moeten aanpassen aan 'de' Nederlandse cultuur. Enerzijds pleit men
voor tolerantie en multiculturalisme, anderzijds vraagt men zich in Nederland af waar de grenzen van deze
liberale waarden liggen. Een aantal gebeurtenissen en ontwikkelingen zijn een katalysator geweest voor de
toenemende kritische houding tegenover allochtonen en minderheden. De negatieve opvattingen over
immigranten zijn de laatste jaren veel meer aan de oppervlakte gekomen, met een vernieuwde kracht.
Sinds de jaren '50 is het aantal immigranten dat naar Nederland kwam toegenomen. Westerse en niet-
Westerse immigranten probeerden een nieuw leven op te bouwen in Nederland. Het maakte van Nederland
een divers land, waarin vele etniciteiten naast elkaar konden leven. In tegenstelling tot Westerse immigranten
die vaak tijdelijk bleven, zochten vele niet-Westerse immigranten als Turken, Marokkanen, Surinamers en
Antillianen een permanent verblijf in Nederland. Cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek
berichtten dat er in 2010 ongeveer 950.000 mensen in Nederland een moslimachtergrond hebben, waaronder
veruit de meeste van Turkse of Marokkaanse afkomst zijn.
Er is de afgelopen jaren een debat ontstaan tussen aanhangers van het multi-culturele gedachtegoed en
mensen die zich afzetten tegen deze tolerante, volgens hen 'nonchalante' houding. Er is een grote groep
Nederlanders die de toename van buitenlandse invloeden als moskeeën, steeds meer ‘zwarte en gesluierde
mensen’ op straat, het ontstaan van achterstandswijken en Islamitische scholen als een bedreiging en
kostenpost zien voor de Nederlandse samenleving. De integratie werd mislukt verklaard, ook door de
politiek, en populistische stemmen wakkerden aan. De cultuur van moslims, die zo zou verschillen van de
Nederlandse cultuur, zou de integratie bemoeilijken.
De negatieve geluiden rondom allochtonen verscherpten toen op 11 september 2001 een terroristische
aanslag op het World Trade Center in New York werd gepleegd door de radicale moslim organisatie Al
Qaida. Het Westen schudde op zijn grondvesten. Over de hele wereld was er plotseling angst voor het
terrorisme. Maar wie waren deze terroristen eigenlijk? Met een beschuldigende vinger wezen velen naar de
radicale moslims, die onze democratie, rechtsstaat en vrijheden zouden bedreigen. De anti-moslim geluiden
die er al waren in Nederland, werden door de aanslagen vele malen versterkt. Er werd zelfs gesproken over
een botsing van beschavingen, die al jaren geleden (in 1993) was beschreven in een artikel van de
politicoloog Samuel Huntington. Het Westen en het Oosten zouden andere belangen hebben en vanwege
onoverkomelijke culturele verschillen met elkaar 'clashen'. President Bush van de Verenigde Staten kondigde
zelfs een 'War on Terror' aan en kreeg daarbij vele landen (zowel Westerse als niet-Westerse) als bondgenoot.
Er is toen niet alleen een vernietigende oorlog ontstaan, maar ook een groot wantrouwen tegenover moslims,
dat tot op de dag van vandaag voortduurt.
1
Vele politici hebben zich uitgesproken over de problemen rondom immigratie en integratie. Negatieve
geluiden kwamen al van politici als Hans Janmaat en in mindere mate van Frits Bolkestein en vervolgden
met de extremere uitspraken en maatregelen van Pim Fortuijn (1948-2002), Hirsi Ali, Rita Verdonk en Geert
Wilders. Vooral Fortuyn en Wilders staken hun mening over de Islam niet onder stoelen of banken. Vooral de
Islam werd steeds vaker bekritiseerd.
Deze actuele gebeurtenissen roepen een groot aantal vragen op. Op welke punten wringt de Islam met
Westerse waarden? En is er soms sprake van een negatieve beeldvorming, waarbij de verschillen tussen
moslims en niet-moslims groter worden gemaakt dan zij in werkelijkheid zijn?
Het is daarom zo interessant om te kijken hoe politici zich in hun partijprogramma's en boeken uitspreken
over de verhouding tussen de Islamitische cultuur en de Nederlandse cultuur. Zij kunnen met hun mening een
grote invloed uitoefenen op de publieke opinie en bepalen met elkaar het Nederlandse minderheden- en
integratie-beleid. Waar liggen volgens hen de grenzen van de multi-culturele samenleving? Op welke punten
vinden zij dat de Islamitische cultuur te verenigen is met de Nederlandse cultuur? Bestaan deze homogene
noties van cultuur wel? Om dit op een juiste manier te onderzoeken, wordt een discours analyse gedaan, die
het hoofdonderdeel is van deze scriptie. De partijprogramma's van de politieke partijen uit de periode 2002
t/m 2006 en de teksten van Bolkestein, Fortuyn, Hirsi Ali en Wilders worden bestudeerd. De discours analyse
richt zich op de volgende hoofdvraag:
Wat is het beeld dat Nederlandse politici hebben van de Islam en van moslims?
Voordat aan de discourse analyse wordt begonnen, is het nodig iets meer te weten over de achtergrond van de
anti-moslim sentimenten. Deze scriptie bestaat dan ook uit twee delen. In deel één zal een achtergrond
geschetst worden van de (deels vermeende) spanningen tussen 'het Westen' en 'de Islam'. Deel twee bevat de
discours-analyse waarin antwoord wordt gezocht op de hierboven geformuleerde hoofdvraag.
2
Deel 1
Hoofdstuk 1: De internationale en nationale context van de vermeende spanningen tussen
Westerse landen en Islamitische landen.
1.1 De internationale context
1.1.1 Het doel van de context beschrijving
Om het Islam debat in context te plaatsen, is het nodig de internationale achtergrond te beschrijven van de
verhouding tussen Europa en de Islam. De ontmoeting van het Westen met de Islamitische cultuur speelt zich
al eeuwen af op internationaal niveau, maar sinds de komst van migranten is ook in Nederland, op nationaal
niveau, deze ontmoeting meer onder de aandacht gekomen. De nationale context en de internationale context
staan met elkaar in verband. Het doel van deze paragraaf is dan ook om antwoord te geven op de volgende
twee vragen: Wat is de historische context van de spanningen tussen het Westen en de Islam? En welke
gebeurtenissen op internationaal niveau hebben invloed gehad op de verscherping van de discussie in
Nederland?
Bij een vergelijking tussen Europa en de Islam worden vaak Westerse en Islamitische waarden vergeleken.
Belangrijk is echter om in gedachten te houden dat de begrippen 'het Westen' en 'de Islam' impliciet een
homogeniteit representeren die er in werkelijkheid niet is. In het Westen bestaat diversiteit tussen nationale
staten in politiek, economisch en godsdienstig opzicht. Dit geldt ook voor Islamitische landen, waarvan de
regimes in mate van democratie en secularisatie verschillen. Elk land heeft zijn eigen geschiedenis, met
conflicten en verdragen die in die bepaalde context zijn ontstaan. Mijn intentie is dan ook om in dit eerste
hoofdstuk feitelijk de belangrijkste gebeurtenissen te beschrijven die de huidige verhouding tussen Westerse
en Oosterse landen deels hebben bepaald. Deze verhouding bestaat uit conflicten en verdragen die elk zijn
ontstaan in een netwerk van achtergrondfactoren en gebeurtenissen in bepaalde landen.
De focus zal in de paragraaf over de internationale context liggen op het beschrijven van belangrijke
conflicten en samenwerkingen tussen Oosterse en Westerse landen, omdat vooral in conflicten en verdragen
naar voren komt op welke vlakken 'Westerse' en 'Oosterse' waarden met elkaar bots(t)en. Er wordt gekeken
wat de historische basis is van de huidige spanningen tussen 'het Westen' en 'het Oosten' oftewel tussen 'het
Westen' en 'de Islam'.
1.1.2 Machtsverschuivingen van 622 v. Chr. – 17e eeuw.
Eerst zal een historisch overzicht gegeven worden van de belangrijkste 'ontmoetingen' van het Oosten met
het Westen en andersom. De eerste ontmoeting begint als de Islam zich gaat verspreiden vanaf de zevende
eeuw na Christus. Vanaf deze beginperiode vinden er een aantal macht-verschuivingen tussen het Westen en
het Oosten plaats, die implicaties hebben gehad voor de verhouding tussen de twee. De eerste periode die
onderscheiden kan worden is de periode van 622-1492 waarin de moslimwereld een enorme expansie
doormaakte. (Shadid & Van Koningsveld 2002: 177) Moslims veroverden het Perzische Rijk, Syrië, Irak en
Egypte, Noord-Afrika en zelfs delen van Spanje en Italië. (Esposito 1999) De Islam werd al snel de
godsdienst van de meerderheid in de veroverde gebieden. Europa bestond voornamelijk uit Christenen. Zij
3
zagen de profeet Mohammed als gezonden door de duivel. (Shadid & Van Koningsveld 2002: 178).
Vijfhonderd jaar later waren het echter Christelijke legers die Islamitisch Spanje aanvielen en in het jaar
1095 op kruistocht gingen naar Syrië en Palestina. Dit was het begin van de tweede machtsverschuiving
tussen het Christelijke Westen en de Islamitische rijken, die tot 1683 zou duren. Het doel van de kruistochten
was een economische expansie, al werden velen mensen gemotiveerd mee te vechten doordat zij gehoor
gaven aan de emotionele oproep van Paus Urbanus II om de Islam te verjagen uit het Heilige Land. (Shadid
& Van Koningsveld 2002) In 1099 lukte het de Christenen om Jeruzalem in te nemen, maar in 1187
heroverden de Arabieren de stad weer. De kruistochten hebben waarschijnlijk een grote rol gespeeld in de
creatie van wederzijdse haat. (Shadid & Van Koningsveld 2002)
Vanaf de elfde eeuw bloeide het Westen op uit de vroege Middeleeuwen, en in 1453 werd ook de Byzantijnse
hoofdstad Constantinopel door de Islamitische Ottomanen ingenomen. Constantinopel (vanaf toen Istanbul
genaamd) werd het centrum van een bloeiend Islamitisch rijk, met centra als Caïro, Bagdad, Damascus,
Mekka en Medina. Ook veroverden de Ottomanen de Christelijke Balkan staten, het Midden Oosten en
Noord-Afrika. De Islamitische overheersing strekte zich uit tot Wenen, maar Europa heeft de Ottomanen
daar verslagen. De veroveringen zorgden voor een vervreemding tussen moslims en christenen. De Islam
werd toen vooral gezien als een bedreiging voor het Christendom. Zoals Esposito benoemt:
'Fear and disdain, coupled with European ethnocentrism, produced distorted images of Islam (…) Often
beliefs and practices such as polytheism, eating pork, drinking wine, and sexual promiscuity –wich run
directly counter to its most basic beliefs – were attributed to Islam and the Prophet. ' (Esposito 1999: 43)
1.1.3 Kolonialisme en de post-koloniale staten
Toen het koloniale tijdperk aanbrak, in de 18e eeuw, bouwde het Westen gaandeweg zijn suprematie in de
wereld op. Een nieuwe machts-verschuiving was ontstaan. De Europese landen veroverden vele Islamitische
gebieden. Europa bloeide, ook in intellectueel opzicht. De denkers van de Verlichting, onder andere Voltaire
en Luther, zagen de Islam echter als een irrationele, gewelddadige stroming en moslims werden
afgeschilderd als pre-modern. (Esposito 1999). Na het koloniale tijdperk vormden de voormalige koloniale
landen hun eigen regeringen, vaak naar Westers voorbeeld. Aangezien de elite gewend geraakt was aan de
westerse cultuur en gebruiken, werd modernisering naar Westers voorbeeld in veel landen gezien als de weg
naar vooruitgang. Er vond een educatieve en technische uitwisseling plaats, en politieke, economische en
militaire allianties werden gesloten met het Westen. Koning Hussein van Jordanië en de Shah van Iran
hadden bijvoorbeeld nauwe banden met de Verenigde Staten en Pakistan bleef lid van het Britse Gemenebest.
In de jaren dertig en veertig van de 20e eeuw ontstonden er kritische geluiden die tegen het liberale
nationalisme, de gepropageerde weg naar vooruitgang, protesteerden. Deze kritiek kwam vooral uit
Islamitische hoek. De Moslim Broederschap werd opgericht in Egypte en in India ontstond protest in de
vorm van de Jamaat-i-Islami. Beide organisaties hadden kritiek op de groeiende invloed van de Westerse
cultuur en het blijvende imperialisme en daarmee de dreiging van het seculaire nationalisme voor de Islam.
(Esposito: 66) De Moslim Broederschap werd als een bedreiging voor de Egyptische staat gezien en heeft
meerdere keren confrontaties met de staat gehad, waarbij belangrijke leiders van het Broederschap terecht
4
zijn gesteld en gevangen genomen. Het regime voelde zich bedreigd, en was onder andere bang de macht
kwijt te raken aan de populaire beweging, die vooral onder het Egyptische volk een grote aanhang had.
Onder andere de geschriften van Hassan al-Banna en Sayyid Qutb, waarin een Islamitische wereldorde wordt
geschetst, raakten wijdverspreid in de Islamitische wereld (zie paragraaf 1.1.5).
Tijdens de Koude Oorlog werden in veel landen (o.a. Egypte, Syrië, Irak, Libië, Sudan en Algerije) liberale
nationalistische regimes verwisseld voor Arabisch socialistische regimes. Deze regimes hadden kritiek op het
Europese imperialisme en streden tegen de creatie van de Westerse kolonie Israël. De strijd tegen Israël
symboliseerde de strijd tegen het imperialisme. Gamal Abdel Nasser heeft in Egypte het socialisme ver
gebracht. Hij was voorstander van een Arabische eenheid, en werd door velen gezien als de stuwende kracht
achter het Arabisch socialisme. De kritiek van deze vorm van socialisme op het Westen was dat de post-
koloniale grenzen en de falende, niet-legitieme Westers georiënteerde leiders voor zwakheid en
afhankelijkheid zorgden in de Arabische landen. (Esposito 1999) Arabisch socialisme propageerde een
alternatief te bieden voor het kapitalisme en het communisme, en beloofde een sterke leidende overheid, die
de industrie en de financiële instituties zouden herstellen. In de jaren '50 en '60 kwam de socialistische
regering van Nasser in botsing met de Moslim Broederschap, omdat Nasser geen voorstander was van een
Islamitische regering. Saudi-Arabië, vanuit het koningshuis uit een Islamitische staat, voelde de dreiging van
het Arabisch socialisme en subsidieerde de opkomst van een aantal internationale Islamitische organisaties
als de World Muslim League (1966) en de Organization of the Islamic Conference (1969). In de zesdaagse
oorlog van 1967 van Egypte, Jordanië en Syrië tegen Israël, werden de Syrische, Jordanische en Egyptische
legers verslagen en verloor het Arabische nationalisme aan kracht. De pan-Arabishe eenheid bleek een
mythe, want de Arabische staten konden zich internationaal niet staande houden. Deze nederlaag zorgde voor
nog grotere anti-Israël, anti-imperialistische en anti-Westerse sentimenten.
Aan de ene kant representeerden Europa en Amerika het modernisme, terwijl deze landen aan de andere kant
door de Arabische wereld beschuldigd werden van kolonialisme en het falen van Arabische staten. (Esposito:
73). De desillusies van het liberaal nationalisme en het Arabisch socialisme en de nederlaag tegen Israël
zorgden in de jaren zeventig voor een Islamitische revitalisatie op politiek en sociaal vlak. Er ontstond in de
post-koloniale landen een zoektocht naar een meer authentieke Arabische identiteit.
1.1.4 Islamitische oppositie
De Westerse (Europese en Amerikaanse) steun aan het seculaire regime van de Shah van Iran, aan het
regime in Libanon (wat volgens sommigen de democratie juist tegenhield) en de steun aan de staat Israël
zorgden bij bepaalde groepen moslims voor een verdere anti-Westerse houding. Ook de Sovjet-Unie
probeerde invloed te hebben in het Midden-Oosten en probeerde samen met anti-Westerse Islamitische
groeperingen samen te werken om het kapitalistische Westen dwars te liggen. Er speelden dus altijd enorm
veel belangenverstrengelingen mee bij conflicten, en het Westen en de Sovjet-Unie speelden het spelletje
door middel van hun verdeel- en heerspolitiek naarstig mee.
In 1973 verklaarde Egypte's leider Anwar Sadat, samen met de Syrische president Hafiz al-Assad, de
zogenaamde 'Oktoberoorlog' tegen Israël. De oorlog werd onder andere gevochten om de eer van Egypte te
5
herstellen, die zij tijdens de Zesdaagse oorlog was kwijtgeraakt. Al heeft men deze oorlog verloren, toch was
men trots op het relatieve succes van de legers. Men zag het deels als een succes van de Arabische landen
tegen het Westen. Een andere bron van succes was en is de olie die in de centrale Arabische landen als
Saoedi-Arabië, Irak, Iran en de Golfstaten te vinden is1. De olierijke landen verdien(d)en enorme
hoeveelheden aan de handel van olie met het Westen. Dit succes zagen vele moslims als een terugkeer van de
kracht van de Islam. Het koningshuis van Saoedi-Arabië gebruikte zijn olie-winsten om de Islam te
verspreiden en om vele Islamitische organisaties te steunen, en doet dat nu nog. (Esposito 21)
In 1978 brak de Iraanse Revolutie uit, waarin marxistische, socialistische en Islamitische bewegingen zich
tegen het regime van de Shah keerden. De Sji'itische leider Khomeini kon de macht grijpen en probeerde een
fundamentalistische Islam te verspreiden, terwijl hij tegelijkertijd de economie van Iran tegen Westerse
invloeden probeerde af te weren. Arabische leiders voelden de dreiging van hun Islamitische opposities en
traden streng op tegen Sji'itische organisaties. In 1979 werd de Grote Moskee in Mekka bezet door
Saoedische Soennieten. Zij zetten zich af tegen Saoedi-Arabië en verklaarden daarmee tegenstand te bieden
aan de Sji'itische revolutie van Khomeini. Khomeini verdacht Amerika ervan de Soennieten te hebben
gebruikt en Amerikaanse ambassades werden aangevallen. Zijn regime propageerde een agressieve politiek
met de verspreiding van een Islamitische overheersing naar alle landen als hoofddoel. Uiteindelijk heeft de
Revolutie vele organisaties beïnvloedt, maar is het niet gelukt om in meerdere landen revoluties te
ontketenen. Toch is de Islamitische revitalisatie nog steeds een groeiend fenomeen in moslim landen.
Esposito noemt het: 'a vibrant, multifaceted movement that will embody the major impact of Islamic
revivalism for the foreseeable future.' (Esposito 21)
Door de tijd heen zijn er dus altijd spanningen geweest tussen op vooruitgang en modernisering
georiënteerde bestuurders en intellectuelen, die vaak werden gestimuleerd en gesubsidieerd door Westerse
landen (o.a. de VS en Groot-Brittannië), en intellectuelen en geestelijke of politieke leiders die meer op een
fundamentalistische en conservatieve benadering van het geloof zijn gericht. Toch zijn er niet veel
Islamitische regimes ontstaan, die alleen bestaan uit Islamitische partijen. In de meeste Islamitische landen
zijn seculaire partijen aan de macht samen met Islamitische partijen, of met Islamitische partijen in de
oppositie. Deze regeringen zijn veelal opgebouwd uit rechtssystemen die op Westerse waarden zijn
gebaseerd. De zogenaamde dreiging van Islamitische regimes tegen het Westen, waar sommige Westerse
mensen bang voor zijn, is in werkelijkheid dus niet groot.
Er zijn echter wel een aantal Islamitische radicale organisaties ontstaan,waarvan een aantal veel angst
opwekken bij de Westerse samenlevingen met hun anti-Westerse houding. Hoe groot de dreiging werkelijk
is, is de vraag waar veel wetenschappers over discussiëren.
1.1.5 De opkomst van de radicale Islam
Een van de organisaties die zich als Islamitische organisatie propagandeerd is de soennitische
Moslimbroederschap. De Moslimbroederschap was in 1928 gesticht in Egypte door Hassan Al-Banna. Hij
1 http://retro.nrc.nl/W2/Lab/Profiel/Olie/olielanden.html
6
verzette zich tegen de verwestersing en secularisering van de Egyptische maatschappij en stond voor de her-
Islamisering van Egypte en alle andere gebieden die ooit door de Islam gedomineerd waren. Al-Banna had de
ondergang van het Turkse kalifaat meegemaakt (1924) en wilde dat dit kalifaat weer hersteld zou worden,
zodat alle moslims zich weer aan Gods wet zouden houden en er een bloeiend Islamitisch wereldrijk zou
ontstaan. Al-Banna had met de Moslimbroederschap veel invloed op andere Islamitische organisaties. Zelf
werd hij echter in 1949 vermoord, waarschijnlijk door aanhangers van de seculaire Egyptische regering, die
met man en macht probeerden de invloed van de Moslimbroederschap in te perken.
Sayyid Qutb was ook een belangrijke speler in de Moslimbroederschap. Hij studeerde in Amerika, maar
kwam terug vol afkeer van het materialisme en de volgens hem decadente Westerse zedeloosheid. Qutb was
een radicale fundamentalist, en vond dat moslims opnieuw bevrijd moesten worden van hun onwetendheid
over de ware Islam, ze moesten opgevoed worden totdat zij de juiste interpretatie van hun godsdienst
hadden, de sharia aanvaarden en zich tegen de Westerse hegemonie verzetten. Zijn gedachtegoed wordt ook
wel het 'salafistisch jihadisme' genoemd. Hij beïnvloedde een aantal andere Egyptische radicale moslim-
organisaties waaronder de Islamic Jihad en de Takfir wal-Hijra, en ook Al-Qaida zou beïnvloedt zijn door
zijn ideologie.2 (Livesey, 2005) Qutb werd onder het bewind van Nasser gearresteerd en in 1966
opgehangen.
Bij nadere beschouwing blijkt echter dat de ideeën van zowel Qutb als andere fundamentalisten veel
ambivalenter zijn dan het gedrag van hun extremistische volgelingen doet vermoeden. Qutb vond namelijk
dat de Koran geen letterlijk en eenduidig antwoord op iedere situatie voorziet. (Hoebink: 215 uit Driessen
1997) Zijn broer, Mohammed Qutb werd in Saoedi-Arabië de belangrijkste vertolker van Sayyid Qutb's
gedachtegoed. (Segers 2009: 56) In de Gazastrook kwam de Moslimbroederschap met Hamas aan de macht.
(Segers 2009: 49) In Saoedi-Arabië heeft Al-Qaida veel invloed gekregen onder leiding van Osama Bin
Laden. Ook zij verwijzen naar de ideeën van het 'salafistisch jihadisme', ook wel het takfiri jihadisme of neo-
salafisme genoemd. (Livesey 2005, Moussali 2009)
De Taliban maakte een deel van de doelstellingen van Al-Qaida werkelijkheid toen ze in 1996 als regering
aan de macht kwamen in Afghanistan. De nieuwe Islamitische radicalen verwijzen in hun ideologieën vooral
naar Islamitische fundamentalisten, die een terugkeer van een Islamitische heerschappij op basis van de
letterlijke Koran en Hadith voorstaan. The International Crisis Group onderscheidt drie strijdgebieden van de
neo-salafisten, ook wel takfiri jihadisten genoemd, waarin neo-Wahabistische, Islamitsch radicale en
salafistische invloeden terug te vinden zijn. (Dechesne en Donselaar 2010, Moussali 2009). Deze
strijdgebieden zijn:
-een interne strijd binnen de Islamitische wereld, waarbij de huidige regimes worden verondersteld de ware
Islam ten onder te laten gaan aan zelfzuchtigheid en materieel gewin.
-Een irredentistische strijd, gericht op terugwinning van het oude kalifaat, waarbij de rol, en soms
overheersing van niet-Islamitische overheden in de Islamitische wereld, wordt bekritiseerd en bestreden.
-Een wereldwijde strijd, om de 'ware' Islam te verdedigen tegen invloeden van buitenaf.
2 http://www.pbs.org/wgbh/pages/frontline/shows/front/special/sala.html
7
Het is echter belangrijk te beseffen dat minder dan 1 procent van de wereldwijde Moslim bevolking van 1,2
biljoen mensen slechts salafistisch jihadist genoemd kan worden. (Livesey, 2005) In landen als Egypte,
Marokko, Saoedi-Arabië en Maleisië, Algerije, Israël/Palestina en Pakistan keerde de overheid zich vaak
tegen Islamitische radicale groeperingen, soms met steun van het Westen. (Esposito 1999) Als reactie zijn er
ook in het Midden-Oosten, Afrika en Indonesië vele aanslagen gepleegd door radicale organisaties, veelal op
onschuldige burgers. Het is echter nodig te beseffen dat niet elke Islamitische organisatie een gewelddadige
jihad propagandeerd, maar dat er verschillen tussen, maar ook binnen, de organisaties zijn. De zogenaamde
homogene dreiging van deze organisaties voor het Westen valt dus te betwisten. Ook is het belangrijk de
politieke ambities van de groeperingen in acht te nemen. Radicale Islamitische organisaties als Al-Qaida,
Hamas en de Moslimbroederschap reageerden stuk voor stuk ook op politieke gebeurtenissen in het eigen
land. Zoals Shadid en Van Koningsveld (2002: 218) beschrijven: 'The leaders of Islamic movements present
Islam as a new ideology of resistance, expecting it to be more succesful, because as a religion Islam is closer
to the people than the imported Western ideologies.' De Islam wordt door leiders van Islamitische
organisaties als bindende factor gebruikt om de bevolking een alternatief te bieden tegen de heersende
regimes. De radicalistische organisaties richtten zich steeds meer op het Westen, niet per se omdat zij de
Islam wilden verspreiden, maar omdat zij de politiek van het Westen schadelijk vonden voor hun eigen
landen en culturen. Het Westen probeerde de seculaire regimes te beschermen en speelden volgens velen een
verdeel- en heers-politiek.
In de jaren tachtig en negentig heeft het salafistische gedachtegoed zich deels in de Westerse wereld
verspreid, onder andere via de migratie van moslims, en heeft het gedachtegoed zich ook in Europa
georganiseerd. De verspreiding werd gestimuleerd, doordat landen als Saoedi-Arabië en Marokko de bouw
van moskeeën, de oprichting van Islamitische organisaties en de aanstelling van predikers, waarvan
sommigen salafistisch jihadistisch zijn, in Europa subsidieerde.
1.1.6 Een gespannen situatie
Het is relatief een kleine groep moslims die radicaal te noemen is, maar toch is de Westerse aandacht voor
deze groep enorm groot. Er is angst ontstaan nadat er in Europa en Amerika een aantal aanslagen zijn
gepleegd en pogingen tot aanslagen zijn ontmaskerd. De meeste mensen hoorden voor het eerst van
zogenaamd 'moslim terrorisme' toen de aanslag van 11 september 2001 op het World Trade Center werd
opgeëist door Al-Qaida. Maar Al-Qaida had al eerder van zich laten spreken, met aanslagen op het World
Trade Center in 1993, de aanslag op de Khobar Towers in 1996 in Saoedi-Arabië, de aanslag op de
Amerikaanse ambassades in Kenia en Tanzania in 1998, en bij de aanslag op de USS Cole in 1998.
(Dechesne & Donselaar 2010) Na de aanslagen in New York (2001) escaleerde de situatie in een
ideologische War on Terrorism, geïnitieerd door president G. Bush van de Verenigde Staten. Er volgden ook
aanslagen in Madrid (2004), Londen (2005) en vele aanslagen in Afrika en het Midden-Oosten (o.a. in
Casablanca (2003) en in Pakistan (2011)). De grote vraag op de voorpagina's van de kranten was 'Why?'
Vele mensen vinden het moeilijk om te accepteren dat de terroristische acties niet zomaar uit de lucht komen
vallen, maar dat sommige terroristische acties als reactie zouden kunnen worden gezien op de buitenlandse
8
politiek van Westerse landen, van o.a. de Verenigde Staten. (Blum 2002) Zij denken dat de Westerse wereld
wordt aangevallen om haar vrijheid, democratie, moderniteit, rijkdom of gewoon omdat het 'het Westen' is.
(Blum 2002) Men lijkt de Amerikaanse en Westerse daden3 uit de afgelopen decennia vergeten te zijn.
Radicale moslims en Westerlingen voelen zich dus van beide kanten bedreigd door elkaar. Maar is de
dreiging echt zo groot? Esposito (1999: 225/226) denkt dat de dreiging van de Islam niet eenduidig is en
zegt: 'Diversity rather than Pan-Islamic political unity is also reflected in foreign policy. (…) National
interest and regional politics rather than ideology or religion remain the primary determinants in the
formulation of foreign policy'. Het lijkt alsof politiek de grootste katalysator is van de spanningen tussen het
Westen en Islamitische organisaties en niet de Islam of het Christendom.
1.1.7 Invloed van de internationale context op het nationale multiculturele debat
Het is nodig te bedenken dat de media en 'het praten over' een grote rol speelt in de stigmatisering van de
beeldvorming van moslims. (Shadid & van Koningsveld 2002) Moslims worden gehomogeniseerd als zijnde
één groep, en doordat er veel negatief nieuws over moslims wordt gepubliceerd, wordt de gehele
moslimgroep met dit negatieve geassocieerd. Dit zorgt voor een stigmatisering. Er is dan ook een discussie
op gang gekomen in welke mate 'de' Islamitische cultuur met 'de' Westerse identiteit botst. Zijn radicale
moslims echt uit op een heilige oorlog? Willen zij de secularistische samenlevingen omverwerpen en onze
vrijheid verbieden? Zijn dit niet enkel gestigmatiseerde beelden van de moslim-gemeenschap? Vooral in
Westerse landen waar moslim immigranten wonen, zijn en worden deze vragen vaak gesteld. Na de moord
op Theo van Gogh (2004) door een moslim en de toename van het terrorisme, zetten vele Nederlanders hun
vraagtekens bij de multiculturele samenleving en vooral bij de moslim-gemeenschap. Men vraagt zich af of
de ideologie van de Islam wel in een land als Nederland past.
In dit hoofdstuk is kort en globaal uiteengezet waar de (deels vermeende) spanningen tussen de Islam en het
Westen vandaan komen. Het heeft ons een schets gegeven van de achtergrond van de spanningen in binnen-
en buitenland. In het volgende hoofdstuk zal beschreven worden hoe het integratie-debat in Nederland is
verlopen.
3 Zie blz. 76 van het boek 'Shattered Illusions', ed. by El Fadl & Esposito. William Blum: 9/11: Some Reflections. 'The shooting down of two Libyan planes in 1981; the bombardment of Beirut in 1983; the furnishing of military aid and intelligence to both sides of the Iran-Iraq War of 1980-88 so as to maximize the damage each side would inflict upon the other; the bombing of Libya in 1986; the bombing and sinking of an Iranian ship in 1987; the shooting down of an Iranian passenger plane in 1988; the shooitng down of two more Libyan planes in 1989; the massive bombing of the Iraqi people in 1991; the continuing bombings and sanctions against Iraq; the bombing of Afghanistan and Sudan in 1998, the latter destroying a pharmaceutical plant which provided for half the impoverished nation's medicine; the habitual support of Israel despite the devastation and routine torture it inflicts upon the Palestinian people; the condemnation of Palestinian resistace to this; the abduction of 'suspected terrorists' from Muslim countries, such as Malaysia, Pakistan, Lebanon and Albania, who are then taken to places like Egypt and Saudi Arabia, where they are tortured; the large military and hi-tech presence in Islam's holiest land, Saudi Arabia, and elsewhere in the Persian Gulf region; the support of anti-democratic Middle East governments from the Shah to the Saudis.'
9
Paragraaf 1.2 De nationale context
1.2.1 Moslims in Nederland
De internationale gebeurtenissen, die hierboven beschreven zijn, hebben een stempel gezet op de
binnenlandse discussies in het politieke en in het publieke veld. Ook de toenemende migratie naar
Nederland, de moord op Theo van Gogh, de opkomst van Pim Fortuyn en Wilders en de klachten over een
slechte integratie van onder andere moslims, zorgden voor meer discussies en maatregelen wat betreft de
integratie van deze migranten in de samenleving. Zo vindt zelfs veertig procent van de bevolking dat er te
veel mensen met een andere nationaliteit in Nederland leven. (Gijsberts en Dagevos: 2010) In het jaarlijkse
integratie rapport dat Gijsberts en Dagevos maakten voor het Sociaal Cultureel Planbureau schrijven zij: 'The
biggest problem in terms of mutual perceptions lies between Muslims and non-Muslims. There is a great lack
of mutual understanding, and a widespread sense that the two worlds are irreconcilable.' (2010: 29) Er
bestaat dus een kloof tussen moslims en niet-moslims die door beide groepen als negatief wordt ervaren.
Hoe zit het dan met de integratie van moslims in Nederland? Van twee van de vier grootste
migrantengroepen, namelijk Turken (2,3% van de Nederlandse bevolking) en Marokkanen (2.1%) noemt
meer dan 95% zich moslim. Groepen die vooral uit moslims bestaan, maar veel kleiner zijn in aantal dan de
grote migranten-groepen zijn Afghanen, Somaliërs, Irakezen en Pakistani. (Gijsberts & Dagevos 2010). Uit
het rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau (2010) blijkt dat op sommige segmenten van de
samenleving nog veel winst te behalen valt wat betreft de integratie, vooral voor de eerste generaties
migranten (die vooral afkomstig zijn uit Iran, Irak, Somalië en Afghanistan). De verschillen binnen de
grootste Islamitische migrantengroepen, de Marokkanen en Turken, zijn opzienbarend. De Turkse bevolking
is meer in zichzelf gekeerd. Er is weinig criminaliteit en zij doen het goed op de arbeidsmarkt. Zij scoren
echter wel slechter dan de andere migrantengroepen in de beheersing van de Nederlandse taal, en presteren
slechter op school. Volgens Gijsberts en Dagevos (2010) is dit te wijten aan de inwaartse positie van de
Turkse bevolking. Uit het onderzoek blijkt ook dat Turken niet tevreden zijn over hun positie in de
Nederlandse maatschappij, ze voelen zich niet thuis. Marokkanen zijn ook niet tevreden over hun positie in
de Nederlandse maatschappij, zij maken zich zorgen om het negatieve beeld van de Islam, dat de
Nederlandse bevolking heeft. Zij vinden dat Nederlanders weinig respect hebben voor de Islamitische
cultuur. Het moskeebezoek is onder Marokkanen zeer gegroeid, in tegenstelling tot het moskeebezoek van de
Turkse bevolking. Uit het onderzoek kwam naar voren dat Marokkanen over het algemeen beter geschoold
zijn, maar wel de hoogste criminaliteit cijfers behalen. In deze groep heerst meer werkloosheid dan in de
andere migrantengroepen, maar toch wordt er een groei gemaakt in de hogere posities van de arbeidsmarkt.
(Gijsberts & Dagevos 2010). Gijsberts en Dagevos wijzen ook op een nieuwe trend: '...non-Western groups
have assumed modern views within a relatively short space of time (1998-2006); this trend is especially
visible among those of Turkish and Moroccan origin.' (2010: 243) Er wordt vooruitgang geboekt, al zijn er
verschillen te zien in de mate van integratie binnen de groep moslims in Nederland.
Nederland werd met de komst van migranten een multiculturele samenleving. De multiculturele ideologie is
gebaseerd op het cultuur-relativistisch gelijkheidsprincipe dat meerdere culturen in gelijkheid naast elkaar
10
kunnen leven. In de volgende sub-paragrafen zal het multiculturele discours beschreven worden. Wat houdt
het integratie debat in en waarom is er een debat over de integratie van met name moslims? De kernpunten
van het multiculturele debat zullen beschreven worden. Een aantal schrijvers, politici en columnisten die een
impuls zijn geweest voor het debat zullen voorbij komen.
1.2.2 Van consensus naar discussie
In de jaren '70 kwamen grote groepen migranten naar Nederland. Gastarbeiders uit het Middellandse-
Zeegebied en mensen uit de voormalige koloniale landen (o.a. Pakistan, Algerije en Suriname) en uit Noord-
Afrika en Turkije probeerden in Nederland een nieuw bestaan opbouwen. (SCP 2004: 25) De overheid ging
er vanuit dat de gastarbeiders na een paar jaar weer terug zouden gaan naar hun eigen land. Daarom stelden
zij het behoud van de eigen identiteit van de groepen voorop, wat naar voren kwam in de Nota Buitenlandse
Werknemers uit 1970. Het beleid van behoud van de eigen culturele identiteit kan worden gezien als een
voortvloeisel uit de naoorlogse jaren, waarin de gevolgen van racisme en discriminatie nog vers in het
geheugen van burgers en politiek lagen en uit de jaren van de verzuiling of gesegmenteerd pluralisme (SCP
2004), waarin groepen van verschillende zuilen vrijwel hun volledige leven binnen hun eigen zuil
doorbrachten en hierop ingericht hadden. (Sleegers: 2007)
In de jaren tachtig zorgde gezinshereniging en huwelijks-migratie voor een nieuwe stroom migranten. De
migranten die in de jaren zeventig gekomen waren gingen vaak niet meer terug. De overheid ging meer
nadruk leggen op de Nederlandse taal en probeerde ook de zelforganisatie van allochtonen te stimuleren door
middel van het geven van subsidies aan organisaties die de eigen taal en cultuur van de migranten proberen
te behouden. Dit werd uiteengezet in de Minderhedennota van 1983. Cultuurverschillen werden in deze jaren
niet gezien als belemmering voor integratie, en als er al problemen waren werden die door sociaal-
economische redenen verklaard. Negatieve geluiden waren er wel, maar het dominante politieke en publieke
'pro-multi-culti' discours liet niet toe dat de aanwezigheid van migranten werd geproblematizeerd. (Sleegers:
2007) De Centrumpartij van Hans Janmaat (1934-2002), die pleitte voor een immigratiestop vanwege de
komst van vele moslims, werd met veel geweld de kop in geslagen in de jaren negentig. Nederland wilde het
multiculturele gedachtegoed hooghouden. De geleidelijke en uiteindelijk vrij vergaande institutionalisering
van de Islam in Nederland is ontstaan vanuit lokale initiatieven van moslims in combinatie met een
multicultureel beleid, dat de sociale vrede hoog moest houden. (SCP 2004). Begin jaren '90 bracht VVD-
politicus Frits Bolkestein de discussie op gang over de multiculturele samenleving en integratie. Hij zocht de
media op en stelde de Islamitische cultuur en het taboe dat volgens hem rust op het bekritiseren van 'andere'
culturen bij het publiek aan de kaak. Bolkestein kreeg veel kritiek in 1991. Men vond zijn uitspraken te
generaliserend. Bolkestein kreeg echter wel veel steun in zijn pleidooi voor een strenge aanpak van
integratie. (Sleegers 2007, Prins 2000) Er werden in de jaren '90 steeds meer 'zwarte' en Islamitische scholen
opgericht, en doordat een steeds grotere stroom migranten naar Nederland kwam, werden de
cultuurverschillen steeds duidelijker zichtbaar. De overheid veranderde het beleid van een focus op
migrantengroepen naar een focus op het individueel burgerschap en de plichten die daarbij horen. De
aandacht ging uit naar werk, scholing en politieke participatie, veel meer dan naar culturele inburgering.
11
Culturele verschillen bestonden en mochten er ook zijn van de overheid (Sleegers 2007: 19) Problemen die
bepaalde culturele groepen ondervonden werden nog gerelateerd aan de maatschappelijke achterstand, niet
aan hun etniciteit of religie. Vanaf de jaren negentig kreeg integratie wel een plek op de politieke agenda,
maar het dominante publieke discours bepaalde tot in de jaren negentig dat men verdraagzaam moet zijn
tegenover migranten. (Sleegers 2007: 21)
1.2.3 Discussie over het integratiebeleid
In het jaar 2000 publiceerde NRC Handelsblad een artikel van PvdA-lid en publicist Paul Scheffer genaamd
'Het Multi-Culturele Drama'. Scheffer bepleitte dat de Nederlandse samenleving en de overheid te lang
hadden vastgehouden aan het ideaal van integratie met behoud van de eigen identiteit. Hierdoor was volgens
hem een etnische onderklasse aan het ontstaan, te zien aan hoge werkloosheid, criminaliteit, armoede en
schooluitval van allochtonen, die te wijten was aan de onverschilligheid van de overheid en de samenleving.
Scheffer wees de culturele verschillen tussen autochtonen en allochtonen aan als deel van het probleem, en in
het speciaal de Islamitische cultuur. Deze cultuur zou de scheiding van kerk en staat niet accepteren, andere
omgangsvormen hebben en er haatdragende ideeën over de Nederlandse samenleving op na houden, opdat de
integratie bemoeilijkt werd. (Sleegers 2007: 23) De Nederlandse identiteit, waaronder hij taal, cultuur en
geschiedenis schaarde, moest sterker gedefinieerd en uitgedragen worden, zodat migranten wisten in wat
voor samenleving zij zouden moeten integreren. Scheffer riep voornamelijk op tot discussie. Hij kreeg de
kritiek dat hij een pleidooi voor uitsluiting gehouden had en dat hij de groep moslims teveel op één hoop
gooide. Scheffer zou dramatiseren, zich bedienen van “hele grote, hele lege woorden” (toenmalige VVD-
leider Hans Dijkstal) en de “discussie vervuilen” (Femke Halsema). (Segers 2009: 34). Ook zou hij de
sociaal-economische vooruitgang van de tweede generatie allochtonen over het hoofd zien. Scheffer geeft in
een tweede artikel toe dat hij dit heeft gedaan, en benadrukt dan ook dat hij de schuld niet geheel neerlegt bij
allochtonen, maar dat hij alleen het probleem blootlegt waar ook de overheid en de samenleving
verantwoordelijk voor zijn. (Sleegers 2007: 25) In de politiek reageerden bijna alle partijen relatief gelaten
op 'Het Multi-Culturele Drama'. Scheffer initieerde echter wel een debat over de Nederlandse identiteit. Is er
in een religieus pluriform en etnisch veelkleurig Nederland wel een inclusief 'wij' te formuleren waarin we
ons allemaal herkennen? (Segers 2009: 35) Na het artikel van Scheffer barstte de discussie los en
opiniemakers en wetenschappers die negatief oordelen over het multiculturalisme kwamen opeens naar
voren in kranten en opiniebladen. Linkse publicisten hadden slechts een marginale stem in het debat. De
multiculturele samenleving kwam daardoor in de jaren hierna in een steeds slechter daglicht te staan. Ook de
publicist Pim Fortuyn viel de Nederlandse politiek aan. Hij vond dat je in Nederland niet mag zeggen wat je
vindt en dat er taboes liggen op bepaalde onderwerpen. (Fortuyn 2001; Prins 2004; Sleegers 2007). Hij
benoemde zijn kritiek op de integratie, en zag de Islamitische cultuur als een belemmering en een gevaar
voor de samenleving. In het volgende hoofdstuk zal verder op zijn punten worden ingegaan. Fortuyn werd
vanaf 2001 actief in de politiek. Op dat moment richtte de politiek zich nog steeds op sociaal-economische
factoren van integratie, en werd culturele integratie nog nauwelijks in het beleid genoemd. (Sleegers 2007:
30) Het integratiedebat kwam in een stroomversnelling na de aanslagen van 11 september 2001, en de
12
woorden van Fortuyn kregen steeds meer steun. Bij de verkiezingen in mei 2002 won de Lijst Pim Fortuyn
26 zetels in het parlement en werd het de tweede grootste partij van Nederland, onder het CDA. (Cherribi
2010: 134) Pim Fortuyn was echter negen dagen voor de verkiezingen doodgeschoten, maar dit zorgde zelfs
voor een grotere verkiezingszege voor de partij. Door de politisering van cultuur door zowel een linkse
publicist als een politicus die vaak met 'rechts' wordt geassocieerd, werden de scheidslijnen tussen links en
rechts met betrekking tot de integratie-kwestie en het ideaal van de multiculturele samenleving vager.
(Sleegers 2007: 31)
In het minderheden debat van de jaren 2002 tot en met 2006 waren Fortuyn, Wilders en Hirsi Ali de
invloedrijkste critici van immigratie. Zij bekritiseren in hun boeken en lezingen vooral de moslim cultuur,
die volgens hen niet in een land als Nederland past. Zij zullen in het volgende hoofdstuk in de discours-
analyse behandeld worden.
13
Deel 2
Hoofdstuk 2: Discours analyse
2.1 Opzet discours analyse
2.1.1 Opbouw van de discours analyse
Nu de achtergrond van het Nederlandse integratie debat beschreven is en de internationale context geschetst,
zal de discours analyse aan bod komen. In de analyse zal onderzocht worden wat de politici schrijven over de
verenigbaarheid van de volgens hen Nederlandse waarden en Islamitische waarden. In de partijprogramma's
en boeken van politici zijn vele uitspraken gedaan over de Islam en integratie, die wij nader zullen bekijken.
In dit hoofdstuk zullen boeken van Frits Bolkestein, Pim Fortuyn, Ayaan Hirsi Ali en Geert Wilders
geanalyseerd worden. Eerst is het belangrijk de tekst en de schrijver zelf in perspectief te plaatsen. Er wordt
dus eerst wat achtergrond informatie over de tekst en de politicus zelf gegeven. Vervolgens worden de
argumenten geanalyseerd.
De hoofdvraag van de discours analyse zal zijn:
Wat is het beeld dat Nederlandse politici hebben van de Islam en van moslims?
De eerste deelvraag zal behandeld worden in dit hoofdstuk, waar de boeken van de vier politici voorbij
zullen komen, en in hoofdstuk drie, waar de partij-programma's van de jaren 2002 en 2006 worden
geanalyseerd.
De eerste deelvraag luidt dan ook: 'Wat hebben politici in hun boeken, interviews en partijprogramma’s
gezegd en geschreven over in welke opzichten de Islam te verenigen is met de Nederlandse identiteit en in
welke opzichten niet?' Er zal onderzocht worden welke aspecten van de Islamitische cultuur als knelpunten
worden gezien bij een integratie in Nederland en welke aspecten wel samen zouden kunnen gaan met de
Nederlandse identiteit. Er zal gekeken worden wat politici zeggen over in welke mate de Islamitische
cultuur past ofwel botst met Westers veronderstelde begrippen als democratie, secularisme, gelijkheid en
vrijheid. Er wordt dus onderzocht waar volgens de politici de grenzen van de Nederlandse multiculturele
samenleving liggen.
Vanuit deze analyse zal in hoofdstuk drie tegelijk het antwoord worden gezocht op de volgende vraag:
Hoe is de visie van de politieke partijen in 2006 veranderd wat betreft de mogelijkheid tot vereniging van de
Islam met de Nederlandse identiteit, vergeleken met 2002? Gekeken zal worden of de politieke partijen in de
periode van 2002-2006 van mening zijn veranderd wat betreft het verenigbaar zijn van Islamitische en
Nederlandse waarden. Ook zal worden gekeken of de politieke partijen in hun partij-programma's gereageerd
hebben op Wilders, Fortuyn en Hirsi-Ali of op andere beleidsveranderingen ten aanzien van immigranten en
moslims?
14
In hoofdstuk vier zal de laatste deelvraag behandeld worden:
Wat zegt de analyse van de hoofdvraag over opvattingen van politici en politieke partijen over 'de'
Islamitische cultuur en over opvattingen over 'de' Nederlandse/ Westerse identiteit?
In dit hoofdstuk zal een aantal aannames van de politici onderuit gehaald worden door middel van
sociologische en antropologische concepten. Begrippen als identiteit, cultuur, moderniteit en religie zullen
onder de loep worden gelegd.
Door middel van de deelvragen kan een gedetailleerde discours analyse worden gedaan, zodat er een beeld
geschetst kan worden van de intellectuele discussie(s) rondom de Westerse en Nederlandse preoccupatie met
de Islam.
In dit hoofdstuk zal de eerste deelvraag onderzocht worden: 'Wat hebben politici in hun boeken, interviews
en partijprogramma’s gezegd en geschreven over in welke opzichten de Islam te verenigen is met de
Nederlandse identiteit en in welke opzichten niet?'
In dit hoofdstuk zullen de boeken (en een interview) van de volgende politici worden behandeld: Frits
Bolkestein, Pim Fortuyn (1948-2002), Ayaan Hirsi Ali en Geert Wilders.
Er zal gekeken worden wat deze politici zeggen over in welke mate de Islamitische cultuur past ofwel botst
met Westers veronderstelde begrippen als democratie, secularisme, gelijkheid en vrijheid. Er is gekozen voor
deze schrijvers, omdat zij met hun kritische oordelen de meest besproken aanjagers waren van het debat over
moslims en integratie.
In paragraaf 2.1.2 zal eerst uiteengezet worden wat een discours-analyse is, in paragraaf 2.2 zullen de
verschillende politici aan bod komen.
2.1.2 Wat is discours analyse?
De teksten van politici en opiniemakers, met al hun uitspraken over de samenleving, zijn niet zomaar
gebaseerd op de mening van één persoon. Zij kunnen geplaatst worden in een netwerk van miljoenen
meningen en interpretaties die op dat moment al gedaan zijn. Dit netwerk vormt de achtergrond die de
persoon heeft beïnvloedt tijdens het schrijven en vormen van zijn of haar mening. Deze context bepaalt hoe
de persoon naar de werkelijkheid kijkt, het bepaalt zijn/haar gedachten-frame. De persoon kijkt namelijk
door een bepaalde 'bril' naar de werkelijkheid, en interpreteert de gebeurtenissen vanuit een bepaalde context.
Politici en opiniemakers doen dus niet zomaar uitspraken. Zij reageren op andere personen, hebben bepaalde
kennis van de geschiedenis, economie en sociale zaken en zij willen zich staande houden in een politiek veld
vol tegenstrijdige meningen. Zelfs teksten die puur wetenschappelijk lijken geschreven, zijn ontstaan vanuit
een bepaald gedachten-frame, ook wel een paradigma genoemd. Dit gedachten-frame is verweven in de taal
en kan mensen beïnvloeden en manipuleren. Een gedachten-frame vloeit voort uit de belevingswereld van de
auteur, maar wordt ook beïnvloed door een overkoepelende structuur; het discours.
De volgende vraag ligt nu voor de hand: Wat is een discours? De betekenis van een discours wordt door
15
Wodak en Reisigl (2001) als volgt omschreven:
'A complex bundle of simultaneous and sequential interrelated linguistic acts which manifest themselves
within and across the social fields of action as thematically interrelated semiotic (oral or written) tokens that
belong to specific semiotic types (genres).'
Een discours bestaat kort samengevat dus uit geschreven en gesproken teksten over één bepaald onderwerp,
een door mij genoemd 'opinie-veld'. Discoursen zijn een belangrijke bouwsteen van de samenleving en van
cultuur. Een cultuur wordt dus onder andere gevormd door een enorme hoeveelheid verschillende discoursen,
deze zijn echter nooit eenzijdig of homogeen, maar heterogeen. Mensen creëren een discours zelf, door
middel van hun mening en reactie op andere mensen uit het discours, of door te reageren op een ander
discours. Discoursen zijn dus gerelateerd aan elkaar, veranderen constant, en zij overlappen elkaar soms
deels.
Binnen een discours circuleren verschillende meningen, want elke schrijver brengt eigen nuances aan. Taal
heeft dus niet alleen een technische functie, maar kan gezien worden als een sociale actie, gecreëerd in
sociale interactie. (Khan & Govindasamy 2011). Een tekst wordt dus niet geschreven door een puur
objectieve actor, want de schrijver is altijd deel van een bepaald discours. Hij/zij is vaak ook actief als lid
van een sociale groep, organisatie of institutie, wat de nodige invloed kan hebben op de manier waarop
teksten gepresenteerd worden. Het is daarom belangrijk om de persoonlijke en zakelijke achtergrond van een
schrijver te bekijken tijdens een analyse van zijn/haar teksten.
Om de betekenis van teksten te achterhalen en ze in context te plaatsen, wordt door sociale wetenschappers
vaak de methode van de 'discours-analyse' gebruikt. In een discours-analyse wordt onderzoek gedaan op
twee niveaus: micro- en macro- level. Linguïsten zijn al eeuwenlang bezig met het analyseren van de micro-
levels van taal. Taalgebruik, argumentatiestructuur, discours, verbale interactie en communicatie behoren tot
deze micro-levels. Er wordt gekeken naar hoe een tekst wordt opgebouwd, welke woorden worden gebruikt,
hoe de lezer of luisteraar beïnvloed wordt en waar en op welke manier wordt verwezen naar andere
schrijvers. Dit is nog maar een handvol van wat zij onderzoeken. Sociologen die een discours-analyse
uitvoeren proberen niet alleen naar de tekst en argumentatie structuur te kijken, zij zijn ook zeer
geïnteresseerd in de macro-levels van een tekst. Zij proberen de schrijfstijl en argumentatie van een schrijver
te analyseren en ze in een sociale context te zetten. Een socioloog probeert de tekst te linken aan
sociologische processen. Deze processen zijn bijvoorbeeld groeps-dynamieken, maar ook processen van
macht, dominantie en ongelijkheid. Er wordt daarbij onderzocht hoe een tekst als sociale actie deel is van de
sociale structuur, deel is van de socio-politieke context van de samenleving. (Khan & Govindasamy 2011) Er
wordt hierbij ook gekeken hoe macht, dominantie en ongelijkheid worden gepresenteerd in teksten en hoe
dat een contestatie of productie van een machtsrelatie tot stand brengt. In een discours analyse wordt kortom
naar een diepere betekenis gezocht waarbij een brug geslagen wordt tussen de micro-level en de macro-level
van een tekst.
16
In de discours analyse die hieronder volgt zal eerst gekeken worden wat de argumenten inhouden, waarna
deze argumenten geanalyseerd worden en in een diepere context geplaatst. Dit laatste zal in hoofdstuk vijf
gebeuren.
2.2 Frits Bolkestein
In de discourse analyse zal een chronologische volgorde aangehouden worden, om het overzicht voor de
lezer te bewaren. Ook zal steeds na de behandeling van de argumenten een korte conclusie volgen, waarin de
standpunten van de politici grondig worden bekeken.
We beginnen de analyse bij een belangrijke initiator van het minderhedendebat genaamd Frits Bolkestein. In
september 1991 publiceerde de Volkskrant een artikel van Bolkestein genaamd 'De integratie van
minderheden', waar nog een jaar lang over gedebatteerd zou worden. Bolkestein wordt hierdoor ook wel de
'initiatior van het nationale minderhedendebat' genoemd. (Prins 2004: 25) Bolkestein pleitte voor het
doorbreken van het taboe op negatieve opmerkingen over minderheden. Aan de ene kant kreeg hij veel
kritiek en werd hem verweten dat hij negatieve gevoelens zou aanwakkeren over etnische minderheden en de
diversiteit zou negeren. Aan de andere kant werd hij destijds geprezen om zijn moed deze taboes te
doorbreken en de 'zieligheidscultuur' te willen stoppen. (Prins 2004: 27)
In het vervolg zullen twee artikelen over Bolkestein geanalyseerd worden:
'De Integratie van Minderheden' (September 1991, Luzern-lezing en Volkskrant)
'Fifteen Years Later' (Augustus 2006, Volkskrant)
2.2.1 De integratie van minderheden
Bolkestein begint zijn lezing met een lofzang op de Europese beschaving. Hij noemt Jacques Delors, de
voorzitter van de Europese Commissie, die eens zei dat de Europese beschaving berust op het rationalisme,
humanisme en het christendom. Bolkestein is het met hem eens. Hij schrijft dat uit deze stromingen de
scheiding van kerk en staat, de vrijheid van meningsuiting, de verdraagzaamheid en non-discriminatie zijn
voortgekomen. Het liberalisme heeft universele geldigheid geclaimd voor deze beginselen. Bolkestein
benadrukt vervolgens dat een land als Turkije niet bij de Europese beschaving hoort. Volgens het liberalisme,
wat Bolkestein 'aanhangt', staat een beschaving die de liberale beginselen in ere houdt hoger dan een
beschaving die dat niet doet. (1991: 2) Bolkestein schrijft: 'Over bovengenoemde fundamentele politieke
beginselen – scheiding van kerk en staat, vrijheid van meningsuiting, verdraagzaamheid en non-
discriminatie – kan niet worden gemarchandeerd. Ook niet een klein beetje. Iedereen in Nederland, zowel
islamiet als niet-islamiet, heeft zich te houden aan de wetten die uit deze beginselen zijn voortgekomen.'
(1991: 5) Bolkestein probeert vervolgens de Islam te toetsen aan de hand van de liberale beginselen. Hij
schrijft over de scheiding van kerk en staat dat zij in de Islamitische wereld 'innig met elkaar verweven zijn.'
17
(2) Vervolgens noemt hij de vrijheid van meningsuiting en verdraagzaamheid die niet zouden gelden in
Islamitische landen. (2, 3) Hij geeft hier een voorbeeld van de non-verdraagzaamheid: 'Op 5 oktober 1990
zei een godsdienstige leider in een radioprogramma van de (gesubsidieerde) Turkse Omroep Stichting te
Amsterdam: ‘Degene die zich verzet tegen de islam, de orde van de islam of tegen Allah en zijn profeet
moeten jullie vermoorden, ophangen of slachten (…) of verbannen, zoals het in de Shari’a staat.’(3)
Vervolgens noemt Bolkestein de discriminatie van vrouwen, homo's en vreemdelingen als verwerpelijk en
als tegenovergesteld aan het liberale principe van non-discriminatie. (3, 4) Bolkestein schrijft dat dit volgens
sommigen slechts excessen of randverschijnselen zijn. Zelf concludeert hij: 'Feit blijft dat de wereld van de
islam een gespannen verhouding heeft met zijn omgeving.' (4) Hij schrijft verder dat we niet kunnen wachten
tot de Islam eventueel eenzelfde verandering doormaakt als het Christendom en de Europese wereld heeft
doorgemaakt tijdens de Verlichting.. De Islam is een relatief jonge godsdienst, maar '[op een Verlichting] kunnen
wij niet wachten, want ondertussen is een forse immigratie van inwoners van islamitische landen naar West-
Europa op gang gekomen.' (4)
Bolkestein verwijst naar een rapport van de WRR uit 1979, waarin staat dat: 'In die gevallen van
confrontatie waarbij in de praktijk geen compromis mogelijk is, staat geen andere keus open dan de
verworvenheden van onze cultuur te verdedigen tegen andersluidende aanspraken in.' (5) Bolkestein geeft
vervolgens een pleidooi voor het pluralisme: 'Maar wie het culturele relativisme afwijst, kan het pluralisme
daarom nog wel aanvaarden. Iedereen in Nederland mag gaan en staan waar hij wil, zeggen wat hij wil, zijn
eigen voedsel eten, kleren dragen en godsdienst belijden.' (5, 6) Maar hij zegt wel: 'Het is duidelijk dat
moslimscholen en onderwijs in eigen taal en cultuur de culturele identiteit van de moslimminderheid
versterken'. (7) En dit helpt niet bij een integratie, want Bolkestein gelooft niet zo in emancipatie door
verzuiling. (7) Bolkestein spreekt zijn zorg uit over segregatie: 'Gescheiden scholen zijn immers vaak
voorbodes van een gescheiden samenleving. Zullen moslimscholen de segregatie versterken? Welke islam zal
daar worden onderwezen: de ruimdenkende of de fundamentalistische?' (8) Hij schrijft: 'Vroeger geloofden
wij in ‘integratie met behoud van identiteit’. Nu zien wij dat het één op gespannen voet kan staan met het
ander. Alle beleid moet nu gericht zijn op integratie.' (8)
Bolkestein concludeert aan het eind van de lezing: 'De integratie van minderheden is zo'n moeilijk probleem
dat het alleen met durf en creativiteit kan worden opgelost. Voor vrijblijvendheid noch taboes is daarbij
ruimte. Er is een groot debat nodig waaraan alle politieke partijen deelnemen, over wat mag en wat kan, wat
moet en wat anders dreigt.' (9)
2.2.2 Conclusie Integratie van Minderheden
Er kunnen een aantal conclusies getrokken worden uit het stuk van Bolkestein. Hij vindt dat er een aantal
fundamentele beginselen zijn waar niet over 'gemarchandeerd' kan worden. (1991: 5) Hieronder vallen de
scheiding van kerk en staat, de vrijheid van meningsuiting, verdraagzaamheid en non-discriminatie. (5) Deze
waarden hebben volgens Bolkestein universele geldigheid, ook in het liberalisme. (2) De Westerse
beschaving die deze fundamenten handhaaft, is volgens hem 'beschaafder'/ hoger geplaatst dan de
Islamitische cultuur. (2) Hieruit is te concluderen dat Bolkestein de ontwikkeling van samenlevingen ziet als
18
een vooruitgangsproces, waarbij samenlevingen zich in fasen ontwikkelen van pre-moderne beschavingen tot
moderne beschavingen. Bolkestein lijkt hier terug te grijpen op het evolutionaire gedachtegoed van voor de
20e eeuw, toen culturen nog werden ingedeeld door wetenschappers naar de evolutionaire fase waarin zij
zouden verkeren.
Bolkestein schrijft dat de Islam vooral met onze fundamentele beginselen moeite heeft en dat deze
beginselen niet gelden in de Islam. Hij schrijft: 'De wereld van de Islam heeft een gespannen houding met
zijn omgeving' (4), en dit ziet Bolkestein als een bewijs van de non-verdraagzaamheid van de Islam. Het is
de vraag wat Bolkestein precies met 'de wereld van de Islam' bedoelt. Bolkestein kijkt hier alleen naar de
categorie 'religie' om de moslims te categoriseren. De 'wereld van de Islam' is zo divers, en de mensen leven
allemaal in andere socio-politieke omstandigheden, dat je deze wereld niet als één geheel kan beschouwen.
Het is dus kort door de bocht van Bolkestein dat hij de gehele 'wereld van de Islam' als non-verdraagzaam
ziet. Hij noemt hierbij ook als voorbeeld een godsdienstig moslim leider uit Nederland, die haat heeft
gezaaid. (3) Bolkestein gebruikt hem in dit artikel als voorbeeld van de non-verdraagzaamheid van de gehele
Islam. Eén voorbeeld van non-verdraagzaamheid is echter niet voldoende om te concluderen dat de gehele
Islam niet verdraagzaam is. Om te bewijzen dat de Islam non-verdraagzaam is, mist Bolkestein voldoende
bewijs.
We kunnen volgens Bolkestein niet wachten tot de Islam een Verlichting heeft doorgemaakt. (4) Bolkestein
gaat dus uit van het principe dat een Verlichte maatschappij een betere fase is van het beschavingsproces dan
de 'pre-moderne' fase waar de Islam zich nog in bevindt. Bolkestein impliceert hier dus dat de Islam
achterloopt op de Westerse cultuur. Dit geldt dan ook voor immigranten die in Nederland wonen, aangezien
Bolkestein geen verschil maakt tussen moslims onderling. Hier verliest Bolkestein weer de diversiteit onder
moslims uit het oog en ziet hij de ontwikkeling van de Islam voor zich als een proces richting 'vooruitgang'
naar Westers voorbeeld. Voor immigranten in Nederland geldt daarom dat zij zich moeten aanpassen aan de
beginselen van het liberalisme, volgens Bolkestein. (5) Hij vindt dat integratie met behoud van de eigen
culturele identiteit niet werkt. Bolkestein gaat er vanuit dat moslims veelal hun eigen identiteit blijven
behouden. (7) Hij gaat er dus niet vanuit dat hun cultuur zich met de Westerse mengt. Waarop hij dit baseert
wordt niet goed uitgewerkt, en is meer gebaseerd op vermoedens. Dat is te merken als hij over Islamitische
scholen schrijft en zich afvraagt welke Islam daar wordt onderwezen: 'de fundamentalistische of de
ruimdenkende?' (8) Er is dus volgens Bolkestein geen tussenvorm mogelijk; de Islam is of ruimdenkend of
fundamentalistisch. En Bolkestein impliceert hier dus dat de 'fundamentalistische' versie van de Islam bij
voorbaat slecht en gevaarlijk is, en de ruimdenkende goed. Hij geeft hier geen onderbouwende argumenten
hiervoor.
Toch is iedereen wel gelijk in de Nederlandse maatschappij volgens Bolkestein, mits zij zich houden aan de
fundamentele basisprincipes van de liberale rechtsstaat. Hij legt vervolgens de nadruk op de positieve waarde
van het pluralisme. Hij schrijft: 'Iedereen in Nederland mag gaan en staan waar hij wil, zeggen wat hij wil,
zijn eigen voedsel eten, kleren dragen en godsdienst belijden.' (5, 6) Bolkestein spreekt zichzelf hier tegen,
aangezien hij in het voorgaande deel van zijn artikel een pleidooi heeft gegeven dat de Islam niet 'vrij'
beleden mag worden, maar dat moslims zich in hun normen en waarden aan moeten passen aan de
19
basisprincipes. Het lijkt alsof Bolkestein op dit punt zijn mening iets probeert te verzachten. Een reden
hiervan kan zijn dat hij een politicus is, die zijn achterban tevreden wil houden, en niet te extreem in zijn
uitspraken wil en kan zijn. Aan het eind van zijn artikel schrijft Bolkestein dat er een groot debat nodig is
over 'wat mag en wat kan' om met verschillende groepen in Nederland vreedzaam samen te leven. (9) En dat
debat is er gekomen.
In een tweede artikel, genaamd 'Fifteen Years Later' (2006), kijkt Bolkestein terug op de lezing van 1991 en
maakt hij een balans op van hoe het vijftien jaar later met de integratie staat.
2.2.3 Fifteen Years Later
Bolkestein heeft nog steeds kritiek op de geloofsinhoud en op moslims zelf. Hij noemt vooral de moslim
scholen als probleem, en stelt voor deze te sluiten. 'More serious, because of its structural nature, is the
matter of Muslim schools. The atmosphere this gives rise to is one of a stuffy backwardness, a fossilised
orthodoxy.' (2006: 3) Bolkestein vraagt zich af wat een school-inspecteur zou ontdekken op een moslim
school: 'Does he know what is being said behind his back about the Jews, the holocaust, homosexuals and
evolution?' (3) Ook vindt Bolkestein dat moslims geen respect hebben. Hij vind dit tegenstrijdig, omdat wij
wel overal 'respect' voor moeten hebben volgens het multiculturalisme. 'For a culture where honour killings
are condoned, women are rated inferior to men and girls are removed from school when they reach puberty?
(…) Calling girls in bikinis ‘whores’ and saying ‘Jews should be killed’: is that showing respect?' (6)
Bolkestein vindt dat er geen verschil is tussen de Islam als religie en de Islamitische cultuur. 'One must make
a distinction between Islam and Islamic culture. Why is it that women’s refuge centres are full of Muslim
women?' (9) Vervolgens noemt hij drie zaken die de achterstand van Moslims verklaren: '[it] is due to three
faults: a lack of freedom, knowledge and female power.' (12) Er heerst een slachtoffercultuur in het Midden-
Oosten. (11) Volgens radicalen zou het Westen een verderfelijke invloed hebben op de Islam. (11) Bolkestein
vindt dat om terrorisme tegen te gaan de Moslims zelf in actie moeten komen, door aan hun eigen
ontwikkeling te werken. (11, 12)
Bolkestein vindt dat wij andere culturen wel als minder ontwikkeld mogen zien vergeleken met de Westerse
cultuur, omdat het duidelijk is dat er verschillen tussen beschavingen bestaan, ook als je kijkt naar de
geschiedenis. (4) Nederland lijdt aan een gebrek aan zelfvertrouwen. (5) Bolkestein schrijft over de multi-
culturalisten: ' (…) the dogma of multiculturalism takes precedence over the emancipation of women.' (10)
Toch schrijft hij dat: ' (…) the tone of the debate has changed considerably since September 1991. No longer
does the cartel of experts decide what opinions are permissible. (…) The discussion is now much more
businesslike, which of course does not mean that the problems have been solved. But a realistic discussion is
indeed the start of a solution.' (7)
2.2.4 Conclusie
Bolkestein formuleert in dit stuk weer een aantal punten van kritiek op moslims. Hij schrijft dat moslim
scholen een probleem zijn, omdat zij voor achterstand en orthodoxie zouden zorgen. (3) Bolkestein vermoedt
20
dat de scholen niet-Westerse ideeën verspreiden, zoals anti-semitisme, anti-homo sentimenten en anti-
evolutionair gedachtegoed. (3) Ook schrijft Bolkestein nogmaals (net als in het vorige besproken artikel) dat
het respect ontbreekt bij moslims en in de Islamitische cultuur. (6) Bolkestein vindt het respectloos dat
vrouwen worden gezien als minderwaardig aan mannen en dat er eerwraak wordt gepleegd. Doordat
Bolkestein schrijft: 'For a culture where honour killings are condoned...' (6) lijkt het alsof hij de Islam als
een eenheid ziet, als één cultuur waarin dit soort dingen gebeuren. Bolkestein gaat er hier vanuit dat dat
overal in de Islamitische cultuur gebeurt, hij heeft hier te weinig oog voor diversiteit.
Bolkestein noemt ook drie algemene zaken die de achterstand van moslims verklaren: een gebrek aan
vrijheid, kennis en gelijkheid (vooral gelijkheid voor vrouwen). (12) Deze drie zaken zouden volgens hem de
ontwikkeling van moslims tegenhouden. Bolkestein vergelijkt de 'Islamitische cultuur' steeds met de
'Westerse cultuur'. Per land kunnen de sociaal-economische en politieke verschillen echter enorm groot zijn
en daar kijkt Bolkestein overheen. Om terrorisme en radicalisering tegen te gaan, moeten moslims aan hun
eigen ontwikkeling werken, vindt hij. (11, 12) Met deze zin impliceert Bolkestein dus dat de geloofsinhoud
en culturele gebruiken van de Islam verantwoordelijk zijn voor terrorisme en radicalisme. Bolkestein ziet
geen verschil tussen de Islam als religie en de Islam als praktiserende cultuur-vorm. (9)
Ook schrijft Bolkestein dat de Islam als cultuur minderwaardig is aan de Westerse cultuur. (4) De Westerse
cultuur bestaat volgens Bolkestein uit de verworvenheden van de Verlichting. Bolkestein gaat er dus vanuit
dat de Westerse cultuur bestaat. En ook dat de Islamitische cultuur bestaat. Wat Bolkestein niet beschrijft is
het verschil tussen moslims. In de Islam zijn verschillende stromingen te vinden, van fundamentalisme tot
modernisme en secularisme, die elk een andere uitwerking hebben op het dagelijks leven van een moslim.
Een tweede punt van kritiek is dat niet alleen religie op dit dagelijks leven invloed heeft, maar ook de
sociaal-economische, of politieke situatie. Maar ook dit verschil ziet Bolkestein over het hoofd.
Er is een groot verschil te vinden met het vorige artikel van Bolkestein. In dit artikel schrijft Bolkestein dat
moslims meer zelfkritiek zouden moeten hebben, en dat een poging tot Verlichting binnen de groep nog zou
kunnen lukken. In 1991 sprak hij heel anders. Toen schreef hij dat hij het niet zag gebeuren dat de Islam zich
zou Verlichten binnen korte tijd, en dat moslims zich daarom us aan moesten passen aan de Nederlandse
cultuur als zij zouden immigreren. Bolkestein is dus in de loop van de tijd iets gematigder geworden in zijn
mening over moslims. Deze gematigdheid valt deels te verklaren uit het feit dat Bolkestein een politicus was
en niet te extreem kon worden in zijn uitspraken vanwege het imago van de VVD en de achterban.
De discussie die na de kritiek van Bolkestein was ontstaan, is in grove lijnen uiteengezet in het vorige
hoofdstuk. We zullen nu kijken wat er gebeurde in de periode van 2000-2005.
2.3 Pim Fortuyn, de uitdager van het Paarse kabinet
2.3.1 Inleiding Pim Fortuyn
Na een relatief stabiele periode, kreeg het tweede Paarse kabinet (1998-2002), bestaande uit een coalitie van
de VVD, D66 en PvdA onder leiding van Wim Kok, te maken met een politieke revolte. (de Vries & van der
21
Lubben 2005) Een politieke revolte kan worden gekarakteriseerd als een verandering van het politieke
regime en de vervanging van gezagsdragers zonder dat de institutionele structuur van het politieke systeem
veranderd. (de Vries & van der Lubben 2005) Deze revolte werd mede veroorzaakt door een uitdager van het
regime, dit was Pim Fortuyn. Het waren zware jaren geweest voor het kabinet. De Vries en van der Lubben
(2005) wijzen zeven dramatische gebeurtenissen aan als aanjagers van de revolte. Zij gebruiken daarbij het
rapport De Sociale staat van Nederland van het Sociaal Cultureel Planbureau (2003), waarin worden
genoemd: de gekkekoeienziekte, de MKZ-crisis, de vuurwerkramp in Enschede, de terreuraanslagen van 11
september in de Verenigde Staten, de cafébrand in Volendam, het NIOD-rapport over de afhandeling van
Srebrenica en de moord op Pim Fortuyn. Tijdens Kok II kreeg Pim Fortuyn steeds meer succes en ook steeds
meer aanhang bij de media. De relatie tussen de zittende machthebbers en de media veranderde. Kok,
Melkert en vooral Dijkstal verweten de media dat zij Fortuyn groot maakten en kritiekloos achter hem
aanliepen. Maar wat wel opvalt bij de meeste kranten was het geloof dat het nooit iets zou worden met
Fortuyn (2005: 77). Toch beaamden sommige journalisten, onder andere Hans Laroes van het NOS Journaal,
de kritiek van Fortuyn dat door de progressieve voorkeuren, de neuzen van de journalisten min of meer
allemaal dezelfde kant op stonden. (2005: 72)
Toen het kabinet Kok II in april 2002 zijn ontslag aanbood, had de Lijst Pim Fortuyn de kans om zich
verkiesbaar te stellen bij de nieuwe Tweede Kamerverkiezingen in 2003.
Wie was dan toch Pim Fortuyn, de uitdager van het Paarse Kabinet? En het belangrijkste: hoe keek hij tegen
de Islam aan? Pim Fortuyn was een opvallende verschijning in het politieke veld. In zijn loopbaan was hij
enige tijd bijzonder hoogleraar arbeidsvoorwaarden aan de Erasmus Universiteit, was hij onder andere
docent marxistische sociologie en was hij columnist in het tijdschrift Elsevier.
Fortuyn zette zich af tegen het linkse gedachtegoed en was al vroeg politiek actief. Hij probeerde door te
breken in de politiek, maar hij werd door politieke partijen niet serieus genomen, dat gebeurde pas na de
politieke revolte. Fortuyn werd door sommigen beschouwd als een ongeleid projectiel (de Vries & van der
Lubben) en ook veroorzaakte hij volgens sommigen ergernis met zijn harde uitspraken. Werkelijk charisma
kreeg hij pas toen hij zich in 2001 als lijsttrekker van Leefbaar Nederland kandideerde voor de Nederlandse
politiek en niet meer te negeren was. (de Vries & van der Lubben: 2005) In februari 2002 verliet hij deze
partij, na een controverse, en richtte zijn eigen partij op, genaamd Lijst Pim Fortuyn.
Fortuyn werd vooral bekend door zijn frequente media optreden en door zijn toespraken, waarin hij met zijn
oneliners zijn tegenstanders regelmatig de mond snoerde. Vooral de onderklasse werd aangetrokken door de
strijdpunten van Pim Fortuyn. Voor een deel van zijn aanhang werd hij 'de Verlosser', voor een ander deel de
politicus die zei waar het op stond. (2005: 84) Fortuyn heeft een aantal publicaties op zijn naam staan
waaronder: 'Aan het Volk van Nederland' (1993), 'De verweesde samenleving' (1995, herz. 2002), 'De
islamisering van onze cultuur' (1997, herz. 2001) en 'De puinhopen van acht jaar paars' (2002). Zijn kritiek
richtte zich vooral op de PvdA, D66 en de VVD en het gevoerde beleid en de grootste kritiek had hij op het
asielbeleid en de multiculturele samenleving. Vooral moslims moesten het onderspit delven in zijn kritiek.
22
2.3.2 Interview met de Volkskrant
Om dieper op Fortuyn's argumenten in te gaan, zullen we eerst het interview met de Volkskrant van 9
februari 2002 bekijken, dat voor de breuk tussen Leefbaar Nederland en Pim Fortuyn zorgde. In het
interview met Frank Poorthuis en Hans Wansink gaf Fortuyn onder andere zijn mening over de Islam. Op de
vraag van de interviewer of er nog immigranten toegelaten mogen worden, gaf Fortuyn als antwoord: 'Wat
mij betreft nul. Ik vind 16 miljoen Nederlanders wel genoeg. Het is een vol land.' De interviewer zei
vervolgens: 'Dat mag u niet zeggen van uw partij.' Waarop Fortuyn antwoordde: 'Nou, daar moest ik me maar
eens niet zoveel meer van aantrekken.' Hieruit bleek dat er al lange tijd onrust was binnen de partij.
Wat heeft Pim Fortuyn over de Islam en over moslims gezegd in het interview? Vindt Fortuyn dat de Islam te
verenigen is met de Nederlandse identiteit?
Een aantal citaten uit het interview waren zeer sprekend en die zal ik hieronder kort bespreken. De kop van
het interview geeft het onderwerp al aan: 'De islam is een achterlijke cultuur.'
'Ja die islam, die zondert mensen af. Ze zien ons als een minderwaardig soort mensen. Marokkaanse jongens
bestelen nooit een Marokkaan. Is u dat wel eens opgevallen? Wij kunnen wel bestolen worden. En ik
natuurlijk nog dubbel, want ik ben niet alleen een christenhond, maar ook nog minder dan een varken. Nou
die kun je pakken. Meneer, als ik het juridisch rond zou kunnen krijgen, dan zou ik gewoon zeggen: er komt
geen islamiet meer binnen! Maar dat kan ik niet rond krijgen. De islam is achterlijk, ik zeg het maar, het is
gewoon een achterlijke cultuur.'
Pim Fortuyn zegt dat de Islam voor problemen zorgt, omdat mensen door de Islam afgezonderd worden en
gelijkwaardigheid niet hoog in het vaandel hebben staan. In dit citaat bespreekt Fortuyn het gebrek aan
respect door moslims voor Christenen en homo's. Fortuyn praat over Marokkanen en over moslims, hij ziet
ze als één groep. Fortuyn impliceert ook dat zij als groep hetzelfde denken. Hij wil dat geen Islamiet meer
Nederland in komt, maar hij bevestigt dat dit volgens de wet niet kan. Vervolgens noemt hij de Islam een
achterlijke cultuur. Dit onderbouwt hij niet voldoende. In dit oordeel laat Fortuyn zien dat hij de Islam
minderwaardig vindt aan zijn eigen Westerse cultuur. Dit is tegenstrijdig, aangezien Fortuyn eerst klaagt dat
moslims 'ons' als minderwaardig zien. Fortuyn is schuldig aan hetzelfde.
'Ik ben ook voor afschaffen van dat rare Grondwetsartikel: gij zult niet discrimineren. Er is een grens en die
vind ik heel belangrijk: je mag nooit aanzetten tot fysiek geweld. Dat kan een rechtsstaat zich niet
permitteren. Maar als een imam weet te vertellen dat mijn levenswandel volstrekt verwerpelijk is en beneden
die van varkens ligt: oké, dan zegt hij dat maar.'
Discriminatie is volgens Fortuyn toegestaan, mits er niet tot fysiek geweld wordt aangezet. In het vorige
citaat klaagde Fortuyn over het gebrek aan respect van moslims, waarmee zij homo's en Christenen
discrimineren. Hij spreekt zichzelf dus tegen.
'Ik haat de islam niet. Ik vind het een achterlijke cultuur. Ik heb veel gereisd in de wereld. En overal waar de
islam de baas is, is het gewoon verschrikkelijk. Al die dubbelzinnigheid. Het heeft wel iets weg van die oude
23
gereformeerden. Gereformeerden liegen altijd. En hoe komt dat? Omdat ze een normen- en waardenstelsel
hebben dat zo hoog ligt dat je dat menselijkerwijs niet kunt handhaven. Dat zie je in die moslimcultuur ook.'
Pim Fortuyn zegt hier nogmaals dat de Islam een achterlijke cultuur is. Hij maakt een generalisering als hij
zegt dat overal waar de islam de baas is, het gewoon verschrikkelijk is. Fortuyn vergelijkt de moslims met de
gereformeerden in Nederland. Zij liegen ook altijd, vanwege hun hoge normen- en waardenstelsel. Weer
maakt Fortuyn hier dus een generaliserende opmerking. Hij kijkt niet naar de diversiteit onder moslims en
gereformeerden.
'(…) heel precies weten wat er in al die verenigingen en moskeeën allemaal wordt gezegd. Ik wil een heel
stevig emancipatiebeleid neerzetten voor islamitische vrouwen in achterstandswijken. Met name de goed
opgeleide Turkse en Marokkaanse meiden krijgen er van mij van langs. Ze laten hun zusters gewoon
barsten.'
Fortuyn spreekt hier zijn verdenkingen uit over wat er wordt gezegd in Islamitische verenigingen en
moskeeën. Hij zou het heel precies willen weten. Fortuyn ziet gevaar in deze verenigingen en moskeeën.
Waarom hij gevaar ziet, formuleert hij niet duidelijk. Vrouwen-emancipatie wil hij stimuleren. En hij is boos
op goed opgeleide Turkse en Marokkaanse meisjes, voor het gebrek aan kritiek op de conservatieve
gelovigen. Hij gaat er vanuit dat zij invloed kunnen uitoefenen op andere vrouwen.
2.3.3 'De islamisering van Nederland.'
We kijken nu naar het boek 'De islamisering van Nederland' (2001). De argumenten uit dit boek zullen
bestudeerd worden aan de hand van de hoofdvraag. Dus wat zegt Pim Fortuyn in dit boek over in welke
opzichten de Islam te verenigen is met de Nederlandse identiteit en in welke opzichten niet?
Fortuyn begint zijn boek met een schets van het ontstaan van onze maatschappij. Hij beschrijft het
wegvallen van de bipolaire wereldorde, het ontstaan van organisaties en democratische politiek met de
industriële revolutie, de opkomst en overwinning van het kapitalisme, het ontstaan van de verzorgingsstaat,
de opkomst van de informatietechnologie en de toenemende globalisering. Fortuyn meent dat Nederland, met
zijn volgens hem verslapte 'grijze' politieke cultuur, die een exclusieve oriëntatie op het politieke midden
heeft, de eigen identiteit zal vergeten. Hij zegt daarover: 'We denken dat we het wel zonder identiteit, zonder
ideologie, zonder het staan in onze geschiedenis af kunnen. We maken ons er nu van af met een soort
cultuurrelativisme, waarbij we onszelf wijsmaken dat het niet meer nodig is om als volk iets te willen en iets
te zijn (…).' (19) Fortuyn benadrukt het belang van onze joods-christelijke humanistische cultuur. Ook
beschuldigt hij de politiek ervan dat ze de onderklasse niet representeren, en de problemen van de
onderklasse met het hier boven genoemde cultuurrelativisme aan de kant schuiven. Met de onderklasse
bedoelt Fortuyn een 'verzameling mensen van zeer uiteenlopende herkomst' (35) , die bestaat uit
nieuwkomers en vluchtelingen, maar ook uit oud-vluchtelingen en autochtone mensen met de laagste
inkomens. Volgens Fortuyn komen de meeste Moslims uit de onderklasse. Hij schrijft: 'Voor vluchtelingen
24
geld nog steeds, ook indien zij redelijk tot goed zijn opgeleid, dat hun na aankomst in ons land een enkele
reis onderklasse wordt aangeboden. Deze onderklasse is een verzameling mensen van zeer uiteenlopende
herkomst en een vat vol frustraties en niet-gerealiseerde idealen. (…) Dit nu ontwikkelt zich stukje bij beetje
tot het kruitvat van Nederland.' (35) Met dit kruitvat doelt Fortuyn vooral op radicaal fundamentalistisch
islamitische groeperingen. Fortuyn schrijft dat, met name in achterstandwijken, opkomend fundamentalisme
een gevaar is, en dan vooral islamitisch fundamentalisme. (84. 85) Fortuyn legt een verband tussen dit
opkomende fundamentalisme en de situatie in landen die voor het grootste deel Islamitisch zijn.
'[Islamitische landen, die wel of geen sterke banden hebben met het fundamentalisme] hebben gemeen dat ze
problemen hebben met de handhaving van de mensenrechten, de vrijheid van meningsuiting, een werkelijke
persvrijheid, en een problematische verhouding hebben met de parlementaire democratie, doordat deze
gewoon ontbreekt of een beperkt bestaan leidt.' (37) Fortuyn vindt dat de islamitische cultuur botst met de
Westerse waarden. Hij ziet een aantal grote verschillen tussen de joods-christelijk humanistische cultuur en
de (fundamentalistische) islamitische cultuur. Hij zegt daarover: 'Deze verschillen zijn niet alleen scherp en
pijnlijk, maar ook onoverbrugbaar, in die zin dat daarover niet te marchanderen valt zonder het wezen van
onze cultuur, identiteit en manier van samenleven aan te tasten.' (107) De islamitische cultuur verschilt
volgens hem met de Westerse op vier punten: het centraal stellen van individuele verantwoordelijkheid
boven collectieve verantwoordelijkheid, de scheiding van kerk en staat, de omgang tussen de seksen en de
verhouding tussen kinderen en volwassenen. Fortuyn zegt hierover: ' [Ons] Cultuurrelativisme verzwakt de
eigen identiteit en ontmantelt de kernwaarden van de samenleving.' (45)
We zullen nu de volgens Pim Fortuyn vier grootste verschillen tussen de Islamitische cultuur en de Westerse
cultuur behandelen. Het eerste verschil, hierboven genoemd, werkt Pim Fortuyn niet duidelijk uit. Uit zijn
teksten blijkt wel dat hij de technologische en economische vooruitgang van het Westen ziet als product van
het individualisme, en het collectivisme als belemmerend ziet voor de vooruitgang van een maatschappij.
Het tweede verschil werkt Fortuyn duidelijker uit. De in 1848 door Thorbecke geïntroduceerde scheiding van
kerk en staat is volgens Fortuyn: 'de voorwaarde voor de vestiging van een (parlementaire) democratie, voor
zoiets als een vrije pers en vrijheid van vergadering en meningsuiting en voor een samenleving, waarin
respect voor minderheden zodanig is geïnstitutionaliseerd dat dezen zich vrijelijk kunnen uiten, organiseren
en bewegen in het publieke domein, uiteraard binnen de door het parlement gestelde grenzen van de wet.'
(49) 'Het is een van de richtsnoeren (de scheiding van kerk en staat) en zal in volle omvang dienen te worden
aanvaard, ook door de nieuwkomers in de Nederlandse samenleving'. (59) Hij zegt: 'Vrijheid verdient
onderhoud en zo nodig verdediging, het liefst verbaal maar als het moet zelfs met harde hand.' (52)
Over het derde verschil, de omgang tussen de seksen, zegt Fortuyn: 'In het ene land is de situatie erger dan
in het andere, maar overal geldt dat de positie van de [Islamitische] vrouw volstrekt ondergeschikt is aan die
van de man en dat niet alleen in het publieke, maar evenzeer in het private domein. Deze positie is
bovendien vastgelegd in wet en regelgeving en veelal gebaseerd op een op zijn minst eenzijdige interpretatie
van de Koran.' (bron) Fortuyn noemt de 'klederdracht' van deze vrouwen een uitdrukking van de
onderdrukkende voorschriften en tweede-rangs positie. (73) Hij noemt als oorzaak voor de onderdrukking
25
van vrouwen: 'De totalitaire positie van de man, die logischerwijze in vergaande mate verantwoordelijk is
voor de matige prestaties van de islamitische cultuur op het terrein van economie en wetenschap, houdt
zeker ook verband met de angst voor positie-verlies en erkenning van het eigen falen.' (76)
Het vierde punt van verschil ziet Fortuyn in de opvoeding van kinderen. Hij legt een verband tussen de
'totalitaire' positie van de man, de manier waarop zij met kinderen omgaan en het ontstaan van
fundamentalisme. Hij schrijft: 'Zij [de kinderen] worden geconfronteerd met de eisen en verwachtingen van
twee culturen, die op zeer fundamentele punten uiteenlopen.' (83) 'Een dergelijke situatie is niet alleen een
broeiplaats voor hele en halve criminaliteit, maar ook voor verzet. Dat verzet zal vorm krijgen door het
benadrukken van de eigen cultuur en identiteit. Hier ligt het aangrijpingspunt van mogelijk
fundamentalisme, ook in ons soort samenlevingen.' (83) 'Slagen we er niet of onvoldoende in om deze
groepen economisch, maatschappelijk en cultureel te integreren, dan worden wij in de naaste toekomst
ongetwijfeld geconfronteerd met militant fundamentalisme in de eigen samenleving.' (84)
De achterbuurten waar een groot deel van de moslim-bevolking woont, ziet Fortuyn als een probleem, vooral
op cultureel gebied. Hij schrijft dan ook: 'We zullen oplossingen moeten zoeken voor de problemen die zich
voordoen op die plekken waar de Nederlandse cultuur dreigt ondergesneeuwd te raken door Islamitische
invloeden.' (87) Ook benadrukt hij het sociaal-economische probleem: 'De niet succesvolle 'zwartman' moet
het doen met een achterstandswijk, vroeger heel beeldend achterbuurt geheten, in een van de grote steden'
(88) Hij gaat vervolgens weer verder met een cultureel argument voor het gevaar van achterbuurten. Uit dit
standpunt komt een sterk gevoel van wantrouwen naar voren tegenover moslims: 'Wat er in al die moskeeën
gebeurt weten we niet precies, maar er wordt zeker niet alleen gebeden. Wat dat betreft, is het net het
traditionele Nederland. Niks mis mee, zolang het de sociale segregatie niet versterkt, niet een hindernis is tot
culturele, maatschappelijke en economische integratie, er geen cultuur en voorschriften worden uitgedragen
die op gespannen voet staan met de verworvenheden van de Nederlandse cultuur. Dat is natuurlijk wel zo en
op zijn best is het en, en, op zijn slechts of, of.' (92)
Ook schrijft Fortuyn: 'Op het moment dat zij dan krachtig genoeg zijn, zullen zij zich ook manifesteren in het
publieke domein en zich aandienen als een politieke kracht die men niet zomaar kan negeren.' (93) Uit deze
woorden blijkt een gevoel van wantrouwen. Dit komt ook naar voren als hij schrijft: 'Het dragen van lange
jurken en hoofddoekjes is heel wat minder onschuldig dan het lijkt. Voorts weten wij onvoldoende wat er in
al die moskeeën gebeurt. De multi-culturele samenleving is een bezweringsformule.' (42)
Fortuyn ziet als oplossing van de integratie-problematiek geen andere oplossing dan: '(…) de grenzen nu
maar gewoon potdicht. Vluchtelingen moeten in de regio geholpen worden.'. (47) Fortuyn is voor een selectie
op basis van cultuur: 'Met mensen afkomstig uit Duitsland, Engeland, Italië, Spanje en de VS zijn er
nauwelijks problemen. Mensen uit die landen zijn immers afkomstig uit onze eigen cultuurkring.' (99) 'In de
landen van de EU worden in beginsel geen vluchtelingen meer opgenomen afkomstig uit verre oorden met
sterk afwijkende culturen.' (100) Hij legt extra nadruk op de verplichte inburgering van moslims: 'Hun wordt
zonder omwegen duidelijk gemaakt dat over deze basisnormen en -waarden niet valt te marchanderen en dat
de gastvrije Nederlandse samenleving niet alleen van hen verwacht dat zij deze respecteren, maar ook dat zij
deze naar de geest zullen naleven.' (101) Het is volgens Fortuyn zaak om: '(…) mensen die in eerste instantie
26
geen bijdrage kunnen leveren aan de verdere economische en maatschappelijke ontwikkeling van ons land,
te weren.' (101)
Fortuyn wil dat de mensen die nog ons land inkomen een verplicht integratie-programma afleggen, dat
bestaat uit het leren van de Nederlandse taal, en het kennis nemen van het jodendom, christendom en het
humanisme, maar ook de basisnormen als scheiding van kerk en staat, de gelijkwaardigheid van mannen en
vrouwen en de positie van kinderen.
Paradoxaal en ondanks zijn strenge beleid pleit hij voor: ' (…) het bewust beleven van de eigenheid in
wisselwerking met andere culturen. (…) Een open samenleving dus, die nieuwsgierig is naar het andere, het
vreemde en het onbekende, maar wel vanuit een bewust beleefde eigen identiteit.' (105) .
2.3.4 Conclusie 'De islamisering van Nederland'
Volgens Pim Fortuyn zijn de achterstandswijken, waar veel moslim immigranten terechtkomen,
brandhaarden van opkomend fundamentalisme, omdat het een ‘vat vol frustraties en niet-gerealiseerde
idealen’ is. (35) Fortuyn suggereert hier dus dat het grootste deel van de mensen in de zogenaamde
onderklasse gefrustreerd is en niet-gerealiseerde idealen heeft. Daarnaast trekt hij snel de conclusie dat deze
onderklasse tot onder andere fundamentalisme over zou kunnen gaan. (84) Fortuyn onderbouwt dit niet met
voorbeelden of feiten. De Nederlandse politiek mag van Fortuyn de achterstands-problematiek niet aan de
kant schuiven. We zouden met meer zelfvertrouwen de 'joods-christelijke humanistische cultuur' moeten
verdedigen, in plaats van de nieuwkomers vanuit cultuur-relativistische principes te gedogen. (19) De
Nederlandse cultuur, volgens Pim Fortuyn gebaseerd op de joods-christelijke humanistische waarden, zal
anders ‘ondergesneeuwd’ worden. (87) Fortuyn schrijft zelfs dat we vrijheid met harde hand zouden mogen
verdedigen. (52) Fortuyn praat zichzelf hier tegen, aangezien hij fysiek geweld afkeurt (dit zagen wij in de
bespreking van het interview met de Volkskrant).
Fortuyn vindt dat de (fundamentalistische) Islamitische cultuur en de joods-christelijk humanistische cultuur
op vier punten van elkaar verschillen: het stellen van het individu boven het collectief, de scheiding van kerk
en staat, de omgang tussen de seksen en de verhouding tussen kinderen en volwassenen. (107) Fortuyn
maakt hier geen verschil tussen mensen uit Islamitische landen en migranten, terwijl migranten met de
invloeden van het gastland in aanraking komen, en wellicht hun ideeën vermengen met de ideeën van het
gastland. Fortuyn lijkt te denken dat elke Islamiet 'botst' qua waarden met de 'Westerse cultuur', en let hierbij
niet op de diversiteit onder moslims en het verschil tussen een migrant en een moslim uit een Islamitisch
land.
De ondergeschiktheid van de vrouw is volgens Fortuyn gebaseerd op een eenzijdige interpretatie van de
Koran. (71) De Islamitische man zou deze onderdrukking ook in stand houden vanwege zijn angst voor
positie-verlies, omdat de man eigenlijk verantwoordelijk zou zijn voor de matige prestaties van de
Islamitische cultuur op het terrein van economie en wetenschap. (76) Hier gaat Fortuyn vrij kort door de
bocht door de achterstand van de Islamitische landen te verklaren door het zwakke optreden van Islamitische
mannen als oorzaak aan te wijzen, en vervolgens te concluderen dat de mannen hierdoor de macht over
vrouwen in handen willen houden.
27
De verhouding tussen Islamitische volwassenen en Islamitische kinderen is niet goed volgens Fortuyn. De
eisen en verwachtingen van twee culturen zou een broeiplaats zijn voor hele en halve criminaliteit en verzet.
(83) Volgens Fortuyn zal het verzet vorm krijgen door het benadrukken van de eigen cultuur en identiteit,
wat vervolgens weer tot mogelijk fundamentalisme kan leiden. (83) Fortuyn lijkt te suggereren dat elk
immigranten kind tussen twee culturen zit en dat vooral moslimkinderen geneigd zijn tot verzet. Fortuyn
geeft hier geen voorbeelden van. Het mislukken van de integratie zal volgens hem ‘ongetwijfeld’ (84) zorgen
voor militant fundamentalisme in de samenleving. Fortuyn heeft echter geen duidelijk bewijs voor het
gevaar. Volgens Fortuyn moet bij de integratie vooral aan moslims duidelijk gemaakt worden dat met de
basiswaarden van onze samenleving niet valt te ‘marchanderen’. (107)
Aan de ene kant heeft Fortuyn dus kritiek op het feit dat de immigranten direct in de onderklasse
terechtkomen, waardoor zij gefrustreerd raken en teruggrijpen op hun cultuur. (35) Vervolgens ziet hij een
grote bedreiging in het teruggrijpen op de eigen cultuur. (84) Fortuyn uit allerlei verdenkingen. Hij denkt
onder andere dat er ‘zeker niet alleen wordt gebeden’ in moskeeën. (92) Wat er in moskeeën gebeurt,
versterkt volgens Fortuyn de segregatie, en verslechtert de economische, culturele en maatschappelijke
integratie. (92) Ook worden in moskeeën cultuur en voorschriften uitgedragen die op gespannen voet staan
met de verworvenheden van de Nederlandse cultuur, denkt Fortuyn. (92) Hij benadrukt nog eens dat we
onvoldoende weten wat er in moskeeën gebeurt. (92) Deze vermoedens zijn sterk gebaseerd op angst en
wantrouwen jegens moslims, en Fortuyn verraadt zijn angst door te zeggen dat moslims wachten tot zij
krachtig genoeg zijn om zich aan te dienen als een politieke kracht, die men niet zomaar kan negeren. (93)
Fortuyn heeft hier totaal geen bewijs voor. Fortuyn is dus ook bang dat de moslims, als eenheid, een beroep
zullen doen op de democratie, waardoor de vrijheid in gevaar zal kunnen komen. Al deze vermoedens
onderbouwt Fortuyn te weinig met concrete feiten. Weet hij eigenlijk wel wat er onder moslims speelt of is
hij in het wilde weg ongefundeerde angsten aan het verspreiden? In zijn boek is Fortuyn niet alleen
analytisch maar ook erg suggestief.
Fortuyn concludeert op basis van al deze vermoedens en het feit dat ons kleine land en de Nederlandse
cultuur ‘ondergesneeuwd’ (87) zullen raken door de grote hoeveelheid immigranten, dat de grenzen
‘potdicht’ moeten. (99) Mensen uit de eigen cultuurkring zijn echter nog wel welkom, zij veroorzaken
weinig problemen. (99) Fortuyn suggereert hier dus dat mensen buiten deze cultuurkring, onder andere
moslims, wel problemen veroorzaken. Wat deze cultuurkring precies inhoudt, onthult Fortuyn niet precies.
Het is vrij onduidelijk welke landen Fortuyn hieronder laat vallen, het zijn in ieder geval Duitsland,
Engeland, Italië, Spanje en de VS (99), maar de vraag is waar hij de rest van de West- en Oost-Europese
landen categoriseert. Fortuyn plaatst moslims en niet-westerse volken uit ‘verre oorden’ (100) dus regelrecht
buiten ‘onze’ cultuurkring. Hij heeft een zeer statisch beeld van culturen. In welke cultuurkring zou een
Christelijke Egyptenaar die in Nederland woont eigenlijk vallen? Of een Islamitische Nederlander? Deze
diversiteit komt niet voor in de categorisering van Fortuyn. Ook wil Fortuyn alleen mensen toelaten die voor
ontwikkeling zouden kunnen zorgen voor onze samenleving. (101) Eigenlijk impliceert Fortuyn hiermee dat
de niet-westerse mensen die buiten onze cultuurkring vallen niet aan de economische en maatschappelijke
ontwikkeling van Nederland bij zouden kunnen dragen. Hij ziet hen als minderwaardig aan westerse mensen,
28
die binnen de cultuurkring vallen.
Fortuyn benadrukt echter wel de waarde van het samenleven ‘in wisselwerking met andere culturen’ (105),
want hierin kan 'bewust de eigenheid beleeft worden' (105). Heel tegenstrijdig aan zijn vorige beweringen
streeft Fortuyn een ‘open samenleving’ na; 'een samenleving die nieuwsgierig is naar het andere' (105). Het
is de vraag hoe Fortuyn deze samenleving zou willen realiseren, wanneer hij zelf pleit voor het op slot doen
van de grenzen en als mensen buiten onze cultuurkring geplaatst worden, waarbij ook de niet-westerse
mensen, die al in Nederland wonen, worden buitengesloten.
2.4 Ayaan Hirsi Ali
2.4.1 Inleiding Ayaan Hirsi Ali
Ayaan Hirsi Ali vluchtte in 1991 naar Nederland. Zij kwam oorspronkelijk uit Somalië en moest met haar
familie vluchten naar Ethiopië en vervolgens naar Kenia, omdat haar vader een vervolgde oppositieleider
was. Hirsi Ali en haar familie waren Islamitisch. Toen zij uitgehuwelijkt werd aan een neef heeft zij asiel
aangevraagd in Nederland. Zij leerde de Nederlandse taal en studeerde politicologie. Na haar afstuderen gaat
ze bij de Wiardi Beckman Stichting werken, het wetenschappelijk bureau van de PvdA. Zij laat van zich
spreken en wordt bekend in de media als scherpe critica van de islam en de islamitische gemeenschap. (Hirsi
Ali 2002: 7) In 2002 maakt Hirsi Ali de overstap van de PvdA naar de VVD. In 2004 maakt ze samen met
Theo van Gogh de in moslim kringen zeer omstreden film 'Submission'. De film behandelt de positie van de
vrouw in de Islam. Van Gogh en Hirsi Ali werden met de dood bedreigd door fundamentalistische moslims,
en Van Gogh werd op 2 november 2004 ook daadwerkelijk vermoord. Vanwege de vele bedreigingen moet
Hirsi Ali onderduiken, en zij vlucht zelfs naar Amerika. Zij keert in 2005 terug naar het parlement. Maar als
blijkt dat Hirsi Ali haar vluchtverhaal heeft verzonnen, om toegelaten te worden tot Nederland, ontstaat een
grote controverse. Het kabinet valt in 2006 door de kwestie over haar Nederlanderschap en Hirsi Ali verlaat
de politiek. Zij is nu woonachtig in Amerika.
Hirsi Ali heeft een aantal publicaties onder haar naam staan waaronder: Zoontjesfabriek (2002), De
Maagdenkooi (2004), Mijn Vrijheid, de autobiografie (2006) en Nomade (2010). Het boek de
Zoontjesfabriek (2002) zal geanalyseerd worden aan de hand van de argumenten die Hirsi Ali aandraagt om
haar stellingen te verdedigen. Hierbij zullen wij de hoofdvraag proberen te beantwoorden: Wat zegt Hirsi Ali
over in welke opzichten de Islam te verenigen is met de Nederlandse identiteit en in welke opzichten niet?
2.4.2 'Zoontjesfabriek'
Hirsi Ali vertelt veel over haar eigen leven als moslima. Zij beschrijft hoe zij langzaamaan besefte dat: '(…)
God een verzinsel is en dat overgave aan zijn wil niets meer of minder betekent dan overgave aan de wil van
de sterkste.' (16) De wil van de sterkste was in dit geval ook de wil van mannen. 'Wat moest ik met mijn
leven op aarde? Zoontjes baren! Een zoontjesfabriekje worden.' (14)
Hirsi Ali heeft grote kritiek op de geloofsinhoud en de geloofspraktijk van de islam. Zij ziet een link tussen
het mislukken van de integratie van moslims in Nederland en de Islamitische geloofsinhoud en cultuur. Zij
29
schrijft namelijk: 'Sinds ik in Nederland woon gaat het alleen maar over de immigratie- en
integratieproblemen van allochtonen, maar het probleem is de islam.' (17) ' (…) wij moslims zijn vanaf onze
geboorte doortrokken van religie, en dat is nu juist mede de oorzaak van onze achterstand. (44) Hirsi Ali
vindt dat de 'waan waarin de moslims zich bevinden' (41) onder andere door de Nederlandse politiek in stand
wordt gehouden. Over haar voormalige partij de PvdA schrijft ze: 'Waarom verdedigt ze een beleid dat heet
'integratie met behoud van eigen identiteit'? Eigenlijk krijg ik als allochtoon te horen: U heeft recht op uw
eigen achterlijkheid.' (55) En ook: ' (...) de kinderen worden volledig over het hoofd gezien. Tot het
kutmarokkaantjes zijn geworden. Dan heb je de poppen an het dansen.' (9) Zij beschuldigt de Nederlandse
politiek van een te losse houding tegenover de geloofsinhoud en praktijk van de islam, die volgens Hirsi Ali
'verouderd' (52) en 'pre-modern' (64) is. '(...) zij leunen gemakzuchtig achterover en zeggen: ach bij ons was
het ooit ook zo; wees maar niet bang, het komt vanzelf goed met de islam.' (36) Hirsi Ali denkt echter van
niet: 'Het zal duidelijk zijn dat de hedendaagse islam niet verenigbaar is met de eisen van de westerse
rechtsstaat. De islam heeft wel degelijk een verlichting nodig. Maar het is onwaarschijnlijk dat die
verlichting binnen de islamitische wereld zelf zal ontstaan.' (36/37) Hiervoor is nodig: 'een fundamentele
mentaliteitsverandering van moslims. Die moet beginnen met het kritisch toetsen van de bronnen van de
islam.' (44)
De basisprincipes van de Islam passen volgens Hirsi Ali niet in Nederland. '(…) basisprincipes van de
traditionele islam, aangevuld met oude gewoonten van de specifieke etnische groep, botsen met elementaire
waarden en normen van de Nederlandse samenleving.' (64) Hirsi Ali schrijft, met een verwijzing naar Van
Ree (2001): 'Simpelweg de koran verantwoordelijk stellen voor in naam van de islam begane gewelddaden is
een primitieve reactie, maar de stelling dat het boek er niets mee te maken heeft, is al even simpel'. (27)
Volgens Hirsi Ali spelen 'ongetwijfeld ook de oorlogszuchtige aspecten van de koran een belangrijke
motiverende rol bij de terreurbendes die zich op dit boek beroepen.' (27) Hier wijdt zij verder niet over uit.
Wat zijn dan specifiek de basisprincipes van de Islam volgens Hirsi Ali? Hirsi Ali noemt drie belangrijke
kenmerken van de religieus-culturele identiteit, die de wetenschappers Lewis en Pryce Jones ook in hun
wetenschappelijke werken noemen. Dit zijn de hiërarchisch-autoritaire instelling, de patriarchale
familiestructuur en het groepsgebonden denken. (67, 77) De hiërarchisch-autoritaire instelling waarin de
'baas' almachtig is en anderen moeten gehoorzamen, is intrinsiek aan de geloofsleer van de Islam, volgens
Hirsi Ali. (67) Het draait volgens haar om overgave aan de wil van Allah. (16) En een moslim mag de Koran,
de geloofsleer, niet ter discussie stellen, maar alleen verdedigen (volgens Hirsi Ali). (20) Hirsi Ali heeft hier
grote kritiek op. Hierdoor is het voor moslims onmogelijk twijfels te uiten over het geloof. (28) De moslims
moeten hun leven inrichten volgens de Koran. Religie en cultuur hangen daardoor nauw samen en een
scheiding van kerk en staat is niet mogelijk in de Islam, omdat de mens niet zelf wetten mag creëren. (22)
Democratie is hierdoor ook in het geding, volgens Hirsi Ali.
Ook wordt in de alledaagse moslim-werkelijkheid volgens Hirsi Ali in alles rekening gehouden met een
hiernamaals en met het bovennatuurlijke. (34) Hirsi Ali schrijft: 'Het zou zeer de moeite waard zijn te
onderzoeken in hoeverre dit gebrek aan nuchter verstand in de praktijk van de islam het mogelijk maakt dat
zoveel moslims zich aangetrokken voelen tot de ideologie van Bin Laden.' (34) Er is nog een ander aspect van
30
de geloofsleer dat Hirsi Ali verwerpelijk vindt: 'De irrationele haat tegen joden en de afkeer van
ongelovigen worden onderwezen op vele koranscholen en dagelijks herhaald in de moskeeën.' (34)
Vervolgens beschrijft Hirsi Ali haar kritiek op de patriarchale familiestructuur, dat het tweede basisprincipe
van de islam is dat Hirsi Ali noemt. Het zou zorgen voor een 'onevenredig sterke nadruk op mannelijkheid en
voor een fysieke en mentale scheiding tussen de seksen.' (47) Dit zorgt voor een 'mensonwaardige
behandeling van moslimvrouwen en -meisjes.' (47) Hirsi Ali pleit voor universele mensenrechten (47) en
constateert daarbij verontwaardigd dat '(…) de overgrote meerderheid van de moslimvrouwen nog steeds
geketend wordt door het maagdendogma.' (47) Het maagdendogma hangt nauw samen met de grote nadruk
op eer en groepsidentiteit. Hirsi Ali schrijft: 'Dit veroorzaakt een enorm lijden, psychisch, maar ook fysiek,
zoals je in wegloophuizen kunt zien. De emancipatie van het individu is ondergeschikt aan het in stand
houden van de etnisch-religieuze groep.' (55) Hirsi Ali noemt uithuwelijking een 'gearrangeerde
verkrachting' (50) De vrouw maakt de familie te schande als zij niet gehoorzaam is. (68) De groep gaat
namelijk altijd voor het individu. Hirsi Ali schrijft: 'Agressief gedrag is in deze cultuur functioneel om
publieke vernedering door anderen te vermijden.' (69)
Dit soort gedrag is onderdeel van het groepsdenken dat Hirsi Ali ziet als een derde basisprincipe van de
Islam en dat zij verwoestend vindt voor de opvoeding van moslims. (89) Hirsi Ali beschrijft het
groepsdenken en de daarbij horende schaamtecultuur met een aantal voorbeelden uit de dynamiek tussen
'clans' (68). 'Uit wantrouwen tegen die andere (sub)clans (je weet nooit of ze sterker en agressiever worden
en je aanvallen) is het gangbaar om huwelijken tussen neven en nichten te propageren.' (68) Hirsi Ali keurt
deze praktijken af.
Hirsi Ali schrijft dat de Islamitische cultuur sterk lijkt op het door Jan Romein ontwikkelde concept van het
Algemeen Menselijk Patroon. (69) In dit patroon denken mensen concreet in beelden, en niet abstract en in
begrippen. Gezag en autoriteit zijn onaantastbaar en arbeid is een noodzakelijke vloek. (69) Hirsi Ali schrijft
over dit patroon: 'Nietsdoen is een alom begeerde, maar slechts voor weinigen weggelegde luxe.' (70) Ook
schrijft zij: 'Het is een patroon dat wij in alle samenlevingen behalve de moderne aantreffen.' (69) Hirsi Ali
noemt de wetenschappers Lewis en Pryce Jones, die beiden als oorzaak van het verval van de Islamitische
wereld zien: ' (…) het onvermogen van de islamieten om democratische instituties in het leven te roepen,
individuele vrijheden te waarborgen, wetenschappelijke kennis en godsdienst in een juiste verhouding te
brengen en de sociale en psychologische gevolgen van de knechting van vrouwen ongedaan te maken.' (74)
De geloofspraktijk, en niet per se de religie, bepaald volgens Lewis en Pryce Jones de achterstand, maar hier
is Hirsi Ali het niet helemaal mee eens, aangezien zij ook de geloofsinhoud als belemmerend ziet. De
geloofspraktijk, ook in de vorm van politiek ziet zij wel als oorzaak van de instandhouding van de
geloofsinhoud van de islam. Hirsi Ali schrijft: 'De moslimbevolking gebruikt de islam als politiek middel om
de onderdrukkende regimes af te zetten, maar de beloftes van de moslimfundamentalisten aan de bevolking
bieden geen enkel perspectief. Daarom is het dringend noodzakelijk dat de moslims hun godsdienst van
binnenuit en met behulp van buitenaf gaan kritiseren en herzien.' (43) Het fundamentalisme zal anders
verder aan kracht winnen. Hirsi Ali schrijft: '(…) de fundamentalisten groeien het sterkst onder dat deel van
de bevolking dat de bestaande machtsverhoudingen afwijst.' (76) Het moslim fundamentalisme is dus
31
volgens Hirsi Ali de oorzaak van de voortdurende achterstallige politieke situatie in Islamitische landen,
maar ook benadrukt zij dat de achterstallige politieke situatie de oorzaak is van het fundamentalisme binnen
de islam.
De moslims die in Nederland zijn gaan wonen, hebben de Islamitische cultuur meegenomen. 'Ideeën en
gebruiken uit de stammen-maatschappij van Mohammed worden zonder begrip voor hun historische
bepaaldheid overgezet naar de industriële en stedelijke samenleving van tegenwoordig.' (73) Dit heeft de
integratie negatief beïnvloedt. Hirsi Ali legt een grote nadruk op het verband tussen sociaal-economische
achterstand en de culturele achterstand van moslims. Zij schrijft: 'Dat oude vormen en gedachten onder
moslims nog heel lang zullen blijven bestaan is duidelijk. Aartsconservatieve imams, import-huwelijken, de
groei van het islamitisch onderwijs en het kijken naar fundamentalistisch georiënteerde tv-stations zorgen
daarvoor.' (63) En volgens Hirsi Ali doet de overheid hier te weinig aan. 'Het extreem-rechts van Janmaat
wordt verguisd, het extreem-rechts van de conservatieve islamieten wordt beschermd en gesubsidieerd. En
wie beschermt de slachtoffers?' (55) De vrijheden van de Westerse maatschappij zijn voor de Islamitische
vrouwen en kinderen, de 'zwakkeren' (55) niet bereikbaar. Hirsi Ali schrijft: 'Er heerst een dubbele moraal:
hoewel jongens en mannen veel vrijheid genieten, willen ze niets weten van zusters of echtgenoten 'met een
grote 'mond' of van 'losse vrouwen'. Hoeren zijn het!' (59)
Wat zou volgens Hirsi Ali dan wel goed zijn voor de moslimgemeenschap in Nederland en in het
buitenland? Moslims zouden volgens Hirsi Ali kritischer moeten zijn op de fundamentalistische
vertakkingen van de eigen groep (22). De noodzaak is volgens haar groot om 'de balans tussen religie en rede
te herstellen' (22) Religie zou volgens haar eigenlijk teruggedrongen moeten worden tot de privésfeer. Ze
schrijft: 'De islam is niet door een proces van verlichting gegaan en islamitische samenlevingen worstelen
nog met dezelfde problemen als het christendom voor het Verlichtingsproces.' (37) Zij schrijft over de
autochtone Nederlanders: 'Zij verkeren (...) in een andere, voor de westerse samenleving beter geschikte
mentale wereld dan de man of vrouw die binnenwandelt uit het Rifgebergte of het platteland van Anatolië.'
(84) Vervolgens schrijft ze: 'Kennismaking met de rede zou de geest van de individuele moslim bevrijden van
het juk van het hiernamaals, de voortdurende schuldgevoelens en de verleiding van het fundamentalisme.
Ook zouden we verantwoordelijkheid leren dragen voor onze achterstanden en onze problemen.' (37)
Hirsi Ali vindt dat we integratie als een civilisatieproces moeten zien, waarin de nieuwkomer nog veel moet
leren. Zij schrijft: 'Hierdoor wordt het schijndebat over de gelijkwaardigheid van culturen overbodig.' (84)
Volgens Hirsi Ali zou het aannemen van de in het Westen gepropageerde liberale zelfstandigheid van geest
(39), het instellen van het maakbaarheidsprincipe (44), gelijkheid, en vrijheid (91) tot individuele
waardigheid (17) kunnen leiden en voor een betere integratie en bevrijding van de vrouwen en kinderen
zorgen. Zij schrijft over het multiculturele beleid van de overheid: 'Is het niet hypocriet die praktijken
[namelijk de geloofspraktijk die Hirsi Ali afkeurt] te vergoelijken of te tolereren als je zelf in vrijheid van de
vooruitgang van de mensheid geniet?' (52) '(…) tot het kutmarokkaantjes zijn geworden. Dan heb je de
poppen aan het dansen.' (9) Criminaliteit en fundamentalistische groeperingen vormen een aantrekkelijk
alternatief wanneer moslims niet goed geïntegreerd zijn, denkt Hirsi Ali. Er is daarom meer zelfkritiek nodig
vanuit de moslims. Hirsi Ali schrijft: '(…) de afzijdige houding van moslims, de totale ontkenning van een
32
relatie tussen de terroristen en de islam, de verwijzingen naar de Midden Oosten politiek, het enerzijds
afkeuren van en anderzijds begrip tonen voor de aanslagen in New York en Washington door
vooraanstaande moslims, hebben tot nog meer argwaan geleid (…) .' (24) Hirsi Ali schrijft: 'De islam is
gegijzeld door zichzelf. (…) Door hier podia te geven aan dissidente stemmen kan tegenwicht worden
geboden aan de eenzijdige en geest-verlammende religieuze retoriek die miljoenen moslims dagelijks te
horen krijgen. Laat de de Voltaires van deze tijd in een veilige omgeving werken aan een verlichting van de
islam. Die kans is ons in ons vaderland vaak niet gegund.' (37)
2.4.3 Conclusie over standpunten Ayaan Hirsi Ali
Hirsi Ali heeft grote kritiek op de geloofsinhoud en de geloofspraktijk van de Islam. Zij ziet de Islam,
waarmee islamieten 'doortrokken' (44) zijn, als de oorzaak van de achterstand van moslims in Islamitische
landen en immigratielanden. Zij schrijft dat de cultuur van mensen uit Islamitische landen bestaat uit
invloeden uit de Islam, maar wel vermengd is met etnische of lokale gebruiken. (64) In het vervolg van haar
verhaal maakt zij deze nuance niet meer, en praat zij over moslims alsof zij allemaal hetzelfde denken en
doen. Zij trekt namelijk vervolgens de conclusie dat al deze vormen van de Islam botsen met de elementaire
normen en waarden van de Nederlandse samenleving. De basis van de Islam, de wetten en regels vanuit de
Koran, is volgens Hirsi Ali 'pre-modern' (64) en 'verouderd' (52), en zij noemt moslims 'achterlijk' (55). Ook
zouden moslims 'een gebrek aan nuchter verstand hebben' (34), vanwege het grote bijgeloof dat zij hebben.
Moslims lopen volgens Hirsi Ali dus achter op de Westerse beschaving.
Hirsi Ali vindt dat drie basisprincipes van de traditionele Islam botsen met de waarden en normen van de
Nederlandse maatschappij. Deze principes zijn de hiërarchisch-autoritaire instelling, de patriarchale
familiestructuur en het groepsgebonden denken. (67, 77) Hirsi Ali is verontwaardigd over de manier waarop
vrouwen worden behandeld. Vrouwen worden onderdrukt door mannen door middel van het maagdendogma
en uithuwelijking. (57) Dit veroorzaakt volgens Hirsi Ali een 'groot lijden'. (55) Hirsi Ali verwijst naar
Islamitische landen waar het wantrouwen tussen clans ervoor zorgt dat kinderen binnen de groep met neven
en nichten moeten trouwen. (68) Of zij denkt dat dit onder Islamitische immigranten in Nederland ook
gebeurt is niet duidelijk uit haar woorden. Ze noemt echter wel de ellendige situatie van vele moslimvrouwen
in Nederlandse 'wegloophuizen' (55), en betrekt dit 'lijden' (55) ook op de rest van de moslimvrouwen in
Nederland. Hirsi Ali suggereert dat geen enkele moslim vrouw een eigen wil heeft. Dit is echter een te
eenzijdig beeld van de moslim vrouwen. Zij laat hier zien dat zij een vrij statisch beeld van het begrip cultuur
heeft, aangezien zij ervan uitgaat dat alle moslim-vrouwen in eenzelfde moslim-cultuur 'gevangen' zitten.
Hirsi Ali vindt het schadelijk voor de ontwikkeling van de Islamitische cultuur dat er geen kritiek gegeven
mag worden vanuit de religieuze groep. (28) Zij ziet dit als haar grootste kritiek op de Islam. Hierdoor kan er
volgens haar geen Verlichting binnen de Islamitische wereld ontstaan. (37) Hirsi Ali schrijft dat de scheiding
van kerk en staat verboden is in de Islam, wat een democratische staat verder belemmert. (22) Hirsi Ali laat
hier zien dat ze een erg eenzijdig beeld heeft van de Islam, aangezien moslims er onderling ook over
verschillen in welke mate interpretatie van en kritiek op de Koran en Hadith zijn toegestaan. Ook vergeet
Hirsi Ali dat er ook moslims bestaan die wel een democratisch ideaal hebben.
33
Er zou volgens Hirsi Ali een grote 'mentaliteitsverandering' (64) nodig zijn onder moslims om de bronnen
van de Islam kritisch te toetsen. Ze schrijft zelfs dat de Islamitische cultuur lijkt op het Algemeen Menselijk
Patroon. Dit is een patroon waarin mensen niet abstract denken, maar in beelden, men liever niets doet dan
dat men werkt en men in een autoritaire maatschappij leeft. (69, 70) Het Algemeen Menselijk Patroon is
uitgewerkt door Jan Romein in de jaren '50 van de vorige eeuw. Hirsi Ali presenteert dit Patroon alsof het
recent onderzocht is en laat geen kritische noot achter bij de beschrijving ervan. Hirsi Ali lijkt hier de gehele
moslimwereld in een pre-moderne fase te plaatsen, waarin de mensen zich nog gedeeltelijk prehistorisch
gedragen. Zij lijkt de Islamitische samenleving lager op de evolutionaire ladder te plaatsen dan de
samenlevingen die onderdeel zijn geweest van de Verlichting. Hirsi Ali legt enorm de nadruk op de
'irrationele' aspecten van de Islam. Zij schrijft namelijk over de 'oorlogszuchtige aspecten in de Koran' (27),
het 'gebrek aan nuchter verstand' (34), de 'haat tegen joden en de afkeer van ongelovigen' (34), 'agressief
gedrag' (69) en de 'verleiding van het fundamentalisme' (37) onder moslims. Hirsi Ali heeft dus een sociaal
Darwinistisch beeld op de ontwikkeling van samenlevingen. Zij zegt dat het Algemeen Menselijk Patroon en
de gebruiken en ideeën van de Islamitische cultuur, in alle samenlevingen behalve de moderne voorkomen.
(69)
De Verlichte maatschappij belichaamt volgens Hirsi Ali de moderniteit. Maar Hirsi Ali zet niet duidelijk
uiteen waar voor haar de grens ligt tussen een moderne samenleving en een niet-moderne samenleving. Zij
zegt wel dat zij de Islamitische cultuur zeker niet modern vindt, maar over andere culturen of beschavingen
heeft zij het niet. De Verlichting ziet Hirsi Ali als het kenmerk van moderniteit. Zij generaliseert als zij zegt
dat alle samenlevingen die niet 'Verlicht' zijn volgens de Westerse manier, niet bij de moderniteit horen. Hirsi
Ali vergeet dat er ook een mix van moderniteit en tradities kan bestaan binnen een maatschappij. Is niet in
elke cultuur/beschaving een mix van moderniteit en tradities te vinden?
Hirsi Ali gaat er ook vanuit dat de Islamitische cultuur tijdens migratie wordt meegenomen wordt naar het
gastland. Ze schrijft: 'Ideeën en gebruiken uit de stammen-maatschappij van Mohammed worden zonder
begrip voor hun historische bepaaldheid overgezet naar de industriële en stedelijke samenleving van
tegenwoordig.' (37) In dit citaat gaat Hirsi Ali er vanuit dat alle Moslims één zelfde vastomlijnde cultuur
meebrengen naar het land van immigratie, en dat deze cultuur bij geen enkele Moslim verandert door
invloeden uit het gastland en dus de integratie bemoeilijkt. Hirsi Ali geeft dus een culturele reden aan de
sociaal-economische achterstand van migranten in Nederland, terwijl andere factoren ook een rol kunnen
spelen bij de problemen met integratie. Hirsi Ali schenkt ook geen aandacht aan de mogelijkheid dat de
Islamitische culturele gebruiken en ideeën van migranten kunnen verslappen na een tijd in een ander land te
hebben gewoond of dat ze vermengd kunnen raken met nieuwe ideeën van het immigratieland. Het is
sowieso te betwijfelen of elke moslim precies volgens dezelfde Islamitische basisprincipes leeft, aangezien
de Islam door de gelovigen zelf zeer verschillend wordt geïnterpreteerd.
Hirsi Ali vergeet de diversiteit onder moslims in politiek-, sociaal-economisch, en in religieus- opzicht.
Moslims leven over de hele wereld in verschillende landen met verschillende geschiedenissen en onder
diverse nationale en lokale omstandigheden. Binnen deze landen verschilt ook nog eens de status en de
religieuze beleving van de moslim bevolking. Hirsi Ali laat dus zien dat zij een zeer eenzijdig beeld heeft van
34
moslims.
Hirsi Ali vindt dat het falen van Islamitische staten te maken heeft met de Islam. (43) De Islam wordt
gebruikt om de regimes omver te werpen en fundamentalisme aan te wakkeren onder de gelovigen. De
politiek wordt gevoerd vanuit de religie en houdt de achterstand van islamitische landen in stand. (43)
Andere factoren voor het falen van de staten bespreekt zij echter niet, zij ziet de islam als de grootste oorzaak
van verval. Het gebruik van de religie en de manier van denken binnen de religie zorgen voor een
achterstand vindt zij. Hirsi Ali gaat er hier weer vanuit dat de Islam zorgt voor achterstand, terwijl er binnen
de Islam verschillende stromingen zijn, die een verschillende kijk hebben op hoe de Islam in de politiek en
het leven van alledag moet worden beleefd.
Als oplossing draagt Hirsi Ali aan dat Moslims kritischer moeten zijn en hun geloof van binnenuit moeten
'Verlichten', maar wel met behulp van buitenaf. (43) Het Westen heeft namelijk een beter geschikte mentale
wereld. (84) Hirsi Ali ziet duidelijk de meerwaarde van de liberale Westerse cultuur waarin maakbaarheid,
gelijkheid en vrijheid centrale waarden zijn die moslims kunnen bevrijden van 'het juk van het hiernamaals,
de voortdurende schuldgevoelens en de verleiding van het fundamentalisme.' (37) Moslims zouden bevrijd
moeten worden van de 'eenzijdige en geest-verlammende religieuze retoriek' (37). Hirsi Ali houdt weer geen
rekening met de diversiteit onder moslims. Ze schrijft alle aspecten van de Islam die zij beschrijft toe aan
elke moslim en houdt geen rekening met verschillen. Ook denkt zij niet dat moslims deze Verlichting zelf
kunnen veroorzaken, aangezien zij vast zitten in hun religieuze denkwereld.
Hirsi Ali gaat dus te veel uit van een eenzijdig beeld van moslims, waarbij zij alleen de focus legt op religie.
Ze negeert de diversiteit onder moslims en ze beschrijft hen als passieve mensen. Ook ziet zij de
samenleving door een evolutionaire bril, waarbij zij vindt dat de ontwikkeling van beschavingen gericht is op
vooruitgang in de vorm van moderniteit en Verlichting.
2.5 Geert Wilders2.5.1 Wilders en de opkomst van Groep Wilders/Partij voor de Vrijheid
Toen Geert Wilders in 2004 de eenmansfractie Groep Wilders oprichtte had hij er al zes jaar opzitten in de
Tweede Kamer als lid van de VVD. Ook schreef hij speeches voor onder andere Frits Bolkestein, die net als
Wilders een criticus van immigratie en de islamitische cultuur is. (Wilders 2005: 28) Wilders kwam eind
2004 in breuk met de VVD vanwege het 'Tien punten manifest' dat hij had gepubliceerd samen met Gert-Jan
Oplaat (VVD). Hij beschrijft in zijn boek 'Kies voor Vrijheid' (2005) dat hij 'afstand nam van het linkse
politieke geneuzel van de leiding binnen de partij' (2005: 34). In 2006 werd het verkiezingsprogramma
bekend gemaakt, genaamd 'Klare Wijn'. Wilders had langzaamaan meer aanhang gekregen en er was een
partij om hem heen gevormd, die in 2007, na de Tweede Kamerverkiezingen de Partij voor de Vrijheid was
gaan heten. Wilders was in de periode bij de VVD al een grote criticus van de Islam en in de voortzetting van
zijn eigen partij werden zijn anti-islam sentimenten meer uitgewerkt. Wilders benadrukt echter in zijn boek
dat: 'de Groep Wilders geen 'one-issue' partij is'. (2005: 59) In de Tweede Kamer verkiezingen won de PVV
24 zetels, en kwam daarmee in aanmerking in de regering te komen. Na een moeizame formatie werden zij
35
gedoogpartner van een minderheidskabinet met de VVD en het CDA, waarin zij nu nog actief zijn.
2.5.2 Standpunten Geert Wilders
In het boek 'Kies voor Vrijheid' dat Wilders in 2005 publiceerde, zijn de standpunten van Wilders en zijn
(toen nog beginnende) partij 'Groep Wilders' uiteengezet. Wij zullen de argumenten nader bekijken met de
hoofdvraag van de discours-analyse in het achterhoofd. De volgende vraag is te formuleren: Wat zegt Geert
Wilders over in welke opzichten de Islam te verenigen is met de Nederlandse identiteit en in welke opzichten
niet?
Geert Wilders begint zijn boek met een beschrijving van zijn jeugd en ontwikkeling van interesses. Het
thema 'Islam' was al vroeg op zijn pad gekomen door de reizen die hij naar het Midden-Oosten maakte. De
Islamisering van Nederland en het gevaar van het islamitisch radicalisme werden zijn hoofdpunten toen hij
politiek actief werd. Zelf schrijft Wilders: 'De Islam is een belangrijk thema, en integratie ook, maar er is
veel meer aan de hand in Nederland. (…) De elite moet weg, en hoe gaan we dat doen? (…) Er weer een
land van te maken om trots op te zijn, met eigen waarden en normen, en veiligheid in de publieke ruimte en
respect voor ouderen en zwakkeren in onze samenleving.' (2005: 59/60)
Wilders vindt dat de maatschappij respectloos is geworden en hij ziet het gebrek aan integratie van grote
groepen allochtonen en het negeren daarvan door de elite als grootste oorzaken van de teloorgang van de
samenleving. Wilders zou Nederland willen veranderen in '[een] Nederland dat zijn eigen identiteit
handhaaft en daar trots op is, zich niet laat overnemen of aanpast aan wezensvreemde culturen, of die zijn
identiteit laat verwateren door op te gaan in supranationale instellingen.' (130). Met 'wezensvreemde
culturen' lijkt Wilders vooral op de Islamitische cultuur te doelen. Hij schrijft later namelijk: 'Alles in mij
verzet zich tegen de gedachte dat wij deze samenleving zouden moeten aanpassen aan de waarden en
normen van een islamitische cultuur die wezensvreemd is aan de onze.' (105)
Wilders ziet de Islam als 'wezensvreemd' en als 'pre-modern'. Hij schrijft namelijk: 'Historisch gezien is de
islam een terugval in de manier van denken die in de joods-christelijke en antieke tradities al was
overwonnen.' (65). De scheiding van kerk en staat is deels het product van deze joods-christelijke en antieke
tradities en deze scheiding is wat de Islam mist volgens Wilders. Hij schrijft hierover: 'De Koran pretendeert
ook geopenbaarde wetgeving te bieden die maatgevend voor een civiele samenleving moet zijn. (…)
Democratie en islam zijn dus onverenigbaar. Nederland moet worden beschermd tegen de import van de
islamitische cultuur, die onze tolerantie en democratie alleen maar om zeep zal helpen.' (66) Een aantal
Islamitische gebruiken, die ook in de Koran worden beschreven, staan haaks op wat Wilders als toelaatbaar
ziet: 'Wie zich schuldig maakt aan bijvoorbeeld antisemitisme, vrouwenonderdrukking, het aangaan van een
huwelijk met een minderjarig meisje, het plegen van eerwraak of het doden van een ongelovige kan dat doen
door te verwijzen naar de Koran.' (65) Hierdoor staat de inhoud van de Islam ver af van Westerse normen en
waarden.
Wilders ziet drie verschillende soorten groepen moslims als gevaar voor de Nederlandse samenleving. De
eerste groep bestaat uit moslims die een fascistische ideologie aanhangen en de democratie op willen heffen,
36
de sharia in willen voeren en geweld willen gebruiken om dit te kunnen bereiken. Volgens Wilders is: 'Die
paar procent [is] in toenemende mate een groot gevaar voor onze democratische samenlevingen.' (67) Hij
schrijft ook: 'Er moet wel degelijk iets worden ondernomen met die mensen en dat is: preventief oppakken en
preventief detineren. En, als het kan, ze denaturaliseren en het land uitzetten.' (70)
De tweede probleemgroep bestaat uit moslims die nog niet gekozen hebben voor het gebruiken van geweld
maar er wel positief tegenover staan. Wilders schat dat tussen de 50.000 en 150.000 mensen in deze groep
geplaatst kunnen worden. Hij schrijft over hen: 'Dat zijn dus mensen die een instrument kunnen worden voor
verkeerde zaken. Of het nu gaat om financiering van extremisme of om het uitdragen van radicale ideeën
aan kinderen, of anderszins.' (67) Wilders ziet deze mensen echter niet als verloren, hij denkt dat ze nog
terug te winnen zijn voor onze maatschappij door middel van speciale programma's. 'Programma's voor
onderwijs, werkgelegenheid en gesubsidieerde arbeid. Er moet ook een extra inspanning komen voor anti-
discriminatiewetgeving in Nederland. (...) Iedereen die zich in Nederland aan de regels houdt is welkom,
ongeacht religie, ras of seksuele voorkeur.' (72) Ook onderwijs over Westerse en nationale waarden ziet
Wilders als een middel om een meer geïntegreerde maatschappij te creëren: 'Goed burgerschap is een van
mijn thema's, en daarom bepleit ik ervoor dat leerlingen grondiger worden getoetst op gedegen kennis
omtrent cultuur, nationale identiteit en verleden die een belangrijke bijdrage aan hun
persoonlijkheidsvorming zal leveren.'
Als derde probleemgroep noemt Wilders de straat-terroristen. Hij vindt dat een harde aanpak nodig is voor
deze straat-terroristen: '(...) als ze veelpleger blijken te zijn en niet de Nederlandse nationaliteit hebben dan
is het verstandig deze mensen het land uit te zetten.' (80)
Wilders wil wel een onderscheid behouden tussen de kleine groep radicale moslims en de grote groep
moslims die niets met radicalisme te maken hebben. Zij hebben wel andere problemen, die te maken hebben
met slechte integratie: 'bijvoorbeeld leren velen onvoldoende de taal en zijn ze drie tot vier keer vaker
arbeidsongeschikt of anderszins afhankelijk van uitkeringen. (…) Maar de meerderheid is niet extreem,
terroristisch of crimineel. Het zijn gewoon burgers waar we vaak wel problemen mee hebben op het vlak van
integratie (...).' (69)
Wilders schrijft dat er volgens hem geen link is tussen integratie en het ontstaan en bestaan van extremisme.
Hij schrijft: 'Een aantal mensen heeft gewoon pure haat tegen alles wat onze samenleving representeert. Een
verregaand extremisme dat niets anders wil dan het Kalifaat, een alleenheerschappij van de islam over de
wereld en de uitroeiing van alles wat niet tot de islam behoort.' (73). Hij schrijft dat zij 'alles waar wij (het
Westen) voor staan om zeep willen helpen'. (70) Radicale imams zouden het land uit moeten en radicale
moskeeën, door Wilders 'haatpaleizen' (74) genoemd, zouden gesloten moeten worden. De overheid treed
echter niet daadkrachtig genoeg op en hierdoor ontstaat volgens Wilders een stigmatisering: '(…) juist het
uitblijven van een stevig beleid gericht op de radicalen zorgt ervoor dat de goeden onder de slechten lijden.'
(75) Hij zegt over dit beleid ook: 'De politiek-correcte sorry-cultuur met betrekking tot het multiculturele
drama is maar één voorbeeld van die gijzeling van Nederland door die politieke elite.' (106) Wilders wil dat
de Moslimgemeenschap iets meer 'zelfreinigend vermogen' (79) krijgt om het radicalisme van binnenuit de
Islam te bestrijden.
37
Het radicalisme ziet Wilders als een groot gevaar, maar de geloofsinhoud van de Islam zelf ziet hij ook als
een gevaar. De Islam is namelijk niet verenigbaar met democratie. (121) Wilders gelooft wel dat bepaalde
groepen moslims (bijvoorbeeld groep 2 en 3) voor democratie te winnen zijn. Toch pleit hij voor het sluiten
van de grenzen voor asielzoekers, met uitzondering van maximaal 5000 politieke asielzoekers. (122) Hij
schrijft: 'Waar ik me tegen verzet is het misbruik dat groepen moslims maken van de rechten en vrijheden van
onze rechtsstaat.' (121) De vrijheid is dus in gevaar, waaronder ook de vrijheid van meningsuiting, aldus
Wilders. Hij schrijft: 'De vrijheid van meningsuiting is het grootste goed in een vrije democratische
samenleving en prevaleert dan ook boven andere grondrechten. Het aanzetten tot haat, oproepen tot geweld
(jegens vrouwen, homoseksuelen of de democratische rechtsstaat) dient krachtiger door het OM te worden
vervolgd.' (126)
2.5.3 Conclusie standpunten Geert Wilders
Wilders heeft kritiek op meerdere aspecten van de Islam. Het eerste aspect is de geloofsinhoud. Deze zou
'wezensvreemd' (105) zijn aan de joods-christelijke cultuur en zou bestaan uit een pre-modern gedachtegoed
(65), een 'terugval in de manier van denken' (65), die de joods-christelijke cultuur en de antieke tradities al
overwonnen zouden hebben. (65) In deze uitspraak zet hij de Islam af tegen het Christendom en het
Jodendom en de antieke tradities, waarvan deze laatsten door hem 'modern' genoemd worden. Wat
vervolgens het zogenaamde 'wezen' is van de joods-christelijke cultuur is niet duidelijk. Wilders noemt wel
een aantal aspecten van de Islam die hij 'pre-modern' vindt. De islam heeft geen scheiding van kerk en staat,
en is anti-democratisch. (66) Ook staat de Koran volgens Wilders antisemitisme, vrouwenonderdrukking, het
aangaan van een huwelijk met een minderjarig meisje, eerwraak en het doden van ongelovigen toe. (65)
Volgens Wilders bestaat er geen liberale of 'gematigde' Islam, aangezien hij schrijft dat de geloofsinhoud van
de Islam politiserend is en andere geloven niet duldt. (65) Wilders ziet de Islam hier als één statisch geheel
en negeert de diversiteit binnen de religie.
Vervolgens heeft Wilders kritiek op een tweede aspect, namelijk de groep radicale moslims. Er is een kleine,
maar volgens Wilders zeer gevaarlijke groep radicalen die anti-Westers zijn. (67) Zij zouden de sharia willen
invoeren door middel van geweld, een alleenheerschappij van de Islam over de wereld willen vestigen en
alles wat niet tot de Islam behoort willen uitroeien, volgens Wilders. (73) Radicalen zijn in Nederland onder
leiding van radicale imams en zijn georganiseerd in radicale moskeeën. Wilders is bang dat wij ons als
Nederland ooit aan zullen moeten passen aan deze radicalen, en hij is daar fel op tegen om dat te doen. (105)
Ergens anders in zijn boek schrijft hij dat hij onze samenleving niet aan wil passen aan de waarden en
normen van een Islamitische cultuur. Wilders is dus niet alleen bang voor de radicalen, maar ook voor de rest
van de moslims die hun rechten zouden kunnen komen opeisen.
Wilders heeft geen goede onderbouwing van het bewijs of het fundamentalisme in Nederland daadwerkelijk
gevaarlijk is. In zijn boek schrijft hij dat hij gokt op een paar honderd man die actief zijn in dit soort
groeperingen en al gevolgd worden door de AIVD. Wilders ziet geen link tussen integratie en het ontstaan
van extremisme. Hij geeft een culturele oorzaak voor het extremisme: de haat van moslims tegen het Westen.
(73) Op dit punt negeert Wilders de sociaal-economische omstandigheden die voor frustraties kunnen zorgen
38
onder allochtonen.
Het derde aspect waar Wilders kritiek op heeft is de groep mensen die niet actief radicaal zijn, maar radicale
ideeën uit zouden kunnen uitdragen aan kinderen of naasten en het extremisme zouden kunnen financieren.
(67) Het probleem is dat deze groep mensen ook niet direct aan te wijzen is. Wilders beschuldigt deze groep
mensen dus al preventief en ziet hen als een gevaar, terwijl het 'wie-wat-waar' van deze mensen niet bekend
is. Hij verdenkt hen van anti-Westerse praktijken, zonder dat hij er bewijs van heeft of met feiten komt. Het
vierde aspect waar Wilders kritiek op heeft is de groep straat-terroristen. (80) Zij zorgen voor een teloorgang
van respect en veiligheid in de Nederlandse samenleving en verstoren dus de openbare orde. Wilders lijkt
vooral moslims aan te wijzen als behorende tot de groep straat-terroristen, terwijl hij dat niet op feiten
baseert. Het vijfde aspect van kritiek van Wilders op moslims betreft de groep moslims in het algemeen. Zij
zouden volgens Wilders veel problemen hebben met integreren in Nederland en teveel aan hun eigen
gebruiken vasthouden. (69) Ze zouden meer 'zelfreinigend vermogen' moeten krijgen, om het
fundamentalisme uit te bannen uit hun religie. (79)
De 'import' van de Islamitische cultuur zou volgens Wilders de democratie en de tolerantie om zeep helpen,
omdat islam en democratie onverenigbaar zouden zijn. (66) Hij schrijft echter een stukje verder in zijn boek
dat het grootste gedeelte van de moslims, met uitzondering van de radicale moslimgroep, wel voor
democratie te winnen zou zijn. (72) Wilders spreekt zichzelf dus tegen. Een stuk verder schrijft Wilders dat
hij denkt dat deze moslims wel een deel van hun geloof moeten kunnen opgeven om in een democratie te
leven. Het lijkt of Wilders zich steeds probeert te nuanceren, bijvoorbeeld als hij zegt dat de meerderheid van
de moslimbevolking 'gewoon' bestaat uit 'burgers'. (69) Wilders probeert vanuit zijn politieke achtergrond
een genuanceerd verhaal te schrijven, terwijl hij zich deels baseert op ongefundeerde verdenkingen.
Wilders vindt dat we als Nederland bijna geen asielzoekers meer moeten aannemen. (122) Hij vindt namelijk
dat de moslims misbruik maken van de 'rechten en vrijheden van onze rechtsstaat'. (121) Hij ziet hier de
moslimgemeenschap als één groep en kijkt over de diversiteit heen.
2.6 Nieuw RealismeDe hierboven beschreven politici lijken ieder het door Baukje Prins beschreven 'nieuw-realisme' (Prins 2000:
36) (ook wel populisme genoemd) aan te hangen. Een nieuw-realist presenteert zich als iemand die de feiten
onder ogen durft te zien, en werpt zich op als woordvoerder van de 'gewone' mensen, meestal de autochtone
bevolking. Een nieuw-realist is tegen het relativisme en de politiek-correcte ideeën van de progressieve elite
en pleit voor een nieuwe, open en realistische 'Nederlandse' mentaliteit. (Prins 2000)
De vier besproken politici zijn typische voorbeelden van nieuw-realisten. Bolkestein probeerde de volgens
hem onuitgesproken feiten rondom immigratie boven tafel te krijgen. Fortuyn probeerde ook 'feiten' te
benoemen, het 'gewone' autochtone volk voor zich te winnen en de volgens hem politiek-correcte linkse elite
onderuit te halen. Deze correcte elite zou volgens Bolkestein en Fortuyn een te relativistische benadering van
de waarde van de verschillende culturen gebruiken. Een verwijt dat Prins als een typisch verwijt van het
nieuw-realisme beschrijft. (Prins 2000: 36) Ook Wilders heeft veel kritiek op de zogenaamde ontwijkende
linkse cultuur, appeleert aan het gewone volk, en wil de 'feiten' tonen van de immigratie en van de Islam.
39
Hirsi Ali probeert ook feiten te onthullen, maar doet dit niet voor de autochtone bevolking, maar vooral voor
de 'echte' slachtoffers van de misstanden. Zij komt als 'nieuwe' en 'echte' feminist op voor de allochtone en
Islamitische vrouwen. (Prins 2000: 36) Zij zegt de waarheid te ontketenen en de slachtoffers, die tot voor
kort genegeerd en verborgen waren door de politiek-correcte houding en hun onderdrukkende cultuur, te
helpen.
Het nieuw-realisme heeft de kracht om tot dan toe onbesproken zaken in het debat te introduceren, maar het
wordt vaak gebruikt om eenzijdige generalisaties de wereld in te helpen. De woorden van de politici
beïnvloeden het beeld van de Islam op een zodanige manier, dat er een tweedeling op basis van cultuur kan
ontstaan. Baukje Prins schrijft hierover: 'Het realisme heeft mijns inziens te weinig oog voor de
performativiteit van representaties, voor het gegeven dat representaties niet zomaar, 'onschuldig', de
werkelijkheid buiten ons spiegelen, maar dat ze medeplichtig zijn aan de vorming van die werkelijkheid.'
(Prins 2000: 44) Om de vorming van de werkelijkheid op een positieve manier te laten verlopen, zouden
nieuw-realisten meer stil moeten staan bij de impact die hun woorden heeft op de beeldvorming van de
subject-groep, in dit geval de moslims.
De vier politici die hierboven zijn besproken hebben het publieke debat enorm beïnvloed. Het debat werd
steeds meer een politiek debat, waarin de verschillende partijen allen een visie ontwikkelden. In het volgende
hoofdstuk zijn dan ook de partij-programma's van politieke partijen onderzocht. Er wordt gekeken hoe de
partijen over integratie en minderheden schrijven en of zij iets zeggen over de verenigbaarheid van de Islam
met de Nederlandse waarden en hoe deze visie door de tijd heen verandert. Er zal ook gekeken worden of de
politieke partijen reageren op de hierboven beschreven politici.
40
Hoofdstuk 3: Analyse partij-programma's
In dit hoofdstuk wordt verder gegaan met de discours-analyse. Dit keer kijken we naar de partij-programma's
van de Nederlandse politieke partijen. De analyse zal zich beperken tot de partijprogramma's van de tien
belangrijkste partijen (vastgesteld aan de hand van de uitslagen) voor de Tweede Kamer verkiezingen van de
jaren 2002 en 2006.
3.1 Analyse partij-programma's 2002
3.1.1 Opzet van de analyse van partij-programma's
In deze paragraaf zullen twee deelvragen behandeld worden. Eerst zal gekeken worden naar de eerste
deelvraag: 'Wat hebben politici in hun boeken, interviews en partijprogramma’s gezegd en geschreven over
in welke opzichten de Islam te verenigen is met de Nederlandse identiteit en in welke opzichten niet?'
Vervolgens zal de tweede deelvraag beantwoord worden: 'Hoe verandert de visie van de politieke partijen
wat betreft de mogelijkheid tot vereniging van de Islam met de Nederlandse identiteit door de tijd heen?'
Gekeken zal worden of de politieke partijen in de periode van 2002-2006 van mening zijn veranderd wat
betreft het verenigbaar zijn van Islamitische en Nederlandse waarden. Zijn de onderwerpen van de
partijprogramma’s van 2006 veranderd vergeleken met de partijprogramma’s van 2002? Zijn in de
partijprogramma’s van 2006 reacties op Hirsi Ali, Wilders en Fortuyn te zien, die tussen 2002 en 2006 aan
invloed hadden gewonnen?
Eerst zullen de Tweede Kamerverkiezingen van 2002 besproken worden en vervolgens de verkiezingen van
2006. Er zal in de bespreking van de verkiezingen van 2006 een vergelijking gemaakt worden met 2002 en
de tweede deelvraag zal dan beantwoord worden.
De verkiezingen van 2002 zullen worden besproken aan de hand van een aantal thema's, dit in tegenstelling
tot de verkiezingen van 2006, waar de standpunten per partij uiteengezet zullen worden. De reden hiervan is
dat de partijen in 2006 veel meer schreven over moslims, integratie en de minderheden-problematiek. Het
was dus belangrijk om van de programma's uit 2006 per partij de standpunten te beschrijven, zodat er een
duidelijk beeld ontstond van de standpunten rondom deze onderwerpen.
3.1.2 Tweede Kamerverkiezingen 2002
Bij de landelijke verkiezingen op 15 mei 2002 behaalde Pim Fortuyn met de LPF uiteindelijk 26
Kamerzetels. Het CDA werd met J.P. Balkenende de grootste partij. Vele kiezers die niet op een LPF zonder
lijsttrekker wilden stemmen en ook niet op Melkert (PvdA) of Dijkstal (VVD) kozen voor het CDA.
Gezamenlijk verloren de Paarse partijen maar liefst 44 van hun 97 zetels. Er werd een centrumrechts kabinet
gevormd waaraan CDA, VVD en LPF zouden deelnemen. (de Vries & van der Lubben 2005: 101).
41
Aangezien het integratiedebat hoog opgelopen is in deze periode, zullen we nu kijken wat de partijen te
zeggen hebben over in welke opzichten de Islam te verenigen is met de Nederlandse identiteit en in welke
opzichten niet. De analyse zal verlopen aan de hand van de onderwerpen: achterstanden, integratiebeleid,
westerse waarden en terrorisme. De analyse is vanuit deze onderwerpen gedaan, omdat de partijen niet direct
over moslims of de Islam hebben geschreven. Via deze onderwerpen komen we toch veel te weten wat de
politieke partijen denken over integratie, de status van immigranten (o.a. moslimimmigranten), het behoud
van de Nederlandse cultuur en het gevaar van terrorisme. Al wordt er vaak niet direct over de Islam of
moslims geschreven, er is toch veel te lezen over hoe de partijen met problemen rondom integratie en andere
culturen omgaan.
3.1.3 Achterstanden. Wat zeggen de politieke partijen over de achterstand van minderheden en
nieuwkomers?
Elke partij benoemt de moeilijkheden rondom integratie in het partijprogramma. Alle partijen wijten de
achterstand en integratie moeilijkheden van minderheden aan sociaal-economische problemen, behalve de
LPF, zij zien het voor een deel ook als cultureel probleem. De LPF vindt dat mensen uit landen die geen deel
hadden aan de eeuwenlange joods-christelijke humanistische ontwikkelingen al een achterstand hebben.
(LPF 2002: 5) Ook vinden zij dat deze groepen te weinig deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Het
CDA benoemt vooral de achterstand in opleidingsniveau en taalbeheersing. Daarbij noemen zij gelijke
behandeling van mannen en vrouwen als aandachtspunt. (CDA 2002: 68) GroenLinks legt de nadruk op
dezelfde punten, net als de SP, de LPF, Leefbaar Nederland en de PvdA. Tegenhouden van discriminatie en
segregatie en het verhogen van het opleidingsniveau en de emancipatie zijn voor hen de oplossingen voor het
verbeteren van de integratie. GroenLinks en de SGP benoemen ook de positieve punten. GroenLinks
constateert dat de werkloosheid afgenomen is en dat migranten er steeds vaker in slagen om op eigen kracht
een plek in de maatschappij te veroveren. (GroenLinks 2002: 37) De SGP waarschuwt echter wel dat een
blijvende achterstand kan zorgen voor het ontstaan van criminaliteit of radicale denkbeelden. (SGP 2001: 11)
De ChristenUnie benadrukt ook de link tussen het mislukken van het integratie beleid en de stijging in
criminaliteit onder allochtonen. (2001: 11) De VVD en D66 zeggen in het partijprogramma weinig over
achterstanden, zij dragen wel oplossingen aan voor een beter integratie beleid.
3.1.4 Integratiebeleid: Wat zeggen de politieke partijen over het integratiebeleid?
Al de partijen benadrukken het belang van een integratiecursus. Het CDA, de LPF, de ChristenUnie en
vooral de VVD leggen extra nadruk op de zogenaamde 'plicht tot behoorlijk burgerschap'. Zij vinden dat
burgers rechten hebben mits zij hun plichten vervullen. (CDA 2002: 53, VVD 2002: 8, 9, LPF 2002: 5,
ChristenUnie 2002: 4) Het CDA vindt dat bij gezinsvorming en gezinshereniging het inburgeren al in het
land van herkomst moet beginnen. De SGP pleit voor een inburgeringscursus waaraan ook oudkomers
verplicht zouden moeten deelnemen. De SP legt vooral veel nadruk op de rechten van het individu, en vindt
dat de nieuwkomer recht heeft op 'intensieve en op de persoon toegespitste begeleiding'. Ook de
ChristenUnie vindt dat een inburgeringscursus niet aan de belangen van allochtonen voorbij moet gaan. De
42
PvdA schrijft dat de positie van nieuwe Nederlanders op de arbeidsmarkt te verbeteren is door stages, leer-
werktrajecten, begeleiders op het werk, intercultureel personeelsbeleid en werkgerichte taalcursussen toe te
passen. GroenLinks ziet het ontwikkelen van gemengde, pluriforme scholen als een groot goed voor de
toekomstige samenleving. Ook benadrukt GroenLinks de zelforganisatie van minderheden als zijnde een
positieve impuls voor integratie, net als het CDA. Ook benadrukken deze beide partijen, tezamen met de
VVD, dat een debat nodig is om spanningen en grenzen te bepalen van omgangsvormen en tolerantie. De
VVD, SP en SGP benadrukken het gevaar van discriminatie. SP maakt zich zorgen om de generaliserende
werking van het begrip 'allochtonen' en ook de SGP pleit voor een meer evenwichtige beeldvorming over
allochtonen, waar de overheid deels verantwoordelijk voor is.
D66, GroenLinks, PvdA, CDA, VVD en SP vinden dat het leren van de Nederlandse taal en de wetten en
regels van de Nederlandse samenleving het belangrijkste zijn bij een integratie. De VVD en CDA
benadrukken hierbij dat er wederzijds ruimte voor culturele verschillen moet zijn, maar wel binnen de
grenzen van de Nederlandse wet. De SP en PvdA benadrukken allebei ook het belang van het aangeboden
krijgen van werkstages. De ChristenUnie en de SGP vinden de geschiedenis van Nederland erg belangrijk,
zij vinden allebei dat nieuwkomers ook kennis moeten maken met het christelijke erfgoed, wat beschermd en
bewaard moet worden.
3.1.5 Westerse waarden. Vinden de partijen dat de Westerse waarden bedreigd worden door nieuwkomers en
mensen van andere culturen?
Als de partijen over de bescherming van bepaalde waarden en gebruiken schrijven, is het interessant om te
kijken welke waarden en gebruiken zij niet bij Nederland vinden passen. Zien de partijen bijvoorbeeld
Islamitische waarden of gebruiken als niet passend bij Nederland en welke noemen zij? Voelen de partijen
zich wel of niet bedreigd door andersdenkenden?
De PvdA vindt dat bepaalde culturele waarden van buitenaf moeilijk passen of helemaal niet passen bij de
Nederlandse. Zij schrijven niet welke waarden precies, maar zij vinden dat er een voortdurend debat plaats
moet vinden over de waarden. (PvdA 2002: 14) Er zijn een aantal partijen die wel heel duidelijk zijn in wat
zij wel en niet accepteren. We beginnen met de LPF. De LPF ziet vooral de Islam als een gevaar voor de
Westerse waarden. Zij zien uithuwelijken, eerwraak en vrouwenbesnijdenis als belemmerend voor een goede
integratie. (LPF 2002: 5) Zij vinden ook de discriminatie van de vrouw in fundamentalistisch islamitische
kring onaanvaardbaar. (2002: 5) Gelijkheid noemen zij een belangrijke voorwaarde die beschermd moet
worden, maar zij noemen ook de scheiding van kerk en staat (zij noemen het scheiding van moskee en staat).
(2002: 5) De LPF vindt dat onze vrijheid, ontstaan door de scheiding der machten, beschermd moet worden
tegen oprukkend fundamentalisme. (2002: 5) De LPF vindt 'het behoud van de bestaande Nederlandse
cultuur in al zijn vormen van groot belang'. (2002: 6)
De SGP noemt net als de LPF, vrouwenbesnijdenis en eerwraak als verwerpelijk en noemt daarbij ook nog
polygamie als niet passend bij de Westerse waarden. (SGP 2001: 11) De SGP schrijft in het partijprogramma:
'Als het gaat om de toekomst van de multi-etnische samenleving, ligt ons grootste punt van zorg in de
toenemende multi-religiositeit. De SGP heeft er veel verdriet van dat met de komst van allochtonen in
43
Nederland ook andere godsdiensten steeds vastere grond in onze samenleving krijgen, met name de islam.
De SGP is tegen introductie van elementen die strijdig zijn met die christelijke cultuur. We strijden voor de
exclusieve positie van de zondag, voor de christelijke feestdagen, voor het Wilhelmus, (...) [en] voor de
christelijke ambtseed. (SGP 2001: 11) De ChristenUnie vindt, tegenovergesteld aan de SGP, dat Nederland
een levensbeschouwelijke, neutrale natie moet zijn. (ChristenUnie 2002: 6) Er zijn echter wel grenzen aan
wat passend is en wat niet. (2002: 9) De burgerlijke vrijheden moeten worden beschermd, dit betekent
bescherming van de mensenrechten, de godsdienstvrijheid, de onderwijsvrijheid en de vrijheid van
meningsuiting. (2002: 14) Het CDA vindt dat andere levensovertuigingen en religies de Nederlandse
samenleving verrijken, mits zij zich aan de regels van de rechtsstaat houden. (CDA 2002: 23) Ook de VVD,
GroenLinks en D66 benoemen het belang van het beschermen van de vrijheid en het belang van tolerantie,
binnen de grenzen van de wet. De VVD legt er extra de nadruk op dat zij vinden dat: 'Burgerlijke vrijheden,
democratische instellingen, open markten en diegenen die daar voor staan van binnenuit en van buitenaf
worden bedreigd en belaagd door criminele organisaties en terroristische netwerken.' (VVD 2002: 4) Ook
Leefbaar Nederland voelt dreiging: 'Als deel van de westerse wereld hebben wij als Nederlanders opnieuw
onze positie te bepalen tegenover een nieuwe wereldwijde conflictsituatie. Het gaat nu om een
veelomvattende strijd tegen rechts-radicale stromingen in de islam die doelbewust gebruik maken van het
wapen van de terreur ter bestrijding van de invloed van onze moderne westerse cultuur in de wereld. Dat
noopt tot hernieuwde bewustwording van de westerse waarden, die hierbij opnieuw in het geding zijn, maar
ook tot hernieuwd kritisch zelfonderzoek.' (Leefbaar Nederland 2002: 1) Leefbaar Nederland staat ook voor
een strikte scheiding van kerk en staat en voor de strikte handhaving van de vrijheid van meningsuiting, mits
niet opgeroepen of aangezet wordt tot geweld. (2002: 3)
3.1.6 Terrorisme
De vorige subparagraaf behandelde vooral de dreiging van Islamitische radicalen die de politieke partijen in
het binnenland ervaren. Hoe schrijven de partijen over het internationale terrorisme? Het is interessant te
kijken of het terrorisme door de partijen wel of niet direct wordt gelinkt aan de Islam.
De PvdA beschrijft in het partijprogramma het volgende: 'De verschrikkelijke terreuraanslagen in de
Verenigde Staten op 11 september 2001 maakten de kwetsbaarheid van open, democratische samenlevingen
op dramatische wijze duidelijk. Deze gebeurtenis brengt ook voor Nederland twee uitdagingen met zich mee.
De eerste is de noodzaak om deel te nemen aan de strijd tegen het internationale terrorisme. (…) De tweede
is de verhoging van de weerbaarheid van de democratie in eigen land, zonder de fundamenten van de
rechtsstaat aan te tasten.' (PvdA 2002: 13) De VVD, D'66 en de ChristenUnie schrijven hetzelfde over het
internationale terrorisme, doch in andere bewoordingen. Het CDA schrijft: 'Het CDA steunt daarom ook het
door de VS ingezette beleid om internationaal, in EU- en NAVO-verband, het terrorisme te bestrijden en de
waarden gerechtigheid en solidariteit te verdedigen.' (CDA 2002: 5) Ook Leefbaar Nederland benoemd het
gevaar van het terrorisme: 'De strijd die ontketend is door de fundamentalisten en terroristen, dwingt de
politiek te reageren. Om tot een werkelijke oplossing te komen zal het openlijke debat niet ontweken maar
juist aangegaan moeten worden.' (Leefbaar Nederland 2002: 1). Alle politieke partijen onderschrijven het
44
gevaar van het internationale terrorisme voor het binnenland, de VVD verwoordt het zo: 'Bestrijding van
staatsondermijnende activiteiten en terrorisme vergt zowel een interne als een grensoverschrijdende
bundeling van krachten.' (VVD 2002: 46). De LPF gebruikt de volgende bewoordingen: 'Onze duur
bevochten vrijheden zijn het waard te worden beschermd tegen oprukkend fundamentalisme.' (LPF 2002: 5)
Uit deze woorden van de LPF is niet direct een angst voor Islamitisch terrorisme af te leiden, maar de angst
voor het 'oprukken' van fundamentalisme betekent wel dergelijk dat de LPF bang is voor een al of niet
gewelddadige overname van de Nederlandse samenleving door fundamentalistische moslims. De angst voor
terrorisme wordt door alle partijen beschreven. Velen schrijven bang te zijn voor een ondermijning van de
Westerse waarden door de fundamentalisten en terroristen, de LPF is de enige partij die schrijft over hun
angst voor een echte overname van de Nederlandse samenleving door 'oprukkende' fundamentalisten.
3.1.7 Korte conclusie: Passen de islamitische nieuwkomers en hun waarden wel bij de Nederlandse/
Westerse waarden? Zien de politieke partijen de (islamitische) nieuwkomers en het terrorisme als bedreiging
voor de westerse waarden?
De LPF is de enige partij die de moeilijkheden in integratie wijt aan culturele gebreken van de nieuwkomers.
Zij zouden geen deel zijn geweest van de joods-christelijk humanistische traditie. De LPF doelt hier vooral
op Islamitische volken. De LPF en de SGP keuren eerwraak, vrouwenbesnijdenis en onderdrukking van de
vrouw ten zeerste af, en de SGP noemt daarbij ook nog polygamie als verwerpelijk. De beide partijen zien
deze gebruiken als verwerpelijke Islamitische gebruiken.
De andere politieke partijen, en daarbij ook de SGP, dragen vooral verbeteringen op sociaal economisch vlak
aan om de integratie te verbeteren. De meeste partijen geven als oplossing een integratiebeleid dat meer
gericht is op diversiteit en op het individu. Integratie in de maatschappij door middel van werkstages (PvdA,
SP) en gemengde scholen (GroenLinks) zou de samenleving kunnen verbeteren. Het valt op dat de meeste
partijen (behalve de SGP en de LPF) de moslims gewoon als mede-burgers oftewel 'insiders' van onze
samenleving zien, en hen niet als 'outsiders' bestempelen. Deze partijen vinden de Islam als religie en als
cultuur volledig bij de Nederlandse passen, met uitzondering van de radicale stromingen van de Islam, die zij
als bedreigend voor de Westerse samenleving zien. Armoede en achterstand moeten volgens deze partijen
vooral verholpen worden door betere sociaal-economische omstandigheden te creëren. De SP en de SGP
pleiten dan ook beide voor een meer evenwichtige beeldvorming van 'allochtonen', die meer gericht moet
zijn op diversiteit. Hier is dus te zien dat de nadruk wordt gelegd op de houding van de Nederlandse burgers
tegenover nieuwkomers en allochtonen. Van de kant van de moslim wordt enkel een aanpassing aan de
Nederlandse rechtsstaat verwacht, dan zullen zij gelijke rechten kunnen verwachten.
Elke partij noemt in het partijprogramma dat de burgerlijke vrijheden beschermd moeten worden. De LPF,
SGP en de ChristenUnie leggen zeer de nadruk op het behouden van de Nederlandse identiteit en willen dat
nieuwkomers verplicht de Nederlandse geschiedenis en het Christelijk erfgoed leren. Alle partijen vinden dat
men in debat moet blijven met 'andersdenkenden' om conflicten te voorkomen. In alle partijprogramma’s
wordt geschreven over de dreiging van het terrorisme, en de veranderde wereldorde. De partijen schrijven
allen dat de Westerse waarden bedreigd worden door de internationale terreur. Men ziet deze terreur als een
45
gevaar voor de moderne westerse cultuur in binnenland en buitenland, en men is bereid ertegen te strijden.
Niet alle partijen noemen expliciet de Islam als een gevaar, behalve als zij schrijven over Islamitisch
terrorisme, radicalisme en fundamentalisme. Toch vinden de meeste partijen dat radicale en
fundamentalistische godsdiensten en ideeën in de Nederlandse samenleving in de gaten gehouden moeten
worden. Vooral de LPF en de SGP waarschuwen voor het volgens hen gevaarlijke Islamitisch radicalisme in
Nederland. Het lijkt erop dat er toch angst is voor radicalisme in de eigen samenleving. De internationale
context van het terrorisme beïnvloedt dus zeker de nationale sentimenten wat betreft de Islam.
Er kan een verschil gemaakt worden tussen:
1. politieke partijen die de Islamitische cultuur in zijn geheel minderwaardig vinden aan en bedreigend
vinden voor de Westerse cultuur.
2. politieke partijen die bepaalde aspecten of geloofsrichtingen van de Islamitische cultuur als een
bedreiging zien voor Westerse waarden, maar vooral de sociaal-economische achterstand van de
mensen als een bedreiging zien voor de samenhang van de samenleving.
De LPF lijkt in de eerste categorie te vallen, terwijl de SGP tussen de eerste en tweede categorie in lijkt te
vallen. Aan de ene kant vindt de SGP dat het Christendom het ware geloof is en dat de Islam bepaalde
waarden en gebruiken heeft die tegen het Christendom in gaan en dus onderdoen en bedreigend zijn voor het
Christendom. Aan de andere kant vinden zij dat ieder mens gelijkwaardig is en respecteren zij dit andere
geloof. De andere politieke partijen (CDA, PvdA, VVD, ChristenUnie, SP, GroenLinks, D66 en Leefbaar
Nederland) kunnen in de tweede categorie geschaard worden. Mits de Islamitische burgers zich aan de
wetten van de Nederlandse rechtsstaat houden is er niets aan de hand. Radicaal fundamentalisme moet echter
wel voorkomen worden, vinden zij.
3.2 Tweede Kamer Verkiezingen 2006
3.2.1 Inleiding Tweede Kamer Verkiezingen 2006
Na de val van het kabinet Balkenende II werden er op 22 november 2006 vervroegde verkiezingen
gehouden. De grote winnaar was de SP, zij stegen met een winst van 16 zetels naar een totaal van 25 zetels.
Het CDA bleef echter de grootste partij met 41 zetels. De nieuwe Partij voor de Vrijheid was zeer succesvol,
zij wonnen 9 zetels. Er was een groot verlies voor de PvdA, die 9 zetels verloor en terechtkwam op een
aantal van 32 zetels. Ook de VVD behield nog maar 22 zetels van de 28. De ChristenUnie behaalde een
winst van 3 zetels, en kwam op een totaal van zes zetels. Er werd uiteindelijk een kabinet gevormd door het
CDA, de PvdA en de ChristenUnie.4
We zullen nu aan de hand van de twee deelvragen naar de partijprogramma’s van 2006 kijken. De partijen
worden per stuk behandeld, omdat sommige partijen zeer uitgebreid over het minderheden- en
integratiebeleid hebben uitgeweid in het partijprogramma. Na de beschrijving van de argumenten per partij,
4 europa-nu.nl
46
zullen de standpunten van de jaren 2002 en 2006 worden vergeleken.
3.2.2 CDA
Bij het CDA draait het om 'respect' (2006: 2) voor elkaar en 'onderlinge betrokkenheid'. (4) De kernwaarden
van de samenleving moeten geleerd worden op scholen. (4) Wat deze kernwaarden zijn maken zij niet
volledig duidelijk. Zij zeggen ook: 'We (…) zijn duidelijk in wat wel en wat niet kan. We willen kansen
bieden, maar ook grenzen stellen.' (4) Het CDA wil 'investeren in scholing en arbeidsbemiddeling om kansen
te creëren voor oudere werknemers, vrouwen, jongeren, nieuwkomers en gedeeltelijk arbeidsongeschikten.'
Dit is het enige wat zij in hun verkiezingspamflet over het integratiebeleid en het minderhedendebat zeggen.
3.2.2.1 Vergelijking
Het CDA heeft een zeer kort verkiezingspamflet. CDA legt vooral de nadruk op respect. Zij willen grenzen
stellen, maar gaan er niet op in waar de grenzen liggen. Het CDA wil vooral op sociaal-economisch vlak
investeren in integratie, door middel van arbeid en scholing. Toch noemen zij ook een cultureel aspect van
integratie; de kernwaarden van de Nederlandse maatschappij moeten op scholen geleerd worden. Vergeleken
met het verkiezingsprogramma van 2002 is dit programma zeer kort. Toch lijken de punten over migranten
en integratie overeen te komen, aangezien het CDA in 2006 wederom de nadruk legt op sociaal-economische
achterstand van migranten, net als in 2002. Ook legt het CDA in het pamflet van 2006 wederom de nadruk
op de kernwaarden. In 2002 vonden zij namelijk ook dat 'nieuwkomers de samenleving verrijken, mits zij
zich aan de regels van de rechtsstaat houden.' (2002: 23)
3.2.3 PvdA
De PvdA praat zeer uitgebreid over het integratie beleid en de problemen rondom nieuwkomers. De PvdA
zegt de zorgen van mensen te kennen. Zij formuleren de angst: '(…) worden we een ieder-voor-zich-
maatschappij, waarin alleen de sterken het redden, en de rest het maar moet zien?' (1) Zij vinden dat de
tweedeling in de maatschappij is toegenomen, zij schrijven dat de kloof tussen arm en rijk en tussen
verschillende bevolkingsgroepen groter is geworden. (1) 'Van integratie is weinig terechtgekomen, terwijl de
segregatie is verergerd. Door te hameren op de ‘eigen verantwoordelijkheid’ is er een soort ieder-voor-zich-
maatschappij ontstaan, waarin mensen van elkaar vervreemden.' (35) De PvdA benoemt de problemen in de
samenleving: 'In veel buurten is de veiligheid en leefbaarheid de laatste jaren verslechterd, de inburgering
vertraagd, het onderlinge begrip tussen autochtonen en allochtonen verminderd en de integratie stagneert.'
(1) De PvdA wijst op de radicalisering in de Nederlandse maatschappij. Zij schrijven: 'We kunnen ons er niet
bij neerleggen dat jongeren met Turkse of Marokkaanse ouders, die hier geboren en getogen zijn, westerse
waarden zoals de democratie afwijzen.' (38) 'Er zijn spanningen rond de integratie van moslims.' (1)
Vervolgens schrijven zij dat integratie problemen ook te wijten zijn aan culturele verschillen: 'Integratie gaat
over meer dan het overbruggen van sociaal-economische verschillen en taalproblemen: het heeft ook een
culturele dimensie.' (38) De PvdA wil echter geen verschil maken tussen mensen, en zij schrijven dan ook:
'Overigens hoort de Islam gewoon bij onze samenleving. Burgers kunnen met meerdere samenlevingen een
binding hebben, zonder dat dit volwaardige deelname aan de Nederlandse samenleving in de weg hoeft te
47
staan.' (38) De PvdA schrijft wel dat de situatie van onder andere moslim-vrouwen in de gaten gehouden
moet worden: 'Het onderdrukken en exploiteren van vrouwen, tot seksueel geweld aan toe, kan niet serieus
genoeg genomen worden. Er zijn een aantal specifieke groepen, zoals moslim- en Hindoestaanse meisjes en
– vrouwen, waar dit bijzondere aandacht moet krijgen.' (43) Zij schrijven ook: 'Voor slachtoffers van
eergerelateerd geweld moet er aandacht komen (…)' (43) En: 'Het besnijden van meisjes is een ernstig
misdrijf.' (43) 'Emancipatie- en integratieprogramma´s hebben nadrukkelijk tot doel het isolement van deze
vrouwen te doorbreken.' (43)
De oplossing die de PvdA aandraagt is: ' (...) door twee kanten van de medaille te zien, het hoofd koel te
houden, problemen aan te pakken zonder in paniek te raken of draconische oplossingen te zoeken, kunnen
we daar gezamenlijk uitkomen.' (2) De PvdA relativeert de situatie: 'Het is waar dat er spanningen zijn
omdat er binnen een paar decennia grote groepen immigranten zijn gekomen. Naast vele goedwillende
mensen zijn er ook groepen jongeren die grote ellende aanrichten door de straat onveilig te maken.' (2) De
PvdA stelt als oplossing voor: 'Tegen hen moet krachtig worden opgetreden door streng toezicht, wangedrag
niet te tolereren en streng te straffen. Maar we zullen de integratieproblemen uiteindelijk ook structureel
moeten oplossen door goedwillende mensen niet uit te sluiten. Als Nederlanders horen ze er volledig bij.' (2)
Zij schrijven ook dat: 'Een gemeenschappelijk gevoel van verbondenheid met de toekomst van Nederland is
nodig.' (35) De PvdA heeft kritiek op de manier waarop er de afgelopen jaren met de situatie is omgegaan:
'Het onnodig kwetsen van bepaalde groepen draagt daar niet toe bij, want dat overbrugt niet, maar vergroot
juist de maatschappelijke tegenstellingen. Integratie is niet gebaat bij grote woorden en gemakkelijke
oplossingen.' (35) 'Het voelt als een tijdbom, waarbij het kabinet vooral heeft uitgeblonken in harde woorden
terwijl de resultaten uitbleven.' (35)
De PvdA schrijft niet alleen dat het integratiebeleid is gefaald, maar ook dat het asielbeleid heeft gefaald de
afgelopen jaren. Zij schrijven dan ook: 'Wij staan voor een streng en rechtvaardig asielbeleid, waarbij
menselijkheid een belangrijk uitgangspunt is in de omgang met asielzoekers.' (40) Deze menselijkheid heeft
volgens hen ontbroken in het asielbeleid de afgelopen jaren.
Over de integratie van nieuwkomers schrijft de PvdA: 'Het is primair de verantwoordelijkheid van de
migrant om zich voor te bereiden op zijn komst naar Nederland, de taal te leren, zich op de samenleving te
oriënteren en snel in te burgeren.' (38) '[Tijdens de inburgering] worden normen geleerd die belangrijk zijn
voor het participeren in het openbare leven in Nederland. Ook is er aandacht voor Nederlandse
grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienst, de gelijkheid tussen mannen
en vrouwen, homo’s en hetero’s en tussen mensen van verschillende afkomst.' (39) De PvdA benadrukt ook
het recht op geloofsafval. (39) Zij schrijven: 'Alle burgers, inclusief immigranten, mogen rekenen op
vrijwaring van discriminatie en op een respectvolle behandeling van culturele en religieuze uitingen die
vallen binnen de grenzen van de democratische rechtsstaat.' (39) Ook schrijven zij: 'Wie zich bij zijn of haar
emancipatie belemmerd weet door de druk van familie, traditie of religie verdient onvoorwaardelijke steun.'
(39)
De PvdA schrijft over terrorisme: 'Ongeveer 1 op de 16 inwoners van Nederland is moslim. Het is voor hen
48
verschrikkelijk dat veel terroristen zich tegenwoordig beroepen op de islam. Alsof we vergeten dat de laffe
aanslagen in onder meer Casablanca en Amman niet bovenal moslim-slachtoffers hebben geëist.' (44) Ze
schrijven: ' (…) we beseffen dat de dreiging allerminst voorbij is.' (41) En dat het terroristische geweld
'akelig dichtbij' (41) kwam met de moord van Theo van Gogh. Er zijn verschillende redenen voor het
terrorisme meent de PvdA: 'Sommigen menen dat terroristische middelen toegestaan zijn in de strijd die
wordt gevoerd in instabiele regio’s (…) ', 'Anderen laten zich inspireren door terroristische ideologieën,
dikwijls uit onvrede met de zelf ervaren leefsituatie.' (44)
De PvdA schrijft over terrorisme in Nederland: 'Het bestrijden van radicalisering is een van de manieren
om de Nederlandse samenleving te beschermen tegen terrorisme. Radicalisering onder met name
islamitische jongeren moet worden bestreden door deze jongeren weerbaar te maken tegen radicale
invloeden. Gebrekkige integratie is geen oorzaak van terrorisme, maar snellere integratie en het voorkomen
van uitsluiting is wel onderdeel van de oplossing.' (44) Daarom moeten volgens de PvdA: 'Niet-Nederlandse
radicale predikers en imams die aanzetten tot misdaad of die terroristische daden goedkeuren, (...) het land
worden uitgezet.' (44)
3.2.3.1 Vergelijking
In dit verkiezingsprogramma van de PvdA zijn een aantal opvallende verschillen te zien met het programma
van 2002. Ten eerste is er de kritiek op het ontstane beleid van de afgelopen jaren. Een beleid van grote
woorden en gemakkelijke oplossingen, waardoor een 'ieder-voor-zich maatschappij' is ontstaan. De PvdA
beschuldigt het kabinet ervan harde woorden te hebben gebruikt, met het resultaat dat mensen onnodig zijn
gekwetst en de maatschappelijke tegenstellingen juist zijn versterkt. Er is een grote segregatie aan het
ontstaan, tussen arm en rijk en tussen verschillende bevolkingsgroepen. De PvdA erkent dus dat er een
sociaal-economisch probleem is. Dit wordt volgens de PvdA onder andere veroorzaakt door het harde beleid
van de overheid. Deze kritiek had de PvdA in het partij programma van 2002 niet.
Er is nog een ander opvallend verschil met 2002: het schrijven over moslims. In het partijprogramma van
2002 worden moslims helemaal niet genoemd, noch wordt er over de Islam gesproken, behalve als het kort
gaat over het Islamitisch radicalisme en terrorisme. In het programma van 2006 wordt toegegeven dat er
spanningen rond de integratie van moslims zijn. De PvdA is hierin vrij specifiek. Er wordt geschreven: 'We
kunnen ons er niet bij neerleggen dat jongeren met Turkse of Marokkaanse ouders, die hier geboren en
getogen zijn, westerse waarden zoals de democratie afwijzen.' (38) Maar de PvdA probeert duidelijk
stigmatisering te voorkomen. Zij benadrukken dat 'goedwillende mensen' niet de dupe mogen worden van
het integratiebeleid. Ook zeggen zij dat de Islam zeker wel bij de samenleving hoort, en dat burgers met
meerdere samenlevingen een binding mogen hebben. Ook schrijven zij dat het verschrikkelijk is voor
moslims dat extremisten in naam van de Islam hun misdaden begaan.
Er zijn ook standpunten die én in het partijprogramma van 2002 én in die van 2006 als belangrijk worden
gezien door de PvdA: de culturele dimensie van de problemen rond integratie. In 2002 schreven zij dat:
'bepaalde culturele waarden van buitenaf moeilijk passen of helemaal niet passen bij de Nederlandse.' (PvdA
2002: 14) En in 2006 schrijven zij nog steeds: 'Integratie gaat over meer dan het overbruggen van sociaal-
49
economische verschillen en taalproblemen: het heeft ook een culturele dimensie.' (2006: 38) Welke culturele
dimensie dit is, daar blijven zij onduidelijk over. Een andere overeenkomst is dat de onderdrukking van de
moslim vrouw en de bestrijding van terrorisme en radicalisme punten zijn in de beide partijprogramma’s. In
2006 wordt er echter dieper op in gegaan, vooral als het Islamitisch radicalisme wordt besproken. Er worden
strengere maatregelen beschreven dan in 2002. Een voorbeeld uit het partijprogramma van 2006 is dat als
een niet-Nederlandse imam radicalisme verspreidt, hij het land uitgezet moet worden. Dit weerspiegelt toch
wel een grote verandering met het partijprogramma van 2002. De PvdA zou wel eens beïnvloedt kunnen zijn
door Wilders en Fortuyn, die er ook strenge punten wat betreft radicalisme op nahielden.
3.2.4 SP
De SP richt zich ook tegen de ‘ieder-voor-zich’ samenleving, zij denken dat Nederlanders het liefst in een
samenleving leven die mensen bindt. 'Daaraan geven we verre de voorkeur, boven een
prestatiemaatschappij met meer vrije markt en meer tweedeling.' (3) Er is volgens de SP een etnische
onderklasse aan het ontstaan, die voor een groot deel bestaat uit migranten. (62) Een deel van de migranten
klimt omhoog op de sociale ladder, maar de rest kampt met vele problemen. (62) De SP schrijft: 'Een
aanzienlijk deel van de migranten blijft (…) hangen in achterstand. Er zijn (...) tekenen dat een deel van deze
burgers achterop blijft en in een isolement terechtkomt.' (62) Er is volgens de SP onder andere sprake van:
'(...) schooluitval, werkloosheid, segregatie (...).' De SP schrijft dat er ook angst is voor 'Amerikaanse
gettovorming'. (62) Niet alleen sociaal-economische factoren zijn een reden voor deze achterstand, maar:
'Ook culturele en religieuze verschillen maken het mensen van buiten lang niet altijd eenvoudig om een
plekje in onze samenleving te verwerven.' (61) Welke culturele en religieuze verschillen dit precies zijn, daar
wijden zij niet verder over uit.
De SP vindt ook dat er angst is in de maatschappij 'voor meer criminaliteit en etnische spanningen' (3). Zij
schrijft: 'Op verzoek van de SP is een parlementair onderzoek gehouden naar het integratiebeleid van de
afgelopen 30 jaar. Dat heeft aan het licht gebracht welke grote fouten er zijn gemaakt.' (62) 'Het beleid van
opeenvolgende regeringen heeft de samenleving eerder verbrokkeld dan bijeengebracht en de bereidheid tot
samenleven ondermijnd.' (61) 'Vrijblijvendheid en wegkijken moeten plaatsmaken voor betrokkenheid en
bereidheid om van gemaakte fouten te leren.' (62) De SP vindt dat integratie een proces is waarbij de migrant
zich moet inzetten, maar ook de samenleving: 'Migranten moeten meer dan voorheen de kansen gebruiken
om, waar nodig, beter Nederlands te leren en zich meer bij te scholen. Alle vormen van discriminatie en
achterstelling moeten hard worden aangepakt.' (62)
De SP noemt een aantal kernwaarden die moeten worden beschermd: '(…) menselijke waardigheid, de
gelijkwaardigheid van mensen en de solidariteit tussen mensen (...).' De SP schrijft vervolgens: 'Alles wat
die kernwaarden bevordert steunen we, alles wat ertegen ingaat, bestrijden we.' (4) Het aanleren van
democratische vaardigheden is van groot belang. 'Zo kunnen we tegengas geven aan ongefundeerd
wantrouwen in democratische instituties, gebrek aan respect voor andersdenkenden en de opkomst van
antidemocratische stromingen, die de democratische rechtsstaat afwijzen.' (9) We moeten: '(…) elkaars
50
belangen en opvattingen respecteren, conflicten oplossen door dialoog en onderhandelen, en
verantwoordelijkheid tonen voor elkaar.' (9) Gelijkwaardigheid (61) en verdraagzaamheid (63) zijn
belangrijke waarden volgens de SP en daarom moeten discriminatie en racisme aangepakt worden. (63) Er
moet in de samenleving meer aandacht besteed worden aan de Nederlandse geschiedenis. (51) Dat is volgens
de SP omdat: 'Als we niet weten waar we vandaan komen, wordt het moeilijk om te kiezen waar we naartoe
willen en welke waarden we willen blijven delen.' (51)
Over het ontstaan van radicalisme tegen de democratische rechtsstaat schrijft de SP: 'Het aanpakken van
mogelijke voedingsbodems van redeloos radicalisme is nodig, zoals vervreemding, achterstelling, uitsluiting,
isolement en indoctrinatie.' (27) De SP noemt dus vooral sociaal-economische redenen voor het ontstaan van
radicalisme, met uitzondering van de indoctrinatie die zij aan willen pakken, dat is een cultureel aspect. Zij
schrijven: 'Weinig mensen zijn betrokken bij terroristische activiteiten, maar zij maken wel veel mensen
bang. (…) Personen die van terrorisme worden verdacht, moeten zonder mankeren voor
de rechter worden gebracht.' (27) 'Terrorisme moet hard worden bestreden, onder meer door betere
internationale samenwerking van inlichtingendiensten, het opsporen en bevriezen van financieringsbronnen
van terroristische organisaties en vooral het verminderen van de voedingsbodem van terrorisme. Daartoe
behoort het bestrijden van mensonterende armoede, analfabetisme, kinderarbeid en onderdrukking en
geweld door bendes, krijgsheren en overheden. En het bieden van perspectief en hoop.' (69)
3.2.4.1 Vergelijking
De SP uit in het partijprogramma van 2006 kritiek op het minderhedenbeleid en integratiebeleid van het
kabinet, dat voor een 'ieder-voor-zich'-maatschappij zou zorgen. Deze kritiek ontbrak in het partijprogramma
van 2002. De SP vindt de vrijblijvendheid en het wegkijken van de regering een deel van de oorzaak van de
'verbrokkeling' (61) van de samenleving. Hier is een verrassend verschil met de PvdA te zien. De PvdA had
juist kritiek op het harde overheidsoptreden.
Een ander verschil met het partijprogramma van 2006 is dat de SP schrijft dat er ook culturele en religieuze
verschillen zijn die zorgen voor moeilijkheden met integratie. In 2002 schrijven zij voornamelijk over
sociaal-economische problemen en oplossingen. De SP is in tegenstelling tot 2002 een stuk strenger
geworden. Zij vinden dat er tegengas gegeven moet worden aan andersdenkenden die de democratische
rechtsstaat afwijzen. De kernbegrippen solidariteit, gelijkheid en waardigheid moeten gerespecteerd worden
en democratische vaardigheden moeten aangeleerd worden, aan nieuwkomers en op scholen. De SP
benadrukt dat het radicalisme en terrorisme streng aangepakt moeten worden, waarbij personen die verdacht
worden van terrorisme, 'zonder mankeren' voor de rechter moeten worden gebracht. De SP ambieert dus een
strenge aanpak. Het lijkt of zij in het programma van 2006 een vriendelijk 'welkom' beleid tegenover
nieuwkomers hebben ingeruild voor een strenger beleid, waarin culturele tegenstellingen in de gaten worden
gehouden.
3.2.5 VVD
De VVD prefereert 'een samenleving die kansen biedt aan iedereen, zonder onderscheid. (1) (…) Daarom
51
moet Artikel 1 voorrang krijgen op onze andere grondrechten.' (1) Gelijkwaardigheid is voor de VVD een
zeer belangrijke waarde. (4) De VVD schrijft over het asielbeleid: 'We moeten dus slim omgaan met
immigratie. Slim door ons te richten op geschoolde mensen. (...) Steeds moeten we heldere keuzes maken,
door strenge eisen te stellen. Maar wie eenmaal binnen is, moet zich welkom weten.' (2) De VVD schrijft:
'Zonder inburgering grijpen mensen naast alle kansen die hier zijn. Dat kan leiden tot armoede, achterstand
en isolement. Daarom vraagt het nieuwe inburgeringsstelsel aan nieuwkomers en oudkomers om Nederlands
te leren en zich onze samenlevingsregels eigen te maken.' (4) De VVD zegt over terrorisme dat het bestreden
moet worden om de veiligheid te garanderen in binnen- en buitenland. (3)
3.2.5.1 Vergelijking
De VVD heeft in 2006 een zeer kort verkiezingsprogramma, waarin zij niet echt uitweiden over de
minderheden problematiek. De VVD ziet 'gelijkwaardigheid' als belangrijkste waarde in de samenleving.
Ook wijst zij op het belang van inburgeren, om zo de regels van de samenleving te leren kennen en meer
kansen te creëren op sociaal-economisch vlak. Een eventuele achterstand van minderheden wijt de VVD aan
een gebrek aan integratie. De VVD wil vooral 'geschoolde mensen' laten immigreren naar Nederland. Zij zijn
dus voor een selectiever immigratie beleid.
De overeenkomst tussen het partijprogramma van 2002 en die van 2006 is dat de VVD nog steeds de nadruk
legt op inburgering en de plicht tot 'behoorlijk burgerschap' (2002: 8,9). Ook wordt er in beide
partijprogramma’s niet over moslims of de Islam geschreven, ook niet als het om terrorisme gaat. Het
asielbeleid van de VVD is ook niet veel veranderd.
Een verschil tussen de beide programma's is dat de VVD in 2002 schreef over de bedreiging van burgerlijke
vrijheden en democratische instellingen door terroristen, maar in het partijprogramma van 2006 er niet veel
over terrorisme wordt uitgeweid.
Hieronder zal het partijprogramma van de PVV uit 2006 samengevat worden. Er volgt echter geen analyse,
aangezien er geen vergelijking mogelijk is met vorige jaren. In 2006 deed de PVV voor het eerst mee in de
Tweede Kamerverkiezingen.
3.2.6 PVV
De PVV vindt het aantal vreemdelingen dat jaarlijks naar ons land komt nog steeds excessief hoog. (1) Ze
vinden de demografische ontwikkelingen 'ronduit zorgelijk', aangezien de meerderheid van de jongeren uit
de grote steden van niet-westerse afkomst is. (1) Volgens de PVV moet er een immigratiestop voor niet-
westerse allochtonen (onder andere Marokkanen en Turken) komen van vijf jaar. (4) Onze cultuur komt door
de komst van niet-westerse allochtonen in het gedrang en daarom wil de PVV een nieuw Artikel 1 van de
Grondwet, namelijk: 'de christelijk/joods/humanistische cultuur moet in Nederland dominant blijven.' (1) De
PVV schrijft: 'Een land dat trots is op zijn eigen identiteit, die identiteit ook durft te benoemen en voor het
behoud daarvan durft op te komen, ook binnen het steeds verder uitdijende Europa.' (1) De PVV ziet gevaar
voor terrorisme in Nederland. Zij schrijven: '[Nederland is] een land dat crimineel gedrag op straat en
islamitisch terrorisme keihard aanpakt en bestraft.' (1) De PVV is duidelijk anti-Islamitisch. De PVV wil
52
een 'Moratorium van 5 jaar op bouw nieuwe moskeeën en islamitische scholen.' (3) en het 'Sluiten van
radicale moskeeën' (4) , 'uitzetten van radicale imams' (4), een 'burqaverbod' (4) en een 'Verbod op
hoofddoekjes in publieke functies' (4). Het hebben van een dubbele nationaliteit wil de PVV ook verbieden.
(3) De PVV geeft: 'Steun voor strijd tegen internationaal terrorisme zoals Al-Qaida, Hezbollah en Hamas.'
(6)
3.2.7 GroenLinks:
GroenLinks schrijft dat botsende culturen en religies een bron van spanningen en conflict zijn in de wereld.
(4) Maar in Nederland vindt ook een 'radicalisering van islamitische jongeren plaats' via internet en
internationale netwerken. (4) Ook vindt GroenLinks dat: 'Teveel vrouwen worden gekleineerd en
mishandeld.' (6) Over Islamitische vrouwen schrijft GroenLinks dat zij zich beter moeten emanciperen. (6)
Ook pleit GroenLinks voor: 'een aanpak van eerwraak, vrouwen besnijdenis en gedwongen huwelijken.' (29)
GroenLinks schrijft over de veranderde sfeer in de samenleving: 'Migranten worden vooral aangesproken op
criminaliteit, terrorisme of hun 'achterlijke' cultuur.' (6) Er is volgens hen sprake van een 'toenemend kil
klimaat'. (6) Er heerst een onverdraagzaamheid. (6)
GroenLinks geeft wel toe dat radicalisme in Nederland bestaat. GroenLinks schrijft: 'Ook in Nederland kan
radicalisering van moslims leiden tot extremistisch geweld. (…) Foute imams kunnen radicalisering
aanwakkeren. (…) Mensen die zich miskend of buitengesloten voelen, kunnen vatbaar zijn voor wervende
retoriek en radicalisering. We investeren daarom in jongeren, onderwijs, banenplannen en de bestrijding van
discriminatie.' (15, 16) GroenLinks schrijft: 'Moslimterroristen zijn een groot gevaar, niet alleen voor het
Westen. Vooral in islamitische landen maken zij veel slachtoffers. Bij de bestrijding van terrorisme moeten
we wel zuinig zijn op de rechtsstaat.' (5)
Met alle verschillen staat er voor GroenLinks één grens niet ter discussie: iedereen heeft zich aan de wet te
houden. Bovendien wordt iedereen in gelijke gevallen gelijk behandeld. (6) 'In een vrijzinnig land staan
grondrechten als de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst hoog in het vaandel.' (6)
GroenLinks schrijft: 'Niemand hoeft zich geheel aan te passen aan dé Nederlandse cultuur, al is het maar
omdat die niet bestaat. Het is terecht dat het oude motto 'integratie met behoud van eigen identiteit' aan de
kant is gezet. Dat ging teveel uit van starre, onveranderlijke culturen waarin individuen ondergeschikt zijn
aan de groep. Ons gaat het om emancipatie van het individu.' (6)
Over de oplossing voor de achterstand van minderheden schrijven zij: 'Achterstand vermindert als mensen
meedoen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt.' (6) Het huidige 'kille klimaat' heerst volgens GroenLinks
onder veel autochtone Nederlanders: 'Sommigen verheerlijken nu de spruitjeslucht uit de jaren vijftig. Zij
denken dat je de Nederlandse samenleving kunt omvormen tot een kleinburgerlijke cultuur met onderdanige
mensen. Ze denken dat je geweld en criminaliteit kunt uitbannen als je maar hard genoeg straft.' (15) Dit
helpt niet, vindt GroenLinks: '(...) mogelijke terroristen pak je niet met het strafbaar maken van
verheerlijking van geweld of het invoeren van straatverboden en symbolische meldingsplichten.' (15) Groen
Links wil: '(…) nuchter omgaan met migratie in Nederland. Het maakt verschil of iemand op de vlucht is, bij
zijn of haar gezin wil zijn of werk zoekt.' (5) Ook wil GroenLinks het integratiebeleid wat versoepelen: 'De
53
verplichte inburgering in het buitenland wordt afgeschaft en de leges verlaagd.' (21)
3.2.7.1 Vergelijking
Volgens GroenLinks is er sprake van een toenemend kil klimaat. GroenLinks heeft hiermee kritiek op de
heersende moraal in de samenleving en op de harde straffen, die sommige partijen willen instellen om een
'kleinburgerlijke cultuur' met 'onderdanige mensen' te creëren. In het partijprogramma van 2002 had
GroenLinks geen kritiek op het klimaat, en sprake zij zelfs nog positief over het integratiebeleid. Dit lijkt een
kritiek te zijn op partijen als de VVD, SP en de PVV die hardere strafmaatregelen en meer politie controle
willen invoeren, om criminelen, maar ook straat-criminelen en radicalen aan te pakken. Er vindt inderdaad
radicalisering onder Islamitische jongeren plaats, die volgens GroenLinks veroorzaakt wordt door het
ontbreken van de juiste sociaal-economische factoren om in te burgeren en de slechte invloed van het
radicalisme van bijvoorbeeld imams. Daarom moet volgens GroenLinks discriminatie bestreden worden en
moet er in banen en onderwijs geïnvesteerd worden.
GroenLinks benoemt het probleem dat migranten steeds vaker worden aangesproken worden over
criminaliteit, terrorisme of hun 'achterlijke cultuur'. En dat dit voor een stigmatiserend klimaat zorgt, waarin
niet iedereen als gelijk wordt gezien. Gelijkheid, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van onderwijs zijn
voor GroenLinks echter belangrijke waarden. GroenLinks vindt dat dé Nederlandse cultuur niet bestaat, en
dat iedereen welkom is in Nederland, mits zij zich aan de rechtsstaat aanpassen. GroenLinks lijkt hier kritiek
te uiten op partijen die de Nederlandse cultuur beter vinden dan de cultuur van minderheden. GroenLinks
geeft hier dus een reactie op partijen als de PVV en politici als Hirsi Ali, Fortuyn en Wilders. In 2002 had
GroenLInks nog geen kritiek.
Nog een verschil met het partijprogramma van 2002 is dat GroenLinks zich nu vooral wil richten op de
emancipatie van het individu en dat het stimuleren van zelforganisatie van minderheden, wat zij in 2002 nog
propageerden, nu niet meer wordt geambieerd. Volgens GroenLinks mogen de strenge eisen wat betreft de
inburgeringscursus wel iets versoepeld worden. De emancipatie van Islamitische vrouwen moet beter, en
eerwraak, vrouwenbesnijdenis en gedwongen huwelijken moeten bestreden worden. Dit vond GroenLinks
ook in 2002 al nodig.
Het is te zien dat in het partij-programma van 2006 wel specifiek over moslims en Islamitisch radicalisme
wordt geschreven, in vergelijking tot 2002, waar dit niet gebeurde.
3.2.8 ChristenUnie:
De ChristenUnie schrijft: 'De aanwezigheid van meer dan 900.000 moslims in Nederland en een wereldwijd
debat over toenemend religieus extremisme en ‘botsende beschavingen’, plaatsen de Islam voor
uitdagingen.' (37) Wat wil ChristenUnie hieraan doen? Zij schrijven: 'De ChristenUnie wil niets liever dan
vreedzaam samenleven en waar nodig bruggenbouwer zijn.' (37) Hierbij vinden zij godsdienstvrijheid een
groot goed. 'Deze vrijheid is niet onbeperkt. Iedereen in Nederland heeft zich gewoon aan de wet te houden:
geweld, belediging, discriminatie en antisemitisme, haat zaaien en godslastering zijn en blijven strafbaar.'
(33) Sancties op geloofsafval vindt de ChristenUnie verboden. (37) Ook de vrijheid van onderwijs is voor de
54
ChristenUnie erg belangrijk. De ChristenUnie is verheugd over de groeiende belangstelling voor universele
waarden, die bekend zijn uit de Bijbel. (7) Het respecteren van anderen, en het kennen van plichten en
verantwoordelijkheden jegens elkaar en de samenleving zijn belangrijke waarden. (7) De ChristenUnie vindt
dat er een debat moet komen over welke elementen kunnen dienen voor een gezamenlijk gedeelde publieke
moraal. (33) Zij schrijven: 'De ChristenUnie staat voor een gemeenschap die zich vanuit haar christelijke
traditie openstelt voor migranten en vreemdelingen. (…) De rechtsstaat en de democratie als principes voor
de inrichting van de Nederlandse samenleving staan daarbij voorop'. (36)
De ChristenUnie schrijft over integreren: 'Integratie in onze samenleving staat het behoud van de eigen
culturele identiteit niet in de weg. Het is wel van groot belang dat in het onderwijs en in
inburgeringstrajecten voldoende aandacht is voor het Nederlandse gemeenschappelijk cultureel, religieus en
historisch erfgoed.' (37) Zij schrijven dat we vooral 'samen met islamitische maatschappelijke organisaties,
moslimleiders en individuele moslims moeten werken aan een duurzame integratie van moslims in de
Westerse samenleving.' (37) Zij vinden dan ook dat de dubbele nationaliteit afgeschaft moet worden, want
dat zit de integratie in de weg. (37) Zij schrijven vervolgens: 'Moslimjongeren die zich deel voelen van onze
maatschappij en zich voluit opgenomen weten in onze samenleving zullen meer weerbaar zijn tegen
radicalisering en rekrutering voor de jihad.' (37) Want: 'Islamitisch geïnspireerd terrorisme moet keihard
worden bestreden,' (37) En: 'Toetreding tot de gewapende strijd die zich richt tegen de Nederlandse
samenleving als zodanig (jihad) betekent verlies van het Nederlanderschap en uitzetting.' (34) 'Als echter
blijkt dat imams tot (jihadistisch) geweld of antisemitisme oproepen of dit rechtvaardigen, is er reden om
strafrechtelijk in te grijpen.' (38)
De ChristenUnie zegt over terrorisme: 'Terrorisme is een groot gevaar voor een duurzame vredesregeling en
moet door internationale afspraken, intensieve grenscontroles en bestrijding van de wapenhandel worden
tegengegaan.' (47)
De ChristenUnie heeft kritiek op het beleid van de afgelopen jaren. Het vreemdelingenbeleid en
integratiebeleid waren vaak ‘streng en rechtvaardig’, maar in de toepassing ging te vaak de menselijkheid
verloren. (6 ) Maar de ChristenUnie erkent wel: 'Nederland kan niet onbeperkt mensen opnemen die vooral
uit economische motieven een verblijfsvergunning willen hebben.' (38)
3.2.8.1 Vergelijking
De ChristenUnie vindt de vrijheid van godsdienst en vrijheid van onderwijs een groot goed. Bij het
integreren staat het behoud van de eigen identiteit niet in de weg, mits men zich houdt aan de regels van de
rechtsstaat. Geweld, belediging, discriminatie en antisemitisme, haat zaaien en godslastering zijn en blijven
strafbaar volgens de ChristenUnie. De ChristenUnie schrijft specifiek iets over de Islam. Zij benadrukken dat
de Islam voor uitdagingen staat, vanwege extremisme, de zogenaamde 'botsende beschavingen' en daarbij de
aanwezigheid van moslims in Nederland. De ChristenUnie vindt dat integratie van moslims in
samenwerking met Islamitische organisaties moet gebeuren, om een duurzame integratie in de Westerse
samenleving te bewerkstelligen. De ChristenUnie noemt hier niet een aanpassing aan de Nederlandse
samenleving, maar aan de Westerse samenleving. Moslims zouden deze 'Westerse' waarden dus volgens de
55
ChristenUnie nog niet bezitten. Er zou meer aandacht moeten komen voor het Nederlands erfgoed, dit
schreef de ChristenUnie ook in het partijprogramma van 2002. Als zij geïntegreerd zijn, worden moslim
jongeren meer weerbaar tegen de rekrutering voor de jihad en extremistisch geweld. De ChristenUnie ziet
hier dus een gevaar in en schrijft dat mensen die toetreden tot de gewapende strijd tegen de Nederlandse
samenleving, het land uitgezet moeten worden. ChristenUnie denkt dus dat deze strijd bestaat, en denkt dat
het gevaarlijk is. In het verkiezingsprogramma van 2002 wordt niet geschreven over de jihad, waarin een
groep radicale moslims tegen de Nederlandse samenleving zou strijden. In het programma van 2002 schenkt
de ChristenUnie hier veel meer aandacht aan. De ChristenUnie legt dus een grote nadruk op de culturele en
religieuze factoren die invloed hebben op de problemen rond de integratie van moslims.
De ChristenUnie pleit ook voor een strenge aanpak van deze radicalen, maar zij willen wel dat de
menselijkheid bewaard blijft in het integratie- en vreemdelingenbeleid. Uit deze woorden blijkt dat zij kritiek
hebben op het beleid van de afgelopen jaren. Deze kritiek was in het programma van 2002 nog niet te zien.
De ChristenUnie schrijft ook dat zij verheugd zijn dat er meer aandacht wordt besteed aan universele
waarden, die volgens hen de basis hebben in de Bijbel.
3.2.9 D66
Het is misgegaan de afgelopen jaren. De regeltjescultuur zou onze vrijheden aantasten volgens de D66. Er
zijn nieuwe regenten. 'Mensen die de huidige verwarring aangrijpen om voor elkaar te krijgen wat ze al
jaren willen: meer controle en meer toezicht. Die met regeltjes komen die zijn gebaseerd op wantrouwen in
plaats van vertrouwen. Regeltjes die onze burgerlijke vrijheden onder druk zetten en onze privacy schenden.
Regeltjes die ontplooiing van talent, ondernemerschap en leven naar eigen goeddunken in de weg staan. Die
schijnveiligheid creëren terwijl ze onze vrijheden aantasten. Die grenzen willen sluiten, terwijl wij de
globalisering als een uitdaging verwelkomen.' (7) D66 denkt dat dit niet goed is voor de samenleving: 'Op
angst en onzekerheid gestoelde wetgeving en handhaving kan leiden tot een rechtsorde waarin de
fundamentele vrijheden en rechten die we juist willen verdedigen onevenredig worden aangetast.' (81) 'In het
integratiedebat wordt gehamerd op de Nederlandse gebruiken en tradities, zonder besef dat deze al
eeuwenlang beïnvloed worden door ontmoetingen met andere culturen. Het krampachtig vasthouden aan
zogenaamde ‘gezamenlijke’ Nederlandse gebruiken heeft impliciet tot gevolg dat grote groepen van de
Nederlandse bevolking worden uitgesloten.' (85) D66 wil af van het ‘onder dwang’ integreren en inburgeren.
'Een open samenleving in een globaliserende wereld biedt ruimte voor verschil. Het beleid moet rekening
houden met grote onderlinge verschillen tussen en binnen de diverse etnische groepen, met name ook tussen
de eerste en de tweede generatie.' (86) Over het asielbeleid schrijven zij: 'Een streng asielbeleid kan volgens
D66 ook humaan worden uitgevoerd.' (82)
'Ondertussen bedreigen mensen met fundamentalistische wereldbeelden, vaak religieus vermomd, onze
vrijheid. Hun ergste vijand is onze open samenleving. Hun grootste succes zou zijn dat wij uit angst onze
vrijheden beperken en onze overtuigingen opgeven. Dat kan en mag nooit zo zijn.' (8) De D66 ziet als onze
waarden: 'De fundamentele waarden van onze samenleving zijn vrijheid voor en gelijkwaardigheid van ieder
mens, ongeacht opvattingen, geloof, seksuele geaardheid, gerichtheid of herkomst. Lichamelijke integriteit,
geweldloze oplossing van belangenconflicten en een respectvol gehanteerde vrijheid van meningsvorming en
56
–uiting, inclusief respect voor onze democratische rechtsstaat, zijn voor ons centrale waarden. Die waarden
zijn universeel en zonder meer bovengeschikt. Wij beschermen de grondrechten van onszelf en anderen.' (15)
D66 schrijft dat mensen niet gelijk zijn, maar wel gelijkwaardig. (9) Genitale verminking, eerwraak en
gedwongen huwelijken zijn echter niet acceptabele schendingen van de mensenrechten. (84)
'Maatschappelijke aandacht voor de vrouw blijft nodig, in het bijzonder voor de positie van oudere en
migrantenvrouwen.' (90)
Over terrorisme zegt D66: 'Terroristen hebben een plek nodig om zich voor te bereiden op grootscheepse
aanslagen. Ideaal hiervoor zijn staten waar wetteloosheid en corruptie heersen; de ‘falende staten’. D66 is
voor het aangaan van contacten met falende staten en fragiele democratieën.' (88) 'De bestrijding van
terrorisme vraagt een krachtig en effectief overheidsoptreden. We voeren echter geen ‘oorlog’ tegen
terrorisme en de suggestie dat dit wel zo is zet de deur gevaarlijk op een kier naar ‘alles is geoorloofd in
deze strijd’. (89)
3.2.9.1 Vergelijking
D66 heeft in het partijprogramma van 2006 grote kritiek op het beleid van de afgelopen jaren. Deze kritiek
komt niet voor in het partijprogramma van 2002. Zij vinden dat er een 'regeltjescultuur' is ontstaan, met meer
controle en meer toezicht dan nodig is. Dit klimaat is ontstaan uit wantrouwen. Volgens D66 wordt de
vrijheid hierdoor bedreigd. Het willen sluiten van de grenzen en het hameren op de Nederlandse gebruiken
en tradities is niet goed voor het wederzijds vertrouwen. Er hoeft niet onder dwang worden ingeburgerd.
Doordat de politiek de afgelopen jaren zo de nadruk heeft gelegd op deze zaken, worden grote groepen
Nederlanders uitgesloten. Ook benadrukt D66 dat de Nederlandse cultuur al eeuwenlang beïnvloedt wordt
door andere culturen. Er zijn volgens D66 grote verschillen tussen de verschillende etnische groepen, die niet
gemakkelijk gegeneraliseerd mogen worden. D66 waarschuwt dat de stigmatisering van deze groepen niet
goed is voor de samenleving. Het lijkt erop of D66 reageert op populistische politici als Wilders en Fortuyn,
die meer regels willen en een strenger vreemdelingen- en integratiebeleid.
Net als in het partijprogramma van 2002 wordt de nadruk gelegd op vrijheid en gelijkwaardigheid. D66 vindt
deze waarden bovengeschikt en universeel geldend. Een andere overeenkomst met het partijprogramma van
2002 is dat er niets over moslims, radicale moslims of de Islam wordt geschreven. Dit heeft misschien te
maken met het feit dat D66 de nadruk op diversiteit wil leggen en een stigmatisering van één bepaalde
bevolkingsgroep wil voorkomen.
De Partij Voor de Dieren was in 2006 een nieuwkomer in de Tweede Kamer. Het is daarom niet mogelijk een
vergelijking te maken met 2002, toen deze partij nog niet in de Tweede Kamer aanwezig was.
3.2.10 PvdD
De PvdD vindt dat mensen de vrijheid hebben om te leven volgens hun eigen culturele gewoonten voor
zover deze niet strijdig zijn met de wet en de vrijheden van anderen. (42) De PvdD schrijft: 'Eerwraak en
vrouwenbesnijdenis dienen actief bestreden te worden.' (39) Ook schrijven zij dat mensen niet alleen rechten
57
hebben, maar ook plichten jegens elkaar en de samenleving. (42) Nieuwkomers moeten de taal en
noodzakelijke vaardigheden eigen maken. De overheid moet hierop toezien. (42) Over immigratie schrijft de
PvdD: 'De oorzaken van massale immigratie moeten aangepakt worden. Een belangrijke oorzaak van
immigratie is armoede elders.' (42)
3.2.11 SGP
De SGP constateert dat de groeiende aanhang van de islam in Nederland in de achterliggende jaren voor veel
spanningen heeft gezorgd en dat het er niet naar uit ziet dat dit op korte termijn beter zal worden. Zij
schrijven dat veel allochtonen, ondanks alle inspanningen om dat te veranderen, tot op de dag van vandaag
kampen met beduidende achterstanden. (27) 'Wat het beeld van de islam momenteel het meest bepaalt, zijn
radicalisering, haat, intolerantie en geweld tegen andersdenkenden. Zaken die botsen met de waarden die in
Nederland gekoesterd worden, ja wat meer is: die haaks staan op basiswaarden van het christendom.' (27)
Over de radicalen zegt de SGP: 'Nogal wat problemen concentreren zich juist bij de radicalen onder hen,
met name onder jongeren. In plaats van zich aan te passen, blijken zij zich af te zetten tegen Nederland (…)'
(29) Een oorzaak van het radicalisme zijn 'sociale achterstanden' (27), maar ook een 'opkomende, radicale en
compromisloze islam.' (29) De SGP gaat voor een strenge aanpak van radicalen: 'En wie anderen intimideert
of zelfs terroriseert, moet gewoon worden opgepakt. Dat is een kwestie van recht en orde!' (34)
De SGP schrijft ook: 'De plaag van het opkomend (islamitisch) terrorisme is in de wereld van vandaag één
van de grootste gevaren.' (34) De SGP wijst op de 'wereldwijde opkomst van de islam', die overal in de
wereld tot spanningen leidt, het Midden-Oosten voorop. (27) Nederland steunt alle internationale of andere
acties die erop gericht zijn om daadwerkelijk op te treden tegen ‘schurken’ die het gemunt hebben op
christendom, vrijheid en de rechtstaat.' (57) SGP wil streng optreden tegen radicalen. 'Wie in woord en/of
daad er blijk van geeft een gevaar te zijn voor onze samenleving moet het Nederlanderschap (kunnen)
worden ontnomen.' (29) 'Gebeuren er op islamitische scholen of in moskeeën dingen die niet door de beugel
kunnen (zoals het zaaien van haat of het verheerlijken van geweld), dan moeten die scholen en moskeeën
gesloten worden.' (29)
De SGP schrijft: 'Mede om gettovorming en een gevaarlijk isolement te voorkomen, is (de opbouw van) een
‘islamitische zuil’ hoogst onwenselijk.' (29) De SGP schrijft dat zij onmogelijk de opvatting kan delen dat
alle godsdiensten gelijk zijn. (27) Zij staan intolerant tegenover andere religies: ' (…) in het licht van onze
geschiedenis en cultuur is het ook historisch onjuist alle religies over één kam te scheren. Moskeeën zijn
allesbehalve een verrijking voor Nederland, net zomin als uitingen van andere godsdiensten en ideologieën
dat zijn, waar Jezus Christus niet in het middelpunt staat.' (27) Alle mensen zijn echter volgens de SGP wel
gelijkwaardig. (27) Over integratie in de Nederlandse maatschappij zeggen zij: 'Van niemand mag verwacht
worden dat hij of zij de schutskleur aanneemt van de (platte) Nederlandse massacultuur, maar iedereen is
wél gehouden zich aan de Nederlandse wetten en regels te houden.' (28) En: 'Er mag niet getornd worden
aan de vrijheid van onderwijs.' (14)
De SGP vindt dat er in Nederland plaats is voor 'noodgevallen', omdat dat een kwestie is van christelijke
barmhartigheid. (29)
58
3.2.11.1 Vergelijking
De SGP ziet moslims als een probleemgroep. Zij schrijven eerst in het algemeen dat er veel allochtonen zijn
met achterstanden. Vervolgens schrijven zij over het gevaar voor radicalisme in de Islam, vooral onder
Islamitische jongeren in Nederland. De SGP schrijft dat de Islam tegenwoordig gekenmerkt wordt door
radicalisering, haat, intolerantie en geweld tegen andersdenkenden. De SGP vindt deze zaken botsen met de
waarden van Nederland en van het Christendom. De SGP noemt het 'opkomend terrorisme' een 'plaag' en
vindt dat we moeten optreden tegen deze terroristische 'schurken'. De SGP pleit voor een streng beleid en wil
mensen die zich uitspreken tegen onze rechtsstaat in daad of in woord, het Nederlanderschap ontnemen.
Opvallend is dat de SGP de 'regeltjescultuur' en het leggen van meer nadruk op orde handhaving goed lijkt te
keuren, in tegenstelling tot de D66, GroenLinks, PvdA en de ChristenUnie, die dit juist bekritiseren. De SGP
vindt moskeeën geen verrijking voor Nederland. De SGP wijst de Islam af. Toch zegt de SGP dat zij vinden
dat nieuwkomers zich ook niet aan moeten passen aan de platte Nederlandse massacultuur.
De SGP is in vergelijking met het partijprogramma van 2002 uitgebreider en meer veroordelend in haar visie
op de Islam. Er klinkt in het programma van 2006 een hardere toon, als zij schrijven over het oppakken van
radicale moslims en 'terroristische schurken' en het sluiten van radicale moskeeën. In het partijprogramma
van 2002 werd niet echt specifiek iets over moslims geschreven, terwijl de SGP zich in het partijprogramma
van 2006 wel richt op de 'gevaren' van de integratie problemen rondom moslims.
3.3 Invloed van de ideeën van Islam-critici op de partij-programma's
Het valt op dat in de partij-programma's van vele partijen grote veranderingen vergeleken met het vorige
partij-programma te zien zijn. Het is ook duidelijk te zien dat er reacties gegeven worden op het
overheidsbeleid van de afgelopen jaren wat betreft minderheden en integratie.
Een aantal partijen hebben grote kritiek op de manier waarop het beleid is uitgevoerd. De PvdA schrijft tegen
de harde woorden te zijn die in dit beleid gebruikt zijn. Het zorgt voor het ontstaan van een stigmatisering en
het zou de maatschappelijke tegenstellingen verder versterkt hebben. Ook GroenLinks is kritisch tegenover
het stigmatiserende, kille klimaat, waarin harde straffen worden gegeven en migranten steeds vaker worden
aangesproken over criminaliteit, terrorisme of hun achterlijke cultuur. GroenLinks benadrukt bovendien dat
dé Nederlandse cultuur niet bestaat. D66 komt uit dezelfde hoek als GroenLinks. D66 schrijft ook dat zij de
regeltjescultuur, waarin gehamerd wordt op de Nederlandse gebruiken en tradities en het sluiten van de
Nederlandse grenzen gepropageerd wordt, afkeurt. Deze beleidscultuur zal alleen maar voor uitsluiting en
stigmatisering zorgen. De ChristenUnie is op dit vlak meer dubbel in zijn mening, aangezien zij een gevaar
zien in de Islam en harde uitspraken doen over 'botsende beschavingen', een Islamitische jihad en
immigranten die de Westerse waarden nog niet bezitten en aan de andere kant een meer menselijk
minderheden beleid voorstaan, waarin de 'menselijkheid' bewaard moet blijven.
De besproken partijen reageren dus duidelijk op de harde anti-Islam uitspraken en anti-immigratie wetgeving
van figuren als Wilders, Hirsi Ali en Fortuyn, die de afgelopen jaren voor veel reuring in het publieke veld
59
hebben gezorgd.
Twee politieke partijen lijken het echter wel met de hardere maatregelen tegen immigranten en allochtonen
eens te zijn. De SP legt erg de nadruk op de benodigdheid van strengere maatregelen. Zij vinden dat vooral
de democratie beschermd moet worden tegen invloeden van buitenaf. Toch heeft de SP wel een punt van
kritiek op het beleid van de voorgelegen jaren. Zij vinden dat de overheid juist strenger moet handelen en
niet moet wegkijken als het om minderheden en integratie problematiek gaat. De SGP heeft geen kritiek op
het beleid van de afgelopen jaren, zij schrijven daarentegen erg uitgebreid en veroordelend over de Islam. Zij
zijn voor een strengere aanpak van 'terroristische schurken' en beschrijven een Islam geteisterd door haat,
intolerantie en geweld tegen andersdenkenden. De SP en de SGP lijken het dus voor een groot gedeelte met
het harde overheidsbeleid eens te zijn. Dit wil nog niet zeggen dat zij het met de harde uispraken van politici
als Wilders en Fortuyn eens zouden zijn, maar het geeft in ieder geval aan dat zij wel een streng beleid
voorstaan.
Het valt op dat bij een aantal partijen (namelijk de PvdA, GroenLinks en de CU) de Islam op de agenda is
gekomen, terwijl het onderwerp 'Islam' of 'moslims' in het partij-programma van 2002 nog geen agendapunt
was. De VVD, het CDA en D66 noemen geen enkele maal het onderwerp 'Islam' in hun partij-programma's.
Het CDA en de VVD brachten zelfs nauwelijks standpunten naar voren over het minderheden- en integratie
beleid of over moslims of de Islam. De SGP heeft daarentegen wel in 2002 en in 2006 aandacht besteed aan
de Islam en is zelfs heftiger geworden in de standpunten hierover.
Het is dus wel te zeggen dat anti-moslim kritici invloed hebben gehad op de Nederlandse politieke partijen.
Het onderwerp Islam is op de agenda gezet en de politieke partijen zijn een debat aangegaan over wat wel en
niet kan in de Nederlandse samenleving.
60
Hoofdstuk 4: ConclusieIn dit hoofdstuk zal een antwoord gegeven worden op de hoofdvraag: Wat is het beeld dat Nederlandse
politici hebben van de Islam en van moslims?
4.1 Bevindingen deelvraag 1
Eerst zullen we kijken naar de eerste deelvraag: 'Wat hebben politici in hun boeken, interviews en
partijprogramma’s gezegd en geschreven over in welke opzichten de Islam te verenigen is met de
Nederlandse identiteit en in welke opzichten niet?' Deze deelvraag is behandeld in hoofdstuk drie en vier.
Vanuit deze deelvraag kunnen wij drie vragen formuleren die voor een duidelijk antwoord op deze vraag
zullen zorgen: Is de Islam wel of niet te verenigen met de Nederlandse identiteit? Wat is de rol van integratie
hierbij volgens de politici? En hoe zou de Islam vervolgens moeten veranderen om beter bij de Westerse
'cultuur' te passen? Per subparagraaf zullen de vragen beantwoord worden.
4.1.1 Welke aspecten van de Islam zijn niet te verenigen met de 'Westerse' of 'Nederlandse' waarden volgens
de politici Bolkestein, Fortuyn, Hirsi Ali en Wilders?
Het valt op dat Bolkestein, Fortuyn, Hirsi Ali en Wilders de Islam vergelijken en afzetten tegen de volgens
hen 'Westerse' waarden. Zij vinden allen dat de Islam tegen een aantal volgens hen hele belangrijke,
universele en bovengeschikte waarden van de Westerse samenleving in gaat, namelijk de waarden en normen
die de Europese Verlichting heeft voortgebracht. Zij vinden dat het in de Islamitische cultuur ontbreekt aan
vrijheid, gelijkheid en aan een scheiding van kerk en staat en een individuele zelfstandigheid van geest.
Het gebrek aan gelijkheid zou een onverdraagzaamheid veroorzaken tegenover joden, homoseksuelen en
ongelovigen en ook vrouwen, die vanuit het maagden-dogma ongelijk worden behandeld. Praktijken als
eerwraak, vrouwenbesnijdenis, uithuwelijking, polygamie en neef-nicht huwelijken, in de Koran beschreven,
zouden tegen de Westerse 'Verlichte' waarden in gaan.
Het gebrek aan vrijheid en een scheiding van kerk en staat zouden ervoor zorgen dat moslims niet in een
democratisch systeem kunnen leven, aangezien zij geen kritiek mogen leveren op de Islamitische geloofsleer,
volgens de politici. Het gebrek aan individuele zelfstandigheid van geest, dat vooral door Hirsi Ali en
Fortuyn wordt benadrukt, beperkt de vrijheid in de Islamitische wereld nog meer en zou zorgen voor een
stagnerend 'groepsdenken' (Hirsi Ali). Eenmaal in Nederland zullen al deze meegenomen cultuurelementen
volgens de politici zorgen voor een moeilijke, vrijwel onmogelijke integratie.
Islamitisch radicalisme wordt door de vier politici als een volgend niet verenigbaar element gezien. De
radicale Islam zou zelfs een gevaar kunnen vormen voor de 'Verlichte' waarden van de Westerse
samenleving, ook in Nederland. Vooral Wilders en Fortuyn zijn bang voor een overname van de
maatschappij door deze Islamitische radicalen.
Bolkestein, Fortuyn, Hirsi Ali en Wilders bekritiseren de Islam in zijn religieuze vorm, maar ook in zijn
culturele vorm, aangezien zij er vanuit gaan dat de religieuze inhoud van de Islam in het alledaagse leven van
moslims als culturele basis dient. Deze religieuze inhoud en culturele praktijk zien zij als 'pre-modern' en
61
sommigen noemen het zelfs 'achterlijk' (Wilders en Fortuyn) of een 'gebrek aan nuchter verstand' (Hirsi Ali).
De politici zien de Islam dus als minderwaardig aan de Westerse cultuur. Het is echter niet duidelijk wat zij
precies als de Westerse cultuur zien. Fortuyn noemt de Westerse cultuur 'joods-christelijk humanistisch',
terwijl Wilders het houdt op 'joods-christelijk' en Hirsi Ali en Bolkestein vooral de kenmerken van de
Verlichting als de inhoud zien van de Westerse cultuur. Toch zien zij allen de verworvenheden uit de
Verlichting als de belangrijkste waarden. Zij noemen de scheiding van kerk en staat, gelijkheid (o.a.
verdraagzaamheid, respect en non-discriminatie), vrijheid (o.a. vrijheid van meningsuiting), rationalisme
(o.a. maakbaarheid, individuele verantwoordelijkheid) en democratie de belangrijkste waarden van de
Westerse samenleving. Waarden waar de Islam volgens hen mee botst omdat Islamitische waarden van
'buiten onze cultuurkring' (Fortuyn) komen en 'wezensvreemd' (Wilders) zijn aan de waarden van de
Westerse cultuur. De Islam zou volgens de politici een soortgelijke Verlichting moeten doormaken, om zich
aan de normen en waarden van het Westen te kunnen conformeren.
Het valt op dat Bolkestein, Fortuyn, Hirsi Ali en Wilders vooral de aspecten noemen van de Islam die niet bij
de volgens hen Westerse cultuur passen. Zij noemen geen enkel aspect dat wel overeenkomt met de waarden
van de Westerse cultuur, en scheppen daarmee een groot verschil tussen de Islamitische cultuur en de
Westerse cultuur. Deze dichotomisering heeft een stigmatiserend effect op het beeld van moslims. (Zie
paragraag 5.3.4).
4.1.2 Wat is er mis met de integratie van moslims in Nederland volgens de politici?
Bolkestein, Fortuyn, Hirsi Ali en Wilders vinden allen dat moslim immigranten te veel aan hun eigen 'pre-
moderne' Islamitische ideeën en gebruiken vast blijven houden. Doordat deze ideeën volgens hen botsen met
de waarden van de Westerse industriële en stedelijke samenlevingen, komt dit de integratie niet ten goede.
Moslims zouden door de Islam blijven hangen in achterstand en sociaal-economische problemen. Dit zou
vooral voor vrouwen en kinderen gelden die binnen de Islamitische cultuur tegengehouden worden in hun
ontwikkeling (Hirsi Ali, Fortuyn).
De achterstanden en integratie problemen onder moslims zouden kunnen zorgen voor opkomend Islamitisch
fundamentalisme, criminaliteit en verzet gekeerd tegen de Westerse samenleving. Vooral Wilders en Fortuyn
wijzen op het gevaar van het Islamitische fundamentalisme in Nederland. Zij zijn vooral bang dat de
Nederlandse cultuur 'ondergesneeuwd' raakt (Fortuyn) en dat met de 'import van de Islam' de democratie en
de rechten en vrijheden van onze maatschappij 'om zeep geholpen' zullen worden (Wilders). Wilders en
Fortuyn verdenken een groot deel van de moslims ervan potentieel gevoelig te zijn voor radicalisme.
4.1.3 Wat voor veranderingen zou de Islam volgens de politici door moeten maken om bij de Westerse
'cultuur' te passen?
Volgens Bolkestein, Fortuyn, Hirsi Ali en Wilders zouden moslims meer aan hun eigen ontwikkeling moeten
werken. Wilders en Hirsi Ali denken dat er een 'Verlichting' of 'reiniging' van de Islam vanuit de moslims zelf
mogelijk is, maar dat zij daarbij wel door de Westerse wereld geholpen moeten worden. Wilders bespreekt
vooral praktische oplossingen: het aanbieden en toegankelijk maken van werkgelegenheid en onderwijs.
62
Door middel van onderwijs over de Westerse en Nederlandse waarden zouden moslims beter in onze
samenleving kunnen integreren. Ook zou Wilders de grenzen grotendeels willen sluiten voor niet-Westerse
immigranten. Hirsi Ali vindt dat moslims pas echt bij de Westerse samenleving kunnen horen als zij de
Westerse 'Verlichte' liberale waarden ook echt aannemen. Moslims moeten volgens haar een kennismaking
met de rede maken, zodat ze bevrijd kunnen worden van het 'juk' van hun religie en in vrijheid kunnen leven.
Fortuyn denkt dat het erg moeilijk wordt om moslims te laten aanpassen. Ze zouden dan volgens de Westerse
'Verlichte' liberale waarden moeten gaan leven en een emancipatie door moeten maken. Fortuyn wil als
oplossing de grenzen sluiten, zodat de problemen rondom integratie niet nog groter worden. Ook wil hij
meer nadruk leggen op de waarden, normen en cultuur van Nederland om haar te beschermen tegen
invloeden van onder andere de moslim cultuur.
4.1.4 Nieuw-realisme
Bolkestein, Fortuyn, Hirsi Ali en Wilders kunnen elk als 'nieuw-realist' bestempeld worden. Zij proberen de
'feiten' boven tafel te krijgen, beroepen zich op de 'gewone' en 'zwakke' mensen en proberen de
relativistische linkse elite onderuit te halen door de politiek-correcte cultuur te doorbreken. Dit nieuw-
realisme is erg krachtig en spreekt vele mensen aan. Het kan echter wel een stigmatiserende uitwerking op de
maatschappij hebben, aangezien de uitspraken die deze 'nieuw-realisten' doen veelal gekenmerkt worden
door harde en vaak generaliserende feiten, door hen gezien als de waarheid.
4.2 Bevindingen deelvraag 2
Er zal nu gekeken worden of deelvraag twee beantwoord kan worden: 'Hoe verandert de visie van de
politieke partijen wat betreft de mogelijkheid tot vereniging van de Islam met de Nederlandse identiteit door
de tijd heen?' Hierbij zal tegelijk gekeken worden wat de politieke partijen schrijven over de
verenigbaarheid van de Islam met de Nederlandse identiteit. (deelvraag 1)
In de partij-programma's van 2002 werd niet veel geschreven over moslims. De LPF en de SGP noemden
wel dat zij uithuwelijken, eerwraak, vrouwenbesnijdenis en polygamie afkeuren, zaken die in sommige
Islamitische culturen voorkomen. Alle partijen schreven dat vrouwen-ongelijkheid niet bij Nederland past.
Ook schreven alle partijen over het gevaar van het terrorisme. Terrorisme zou de 'democratie' (VVD) en onze
'duurbevochten vrijheden' (Leefbaar Nederland) bedreigen. De LPF, de SGP en LeefbaarNederland schreven
ook expliciet over hun angst voor het binnenlands terrorisme. Alle partijen vinden dat de Westerse vrijheden
en de Nederlandse taal beschermd moeten worden, door de ChristenUnie, SGP en de LPF wordt ook de
Nederlandse geschiedenis erg belangrijk gevonden. De LPF noemt verreweg de meeste Westerse waarden op
die behouden moeten worden. Zij noemen de joods-christelijke humanistische cultuur en ontwikkelingen
waaruit het Nederlands erfgoed, gelijkheid, vrijheid en de scheiding van kerk en staat zijn ontstaan.
In 2006 beschrijven bijna alle partijen de problemen rondom minderheden en specifiek over moslims
63
uitvoerig, in tegenstelling tot 2002, waar de partijen nauwelijks iets over moslims schreven. De partijen
bespreken in de partij programma's van 2006 de segregatie tussen etnische groeperingen, schooluitval,
werkloosheid en sociaal-economische achterstanden. De partijen beschrijven echter niet alleen sociaal-
economische problemen, maar ook culturele en religieuze problemen, betrekking hebbend op onder andere
de Islam. Vrouwen-ongelijkheid, besnijdenis, eerwraak, radicalisering en terrorisme worden door elke partij
als problematisch benoemd. De SGP noemt de Islam zelfs een religie die beheerst wordt door 'haat,
intolerantie en geweld'. Deze culturele en religieuze problemen werden in de partij-programma's van 2002
niet genoemd, behalve door de SGP en de LPF.
Waarden die volgens alle partij programma's van 2006 behouden moeten blijven zijn gelijkwaardigheid,
vrijheid, verdraagzaamheid en respect. Waarden die de PVV de waarden van de 'joods-christelijke cultuur'
noemt. De SGP wil ook dat het Christelijk erfgoed uitgedragen wordt en behouden blijft. De PVV en de SGP
lijken het meest nationalistisch te zijn.
In de partij-programma's van 2006 valt op dat men een streng beleid wil uitvoeren, dat tegen radicalisme,
terrorisme, criminaliteit, achterstand en segregatie strijd. Veel partijen benadrukken dat het wel een menselijk
beleid moet blijven en dat het niet mag discrimineren. Het lijkt alsof zij wat betreft dit punt reageren op de
strenge aanpak die een partij als de PVV tegenover minderheden, en in het bijzonder tegenover moslims,
prefereert. Het valt ook niet te betwijfelen dat de politici Bolkestein, Fortuyn, Hirsi Ali en Wilders invloed
hebben gehad op de partij-programma's van de politieke partijen. De Islam krijgt veel meer aandacht in de
partij-programma's van 2006. Er wordt veel meer gesproken over wat wel en wat niet past bij de Nederlandse
waarden. Ook worden de problemen rondom integratie in meer woorden beschreven. De onderwerpen 'Islam'
en 'integratie' zijn dus op de agenda gezet in de jaren 2002 tot en met 2006, mede door de invloed van de
beschreven politici.
4.3 Bevindingen deelvraag 3.We zullen nu kijken naar de laatste deelvraag:
Wat zegt de analyse van de hoofdvraag over opvattingen van politici over 'de' Islamitische cultuur en over
opvattingen over 'de' Nederlandse identiteit?
De politici schrijven veel over 'de' Islam en 'het' Westen, en de daarbij horende 'universele' waarden. Zij
brengen een vrij eenzijdig beeld van de Islam naar voren. In hun argumenten zijn een aantal aannames te
vinden, die hun argumenten ondersteunen. Uit deze aannames blijkt dat zij alle vier een specifieke blik
hebben op begrippen als 'cultuur', 'religie' en 'identiteit'. Door middel van het bespreken van de ideeën van
Samuel Huntington en de reactie daarop van Amartya Sen, kunnen wij de gevonden aannames van de politici
analyseren. Huntington lijkt in zijn theorie dezelfde fout te maken als de politici in hun kritiek op de Islam
maken.
4.3.1 Botsende beschavingen?
In 1998 publiceerde Samuel Huntington (1927-2008) een spraakmakend boek, genaamd 'The Clash of
Civilizations and the Remaking of the World Order'. In dit boek bespreekt Huntington zijn theorie over het
64
botsen van beschavingen en maakt daarin een classificatie van die verschillende beschavingen. Huntington
classificeert hen op basis van religie. Hij contrasteert de Christelijke Westerse beschaving bijvoorbeeld met
de Islamitische beschaving, Hindoeïstische beschaving en Boeddhistische beschaving en schetst zo een
raamwerk van scherpe verdeeldheid tussen deze beschavingen, gebaseerd op één kenmerk, religie. (Sen
2006: 1) Amartya Sen heeft scherpe kritiek op Huntington in het artikel 'Why religious identity isn't destiny.'
(2006). Sen vindt dat Huntington een te eenzijdig beeld heeft van beschavingen. Er zijn nog zoveel meer
kenmerken van mensen waarop zij geclassificeerd zouden kunnen worden. Denk aan nationaliteit,
woonplaats, klasse, beroep, sociale status, taal, politiek, uiterlijk, etc. De categorie religie is niet per se
belangrijker dan deze andere categorieën volgens Sen. Hij schrijft: 'While religious categories have received
much airing in recent years, they cannot be presumed to obliterate other distinctions, and even less can they
be seen as the only relevant system of classifying people across the globe.' (2006: 1) Sen is van mening dat
de theorie van Huntington mensen in een vaste, statische box plaatst, een situatie die in werkelijkheid veel
veranderlijker en flexibeler is. Inherent in de vraag of beschavingen botsen zit al de vooronderstelling dat er
vaste beschavingen zijn die je zou kunnen identificeren, maar ook dat de relaties tussen mensen alleen maar
via deze 'beschavings-lijnen' zouden gaan. (2006: 1) Sen benadrukt dat er ontzettend veel diversiteit is
binnen een 'beschaving', en dat relaties tussen mensen via allerlei connecties tussen verschillende categorieën
lopen, en niet alleen vanuit de categorie 'religie' waarop een beschaving gebaseerd zou zijn volgens
Huntington.
4.3.2 Aanname 1: 'Cultuur en religie zijn statisch en onveranderlijk'.
Op basis van de ideeën van Sen kunnen wij de argumenten van de politici en politieke partijen over de Islam
bekijken. Bolkestein, Wilders, Fortuyn en Hirsi Ali hebben alle vier een negatief beeld van de Islam. Zij zien
de Verlichtingsidealen, die volgens hen in de Westerse samenleving door velen hoog in het vaandel worden
gehouden, als bovengeschikte universele waarden, die de Westerse samenleving boven de Islam en andere
samenlevingen verheffen. Zij zien de Westerse samenleving als botsend met de Islam, en alle drie noemen zij
soortgelijke redenen, de één meer gefundeerd dan de ander.
In hun argumenten zijn een aantal aannames te vinden, die wij hier zullen bespreken. De eerste aanname is:
'Cultuur en religie zijn statisch en onveranderlijk.' De politici spreken over 'de' Islam en 'de' Westerse
cultuur. De Islamitische cultuur zien zij als één geheel, verbonden door de 'basisprincipes' van het geloof.
Ook zien zij de Westerse beschaving als één geheel, verbonden door de waarden van de Verlichting en het
Christelijke, humanistische erfgoed. In de uitspraken van de politici zit impliciet de aanname dat de
mensheid onder te verdelen is in verschillende beschavingen en dat de relaties tussen mensen van deze
beschavingen verlopen via de lijnen van deze beschavingen. De diversiteit tussen mensen binnen die 'cultuur'
wordt hier door de politici voor het gemak vergeten, en dat heeft grote gevolgen voor de rest van hun
denkbeelden. Zij zien over het hoofd dat er ook tussen mensen van verschillende beschavingen contacten en
relaties van intellectuele als wel materiële aard bestaan, die over de grenzen van de beschaving heen gaan.
(Sen 2006: 2) Er zou volgens Amartya Sen daarom meer nadruk moeten liggen op: ' (…) the many-sided
involvements and achievements, in nonreligious as well as religious fields, of different people in a globally
65
interactive world.' (Sen 2006: 2) De politici negeren dit feit en maken een rigide scheiding tussen de
Westerse samenleving en de Islamitische samenleving, op basis van één kenmerk, religie, en laten de rest van
de wereld buiten de categorisering. Net als Sen kritiek gaf op de eenzijdige categorisering van Huntington,
zo kan hier kritiek gegeven worden op het eenzijdige beeld dat de politici van moslims (en van Westerlingen)
hebben. Westerlingen worden namelijk onterecht ook steeds als behorende tot één cultuur gezien, terwijl er
enorm veel diversiteit onder hen bestaat.
Mensen die uit een niet-Westers land komen waar nog geen 'Verlichting' naar Westers voorbeeld is geweest,
waarin nog geen scheiding van kerk en staat, gelijkheid tussen mensen en vrijheid van rede zijn ontstaan,
vallen volgens de politici buiten onze 'cultuurkring'. Er zijn dus enorm veel mensen die buiten onze
'cultuurkring' vallen aangezien weinig niet-Westerse landen precies dezelfde ontwikkeling als Europese
landen hebben doorgemaakt. De politici gaan er dus vanuit dat je pas modern bent als je Verlicht (en
Westers) bent, en bakenen moderniteit op deze wijze erg nauw af.
De politici vinden dat de Islamitische cultuur niet 'Verlicht' is en vinden dat de twee culturen daarom met
elkaar botsen. Als de politici de Islamitische cultuur met het Westen vergelijken, kijken zij alleen naar de
religie en niet naar andere aspecten van de Islamitische cultuur. De politici zien de Islamitische cultuur als
een soort 'pre-moderne' cultuur, waarin alle mensen dezelfde religieuze cultuur aanhangen en iedereen
hetzelfde denkt. Zo ontstaat een generalisering, waarin genegeerd wordt dat moslims ook individuele keuzes
maken en hun leven niet allemaal hetzelfde inrichten. Sen schrijft: 'Islam, as a religion, does not obliterate
responsible choice for Muslims in many spheres of life.' (2006: 3) Moslims zijn niet passief. Zij zijn
verschillende individuen, met verschillende meningen en zij zijn aanhangers van verschillende stromingen
van de Islam (denk aan de vele stromingen die bestaan binnen het sji'isme en het soennisme), die
bijvoorbeeld ook nog eens verschillen in mate van traditionalisme of secularisme.
De politici gaan dus niet alleen uit van een te statisch beeld van de Islamitische cultuur, maar ook van een te
statisch beeld van religie. Zij zien de dogmatische basisprincipes en de religieuze praktijk als één, terwijl de
religieuze praktijk juist per lokaliteit verschilt. De politici categoriseren de moslims alleen op basis van hun
religie, terwijl zij onderling verschillen en zij ook nog eens uit verschillende landen komen, van over de hele
wereld. De moslimbevolking is te vinden in landen over de hele wereld als Indonesië, Somalie, Saoedi-
Arabie en Kazachstan. Landen die verschillen in sociaal-economische, politieke en economische
ontwikkelingen, en ieder een andere rol hebben gespeeld in de geschiedenis.
Als moslims vervolgens immigreren naar een Westers land, zouden zij volgens de politici hun 'pre-moderne'
cultuur en geloof blijven vasthouden. De politici denken hier vanuit twee vooroordelen: de traditionele
cultuur van een moslim is nooit eerder beïnvloedt door de 'moderne', Westerse cultuur, en de cultuur van de
moslim mengt niet tot nauwelijks met de cultuur van het immigratie land. Zij negeren het feit dat in vele
Islamitische landen ook moderne invloeden zijn te vinden, en dat de moslim cultuur dus niet per se pre-
modern is. Ook negeren zij het feit dat een moslim bij immigratie altijd wordt beïnvloedt door de cultuur van
het gastland. Immigranten ontwikkelen meestal na verloop van tijd een meng-cultuur, waarin invloeden van
beide samenlevingen zijn te vinden.
66
De politici zien de twee culturen dus als afgebakende groepen die met elkaar botsen, vooral op het punt van
moderniteit. Deze aanname zal in de volgende paragraaf besproken worden.
4.3.3 Aanname 2: 'De ontwikkeling van samenlevingen is een vooruitgangsproces richting moderniteit door
middel van een Verlichting.'
Bolkestein, Fortuyn, Hirsi Ali en Wilders zien de Verlichting als een glorieus punt in de ontwikkeling van de
Westerse beschaving. Zij zien de Verlichting als een belangrijke fase in het vooruitgangsproces van de
Westerse samenleving, en vinden dat ook Islamitische landen en de Islam een Verlichting door zouden
moeten maken. Samenlevingen die de Verlichting nog niet hebben doorgemaakt zien zij dan ook als pre-
modern. De ideeën van de politici lijken evolutionistisch. Er wordt met een teleologische visie naar de
ontwikkeling van samenlevingen gekeken. De theorie van het sociaal evolutionisme is echter al aan het begin
van de 19e eeuw door onder andere Franz Boas ondergraven.
Sociaal evolutionisme was een typisch idee van de Victoriaanse tijd. Men had in deze tijd een optimistisch
geloof in technologische vooruitgang en in het Europese kolonialisme ('to civilise the savages'). Er werd
gedacht dat samenlevingen zich ontwikkelden volgens het vooruitgangs-principe, waarbij Europese
samenlevingen het eindproduct waren van een lange ontwikkeling van wildheid naar moderniteit. (Eriksen
2001: 11) Het was de antropoloog Boas die tegen deze ideeën in ging door het al eerder ontwikkelde
cultureel relativisme als basis voor de antropologie te gebruiken. Boas zag het evolutionisme als
etnocentrisch en verwierp het idee van Westerse superioriteit. Hij vond dat elke cultuur begrepen moest
worden 'on its own terms' en dat het verkeerd was om culturen in een rangorde te plaatsen volgens een
Westers schema van ontwikkeling. (Eriksen 2001: 14) De ideeën van Boas hebben een enorme invloed gehad
op de sociale wetenschappen.
De besproken politici zijn er echter nog van overtuigd dat de Westerse samenleving het voorbeeld is voor de
ontwikkeling naar moderniteit van andere samenlevingen. Het is de vraag wat 'moderniteit' eigenlijk is. De
politici zien de Westerse samenleving als het voorbeeld van moderniteit. Het idee dat de Westerse vorm van
samenleven het 'eindpunt van de geschiedenis' is, onder andere uitgewerkt door Francis Fukuyama in zijn
boek 'The End of History and the Last Man' (1992), heeft Westerlingen jarenlang geboeid, en doet dat nog
steeds.
Waar Bolkestein, Fortuyn, Hirsi Ali en Wilders andere samenlevingen plaatsen is niet duidelijk, aangezien zij
alleen de Islamitische samenleving pal tegenover de Westerse samenleving zetten. Zij zien de Islamitische
samenleving als botsend met de Verlichte Westerse samenleving, vanwege 'pre-moderne' ideeën. De politici
negeren het feit dat de volgens hen rigide, traditionele Islamitische cultuur, niet altijd zo rigide en pre-
modern is. Moslims zijn ook al sinds tijden in aanraking gekomen met vormen van moderniteit.
Het is dus ook beter om de ontwikkeling van samenlevingen niet te zien als een proces richting moderniteit,
maar als een constante veranderende mix van moderne en traditionele invloeden. Net als de Islamitische
cultuur is de Westerse cultuur ook zo'n mix van invloeden, gevormd met oude waarden en nieuwe waarden.
Het is kortzichtig om een samenleving te beoordelen op de mate van 'Verlichtheid', aangezien de Verlichting
een typisch Europese ontwikkeling was, die door een mix van politieke, historische en sociaal-economische
67
factoren ontstond. Westerlingen kunnen niet verwachten van andere samenlevingen dat zij precies zo'n
proces doormaken, en dat zij dan pas een 'goede' samenleving zijn. De Europese geschiedenis heeft ook zo
zijn schaduwen, maar dit wordt vaak genegeerd. Zemni (2006) schrijft: 'Wars of religion, civil wars, the
Endlösung, pogroms, the treatment of gypsies, discrimination based on religion, race, culture or colour are
all but mere 'accidents' on the golden paved road of European democracy and human rights.' (Shadid en Van
Koningsveld 2002: 162) Doordat Westerse denkers Europa als hét toonbeeld van moderniteit en
'Verlichtheid' zien wordt er een binaire oppositie gecreëerd, waarin 'niet-Verlichte' en 'Verlichte'
samenlevingen in een te rigide oppositie worden verondersteld. In deze visie wordt Europa als moreel
superieur gezien, alleen gebaseerd op 'Verlichtheid', en wordt de Islamitische samenleving afgekeurd, alleen
gebaseerd op zijn veronderstelde 'niet-Verlichtheid'. Dit geeft een zeer eenzijdig beeld van beide
samenlevingen.
4.3.4 Aanname 3: 'De Islam is het probleem.'
De politici maken op een zodanige wijze een rigide scheiding tussen de Westerse samenleving en de
Islamitische samenleving, dat religie de bepalende factor wordt van het verschil tussen de twee
samenlevingen. De gehele moslimbevolking wordt dus geclassificeerd naar de categorie religie en
vervolgens tegenover de Westerse samenleving gezet. De vraag is nu: is religie dan de belangrijkste
categorie, die botst met de Westerse beschaving? De politici Bolkestein, Fortuyn, Hirsi Ali en Wilders
denken van wel. Zij zien religie als de belangrijkste oorzaak van het mislukken van de integratie, van
criminaliteit en verzet en van haat tegen Westerlingen. Volgens de politici houden moslims te veel aan hun
eigen cultuur en religie vast. De Islam zou door het 'pre-modern' gedachtegoed de mensen weghouden van de
Westerse normen en waarden.
De problemen rondom integratie zijn echter niet alleen te verklaren vanuit religieuze of culturele factoren.
Ook sociaal-economische factoren spelen een rol. Moslims wonen vaker dan autochtonen in
achterstandsbuurten, hebben minder geld te besteden, zijn vaker werkloos en hebben over het algemeen een
lager opleidingsniveau. De antropoloog en criminoloog Frank Bovenkerk schrijft dat het hebben van toegang
tot de maatschappij het grootste probleem vormt. Veel tweede en derde generatie allochtonen zijn goed
geïntegreerd, maar komen toch niet aan een baan, omdat ze uit een lage klasse komen. Bovenkerk denkt dat
frustratie hierover en het missen van een goede sociale controle één van de belangrijkste oorzaken is van
criminaliteit onder allochtone jongeren. (NRC.nl, Bongers: 25 juni 2007). Een gebrek aan integratie en een
daarbij komend probleem als criminaliteit wordt dus niet veroorzaakt door religieuze of culturele factoren,
maar door sociaal-economische omstandigheden, aldus Frank Bovenkerk. Bovenkerk schrijft: 'Natuurlijk
speelt cultuur een rol maar we moeten oppassen dat we het niet overdrijven.' (NRC.nl, Bongers: 25 juni
2007).
Er zijn inderdaad radicalen, net als in elke andere godsdienst of ideologie, maar aantallen zijn onbekend en
gewelddadige voorvallen zijn bijna op één hand te tellen in Nederland. In Islamitische landen is het
Islamitisch radicalisme een veel groter probleem. De opkomst van het radicalisme van de laatste jaren is
echter eerder ontstaan vanuit politieke problemen (al dan niet beïnvloedt door het Westen), dan door pure
68
haat voor het Westen of voor moderniteit. Een voorbeeld is de situatie in Libanon, waar soennieten en
shi'ieten in een politiek gevecht zijn. De gematigde soennieten zoeken uit angst voor de Shi'itische militie
Hizbollah steun bij de Salafistische Al Qaida. (Moussalli 2009) Dit terwijl Hizbollah en Al-Qaida ook allebei
anti-Israël zijn. De verschillende allianties laten zien dat het radicalisme niet alleen anti-Westers sentiment is,
maar dat het conflict ook een binnenlands, sektarisch conflict genoemd kan worden gebaseerd op politieke
doelen. Radicalen vormen dus wel degelijk een probleem, maar daar kan de gehele moslimbevolking niet op
aangekeken worden. Politici als Wilders en Fortuyn en politieke partijen als de LPF zien een enorm groot
gevaar in het radicalisme. Zij zien elke moslim als potentieel vatbaar voor radicalisme. De gehele
moslimbevolking kan echter niet aangekeken worden op wat een kleine groep radicalisten doet. Het
wantrouwen van politici tegenover de volgens hen 'potentiele radicale' Islamitische bevolking in Nederland
kan voor vervreemding zorgen, wat juist een radicalisering in de hand kan spelen.
Het grootste deel van de moslims is niet alleen maar een religieus, Islamitisch individu, maar ook een
individu met aardse keuzes en interesses. Zemni schrijft: 'The structural weight accorded or ascribed to
Islam stands in sharp contrast with the individualistic approach towards 'European attitudes'. (Shadid en
Van Koningsveld 2002: 167) Als er over moslims wordt gesproken wordt er vaak over hen gesproken als
deel van hun religie, terwijl over Europeanen als individuen wordt gesproken. Dit kan voor een gevaarlijke
stigmatisering zorgen, waardoor de integratie van allochtonen verder wordt bemoeilijkt en de kloof tussen de
verschillende Nederlandse minderheden alleen maar groter wordt.
Integratie en acceptatie moet van twee kanten komen. Er moet voorkomen worden dat alleen maar naar
religie wordt gekeken, als men mensen uit Islamitische landen categoriseert. Sen schrijft: 'What we ought to
take very seriously is the way Islamic identity, in this sort of depiction, is assumed to drown, if only
implicitly, all other affiliations, priorities, and pursuits that a Muslim person may have.' (2006: 1) Iemand
afkomstig uit een Islamitisch land is meer dan zijn of haar religie. Radicalisme is inderdaad een recentelijk
probleem, maar zijn deze radicalen ook niet te vinden onder Christenen of Joden? Het is nodig om meer naar
de politieke achtergronden van radicalisme te kijken. Er zijn enorm veel verschillen tussen moslims
onderling, niet elke moslim is een radicalist of een zeer godsdienstig persoon. Om moslims te accepteren en
te laten integreren in Nederland moeten wij verder kijken dan de religieuze identiteit en zorgen voor een
klimaat dat elke vorm van stigmatisering in de kiem zal smoren, zodat toegang tot de Nederlandse
maatschappij makkelijker zal zijn.
4.3.5 Stigmatisering
Bolkestein, Fortuyn, Hirsi Ali, Wilders en andere Islam-critici vormen het anti-moslim discourse door middel
van hun meningen. Als deze meningen vol met de hierboven beschreven, kortzichtige aannames zitten, kan
dat een nadelig effect hebben op de beeldvorming van mensen over de moslimbevolking. De politici willen
dat de integratie van moslims in Nederland verbeterd wordt, maar doordat zij zich negatief over 'de'
Islamitische cultuur uitspreken, veroorzaken zij een stigmatiserend klimaat dat juist niet bevorderlijk is voor
de integratie.
De politici zouden meer nuances moeten aanbrengen in hun beeld van de Islam en van moslims. Vele
69
politieke partijen geven in hun partij-programma's deze nuances wel duidelijk, maar toch was te zien dat de
onderwerpen 'Islam' en 'integratie' veel besproken werden. De Islam is een issue geworden. Natuurlijk kan
de Islam in sommige gevallen voor problemen zorgen, en natuurlijk zijn bepaalde culturele/religieuze
praktijken als eerwraak, vrouwenbesnijdenis en ongelijkheid af te keuren. En daar is de politiek ook voor
bedoeld, men mag dingen aankaarten en een open debat voeren. Maar er moet rekening mee gehouden
worden dat er niet een te statisch beeld ontstaat van de Islamitische cultuur. Moslims verschillen onderling
ook, net als Westerlingen verschillen. Niet elke vrouw met een hoofddoek wordt onderdrukt. Op de
universiteit studeren geheel geemancipeerde moslimvrouwen met een hoofddoek. En er zijn in Nederland
ook voorstanders van driehoeksverhoudingen of mensen die vanuit het Christendom homo's verachten. Er
zijn inderdaad integratie problemen onder moslims en andere immigranten, maar dat ligt niet geheel aan de
'meegebrachte' en zogenaamd 'vastgehouden' cultuur.
Het probleem is dus dat de nadruk teveel op een vast omlijnd beeld van cultuur en religie wordt gelegd.
Hierdoor ontstaat een stigmatisering van de moslim identiteit die grote gevolgen kan hebben voor de 'sense
of belonging' (het gevoel dat men erbij hoort) van moslims in Nederland. Sen schrijft: '(…) to try to classify
individuals according to a single allegedly pre-eminent religious identity is an intellectual confusion that can
animate dangerous divisiveness.' (2006: 3) Kritici en non-kritici reproduceren allen hetzelfde discourse,
waarbij moslims worden afgekeurt of worden verdedigd op basis van hun religie. Een Islamitische immigrant
wordt dan altijd vanuit zijn geloof beoordeeld, en doordat dit discourse steeds gereproduceerd wordt, ontstaat
er een volledig gestigmatiseerd beeld van moslims, wat de integratie van Islamitische mensen kan
belemmeren.
Zemni (2002) benadrukt: 'While the far-right is trying to control Islam by 'getting rid of it', the others are
trying to control it by pushing forward their 'own Islam'. (2002: 169) Dit gebeurt ook in Nederland: van de
Islam wordt door Islam-kritici en non-kritici een issue gemaakt, terwijl de socio-economische achtergrond
een veel grotere rol speelt bij de problemen rondom integratie. Moslims worden vooral beoordeeld op hun
Islamitische achtergrond, zij lijken voor de Nederlandse bevolking nog steeds de zogenaamde 'exotic Other'
te zijn. Deze 'exotic Other' wordt telkens weer tegenover de zelfbewuste, moderne Europeaan gezet. Zemni
schrijft: 'It are Muslims who do not want to 'integrate', it are Muslims who are responsible for the rise of far
right parties...As the European self-definition is very positive, the definition of the Other cannot be but its
opposite negative.' (2002: 167) Er ontstaat op deze manier een stigmatiserend discourse, die de
multiculturele samenleving zelfs in gevaar kan brengen. Het gepropagandeerde multi-culturele ideaal
'tolerantie' is een schijn-tolerantie geworden in een maatschappij waar moslims zich niet volledig kunnen
ontplooien. Men zou juist de confrontatie aan moeten gaan met culturele issues, zodat taboes en
vooroordelen doorbroken kunnen worden. Zemni schrijft: '(…) there can't be a real multicultural society
when the organising principle is but another means to assert the hegemony of the dominant groups.' (172)
Zemni pleit dan ook voor een acceptatie van de moslims, waarbij niet alleen naar hen wordt gekeken als
potentiële 'fundamentalisten', potentiële 'outcasts' of 'criminelen' of pre-moderne 'believers', maar als mensen
met rechten en plichten, die voor hun eigen rechten opkomen en vechten tegen een steeds erger wordende
stigmatisering.
70
Het is de taak van deze generatie wetenschappers om uitspraken en meningen van politici gebaseerd op
vooroordelen kritisch te bekijken. Sommige politieke partijen zijn al goed bezig om een stigmatisering te
voorkomen. Maar vele politici hebben nog veel te leren wat betreft de door hun zo fel gepropageerde
Verlichtingswaarden 'gelijkheid' en 'vrijheid'. Door de stigmatiserende invloed van hun denkbeelden is de
tweedeling tussen autochtonen en allochtonen verder versterkt, wat de samenleving niet ten goede komt.
71
Literatuurlijst:
Blum, William (2002) 9/11: some reflections (p. 32-49) in El Fadl, Khaled Abou & John L. Esposito (eds.).
Shattered Illusions (2002) Amal Press, Bristol
Bolkestein, Frits. (2006) Fifteen Years Later.
http://www.fritsbolkestein.com/site/references#this
Bolkestein, Frits. (1991) De integratie van minderheden. Open Forum, Volkskrant. Dd 12-09-1991.
http://www.fritsbolkestein.com/site/references#this
Bongers, Vincent. Integratie is niet de oplossing. 25-06-2007.
http://vorige.nrc.nl/nieuwsthema/marokkanen_in_nederland/article1810954.ece/Integratie_is_niet_de_oploss
ing
Cherribi, Oussama. (2010) In the House of War. Oxford University Press, Oxford.
Dagevos, Jaco, Mérove Gijsberts, Joost Kappelhof, Miranda Vervoort. (2007) Survey Integratie
Minderheden Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag.
Dechesne & Jaap van Donselaar. (2010) Islamic Extremism in the Netherlands. (p. 62-73) in Rodriguez,
Peter R. & Jaap van Donselaar (ed.) (2010) Racism and Extremism Monitor, Ninth Report. Anne Frank
Stichting/ Leiden University.
Ederveen, Sjef (e.o.) (2004) Destination Europe. Immigration and Integration in the European Union. CPB
Netherlands Bureau for Economic Policy Analysis. Social and Cultural Planning Office of the Netherlands.
Den Haag.
El Fadl, Khaled Abou & John L. Esposito (eds.). (2002) Shattered Illusions. Amal Press, Bristol
Eriksen, Thomas Hylland. (1995, 2001) Small Places, Large Issues. An Introduction to Social and Cultural
Anthropology. Pluto Press, London.
Esposito, John L. (2002) What everyone needs to know about Islam. Oxford University Press, New York
(etc.)
Esposito, John L. (1999) The Islamic Threat: Myth or Reality? Oxford University Press, New York (etc.)
72
Fortuyn, Pim. (2001) De islamisering van onze cultuur. Speakers Academy Uitgeverij, Rotterdam
Gijsberts, Mérove & Jaco Dagevos (eds.) (2010) At home in the Netherlands? Trends in integration of non-
Western migrants. Annual report on integration 2009. The Netherlands Institute for Social Research (SCP)
Den Haag.
Hirsi Ali, Ayaan (red. Chris Rutenfrans … et al.) (2002) De zoontjesfabriek: over vrouwen, islam en
integratie. Augustus, Amsterdam – Antwerpen.
Hoebink, Michel (p. 199-217) Het denken over vernieuwing en secularisatie. In: Driessen, Henk (ed.) (2008,
1997) In het Huis van de Islam. Sun, Nijmegen.
Khan, Mahmud Hasan & Subramaniam Govindasamy (2011) Islamic militancy in Bangladeshi newspaper
editorials: A disourse analysis. In Multilingua – Journal of Cross-Cultural and Interlanguage Communication.
Vol. 30: Issue 3-4. p. 357-376.
Lyvesy, Bruce. The Salafist Movement (25 januari 2005) Frontline,
http://www.pbs.org/wgbh/pages/frontline/shows/front/special/sala.html
Moussali, Ahmad (2009) Wahhabism, Salafism and Islamism: Who Is The Enemy? Conflicts Forum: Beirut
– London – Washington
Poorthuis, Frans & Hans Wansink. Interview met Pim Fortuyn. 'De Islam is een achterlijke cultuur.'
Volkskrant, 9 februari 2002.
Prins, Baukje. (2000) Voorbij de onschuld: het debat over de multiculturele samenleving. Van Gennep,
Amsterdam
Segers, Gert-Jan. (2009) Voorwaarden voor Vrede: De komst van de Islam, de integratie van moslims en de
identiteit van Nederland. Buijten en Schipperheijn Motief, Amsterdam.
Sen, Amartya. (2006) What Clash of Civilizations? Why religious identity is isn't destiny. 29-03-2006.
http://www.slate.com/articles/news_and_politics/politics/2006/03/what_clash_of_civilizations.html
Shadid, W.A.R. (2008) De multiculturele samenleving in crisis. Gigaboek, Heerugowaard.
Shadid, W.A.R. & P.S. Van Koningsveld (eds.) (2002) Religious Freedom and the Neutrality of the State. The
Position of the Islam in the European Union. Peeters, Leuven.
73
Sleegers, Fleur. (2007) In debat over Nederland. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
Amsterdam University Press, Amsterdam.
Vries, de Jouke & Sebastiaan van der Lubben (2005) Een onderbroken evenwicht in de Nederlandse
politiek: Paars II en de revolte van Fortuyn. Van Gennep, Amsterdam.
Wilders, Geert. (2005) Kies voor vrijheid. Een eerlijk antwoord. Wilders, Zeist.
Wodak, R. & M. Reisigl, Discourse and Racism: European Perspectives. p. 372-397 in Schiffrin, Deborah,
Deborah Tannen, Hamilton, Heidi E. (2001) The Handbook of Discours Analysis. Blackwell, Malden, MA
(etc.)
Zemni, Sami (2002) Islam, European Identity and the limits of Multiculturalism. (p. 158-173) in Shadid,
W.A.R. & P.S. Van Koningsveld (eds.) (2002) Religious Freedom and the Neutrality of the State. The
Position of the Islam in the European Union. Peeters, Leuven.
Partij-programma's 2002:
CDA. Betrokken samenleving, betrouwbare overheid.
LPF. Zakelijk met een hart.
VVD. Ruimte, respect & vooruitgang.
PvdA. Samen voor de toekomst.
GroenLinks. Overvloed en onbehagen.
SP. Eerste weg links.
D66. Toekomst in eigen hand.
ChristenUnie. Durf te kiezen voor normen.
SGP. Tot uw dienst.
Leefbaar Nederland. Leefbaar Nederland komt er nu aan!
Partij-programma's 2006:
CDA. Kies voor toekomst. Kies voor elkaar.
ChristenUnie. Duurzaam voor elkaar.
D66. Het gaat om mensen.
GroenLinks. Groei mee.
PvdA. Verkiezingsprogramma 2006-2010 Partij van de Arbeid.
PvdD. 220 X Liever. Voor mens, dier, natuur en milieu.
Groep Wilders/PVV. Verkiezingspamflet 2006.
SGP. Naar eer en geweten.
74